Vergadering: Datum: Locatie:
Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda 20 mei 2015 09.30 – 12.30 uur Raadzaal Teylingen Voorhout
Onderwerp: Agenda
voorzitter mw. R. van Gelderen 09.30-09.45 01 Opening en vaststelling agenda 09.45-10.30 02 Cultuureducatie met Kwaliteit In het kader van de regeling Cultuureducatie met Kwaliteit presenteren de Cultuureducatiegroep en Parkvilla de programma’s die in onze regio worden uitgevoerd om de kwaliteit van cultuureducatie in het primair onderwijs te verbeteren. De huidige regeling loopt in 2016 af. Een tussentijdse landelijke evaluatie is bijgevoegd. In 2016 wordt ook gewerkt aan een nieuwe aanvraag voor de regeling voor de periode van 2017-2020. Voorstel: Kennis te nemen van de presentatie. 10.30-10.35 03 Vaststelling verslag vergadering PHO Sociale Agenda 1 april 2015 10.35-10.45 04 - Mededelingen - Ingekomen stukken, uitgaande brieven en stukken ter kennisneming o Reorganisatie in 2016 bij Jeugdbescherming West o B&W Advies Zoeterwoude uitwerking dyslexiezorg (ter kennisname) o Nieuwsbrief regiotaxi o Relatiebeheer Jeugdhulp o Eindverslag en eindafrekening 3D o Jaarplanning PHO Sociale Agenda 2015 o Overzicht bestuurlijke overleggen Sociale Agenda o Memo stand van zaken Werkbedrijf/aanpak schoolverlaters Voortgezet Speciaal Onderwijs/Praktijkonderwijs - Terug-/vooruitblik externe bestuurlijke overleggen 10.45-11.15 05 Jeugdhulp en preventie in het CJG Gemeenten zijn verantwoordelijk voor alle jeugdhulp. Een sterk en goed georganiseerd preventief veld verlaagt de druk op (en daarmee de kosten van) de gespecialiseerde hulpverlening. Nu de Jeugd- en Gezinsteams zijn gevormd, is het noodzaak om het netwerk eromheen te versterken. Voorstel: 1. kennis te nemen van de notitie Jeugdhulp en Preventie. 2. in stemmen met de volgende besluiten: 1. Herbevestiging van een gezamenlijke bijdrage aan de CJG website, het KCC, de communicatieboodschap en de kwaliteitsbewaking op de universele preventie; 2. Borging van de selectieve en probleemgerichte preventie in de contractering met aanbieders voor 2016 door de TWO; 3. Onderzoek naar de mogelijkheid om een regionaal, digitaal preventieloket te organiseren inclusief financiële consequenties door een werkgroep met een gemeentelijke projectleider als trekker en ondersteund door JSO. De werkgroep bestaat uit medewerkers van het CJG (JGZ, JGT, vCJG), gemeenteambtenaren,
1
vertegenwoordiging vanuit het voorveld en het onderwijs. Opheffen van het huidige opvoedcursusbureau van de GGD kan uitkomst zijn van het onderzoek. 3. Besluit 2.3 tevens ter besluitvorming voor te leggen aan het DB, cq. AB van de RDOG. 11.15-11.25 06 Verantwoordings- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Vanaf 1 januari 2015 geldt de nieuwe Jeugdwet. De gemeenten in Holland Rijnland hebben de jeugdhulp gezamenlijk ingekocht bij diverse partijen (opdrachtnemers). Via het verantwoordings- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 worden kaders gesteld ten behoeve van de verantwoording door opdrachtnemers. Voorstel:
De colleges van Burgemeester en Wethouders van de 13 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren het Verantwoordings- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland vast te stellen.
11.25-11.40 07 Integrale crisisdienst 0-100 Gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars zijn bij wet verplicht om in spoedeisende gevallen bereikbaar en beschikbaar te zijn door een crisisdienst in te richten die 24 uur per dag bereikbaar is, waarbij per direct hulp kan worden geboden (binnen en buiten kantooruren). Momenteel zijn er verschillende crisisdiensten actief in de regio en ontbreekt een eenduidige ingang tot hulpverlening bij een crisis. Er is grote behoefte aan een ingang, waarbij er geen onderscheid hoeft te zijn in leeftijd of doelgroepen. Momenteel is er overlap tussen de crisisdiensten van Holland Rijnland en Midden Holland, die samen 1 veiligheidsregio vormen. Beide regio’s delen ook de organisatie Veilig Thuis. Het ligt dan ook in de rede voor te stellen dat er een crisisdienst komt die voor beide regio’s werkzaam is. Voorstel: 1. kennis te nemen van de notitie Integrale crisisdienst 0-100 regio MH. 2. in stemmen met de volgende besluiten: 1. Onderzoek op te starten naar een intersectorale (GGZ, LVB en Jeugd & Opvoedhulp) crisisdienst voor de leeftijd 0-100+ bij de afdeling Maatschappelijk Zorg en Veilig Thuis bij de GGD. 2. Opdracht te verstrekken aan de RDOG om een uitgewerkt voorstel in het najaar van 2015 voor te leggen aan het PHO. 3. besluit 2 tevens ter kennis name voor te leggen aan het DB, cq. AB van de RDOG. 11.40-12.10 08 Intervisie crisis en calamiteiten Gemeenten zijn verantwoordelijk voor alle jeugdhulp. Er kunnen zaken misgaan binnen de jeugdhulp. Bijgaande notitie is een handreiking aan de gemeenten van Holland Rijnland hoe daarbij te handelen. Het gaat in op diverse soorten van problemen: inhoudelijke stagnatie van hulp, klachten, incidenten, crises en crisisdienst en calamiteiten. Vooral het laatste onderdeel is van belang, waarbij de gemeente Kaag en Braasem input heeft geleverd op basis van de daar recent opgedane ervaringen. Vraag aan de portefeuillehouders is of dit stuk voldoende is om lokaal en regionaal de juiste stappen te kunnen zetten, mocht dit nodig zijn. Voorstel: 1. gemeenten kennis te laten nemen van deze notitie; 2. de gevraagde lokale gegevens uit bijlage 1 van de notitie te verzamelen en te delen. 12.10-12.30 09 Rondvraag en sluiting
2
DE N VA MET E I T UA ATIE WIJS L VA DUC DER E E E DS UUR R ON J I tie T I T a L A N p U tici 2015 SSE G C PRIM r U a T rp pril LIN HET u E u t EG T IN ul 16 | A R C L r I 0 E voo 13 – 2 DE ALITE s d 20 KW Fon Cultuur als basis 1
‘Cultuureducatie moet in het DNA van de school gaan zitten, net zoals rekenen en taal dat doen’
Uit: Culturage, manifest aangeboden aan de evaluatiecommissie, februari 2015
Cultuur als basis 2
Mensenwerk Het succes van de Deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit 2013 – 2016 is vooral het succes van mensen. Tijdens onze werkbezoeken aan verschillende programma’s in het land, hebben we dat met eigen ogen kunnen zien. In gesprekken met betrokkenen hebben we dat mogen ervaren. Waar we ook kwamen, in Rotterdam, Zwolle, Lelystad, Groningen of Helmond, steeds weer waren we onder de indruk van de inzet en het enthousiasme van hen die in de dagelijkse praktijk van het onderwijs kinderen proberen te inspireren met kunst en cultuur. Hoe lastig of frustrerend omstandigheden soms ook zijn, er zijn altijd mensen die het verschil willen en kunnen maken. We zagen leraren die getraind werden door kunstenaars. Een poëzieproject dat uiteindelijk een kinderstadsdichter opleverde die tijdens de dodenherdenking op de Dam een eigen gedicht voordroeg. We zagen coaching op de werkvloer met een verbluffend resultaat in de vorm van prachtige werkstukken van leerlingen. Dan weer een muziekschool die samen met scholen werkt aan leerlijnen voor muziekonderwijs. We spraken wethouders en ambtenaren die zich persoonlijk hard maken voor kunst- en cultuureducatie. Kunst verwondert, verrast, confronteert, nodigt uit tot zelfreflectie en geeft kinderen de mogelijkheid om zich te uiten. Maar niet alleen daarom is cultuureducatie belangrijk. Cultuureducatie helpt kinderen ook de ‘21st century skills’ te ontwikkelen en zich te ontplooien tot zelfbewuste, creatieve en competente burgers. Vaardigheden als zelfreflectie, creativiteit, omgevingssensitiviteit en flexibiliteit zijn meer dan ooit nodig om aan de samenleving, die steeds meer door kennis wordt gedreven, mee te kunnen doen. Om talenten blijvend te ontwikkelen. Om kansen te zien én te grijpen. Met deze tussentijdse evaluatie hopen we scholen, culturele instellingen en overheden uit te dagen cultuureducatie een vaste plek te geven in de klas. Goed onderwijs kan volgens ons niet zonder. Cultuureducatie is een belangrijke pijler onder de brede vormende opdracht van het onderwijs. De regeling Cultuureducatie met Kwaliteit maakt onderdeel uit van een veel groter geheel: een kader van inspanningen van de minister en de staatssecretaris om cultuur een steviger plek te geven in het basisonderwijs. Veel van onze observaties overstijgen dan ook de reikwijdte van de regeling, bijvoorbeeld als het gaat om de scholing van toekomstige generaties docenten. Of om het waarborgen van een goede culturele infrastructuur. Wil de beweging die met Cultuureducatie met Kwaliteit in gang is gezet, een duurzaam succes worden, dan is blijvende betrokkenheid op veel niveaus gewenst. Onze aanbevelingen richten zich daarom zowel op het bestuurlijke niveau van landelijke, provinciale en gemeentelijke overheden als op het niveau van lerarenopleidingen als ook op het niveau van de ondersteuning door het Fonds en LKCA. In de praktijk hebben we gezien hoeveel energie het programma in korte tijd heeft losgemaakt. Zonder de ideeën en het enthousiasme van bijvoorbeeld schoolleiders, docenten, icc-ers, cultuurcoaches, bestuurders en ambtenaren én een goed toegeruste culturele infrastructuur blijft een regeling als Cultuureducatie met Kwaliteit papier. Daarvan zijn we ons als commissie bewust. Cultuureducatie in het onderwijs is mensenwerk. Doel van het programma is mensen optimaal te faciliteren en te richten op het uiteindelijke resultaat: kinderen aanraken met cultuur.
Namens de commissie voor de tussentijdse evaluatie van de deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs Fonds voor Cultuurparticipatie 2013 – 2016, Martin Berendse Voorzitter
Cultuur als basis 3
Inhoud Opdracht ........................................................................................................................................................
05
Aanleiding .......................................................................................................................................................... 06 Opdracht .................................................................................................................................................................. 06 Samenstelling commissie ..................................................................................................................... 07 Werkwijze ................................................................................................................................................................. 07
Observaties
.............................................................................................................................................. 09
Vooraf .......................................................................................................................................................................... 10 Halverwege in 9 observaties .............................................................................................................. 10
Aanbevelingen ...............................................................................................................................
16
Vooraf .......................................................................................................................................................................... 17 1. Uitvoering van de regeling ............................................................................................................. 17 2. Voortgang en opbrengsten ............................................................................................................ 17 3. Blik op de toekomst ................................................................................................................................ 17 Nawoord .................................................................................................................................................................. 19
Bijlagen .............................................................................................................................................................
20
1. Bronnen ............................................................................................................................................................... 21 2. Overzicht van de 54 gehonoreerde aanvragers ..................................................... 22 3. Werkbezoeken en gesprekken .................................................................................................. 23 4. Enkele voorbeelden van gehonoreerde subsidie aanvragers ................ 25
Cultuur als basis 4
Opdracht
Cultuur als basis 5
Opdracht AANLEIDING Cultuureducatie een structurele plaats geven in het onderwijscurriculum. Met dat doel voor ogen werken culturele instellingen op 54 plaatsen in Nederland samen met basisscholen aan goed cultuuronderwijs. Dat doen ze in de vorm van programma’s, die vaak weer bestaan uit verschillende projecten. Zij maken gebruik van de subsidieregeling Cultuureducatie met Kwaliteit 2013 – 2016 1 die door het Fonds voor Cultuurparticipatie (hierna: het Fonds) wordt uitgevoerd. De regeling is onderdeel van de landelijke aanpak van minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker om de kwaliteit van cultuureducatie in het primair onderwijs te verbeteren en te borgen 2. De uitvoering van de regeling wordt ondersteund met landelijke flankerende activiteiten van het Fonds en het Landelijke Kennisinstituut voor Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA). Het LCKA heeft ook een vergelijkende plananalyse van de ingediende aanvragen geschreven 3. Met de subsidieregeling beoogt het Fonds de kwaliteit van cultuureducatie te bevorderen. Het leergebied kunstzinnige oriëntatie krijgt daarbij bijzondere aandacht. De vier oorspronkelijke doelen van de regeling zijn: • het ontwikkelen van doorgaande leerlijnen; • duurzame samenwerking tussen de school en de culturele omgeving; • het bevorderen van deskundigheid van leraren en educatief medewerkers van culturele instellingen en • het ontwikkelen van beoordelingsinstrumenten voor cultuureducatie. Er zijn subsidies beschikbaar voor activiteiten van culturele instellingen die samen met basisscholen werken aan goed cultuuronderwijs. Scholen zijn geen aanvrager, maar dienen wel bij de planvorming betrokken te zijn. De regeling is een zogenoemde ‘matchingsregeling’. Dat betekent dat provincies, gemeenten of RAS-regio’s 4 nog eens eenzelfde bedrag beschikbaar stellen, eventueel in samenwerking met andere subsidiepartners. Dit gematchte bedrag is niet afkomstig uit de onderwijsbekostiging die scholen van het Rijk ontvangen en komt ook niet uit de middelen die verbonden zijn aan de ‘impuls brede scholen, sport en cultuur’. Scholen dragen wel geregeld bij aan de uitvoering van de culturele activiteiten of programma’s door de inzet van de € 10,90 die ze via de prestatiebox hiervoor ontvangen. In paragraaf 5 van de regeling is vastgelegd dat alle gesubsidieerde instellingen verplicht zijn om de regeling te monitoren en te evalueren. Bovendien is bepaald dat de subsidieregeling als geheel tussentijds geëvalueerd wordt. Dit biedt de mogelijkheid om indien nodig geplande activiteiten voor de periode 2015 - 2016 aan te passen of aan te scherpen. Die evaluatie ligt voor u.
OPDRACHT 1 | Op 13 augustus 2012 gepubliceerd in de Staatscourant 2012, nr. 15826 als de Deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs Fonds voor Cultuurparticipatie 2013-2016. 2 | In de brief van 20 juni 2014 (Voortgangsrapportage Cultuuronderwijs) van minister Bussemaker aan de Tweede Kamer wordt de voortgang op de
Het bestuur van het Fonds heeft de commissie gevraagd om in de periode 1 december 2014 tot 15 april 2015 de tussentijdse evaluatie uit te voeren. Daarbij is de hoofdvraag of en in welke mate de regeling tot nu toe heeft bijgedragen aan de doelstellingen van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit.
onderdelen van de landelijke aanpak beschreven, zoals bijvoorbeeld het leerplankader van de SLO en de Prestatiebox Primair Onderwijs (de zg € 10,90). 3 | Plananalyse aanvragen matchingsregeling Cultuureducatie met Kwaliteit 2013 – 2016, LKCA, 2013. 4 | Van de provincies doet alleen de provincie Zuid-Holland niet mee gezien de beperkte rol die zij voor zichzelf op dit beleidsterrein ziet weggelegd. In plaats daarvan zijn de zogenoemde RAS-regio’s in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan de regeling.
Cultuur als basis 6
Met deze evaluatie wil de commissie antwoord geven op de volgende vragen: • Gaat het met de uitvoering van de regeling de goede kant op? Klopt de richting? • Wordt er in de ogen van de commissie voldoende voortgang geboekt? Wat zijn de opbrengsten van de regeling tot nu toe? • Welke kansen en bedreiging ziet de commissie voor het borgen en verduurzamen van positieve effecten voor de periode na 2016? Zijn er volgens de commissie aanpassingen en/of extra inspanningen nodig om de regeling ook na 2016 op koers te houden? Daarnaast heeft het Fonds gevraagd ook aandacht te besteden aan de rol en betekenis van de extra middelen voor cultuureducatie die scholen via de prestatiebox krijgen (€ 10,90 per leerling per jaar). Ook is de evaluatiecommissie verzocht te kijken naar de aansluiting van het leerplankader van het Nationaal Expertisecentrum Leerplanontwikkeling (SLO) op de praktijk. De commissie heeft zich in haar evaluatie geconcentreerd op de subsidieregeling zelf en is niet om een oordeel gevraagd over het flankerend beleid van het Fonds. Het staat de commissie wel vrij om haar visie te geven en te delen over het beleid van het ministerie van OCW, de provincies en gemeenten, het Fonds en andere bij de uitvoering van de regeling betrokken partijen. De commissie vond dit ook wenselijk gezien het landelijk kader waarvan de regeling een bestanddeel vormt. Bij haar werkzaamheden heeft de commissie de nadruk willen leggen op de praktijk en niet op het papier. De commissie constateert dat er genoeg zinnige visie is geformuleerd over de waarde van cultuur voor de ontwikkeling van kinderen en de rol die het onderwijs daarbij kan spelen. De scope van deze evaluatie ligt bij de vraag hoe je vanuit die visie cultuureducatie een vaste en blijvende plek kunt geven in het primair onderwijs. Hoe draagt de regeling Cultuureducatie met Kwaliteit ook op de lange termijn aan die ambitie bij?
SAMENSTELLING COMMISSIE Het Fonds heeft op 1 december 2014 de volgende commissieleden benoemd 5: • De heer Martin Berendse, directeur Openbare Bibliotheek Amsterdam, tevens voorzitter • De heer Henk Beerten, oud-wethouder Cultuur en Onderwijs, Nijmegen • Mevrouw Thea Meijer, voorzitter college van bestuur SPO Utrecht • De heer Job van Velsen, eigenaar Etuconsult B.V. en projectleider Landelijk Steunpunt Brede Scholen • Mevrouw Gudrun Beckmann, hoofd Master Kunsteducatie NHL Hogeschool en Hanzehogeschool Groningen De commissie wordt ondersteund door een (ambtelijk) secretaris, mevrouw Sonaida Euson via Stichting Intermin, Den Haag. Met deze samenstelling heeft de commissie expertise op de in de opdracht vermelde terreinen: cultuureducatie, primair onderwijs, bestuurlijke verantwoordelijkheden van overheden en monitoren en evalueren. De commissie is op 1 december 2014 met haar werkzaamheden gestart.
WERKWIJZE Lezen, luisteren en observeren. Dat is kort gezegd wat de commissie in de periode december 2014 tot en met maart 2015 heeft gedaan.
5 | Brief van 1 december 2014 met kenmerk FCP/2014-783.
Zo heeft ze ter voorbereiding op de tussentijdse evaluatie verschillende documenten bestudeerd die door het Fonds ter beschikking zijn gesteld (zie bijlage 1). In december 2014 hebben de gehonoreerde aanvragers in samenwerking met de mede-financierende gemeente of provincie hun activiteiten geëvalueerd. Ook de resultaten hiervan zijn meegenomen in de tussentijdse evaluatie van de commissie. In bijlage 2 staat een overzicht van de 54 gehonoreerde aanvragers.
Cultuur als basis 7
De commissie vindt het belangrijk om ook zelf vast te kunnen stellen hoe de regeling in de praktijk uitwerkt. Daarom heeft de commissie in een steeds wisselende delegatie van twee leden (en de secretaris) in januari en februari 2015 werkbezoeken afgelegd. Tijdens deze bezoeken is met veel mensen gesproken; met vertegenwoordigers van culturele instellingen, met matchende partners en op enkele locaties ook met professionals uit het onderwijs zelf. Het ging in totaal om 9 werkbezoeken aan gehonoreerde aanvragers die volgens de commissie samen een goed beeld geven van de actuele stand van zaken. De commissie heeft zelf bepaald aan welke instellingen zij een bezoek zou brengen. Bij die keuze heeft ze gelet op de karakteristieken van de verschillende programma’s en de geografische spreiding van de te bezoeken programma’s over het land. Bijlage 3 bevat een overzicht van deze werkbezoeken. Daarnaast zijn in de periode januari tot en met maart gesprekken gevoerd met de verantwoordelijke ambtenaren van het ministerie van OCW, vertegenwoordigers van provincies en gemeenten, het Landelijk Overlegorgaan Lerarenopleidingen Basisonderwijs (LOBO), het LKCA, het Fonds en de Onderwijsinspectie. De leden van de evaluatiecommissie hebben vijf keer gezamenlijk vergaderd op 19 december 2014, 30 januari 2015, 6 maart 2015, 13 maart 2015 en 27 maart 2015. Tijdens deze bijeenkomsten zijn de bevindingen uitgewisseld en besproken en ten slotte vertaald naar de aanbevelingen die in deel 3 van dit rapport staan. Ten slotte nog dit. Tijdens haar werkzaamheden heeft de commissie geconstateerd dat er op verschillende niveaus een levendig debat wordt gevoerd over cultuur en onderwijs. In dit debat hebben begrippen als ‘kunstzinnige vorming’, ‘cultuuronderwijs’ en ‘cultuureducatie’ een eigen specifieke betekenis en kleuring. De commissie wil met deze evaluatie niet in dit debat treden. De tussentijdse evaluatie gaat over cultuureducatie zoals bedoeld en gedefinieerd in de Deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs Fonds voor Cultuurparticipatie 2013-2016. Wanneer de commissie spreekt over doel(en) of doelstelling(en), dan verwijst ze daarmee naar een of meer van de vier doelstellingen uit deze regeling.
Cultuur als basis 8
Observ aties
Cultuur als basis 9
Observaties VOORAF In dit deel van de evaluatie vat de commissie haar bevindingen samen. Daarbij past bescheidenheid. De commissie heeft in de haar beschikbare tijd 9 van de 54 gehonoreerde aanvragers kunnen bezoeken. Toch meent ze dat onderstaande waarnemingen voor betrokken partijen herkenbaar zullen zijn. Daarmee vormen ze een goede basis voor de aanbevelingen in deel 3 van dit rapport. De regeling is in technische zin halverwege, maar eigenlijk is pas het eerste volledige schooljaar van Cultuureducatie met Kwaliteit achter de rug 6. In 9 observaties geeft de commissie aan welke zaken haar in het bijzonder zijn opgevallen. Waar mogelijk worden de bevindingen geïllustreerd met citaten uit de gespreksverslagen van de werkbezoeken. Voor een korte beschrijving van de projecten die zijn bezocht, wordt verwezen naar bijlage 4.
HALVERWEGE IN 9 OBSERVATIES
1. Succes hangt af van betrokkenheid, inzet en enthousiasme Op veel plaatsen in Nederland werken mensen met hart en ziel om van cultuureducatie een succes te maken. Dit is zeker niet vanzelfsprekend, al helemaal niet in een tijd waarin zowel in de culturele sector als in het onderwijs budgetten onder druk staan, het verloop hoog is en er desondanks steeds meer wordt gevraagd van professionals. De commissie stelt vast dat het succes van de regeling op de eerste plaats het succes van mensen is. De betrokkenheid, de inzet en het enthousiasme van de partijen en individuen die bij de uitvoering van de regeling zijn betrokken, maken het verschil. Andersom heeft de regeling ervoor gezorgd dat er ook tijdens de afgelopen jaren van bezuinigingen op cultuur aandacht is gebleven voor cultuureducatie in het onderwijs.
‘We praten ook met schoolbesturen en zij zijn dan ook echt een gesprekspartner aan tafel. De meest wenselijke situatie is een convenant met de school en de gemeente.’ Werkbezoek aan Vrijdag in Groningen
2. Toenemende aandacht voor de vormende waarde van cultuur De commissie constateert een toenemende aandacht voor de vormende waarde van cultuur. Cultuureducatie is een van de speerpunten in het landelijk cultuurbeleid. Ook in het onderwijs groeit het besef dat goed cultuuronderwijs van belang is voor de brede en persoonlijke ontplooiing van kinderen tot creatieve en kritische burgers. De klas is bij uitstek de plek waar kinderen artistieke en culturele ervaringen kunnen opdoen. De afgelopen jaren lag in het onderwijs de nadruk meer op taal en rekenen, en kreeg cultuureducatie minder prioriteit. De commissie constateert dat het debat over cultuureducatie en cultuurparticipatie onverminderd levendig is, zoals ook blijkt uit verschillende rapporten en documenten die hierover zijn verschenen. Zonder volledig te willen zijn, noemt de commissie hier het advies van de Onderwijsraad en Raad voor Cultuur Cultuureducatie: Leren, creëren, inspireren! (28 juni 2012), De Cultuurverkenning van de Raad voor Cultuur (juni 2014), het rapport Gescheiden werelden? van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en de recente strategische verkenning van cultuureducatie en cultuurparticipatie Cultuur in de kanteling van het LKCA (maart 2015). Over wat toekomstgericht onderwijs precies is en wat de snel veranderende maatschappij vraagt aan kennis en vaardigheden, is staatssecretaris Dekker eind 2014 een dialoog begonnen met leerlingen, leraren, ouders, scholen en andere belangstellenden (Onderwijs 2032).
6 | Schooljaar 2013 – 2014.
Cultuur als basis 10
‘Sommige scholen leggen de nadruk liever op het ontwikkelen van vaardigheden. Bijvoorbeeld: Om muziek te kunnen maken is het raadzaam om ook muzieknoten te leren lezen. Wij stimuleren de school ook die vaardigheden in een breder perspectief te plaatsen. Wat kan een leerling met die vaardigheden doen?’ Werkbezoek aan de Kunstbalie in Tilburg
Bij deze ontwikkeling past naar de mening van de commissie een integrale benadering van cultuureducatie als onderdeel van een bredere visie op (de ontwikkeling van) onderwijs. Dit vraagt om een structurele en langdurige aanpak van cultuureducatie. In dat verband heeft de commissie met grote interesse kennis genomen van het op 16 december 2013 verschenen ’Bestuurlijk Kader Cultuur en Onderwijs’. In dit convenant voor de periode 2013 – 2023 spreken de minister en staatssecretaris van OCW, de gedeputeerden van de provincies, colleges van burgemeester en wethouders en de PO-raad samen af om ‘stabiele randvoorwaarden voor goed cultuuronderwijs’ te realiseren. De commissie meent dat dit convenant grote strategische betekenis heeft voor de toekomst van cultuureducatie in het onderwijs.
‘Goed cultuuronderwijs vergt een lange adem en commitment van alle betrokken actoren. We willen daarom met dit bestuurlijk kader Cultuur en Onderwijs onze inspanningen voor en langere periode vastleggen.’ Bestuurlijk Kader Cultuur en Onderwijs, december 2013
3. Kortdurende impulsen en gescheiden geldstromen In het beleid tot nu toe ligt de nadruk op het bevorderen van de kwaliteit van cultuureducatie en de samenwerking tussen culturele instellingen en scholen via tijdelijke en kortdurende impulsregelingen. Al in de periode 2001 -2008 gaven gemeenten en provincies met het Actieplan Cultuurbereik en meer in het bijzonder met de Regeling versterking cultuureducatie binnen het primair onderwijs 2004 – 2007 een impuls aan de samenwerking tussen cultuur en onderwijs. Die inzet kreeg een vervolg in het Programma Cultuurparticipatie 2009 – 2012. De huidige deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit wil de eerdere impulsen door gemeenten en provincies verdiepen en een structurele omslag bereiken. Toch is ook deze regeling nog steeds tijdelijk van aard. De commissie merkt bovendien op dat cultuureducatie in het onderwijs in het kader van de deelregeling vanuit verschillende geldstromen wordt gefinancierd die bovendien van elkaar gescheiden zijn. Naast het geld van de rijksoverheid, gaat het om matchingsgeld van provincies en gemeenten en daarnaast een rijksbudget per leerling dat aan de prestatiebox van het primair onderwijs wordt toegevoegd. Daarnaast zijn er lokaal en regionaal vaak ook nog allerlei (kortdurende) subsidies gericht op dit doel. Uit gesprekken met enkele ambtelijke vertegenwoordigers namens hun eigen provincie en de VNG concludeert de commissie dat zij continuïteit van beleid op het gebied van cultuureducatie van groot belang vinden. Bovendien pleiten zij ervoor om in de landelijke regeling zo veel mogelijk ruimte te laten voor maatwerk en ontschotting van budgetten, zodat kan worden aangesloten bij specifieke omstandigheden of uitdagingen die regionaal of lokaal spelen.
‘Wat ook speciale aandacht verdient, is het feit dat scholen “moe worden” van al die impulsen. Projecten lopen maar kort, voor een periode van 2 tot 4 jaar.’ Werkbezoek Stadkamer in Zwolle
Cultuur als basis 11
‘De implementatie moet echt nog landen. Misschien hebben we wel 10 jaar nodig. Het bestuurlijk kader is ook voor 10 jaar.’ Gesprek met ambtelijke vertegenwoordigers namens de VNG
4. Grote diversiteit in programma’s De programma’s die vanuit de regeling Cultuureducatie met Kwaliteit worden gesubsidieerd, zijn heel verschillend. De regeling laat ruimte voor invulling op maat. De diversiteit die daarvan het gevolg is, hangt bijvoorbeeld samen met verschillen tussen stad en landelijk gebied, de zeer verschillende uitgangssituaties van programma’s, de vraag wie de penvoerder is en de wensen van de betrokken scholen. Hierna zoomt de commissie op een aantal verschillen in. Allereerst ziet de commissie verschillen waar het gaat om de samenwerkingspartners en de verbinding tussen cultuur en onderwijs. Welke partners meedoen, hangt mede af van de situatie bij de start van een programma. Op welke bestaande samenwerkingsverbanden is voortgebouwd? Welke culturele partnerinstellingen zijn lokaal of regionaal aanwezig? De commissie constateert dat de culturele sector en het onderwijs de afgelopen jaren steeds beter zijn gaan samenwerken. Ze ziet oprechte belangstelling over en weer met een toegenomen betrokkenheid van het onderwijs bij de voorbereiding en uitvoering van de plannen als resultaat. Die positieve energie biedt kansen om de rol van het onderwijs de komende jaren verder uit te bouwen. Meer hierover bij punt 5. Ook bereik en ambitieniveau variëren. Doel van sommige projecten is om zoveel mogelijk scholen te bereiken. Andere projecten richten zich eerst op een kleinere setting, bijvoorbeeld op deelname van enkele pilotscholen. Bij gebleken succes wordt daarna uitgebreid naar meer scholen. Iedereen is er over het algemeen van doordrongen dat het enthousiasmeren van scholen bij voorkeur op een vraaggerichte manier moet gebeuren. Tegelijkertijd constateert de commissie dat culturele instellingen het soms lastig vinden echt inhoud te geven aan zo’n vraaggerichte aanpak. Er lijkt steeds vaker een ‘derde weg’ te ontstaan: de dialooggerichte aanpak. Daarbij leidt de dialoog tussen school en culturele instelling tot uiteindelijk resultaat.
‘De behoefte van de school staat centraal. Niemand heeft de wijsheid in pacht, we delen wat we weten met elkaar en we leren van elkaar.’ Werkbezoek Cultuurmij Oost in Arnhem
Wel valt op dat de belangstelling en betrokkenheid vanuit het onderwijs verschilt. Met uitzondering van pioniers en pilotscholen, stellen scholen zich over het algemeen niet vanzelfsprekend op als medebepalende partner. De initiatieven en activiteiten ontstaan vooral vanuit de culturele instellingen en niet of nauwelijks vanuit de scholen. Of een school actief is, hangt in sterke mate af van de bevlogenheid en inzet van een directeur, interne cultuurcoördinator (ICC-er) of leraar. Ten derde verschilt de organisatievorm van de programma’s. Soms is een bestaande culturele instelling de penvoerder van het project. Op andere plekken is een consortium van verschillende (bestaande) instellingen de aanvrager. Op andere plekken (bijvoorbeeld Overijssel) is een organisatie van buiten de eigen provincie aangetrokken als penvoerder, als onafhankelijke partij die boven instellingen staat.
‘We hadden per post, e-mail en telefonisch 180 scholen in Rotterdam benaderd voor deelname aan het programma. Uiteindelijk haakten slechts 5 scholen aan.’ Werkbezoek Museum Rotterdam
Cultuur als basis 12
Ook biedt de regeling ruimte om een keuze te maken voor een of meer van de vier doelstellingen van de regeling. Het is niet altijd duidelijk op grond waarvan deze keuze is gemaakt. Dat kan te maken hebben met het feit dat culturele instellingen de wensen of behoeften van het onderwijs niet kennen. De commissie constateert dat er vooral is ingezet op het ontwikkelen van (nieuwe) doorgaande leerlijnen en deskundigheidsbevordering van leraren en medewerkers van culturele instellingen en minder op de andere twee doelstellingen van de regeling. Op de vijfde plaats ziet de commissie ook inhoudelijke verschillen tussen projecten. Daarbij is niet altijd duidelijk op welke manier de gekozen aanpak aansluit bij de startsituatie. Soms wordt er ingezet op bepaalde disciplines (beeldende kunst, erfgoed, muziek, drama of dans), soms ligt de nadruk op het aanbod van kunstconfrontaties aan kinderen in combinatie met lessen op scholen en soms ligt het accent juist op het ontwikkelen van talenten en vaardigheden van kinderen. Vaak speelt in projecten de vraag in hoeverre leraren in staat (zouden moeten) zijn om zelf (alle) facetten van cultuureducatie te verzorgen of dat daarvoor toch de inzet van vakleraren gewenst is. Natuurlijk is de aanwezige culturele infrastructuur ook bepalend voor het antwoord op de vraag welke inhoudelijk keuzes in projecten kunnen worden gemaakt. Ten slotte verschilt ook de rol die gemeenten en provincies spelen in het stimuleren en borgen van cultuureducatie in het onderwijs. Die rol hangt logischerwijze samen met de (politieke) prioriteit die overheden aan dit beleidsthema geven 7. Er is één provincie die het standpunt inneemt dat cultuureducatie niet tot de taken van de provincie behoort en die ervoor heeft gekozen niet aan de regeling mee te doen. In dat geval ontstaat de situatie dat culturele instellingen (en scholen) moeten roeien met de riemen die zij hebben. Daarbij valt het op dat in het ene gebied instellingen ondanks de (financiële) tegenslagen en beperkende omstandigheden er alsnog in slagen binnen de mogelijkheden goede dingen voor elkaar te krijgen, terwijl het op andere plekken met vergelijkbare uitgangspunten vastloopt. Met het oog hierop ziet de commissie de regeling en het bestuurlijk kader als belangrijk randvoorwaarden voor het benodigde bestuurlijke commitment van rijk, provincie en gemeenten en het beschikbaar houden van regionale en lokale matchingsgelden die ook in de toekomst nodig blijven voor het borgen van cultuureducatie in het onderwijs.
5. Beperkte rol van scholen Doel van de deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit is het versterken van cultuureducatie in het onderwijs. Dat vraagt van scholen dat zij tijd en energie investeren in het realiseren van een visie op cultuureducatie en in gezamenlijke plannen met de culturele instellingen om deze visie te vertalen naar activiteiten. Zoals al eerder aangestipt, valt het de commissie op dat scholen, op een enkele uitzondering na, vrijwel nergens ‘in the lead’ zijn. Dat zou te maken kunnen hebben met het feit dat de regeling primair is gericht op de culturele sector en niet toestaat dat scholen penvoerder zijn. Als er iets georganiseerd wordt, dan is dat nog geregeld meer voor het onderwijs, dan met het onderwijs. In veel plaatsen investeerden culturele instellingen al bij de start van de regeling in het opbouwen van een (goede) relatie met scholen. In andere regio’s zijn scholen pas in tweede instantie benaderd, nadat de culturele partners de plannen al hadden voorbereid. Tijdens de werkbezoeken gaven culturele instellingen vaak aan veel tijd en energie te hebben gestoken in het betrekken van scholen bij programma’s, terwijl scholen soms juist aangaven erg laat benaderd te zijn om deel te nemen.
7 | De commissie denkt hierbij ook aan de mogelijke gevolgen van de collegeonderhandelingen in de verschillende provincies voor de budgetten die beschikbaar zijn voor cultuureducatie
‘Het verloop van het personeel binnen de scholen is soms zo groot, (…). Met het vertrek van een bepaalde leraar ontstaat dan vaak ook een leemte in draagvlak voor Cultuureducatie met Kwaliteit of een gat in de kennis (…). Een frustratie is dat er geen aanwijsbare oorzaak is, het is een samenloop van verschillende omstandigheden.’ Werkbezoek Kunstkwartier – Cultuurcontact in Helmond
Cultuur als basis 13
Toch constateert de commissie dat, hoewel er veel op het onderwijs afkomt, het besef bij scholen groeit dat cultuureducatie een belangrijk fundament is van goed onderwijs. Het is belangrijk dat het proces om cultuur op de onderwijsagenda te krijgen, de komende jaren door de bestuurders wordt voortgezet, zowel op rijksniveau als op het niveau van provincie en gemeente.
6. Veel papierwerk De commissie heeft met waardering kennis genomen van de ingediende aanvragen en tussentijdse evaluatie van de aanvragers. Hieruit blijkt dat de instellingen grondig te werk gaan bij het informeren van het Fonds over de planvorming en de geboekte resultaten. Tegelijkertijd constateert de commissie dat de voorbereiding, implementatie en uitvoering van de deelregeling veel papierwerk en overleg met zich meebrengt. Ook de jaarlijkse verantwoording en de gesprekken daarover kosten relatief veel tijd. De commissie vraagt zich af of het mogelijk is om de administratieve drukte te verlichten. Inherent aan een tijdelijke regeling zijn de relatief korte cycli waarin plannen gemaakt, uitgevoerd en geëvalueerd moeten worden. De commissie begrijpt de behoefte aan inzicht in voortgang en resultaten. Tegelijkertijd hebben de culturele instellingen tijd nodig om die resultaten überhaupt te kunnen boeken. De commissie vermoedt dat de aard van het aanvraagformulier van de deelregeling van invloed is geweest op de plannen die door de culturele instellingen zijn ingediend.
‘Het indienen van de aanvraag was veel werk. Het gaat om veel geld, dan wil je er als subsidiegever ook goed zicht op houden (…). Dat begrijp ik wel. Maar nogmaals, het is erg veel werk.’ Werkbezoek Mocca in Amsterdam
In sommige plannen ligt veel nadruk op het kwantitatieve bereik van scholen, leraren of leerlingen, terwijl er op het gebied van kwaliteit minder duidelijke doelen worden gesteld. Dit geldt in sommige gevallen ook voor de ambitie om in vier jaar tijd binnen de huidige deelregeling door te groeien naar een bepaald aantal scholen. In de ogen van de commissie neigt dit naar een accentverschuiving van ‘met kwaliteit’ naar ‘met kwantiteit’.
7. Rolverdeling van het Fonds en het LCKA Het valt de commissie in het algemeen op dat betrokken partners veel waardering hebben voor de betrokkenheid van het Fonds bij het opstarten en uitvoeren van projecten. Ook blijkt er vanuit de praktijk behoefte aan ondersteuning door het LKCA. Tegelijkertijd ontbreekt soms nog een voldoende helder beeld van de rollen van het Fonds en het LKCA. Uit de gevoerde gesprekken komt naar voren dat de rolverdeling tussen beide instituten soms onduidelijk is. Op het moment dat de projectuitvoering om wat voor reden dan ook moeizaam verloopt en instellingen behoefte hebben aan praktische hulp, weet men nog niet goed bij wie men met vragen terecht kan. Op dit punt zou een concreter ondersteuningsaanbod behulpzaam kunnen zijn. In dit verband vraagt de commissie zich af of Cultuureducatie met Kwaliteit vooral als een subsidieregeling of nog veel meer als een programma moet worden gezien. Het antwoord op die vraag is relevant voor de rolopvatting, de taken en de activiteiten van OCW, LKCA en het Fonds. Bij een (subsidie)regeling ligt de nadruk meer op cyclische toetsing, monitoring en (financiële) controle. Een programma vraagt om een ‘lange adem’, met de nadruk op regie, advies, bemiddeling, kennisontwikkeling en kennisdeling.
8. Veel energie gestoken in ontwikkelen van doorgaande leerlijnen Doorgaande leerlijnen zijn een belangrijke voorwaarde voor goede cultuureducatie. Daarbij gaat het om de uitwerking per leerjaar van wat een kind moet kennen en kunnen aan het eind van de schoolperiode, de plaats van cultuur in andere vakken en de aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs en tussen binnen schools en buitenschools. Het ontwikkelen van doorgaande leerlijnen is één van de doelstellingen van de deelregeling. Het ontwerpen van leerlijnen voor kunst- en cultuureducatie neemt in alle plannen, zo heeft de commissie ervaren, een belangrijke plaats in. Tijdens de gesprekken, en na lezing van de tussentijdse evaluaties, blijkt het ontwikkelen van leerlijnen ook in de praktijk de nodige tijd te vragen. De commissie heeft veel variaties van ontwikkelde
Cultuur als basis 14
leerlijnen gezien, in boekvorm, als kalender, poster of gedeeltelijk gedigitaliseerd. Tegelijkertijd constateert ze dat de doorgaande leerlijnen vaak niet fundamenteel van elkaar verschillen. Wel wordt overal gezocht naar maatwerk, afgestemd op de behoeften en wensen van de scholen in de betreffende regio. De commissie constateert dat het begrip ‘doorgaande leerlijn’ zeer verschillend wordt uitgelegd. De ontwikkelde leerlijnen voor langere tijd sluiten (soms) aan bij het SLO leerplankader 8. Er zijn ook doorgaande leerlijnen ontwikkeld voor kortere lesperiodes van een aantal weken. Soms gaat het om een reeks van lessen. De commissie wijst in dit verband op de ruime definitie van doorgaande leerlijnen. Ook benadrukt ze dat het leerplankader van het SLO verscheen in juni 2014 toen de culturele instellingen de aanvraag voor deze deelregeling al hadden ingediend. Tijdens de werkbezoeken is het de commissie ook duidelijk geworden dat het vooral de culturele instellingen zelf zijn die de (nieuwe) doorgaande leerlijnen voor de scholen ontwikkelen. De culturele instellingen proberen scholen te verleiden om mee te doen. Dat lukt nog niet overal, zo blijkt uit de gesprekken die de commissie heeft gevoerd, en de vraag is of deze aanpak werkt. De verwachtingen die culturele instellingen en scholen van het ontwikkelen van leerlijnen hebben, blijken soms te verschillen. Op verschillende plaatsen zijn voorzichtige aanzetten gedaan om te komen tot de implementatie van de doorgaande leerlijnen, maar dat is zeker nog niet bij alle programma’s het geval. De commissie ziet in dat voor een goede lokale invulling meer tijd nodig is.
‘Wij deden al mee met de Meerkunstroute (het kunstmenu van De Meerpaal in Dronten), alleen bestond de Meerkunstroute vooral uit veel losse dingen (ad hoc). Wij wilden als school graag een doorgaande leerlijn voor Erfgoed, zodat de kinderen weten waar ze vandaan komen en wie zij zijn. Iets dat niet alleen houvast bood, maar ook een verbinding zou kunnen maken tussen het poldergebied en de kinderen. Waarin ook de vaardigheden en competenties van de 21ste eeuw een plek zouden kunnen krijgen.’ Werkbezoek De Kubus – De Culturele Haven in Lelystad
9. Weinig aandacht voor cultuureducatie in opleidingen en nog te weinig betrokkenheid van de opleiders Het succes van cultuureducatie wordt voor een belangrijk deel bepaald door houding, kennis en vaardigheden van de man of de vrouw voor de klas. Hoewel veel projecten aansluiten bij de doelstelling van deskundigheidsbevordering van de leraar, constateert de commissie dat de opleidingen nauwelijks betrokken zijn bij de verschillende programma’s. Tijdens de werkbezoeken gaven projectleiders aan hoe lastig het soms is om Pabo’s en kunstvakopleidingen bij programma’s te betrekken. In het curriculum van Pabo’s is slechts summier of binnen enkele minors aandacht voor de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie. Pabo’s werken voor de kwaliteit van cultuureducatie binnen hun opleiding bovendien amper samen met het kunstvakonderwijs. De commissie kwalificeert dit overigens niet als onwil, maar constateert dat de Pabo’s zo in beslag zijn genomen door eisen voor taal en rekenen, dat cultuureducatie op dit moment weinig urgentie heeft. Deze constatering overstijgt de reikwijdte van de regeling en vraagt om aanvullende actie in landelijk verband.
‘Het curriculum is (…) van buitenaf geformuleerd, door de overheid ontwikkeld.(…) Door de druk op taal en rekenen, zijn kunstzinnige oriëntatie en cultuureducatie onbeschreven gebleven. (…)’ 8 | In juni 2014 heeft SLO een leerplankader voor kunstzinnige oriëntatie ontwikkeld, inclusief leerlijnen voor de vier kunstzinnige vakdisciplines beeldend, dans, drama en muziek. Cultureel erfgoed is binnen deze leerlijnen geïntegreerd.
Gesprek met het LOBO
‘Er worden kansen gemist wanneer kunstvakopleidingen en Pabo’s niet bij deze ontwikkeling worden betrokken.’ Werkbezoek Cultuurmij Oost in Arnhem
Cultuur als basis 15
Aanbevelingen
Cultuur als basis 16
Aanbevelingen VOORAF In het laatste deel van dit rapport geeft de commissie allereerst antwoord op de eerste twee vragen die in het kader van de opdracht door het Fonds aan haar zijn gesteld: 1. Gaat het met de uitvoering van de regeling de goede kant op? 2. Wordt er in de ogen van de commissie voldoende voortgang geboekt? Daarna richt de commissie haar blik op de toekomst door beantwoording van de laatste vraag van het Fonds: 3. Welke kansen en bedreiging ziet de commissie voor het borgen en verduurzamen van positieve effecten voor de periode na 2016? Zijn er volgens de commissie aanpassingen en/of extra inspanningen nodig om de regeling ook na 2016 op koers te houden?
1. Uitvoering van de regeling De commissie is van mening dat het met de uitvoering van de regeling de goede kant op gaat en dat de richting klopt. De belangrijkste kanttekeningen van de commissie zijn dat de inspanningen om tot deze resultaten te komen gedurende de eerste twee jaar vooral zijn verricht door de culturele instellingen. Scholen zijn meestal pas in tweede instantie benaderd. De betrokkenheid van scholen hangt vaak af van de individuele motivatie van schoolbesturen, directies en leraren. Gevolg is dat veel kinderen nog niet worden bereikt. Gelet op de relatief bescheiden omvang van de beschikbare budgetten en de stevige kwalitatieve ambitie van de regeling, is dat in dit stadium van ontwikkeling begrijpelijk. In de verdere toekomst moet de ambitie volgens de commissie echter verder reiken: de ontwikkeling van een landelijk programma dat alle kinderen bereikt 9.
2. Voortgang en opbrengsten Het beeld van de voortgang is divers. Vaak zijn opbrengsten zichtbaar. Een mooi resultaat, zeker gezien de korte periode dat het programma op dit moment loopt. In een aantal gevallen is de start wat moeizamer geweest, is veel energie in planvorming, afstemming en voorbereiding gestoken, maar zijn de opbrengsten tot nu toe nog onvoldoende. Dat kan volgens de commissie te maken hebben met de wat zwaar aangezette aandacht voor de ontwikkelingen van leerlijnen (doelstelling 1). Daardoor zijn de uitvoeringsorganisaties nog te weinig toegekomen aan het samenwerken met de grote groep scholen die nog helemaal niet bij het programma zijn betrokken. De opbrengsten zijn vooralsnog dan ook vooral in kwalitatieve termen te omschrijven. Op dat punt ziet de commissie voldoende interessante ontwikkelingen. Voor de periode 2015 - 2016 en de daaropvolgende periode ziet de commissie de verbreding van de aanpak naar en eigenaarschap van een groter aantal scholen als het belangrijkste aandachtspunt. Zo kunnen nog meer kinderen worden bereikt.
3. Blik op de toekomst
9 | Daarbij geeft de commissie in overweging de regeling open te stellen voor aanvragers uit het hele Koninkrijk, dus inclusief de BESeilanden.
De laatste vraag van het Fonds heeft de commissie uitgedaagd om verder te kijken en de contouren te schetsen van een toekomstig bestel. Een bestel waarbij cultuureducatie een basisvoorziening is, stevig ingebed in de visie, organisatie en deskundigheid van de school. De pijlers van dat bestel zijn een langdurige aanpak met duurzame financiële inzet, een kwaliteitsimpuls in het onderwijs én commitment van betrokken partijen met een stevige regie op landelijk niveau. Binnen deze aandachtsgebieden onderscheidt de commissie de volgende zeven aanbevelingen:
Cultuur als basis 17
LANGDURIGE AANPAK EN EEN DUURZAME FINANCIËLE INZET Aanbeveling 1: maak de ommezwaai van ‘nice’ naar ‘need’ Het belang van cultuureducatie voor de ontwikkeling van kinderen kan volgens de commissie onmogelijk worden onderschat. De individuele en maatschappelijke waarde van cultuureducatie voor alle kinderen wordt steeds breder onderkend. Goed cultuuronderwijs biedt de basis voor kritische en creatieve burgers die met onzekerheid, complexiteit en nieuwe uitdagingen om weten te gaan. Die zich in andere mensen, opvattingen en ervaringen kunnen verplaatsen. Die onbevooroordeeld kunnen waarnemen en eigen ervaringen via verschillende media met anderen kunnen delen. Zo bezien is goed cultuuronderwijs geen luxe voor voorbeeldscholen, geen stimulerend project of fraaie omlijsting van het schoolse alledaagse. Cultuureducatie is niet ‘nice’, maar ‘need’, ofwel basis én noodzaak voor toekomstgericht leren en opleiden. De commissie pleit voor een gedeelde verantwoordelijkheid van alle actoren voor goed cultuuronderwijs. Overheden, scholen en culturele instellingen besluiten dan gezamenlijk in een ‘dialoog gestuurd proces’ over inhoud en financiering van cultuureducatie. Daarbij zal het onderwijs (nog) meer moeten worden aangemoedigd om zelf verantwoordelijkheid te nemen. Ook de rol van schoolbesturen is hierbij van belang. Dat kan volgens de commissie bijvoorbeeld door (samenwerkingsverbanden van) scholen ook de rol van aanvrager te gunnen. Dit gebeurt al bij het flankerend beleid bij de regeling. Deze aanpak zou dus verder uitgebreid moeten worden. Aanbeveling 2: sluit aan bij het Bestuurlijk Kader Cultuur en Onderwijs Cultuureducatie met Kwaliteit is een kwestie van lange adem. In plaats van een tijdelijke projectmatige aanpak, pleit de commissie daarom voor een structurele aanpak met een langere looptijd. Bundel energie, inzet en geld van partijen en maak ze mede-eigenaar van het gezamenlijke resultaat. Dat kan door aan te sluiten bij het Bestuurlijk Kader Cultuur en Onderwijs dat een looptijd heeft tot en met 2023. Het kader borgt de samenwerking en het commitment van diverse bij cultuureducatie in het onderwijs betrokken partijen, ook op langere termijn. Daarnaast schept het goede condities voor het bundelen van onderwijs- en cultuurmiddelen op de verschillende bestuurlijke niveaus tot een gezamenlijke en duurzame financiering. Door de focus op de langere termijn krijgen scholen en culturele instellingen meer tijd en armslag om resultaten te boeken. Er zijn inmiddels voldoende goede praktijkvoorbeelden voorhanden die anderen kunnen inspireren en waarvan kan worden geleerd. De commissie beveelt aan dat het ministerie van OCW en het Fonds de bestuurlijke agenda van het kader vertalen naar een uitvoeringsplan, de bestuurlijke samenwerking verbreden en zo cultuureducatie op de agenda van betrokken partijen houden. Als dat lukt, kan Cultuureducatie met Kwaliteit uitgroeien tot een basisvoorziening voor het onderwijs. Aanbeveling 3: zorg voor een goede en gezonde culturele infrastructuur Goede cultuureducatie kan niet zonder een rijke culturele omgeving. Het heeft geen zin om te investeren in cultuureducatie als we tegelijkertijd de culturele infrastructuur verwaarlozen. Daarom pleit de commissie ook op dit punt voor het aansluiten bij het Bestuurlijk Kader Cultuur en Onderwijs. Overheden die het convenant ondertekenen, maken afspraken met de door hen gesubsidieerde culturele instellingen over de faciliteiten die nodig zijn voor culturele ontwikkeling van kinderen. Zowel op school, als in de culturele infrastructuur daarbuiten (denk aan een bibliotheek, theater en kunstencentrum).
KWALITEITSIMPULS IN HET ONDERWIJS Aanbeveling 4: veranker cultuureducatie in het schoolplan Ter bevordering van het eigenaarschap en de verantwoordelijkheid van scholen voor cultuureducatie, adviseert de commissie bij het verlengen van de deelregeling en het aansluiten bij het bestuurlijk kader, cultuureducatie (inhoudelijk) te verankeren in het schoolplan. Bovendien zou de Inspectie expliciet kunnen kijken naar hoe cultuuronderwijs is ingebed in de visie en werkwijze van scholen, zodat dit geen ‘vrijblijvende exercitie’ is. Schoolplannen worden gemaakt voor een periode van vier jaar. De eerste mogelijkheid om dit te doen is dus het schoolplan van 2019. De commissie adviseert de komende jaren, als onderdeel van het onder 2. genoemde uitvoeringsplan, een aanpak uit te werken waarbij het schoolplan het vertrekpunt is van het vormgeven van cultuureducatie op school en de onderbouwing biedt voor de aanvraag van subsidie. In het jaarverslag van de school of door het schoolbestuur zou de besteding van de middelen en de opbrengsten die daarvan het gevolg zijn, moeten worden verantwoord.
Cultuur als basis 18
Aanbeveling 5: verleg het accent naar de implementatie van leerlijnen Met de landelijke kaders en het tot nu toe ontwikkelde materiaal is er een ruime basis voor doorgaande leerlijnen ontwikkeld. Volgens de commissie zou in de lopende periode binnen de regeling het accent dan ook meer moeten komen te liggen op een goede lokale invulling van de leerlijnen met gebruikmaking van de mogelijkheden en culturele infrastructuur ter plaatse. De opbrengst zou bovendien beter zichtbaar gemaakt kunnen worden. De commissie adviseert daarom om de leerlijnen die al ontwikkeld zijn op een website te publiceren. Zo wordt voorkomen dat het wiel steeds opnieuw wordt uitgevonden. Het Fonds en het LKCA kunnen op korte termijn samen zo’n website ontwikkelen. Uiteindelijk doel is om integrale en samenhangende lesprogramma’s te ontwikkelen die meer zijn dan incidenteel lesaanbod. Hiervoor is deskundigheid (bij leerkrachten, schooldirecties en culturele instellingen) en een duurzame samenwerking tussen scholen en culturele sector van belang. Deze twee doelstellingen mogen volgens de commissie de komende tijd meer aandacht krijgen. Aanbeveling 6: betrek Pabo’s en kunstvakopleidingen bij Cultuureducatie met Kwaliteit Deskundige leraren zijn als ‘cultuurdragers’ een voorwaarde om op langere termijn de aandacht voor kunst en cultuur in het onderwijs te (waar)borgen. Het is belangrijk om opleidingen meer te betrekken bij de regeling. De commissie stelt daarom voor om op korte termijn in aanvulling op het bestuurlijk kader van de overheden een convenant van hen te sluiten met Pabo’s en kunstvakopleidingen. Zo moet snel in de vereiste scholing van zittende en aankomende leraren, schoolleiders, maar ook van educatieve medewerkers van culturele instellingen worden voorzien. Voor de langere termijn dienen de geformuleerde kerndoelen volgens de commissie een nadrukkelijkere plaats te krijgen in de curricula van scholen, Pabo’s, kunstvakopleidingen en van de aanbieders van bij- en nascholing van leraren. Hier is volgens de commissie ook een duidelijke rol weggelegd voor de Onderwijsinspectie. Naast een basisprogramma kunstzinnige oriëntatie bieden Pabo’s specialisaties aan. Landelijk moeten er voldoende kwalitatief hoogstaande specialisaties voor kunstzinnige oriëntatie (vanuit de verschillende kunstdisciplines) en geïntegreerd cultuuronderwijs komen. Hiervoor zou volgens de commissie een samenwerking met het kunstvakonderwijs op zijn plek zijn. Ook de dialooggerichte samenwerking met culturele instellingen moet onderdeel zijn van de (na)scholing van leerkrachten.
COMMITMENT EN TAAKVERDELING Aanbeveling 7: zorg voor een heldere taakverdeling en bundel de krachten Een heldere taakverdeling tussen landelijke partijen die actief zijn op het gebied van onderwijsbeleid en cultuureducatie is nodig. Waar mogelijk, moeten krachten worden gebundeld. Hierbij denkt de commissie aan het ministerie van OCW, de Onderwijsinspectie, de PO-Raad, het SLO, het Fonds en het LKCA. Een heldere taakverdeling en goede afstemming tussen de landelijke partners dragen bij aan het succes van het programma. Hierbij denkt de commissie bijvoorbeeld aan de rollen van het Fonds (‘stimuleren met subsidie’) en het LKCA (‘faciliteren met kennis’). De kennis en expertise van het Fonds en het LCKA zouden meer gebundeld én op maat voor de praktijk beschikbaar moeten komen, in lijn met de verbreding van (subsidie)regeling naar programma. De commissie nodigt het Fonds en LKCA uit om dit uit te werken in een intensief samenwerkingsverband met als doel de regionale en lokale processen te stimuleren en te versnellen. In andere sectoren is een vergelijkbare aanpak al succesvol gebleken 10. 10 | De commissie denkt bijvoorbeeld aan de Taskforce Jeugdwerkloosheid. 11 | Brief van OCW, 24 oktober 2014. 12 | De brief van 24 oktober 2014 ‘Impuls muziekonderwijs’ van minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker aan de Tweede Kamer.
NAWOORD Ten slotte nog dit. Met de aanbevelingen die de commissie doet, wil zij de plek van cultuureducatie in het onderwijs verstevigen. Uiteindelijk doel is om van cultuureducatie een basisvoorziening te maken zodat alle kinderen in Nederland via het onderwijs met cultuur kunnen worden bereikt. Dat vraagt bijvoorbeeld om meer bestuurlijke verbinding, inbedding van cultuureducatie in het schoolplan en meer aandacht voor cultuureducatie in de opleidingen van leraren. Op het gebied van de ontwikkeling van het muziekonderwijs 11 ziet de commissie een vergelijkbare beweging met deels dezelfde elementen. De extra inspanning die de komende jaren voor het muziekonderwijs wordt geleverd, ziet de commissie als een uitgelezen kans om muziek en, in het verlengde daarvan, ook andere culturele disciplines een vaste plek te geven in het onderwijs. 12 De commissie roept OCW en het Fonds dan ook op om te bekijken hoe deze impuls als ‘hefboom’ kan fungeren om cultuureducatie een vaste plek te geven in het onderwijs.
Cultuur als basis 19
Bijlagen Bijlagen
Cultuur als basis 20
Bijlagen 1. BRONNEN Voor de tussentijdse evaluatie van de deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit voor het primair onderwijs Fonds voor Cultuurparticipatie 2013-2016, zijn door het Fonds voor Cultuurparticipatie de hiernavolgende gegevens en documenten beschikbaar gesteld en door de commissie gelezen: •
De opdracht aan de commissie voor de tussentijdse evaluatie van de Deelregeling Cultuureducatie in het primair onderwijs Fonds voor Cultuurparticipatie 2013-2016, van 1 december 2014 van het bestuur van het Fonds voor Cultuurparticipatie voorzien van de bijlagen: 1) Overzicht 54 gehonoreerde culturele instellingen, 2) Het kader voor de evaluatie van de regeling Cultuureducatie met Kwaliteit, van het Fonds voor Cultuurparticipatie en 3) de brief betreffende de tussentijdse evaluatie aan de 54 gehonoreerde culturele instellingen van het Fonds voor Cultuurparticipatie van oktober 2014
• De ‘plananalyse aanvragen matchingsregeling Cultuureducatie met Kwaliteit 2013-2016, rapportage voor het Fonds van Cultuurparticipatie’, een publicatie van het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA), Utrecht juni 2013; • De (beschikbare) verslagen van de voortgangsgesprekken die het Fonds voor Cultuurparticipatie met de gehonoreerde aanvragers en met de gemeenten en/of de provincies heeft gevoerd in de perioden: najaar 2013, voorjaar 2014 en najaar 2014; • De zelfevaluaties van de 54 gehonoreerde aanvragers; • De brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal ‘Impuls Cultuuronderwijs’ (muziek impuls) van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 24 oktober 2014; • ‘Het Bestuurlijk kader Cultuur en Onderwijs’ (convenant voor de periode 2013 - 2023) van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de PO-Raad, de gedeputeerde Cultuur van provincies, namens de colleges van Burgemeester en Wethouders de wethouder van Onderwijs en de wethouder Cultuur van 16 december 2013; • De ‘Deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit voor het primair onderwijs Fonds voor Cultuurparticipatie 2013- 2016’, Staatscourant nr. 15826, van 13 augustus 2012; • De toelichting op de deelregeling; • Het advies ‘Leren, spelen, creëren!’ van de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur van 28 juni 2012; Tijdens deze tussentijdse evaluatie en in de periode van het schrijven van dit rapport is verschenen: • ‘Cultuur in de kanteling, strategische verkenning cultuureducatie en actieve cultuurparticipatie (2017 -2020)’, van het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst van 19 maart 2015.
Cultuur als basis 21
2. OVERZICHT VAN DE 54 GEHONOREERDE AANVRAGERS De 54 culturele instellingen die uit de deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit voor het primair onderwijs Fonds voor Cultuurparticipatie 2013-2016 subsidie (hebben) ontvangen zijn:
1. Alblasserwaard-Vijfheerenlanden-Glas
27. Leeuwarden- Keunstwurk
2. Alkmaar-Artiance
28. Leiden en Holland-Rijnland- Cultuureducatiegroep
3. Almere-BonteHond
29. Leidschendam-Voorburg en Rijswijk- Trias
4.
30. Maastricht-Kumulus
Alphen, Boskoop, Rijnwoude en
Nieuwkoop-Parkexpressie
31. Nijmegen- De Lindenberg
5.
Amersfoort- Scholen in de Kunst
32. Provincie Drenthe- Emmen-Compenta
6.
Amsterdam- Mocca
33. Provincie Flevoland- De Kubus
7. Apeldoorn-Markant
34. Provincie Friesland- Keunstwurk
8.
Arnhem-Kunstbedrijf Arnhem
35. Provincie Gelderland – Cultuurmij Oost
9.
Breda-Cultuurwinkel Breda
36. Provincie Groningen- Vrijdag
10. Delft-VAK
37. Provincie Limburg, Gemeenten Heerlen,
11. Den Bosch- Bureau Babel
12. Den Haag- De Cultuurschakel
38. Provincie Noord-Brabant- KunstBalie
13. Deventer-Leeuwenkuil
39. Provincie Noord- Holland – Cultuurcompagnie
14. Dordrecht- ToBe Cultuurcentrum
40. Provincie Overijssel- Rijnbrinkgroep
15. Drechtsteden (Alblasserdam, Zwijndrecht,
41. Provincie Utrecht –Kunst Centraal
42. Provincie Zeeland Scoop
Papendrecht) – ToBe Cultuurcentrum
Sittard-Geleen en Venlo - Cultuurpad
16. Ede- Cultura
43. Ridderkerk-Barendrecht (stadsregio Rotterdam)
17. Eindhoven- Centrum van de Kunsten
44. Rotterdam-KCR
Eindhoven (CKE)
– ToBe Cultuurcentrum
18. Enschede-Concordia
45. Rotterdam- Maas theater en dans
19. Goeree-Overflakkee en Voorne
46. Rotterdam- Museum Rotterdam
47. Rotterdam – Music Matters
Putten- Kunstgebouw
20. Gouda en Zuidplas- KunstpuntGouda
48. Schiedam en Vlaardingen- Kade40
21. Haarlem- Hart
49. Tilburg- Factorium Tilburg
22. Haarlemmermeer- Pier K
50. Utrecht UCK
23. Helmond-Kunstkwartier Helmond
51. Westland – Westland Cultuurweb
24. Hengelo-Crea
52. Zaanstad - Fluxus
25. Hoeksche Waard- Bibliotheek Hoeksche Waard
53. Zoetermeer- Kunst en Cultuur Zoetermeer
26. Lansingerland en Pijnacker-
54. Zwolle- Stadkamer (voorheen:
Nootdorp – Bibliotheek Oostland
Cultuur als basis 22
De Muzerie, tot en met 31 december 2014)
3. WERKBEZOEKEN EN GESPREKKEN Voor de tussentijdse evaluatie van de deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit voor het primair onderwijs Fonds voor Cultuurparticipatie 2013-2016, zijn door de commissie van januari 2015 tot en met maart 2015 steekproefsgewijze werkbezoeken gebracht aan verschillende culturele instellingen en gesprekken gevoerd. De commissie heeft bij het brengen van de werkbezoeken in de maanden januari en februari 2015 gelet op spreiding van deze bezoeken over Nederland (provincie en gemeenten, grote en kleine initiatieven). Zie onderstaand overzicht van de werkbezoeken en gesprekken:
1. MINISTERIE VAN ONDERWIJS CULTUUR EN WETENSCHAP TE DEN HAAG DATUM: 7 JANUARI 2015 Aanwezig: De heer F. Voncken (directeur Projecten, OCW) en de heer H. van Faassen (Hoofd afdeling Algemeen Beleid)| Namens de commissie aanwezig: de heer M. Berendse (en mevrouw S. Euson);
2. KUNSTKWARTIER- BUREAU CULTUURCONTACT TE HELMOND DATUM: 14 JANUARI 2015 Aanwezig: Mevrouw M. Naaijkens (Bureau CultuurContact), mevrouw H. Egelmeers (Bureau Stip, culturele instelling), mevrouw J. Tillemans (directeur Kind Centrum Mondomijn, onderwijs), mevrouw J. Tullemans (vakdocent Beeldende Kunsten, cultuur/onderwijs), mevrouw Y. Feenstra (gemeente ambtenaar Kunst en Cultuur Helmond)|Namens de commissie aanwezig: de heer M. Berendse, de heer H. Beerten (en mevrouw S. Euson);
3. KUNSTGEBOUW TE RIJSWIJK DATUM: 20 JANUARI 2015 Aanwezig: Mevrouw M. Gersie (Kunstgebouw, mevrouw V. Jacobse (Kunstgebouw), mevrouw I. Fijen (projectleider Kunstgebouw voor CMK project Goeree-Overflakkee), de heer H. Verweij (cultuurcoach en coördinator), mevrouw A. Overwater (gemeente ambtenaar Cultuur gemeente Goeree-Overflakkee)|Namens de commissie aanwezig: mevrouw Th. Meijer, de heer H. Beerten (en mevrouw S. Euson);
4. KUNSTBALIE- DE CULTUURLOPER, PROVINCIE NOORD-BRABANT DATUM: 21 JANUARI 2015 Aanwezig: de heer A. van Drunen (KunstBalie), mevrouw C. Linders (KunstBalie), mevrouw P. Matthee (Intermediair CMK/ DCL in de gemeenten Oosterhout en Dongen), mevrouw R. Timmermans (KPC groep), mevrouw Th. Uijtdewilligen (Erfgoed Brabant), mevrouw I. Verdonschot (provincie Noord-Brabant)|Namens de commissie aanwezig: mevrouw G. Beckmann, de heer H. Beerten (en mevrouw S. Euson);
5. VRIJDAG TE GRONINGEN DATUM: 28 JANUARI 2015 Aanwezig: de heer J. Brouwer (Vrijdag en lid van de stuurgroep CMK), mevrouw S. van Ham (Hoofd Cultuureducatie Vrijdag), mevrouw R. Broekhuis (Erfgoedpartners, lid stuurgroep CMK), de heer J. Scheurs (adviseur Cultuurclick Groningen en uitvoerder programma CMK, provinciale culturele instelling), de heer F. van Kleef (concern adviseur strategie gemeente Groningen), de heer R. Ridder (contract manager, gemeente Groningen)), mevrouw I. Kappert (Stichting Poëziepaleis), mevrouw G. Slagboom (ICC-er), mevrouw B. Beugels (directeur muziekschool Veendam, de Kompanjie)| Namens de commissie aanwezig: de heer M. Berendse, de heer J. van Velsen (en mevrouw S. Euson);
6. MUSEUM ROTTERDAM TE ROTTERDAM DATUM: 3 FEBRUARI 2015 Aanwezig: de heer J. Börger (communicatie en marketing, lid van de directie Museum Rotterdam en penvoerder CMK), mevrouw G. van Hasselt (lerares (op een basisschool) en educator Erfgoedcoalitie Museum Rotterdam), de heer P. van Laar (directeur Museum Rotterdam), mevrouw O. Smit (ambtenaar gemeente Rotterdam)|Namens de commissie aanwezig: de heer M. Berendse, mevrouw G. Beckmann (en mevrouw S. Euson);
Cultuur als basis 23
7. MOCCA TE AMSTERDAM DATUM; 4 FEBRUARI 2015 Aanwezig: de heer R. Smolenaers (Mocca), mevrouw P. Brandon (directeur Mocca), mevrouw P Langhout (Directeur van 2 basisscholen in Amsterdam Zuidoost), mevrouw M. Diemer (het Leerorkest), de heer M. de Souza (directeur van het Leerorkest), mevrouw I. Ford (Aslan), mevrouw F. van Hout (gemeente Amsterdam)|Namens de commissie aanwezig: de heer M. Berendse, de heer H. Beerten (en mevrouw S. Euson);
8. STADKAMER (VOORHEEN: DE MUZERIE) TE ZWOLLE, PROVINCIE OVERIJSSEL DATUM: 5 FEBRUARI 2015| Aanwezig: mevrouw E. Cuhfus (adviseur cultuureducatie, projectleider Stadkamer), mevrouw I. van Oort (manager cultuureducatie Stadkamer), mevrouw J. Versluis (adviseur cultuureducatie Stadkamer), mevrouw L. Roth (ICC-er van SBO Facet), de heer J. Kanthuis (interim schooldirecteur van SBO Facet), mevrouw M. Sierat (coördinator Kunst en Cultuur en vakdocent van Beeldende Kunst lessen aan SBO Facet "ZoGemaakt"), mevrouw S. van der Meulen (vakdocent Beeldende Kunst lessen aan SBO Facet van "ZoGemaakt")|Namens de commissie aanwezig: mevrouw Th. Meijer, de heer J. van Velsen (en mevrouw S. Euson);
9. DE KUBUS- DE CULTURELE HAVEN TE LELYSTAD DATUM: 10 FEBRUARI 2015 Aanwezig: de heer R. Willems (projectleider Culturele Haven en adviseur Fleck), de heer N. Sonneveld (directeur De Kubus Lelystad, programmamanager Fleck en Amateurkunst Flevoland, lid ontwikkelgroep De Culturele Haven), mevrouw M. Mandemakers (educatie medewerker Museum De Paviljoens Almere, (mede-)ontwikkelaar De Culturele Haven, ontwerper en beroepskunstenaar in de klas), mevrouw M. Huijbregts (directeur basisschool De Golfslag te Swifterbant, pilot- school van De Culturele Haven), mevrouw G. Berentsen (adjunct-directeurbasisschool De Golfslag te Swifterbant) en mevrouw E. Joosten (beleidsadviseur voor de provincie Flevoland, matchingpartner CMK)|Namens de commissie aanwezig: Mevrouw Th. Meijer, mevrouw G. Beckmann (en mevrouw S. Euson);
10.CULTUURMIJ OOST TE ARNHEM, PROVINCIE GELDERLAND DATUM: 11 FEBRUARI 2015 Aanwezig: mevrouw E. Tobé (programmacoördinator CMK provincie Gelderland Cultuurmij Oost), mevrouw C. Verberne (directeur Cultuurmij Oost), mevrouw W. Wouters (Projectleider "Meesters in de Kunsten" de Gruitpoort/ Centrum voor de Kunsten en Bureau Cultuur en School, partner CMK), de heer H. Brouwer (schooldirecteur CBS De Mate te Doetinchem), mevrouw M. Vroom (ICC-er successchool Wolversveen), mevrouw A. Otten (directeur/ schoolleider successchool 3.0), mevrouw B. Bonenkamp (Kunstdocent: "Meesters in de Kunsten"), mevrouw R. van der Horst (trainee provincie Gelderland, matchingpartner CMK), mevrouw B. Roelinck (medewerker provincie Gelderland, matchingpartner CMK)| Namens de commissie aanwezig: de heer J. van Velsen, mevrouw G. Beckmann (en mevrouw S. Euson);
Op vrijdag 6 maart 2015 heeft de commissie tijdens haar plenaire vergadering gesproken met: a) b) c) • • • • d) • • • e) f)
Namens het LKCA: de heer O. van Munster, directeur; Namens het Fonds voor Cultuurparticipatie: mevrouw J. Terlunen (programma adviseur) en mevrouw M. Jacobs (programma adviseur); Vertegenwoordigers van een aantal provincies op ambtelijk niveau, te weten: Mevrouw E. Joosten, provincie Flevoland De heer A. de Jong, Provincie Drenthe Mevrouw I. van Balen, Provincie Overijssel Mevrouw M. de Jong, Provincie Groningen Vertegenwoordigers van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), namelijk: Mevrouw O. Smit, Rotterdam De heer B. Ellenbroek, Venlo Mevrouw L. Jongmans, namens het VNG Namens de Onderwijsinspectie met: de heer A. Jonk, hoofdinspecteur Onderwijsinspectie Namens het Landelijk Overlegorgaan Lerarenopleidingen Basisonderwijs (LOBO): mevrouw B. de Kort, voorzitter van het LOBO
Cultuur als basis 24
4. ENKELE VOORBEELDEN VAN GEHONOREERDE SUBSIDIE AANVRAGERS Kunstgebouw, provinciaal expert voor kunst en cultuur in Zuid-Holland Kunstgebouw is een provinciale instelling voor Kunst en Cultuur in de provincie Zuid-Holland. Niet de provincie, maar samenwerkende gemeenten (zogenoemde RAS-gebieden) zijn hier de matchingspartner. Kunstgebouw heeft het initiatief genomen om een provinciaal netwerk van penvoerders op te zetten en te onderhouden. Kunstgebouw gebruikt het format van de Cultuurloper ontwikkeld door KunstBalie en afgestemd op de behoeften en mogelijkheden op Goeree-Overflakkee en Voorne Putten. De commissie is onder de indruk dat met vereende krachten, creativiteit en enthousiaste inzet een zo compleet mogelijk programma voor kinderen met weinig middelen wordt gerealiseerd. KunstBalie - De Cultuurloper (Provincie Noord-Brabant) KunstBalie - De Cultuurloper zorgt voor het uitrollen van de deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit in 27 omringende gemeenten in de provincie Noord-Brabant. De commissie kreeg een zeer positieve indruk van de methodiek van De Cultuurloper waarin scholen ‘op maat’ en met eigen doelen kunnen instappen in het programma. Stadkamer –Zwolle (Provincie Overijssel) Stadkamer heeft vanaf het begin sterk ingezet op het opbouwen en intensief onderhouden van een goed en constructief netwerk dat bestaat uit scholen, culturele instellingen en kunstenaars, de gemeenten en/of de provincie. Stadkamer zit nagenoeg bij en met iedereen aan tafel en trekt ook de wijken in. Stadkamer is na goedkeuring van de aanvraag en ontvangst van de subsidiegelden gestart met 7 ‘voorhoedescholen’ en 10 ‘culturele aanbieders’. Cultuurmij Oost- Arnhem (Provincie Gelderland) Cultuurmij Oost stimuleert en bevordert het eigenaarschap van de scholen, door de projecten van CMK in te zetten via de schoolbesturen en de gezamenlijke culturele partners. De commissie vindt het sterk dat via convenanten en contracten met de scholen daadwerkelijk aan wederzijds commitment wordt gewerkt. Kunstkwartier- CultuurContact Helmond De commissie heeft gezien hoe in dit programma de groepsleraar op zijn kracht wordt aangesproken. De leraar hoeft niet alles te kunnen om toch een inspiratiebron voor kinderen te zijn op het gebied van kunst en cultuur. Wanneer de leraar bevlogen is in wat hij of zij doet, wakkert hij of zij ook iets bij de leerlingen aan. De Kubus- De Culturele Haven, Lelystad (Provincie Flevoland) De commissie heeft een positieve indruk gekregen van de vakoverstijgende mogelijkheden van cultuureducatie met Kwaliteit (erfgoed) in combinatie met wereldoriëntatie. In De Culturele Haven staat het kind en zijn omgeving centraal. Dit komt letterlijk tot uiting door verhalen van opa’s en oma’s in de klas, exposities in de school en er als klas gezamenlijk op uittrekken om de woonomgeving te ontdekken. Om leraren behulpzaam te zijn bij het vorm en invulling geven van de les, is als hulpmiddel een leerkist ontwikkeld. Compenta (provincie Drenthe) Provincie Drenthe heeft eigen voorwaarden voor het matchen van de subsidiegelden aan CMK gesteld. De scholen krijgen zelf de regie in handen. Het subsidiegeld gaat naar de scholen en een onafhankelijke commissie beoordeelt hun plannen. Gevolg is dat in de provincie Drenthe alle 300 scholen meedoen aan CMK en dat iedereen (onderwijs, cultuur, gemeente en/of provincie) meedoet in deze brede aanpak. Culturage Enschede Ook Culturage Enschede zet in op het geven van meer regie aan het onderwijs. Culturage is speciaal voor het CMK opgericht en wordt aangestuurd door een stuurgroep waarin de schoolbesturen van het primair onderwijs, de directeuren van de twaalf culturele instellingen en de afdelingen onderwijs en cultuur van de gemeente Enschede vertegenwoordigd zijn. Het is de commissie in positieve zin opgevallen dat ook de Pabo van Saxion en ArtEZ nauw betrokken zijn bij Culturage. Zo wordt de deskundigheid van leraren gestimuleerd en bevorderd en wordt ervoor gezorgd dat de werkwijze van Culturage overdraagbaar is aan het onderwijs.
Cultuur als basis 25
Sien (Provincie Limburg) In de Provincie Limburg is een aparte entiteit (SIEN) opgericht om scholen te laten deelnemen aan Cultuureducatie met Kwaliteit. In gesprekken die door de commissie zijn gevoerd met partijen en/of culturele instellingen werd met enige regelmaat verwezen naar de provincie Limburg als goed voorbeeld van een samenwerkingsverband tussen ambitieuze scholen, een breed cultureel veld en gemeentelijke partners. Daarbij ligt de regie van het CMK-programma bij de school zelf. Kunst Centraal- Provincie Utrecht In de provincie Utrecht is een samenwerkingsverband tussen Kunst Centraal, Jeugdtheatergezelschap Het Filiaal en Landschap Erfgoed Utrecht gevormd. Het CMK-programma zelf kent twee varianten een verdiepingsprogramma en een individueel programma. De commissie krijgt de indruk dat dit provinciaal samenwerkingsverband goed draait.
Cultuur als basis 26
Colofon De tussentijdse evaluatie van de Deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs Fonds voor Cultuurparticipatie 2013-2016 is een uitgave van het Fonds voor Cultuurparticipatie.
Samenstelling Martin Berendse Henk Beerten Gudrun Beckmann Thea Meijer Job van Velsen
Redactie Sonaida Euson via Stichting Intermin www.intermin.nl
Eindredactie Sonaida Euson Paul Klaassen GH+O communicatie en creatie www.gho.nl
Vormgeving Neeltje de Vries www.neeltje.nu
Coverfoto Mels de Gooijer via Grafisch Atelier Hilversum www.gaghilversum.nl foto van Cultuurcompagnie Utrecht, april 2015 ©Fonds voor Cultuurparticipatie Kromme Nieuwegracht 70 Postbus 465 3500 AL Utrecht Tel. (+31 0)30 233 60 30 www.cultuurparticipatie.nl
Cultuur als basis 27
CONCEPT-BESLUITENLIJST Portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda 1 april 2015
Aanwezig:
Gemeente
Naam
Gemeente
Naam
Holland Rijnland Leiderdorp Alphen aan den Rijn Hillegom Katwijk Kaag en Braassem Kaag en Braassem Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Leiden
R.A. van Gelderen (voorzitter) J. Gardeniers H. de Jager F. Roelfsema I.G. Mostert H.P.M. Hoek F.M. Schoonderwoerd M.H. van der Eng A.D. de Roon J.W.M. Pietersen F. de Wit
Oegstgeest Oegstgeest Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Zoeterwoude Holland Rijnland
J.J.G.M. Roeffen M.A. den Boer A.L. van Kempen I.C.J. Nieuwenhuizen E.G.E.M. Bloemen C. den Ouden A. Noordhuis P. Duijvensz M. Goedhart F. de Lorme van Rossem
Nr. Agendapunt
Advies
01 Opening en vaststelling agenda Verslag vaststellen 02 Verslag Portefeuillehoudersoverleg 11 februari 2015
03 a. Mededelingen/ingeko men stukken
Besluit Mw. van Gelderen heet iedereen welkom. Aan het einde van deze vergadering is een vertrouwelijk deel gepland. Hier wordt ook agendapunt 08 contractering jeugdhulp in meegenomen. Mw. Bloemen: in verslag 28-11 staat een toezegging van Marion Goedhart m.b.t. enkelvoudige dyslexie. Dit actiepunt staat nog open. Nav: het overgebleven deel van het budget 3D, voorstel voor bestemming van deze middelen moet langs de raden. Mw Noordhuis: Dit voorstel moet nog komen en wordt ook nagegaan of dit aan de colleges/gemeenteraden voorgelegd moet worden. Dhr Roeffen: n.a.v. notitie BTW/BCF met betrekking tot jeugdhulp Wanneer komt BTW brief naar gemeenten? Mw Goedhart: deze brief zit in de pijplijn. Mw van Gelderen: BTW problematiek wordt meegenomen in besloten gedeelte van dit pho. Dhr Hoek: welke punten uit het bestuurlijk afstemmingsoverleg komen hier aan de orde. Als relevante punten komen naar voren: 1
- Gemeente als dossierhouder - Digitale verwerking van gegevens - Crisisdienst veilig thuis - Privacy problematiek Mw van Gelderen: belangrijke onderwerpen uit Bestuurlijk Afstemmingsoverleg moeten naar pho Sociale Agenda Mevrouw Damen is naar een bijeenkomst geweest van Sterk team Jeugdwerkloosheid. Kabinet stelt 200.000 beschikbaar voor twee jaar voor aanpak kwetsbare jongeren. Plan moet in afstemming met Rmc opgesteld worden en voor eind juni ingediend. Vanuit project Actieplan Jeugdwerkloosheid zal een voorstel gemaakt worden (Mw Valk). Mw Bloemen: n.a.v. ingekomen stukken voorstel om bij relatiebeheer gesprekken de mogelijkheid te bieden een wethouder aan te laten schuiven, leuk voorstel. Vraag hoe aan te melden. Mw Noordhuis: aanmelding voor contractgesprekken wordt ter vergadering geregeld. Vraag waarom contract dyslexie hierin mee genomen is. Dit is een algemene voorziening. Mw Goedhart: Onderwijsadviesdienst, die dyslexie aanbiedt is een grote aanbieder. Het is zinvol om onderwijsadviesdienst in de contractgesprekken mee te nemen.
.
b. Ingekomen stukken, uitgaande brieven en stukken ter kennisneming c. terug-/vooruitblik externe bestuurlijke overleggen 04 Cijfers voortijdig schoolverlaten 20132014
geen Het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland te adviseren het beleidsplan leerplicht en rmc 2015-2018 vast te stellen.
Dhr Roeffen: met 40% van de VSV-ers kan geen contact worden gelegd. Welke inspanningen worden gepleegd om deze toch te bereiken. Dhr Hoek; analyse van de cijfers is van belang. Extra aandacht voor deze analyse, op basis hiervan bepalen, wat te doen. Dhr de Wit: voorzitter van de regiegroep VSV. In de regiegroep is gezamenlijke aanvraag naar het Rijk geformuleerd. Voor de VSV-cijfers voor het Voortgezet Onderwijs wordt gesproken met de samenwerkingsverbanden. Met het MBO veld wordt gesproken over de overname van ROC Leiden door het ID College. Het is een scherp aandachtspunt, dat deze overdracht niet 2
meer VSV-ers oplevert. Voor de wat langere termijn is de verwachting dat het onderwijs meer geborgd is en dat het aantal VSV-ers gaat dalen. Dhr de Lorme: het percentage van 40 dat niet bereikt wordt, is al jaren een constante. Dit was bij het Jongerenloket ook zo. Door een subsidie van gemeente Leiden kunnen nu meer huisbezoeken worden afgelegd. Na de zomer kunnen hier de resultaten van gepresenteerd worden. 05 OGGZ Beschermd Wonen Voorstel: Kennis te nemen van ontwikkelingen
Mw Nieuwenhuizen: kan de beleidsnotitie voor 2016 niet naar voren worden gehaald? Mw van Gelderen: wij sluiten aan bij het landelijke ondersteuningsprogramma. Dit loopt tot en met september. Dit maakt het lastig de notitie naar voren te halen. Het pho heeft kennisgenomen van de ontwikkelingen rondom de OGGZ.
06 Afbouw verplichte winkelnering ROC’s
Dhr. de Roon: eens met voorstel, in hoeverre kan een taalhuis gefinancierd worden uit educatiemiddelen. Kan dit uitgezocht worden? In onze subregio is een initiatief op dit punt in ontwikkeling. In hoeverre speelt ontwikkeling taalhuis in de andere subregio’s? MW Bloemen: inhoudelijk akkoord, vraag hoe versnippering te voorkomen. Kunnen we eisen dat nieuwe aanbieders lid worden van het Bondgenootschap Laaggeletterden. Dhr. Hoek in Rijnstreek speelt taalhuis niet. Mw Damen: kwaliteit aanbod kan geborgd worden via aanbesteding. Nieuwe aanbieders kunnen we overtuigen om lid te worden van Bondgenootschap, het is de vraag of we dat kunnen eisen. Zij kent initiatief taalhuis in Leiden niet. Mw van Gelderen: naar aanleiding van opmerking mevrouw Bloemen over versnippering, het is goed te blijven afstemmen en educatie te laten terugkomen in dit platform. Pho is akkoord met voorstellen.
07 Werkbedrijf en ESF
Voorstellen: 1. Het College van Leiden te adviseren om de verplichte winkelnering bij de ROC’s als volgt af te bouwen: - 50% van het totaal educatiebudget in 2016; - 25% van het totaal educatiebudget in 2017; - 0 in 2018 2. Kennis te nemen van de doorkijk naar de voorbereiding op het meerjarig regionaal educatieprogramma.
Voorstel:
kennis nemen van ontwikkelingen
Mw Damen: werkgeversdelegatie werkbedrijf nog niet ingevuld. Vertegenwoordiger VMO/NCW zoekt nog naar grote werkgever uit de regio om deel te nemen in bestuur. Afgelopen bestuursvergadering is marktbewerkingsplan aan de orde geweest. Er moet nog duidelijk worden wat ons bindt op het regionale niveau. In de subregio’s wordt de samenwerking tussen gemeente en UWV beter. De subregionale plannen moeten wel concreter worden. We zijn nog niet goed in staat met één mond in de richting van werkgevers te spreken. Een belangrijke vraag is of we genoeg mensen hebben om op de 3
garantiebanen te plaatsen. Hierbij is het lastig dat door benodigde doelgroepbepaling niet duidelijk is of een werkzoekende in aanmerking komt voor een garantiebaan. Voor ESF geldt, dat het extra geld meer lijkt dan het is. We ontvangen meer middelen, maar kunnen tov het oorspronkelijke plan minder declareren. De extra middelen lijken meer dan het is. Wel kunnen we de zaken die we doen, langer door laten lopen. Dhr van Kempen: kunnen we mensen vinden voor de garantiebanen. Maakt zich zorgen over taakstelling 2015. 2015 dreigt een verloren jaar te worden. Dhr Mostert; ik zie geen SROI inspanning bij provincie en Hoogheemraadschap. Deze partijen voeren toch grote projecten uit in de regio. Er is daar geen besef, dat dit van belang is. Het gaat onder meer over de Rijnland route en aansluiting op de A44 van Flora Holland. Vraagt pho leden ook partijpolitieke contacten te benutten om dit aan te kaarten. Het is ook lastig om een garantiebaan bij de eigen gemeente te realiseren. De P&O afdelingen hebben hier moeite mee. Het is van belang hierbij de wethouder P&O op te zoeken. Dhr Gardeniers: onbekend maakt onbemind. Merkt in contacten dat werkgevers niet weten wat een garantiebaan is. Wij kunnen in onze contacten een ambassadeursrol vervullen. Dhr den Ouden; goed dat Leiden moeite steekt in het bestuurlijke. Ziet dat het moeite kost om werklozen te leveren. Waar zit dat nu in? Dhr Schoonderwoerd: Dhr Stegeman neemt deel in regionale overleg. We moeten hier lokaal het verschil maken. We zijn in onze gemeenten met ondernemers in gesprek. We vragen aan ondernemers:, welke belemmeringen moeten we wegnemen. Als je de taakstelling naar gemeente vertaalt, maak je het klein. VNO/NCW heeft andere positie naar de leden dan wij. VNO/NCW kan leden niet verplichten. Dhr van Kempen: het zou helpen indien de koepels van werkgevers naar beneden meer een impuls geven. Dhr Mostert: garantiebanen moeten wel aan veel eisen voldoen. Dit maakt het lastig. Het punt van de benodigde doelgroepverklaring maakt het nog lastiger. Dhr Schoonderwoerd: we moeten vooral het belang van de cliënt in het oog houden. Later kunnen we bepalen of we wel of geen vlaggetje plaatsen. Mw Damen: Doet een stevige oproep naar gemeenten om kandidaten te leveren voor garantiebanen. Voorstel om in breder verband ervaringen te delen. Het is goed uit te 4
wisselen wat er in de verschillende subregio’s gebeurt. Het pho stemt in met een aparte bijeenkomst over het werkbedrijf en inspanningen om werkzoekenden aan een baan te helpen. 08 Contractering jeugdhulp
1.
Dit agendapunt wordt meegenomen in het besloten gedeelte.
09 Jeugdbeschermingstafel
Voorstellen: De colleges te adviseren in te stemmen met: 1. Holland Rijnland te verzoeken om het platform te bieden voor de jeugdbeschermingstafel voor de periode maart 2015 tot en met 31 december 2016; 2. het verlenen van de hiervoor benodigde mandaten aan het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland, overeenkomstig het bijgevoegde matenoverzicht; 3. de kosten voor het JBT, te weten maximaal € 80.000,- en dit te dekken uit de post onvoorzien in de regionale begroting jeugdhulp; 4. de samenwerkingsafspraken met de partners van de jeugdbeschermingstafel;
Mw van Gelderen: Merkt bij alle betrokkenen enthousiasme. Samen met ouders voorkomen dat een maatregel opgelegd wordt. De voorzitter functioneert goed. Mw Fles; een wat zijdelingse vraag; samenwerkingsafspraken met de raad voor de kinderbescherming. Onze nieuwe burgemeester stelt het op prijs bij mogelijk komende crises en incidenten tijdig geïnformeerd te worden. Mw Bloemen: de adviesnota en de bijlage verschillen. Holland Rijnland vraagt mandaat om zich met inhoudelijke casussen bezig te houden. HR moet zich niet met inhoudelijke casussen bemoeien. HR is oliemannetje. In de adviesnota wordt gesproken over een bezwaarprocedure. Dit zijn geen bezwaren maar klachten. Mw Pietersen: hebben het in Nieuwkoop ook gehad over rol burgemeester. Burgemeester wil ook geïnformeerd worden. Dhr Gardeniers: stemt in, wel de vraag of ook andere gemeenten ruimte ter beschikking kunnen stellen voor vergadering jeugdbeschermingstafel.
De colleges kennis te nemen van: 5. de naamswijziging van COBplus naar Jeugdbeschermingstafel Holland Rijnland; 6. het Veiligheidshuis als de locatie van de Jeugdbeschermingstafel; De colleges te verzoeken: 7. indien noodzakelijk ad hoc en binnen korte termijn ruimten beschikbaar te stellen in het gemeentehuis.
Mw Goedhart; het is niet de bedoeling dat HR hierin een inhoudelijk rol speelt. De voorzitter van het JBT moest ergens aangehaakt worden. Dit wordt in dit voorstel technisch geregeld door aanhaking bij HR. Er is één klacht binnengekomen over gang van zaken bij JBT. Het was niet geregeld waar zo’n klacht terecht moest komen. Dit is met dit voorstel geregeld. In het volgende besloten pho wordt met elkaar gesproken over crisis en incidenten. Er komt een notitie n.a.v. de ervaringen in Kaag en Braassem. Dhr Mostert heeft nog een opmerking. Hij signaleert, dat JGT met zichzelf in conflict kan komen, wanneer een VTO aan de orde is. Dit kan leiden tot een loyaliteitsconflict. Mw van Gelderen herkent dat de rol van hulpverlener en het moeten ingrijpen uit oogpunt van veiligheid met elkaar in conflict kunnen komen. JGT leden moeten hierin getraind worden. Mw van Gelderen: korte ervaring in werken met JBT is erg hoopgevend. PHO gaat akkoord met voorstellen.
5
10 PGB’s
Voorstel: instemmen met variant C
Dhr de Jager: eens met variant C Eén kanttekening, datum van oktober lijkt ons wat laat. PGB is onderdeel van contractering. Al eerder is bij ons inkoop aan de orde. Dhr Gardeniers: instemming Mw Bloemen: Hoe zit het met ter beschikking gestelde 2,5 miljoen en de afspraken uit het najaar van 2014? De afspraak was, dat als van een gemeente het geld op is, je bij het pho uit moet komen leggen, dat je niet uitkomt. Als het pho dit plausibel vindt, kan een beroep op deze middelen gedaan worden. Dit voorstel past niet in de afspraken, die gemaakt zijn. Dhr Roeffen; binnen de discussie is variant C de betere variant. Dhr de Roon: de Bollenstreek kan instemmen met variant C. Als alles glad loopt is er geen probleem. Wel de vraag hoe gaan we schaarste/tekort verdelen? Graag aandacht voor jongeren 18-23 met PGB. Aandacht voor de overgangssituatie van jeugdwet naar de WMO. Dhr de Boer: in de regeling zit een risico, Oegstgeest heeft nu voor twee jaar afspraken, hoe gaat het daarna? Aandacht voor groep 18-23 jaar. In onze eigen situatie werken JGT en Wmo goed samen. Mw van Gelderen: soort logica, dat we op dit voorstel uitkomen. Variant C kan in vergadering op grote instemming rekenen. Mw Bloemen; het kader in dit voorstel ontbreekt. Variant A pertinent niet. Van de drie varianten is C het minst erg. Dit voorstel moet naar de colleges. In dit voorstel zit een perverse prikkel. PGB’s zijn goedkoper dan zorg in natura. Mw van Gelderen; de vraag is of PGB’s altijd goedkoper zijn dan zorg in natura. Het hangt af van type zorg. Dit voorstel maakt onderdeel uit van begroting jeugdhulp. Wil er niet voor kiezen alles apart langs colleges en raden te sturen. Dhr de Roon: eens met voorzitter. Voor mijn gevoel ligt variant C logisch in de lijn van eerdere afspraken. Ziet geen strijdigheid en heeft geen behoefte dit in de raad te brengen. Zal zijn college informeren. Dhr van der Eng: heeft ook geen behoefte het terug te leggen bij het college. Hier ligt toch mandaat als 2/3 voor is. Mw Bloemen: besloten gemeenteraad heeft ingestemd met variant 3. Ik zal het extra nazoeken of dit voorstel klopt. Pho gaat akkoord met het voorstel te kiezen voor variant C.
10 Rondvraag
Wordt geen gebruik van gemaakt
6
Actielijst: afgehandelde acties verwijderen van lijst! 1 april 2015 1 Uitwerking dyslexiezorg: Concept-collegevoorstel Myriam op lijst ingekomen stukken 20 mei. 2 Eindverslag en eindafrekening budget 3D 3 Brief over BTW naar de gemeenten 4 Voorstel aanpak kwetsbare jongeren vanuit het Project Ja 3 Voorstel bestemming middelen door niet volledige bezetting JGT’s 5 Nagaan mogelijkheid inzet educatiemiddelen voor taalhuis 6 Beleggen aparte bijeenkomst werk/werkbedrijf 7 Opstellen notitie nav ervaringen incident Kaag en Braassem 8 Overzicht post onvoorzien begroting jeugdhulp 2015 11 februari 2015 9 Toevoegen aan jaarplanning dat in november en april cijfers van het RBL en VSV geagendeerd worden 10 11
Ruimte inplannen op de agenda van het PHO voor uitwisselen van ervaringen 12 december 2014 Agenderen samenwerking zorgverzekeraars
Wanneer Ter info Pho 20 mei
Wie Mw Goedhart
Ter info Pho 20 mei gedaan Voor 1 juli zsm Pho 17 juni 3e kwartaal gedaan zsm
Mw Noordhuis Dhr Grob Mw Valk ? Mw van Breda Dhr Duijvensz Mw Goedhart Mw Goedhart
gedaan
Frans de Lorme
continue 17 juni
Victor Klein/Judith van der Zwaan
Vastgesteld in de vergadering van het PHO Sociale agenda van Holland Rijnland van 1 april 2015, de secretaris,
de voorzitter,
7
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
MEMO
Aan: PHO Sociale Agenda Van: Paul Duijvensz
Datum: 28 april 2015 Pagina’s: 3
Onderwerp: Werkbedrijf/aanpak schoolverlaters VSO/PrO Agendapunt 10: mededelingen Geachte portefeuillehouders, Dit memo geeft kort de stand van zaken Werkbedrijf Holland Rijnland en aanpak schoolverlaters Voortgezet Speciaal- en praktijkonderwijs. Verder kan de arbeidsmarktregio Holland Rijnland extra middelen aanvragen voor innovatie en transformatie van de Sociale Werkvoorzienings-sector. In paragraaf IV vindt u de uitwerking. I Werkbedrijf Holland Rijnland Samenstelling bestuur Het bestuur is nu tripartiet samengesteld. Het bestaat nu uit de drie wethouders van Alphen aan den Rijn, Leiden, Katwijk, de regiomanager van het UWV, een vertegenwoordiger namens VNO/NCW , een vertegenwoordiger namens de Algemene werkgeversvereniging Nederland (AWVN) en een vertegenwoordiger namens de FNV. De vertegenwoordiger namens VNO/NCW is kwartiermaker. De inzet is een vertegenwoordiger namens een grote werkgever te vinden, die in het bestuur plaats neemt. De AWVN heeft convenanten met grote werkgevers op landelijk niveau afgesloten en kan hierin een schakelfunctie vervullen naar regionale bedrijven. Naast FNV hebben ook CNV en de VCP (Vakcentrale Professionals) belangstelling getoond voor deelname aan het bestuur. Met deze organisaties is afgesproken dat zij zich meer op operationeel niveau zullen inzetten. DE FNV zal afstemmen met CNV en VCP en namens deze organisaties het woord voeren. Realisatie garantiebanen. De taakstelling voor 2015 bedraagt 273. Kandidaten vanuit de Wajong en wachtlijst SW zijn opgenomen in het doelgroepenregister en plaatsing van deze kandidaten geldt als een garantiebaan. Het UWV heeft tot nu toe circa 130 Wajong-ers (van voor september 2014) geplaatst. Vanuit de wachtlijst SW zijn vier kandidaten geplaatst. Het UWV heeft aangegeven dat het bestand van plaatsbare Wajong-ers uitgeput raakt. Op de wachtlijst SW staan voor de gehele regio ongeveer 300 kandidaten. Dit houdt in, dat de komende periode UWV en de gemeentelijke werkgeversservicepunten nauwer moeten samenwerken om kandidaten te plaatsen. Hier worden acties op gezet. De gemeenten hebben tot nu toe met behulp van het UWV circa 5 kandidaten aangemeld voor de indicatie banenafspraak. Vanuit onze regio zijn nog geen resultaten bekend voor het opnemen in het doelgroepenregister.
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
Landelijk is nu de discussie of de toets die voor de indicatiestelling gebruikt wordt, niet te streng is. Landelijk is de stand van zaken dat van de 200 aangevraagde indicatiestellingen er 80 toegekend zijn (40%. Het UWV heeft bij monde van directielid dhr. F. Paling op de landelijke implementatie dag van 16 april aangegeven, dat wanneer sprake is van systeemfouten, deze toets bijgesteld moet worden. Het UWV geeft aan, dat dezelfde systematiek als van de Wajong toegepast wordt en de indicatietoets niet strenger is. De vraag is of er niet te weinig mensen voor het doelgroepenregister in aanmerking komen. Werkgeversbenadering Onlangs is in het Bestuurlijk Overleg Werk het marktbewerkingsplan en de resultaten eerste kwartaal besproken. Inzet is een kwaliteitsslag te voor een eenduidige werkgeversbenadering te maken. De constatering is, dat op bijeenkomsten specifiek voor werkgevers deze benadering niet strak over het voetlicht gebracht kon worden. In het Management Team Werkgeversdienstverlening van 22 april is nu de afspraak gemaakt, dat een duidelijk verhaal uitgewerkt wordt. Op het vlak van communicatie wordt gewerkt aan het opzetten van een web portal, zodat informatie voor werkgevers makkelijk te vinden is. Het opzetten van dit web portal maakt onderdeel uit van een bredere communicatie strategie. In het Bestuurlijk Overleg werk is afgesproken dat de marktbewerking concreter moet worden uitgewerkt. Dit geldt voor de activiteiten per subregio en de activiteiten die regionaal ondernomen worden. De coördinatoren van de werkgeversservicepunten (drie gemeentelijke een UWV) hebben nu een inventarisatie gemaakt van bestaande regionale activiteiten en een analyse waar mogelijkheden voor een verdere regionale aanpak liggen. Dit is een aanzet om tot kwaliteitsverbetering te komen. Locus Locus is het landelijke netwerk van de SW sector. Locus maakt landelijke afspraken met werkgevers. Locus wil komen tot een lidmaatschap per arbeidsmarktregio. Nu ligt het lidmaatschap bij de individuele SW bedrijven. Locus heeft in het Bestuurlijk Overleg Werk een presentatie verzorgd. De inzet is nadrukkelijk dat Locus de regio inschakelt bij contacten met werkgevers. Het Bestuurlijk Overleg Werk heeft uitgesproken vooralsnog voor de duur van een jaar het lidmaatschap te willen aangaan. II Aanpak VSO/PrO De schoolverlaters VSO/PrO, die mogelijkheden hebben voor arbeidstoeleiding komen onder verantwoordelijkheid van de gemeente. De laatste maanden is intensief overleg met de scholen gevoerd om de jongeren, die dit jaar de opleiding afronden, een uitstroomperspectief te bieden. De werkwijze is om aan te sluiten bij de zogenaamde casuïstieke overleggen van de scholen. Hier wordt op individueel niveau het uitstroomperspectief besproken. Uit inventarisaties van de uitstroom komt naar voren, dat relatief veel leerlingen nu nog een Wajong uitkering hebben. Deze blijven vallen onder de verantwoordelijkheid van het UWV. Circa 100 leerlingen, die uitstromen, komen onder verantwoordelijkheid van de gemeenten. De scholen vervullen een regionale functie. De leerlingen komen uit veel gemeenten en ook vanuit buiten de regio. De afspraak is nu gemaakt dat het Actieplan jeugdwerkloosheid de brugfunctie gaat vervullen tussen de scholen en de individuele gemeenten. De inzet is dat het Actieplan de basis legt en het volgende schooljaar de scholen deze contacten zelf kunnen onderhouden. De werkgeversservicepunten zullen hier een actievere rol in gaan vervullen. De doelgroep VSO/ PrO schoolverlaters is benoemd als prioritaire groep in het marktbewerkingsplan. De afspraak is nu gemaakt, dat leerlingen van wie de inschatting is, dat zij in aanmerking komen voor een garantiebaan, aangemeld worden bij het UWV voor de indicatie banenafspraak.
2
Een aandachtspunt is het bieden van begeleiding, indien jongeren op een werkplek komen. De ervaring vanuit de Wajong is, dat een plaatsing zonder begeleiding weinig kans maakt. Inzet van jobcoaching is veelal noodzakelijk. Landelijk wordt nu onderhandeld, dat vanaf 2016 de inzet van jobcoaching bij garantiebanen geharmoniseerd wordt. Dit houdt in, dat net als bij de no-risk polis er een landelijk regime gaat gelden. Een andere mogelijkheid is, dat vanaf 2017 ESF middelen hiervoor ingezet kunnen worden. In 2017 gaat de nieuwe tweejarige tranche Sociale Inclusie van start. In deze tranche is de verdeling 305 voor VO/PrO en 70% voor de gemeenten. Een optie is deze verdeling 50%50% te maken. Uw overleg zal in 2016 voorstellen ontvangen. Voor 2015 is het projectteam VSO/PrO aanspreekpunt. Dit projectteam bestaat uit mevrouw J. Valk en mevrouw H. de Boer (beide gemeente Leiden en de heer P. Duijvensz (Holland Rijnland) III ESF In uw overleg heeft wethouder Damen gemeld dat de extra ESF middelen voor jeugd, niet substantieel zijn. In de praktijk kan het project drie maanden langer doorlopen. Het Actieplan Jeugdwerkloosheid loopt tot het einde van dit jaar. De gemeente Leiden is voornemens om het actieplan door te laten lopen. In uw overleg zal besproken worden hoe dit verder in de regio vorm krijgt. Eind mei kan een ESF aanvraag Sociale Innovatie ingediend worden. Het gaat om een beperkt bedrag van circa € 270.000. Het plan is, deze midden specifiek te benutten als ‘handgeld’ voor de VSO/PrO scholen. Hiervoor kan een bijvoorbeeld een korte voorlichtingsfilm van gemaakt worden, bijeenkomsten georganiseerd etc. Uw overleg zal de definitieve aanvraag ontvangen. IV Extra middelen voor innovatie en transformatie SW-sector Het Rijk heeft 30 miljoen euro uit de sectorgelden ter beschikking gesteld voor de SW sector. Het doel is tot innovatie te komen. Inhoudelijk zijn er drie mogelijkheden: 1) Plannen om WSW’ers, mensen die nog op de wachtlijst staan of de nieuwe doelgroep van de Participatiewet met behulp van trajecten verder te ontwikkelen of aan werk te helpen. 2) Plannen waarmee de expertise van stafmedewerkers en begeleiders in de sociale werkbedrijven verder wordt ontwikkeld. Bijvoorbeeld door hen te trainen in het creëren van banen die geschikt zijn voor mensen die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen. 3) Plannen om de infrastructuur van SW-bedrijven beter toe te rusten op de Participatiewet, bijvoorbeeld door op het niveau van de arbeidsmarktregio samen te werken op werksoorten, in de backoffice of de werkgeversdienstverlening. Niet alleen nieuwe plannen kunnen ingediend worden, maar ook voor bestaande plannen die passen in de bovengenoemde doelen, kunnen aanvragen ingediend worden. Voor onze arbeidsmarktregio gaat het om 723.000 euro. Het plan moet per arbeidsregio voor 1 juli ingediend worden bij de centrumgemeente. Daarna dient de centrumgemeente het plan voor 1 augustus in bij Cedris. Voorwaarde is, dat er 50% cofinanciering plaatsvindt. In het Management Team Werkgeversdienstverlening van 22 april is de afspraak gemaakt dat de SW sector in Holland Rijnland optreedt als trekker voor het opstellen van dit plan.
3
Het personeel van Jeugdbescherming west is op donderdag 16 april jl. geïnformeerd over een nieuwe reorganisatie. Het Reorganisatieplan 2016 houdt rekening met de regionale transitie arrangementen (RTA’s), het landelijk V&J tarief en de verwachte productie. De afgelopen jaren is een daling waarneembaar in het aantal justitiële maatregelen en deze trend zet zich voort. De implementatie van de Gezinsgerichte aanpak bij JBwest Haaglanden en JBwest Zuid-Holland brengt een andere manier van werken en benaderen van de cliënt met zich mee, en maakt ook een efficiencyslag mogelijk. Het Reorganisatieplan heeft personele consequenties. Deze hebben geen betrekking op de uitvoerend medewerkers in Zuid-Holland. Er is een sociaal plan en gedwongen ontslagen worden zoveel mogelijk voorkomen.
Gemeente Zoeterwoude Aan het college Afdeling
Samenleving
Opsteller
M. van Dijk
Datum
Par. Afdelingshoofd/directie
Harland
Directie
Voorvisie portefeuillehouder
Bloemen
Projectleider
ONDERWERP
Afspraken met aanbieders Ernstige Enkelvoudige Dyslexiezorg
Ontwerpbesluit
Vaststellen van de afspraken met EED-aanbieders onder welke voorwaarden zij behandeling voor Ernstige Enkelvoudige Dyslexie mogen verlenen.
Datum ingekomen 16-03-15
Registratienummer Fatale termijn besluit
Bevoegdheid College Tijdschema behandeling MT
Datum
Integraal advies met
nee
Controller financiën nee
CZ
Advies Ondernemingsraad nee
Samenleving
nee
Inkoop SP71 nee
Advies GO
RB
nee
RO
nee
nee
nee
B&W vergadering Communicatie
Besluit openbaar:
Inspraakprocedure:
Nee
Financiën Is hiervoor krediet/budget beschikbaar: Is hiervoor een begrotingswijziging nodig:
Kosten geadviseerd besluit: n.v.t
Publiekrechtelijke beperking
ja
passief
Publicatie in Leids Nieuwsblad: nee Publicatie op website: nee
nee nee nee B
S
W
W
Opmerkingen
Akkoord Bespreken Beslissing college: Conform besloten/Aangepast besloten Aangepast besluit:
Nr.
Datum
Vragen gesteld door het college (alleen bestemd voor ambtenaren):
Vragen collegeleden aan portefeuillehouder (alleen bestemd voor collegeleden):
Nota van B&W Onderwerp: Afspraken met aanbieders Ernstige Enkelvoudige Dyslexiezorg Portefeuillehouder:Bloemen Afdeling: Samenleving Registratienummer: Samenvatting: In opeenvolgende stukken is Ernstige Enkelvoudige Dyslexiezorg (EED) gedefinieerd als: - vrij toegankelijke voorziening (UTC/perceel EED, september 2014) – individuele jeugdhulpvoorziening (Verordening jeugdhulp, oktober 2014) – vrij toegankelijke voorziening (Nadere regels, november 2014) Hoofdstuk 4, artikel 2, van de Nadere regels stelt dat het college afspraken maakt met aanbieders over de voorwaarden waaronder zij behandeling voor Ernstige Enkelvoudige Dyslexie mogen verlenen. Deze afspraken zijn bij de contractering van de EED-aanbieders voor 2015 vastgelegd, zonder dat deze afspraken apart door ons zijn vastgesteld. Toen het UTC en de bijlagen werden vastgesteld, was er immers nog geen sprake van Nadere regels en hoefden de specifieke voorwaarden voor EED-contractering (nog) niet apart vastgesteld te worden. Deze omissie herstellen we via dit voorstel. Wij zijn van mening dat deze herstelactie nodig is om aan de eisen van een rechtmatige besteding van de jeugdhulpgelden met betrekking tot EED-zorg te voldoen. Relatie met programmabegroting: Programma: Sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening; Produkt: Jeugdzorg; Doelstelling: Het stimuleren van de zelfredzaamheid van (groepen) jeugd en jongeren teneinde hen in staat te stellen volwaardig mee te participeren in de samenleving. Financiële consequenties: N.v.t. Communicatie: N.v.t. Toelichting: In de contractering staat dat de samenwerkende gemeenten EED-zorg als vrij toegankelijke voorziening hebben aangewezen, mits deze zorg wordt geboden door een gecontracteerde aanbieder. EED-zorg wordt ingezet op voordracht van de school, na afstemming in het ondersteuningsteam van de school. Het is aan de gecontracteerde EED-aanbieder om aan de hand van het “Protocol Dyslexie Diagnostiek & Behandeling” te bepalen of aan de criteria voor EED-zorg die de opdrachtgever heeft gesteld wordt voldaan. Het gaat om de volgende afspraken/criteria die SPECIFIEK betrekking hebben op de voorwaarden waaronder EED-zorg wordt verleend die dus nog door ons dienen te worden vastgesteld. 1
2 3 4
U hanteert het protocol “Dyslexie Diagnostiek en Behandeling”(Blomert protocol 2006. Een actualisatie van dit protocol is uitgevoerd door het Nationaal Referentiecentrum Dyslexie in 2012) U bent aangesloten bij het Kwaliteitsinstituut Dyslexie of het Nationaal Referentiecentrum Dyslexie. U voorziet Opdrachtgever van gegevens voor het genereren van beleids- en verantwoordingsinformatie (via de kwaliteitsinstituten). U committeert zich op basis van transparante reglementering aan periodieke visitaties door de kwaliteitsinstituten en geeft gehoor aan daaruit voortvloeiende aanwijzingen.
5 6
7
8
9 10 11 12
13 14
U werkt conform de inzet van geregistreerde gedragswetenschappers onder de ‘norm van verantwoorde werktoedeling Alleen een hoofdbehandelaar kan een dyslexiebehandeling starten. De hoofdbehandelaar is verantwoordelijk, maar kan een medebehandelaar betrekken bij de behandeling. De hoofdbehandelaar is verantwoordelijk voor het vastleggen van de daadwerkelijk verleende dyslexiezorg. Hoofdbehandelaars kunnen zijn: een Orthopedagoog Generalist, geregistreerd bij de Nederlandse Vereniging van Pedadogen en Onderwijskundigen (NVO) of een kinder- of jeugdpsycholoog, geregistreerd bij het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). Daarnaast worden als hoofdbehandelaars aangemerkt hoofdbehandelaars in de GGZ die BIG-geregistreerd zijn en een specifieke GGD-opleiding hebben gevolgd. Na een blok van 20 maanden / 65 behandelingen dient in overleg met ouders en Ondersteuningsteam van het onderwijs een afweging gemaakt te worden tussen stoppen en doorgaan. Deze afweging dient in het dossier te worden opgenomen. Daarnaast dient na het verstrijken van deze periode afstemming gezocht te worden met Opdrachtgever om verdere vervolgstappen te bepalen. U koppelt, in overleg met de cliënt, voortgang, eventuele aanvullende hulpvragen of wijzigingen terug aan het ondersteuningsteam van de school. Bij meervoudige problematiek en/of aanvullende gezinsproblematiek schakelt u, in overleg met de cliënt, het jeugd- en gezinsteam in. U controleert bij elke EED-zorgvraag of aan de criteria voor EED-zorg wordt voldaan, en stemt met verwijzer af indien dit niet het geval is. U werkt op basis van een hulpplan. Dit plan bevat de te behalen doelen/resultaten en de verwachte hulpduur. Het hulpplan wordt besproken met de jeugdige (en zijn ouders). U levert de EED-zorg in de woonplaats van het kind, dan wel in de eigen context (bijvoorbeeld school) van het kind. U werkt samen met de netwerkpartners die betrokken zijn bij de (aanpak/ oplossing) van de problematiek van de jeugdige. Dit betekent afstemming over de aangeboden hulp, terugkoppeling van bevindingen en resultaten en signaleren van knelpunten die mogelijk door andere netwerkpartners moeten worden opgepakt. U draagt er in de laatste fase van het traject zorg voor om afspraken te maken met het ondersteuningsteam op school over nazorg of eventuele vervolghulp. Naast het bieden van zorgcontinuïteit, draagt u bij aan de vernieuwing van de EED-zorg op de in dit perceel genoemde ontwikkeldoelen.
Besluit: Vaststellen van de afspraken met EED-aanbieders onder welke voorwaarden zij behandeling voor Ernstige Enkelvoudige Dyslexie mogen verlenen. Bijlagen: - Collegevoorstel Inkoopstukken jeugdhulp incl. perceelbeschrijving Ernstige Enkelvoudige Dyslexie, d.d. september 2014 - Raadsbesluit Verordening jeugdhulp 2015, 30 oktober 2014 - Collegevoorstel nadere regels jeugdhulp, november 2014 - Raamovereenkomst Jeugdhulp tussen de samenwerkende gemeenten in Holland Rijnland en Stichting Onderwijs Advies betreffende perceel 4: Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (vertrouwelijk) - Inkoopdocument voor vrijgevestigden en groepspraktijken (generalistische basis GGZ en gespecialiseerde jeugd-GGZ vrijgevestigden en EED-zorg) - Overeenkomst jeugdhulp voor vrijgevestigden en groepspraktijken GGZ en EED-zorg Zoeterwoude, 24 maart 2015 Burgemeester en wethouders van Zoeterwoude, namens deze, de portefeuillehouder, E.G.E.M. Bloemen
1E KWARTAAL 2015
Gebruik van de Regiotaxi In het eerste kwartaal van 2015 maakten 92.612 passagiers gebruik van de Regiotaxi, op een totaal aantal van 86.949 ritten. 5.108 keer reisde hierbij een gratis begeleider mee, waren er nog eens 466 betalende meereizenden, reden er 137 kinderen mee en de SoHo-hond ging 115 keer mee in de Regiotaxi. (De meereizenden tellen in feite als volwaardig reiziger mee, aangezien zij ook voor hun rit betalen; de kinderen die geregistreerd staan, zijn kinderen onder de 4 jaar en reizen gratis mee.)
Uitgesplitst per gemeente geeft dit de volgende cijfers: Pashouders
1e kwartaal 2015
2015
1
OV-Algemeen
601
RS soc. begel.
1e kwartaal
Stijging/Daling
2014
tov. 2014
6.949
7,99%
7.162
-2,97%
959
1,10%
868
+10,48%
Wmo-gebruikers Alphen a/d Rijn
2.510
14.014
16,10%
12.443
+12,63%
Hillegom
694
3.885
4,47%
4.608
-15,69%
Kaag & Braassem
521
3.075
3,53%
3.311
-7,13%
Katwijk
845
2.445
2,81%
2.511
-2,63%
3.132
23.030
26,49%
23.545
-2,19%
Leiden Leiderdorp
721
4.540
5,22%
4.581
-0,90%
Lisse
549
2.600
2,99%
3.678
-29,31%
Nieuwkoop
838
3.971
4,57%
4.057
-2,12%
Noordwijk
746
4.461
5,13%
5.311
-16,00%
Noordwijkerhout
518
2.735
3,15%
3.661
-25,29%
Oegstgeest
490
2.603
2,99%
2.497
+4,25%
Rijnwoude
444
2.321
2,67%
2.596
-10,59%
851
5.319
6,12%
6.085
-12,59%
2
Teylingen Voorschoten
606
2.785
3,20%
2.527
+10,21%
Zoeterwoude
282
1.257
1,45%
1.283
-2,03%
13.747
86.949
100,00%
90.724
-4,16%
Totaal
Aantal uitgevoerde ritten 1 kwartaal 2015 in verhouding tot 2014 e
Stand op 01-04-2015 Rijnwoude wordt vooralsnog apart in de administratie meegenomen, voor zover het pashouders van voor de fusie betreft.
1 2
1E KWARTAAL 2015 In de gemeenten die zijn aangesloten bij de ISD3 is per 1 januari een hogere eigen bijdrage geïntroduceerd: € 1,00 per zone voor reizigers jonger dan 65 jaar; € 0,70 cent voor reizigers van 65 jaar en ouder. Dit lijkt, gelet op bovenstaande cijfers, zijn weerslag te hebben in de vervoersaantallen, die in deze gemeenten het scherpst dalen vergeleken met vorig jaar.
1e kwartaal 2015
Vervoerde
Gratis
personen
begeleiding
Meereizenden
Kinderen
SoHo-honden
OV-Algemeen
7.361
44
347
15
4
RS soc. begel.
959
---
---
0
2
14.360
221
0
11
26
Hillegom
4.121
158
4
11
0
Kaag & Braassem
3.225
89
10
0
4
Katwijk
2.771
165
0
0
52
25.328
1.455
40
69
9
Leiderdorp
4.832
187
0
13
0
Lisse
2.722
81
0
3
0
Nieuwkoop
4.069
68
0
2
0
Noordwijk
4.713
141
27
0
1
Noordwijkerhout
2.926
130
0
0
0
Oegstgeest
2.834
140
10
0
2
Rijnwoude
2.390
23
0
0
13
Teylingen
5.568
141
20
0
2
Voorschoten
3.038
141
8
13
0
Zoeterwoude
1.395
93
0
0
0
92.612
5.108
466
137
115
Wmo-gebruikers Alphen a/d Rijn
Leiden
Totaal
Het kopje RS Soc. Begel. is kort voor Rijnstreek Sociale Begeleiding: Alle Wmogerechtigden uit Alphen aan den Rijn en Nieuwkoop mogen tijdens 20 retourritten een sociaal begeleider meenemen. De sociale begeleiders die als gezelschap meereizen - dus niet als medisch begeleider - reizen als OV reiziger, maar betalen het Wmo-tarief. Deze situatie is alleen van toepassing op deze twee gemeenten.
3
Hillegom, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen
1E KWARTAAL 2015
Stiptheid rituitvoering Stiptheid
1e kwartaal 2015
1e kwartaal 2014
Januari
97,68%
96,31%
Februari
97,68%
96,04%
Maart Gemiddeld
97,58%
95,41%
97,65%
95,92%
Tenminste 95% van de reizigers dient binnen de gestelde marges opgehaald en vervoerd te worden, zo luiden de eisen in het vervoerscontract. In het eerste kwartaal werd gemiddeld 97,65% van de reizigers op tijd opgehaald, waardoor ruimschoots aan de vereisten wordt voldaan.
Gebruik ophaalpunten De ophaalpunten van de Regiotaxi hebben als doel om klant en chauffeur
van
onoverzichtelijke
de
Regiotaxi
locaties
elkaar
eenvoudiger
op te
drukkere laten
Opvallend zijn de lage
en/of
treffen
cijfers bij het ophaalpunt
en
misverstanden over de exacte ophaalplaats te voorkomen.
bij het station; ondanks
Daarbij kunnen reizigers gebruik maken van een verkorte
meerdere pogingen hier
vooraanmeldtijd van dertig minuten.
een oorzaak voor te achterhalen, is deze nog niet gevonden.
Momenteel zijn er in totaal vijf ophaalpunten: in de Breestraat te Leiden; bij het Station Leiden Centraal; nabij de Winkelhof te Leiderdorp; het Bevrijdingsplein te Leiden; Winkelcentrum de Aarhof te Alphen aan den Rijn.
Het totale gebruik van de ophaalpunten wordt in de rechts-staande tabel weergegeven. Het eerste getal geeft het aantal ritten weer, het tweede het aantal loosmeldingen op dit punt.
Breestraat Januari Februari Maart
Stationsplein
Winkelhof
Bevrijdingsplein
Aarhof
71
0
41
0
127
1
65
0
295
7
75
0
55
3
110
0
64
0
282
6
76
0
54
3
172
0
83
0
310
14
1E KWARTAAL 2015
Loosritten Wanneer er wel een taxi besteld is, maar de chauffeur en klant treffen elkaar niet, wordt gesproken over een loosrit. In het derde kwartaal werden er, respectievelijk 399, 317 en 334 loosritten gereden, ca. 1,25% op het totaal aantal ritten.
Klachten In het eerste kwartaal van 2015 werden in
Inhoud klacht
totaal 16 klachten ingediend. De klachten
Te lange combinatie
5
Te laat opgehaald, te laat op
3
worden meestal rechtstreeks bij de vervoerder ingediend, maar dit kan ook bij de gemeenten, ISD, Participe en de regio.
1e kwartaal 2015
bestemming Geen voertuig
2
Te laat opgehaald
2
Klacht chauffeur
1
Van deze 16 klachten werden er 13 gegrond
Te laat op bestemming
1
verklaard, 1 ongegrond en 1 gedeeltelijk
Verkeerd tarief
1
gegrond.
Werkwijze telefonie
1
1
klacht
stond
nog
open.
Ongegronde klachten ontstaan veelal wanneer de ‘spelregels’ van de Regiotaxi niet bekend zijn bij de klant. Volgens het bestek dienen klachten binnen 10 werkdagen afgehandeld te zijn; binnen deze 3 maanden lag het gemiddelde op 5 dagen.
1E KWARTAAL 2015
Telefonische bereikbaarheid Conform
het
vervoerscontract
dienen
telefoon-
1e kwartaal 2015
gesprekken binnen 90 seconden beantwoord te
Januari
zijn. De regio kan zich er in vinden wanneer dit voor
Februari
95% van de gesprekken geldt.
Maart
In de kolom hiernaast staat vermeld hoe lang de
Gemiddeld
n.b. 47 seconden 48 seconden 47,5 seconden
gemiddelde wachttijd bij de reserveerlijn was voordat een gesprek daadwerkelijk werd gevoerd. NB. Door een storing zijn er over de maand januari geen gegevens beschikbaar.
Gratis-ritkaarten Er zijn in het eerste kwartaal 1.146 gratis ritten verreden met gebruik van gratis ritkaarten; de klanten ontvangen deze wanneer de taxi te laat is en/of hun ingediende klacht gegrond wordt verklaard.
Terugbelservice Iedere klant wordt, in principe, persoonlijk gebeld door de chauffeur wanneer de taxi in aantocht is, tenzij specifiek is aangegeven dat men hier geen prijs op stelt. Dit laatste geval betreft meestal klanten die hun telefoonnummer niet kenbaar willen maken. In verband met beperking van de tijd dat de klant bij de deur moet wachten en het voorkomen van loosritten wordt van harte aanbevolen van deze service gebruik te maken. Dit geldt ook voor de retourrit.
1E KWARTAAL 2015
Voordelen De Regiotaxi biedt vervoer van deur tot deur, 24 uur per dag en 7 dagen per week vanuit Alphen aan den
Bij vervoer van max. 2 personen
Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden,
goedkoper dan de gewone taxi;
Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijk-
Bij de reservering wordt verteld
erhout,
wat de rit precies gaat kosten;
Oegstgeest,
Teylingen,
Voorschoten
en
Zoeterwoude. Vanuit deze gemeenten kunnen 5
Reizigers
zones gereisd worden. Een retourrit buiten het
begeleiders-kaart hoeven niet te
grondgebied
betalen voor hun begeleiders;
van
deze
14
gemeenten,
dient
met
een
OV-
tegelijkertijd met de heenreis geboekt te worden. Dit
Kinderen onder 4 jaar, geleide-
in
honden en kleine huisdieren in
verband
met
concurrentie
met
soortgelijke
systemen in de aangrenzende regio’s. Na de vijfde
een tas worden gratis vervoerd;
OV-zone is verder reizen zonder overstappen ook
Gratis
mogelijk; hiervoor wordt dan een kilometertarief
voordat de Regiotaxi bij de klant
(per gezelschap) gehanteerd.
komt;
terugbelservice
kort
Een gratis tegoedbon voor één reiszone wanneer de taxi niet
Algemene informatie
binnen de afgesproken ophaaltijd
De algemene informatiebrochure van de Regiotaxi
komt.
kan
kunnen
worden
aangevraagd
Samenwerkingsorgaan
Mits
vooraf
maximaal
aangegeven 5
bonnen
gebruikt worden voor een gratis
558, 2300 AN, Leiden, tel: (071) 52 39 067.
rit; een rit kan ‘betaald’ worden
Daarnaast
met
er
een
Rijnland,
het Postbus
is
Holland
bij
speciale
brochure
met
alleen
bonnen
of
een
informatie over de Regiotaxi en de Wmo. Deze
combinatie van bonnen en geld.
brochure
De
is
bij
uw
gemeente
(afdeling
Wmo)
verkrijgbaar. Beide
folders
chauffeur
gewenst, én
de
folder
over
het
deur-
bij
helpt, het
indien in-
en
uitstappen.
sterhaltevervoer zijn uiteraard ook te downloaden via http://www.hollandrijnland.net. Op de homepage treft u een knop aan om direct naar de pagina’s van de Regiotaxi te gaan. Hier kunt u tevens de vervoers- en privacyreglementen downloaden. Een rit is te reserveren via het nummer 0900 – 20 22 368 (lokaal tarief, 7 dagen per week 24 uur per dag).
Voor meer informatie kunt u bellen met de klantenservice: 0900 – 20 22 369 (lokaal tarief. Op werkdagen van 9.00 tot 17.00 uur).
Ook kunt u online uw reservering plaatsen: www.rthr.nl.
Zorgaanbieder Stichting Bureaus Jeugdzorg Haaglanden/Zuid‐Holland (m.i.v. 2015 Jeugdbescherming west) St. Cardea Jeugdzorg ChildPoint B.V. St. Curium‐LUMC Stichting De Jutters De Waag (Forensische zorgspecialisten) Stichting Gemiva‐SVG Groep Stichting Het Raamwerk Stichting Horizon Jeugdzorg en Speciaal Onderwijs Inzowijs B.V. (relatie staat op naam Dok 20)
Stichting Ipse de Bruggen Stichting OnderwijsAdvies Parnassia Groep B.V. Stichting Pluryn Hoenderloo Groep Prodeba B.V. Stichting Rivierduinen Stichting Zorgverlening 's Heeren Loo Stichting Jeugdformaat Stichting Stek Jeugdhulp Virenze Algemeen Beheer B.V. William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
Portefeuillehouder Anno van Kempen Henk Hoek Frits Roelfsema Jos Roeffen Liesbeth Bloemen Roos van Gelderen Floris Schoonderwoerd Gerard Mostert J. Gardeniers Gerard Mostert Annette Pietersen. Bij afwezigheid Liesbeth Bloemen Adri de Roon Bert Gotink Roos van Gelderen Han de Jager Marie José Fles Liesbeth Bloemen
Eindverslag 3D project Holland Rijnland Inleiding In 2013 is besloten om in regionaal verband te gaan samenwerken voor de invoering van de drie maatschappelijke transities in het sociaal domein. Het doel van de regionale aanpak 3D was om de drie decentralisaties op het terrein van Wmo, werk en jeugd samen voor te bereiden, zodanig dat gemeenten op 1 januari 2015 klaar waren voor de uitvoering van de nieuwe taken. De regionale samenwerking levert hierbij een lokale meerwaarde op. De drie decentralisaties zijn inmiddels ingevoerd. De 3D projectorganisatie wordt omgezet in een integrale aanpak op basis van de bestaande structuren in het sociale domein. Voor de samenwerking is in 2014 een werkplan 3D 2014 gemaakt, waarin afspraken over de samenwerking zijn gemaakt en de financiën zijn geregeld. De portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda en Bestuur en Middelen van 4 februari 2014 en het AB van 5 maart 2014 hebben hier mee ingestemd. In deze notitie doen wij verslag van de werkzaamheden en financiën in 2014. Jeugd Bij de decentralisatie jeugd ligt het accent meer op het schaalniveau van de regio. De regionaal transitiemanager heeft zorg gedragen voor de algehele voortgang en coördinatie. Begin 2014 is het beleidsplan Hart voor de Jeugd, met daarin centraal het regionale toekomstmodel, vastgesteld in 13 gemeenten. Hoe de gemeenten in de regio de toegang tot de jeugdhulp vormgeven is verwoord in de verordening Jeugdhulp en de Nadere Regels. Voor de transformatie is in een zestal proeftuinen geëxperimenteerd met de werking van de nieuw op te zetten Jeugd‐ en Gezinsteams. Aan de ene kant is in 2014 ervaring opgedaan met de jeugd‐ en gezinsteams. Aan de andere kant zijn voorbereidingen getroffen om vanaf 1 januari 2015 in de hele regio te werken met deze teams. Als onderdeel van de transitie hebben de gemeenten afspraken gemaakt over het gedwongen kader, passend onderwijs en de inzet van persoonsgebonden budgetten. Daarnaast is in 2014 het inhoudelijk en technisch opdrachtgeverschap vormgegeven. Dit betekent onder andere het gezamenlijk inkopen van met name de specialistische jeugdhulp. Het hele jaar door is intensief overleg geweest met portefeuillehouders, ambtenaren, de aanbieders van jeugdhulp, de cliëntenraden en de samenwerkingsverbanden voor het passend onderwijs om de ontwikkelingen op elkaar af te stemmen en met elkaar vorm te geven. Bijeenkomsten zijn georganiseerd om ook alle betrokkenen, zoals colleges en gemeenteraden mee te nemen in het proces. Wmo Bij de Wmo is het accent meer komen te liggen op een lokale invulling, in combinatie met subregionale samenwerking. De regionale samenwerking heeft zich geconcentreerd op vier onderdelen. Ten eerste bovenlokale specialistische voorzieningen voor doven, blinden, slechtzienden. Lokale afspraken met aanbieders van deze ondersteuning, zoals de GGMD, zijn regionaal voorbereid. Ten tweede hebben gemeenten in onderling overleg besloten om landelijk een overeenkomst af te sluiten met Sensoor om zo de anonieme hulpverlening mogelijk te maken. Daarnaast zijn met het zorgkantoor afspraken gemaakt over de samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraar. Deze zijn vastgelegd in een werkplan dat ook in 2015 doorloopt, bijvoorbeeld waar het gaat om het 1
invulling geven aan de extramuralisering. Tot slot heeft de OGGZ‐keten veel aandacht gekregen. Afspraken krijgen in 2015 gestalte. Over de inloopfunctie GGZ, begeleiding en beschermd wonen zijn in 2014 afspraken gemaakt tussen de gemeenten in de regio. Over preventie en samenwerking in de keten zullen in 2015 afspraken worden vastgelegd in het nieuwe Convenant OGGZ en het Regionaal Kompas. Werk De belangrijke pijler voor de participatiewet is het op te richten Werkbedrijf. Het werkbedrijf heeft de opgave de doelstelling uit het Sociaal akkoord 2013, banen voor arbeidsgehandicapten te realiseren. In 2014 is een kwartiermaker gestart om de start van het Werkbedrijf voor te bereiden. In samenwerking met UWV, werkgevers en werknemers is het Werkbedrijf in de steigers gezet. De keuze is gemaakt voor een licht bestuurlijk netwerk. De eerste prioriteiten hebben gelegen bij het uitwerken van de bestuurlijke constellatie en de uitwerking van de aanpak realisatie garantiebanen. Dit is neergelegd in de notitie Werkbedrijf Holland Rijnland, die in december 2014 door het pho Sociale Agenda geaccordeerd is. In augustus 2014 heeft de centrumgemeente Leiden voor de arbeidsmarktregio Holland Rijnland een ESF aanvraag gedaan bij het Agentschap SZW. Het gaat om een bedrag van... Definitieve toekenning vindt plaats na goedkeuring van de besteding van de middelen (3e kwartaal 2016) 70% van de middelen is bestemd voor gemeenten en 30% voor de scholen voor praktijk‐ en voortgezet speciaal onderwijs. De middelen van de gemeenten worden ingezet voor extra casemanagers, zodat meer uitstroom naar werk gerealiseerd kan worden. De scholen zetten de middelen in voor extra inzet op het gebeid van arbeidstoeleiding (bijvoorbeeld stagebegeleiding) De ESF regeling gaat uit van 50% cofinanciering. Deze wordt ingevuld door declaratie van uren van het eigen personeel. 3D‐brede thema’s en ondersteuning Maatwerkvoorziening Een werkgroep heeft een voorstel uitgewerkt voor een collectiviteit. Deze collectiviteit verzekert de risico’s voor cliënten met een laag inkomen als gevolg van het vervallen van de Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken (Wtcg) en gehandicapten en de Compensatie Eigen Risico (CER). Door deelname van de Holland Rijnland gemeenten is een collectiviteit gevormd met voldoende massa. De werkgroep heeft een overeenkomst met verzekeraar Zorg en Zekerheid af kunnen sluiten over de hoogte van de premie. Alle Holland Rijnland gemeenten hebben deelgenomen in de collectiviteit. Vervoer In de voorbereiding van de drie decentralisaties is naar voren gekomen dat op het vlak van vervoer veel mogelijkheden liggen tot bundeling. Vervoer wordt vooral georganiseerd vanuit de eigen koker, leerlingenvervoer, vervoer naar dagbesteding, vervoer naar de Sociale Werkvoorziening etc. In 2014 is een werkgroep gestart, die met ondersteuning van het externe bureau Cissonius de eerste fase van het onderzoek naar mogelijke efficiencywinst in het doelgroepenvervoer (in brede zin) heeft afgerond. In de kort voor de zomer opgeleverde rapportage zijn tal van aanbevelingen voor maatregelen en scenario’s opgenomen. Medio maart 2015 start de tweede fase van het onderzoek waarbij deze maatregelen verder uitgewerkt worden. Gestart wordt met de vorming van een projectgroep bestaande uit vertegenwoordigers van gemeenten uit de diverse beleidsvelden. Daarnaast zullen uit de betrokken organisaties (zorginstellingen, belanghebbenden, (bus)vervoerders etc. mensen worden aangezocht 2
die de projectgroep op dat gebied van informatie en advies kunnen voorzien. Het streven is rond de zomer de eerste resultaten van deze fase te kunnen presenteren. Bedrijfsvoering In 2014 is hard gewerkt om de invoering van de drie decentralisaties te faciliteren. Op het gebied van informatisering, is gezorgd dat de JGT's kunnen gaan functioneren. Het programma Plusplan is ingevoerd. In de justitieketen is voor jeugd CORV geïmplementeerd. Dit maakt de communicatie binnen justitie jeugdketen mogelijk. Op het gebied van communicatie zijn nieuwsbrieven uitgegeven, informatieavonden voor raadsleden georganiseerd en zijn de gemeenten voor het regionale 3D deel ondersteund. De informatievoorziening naar raadsleden heeft bijzondere aandacht gehad. Van de georganiseerde kennismakingsbezoeken is goed gebruik gemaakt. De speciaal uitgebrachte Nieuwsflits voor raadsleden heeft in een behoefte voorzien. Voor jeugd heeft een werkgroep cliënt en kwaliteit zich gericht op cliëntenondersteuning. De problematiek van kwetsbare jongeren is begin 2015 opgepakt.
3
Financieel verslag De inkomsten Het project 3D is in het Werkplan 2014 dat in het PHO van 5 februari 2014 is besproken begroot op € 2.247.796,‐‐. Gemeenten hebben ingestemd met een bijdrage van 23,1% van de begrote kosten vanuit de invoeringsmiddelen die gemeenten ontvingen. De overige dekking vond plaats uit de overheveling van de provinciale subsidie transitiebudget 2013 en de provinciale subsidie transitiebudget 2014. Het budget is ten behoeve van de uitvoering van het technisch opdrachtgeverschap inkoop jeugdhulp in het Algemeen Bestuur van 25 juni 2014 opgehoogd tot € 2.672,477,‐‐. Daarnaast is nog een vergoeding binnengekomen voor de secretaris van de regionale overleggen WMO regio vanuit de provincie. Dat levert onderstaande plaatje aan inkomsten op: begroting overheveling provinciale subsidie transitiebudget 2013 provinciale subsidie transitiebudget 2014 gemeentelijke bijdrage 3D project (23% invoeringsmiddelen) extra gemeentelijke bijdrage opdrachtgeverschap jeugdhulp vergoeding secretaris regionale overleggen PZH Totaal Baten
verplicht
werkelijk
totale inkomsten
-206.785
-206.785
-
-206.785
-
-1.288.623
-
-1.288.623
-1.288.623
-
-752.388
-206.664
-545.724
-752.388
-
-424.681
-
-350.976
-350.976
-73.705
-
-
-59.895
-59.895
59.895
-2.672.477
-413.449
-2.245.218
-2.658.667
-13.810
De uitgaven Het project 3D 2014 kent een positief resultaat ad € 291.628,‐‐. Opmerkingen met betrekking tot de besteding van middelen: ‐ Gemeenten die medewerkers hebben ingezet ten behoeve van het project 3D (o.a. voor het trekken van diverse werkgroepen) zijn, zoals afgesproken, gecompenseerd indien deze bijdrage meer was dan 400 uur. Deze compensatie heeft plaatsgevonden door een correctie op de gemeentelijke bijdrage aan het project 3D van de betreffende gemeente. ‐ De kosten op begrotingspost 2: 3D jeugd zijn hoger uitgevallen dan begroot. Er was meer personele inzet benodigd dan begroot op de posten transitiemanager jeugd, ondersteuning transitiemanager jeugd, en voor de trekkers werkgroepen contracteren jeugdhulp en passend onderwijs. ‐ Er is een overschot op begrotingspost 4: ondersteunende activiteiten/proeftuinen. Deze wordt bijna geheel veroorzaakt door lagere kosten voor de deelname van GGZ‐instellingen in de proeftuinen Jeugd‐ en Gezinsteams. Enerzijds was de deelname van HGGZ aan de proeftuinen te hoog begroot, anderzijds zijn de GGZ‐instellingen later gestart met deelname aan de proeftuinen waardoor de kosten ook lager uitvielen. ‐ Begrotingspost 7 ‘3D bedrijfsvoering’ kent een onderbesteding van € 141.367,‐‐. Deze begrotingspost is in het AB van 25 juni 2014 opgehoogd met € 424.668,‐‐ toen besloten is de Tijdelijke werkorganisatie Jeugdhulp (TWO) onder te brengen bij Holland Rijnland. De TWO is door de invulling van de bemensing later van start gegaan dan voorzien waardoor er een onderbesteding van middelen heeft plaatsgevonden. 4
saldo
Zie hieronder het totaal overzicht: begroting 2D en 3D werkgroepen Jeugd Proeftuinen Ondersteunende activiteiten jeugd/proeftuinen 3D WMO 3D Werk 3D Bedrijfsvoering Totaal Lasten
€ €
pm 260.759 590.917
€ € €
verplicht 83.114
€ € €
werkelijk 11.084 345.968 520.735
totale uitgaven € 11.084 € 345.968 € 603.849
€ € €
saldo -11.084 -85.209 -12.932
€ € € €
1.145.000 24.000 108.000 543.801
€ € € €
139.000 38.000 -
€ € € €
747.208 24.000 69.306 402.434
€ € € €
886.208 24.000 107.306 402.434
€ € € €
258.792 694 141.367
€
2.672.477
€
260.114
€ 2.120.735
€
2.380.849
€
291.628
De eindafrekening Zoals te zien is, is er aan de uitgavenkant sprake van een onderbesteding van € 291.628. Dat betekent dat elke gemeente nog een bedrag terug krijgt. Daarnaast is er aan de inkomstenkant sprake van een negatief saldo. Dit wordt veroorzaakt doordat de extra gemeentelijke bijdrage voor het opdrachtgeverschap jeugdhulp niet door iedereen is betaald. Voor deze extra bijdrage is vanuit Holland Rijnland geen factuur uitgestuurd, waardoor slechts drie gemeenten de bijdrage hebben overgemaakt. Dit betekent dat er bij de meeste gemeenten nog een vordering openstaat. In onderstaand overzicht staat in kolom X aangegeven welk bedrag iedere gemeente terugkrijgt als gevolg van het batige saldo. En in kolom Y staat per gemeente welk bedrag nog te ontvangen is. In kolom Z is het saldo van deze bedragen weergegeven op basis waarvan een factuur ter eindafrekening naar de gemeenten wordt opgestuurd. X
Gemeente
Alphen ad Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Zoeterwoude Totaal
5
verdeelsleutel
€ 74.414,07 € 17.307,56 € 19.896,65 € 38.897,32 € 50.780,72 € 20.367,94 € 18.165,26 € 20.420,20 € 18.558,00 € 15.329,88 € 19.222,01 € 25.575,09 € 12.041,51 € 350.976,21
verdeelsleutel
Aandeel in batig saldo
21,20% € -58.903,05 4,93% € -13.699,94 5,67% € -15.749,35 11,08% € -30.789,48 14,47% € -40.195,88 5,80% € -16.122,40 5,18% € -14.378,86 5,82% € -16.163,77 5,29% € -14.689,73 4,37% € -12.134,49 5,48% € -15.215,33 7,29% € -20.244,17 3,43% € -9.531,55 100,00% € -277.818,00
Y Nog te vorderen extra bijdrage opdrachtgeverschap jeugdhulp € 74.414,07 € 17.307,56 € 0,00 € 38.897,32 € 50.780,72 € 20.367,94 € 18.165,26 € 20.420,20 € 0,00 € 15.329,88 € 19.222,01 € 25.575,09 € 0,00 € 300.480,05
Z Eindafrekening per gemeente € 15.511,02 € 3.607,62 € -15.749,35 € 8.107,84 € 10.584,84 € 4.245,54 € 3.786,40 € 4.256,43 € -14.689,73 € 3.195,39 € 4.006,68 € 5.330,92 € -9.531,55 € 22.662,05
Vergadering:
«MEETING_MARK»
Onderwerp: Eindverslag en eindafrekening 3D project Holland Rijnland
Bijgaand treft u ter kennisgeving aan het eindverslag en de eindafrekening van het 3D project Holland Rijnland. In de notitie is de inhoudelijke en financiële verantwoording opgenomen. Het DB van 28 mei zal hierover een besluit nemen, waarna de eindafrekening en factuur naar de afzonderlijke gemeenten wordt gestuurd. Eventuele wensen en bedenkingen n.a.v. deze notitie kunt u aan ons meegeven, alvorens het DB een besluit neemt.
1
Planning onderwerpen portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda 2015 versie: 28-apr Beleidsmedewerker
PHO Sociale Agenda 11 februari Paul Duijvensz Frans de Lorme van Rossem Ida van Breda Xandra van Ginkel / Angelique Noordhuis Xandra van Ginkel / Margriet van Dijken Xandra van Ginkel / Marion Goedhart Xandra van Ginkel / Paul Grob
Dossier
Toelichting
Xandra van Ginkel / Martin Mostert
jeugd
nieuw verdeelmodel
Tijd en Locatie: 9:30-12:00 uur Nieuwveen Besteding rijksbijdrage 1 miljoen beleidsplan leerplicht & RMC 2015-2018 Beleidsnotitie Beschermd Wonen Voorstel: nadere contractering zorgcontinuïteit / veegronde Ter informatie: contractering Vrijgevestigden ter informatie Brainstorm: veranderagenda transformatie, voortgang opdrachtgeverschap Memo inzetten overschot 3D-gelden 2014 voor jeugdhulp 2015 Presentatie werkgroep coöperatie: toelichting René Verkuylen en Gerrit Jan Hoogeland Ter kennisname: reactie Holland Rijnland
Xandra van Ginkel
jeugd
ouderbijdrage
Voorstel
Inclusief inzetten overschot 3D-gelden 2014 voor 2015 en 2016 input BAO op proces (planning en kortingen) en inhoudelijke input PHO begroting aangepast naar aanleiding van veegronde Ter kennisname Formaliseren financiering en verzekeringsmodel in overleg met werkgroep Financien 3D Mededeling aan pho om jaarlijks een keer deel te nemen aan een accounthoudersgesprek Mededeling stand van zaken cooperatie (geen presentatie/toelichting van cooperatie i.o.) Uitproberen nieuw beleid VE Project VSO/PrO regionale afspraken met partners jaarlijkse cijfers voortijdig schoolverlaten
Xandra van Ginkel
2015 Participatie Onderwijs Zorg en Welzijn jeugd
Onderwerp
Werkbedrijf Beleidsplan RBL Beschermd Wonen Nadere contractering jeugdhulp
jeugd
Vrijgevestigden
jeugd
Tijdelijke werkorganisatie jeugd
jeugd
Financien Jeugdhulp
jeugd
Jeugd- en gezinsteams
PHO Sociale Agenda 1 april 2015 Xandra van Ginkel algemeen
Werkplan 3D, incl. financien
Xandra van Ginkel (TWO)
jeugd
Contractering 2016
Xandra Xandra Xandra Xandra
jeugd jeugd jeugd jeugd
Begroting jeugdhulp 2015 Evaluatie werkgroep inkoop Jeugdbeschermingstafel Varianten verzekeringsmodel voor pgb's
van van van van
Ginkel (TWO) Ginkel (TWO) Ginkel Ginkel
Xandra van Ginkel
jeugd
Relatiebeheer Jeugdhulp
Xandra van Ginkel
jeugd
Jeugd- en gezinsteams
Ida van Breda Paul Duijvensz Ida van Breda Frans de Lorme van Rossem
educatie Participatie Zorg en Welzijn Onderwijs
Pilots educatie ESF Sociale Inclusie OGGZ-convenant rapportage voortijdig schoolverlaten
PHO Sociale Agenda 22 april 2015 BESLOTEN Xandra van Ginkel (TWO) jeugd Xandra van Ginkel (TWO) jeugd Xandra van Ginkel (TWO) jeugd Ida van Breda Zorg en Welzijn
Klachten, incidenten, crisis en calamiteiten Contractering 2016 voortgang JGT's Inloopfunctie GGZ
PHO Sociale Agenda 20 mei 2015 Xandra van Ginkel Jeugd Angelique Noordhuis 3D Xandra van Ginkel (TWO) Jeugd Xandra van Ginkel (TWO) Jeugd Xandra van Ginkel (TWO) Jeugd Xandra van Ginkel (TWO) Jeugd Ida van Breda Cultuur Paul Duijvensz Participatie
voorbeeld uitwerking dyslexiezorg eindverslag en eindafrekening 3D controleprotocol jeugdhulp en preventie in het CJG Klachten, incidenten, crisis en calamiteiten Integrale Crisisdienst Cultuureducatie Werkbedrijf
PHO Sociale Agenda 17 juni 2015 Xandra van Ginkel (TWO) Jeugd Xandra van Ginkel (TWO) Jeugd Xandra van Ginkel (TWO) Jeugd Victor Klein / Judith van der Zwaan Zorg en Welzijn Victor Klein Zorg en Welzijn Paul Duijvensz Participatie Ida van Breda Participatie
Kwartaalrapportage Q1 inkoop jeugdhulp 2015 Cooperatie: monitoring Inkoopplan Jeugdhulp 2016 samenwerking zorgverzekeraars huisvesting bijzondere doelgroepen projectvoorstel kwetsbare jongeren educatie
PHO Sociale Agenda 15 juli 2015 Iris de Bruyne Vervoer / Jeugd
collectief vervoer
Xandra van Ginkel (TWO)
ICT
Jeugd
PHO Sociale Agenda 23 september 2015 Ida van Breda Zorg en Welzijn
13-jan
11-feb 29-jan
19-feb
11-feb
29-jan
11-feb 11-feb 11-feb 11-feb verzenddatum: 17 maart 2015 1-apr
Jeugd: 10 mrt
12-mrt
1-apr 12-mrt 1-apr 1-apr 1-apr 1-apr 1-apr 1-apr 1-apr 1-apr
10-mrt
Jeugd: 10 mrt
Afspraken vernieuwing en financien Voorhout ter informatie ter informatie colleges adviseren controleprotocol vast te stellen ter kennisname, besluitvormend en adviseren aan RDOG intervisie Presentatie programma Primair Onderwijs Stand van zaken
Voorschoten Monitoring Monitoring JGT: tellen en vertellen Ter vaststelling, incl. inkoop JGT en verzekeringsmodel ter informatie advies aan de colleges Regionaal educatieprogramma 2016, inclusief financiering taalhuizen
12-mrt 12-mrt
verzenddatum: 8 april 2015 22-apr 1 en 22 april 22-apr 20 mei of 17 juni verzenddatum: 28 april 2015 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 20-mei 22-mei 20-mei
verzenddatum: 2 juni 2015 17-jun 17-jun 17-jun 17-jun 17-jun 17-jun 17-jun
Zoeterwoude Voorstel samenwerkingsmogelijkheden Monitoring
verzenddatum: 1 december 2015 16-dec 23-sep
Werkbedrijf Invoering Participatiewet
Verdere ontwikkeling en inrichting Afspraken UWV etc
OGGZ Regionaal Kompas cijfers RBL
Marion Goedhart (TWO) Ingrid Vriezen (TWO) Marion Goedhart (TWO) J. van der Zwaan
Myriam van Dijk (Zoeterwoude) Winnie Valkhoff (SP71) Nanda van Beest (Leiden) Marion Goedhart (TWO) Nanda van Beest (Leiden)
Ragini Somair (TWO) Gini ten Brinke (kwartiermaker cooperatie i.o.) Ingrid Vriezen (TWO) Fred Kok (Noordwijk) Tanja Cowall (Katwijk)/ Bernadette Wolters (Leiden) Jos Valk (Leiden) werkgroep educatie
Collectief Vervoer Kwartaalrapportage Q3 inkoop jeugdhulp 2015
specialistenpool MEE
ambtelijk penvoerder
1-apr
verzenddatum: 1 september 2015 23-sep
Werkbedrijf
wie levert het voorstel?
verzenddatum: 17 maart 2015 ambtelijk penvoerder 11-feb 11-feb 5-feb 25-mrt 11-feb 29-jan 11-feb 19-feb
Noordwijkerhout evaluatie knip begeleiding vanuit maatschappelijke opvang Monitoring Holland Rijnland voorstel voor inzet specialistenpool Mee in 2016 (advies aan de colleges) aparte bijeenkomst werkbedrijf en inspanningen om werkzoekenden te helpen Noordwijk Subsidieverlening Rivierduinen 2016 plus aanpassing GGZ-regeling Voorstel Regionaal Kompas
Begeleiding maatschappelijke opvang
Paul Duijvensz
PHO Sociale Agenda 16 december 2015 Iris de Bruyne Vervoer Xandra van Ginkel (TWO) jeugd Periodiek Paul Duijvensz Participatie Paul Duijvensz Participatie
AB
25/3 - 24/6 - 25/10 16/12
verzenddatum: 30 juni 2015 15-jul
Kwartaalrapportage Q2 inkoop jeugdhulp 2015
PHO Sociale Agenda 11 november 2015 Ida van Breda Zorg en Welzijn Ida van Breda Zorg en Welzijn Frans De Lorme onderwijs
DB
Holland Rijnland stand van zaken onderzoek samenwerkingsmogelijkheden / regeling en werkwijze vervoer voorstel werkgroep informatiebeveiliging
Xandra van Ginkel (TWO) jeugd PHO Sociale Agenda 14 oktober 2015 Victor Klein Zorg en Welzijn Participatie
Inkoopstrategie
PHO
AO jeugd, Bestuurlijk participatie ZW Afstemmings Overleg
15-jul
(Martin Mostert betrokken vanuit TWO) werkgroep informatiebeveiliging
werkgroep OGGZ Martin Mostert (TWO) 23-sep verzenddatum: 29 september 2015 14-okt Rianne Klinkert (Nieuwkoop)
verzenddatum: 27 oktober 2015 11-nov 11-nov 11-nov
28-jan Periodiek Periodiek
werkgroep OGGZ werkgroep OGGZ
projectgroep collectief vervoer Marion Goedhart (TWO)
Overzicht bestuurlijke overleggen Sociaal domein Datum: 23 april 2015
Overleg
Doelstelling
Huidige samenstelling
Data
Invulling
1. Bestuurlijke afstemmingsoverleg Sociaal Domein (voorheen stuurgroep 3D)
Sparren en klankborden over belangrijke thema’s in het Sociale Domein
portefeuillehouders per subregio (incl voorzitter pho) + portefeuillehouder werk centrumgemeente
12 maart 30 april 4 juni 2 juli 3 september 1 oktober 29 oktober 26 november
DenB Dhr. Mostert, dhr. de Roon LR Mw. Van Gelderen Dhr. Roeffen Rijnstreek Dhr. Schoonderwoerd Dhr. De Jager Optioneel op agendabasis: Mw. Damen
2. Bestuurlijk platform Bestuurlijke borging OGGZ gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de zorg en hulp aan mensen die leven in de marge van de samenleving zoals daklozen, ernstig verslaafden, overlastgevers, mensen met ernstige psychiatrische problemen, etc.
Portefeuillehouder zorg centrumgemeente + portefeuillehouders Alphen en Katwijk; voorts vertegenw.’s van zorgaanbieders, woningcorporaties, Zorgkantoor, politie.
Mw. Van Gelderen Dhr. De jager Dhr. Mostert Dhr. Gotink (Noordwijkerhout) Dhr. Den Boer (Oegstgeest)
Beleidsafstemming Regionale aanpak voortijdig schoolverlaten.
Wethouder RMC-gemeente Leiden, portefeuillehouder uit Duin- en Bollenstreek, DB-lid voor RBL ROC Leiden, ROC ID College, Samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs Leidse regio en Duin- & Bollenstreek
Dhr. De Wit
3. Regiegroep Voortijdig SchoolVerlaten
Mw. Van Gelderen Mw. Snuif Hillegom
4. Raad van Advies Zorgkantoor
Adviseert het Zorgkantoor
5. Bestuurlijk overleg
6. Bestuurlijk Overleg Werk
De gemeenten van Holland Rijnland en Zorg&Zekerheid hebben onlangs een samenwerkingsagenda vastgesteld. Afgesproken is 2 x per jaar een bestuurlijk overleg te houden om de voortgang van de samenwerking te bespreken. Aansturen decentralisatie Werk
7. Commissie Bouwen en opleiden
Stimuleren opleidingsplaatsen in de bouw en infra
8. Regionaal Platform Arbeidsmarkt Rijn Gouwe (RPA)
Platformfunctie regionale arbeidsmarkt Verbeteren aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt
samenwerkingsagenda gemeenten Holland Rijnland en Zorg&Zekerheid
Zorgkantoor, Zorgvragers, Zorgaanbieders, Gemeenten (voorzitter pho en plv. portefeuillehouder, praktische afspraak is dat beiden in principe komen.) Gemeenten (voorzitter pho) Zorg&Zekerheid
15 mei 17 juli 9 oktober 11 december 16.00 – 17.30 uur
Mw. Van Gelderen Mw. Pietersen (Nieuwkoop) eerste twee jaar Mw. Fles (Noordwijk) Tweede twee jaar
2x per jaar
Combineren met 4
Gemeenten (portefeuillehouder werk van centrumgemeente, Rijnstreek en Duinen Bollenstreek) en UWV
Mw. Damen Dhr. Mostert Dhr. Stegeman
Gemeenten, Opleidingsbedrijven, Fundeon, en Bouwend Nederland Werkgevers (KvK en VNO NCW) Werknemers (FNV), Beroepsonderwijs, Gemeenten Midden Holland en Holland Rijnland (portefeuillehouder Werk centrumgemeente, gemeente Alphen en een portefeuillehouder namens overige gemeenten)
Voorzitter pho EZ
Mw Damen Dhr Stegeman
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
Jeugdhulp en preventie in het CJG
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
Basistaak Efficiencytaak X Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur Platformtaak volgens gemeente Gemeenten zijn verantwoordelijk voor alle jeugdhulp. Een sterk en goed georganiseerd preventief veld verlaagt de druk op (en daarmee de kosten van) de gespecialiseerde hulpverlening.
4.
Behandelschema:
Datum: Informerend
DB Colleges PHO DB DB AB 5.
Advies PHO
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
20 mei 2015
1. kennis te nemen van de notitie Jeugdhulp en Preventie 2. in stemmen met de volgende besluiten;
1. Herbevestiging van een gezamenlijke bijdrage
aan de CJG website, het KCC, de communicatieboodschap en de kwaliteitsbewaking op de universele preventie; 2. Borging van de selectieve en probleemgerichte preventie in de contractering met aanbieders voor 2016 door de TWO; 3. Onderzoek naar de mogelijkheid om een regionaal, digitaal preventieloket te organiseren inclusief financiële consequenties door een werkgroep met een gemeentelijke projectleider als trekker en ondersteund door JSO. De werkgroep bestaat uit medewerkers van het CJG (JGZ, JGT, vCJG), gemeenteambtenaren, vertegenwoordiging vanuit het voorveld en het onderwijs. Opheffen van het huidige opvoedcursusbureau van de GGD kan uitkomst zijn van het onderzoek. 3.
Besluit 2.3 tevens ter besluitvorming voor te leggen aan het DB, cq. AB van de RDOG.
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
Nvt
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor alle jeugdhulp. Een sterk en goed georganiseerd preventief veld verlaagt de druk op (en daarmee de kosten van) de gespecialiseerde hulpverlening. Nu de Jeugd en Gezinsteams zijn gevormd is het noodzaak om het netwerk eromheen te versterken
8.
Inspraak
nvt
9.
Financiële gevolgen
nvt
10.
Bestaand Kader
11.
Lokale context ( in te vullen door griffier)
Relevante regelgeving: Wet op de Jeugdhulp/ Wet Publieke Gezondheid
2
Adviesnota PHO Vergadering:
PHO,
Datum:
20 mei 2015
Locatie: Agendapunt: Kenmerk: Onderwerp:
Jeugdhulp en preventie in het CJG Beslispunten: 1. kennis te nemen van de notitie Jeugdhulp en Preventie 2.in stemmen met de volgende besluiten; 1. Herbevestiging van een gezamenlijke bijdrage aan de CJG website, het KCC, de communicatieboodschap en de kwaliteitsbewaking op de universele preventie; 2. Borging van de selectieve en probleemgerichte preventie in de contractering met aanbieders voor 2016 door de TWO; 3. Onderzoek naar de mogelijkheid om een regionaal, digitaal preventieloket te organiseren inclusief financiële consequenties door een werkgroep met een gemeentelijke projectleider als trekker en ondersteund door JSO. De werkgroep bestaat uit medewerkers van het CJG (JGZ, JGT, vCJG), gemeenteambtenaren, vertegenwoordiging vanuit het voorveld en het onderwijs. Opheffen van het huidige opvoedcursusbureau van de GGD kan uitkomst zijn van het onderzoek. 3.Besluit 2.3 tevens ter besluitvorming voor te leggen aan het DB, cq. AB van de RDOG.
Inleiding: In Holland Rijnland werken we met een model waarbij gebiedsgerichte jeugd & gezinsteams worden verbonden aan de al langer bestaande CJG’s. Door deze teams binnen het CJG netwerk zowel te verbinden met het voorveld als de meer specialistische hulp ontstaat er een krachtig samenhangend geheel. Geconstateerd is dat zowel de pedagogische gemeenschap als de basisvoorzieningen een belangrijke preventieve functie hebben, en ook een rol kunnen spelen in meer hybride hulpverlening en betrokkenheid. Wanneer gemeenten er op die manier in slagen een beroep op zware en langdurige jeugdhulp te beperken, heeft dit gevolgen voor de gezamenlijk ingekochte specialistische hulp. De verbinding met de wijk, de pedagogische civil society, en de basisvoorzieningen (inwoners, partners uit welzijn, kinderopvangvoorzieningen, scholen, huisartsen, politie, sport & spel, corporaties, etc.), en ook met het bestaande CJG is primair iets wat vraagt om lokale uitvoering. Daarmee krijgen ook de JGT’s hun eigen kleur. Vandaar het voornemen om, zonder voor te willen schrijven welke basisvoorzieningen en interventies in de verschillende gemeenten beschikbaar zouden moeten zijn, toch een eerste kader voor preventie te ontwikkelen. Relevante regelgeving: Wet op de Jeugdhulp, Wet Publieke Gezondheid, Beleidsplan “Hart voor de Jeugd”, van Holland Rijnland
3
Beoogd effect: We willen het beroep op zware en langdurige jeugdhulp beperken door in te zetten op preventie. Preventieve interventies kunnen alleen worden ingezet op basis van signalen uit de samenleving. Deze signalen kunnen op verschillende manieren worden opgevangen (monitor GGD, Kinderen in Tel, huisarts, schoolarts, JGT etc.) . Uitdaging is om ervoor te zorgen dat signalen inderdaad worden opgepakt. En vervolgens om op een juiste manier aan die signalen opvolging te kunnen geven. Op basis van die signalen kan het zijn, dat de inrichting van een preventieve interventie wenselijk is. Hierbij maken we onderscheid in universele preventie, selectieve preventie en probleemgerichte preventie. Door middel van universele preventie willen we ervoor zorgen dat iedereen het goede kan doen om kinderen en jongeren zo goed mogelijk te laten opgroeien. Met selectieve preventie richten we ons op groepen met een verhoogd risico op problematiek. Het doel blijft dat we er met elkaar voor willen zorgen dat kinderen en jongeren onder zo goed mogelijke omstandigheden opgroeien. Met probleemgerichte preventie richten we ons op kinderen/jongeren/gezinnen waarbij het opgroeien niet helemaal vanzelf goed gaat. Hen geven we een steuntje in de rug, zodat zij vervolgens weer op een goede manier verder kunnen. We willen preventieve interventies zo dicht als mogelijk bij de betrokkenen organiseren. Dat wil zeggen dat dat in de meeste gevallen op lokaal niveau wordt georganiseerd, soms op basis van een regionale onderlegger. Om de vraag goed op te kunnen pakken en overlap in aanbod te voorkomen, is het nodig dat vraag en aanbod bij alle professionals bekend zijn/worden en er goede afspraken zijn over wie wat wanneer doet. Argumenten: Om de vraag goed op te kunnen pakken en overlap in aanbod te voorkomen, is het nodig dat vraag en aanbod bij alle professionals bekend zijn/worden en er goede afspraken zijn over wie wat wanneer doet. Te nemen besluiten leiden ertoe dat er regio-breed gedragen kader voor preventie wordt ontwikkeld. Bijlage 1: Jeugdhulp en preventie in het CJG
4
Onderwerp: Bijlage: Datum: Van: Aan:
Jeugdhulp en preventie in het CJG PHO, 20 mei 2015 28 april 2015 opgesteld door ambtelijke werkgroep in samenspraak met professionals PHO Sociale Agenda, dd 20 mei
Inleiding Opdracht aan werkgroep In aanloop naar de transitie van de jeugdzorg is er binnen onze regio Holland Rijnland veel energie gestoken in het gezamenlijk ontwikkelen van een beleidsvisie, met daarin een nieuw model voor jeugdhulp, waarbij hulp en ondersteuning zoveel mogelijk geboden wordt in de omgeving waarin jeugdigen zich bevinden. Een model waarbij gebiedsgerichte jeugd & gezinsteams worden verbonden aan de al langer bestaande CJG’s. Door deze teams binnen het CJG netwerk zowel te verbinden met het voorveld als de meer specialistische hulp ontstaat er een krachtig samenhangend geheel. Vorig jaar is er (terecht) voor gekozen om in de krappe tijd die er was vooral te zorgen dat we gezamenlijk de inkoop konden organiseren (waarmee o.a. zorgcontinuïteit kon worden geboden) en konden gaan werken met 24 jeugd & gezinsteams. De ervaring die met proeftuinen werd opgedaan was daarbij cruciaal. De verbinding met de wijk, de pedagogische civil society, en de basisvoorzieningen (inwoners, partners uit welzijn, kinderopvangvoorzieningen, scholen, huisartsen, politie, sport & spel, corporaties, etc.), en ook met het bestaande CJG is primair iets wat vraagt om lokale uitvoering. Daarmee krijgen ook de JGT’s hun eigen kleur. Geconstateerd is dat zowel de pedagogische gemeenschap als de basisvoorzieningen een belangrijke preventieve functie hebben, en ook een rol kunnen spelen in meer hybride hulpverlening en betrokkenheid. Wanneer gemeenten er op die manier in slagen een beroep op zware en langdurige jeugdhulp te beperken, heeft dit gevolgen voor de gezamenlijk ingekochte specialistische hulp. Vandaar het voornemen om, zonder voor te willen schrijven welke basisvoorzieningen en interventies in de verschillende gemeenten beschikbaar zouden moeten zijn, toch een eerste kader voor preventie te ontwikkelen. Dit heeft geresulteerd in een opdracht vanuit het AO in september 2014 om te komen tot een advies aan gemeenten (zie opdrachtformulering, bijlage 1)1. De resultaten van de werkgroep zijn verwerkt in een presentatie, waarin enerzijds het begrip preventie helder wordt omschreven en anderzijds de opgaven in kaart zijn gebracht waar we als gemeenten voor staan en die uitvloeien in drie concrete voorstellen.
Advies van de werkgroep preventie en eigen kracht De werkgroep constateert dat het speelveld van de preventie veel eigenaren kent en iedereen zich verantwoordelijk voelt voor de verbinding met de wijk. Consensus over de diverse begrippen die gehanteerd worden is daarbij een eerste vereiste om vervolgens helderheid te krijgen over verantwoordelijkheden en taken. Op basis van de begripsverheldering kunnen we met elkaar bepalen wat we willen met preventie en vervolgens hoe we dat inrichten.
1 Daarbij was de wens om te ordenen en niet te inventariseren- er is een uitgebreide inventarisatie van het Nji beschikbaar: http://www.dejeugdzaak.nl/assets/rapport-aanbodanalyse-holland-rijnland-(nji-jeugdzaak.pdf
1
1. BEGRIPSVERHELDERING Er zijn verschillende soorten preventie, gericht op verschillende doelgroepen, waarbij de discussie gevoerd kan worden, wat een lokale verantwoordelijkheid is en blijft versus waar we regionaal in kunnen optrekken. Belangrijke constatering hierbij is dat “het signaleren van de vraag” hieraan vooraf gaat en dat het bij de lokale uitwerking belangrijk is om de signaleerders daarin, zo nodig, te ondersteunen, c.q. te scholen. A. Universele preventie: Doelgroep: alle ouders en jeugdigen (iedereen) Voorbeelden: ouders met pubers, jeugdigen met overgewicht, zwangeren, ouders van peuters/ groep 8 etc. Belangrijkste opgave: informatie ontsluiten en laagdrempelig bevorderen van een gezond opgroeiklimaat.
Digitale info: website voor ouders en jongeren, Persoonlijk advies; telefonisch, email, chat, Persoonlijk gesprek: met CJG pedagoog, huisarts, leerkracht, JGZ, Halt, jongerenwerk, kinderopvang, peuterspeelzaal, Schriftelijke info: groeigids, folders CJG/ JGT etc. Themabijeenkomsten /cursussen: triple P, peutermanieren, puber in huis, kanjertraining etc. op maat organiseren Ondersteunen van eigen initiatieven van ouders, jongeren etc. Organisatie van laagdrempelig sportaanbod Jeugd- en jongerenwerk Buurthuiswerk Zorg dragen voor verbinding tussen vraag en aanbod
Uitvoering door o.a.: basisvoorzieningen, scholen, CJG Lokale aanpak waar mogelijk Aansluiten op regionale mogelijkheden/ ondersteuning, waar meerwaarde.
B. Selectieve preventie: Doelgroep: ouders en jeugdigen met een verhoogd risico op een probleem. Voorbeelden: Kinderen van ouders met psychiatrische- of verslavingsproblemen, kinderen van licht verstandelijk beperkte ouders, kinderen die op of onder het minimum leven of gezinnen met schulden, kinderen die te maken hebben met echtscheiding, gezinnen zonder sociaal netwerk (isolement), tienermoeders, kinderen die gepest worden of pesten, weinig weerbare kinderen. Belangrijkste opgaven:
vindplaats = actieplaats en signaal koppelen aan interventie
Elke plek waar ouders en jeugdigen zich vanzelfsprekend bevinden is actieplaats, Op de vindplaats signaleren en steunen van opvoeders, jeugdigen en medeopvoeders, veelal via een groepsaanbod Zorg dragen voor verbinding tussen vraag en aanbod
Uitvoering door: CJG, scholen, basisvoorzieningen Lokale uitvoering waar mogelijk 2
Aansluiten op regionale mogelijkheden/ ondersteuning, waar meerwaarde
C. Probleemgerichte preventie: Doelgroep: ouders en jeugdigen met beginnende problemen (er is contact met de jeugdhulp) Voorbeelden: kinderen met een spraak-taal achterstand, jongeren met suïcidale gedachten, kinderen met obesitas, kinderen met gameverslaving, zorgmijders Belangrijkste opgave: beperken zware en langdurige jeugdhulp door het inzetten van preventieve activiteiten Inbreng jeugdhulpverlener in groepsactiviteiten (co-trainer), Consultatie door jeugdhulpverlener, Inzet via 1Gezin 1Plan, Expertise naar voren halen, Samenwerking met medewerkers uit niet-vrij toegankelijke hulp, Deel van budget voor niet-vrij toegankelijke hulp besteden aan preventieve activiteiten, Zorg dragen voor verbinding tussen vraag en aanbod Uitvoering door: gecontracteerde instellingen en CJG, i.s.m. de basisvoorzieningen Regionale aanpak bij contractering noodzakelijk
Wat willen we: We willen het beroep op zware en langdurige jeugdhulp beperken door in te zetten op preventie. Preventieve interventies kunnen alleen worden ingezet op basis van signalen uit de samenleving. Deze signalen kunnen op verschillende manieren worden opgevangen (monitor GGD, Kinderen in Tel, huisarts, schoolarts, JGT etc.) . Uitdaging is om ervoor te zorgen dat signalen inderdaad worden opgepakt. En vervolgens om op een juiste manier aan die signalen opvolging te kunnen geven. Op basis van die signalen kan het zijn, dat de inrichting van een preventieve interventie wenselijk is. Hierbij maken we onderscheid in universele preventie, selectieve preventie en probleemgerichte preventie. Door middel van universele preventie willen we ervoor zorgen dat iedereen het goede kan doen om kinderen en jongeren zo goed mogelijk te laten opgroeien. Met selectieve preventie richten we ons op groepen met een verhoogd risico op problematiek. Het doel blijft dat we er met elkaar voor willen zorgen dat kinderen en jongeren onder zo goed mogelijke omstandigheden opgroeien. Met probleemgerichte preventie richten we ons op kinderen/jongeren/gezinnen waarbij het opgroeien niet helemaal vanzelf goed gaat. Hen geven we een steuntje in de rug, zodat zij vervolgens weer op een goede manier verder kunnen. We willen preventieve interventies zo dicht als mogelijk bij de betrokkenen organiseren. Dat wil zeggen dat dat in de meeste gevallen op lokaal niveau wordt georganiseerd, soms op basis van een regionale onderlegger. Geconstateerd is dat zowel de pedagogische gemeenschap als de basisvoorzieningen een belangrijke preventieve functie hebben, en ook een rol kunnen spelen in meer hybride hulpverlening en betrokkenheid. Om de vraag goed op te kunnen pakken en overlap in aanbod te voorkomen, is het nodig dat vraag en aanbod bij alle professionals bekend zijn/worden en er goede afspraken zijn over wie wat wanneer doet.
Hoe gaan we dat organiseren? Belangrijkste uitdagingen hierbij zijn: 3
Wie kunnen problematiek signaleren en zijn zij voldoende toegerust om dat te doen? Hoe ondersteunen we de signaleerders op de vindplaats? Hoe maken we de vraag van bewoners leidend en niet het aanbod van de instellingen? Hoe organiseren we de opvolging van signalen? Hoe richten we universele, selectieve en probleemgerichte preventie in? Hoe organiseren we alle vormen van preventie dicht bij de vindplaats? Hoe faciliteren wij de specialisten zodat hun inzet kan worden gekoppeld aan preventieve activiteiten in de wijk Hoe richten we de inkoop zo in dat het benutten van elkaars expertise zonder regeldruk mogelijk is
2. VOORSTELLEN VOOR DEELS GEZAMENLIJKE INVULLING PREVENTIEVE TAKEN Sinds 2007 investeren gemeenten meer en meer gezamenlijk op regionaal niveau in preventieve taken. Zo zijn er regionale afspraken gemaakt om informatie en advies over opvoeden en opgroeien eenduidig te formuleren (positief opvoeden) en toegankelijk te maken voor alle ouders, jongeren en professionals via het CJG netwerk (website, telefonische bereikbaarheid, folders). Naast de universele en selectieve preventie is het van belang ook te investeren in probleemgerichte preventie waarbij de expertise van de verschillende instellingen nodig is.
VOORSTEL 1. Herbevestiging en aanpassingen regionale samenwerking op het gebied van universele preventie Gemeenten zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het goed functioneren van het netwerk CJG. Dit houdt in dat er een bijdrage wordt geleverd aan: CJG website; de ingang voor alle vragen over opvoeden en opgroeien o bevat informatie van alle aanbieders zowel voor ouders en jeugdigen, als voor professionals. KCC; de telefonische ingang voor alle vragen over opvoeden en opgroeien, o is onderdeel van telefoon piramide richting JGT / JGZ, o bemensing van de telefoon moet herijkt worden. Gezamenlijke communicatie boodschap; o ter ondersteuning van de lokale invulling/ samenwerkingsverbanden. Kwaliteitsbewaking, actualisering van diverse inzet. o bv. doorontwikkeling triple P, meldcode, GIZ, 1gezin1plan, deskundigheidsbevordering, monitoren of er knelpunten zijn. NB 1 De CJG website zou een goede plek kunnen zijn om digitale informatie over het aanbod aan preventieve activiteiten te ontsluiten. Zie ook bij voorstel 3. NB 2 De visie op het huidige CJG opvoedcursusbureau, een aanvullende dienst van de GGD die niet door alle gemeenten wordt afgenomen, wordt in voorstel 3 apart beschreven. VOORSTEL 2. Gemeenten vragen aan de TWO wat de TWO nodig heeft om in de contractering voor 2016 aandachtspunten mee te kunnen geven aan de specialistische zorg in het kader van selectieve en probleemgerichte preventie Waarbij afzonderlijke gemeenten verantwoordelijk zijn voor: o het beschikbaar stellen van accommodaties (bv. CJG’s, scholen, buurthuizen) voor groepsbijeenkomsten, o het opstellen van flexibele en regelarme contracten met lokale aanbieders en GGD. De TWO zorgt er in de uitwerking van de inkoop van 2016 voor dat de preventie geborgd is rond de volgende punten: 4
o o o
het beschikbaar stellen van formatie/ expertise op de vindplaats wanneer er vraag naar is vanuit ouders en/of professionals, zorgen voor voldoende expertise (en bijscholing) op de uitvoer van verschillende soorten groepsinterventies die naar behoefte uit de kast gehaald kunnen worden het inzichtelijk maken van de inzet welke zij plegen t.b.v. preventie.
Waarbij er van uitgegaan wordt dat inzet van JGTers en gecontracteerde hulpverleners ook in het groepsaanbod gekoppeld is aan individuele hulpvragen. De TWO kan bij de uitwerking, indien gewenst, een beroep doen op ondersteuning van ambtelijke capaciteit van de afzonderlijke gemeenten. VOORSTEL 3. Gemeenten willen, om de pijler preventie goed in te richten en zorg te dragen voor verbinding tussen vraag en aanbod, de CJG ’s digitaal ondersteunen met een regionaal preventieloket. Kernwoorden: vraaggericht, slim organiseren, innovatief, uitwisseling onderling (geen hekjes tussen lokaal en regionaal). Inzet op preventie dient vraag-gestuurd en flexibel te zijn. Dit geldt zowel voor de universele als de selectieve en de probleemgerichte preventie. Inrichten van een digitaal CJG loket voor alle vormen van preventie kan betekenen dat het CJG opvoedcursusbureau in de huidige vorm wordt opgeheven. Dit digitaal loket beheert dan niet alleen het cursusaanbod van de GGD, maar ook cursusaanbod van de JGT’s en de specialistische zorg (en eventueel anderen). Dit betekent dan wel dat het cursusaanbod van de GGD los als aanvullende dienst aan gemeenten moet worden aangeboden. Het CJG netwerk heeft nu alle drie vormen van preventie (universele, selectieve en probleemgerichte preventie) in huis. Vanuit de transformatie is een nieuwe aanpak nodig in de ondersteuning van het uitvoeren van l alle (vraaggerichte) preventieve activiteiten, waarbij de eigen kracht van ouders en kinderen/ jongeren versterkt wordt. Flexibele en vraaggerichte inzet vanuit de jeugd- en gezinsteams en de specialistische zorg wordt binnen het jeugdhulpperceel geregeld bij de inkoop. Gedachte is dat voor wat betreft de overige aanbieders wordt afgerekend op basis van wat gebruikt is. Belangrijkste onderdelen van een digitaal, regionaal georganiseerd preventieloket: -
Een marktplein inrichten met vraag en aanbod. Cliënten en professionals kunnen hun vraag aangeven en kunnen zien wanneer en waar er een training/ cursus/ bijeenkomst gaat draaien;
-
Een marktplein bijhouden met een overzicht zonder dubbelingen en een goede regionale spreiding van inzetbare trainers en cursussen/ trainingen/ themabijeenkomsten;
-
Administratieve ondersteuning bieden rond inschrijvingen, deelnemerslijsten, cursusmateriaal verzorgen. (Vanuit de nieuwe aanpak zal dit veelal geautomatiseerd verlopen);
-
Achterliggende regelzaken zoals de financiën stroomlijnen;
-
Verbinden met de website en het KCC van het CJG.
Lokale ondersteuning van het digitale preventieloket (bijvoorbeeld door de CJG coördinator of iemand anders in de rol van preventiemakelaar). Belangrijkste taken: -
Lokaal verzamelpunt van de signalen die de professionals en vrijwilligers ophalen op alle plaatsen waar kinderen, jongeren en ouders komen;
5
-
Lokaal ondersteunen van ouderinitiatieven; Zicht houden op het lokale preventieve veld en zo nodig bijsturen van de marktplaats en/ of het marktplein;
-
Het bieden van een ‘zorgplattegrond’ en het ondersteunen in de daadwerkelijke koppeling tussen signalen en interventies (tussen vraag en aanbod).
Een goede verbinding tussen het digitale preventieloket, de website en de telefonische bereikbaarheid van het CJG, is een belangrijke randvoorwaarde bij de uitwerking van het digitale preventieloket. Voorstel vanuit AO jeugd is om een gemeentelijke projectleider aan te stellen, die in samenwerking met een werkgroep preventie en ondersteund door JSO, onderzoek doet naar de concrete uitwerking van een regionaal georganiseerd preventieloket vorm geeft. Advies aan het PHO: Bovenstaande drie voorstellen dienen uitgewerkt te worden op basis van de volgende te nemen besluiten:
1. Herbevestiging van een gezamenlijke bijdrage aan de CJG website, het KCC, de communicatieboodschap en de kwaliteitsbewaking op de universele preventie;
2. Borging van de selectieve en probleemgerichte preventie in de contractering met aanbieders voor 2016 door de TWO;
3. Onderzoek doen naar de mogelijkheid om een regionaal, digitaal preventieloket te
organiseren inclusief financiële consequenties door een werkgroep met een gemeentelijke projectleider als trekker en ondersteund door JSO. De werkgroep bestaat uit medewerkers van het CJG (JGZ, JGT, vCJG), gemeenteambtenaren, vertegenwoordiging vanuit het voorveld, en het onderwijs. Opheffen van het huidige opvoedcursusbureau van de GGD kan uitkomst zijn van het onderzoek.
4. Besluit 3 tevens ter besluitvorming voor te leggen aan het DB, cq. AB van de RDOG.
6
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
2. 3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
Verantwoordings- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland Platformtaak volgens gemeente Vanaf 1 januari 2015 geldt de nieuwe Jeugdwet. De gemeenten in Holland Rijnland hebben de jeugdhulp gezamenlijk ingekocht bij diverse partijen (opdrachtnemers). Datum: Datum: Datum: Adviserend Besluitvormend Informerend
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
20 mei 2015
5.
Advies PHO
De colleges van Burgemeester en Wethouders van de 13 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren het Verantwoordings- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland vast te stellen.
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
n.v.t.
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
Via het verantwoordings- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 worden kaders gesteld ten behoeve van de verantwoording door opdrachtnemers.
8.
Inspraak
Nee
9.
Financiële gevolgen
n.v.t.
10.
Bestaand Kader
Relevante regelgeving: Eerdere besluitvorming:
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota PHO Vergadering:
PHO SA
Datum:
20 mei 2015 Tijd: 9.30 uur tot 12.00 uur Raadzaal Teylingen Voorhout
Locatie: Agendapunt: Kenmerk:
Onderwerp: Verantwoordings- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
Beslispunten: De colleges van Burgemeester en Wethouders van de 13 gemeenten van Holland Rijnland te adviseren het verantwoordings- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland vast te stellen. Inleiding: De gemeenten in Holland Rijnland hebben de jeugdhulp gezamenlijk ingekocht bij diverse partijen (opdrachtnemers). In de met de opdrachtnemers gesloten raamovereenkomsten en overeenkomsten vrijgevestigden is opgenomen dat verantwoording wordt afgelegd over de kosten per gemeente en de kosten in totaal. Niet is opgenomen hoe verantwoording wordt afgelegd. Het verantwoordings- en controleprotocol vult dat verder in. Beoogd effect: Het verkrijgen van zekerheid over de juiste besteding van de (door het Rijk) ter beschikking gestelde middelen voor zowel Holland Rijnland als de individuele gemeenten. Argumenten: 1. Rechtmatigheid uitgaven De individuele gemeenten én Holland Rijnland dienen zekerheid te krijgen over de juiste besteding van de (door het Rijk) aan hen ter beschikking gestelde middelen. Met andere woorden: de rechtmatigheid van aanwending van de ter beschikking gestelde gelden dient door de gemeenten vastgesteld te worden. Het verantwoordings- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 verstrekt hiertoe aan de opdrachtnemer kaders en een nadere uitwerking. 2. Vereenvoudiging afwikkeling verantwoordingen Via het verantwoordings- en controleprotocol wordt aan de opdrachtnemers een vast format voor verantwoording van de declaraties voorgeschreven. Dit vaste format vereenvoudigd de afwikkeling door Holland Rijnland en het besluit in hoeverre over wordt gegaan tot terugvordering van eerdere betalingen / verstrekte voorschotten. Verder zorgt het controleprotocol ervoor dat iedere opdrachtnemer langs dezelfde meetlat wordt gelegd. 3. Duidelijkheid voor opdrachtnemers Door het vaststellen van het verantwoordings- en controleprotocol weten de opdrachtnemers welke eisen aan de verantwoording worden gesteld. Indien nodig kunnen zij hun administratie daarop aanpassen. Opdrachtnemers zijn betrokken geweest bij het opstellen van het protocol. Hun op- en aanmerkingen hebben waar nodig geleid tot aanpassing van het concept. In de bijlage 2 staat de inbreng geanonimiseerd weergegeven. Kanttekeningen/risico’s: 1. Het protocol wordt ook van toepassing verklaard op de vrijgevestigden
3
Voor de vrijgevestigden met een contractwaarde boven de € 100.000 betekent dat een verschuiving van een controleplicht die bij de overheid lag (tot en met 2014) naar een controleplicht die bij de vrijgevestigde zelf komt te liggen en voor eigen rekening komt van de vrijgevestigde. Om tegemoet te komen aan de aanvullende vereisten voor de vrijgevestigden is de verplichting tot het verstrekken van een controleverklaring pas opgelegd bij een contractwaarde boven de € 100.000. De kosten van een controleverklaring zijn daarmee meer in verhouding tot de contractwaarde. De verschuiving van de controleplicht van de overheid naar de vrijgevestigde kan desondanks op verzet stuiten. Financiën: Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting, wel geeft het zekerheid over de juiste besteding van de (door het Rijk) ter beschikking gestelde middelen. Communicatie: Alle gecontracteerde aanbieders Jeugdhulp worden van het verantwoordings- en controleprotocol op de hoogte gebracht. Evaluatie: Een evaluatie van de werking van het protocol vindt niet eerder dan na april 2016 plaats. Bijlagen: 1. HR Controleprotocol Jeugdhulp2015 v1 2. Reacties concept Controleprotocol
4
Verantwoordings‐ en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
versie: datum:
1.0 7 april 2015
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
INHOUDSOPGAVE 1.
Leeswijzer...................................................................................................................... 3
2.
Definities ........................................................................................................................ 3
3.
Inkoop jeugdhulp Holland Rijnland ................................................................................ 5
4.
Verantwoording Jeugdhulp Verantwoordingseisen opdrachtnemers ........................... 6
4.1
Doelstelling verantwoording: Zekerheid juiste besteding ........................................... 6
4.2
Verplichting tot verantwoording: contractueel vastgelegd .......................................... 6
4.3
Alle aanbieders verantwoorden ................................................................................. 6
4.4
Zekerheid over de verantwoording ............................................................................ 7
4.4.1
Zekerheid over de verantwoording onder € 100.000 .......................................... 7
4.4.2
Accountantscontrole boven € 100.000 ............................................................... 7
4.5
Relevante wet- en regelgeving .................................................................................. 7
4.6
Verantwoordingsprocedure ........................................................................................ 8
5.
6
Accountantsprotocol .................................................................................................... 10
5.1
Relevante wet- en regelgeving ................................................................................ 10
5.2
Reikwijdte werkzaamheden en materialiteit ............................................................. 10
5.3
Werkzaamheden verantwoording declaraties .......................................................... 11
5.3.1
Werkzaamheden accountant ............................................................................ 12
5.3.2
Geconstateerde afwijkingen ............................................................................. 12
5.3.3
Gedeclareerde uren en tarief ............................................................................ 13
Bijlagen ............................................................................................................................ 14 Bijlage A – Modelverantwoording declaraties Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland ..... 15 Onderdeel 1: Verantwoordingstabellen declaraties ......................................................... 15 Onderdeel 2: Bestuurlijke verantwoording ....................................................................... 24 Onderdeel 3: Ondertekening ........................................................................................... 24 Bijlage B – Model goedkeurende controleverklaring bij verantwoording declaraties Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland ............................................................................. 25 Bijlage C – Model rapportage geconstateerde afwijkingen bij verantwoording declaraties Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland ............................................................................. 27
2/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
1.
LEESWIJZER
Het verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland is bestemd voor opdrachtnemers en eventueel hun accountants op het terrein van Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland. Het controleprotocol bestaat uit 5 hoofdstukken en 3 bijlagen: Hoofdstuk 1: Leeswijzer Hoofdstuk 2: Definities Dit hoofdstuk is bestemd voor opdrachtnemers en hun accountants. Het bevat de relevante definities van dit controleprotocol. Hoofdstuk 3: Inkoop jeugdhulp Dit hoofdstuk is bestemd voor opdrachtnemers en hun accountants. Het bevat een algemene inleiding op de gehanteerde inkoop. Hoofdstuk 4: Verantwoordingeisen opdrachtnemers Dit hoofdstuk is bestemd voor opdrachtnemers. Het gaat in op de doelstelling van de verantwoording, relevante wet- en regelgeving, de te volgen procedures en de verantwoordingseisen. Hoofdstuk 5: Accountantsprotocol Dit hoofdstuk is bestemd voor accountants. Het gaat in op de door de accountant uit te voeren werkzaamheden en daarbij te hanteren criteria.
2.
Bijlagen Tot slot zijn aan dit controleprotocol enkele bijlagen toegevoegd, waaronder het model verantwoordingsformulier en een model controleverklaring.
DEFINITIES
In aanvulling op dan wel conform de raamovereenkomst gelden voor dit verantwoording- en controleprotocol de volgende definities:
Accountant: de door opdrachtnemer aangestelde openbare accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Behandelplan: een plan opgesteld door (verschillende) opdrachtnemers, op basis van een Gezinsplan, om doelen van het Gezinsplan te behalen. In het behandelplan staan de afspraken die de Cliënt met zijn behandelaar heeft gemaakt over zijn behandeling. In de wet wordt voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering ook gesproken over Hulpverleningsplan of plan van aanpak.
Beschikking: een beschikking vormt de basis voor het Behandelplan. Het Behandelplan is een uitwerking hiervan. Een Beschikking (schriftelijk besluit namens het college) wordt in ieder geval afgegeven bij de verstrekking van een pgb, bij de weigering van een aanvraag, bij een verzoek van de jeugdige of zijn ouders om een beschikking te ontvangen of indien er sprake is van een te betalen ouderbijdrage.
Cliënt: jeugdige (en hun ouders) die Hulpverlening ontvangt. 3/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
Contractwaarde: dit is gelijk aan: o het ‘Declaratieplafond’ van de opdrachtnemer. o indien er geen declaratieplafond in het contract is opgenomen dan is de contractwaarde gelijk aan de totaalsom van gecontracteerde maximum aantal af te nemen eenheden (producten) per jaar (Q) vermenigvuldigd met het contractueel overeengekomen tarief (P) per eenheid, zoals vastgelegd per opdrachtnemer in een bijlage van de raamovereenkomst. o indien geen declaratieplafond en geen eenheden in het contract zijn opgenomen dan is de contractwaarde het werkelijk gedeclareerde bedrag over geheel 2015 de contractwaarde. Het gaat hierbij om alle percelen bij elkaar opgeteld.
Controle: voor zover dit protocol de term controle gebruikt wordt hiermee bedoeld het uitvoeren van controlewerkzaamheden volgens NBA Standaard 800 (resulterend in een controleverklaring van de accountant).
Controleverklaring: een controleverklaring van de accountant volgens NBA Standaard 800 ‘Controles financiële overzichten voor bijzondere doeleinden’ met een redelijke mate van zekerheid.
Declaratieplafond: het maximum jaarbedrag waarvoor opdrachtnemer declaraties mag indienen. Declaraties worden achteraf verrekend met het eventueel ontvangen voorschot. Het betreft hier dus niet een toegekend budget. In de Uitnodiging tot Contractering wordt dit ‘budgetplafond’ genoemd.
Hulp c.q. hulpverlening: ondersteuning van en Hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, of opvoedingsproblemen van ouders.
Jeugd- en Gezinsteam (JGT): onderdeel van het CJG (Centrum voor Jeugd en Gezin), dat integrale en directe ambulante jeugdhulp en consultatie en advies biedt in wijken en gemeenten. De expertise vanuit jeugd en opvoedhulp, GGZ jeugd, de LVB sector en het maatschappelijk werk uit het huidige stelsel wordt in dit team samengevoegd. Daarnaast zal iemand uit het Jeugd- en Gezinsteam ook de persoon zijn die de casus in portefeuille heeft (1G1P Coördinator).
Opdrachtgever: de samenwerkende gemeenten in de regio Holland Rijnland. De samenwerkende gemeenten zijn: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen en Zoeterwoude.
Opdrachtnemer: partij met wie opdrachtgever een overeenkomst sluit.
Verantwoording declaraties: het door opdrachtnemer ingevulde verantwoordingsmodel over jaar 2015 (bijlage A zoals opgenomen bij dit controleprotocol) op grond waarvan werkorganisatie eventueel tot verrekening van ingediende facturen kan overgaan.
4/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
Verwijzing: onder Verwijzing wordt verstaan een document van een huisarts, medische specialist, jeugdarts, Jeugd- en Gezinsteam, een school (na afstemming in het ondersteuningsteam) of rechter (kinderbeschermingsmaatregel of jeugd-reclassering), gericht aan de opdrachtnemer met daarin het verzoek tot het leveren van hulp. Bevat in ieder geval gegevens van verwijzende instantie, BSN en geboortedatum cliënt en soort jeugdhulp waarnaar verwezen wordt.
Werkorganisatie opdrachtgeverschap jeugdhulp Holland Rijnland (Werkorganisatie): Opdrachtgever heeft Holland Rijnland gevraagd de diensten rondom het opdrachtgeverschap jeugdhulp uit te voeren. Holland Rijnland werkt in het opdrachtgeverschap samen met Servicepunt71.
Woonplaatsbeginsel: woonplaats als bedoeld in artikel 12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Ingeval de voogdij van de jeugdige berust bij een instelling als bedoeld in artikel 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige. Ingeval de woonplaats onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag.
3.
INKOOP JEUGDHULP HOLLAND RIJNLAND
De werkorganisatie is gemandateerd om voor de uitvoering van de Jeugdhulp ondersteuning in te kopen bij hulp/zorgaanbieders (verder: opdrachtnemers). De aanbesteding bestond uit een Uitnodiging tot Contractering met de volgende 8 percelen: 1. 24 uurs zorg Jeugd en Opvoedhulp 2. Gesloten Jeugdhulp 3. Jeugdbescherming en jeugdreclassering 4. Ernstige enkelvoudige dyslexie 5. Basis geestelijke gezondheidszorg jeugd (GBGGZ) 6. Specialistische geestelijke gezondheidszorg jeugd (SGGZ) 7. Gespecialiseerde jeugdhulp kinderen en jongeren met een beperking 8. Jeugd en Gezinsteams De Uitnodiging tot Contractering beschrijft de speerpunten, algemene en specifieke inhoudelijke eisen en uitgangspunten waaronder de samenwerkende gemeenten vanaf 1 januari 2015 een contractrelatie met opdrachtnemer aan willen gaan. Op basis hiervan hebben opdrachtnemers een offerte uitgebracht. Op basis van deze offerte en eventuele contracteringsgesprekken is tot de vaststelling van definitieve contractafspraken ten aanzien van de af te sluiten raamovereenkomst gekomen. De contractering voor de vrijgevestigden op de percelen 4, 5 en 6 is middels een digitale portal verlopen. Er is een inkoopdocument gepubliceerd waarna ingeschreven en gecontracteerd is.
5/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
4.
VERANTWOORDING JEUGDHULP VERANTWOORDINGSEISEN OPDRACHTNEMERS
4.1
DOELSTELLING VERANTWOORDING: ZEKERHEID JUISTE BESTEDING Voor de uitvoering van de Jeugdwet dienen Holland Rijnland én de individuele gemeenten zekerheid te krijgen over juiste besteding van de (door het Rijk) aan hen ter beschikking gestelde middelen. In andere woorden, de rechtmatigheid van aanwending van het ter beschikking gestelde geld dient door de gemeenten vastgesteld te worden. In dit verantwoordings- en controleprotocol zal aangegeven worden welke minimale verantwoordingseisen er voor de opdrachtnemer gelden, om de rechtmatigheid vast te kunnen stellen. 4.2
VERPLICHTING TOT VERANTWOORDING: CONTRACTUEEL VASTGELEGD
In de raamovereenkomst is in het artikel van de bekostigingssystematiek1 vastgelegd: “De Opdrachtnemer neemt in de jaarrekening een specificatie op met daarin de cliëntaantallen, de geleverde diensten en de in rekening gebrachte prijzen voor de cliënten. Uit de specificatie moet blijken wat de kosten per gemeente en de totale kosten zijn. Deze specificatie maakt onderdeel uit van de jaarrekening. De (goedkeurende) verklaring van de accountant moet ook betrekking hebben op deze specificatie. Indien deze specificatie geen onderdeel is van de jaarrekening, levert de Opdrachtnemer een afzonderlijke specificatie met daarin de cliëntaantallen, de geleverde diensten en de in rekening gebrachte prijzen voor de cliënten uit het gebied van Holland Rijnland. Uit de specificatie moet tevens blijken wat de kosten per gemeente zijn. Deze specificatie moet door een accountant zijn gewaarmerkt.” In de overeenkomst vrijgevestigden is in artikel 18.2 vastgelegd: “De opdrachtnemer garandeert dat registratie betrouwbaar en sluitend is. De Opdrachtgever kan een controle verklaring volgens het controleprotocol ten aanzien van de aangeleverde gegevens of administratieve procedures verplicht stellen.” In nadere uitwerking van deze artikelen dient opdrachtnemer hiertoe dit verantwoording- en controleprotocol te hanteren. De cliëntaantallen vormen geen onderdeel meer van de specificatie. Er is sprake van een aparte verantwoording declaraties in plaats van een bijlage in de jaarrekening.
4.3
ALLE AANBIEDERS VERANTWOORDEN
Jaarlijks dienen alle opdrachtnemers op het terrein van Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland verantwoording af te leggen aan de werkorganisatie vóór 1 april van het jaar volgend op het verantwoordingsjaar. Opdrachtnemer dient hiertoe dit verantwoording- en controleprotocol te hanteren en gebruik te maken van het door opdrachtgever ontwikkelde verantwoordingsmodel zoals opgenomen in bijlage A.
1
Nummering van de artikelen is niet in alle contracten gelijk, vandaar dat hier niet naar verwezen wordt.
6/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
4.4
ZEKERHEID OVER DE VERANTWOORDING
Opdrachtgever wil graag een mate van zekerheid over de verantwoording declaraties van opdrachtnemer en maakt daarbij onderscheid tussen verantwoordingen met een contractwaarde boven en onder de € 100.000. Voor aanbieders met een contractwaarde lager dan € 100.000 geldt een aanscherping van de factuurcontrole.
4.4.1 ZEKERHEID OVER DE VERANTWOORDING ONDER € 100.000 Opdrachtnemers met een contractwaarde lager dan € 100.000 volstaan met het indienen van de verantwoording declaraties zonder waarmerk en controleverklaring van hun accountant. Echter, doordat deze controleverklaring (en de daarmee samenhangende zekerheid over de declaraties) achteraf niet wordt aangeleverd, is de werkorganisatie genoodzaakt om haar interne beheersing op de factuurcontrole gedurende het jaar aan te scherpen. Dit betekent dat de werkorganisatie gedurende het jaar bij opdrachtnemers met een contractwaarde lager dan € 100.000 via steekproeven op ontvangen facturen van deze opdrachtnemers een uitvraag zal doen om de gefactureerde hulpverlening op de betreffende factuur te onderbouwen met een verwijzing (recht op hulpverlening) en een afschrift van het behandelplan (ter onderbouwing van geleverde hulpverlening). Deze informatie dient dus op verzoek door de werkorganisatie n.a.v. deze steekproefsgewijze controle te worden aangeleverd aan de werkorganisatie.
4.4.2 ACCOUNTANTSCONTROLE BOVEN € 100.000 Opdrachtnemers met een contractwaarde hoger of gelijk aan € 100.000 dienen hun accountant opdracht te verstrekken om de verantwoording declaraties te controleren, te waarmerken en te voorzien van een controleverklaring. De accountant hanteert hierbij het accountantsprotocol zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van dit controleprotocol. De opdrachtnemer dient zijn accountant van dit controleprotocol in kennis te stellen. Het verantwoordings- en controleprotocol is grotendeels gebaseerd op het door de Werkgroep Controleprotocollen (COPRO) van de NBA als uitvoerbaar aangemerkte controleprotocol van de gemeente Rotterdam2.
4.5
RELEVANTE WET- EN REGELGEVING
Voor de opdrachtnemer is de volgende wet- en regelgeving van toepassing: Jeugdwet 2015; Raamovereenkomst inclusief de bijlagen, de Algemene Inkoopvoorwaarden voor Diensten 2014, 2015 en 2016 op het gebied van Jeugdhulp van de samenwerkende gemeenten in de regio Holland Rijnland, de UTC (Uitnodiging tot Contractering) inclusief de bijlagen en de offerte van opdrachtnemer; Bijlage A van dit controleprotocol voor wat betreft de jaarlijkse verantwoording aan de werkorganisatie.
2
Waar mogelijk is het controleprotocol gevolgd, waar noodzakelijk (ivm andere contracten) is afgeweken.
7/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
4.6
VERANTWOORDINGSPROCEDURE
In deze paragraaf is de verantwoordingsprocedure voor de opdrachtnemers uitgewerkt: 1. De opdrachtnemer verantwoordt zich via Bijlage A – Modelverantwoording Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland. a. Onderdeel 1 van Bijlage A. De opdrachtnemer verantwoordt zich over de declaraties Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de 8 verschillende percelen. Daarnaast dient opdrachtnemer de gedeclareerde Hulpverlening te specificeren per gemeente van de Regio Holland Rijnland. Er zijn 11 sub-tabellen (1a t/m 1k) en een totaal tabel 1l. Per tabel dient opdrachtnemer de geleverde hulp per product en per gemeente van de Regio Holland Rijnland te vermelden, de producten en de te hanteren productcodes staan op de website van Holland Rijnland in het tarievenoverzichten vermeld. Indien een tabel (1a t/m 1k) voor de opdrachtnemer niet van toepassing is, hoeft hij de betreffende tabel niet in te vullen. De tabellen: • Tabel 1a: • Tabel 1b: • Tabel 1c: • Tabel 1d: • Tabel 1e: •
Tabel 1f:
•
Tabel 1g:
•
Tabel 1h:
•
Tabel 1i:
• • •
Tabel 1j: Tabel 1k: Tabel 1l:
betreft perceel 1 – 24 uurs zorg Jeugd en Opvoedhulp betreft perceel 2 – Gesloten Jeugdhulp betreft perceel 3 – Jeugdbescherming en jeugdreclassering betreft perceel 4 of vrijgevestigd – Ernstige enkelvoudige dyslexie betreft perceel 5 of vrijgevestigd – Basis geestelijke gezondheidszorg jeugd (GBGGZ) betreft perceel 6 of vrijgevestigd – Specialistische geestelijke gezondheidszorg jeugd (SGGZ) betreft perceel 6 of vrijgevestigd – 24-uurs zorg Specialistische geestelijke gezondheidszorg jeugd (SGGZ) betreft perceel 6 of vrijgevestigd – GGZ-c Beschermd wonen Specialistische geestelijke gezondheidszorg jeugd (SGGZ) betreft perceel 7 – Gespecialiseerde jeugdhulp kinderen en jongeren met een beperking betreft perceel 8 – Jeugd en Gezinsteams – vaste medewerkers betreft perceel 8 – Jeugd en Gezinsteams – alternatief geeft de totaaltelling van de 11 tabellen samen.
b. Onderdeel 2 van Bijlage A betreft een bestuurlijke verantwoording. Hierin geeft het bestuur van de opdrachtnemer een toelichting op: (1) de gehanteerde uitgangspunten bij het invullen van de tabellen; (2) de wijze waarop in de organisatie is geborgd dat de ingediende declaraties juist zijn en financieel rechtmatig, dat wil zeggen dat de gedeclareerde Hulpverlening is geleverd conform de Beschikking of Verwijzing, het Gezinsplan en daarop gebaseerde Behandelplan; (3) eventuele bijzonderheden. Tevens verklaart het bestuur dat zij de informatie in Bijlage A naar waarheid heeft ingevuld en dat zij de van toepassing zijnde wet- en regelgeving (zie paragraaf 4.5) heeft nageleefd. c. Onderdeel 3 van Bijlage A. De opdrachtnemer voorziet de hierboven genoemde Bijlage A van dagtekening en de handtekening van de daartoe bevoegde persoon van de opdrachtnemer.
8/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland 2. De opdrachtnemer met een contractwaarde voor Hulpverlening in 2015 (alle percelen bij elkaar opgeteld) lager dan € 100.000 sturen de verantwoording declaraties (Bijlage A) naar de Werkorganisatie, vóór 1 april van het jaar volgend op het verantwoordingsjaar. De opdrachtnemers met een contractwaarde voor Hulpverlening in 2015 (alle percelen bij elkaar opgeteld) hoger of gelijk aan € 100.000 sturen de gewaarmerkte verantwoording declaraties (Bijlage A) en de controleverklaring (Bijlage B) naar de Werkorganisatie, vóór 1 april van het jaar volgend op het verantwoordingsjaar. Indien de accountant ook een rapportage over geconstateerde afwijkingen heeft opgesteld (bijlage C) zendt de opdrachtnemer dit eveneens mee. 3. De werkorganisatie beoordeelt de ontvangen verantwoordingen (en eventuele bijbehorende accountantsproducten). Op basis hiervan besluit de werkorganisatie in hoeverre hij overgaat tot terugvordering van eerdere betalingen of verstrekte voorschot(ten) bij opdrachtnemer.
9/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
5.
ACCOUNTANTSPROTOCOL
Dit is het accountantsprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland bestemd voor opdrachtnemers op het terrein van jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland met een contractwaarde groter of gelijk aan € 100.000 en hun accountants.
5.1
RELEVANTE WET- EN REGELGEVING In de raamovereenkomst die is afgesloten tussen opdrachtnemer en opdrachtgever is opgenomen dat er jaarlijks een controleverklaring van een accountant dient te worden overlegd. Dit dient te worden gelezen als een controleverklaring bij de verantwoording declaraties (bijlage A van dit controleprotocol). Het onderzoek van de accountant richt zich op de juistheid en (financiële) rechtmatigheid van de in de verantwoording declaraties door opdrachtnemer verantwoorde bedragen en aantallen. Hierbij worden door de accountant de volgende toetsingscriteria gehanteerd: 1. de juistheid van de door opdrachtnemer ingediende declaraties (juistheid) 2. de levering van de gedeclareerde Hulpverlening conform het behandelplan (levering) Beide criteria zijn uitgewerkt in paragraaf 5.3 van dit controleprotocol. De in paragraaf 4.4 genoemde wet- en regelgeving voor de opdrachtnemer is voor het onderzoek van de accountant uitsluitend relevant indien en voor zover deze regelgeving de grondslag vormt voor de uitwerking van paragraaf 5.1. Van de accountant wordt daarom niet verwacht dat hij de verantwoording declaraties toetst aan alle in paragraaf 4.4 genoemde regelgeving. Dat doet hij alleen indien en voor zover deze zijn verwoord in de uitwerking van paragraaf 5.3.
5.2
REIKWIJDTE WERKZAAMHEDEN EN MATERIALITEIT De accountant moet zijn onderzoek naar de bedragen en aantallen in de verantwoording declaraties zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat deze informatie geen afwijkingen (fouten en onzekerheden) van materieel belang bevat. Indien het begrip redelijke mate van zekerheid voor het gebruik van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, betekent dit een betrouwbaarheid van 95 procent. Een oordeel met een goedkeurende strekking impliceert, dat, gegeven bovengenoemde betrouwbaarheid, in de bedragen en aantallen geen afwijkingen (fouten en onzekerheden) voorkomen die groter zijn dan de percentages in de hieronder opgenomen materialiteitstabel. Hierbij geldt als omvangsbasis het totaal bedrag dat is gedeclareerd volgens tabel 1l van Bijlage A – Modelverantwoording declaraties Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland. Soort oordeel
Goedkeurend
Met beperking
Fouten in de verantwoording Onzekerheden in de controle
< 1% < 3%
> 1% < 3% > 3% < 10%
Oordeelonthouding n.v.t. > 10%
Afkeurend > 3% n.v.t.
Voor de uit te voeren werkzaamheden geldt een rapporteringstolerantie. Deze geeft aan vanaf welke omvang de door de opdrachtnemer niet-gecorrigeerde afwijkingen gemeld moeten worden. Het controleprotocol hanteert hierbij als uitgangspunt dat geconstateerde fouten zoveel mogelijk door de opdrachtnemer gecorrigeerd moeten worden. De rapportage door de accountant heeft daarom het karakter van een uitzonderingsrapportage. De 10/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland accountant hoeft de rapportage over geconstateerde afwijkingen (zie bijlage C) alleen uit te brengen als sprake is van niet-gecorrigeerde afwijkingen boven de rapporteringstolerantie. In dat geval verwijst hij hiernaar in zijn controleverklaring. De opdrachtnemer is dan verplicht om ook deze rapportage naar de werkorganisatie te sturen.
Voor het eerste toetspunt (juistheid) geldt een rapporteringstolerantie die gelijk is aan de percentages in de materialiteitstabel (fouten > 1 % en/of onzekerheden > 3%). Niet-gecorrigeerde verschillen beneden deze grens hoeven niet gerapporteerd te worden. Voor het tweede toetspunt (levering) geldt een rapportagetolerantie van 0%. Dit betekent, dat de accountant alle niet-gecorrigeerde afwijkingen moet rapporteren, ook al hebben ze geen effect op zijn oordeel.
De accountant dient medewerking te verlenen aan een mogelijke review uitgevoerd door of namens de opdrachtgever. De review vindt plaats bij de accountant aan de hand van het door de accountant opgebouwde dossier. De opdrachtgever of werkorganisatie stelt de opdrachtnemer en de accountant vooraf schriftelijk op de hoogte.
5.3
WERKZAAMHEDEN VERANTWOORDING DECLARATIES Bij het onderzoek naar de verantwoording declaraties (bijlage A) gelden de volgende toetsingscriteria voor de accountant: 1. de juistheid van de door de opdrachtnemer ingediende declaraties. Specifiek moet de accountant het volgende vaststellen: 1.1 1.2 1.3 1.4
de in de verantwoording declaraties (bijlage A) opgenomen (sub)tabellen zijn rekenkundig juist. het gedeclareerde tarief is gelijk aan het overeengekomen tarief. het woonplaatsbeginsel is juist toegepast.3 de geleverde Hulpverlening is juist verwerkt in de declaratie.
2. de levering van de gedeclareerde ondersteuning conform de Beschikking of Verwijzing en daarop gebaseerde Behandelplan. Specifiek moet de accountant het volgende vaststellen: 2.1 2.2
2.3 2.4 2.5
in de administratie is een Beschikking of Verwijzing aanwezig voor de cliënten waaraan de opdrachtnemer Hulpverlening biedt. in de administratie is een actueel Behandelplan aanwezig voor de cliënten waaraan de opdrachtnemer ondersteuning verleent. De actualiteit van het Behandelplan dient te blijken uit de aanwezige informatie (bijv. recente (behandel)afspraken en -rapportages) in het cliëntendossier. het Behandelplan is voorzien van een handtekening van de cliënt of diens vertegenwoordiger.4 het Behandelplan is voorzien van een handtekening van de opdrachtnemer hetgeen is gedeclareerd bij opdrachtgever stemt overeen met het/de soort(en) hulp volgens de Beschikking of Verwijzing en daarop gebaseerde soort(en) product(en) in het Behandelplan.
3 Zie 5.3.1: Bij een verwijzing door het JGT mag de opdrachtnemer er vanuit gaan dat het woonplaatsbeginsel is getoetst. Bij overige verwijzingen is de opdrachtnemer zelf verantwoordelijk voor de juiste toepassing van het woonplaatsbeginsel. 4 Zie 5.3.2: Als bijzonderheid geldt hierbij dat de accountant geconstateerde afwijkingen ten aanzien van criterium 2.3 niet hoeft mee te tellen in zijn oordeelsvorming, ook al komen ze uit boven de materialiteitsgrenzen. Rapportage erover volstaat.
11/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
5.3.1 WERKZAAMHEDEN ACCOUNTANT Object van controle door de accountant is onderdeel 1 van Bijlage A. De bestuurlijke verantwoording declaraties (onderdeel 2 van bijlage A) vormt hierbij het uitgangspunt voor de controle. De accountant geeft over de bestuurlijke verantwoording declaraties als zodanig echter geen oordeel. Overeenkomstig paragraaf 2.2 geeft het bestuur hierin een toelichting op: (1) de gehanteerde uitgangspunten bij het invullen van de tabellen; (2) de wijze waarop in de organisatie is geborgd dat de ingediende declaraties juist zijn en financieel rechtmatig, dat wil zeggen dat de gedeclareerde Hulpverlening is geleverd conform de Beschikking of Verwijzing, het Gezinsplan en daarop gebaseerde Behandelplan; (3) eventuele bijzonderheden. Om vast te stellen of de opdrachtnemer aan hierboven genoemde toetsingscriteria 1.1 t/m 2.5 heeft voldaan, zal de accountant de toelichting van de opdrachtnemer toetsen aan de realiteit. Hiervoor zal hij zich primair richten op opzet, bestaan en werking van de administratieve organisatie en de interne controle (AO/IC) rondom de planning, registratie en declaratie van de Hulpverlening. De accountant zal hierbij alleen de inzet van de Hulpverlening kunnen toetsen, omdat hij niet beschikt over voldoende deskundigheid om de inhoud daarvan te controleren, dan wel dit niet kan controleren vanwege privacyaspecten. Van de accountant wordt daarom geen oordeel verwacht over de kwaliteit van de gehele AO/IC, noch een detailcontrole op dossier- of cliëntniveau. Onder de juiste toepassing van het woonplaatsbeginsel wordt verstaan dat de kosten in bijlage A zijn opgenomen bij de gemeente waar de cliënt woont (zie voor verdere uitwerking de begrippenlijst). Bij een verwijzing door het JGT van een gemeente mag de opdrachtnemer er vanuit gaan dat het woonplaatsbeginsel is getoetst en de kosten opnemen bij die betreffende gemeente. Bij overige verwijzingen is de opdrachtnemer zelf verantwoordelijk voor de juiste toepassing van het woonplaatsbeginsel. De opdrachtnemer kan hiervoor bij het JGT advies inwinnen. Minimaal 1x per jaar stelt de opdrachtnemer zelf de juistheid van het woonplaatsbeginsel vast en legt dit vast in de administratie. Het woonplaatsbeginsel mag daarna voor de periode van 1 jaar als een vaststaand gegeven worden gezien. Het wordt aan de accountant overgelaten op welke wijze hij zijn verdere controleaanpak inricht, hoe hij zijn controlewerkzaamheden uitvoert en hoe hij op grond daarvan voldoende controle-informatie verkrijgt. Het gaat er in essentie om, dat de accountant voldoende controle-informatie verzamelt om met een redelijke mate van zekerheid vast te kunnen stellen dat Bijlage A de hierin opgenomen bedragen en aantallen in alle van materieel van belang zijnde aspecten juist weergeeft in overeenstemming met de Raamovereenkomst en dit controleprotocol. Hiermee wordt tevens voldaan aan de eisen van financiële rechtmatigheid.
5.3.2 GECONSTATEERDE AFWIJKINGEN Voor geconstateerde afwijkingen geldt een rapporteringstolerantie. Zie hiervoor paragraaf 5.2. Als bijzonderheid geldt hierbij dat de accountant geconstateerde afwijkingen ten aanzien van criterium 2.3 niet hoeft mee te tellen in zijn oordeelsvorming, ook al komen ze uit boven de materialiteitsgrenzen. Rapportage erover volstaat.
12/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
5.3.3 GEDECLAREERDE UREN EN TARIEF Bij de verantwoording over de verschillende percelen (tabellen 1a t/m 1k van Bijlage A) vormt het aantal uren / dagdelen / dagen / fte’s / DBC’s per product per gemeente onderdeel van de controle door de accountant. De accountant controleert aan de hand van de toelichting van de opdrachtnemer of de gedeclareerde Hulpverlening past binnen de interne planning, budgettering en verantwoording.
13/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
6
BIJLAGEN
Achtereenvolgens zijn opgenomen Bijlage A
Modelverantwoording declaraties Jeugdhulp 2015 Holland Rijnland
Bijlage B
Model goedkeurende controleverklaring bij verantwoording declaraties Jeugdhulp 2015 Holland Rijnland
Bijlage C
Model rapportage geconstateerde afwijkingen bij verantwoording declaraties Jeugdhulp 2015 Holland Rijnland
14/28
BIJLAGE A – MODELVERANTWOORDING DECLARATIES JEUGDHULP 2015 REGIO HOLLAND RIJNLAND Gegevens opdrachtnemer: Naam Adres Postcode Plaats Contactpersoon Telefoonnummer E-mail adres Referentie(s) raamovereenkomst Datum(data) raamovereenkomst
ONDERDEEL 1: VERANTWOORDINGSTABELLEN DECLARATIES In de tabellen hieronder vertegenwoordigen de nummers 1 t/m 13 de verschillende samenwerkende gemeenten in Regio Holland Rijnland als volgt: 1 = Alphen aan den Rijn, 2 = Hillegom, 3 = Kaag en Braassem, 4 = Katwijk, 5 = Leiden, 6 = Leiderdorp, 7 = Lisse, 8 = Nieuwkoop, 9 = Noordwijk, 10 = Noordwijkerhout, 11 = Oegstgeest, 12 = Teylingen & 13 = Zoeterwoude.
Tabel 1a – Jeugdhulp 2015 Perceel 1: 24 uurs zorg Jeugd‐ en Opvoedhulp Product
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
Totaal Aantal
Prijs
Gedeclareerde Hulpverlening (aantal x prijs):
Totaal financieel
€
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
Tabel 1b – Jeugdhulp 2015 Perceel 2: Gesloten Jeugdhulp Product
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
11
12
13
Totaal Aantal
Prijs
Gedeclareerde Hulpverlening (aantal x prijs):
Totaal financieel
€
Tabel 1c – Jeugdhulp 2015 Perceel 3: Jeugdbescherming en jeugdreclassering Product
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Totaal Aantal
Prijs
Gedeclareerde Hulpverlening (aantal x prijs):
16/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
Product
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
Totaal financieel
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
Totaal Aantal
Prijs
Totaal Aantal
Prijs
Gedeclareerde Hulpverlening (aantal x prijs): €
Tabel 1d – Jeugdhulp 2015 Perceel 4: Ernstige enkelvoudige dyslexie Product
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
Gedeclareerde Hulpverlening (aantal x prijs):
Totaal financieel
€
Tabel 1e – Jeugdhulp 2015 Perceel 5: Basis geestelijke gezondheidszorg jeugd (GBGGZ) Product
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
Totaal Aantal
Prijs excl NIC/NHC
NIC
NHC
Prijs incl Gedeclareerde NIC/NHC Hulpverlening (aantal x prijs):
17/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
Product
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
Totaal Aantal
NIC
Prijs excl NIC/NHC
NHC
Prijs incl Gedeclareerde NIC/NHC Hulpverlening (aantal x prijs):
website voor laatste versie– contracttarieven kunnen afwijken van deze tabel>
Totaal financieel
€
Tabel 1f – Jeugdhulp 2015 Perceel 6: Specialistische geestelijke gezondheidszorg jeugd (SGGZ) Product
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
Totaal Aantal
Prijs
Gedeclareerde Hulpverlening (aantal x prijs):
Totaal financieel
€
18/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
Gedeclareerde Hulpverlening (aantal x prijs):
Prijs totaal
Opslag Tarief Beveiligingsniv. 3
Opslag Tarief Beveiligingsniv. 2
Opslag Tarief PMU
Prijs NHC
Component zorg
Prijs excl opslagen/comp zorg/NHC
Totaal Aantal
13
12
11
10
9
8
7
6
5
4
3
2
1
Product
Tabel 1g – Jeugdhulp 2015 Perceel 6: 24‐uurs zorg Specialistische geestelijke gezondheidszorg jeugd
Totaal financieel
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
19/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
Tabel 1h – Jeugdhulp 2015 Perceel 6c: GGZ‐c Beschermd wonen SGGZ Product
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
Totaal Aantal
Prijs excl Prijs NIC/NHC NHC
Prijs NIC
Gedeclareerde Prijs incl Hulpverlening NIC/NHC (aantal x prijs):
Totaal financieel
€
Tabel 1i – Jeugdhulp 2015 Perceel 7: Gespecialiseerde jeugdhulp kinderen en jongeren met een beperking Product
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
Totaal Aantal
Prijs excl Prijs NIC/NHC NHC
Prijs NIC
Gedeclareerde Prijs incl Hulpverlening NIC/NHC (aantal x prijs):
20/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
Product
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
Totaal financieel
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
Totaal Aantal
Prijs excl Prijs NIC/NHC NHC
Prijs NIC
Gedeclareerde Prijs incl Hulpverlening NIC/NHC (aantal x prijs):
€
Tabel 1j – Jeugdhulp 2015 Perceel 8: Jeugd en Gezinsteams – vaste medewerkers Aantal Fte vaste JGTmedewerkers Aantal Fte op 1/1/2015 Aantal Fte op 1/4/2015 Aantal Fte op 1/7/2015 Aantal Fte op 1/10/2015 Aantal Fte op 31/12/2015 Totaal Totaal financieel
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
Totaal Aantal
Prijs
Gedeclareerde Hulpverlening (aantal x prijs):
€
Tabel 1k – Jeugdhulp 2015 Perceel 8: Jeugd en Gezinsteams – alternatief5 Aantal Fte alternatieve JGTmedewerkers
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
Totaal Aantal
Prijs
Gedeclareerde Hulpverlening (aantal x prijs):
Aantal Fte op 1/1/2015 Aantal Fte op 1/4/2015
5
Alleen als opdrachtnemer in het contract een alternatieve inzet van het JGT heeft afgesproken, dan kan opdrachtnemer deze tabel gebruiken.
21/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
Aantal Fte alternatieve JGTmedewerkers Aantal Fte op 1/7/2015 Aantal Fte op 1/10/2015 Aantal Fte op 31/12/2015 Totaal Totaal financieel
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
Totaal Aantal
Prijs
Gedeclareerde Hulpverlening (aantal x prijs):
€
22/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
Tabel 1l – Totale declaratie volgens tabel 1a t/m 1k Cumulatief gedeclareerd in tabel 1a t/m 1k Totaal declaraties 1a t/m 1i Totaal declaraties 1j en 1k TOTAAL DECLARATIES
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
TOTAAL Gedeclareerde Hulpverlening:
23/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
ONDERDEEL 2: BESTUURLIJKE VERANTWOORDING Hierbij geven wij de volgende toelichting op de tabel: Gehanteerde uitgangspunten: [………..] Borging van juistheid en levering: [………..] Eventuele bijzonderheden: [………..] Wij verklaren de informatie in deze verantwoording naar waarheid te hebben ingevuld en hierbij de van toepassing zijnde wet- en regelgeving te hebben nageleefd.
ONDERDEEL 3: ONDERTEKENING , namens deze,
Waarmerk (uitsluitend voor identificatiedoeleinden) accountant
24/28
BIJLAGE B – MODEL GOEDKEURENDE CONTROLEVERKLARING BIJ VERANTWOORDING DECLARATIES JEUGDHULP 2015 REGIO HOLLAND RIJNLAND CONTROLEVERKLARING VAN DE ONAFHANKELIJKE ACCOUNTANT Afgegeven ten behoeve van de samenwerkende gemeenten Regio Holland Rijnland Aan: Naam instelling Wij hebben de bijgevoegde en gewaarmerkte Bijlage A – Modelverantwoording declaraties Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland, Onderdeel 1 van ….. (naam instelling) te ….. (vestigingsplaats) gecontroleerd. Verantwoordelijkheden van het bestuur Het bestuur van de instelling is verantwoordelijk voor het opstellen van Bijlage A in overeenstemming met de Raamovereenkomst6 ….. (referentie en datum) en het Controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland, specifiek hoofdstuk 2 Verantwoordingseisen opdrachtnemers. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opstellen van Bijlage A mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheden van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over Bijlage A, Onderdeel 1 op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden en het Controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland, specifiek hoofdstuk 3 Accountantsprotocol. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons gestelde ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig dienen te plannen en uit te voeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat Bijlage A geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in Bijlage A. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat Bijlage A afwijkingen van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschatting neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van Bijlage A door de instelling, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risicoinschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de instelling. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van gebruikte grondslagen voor het opstellen van Bijlage A, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van Bijlage A. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel geeft Bijlage A – Modelverantwoording declaraties Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland, Onderdeel 1 van …… (naam instelling) de hierin opgenomen bedragen en aantallen in alle van materieel belang zijnde aspecten juist weer in overeenstemming met de
6 en eventuele addenda. Geldt voor alle plaatsen in deze verklaring waarin de Raamovereenkomst is vermeld.
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland Raamovereenkomst …. (referentie en datum) en het Controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland, specifiek hoofdstuk 2 Verantwoordingseisen opdrachtnemers. Overige aangelegenheden7 Zonder afbreuk te doen aan ons oordeel merken wij op dat wij naast deze controleverklaring een aparte rapportage hebben uitgebracht over geconstateerde afwijkingen boven de rapporteringstolerantie volgens hoofdstuk 3.2 van het Controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland. Overige aspecten – beperking in het gebruik en verspreidingskring Bijlage A is opgesteld voor de samenwerkende gemeenten Regio Holland Rijnland met als doel ….. (naam instelling) in staat te stellen te voldoen aan de voorwaarden van de Raamovereenkomst ….. (referentie en datum). Hierdoor is Bijlage A mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Onze controleverklaring is derhalve uitsluitend bestemd voor ….. (naam instelling) en de samenwerkende gemeenten Holland Rijnland en dient niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt door anderen. Plaats, datum Naam accountantspraktijk Naam accountant
7 alleen opnemen als een rapportage over geconstateerde afwijkingen is uitgebracht. Zie paragraaf 3.2 en bijlage C
26/28
Verantwoording- en controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland
BIJLAGE C – MODEL RAPPORTAGE GECONSTATEERDE AFWIJKINGEN BIJ VERANTWOORDING DECLARATIES JEUGDHULP 2015 REGIO HOLLAND RIJNLAND RAPPORTAGE GECONSTATEERDE AFWIJKINGEN Afgegeven ten behoeve van de samenwerkende gemeenten Regio Holland Rijnland Aan: Naam instelling Opdracht Wij hebben op …. (datum) een controleverklaring8 afgegeven bij Bijlage A – Modelverantwoording declaraties Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland, Onderdeel 1 van …. (naam instelling) te ….. (vestigingsplaats). Overeenkomstig het Controleprotocol Jeugdhulp 2015 Regio Holland Rijnland, specifiek hoofdstuk 3 Accountantsprotocol dienen wij naast de verklaring een afzonderlijke rapportage uit te brengen over tijdens onze controle vastgestelde, niet-gecorrigeerde afwijkingen. Met dit rapport wordt uitvoering gegeven aan deze verplichting. Aard en reikwijdte verrichte werkzaamheden Voor de aard en reikwijdte van onze werkzaamheden verwijzen wij u naar bovengenoemde controleverklaring. Deze rapportage betreft uitsluitend de afwijkingen die wij tijdens onze controle hebben vastgesteld, wij hebben hiervoor geen aparte werkzaamheden verricht. Dit betekent dat deze rapportage geen volledig beeld hoeft te geven van alle afwijkingen. Overeenkomstig bovengenoemd controleprotocol betreffen de te rapporteren afwijkingen: voor het toetsingscriterium juistheid: niet-gecorrigeerde afwijkingen boven de goedkeuringstolerantie (fouten > 1% en/of onzekerheden > 3%). voor het toetsingscriterium levering: alle niet-gecorrigeerde afwijkingen, ongeacht hun omvang en effect op ons oordeel in de controleverklaring. Beschrijving geconstateerde afwijkingen Tijdens de controle van Bijlage A zijn de volgende afwijkingen geconstateerd die door de opdrachtnemer niet zijn gecorrigeerd: Inzake de juistheid van de door de opdrachtnemer ingediende declaraties: […..] Inzake de levering van de gedeclareerde hulpverlening conform de Beschikking of Verwijzing, het Gezinsplan en daarop gebaseerde Behandelplan: […..] Overige aspecten – beperking in het gebruik en verspreidingskring Deze rapportage is uitsluitend bestemd voor ….. (naam instelling) en de samenwerkende gemeenten Regio Holland Rijnland aangezien anderen die niet op de hoogte zijn van het doel van onze controleopdracht de resultaten onjuist kunnen interpreteren. Wij verzoeken u derhalve deze rapportage niet aan anderen te verstrekken zonder onze uitdrukkelijke toestemming vooraf. Plaats, datum Naam accountantspraktijk Naam accountant 8 vermeld het type verklaring: goedkeurend, met beperking, oordeelonthouding of afkeuring.
27/28
Reacties controle protocol Nr 1
Soort Accountant
Opmerking Wat ons opvalt is dat in dit protocol / overeenkomst sprake is van P*Q, terwijl wij eerder vernamen dat dat niet het geval zou zijn. Wat ons betreft positief en ook duidelijk richting controlerend accountants. Het onderdeel DBC is wel lastig voor ons om te beoordelen, wat is daarbij de norm voor afrekening? Verder begreep ik van je dat de P*Q variant niet voor alle gebieden van toepassing is. Is er een overzicht beschikbaar van de verschillende onderdelen van de Jeugdwet en de afrekensystematiek die van toepassing is op die verschillende onderdelen.
Reactie Onderdeel dbc zal worden verwijderd. Is meer een toelichting die in 'werkinstructie voor einddeclaratie' wordt opgenomen, is niet relevant dan voor dit 'controleprotocol voor eindverantwoording'
2
Accountant
Tenslotte het advies om het controleprotocol af te stemmen met de commissie COPRO van het NBA.
Nemen we niet over. Zorgaanbieders en hun accountants hebben al gelegenheid gehad om te reageren op dit concept + is in overeenstemming met rotterdam Uniforme terminologie hanteren: eindverantwoording. Voor einddeclaratie komt aparte instructie. Pho sociale agenda Holland rijnland als werkorganisatie opdrachtgeverschap jeugdhulp
3
Intern
Belangrijk is denk ik het onderscheid dat dit een eindverantwoording is en geen einddeclaratie.
4 5
Intern Intern
6
Intern
7
Intern
8 9
Intern Intern
10
Intern
11 12 13
Intern Intern Intern
14
Intern
15 16
Intern Intern
1. wie stelt dit protocol vast ? 2. p 4 kader 3e regel van onder. Vóór 15-3 stelt opdrachtgever aanvullende eisen. Wie is dat? Spelen de gemeenten hierbij een rol? 3. Het is wel een erg ingewikkeld/technisch/bureaucratisch stuk. Gold zoiets ook vóór 1-12015? Hoe verantwoordden de hulpverleners zich in het verleden? Kan dit nu niet op dezelfde manier, dan wel eenvoudiger? 4. Is het stuk al gelezen door een financieel deskundige van de zorgaanbieders? Moet echt vóórdat het wordt vastgesteld gebeuren! p. 3 5e alinea opdrachtnemer moet zijn opdrachtnemers p 4 beschikking. toevoegen: in andere gevallen geldt het gezinsplan, opgesteld door het JGT, als beschikking (of iets dergelijks, dan heeft het gezinsplan status). p 5: opdrachtgever is onduidelijk geformuleerd. In de definitie zijn het de samenwerkende gemeenten, maar bv op pagina 4 in het kader 4e regel wordt waarschijnlijk bedoeld in te dienen bij Holland Rijnland. Mijn voorstel is in de definities “vertegenwoordiger” op te voeren met als definitie Holland Rijnland als vertegenwoordiger van de samenwerkende gemeenten en dan steeds “vertegenwoordiger” in de tekst op te nemen als HR wordt bedoeld. dan blijft over bij de definitie “opdrachtgever: de samenwerkende gemeenten Alphen H Zoeterwoude” p 5; declaratieplafond: wat is de definitie van toegekend budget. kan ik nergens vinden. idem: woord “beknopt” kan weg in gezinsplan idem: JGT derde regel: wijken en gemeenten zijn verschillende grootheden. oplossing is het gebruik van een term als het gebied waarin het werkt. idem: OHW. begrijp ik nou goed dat pas als alle zorg is verleend er gedeclareerd kan worden? Vreemd, en het leidt tot een bijzonder lastige constructie (en dubbel werk, denk ik), zoals op pagina 8 onder lasten- en batenstelsel. Geldt dat ook voor de JGT medewerkers? Die zijn toch geen onderhanden werk? p. 6 3e alinea van onder: opdrachtgever kan iets verplicht stellen: Hoe gebeurt dat dan? p 6 2e alinea van onder “in nadere uitwerking dient ..hiertoe (wat is hier?) H verantwoordingsjaar. Onbegrijpelijke tekst. Geldt voor dit hele stuk, maar dit spant de kroon.
17
Intern
18
Intern
19
Intern
20
Intern
21
Intern
22
Intern
23
Intern
24
Intern
25
Intern
Wijze is niet heel veel anders, behalve voor vrijgevestigden
Wij gaan er vanuit dat de zorgaanbieders dit ook aan hun fin deskundigen en accountants hebben aangeboden. Nemen we over Niet overnemen, blijkt voldoende uit pagina 10 We voegen holland rijnland als 'werkorganisatie opdrachtgeverschap jeugdhulp' toe aan definities
Niet overnemen, wordt verondersteld duidelijk genoeg te zijn Niet overnemen, we volgen definities uit raamcontract Niet overnemen, we volgen definities uit raamcontract
Achteraf afrekenen is een onderdeel van de huidige dbc-regeling met name gebruikt in de ggz. Voor het afrekenen van het onderhande werk wordt een aparte werkinstructie gemaakt. Jgt'ers worden per fte afgerekend. Middels dit controleprotocol. Dat door pho wordt vastgesteld. Hiertoe wordt vervangen door 'van deze artikelen/van dit artikel'. Wat wordt bedoeld is dat in nadere uitwerking er een aparte verantwoording dient te worden aangeleverd waarop een controleprotocol van toepassing is. p 7 onder punt 5: < 50.000 hoeft geen accountantswaarmerk te hebben. Hoe wordt dan vastgesteld Komt nadere uitwerking op. of de beschikte hulp ook daadwerkelijk is verleend? p. 7 punt 6 laatste zin. Past hier niet. Moet in de DVO staan, en staat daar ook in. Niet overnemen, is een logische duiding van de procesgang na indienen van de eindverantwoording waarop dit controleprotocol van toepassing is. p. 8 attentiepunt: toepassing lasten- en batenstelsel. Ook een volkomen onbegrijpelijke tekst. Zijn Passage hoeft hier niet in, maar komt in een werkinstructie opstellen einddeclaratie o.i.d. de twee toetsingscriteria rechtmatigheid en doelmatigheid? Hier staat dat men in 2015 de kosten gemaakt in 2015 in dat jaar moet declareren, maar bij OHW staat dat je pas achteraf declareert. Dit komt mij over als tegenstrijdig. p 9 eerste regels: Nu snap ik het helemaal niet meer. Het attentiepunt dat allerlei administratieve Zie voorgaande, wordt verwijderd. rompslomp geeft is een werkafspraak en valt buiten de scope van dit protocol. p 9 onder de cijfers 1 en 2: opnieuw een onbegrijpelijke alinea. Wat is nou de bedoeling? 3.3 geeft Accountants snappen dit, niet aanpassen. Is helaas een regulier de toetsingscriteria aan. In hoeverre gelden dan nog de in 2.1 genoemde wet- en regelgeving. onderdeel van en dergelijk controleprotocol bijlage A: ik snap tabel 1l niet. Ook de andere zijn niet zodanig dat ze qua kosten per gemeente zijn uitgesplitst. In de kolommen staan minuten (per cliënt???). die worden vermenigvuldigd met het (wisselend) tarief en dan komt rechts het bedrag per perceel. De som van 1l is niet uit de voorgaande tabellen te halen. probeer er maar eens een in te vullen aan de hand van een voorbeeld. Blz. 4 Ik vind de voetnoot niet verhelderend. Er staat: “hiertoe is de waarde voorafgaand aan het jaar leidend, zoalsH. “ Maar welk jaar wordt bedoeld? Uit de rest van het controleprotocol maak ik op dat met iedere opdrachtnemer een maximum contractwaarde of declaratieplafond is afgesproken voor 2015. Klopt dat? En kan er dan niet naar dat maximum worden verwezen? Dit betekent overigens dan ook dat nu al bekend is wie wel en wie niet hoger of gelijk aan de € 50.000 zit?
Oplossing is dat onder alle tabellen nog een regel 'totaal in euro's' wordt toegevoegd, zodat het wel kan worden getotaliseerd in tabel 1i.
"het jaar waarop dit controleprotocol van toepassing is, dus 2015. We passen echter aan naar ""contractwaarde"" waarvan de definitie is aangescherpt."
Blz 6. standaard verwijzing: Is dit realistisch? Kan dit worden voorgeschreven aan alle verwijzers zoals hiervoor genoemd, waar onder huisartsen, specialisten, rechters?
Dit is een goed punt. We verwijderen 'standaard' -> er is geen vormvereiste aan de verwijzing, als maar blijkt van wie de 'verwijziing' komt minimaal komt naam en bsn-nummer erin terug + waarnaar doorverwezen Blz 6. Een aparte verantwoording declaraties, in plaats van een bijlage in de jaarrekening We zullen de quote uit de raamovereenkomst cursief afdrukken, zodat Is het niet de bedoeling dat iedere opdrachtnemer zich verantwoord via aparte verantwoording? Als duidelijker wordt dat we inderdaad een aparte verantwoording willen. dit zo is, dan zou ik het hier “strakker” formuleren. Door deze zinsnede lijkt het toch of ook kan Zie verder ook antwoord vraag 16 bij van dijk hierboven over deze worden volstaan met een verantwoording als onderdeel van de jaarrekening. opmerking. Zoals ik dit lees, slaat deze alinea nu alleen terug op de vorige alinea waarin artikel 8.2 staat genoemd. Maar is het niet voor alle opdrachtnemers verplicht om een aparte verantwoording te verstrekken ipv een bijlage in de jaarrekening?
26
Intern
Blz 11 Van de accountant wordt daarom geen oordeel verwacht over de kwaliteit van de AO/IC, noch een detailcontrole op dossier- of cliëntniveau. DIT SNAP IK NIET. Hoe kan de accountant zonder deelwaarneming c.q. detailcontrole op dossier – of cliëntniveau vaststellen dat aan het leveringscriterium is voldaan, zoals uitgewerkt onder 2 (2.1 t/m 2.5) hierboven?
27 28
Intern Intern
Spellingsfouten - zie document Blz 11. Afwijkingen: Als bijzonderheid geldt hierbij dat de accountant geconstateerde afwijkingen ten aanzien van criterium 2.3 niet hoeft mee te tellen in zijn oordeelsvorming - Wat is hiervan de achtergrond?
29 30
Intern Intern
Geen opmerkingen wat in drie staat klopt niet. In de beschikking staat niet wat en hoe lang wordt ingezet, bij het gezinsplan, de basis voor de verwijzing voegt de aanbieder een behandelplan, dat binnen de volumes en budgetten moet worden uitgevoerd.
31
Zorgaanbieder
2.1 in de administratie is een Beschikking of Verwijzing aanwezig voor de cliënten waaraan de opdrachtnemer Hulpverlening biedt. Op dit moment worden onze zorgverleners toegevoegd aan het plusplan van de cliënt en wordt er aangegeven dat dit het mandaat is om in te zetten wat benodigd is, is dit voldoende? Graag specificeren wat als een beschikking of verwijzing geldt. Ook staat er geen looptijd benoemd in het plusplan.
Accountant gaat niet over kwaliteit van gehele ao/ic, daarboven is afgebakend dat het alleen gaat om deel van ao/ic rondom planning, registratie en declaratie van hulpverlening. Anders is controleprotocol moeilijk hanteerbaar voor accountants. Accountant doet wel degelijk deelwaarnemingen. Zullen we aanpassen Omdat het ingewikkeld is in praktijk om altijd een handtekening te krijgen, zie vraag 39 van zorgaanbieder - stek hieronder. Om te voorkomen dat de accountant geen vertaling kan maken naar zijn oordeel Akkoord Wij gaan er vanuit dat dit gaat over toetsingscriteria 2 in hoofdstuk 3 > er moet staan 'of' tussen beschikking, verwijzing, gezinsplan, behandelplan. Behandelplan is leidend voor de "levering", maar er moet wel een beschikking/verwijzing/gezinsplan (allen worden als 'verwijzing' gezien in dit kader) aan ten grondslag liggen waaruit het "recht op hulpverlening blijkt"
Zie ook voorgaande antwoord op vraag 30.
32
Zorgaanbieder
33
Zorgaanbieder
2.2 in de administratie is een Gezinsplan en daarop gebaseerd actueel Behandelplan aanwezig voor de cliënten waaraan de opdrachtnemer ondersteuning verleent. De actualiteit van het Behandelplan dient te blijken uit de aanwezige informatie (bijv. recente (behandel)afspraken en rapportages) in het cliëntendossier.
Zie hierboven bij vraag 30. Bjz/ciz indicatiebesluit alsook een gezinsplan worden allen gezien als 'een verwijzing'.
Overgangscliënten hebben i.p.v. een beschikking een BJZ of CIZ indicatiebesluit. Deze is uiteraard aanwezig. Echter, niet iedere cliënt heeft een gezinsplan. Hoe hiermee om te gaan? 2.5 hetgeen is gedeclareerd bij opdrachtgever stemt overeen met het/de soort(en) product(en) Zie ook hierboven bij vraag 30. Voor vaststelling juiste levering is behandelplan voor de accountant leidend. volgens de Beschikking of Verwijzing, het Gezinsplan en daarop gebaseerde Behandelplan. Momenteel wordt vaak aangegeven dat de zorgverlener zelf moet bepalen welke producten het beste ingezet kunnen worden om de beoogde doelen te behalen. Als dit in de controle opgenomen moet worden, moet in de beschikking hier ook een specificatie van komen te staan. Ook het aantal uren staat niet benoemd.
34
Zorgaanbieder
35
Zorgaanbieder
36
Zorgaanbieder
37 38
Zorgaanbieder Zorgaanbieder
39
Zorgaanbieder
40
Zorgaanbieder
41
Zorgaanbieder
42
Zorgaanbieder
43
Zorgaanbieder
44
Zorgaanbieder
45
Zorgaanbieder
Voor het controleren van onze productie en declaraties aan de toewijzing of beschikking is het dus Zie hierboven bij vraag 30. Behandelplan moet aan de eisen voldoen. wel noodzakelijk dat deze toewijzing of beschikking alle noodzakelijke gegevens bevat om een controle te kunnen uitvoeren, dit is momenteel niet het geval. Organisatie landelijk opererend / 25 regio's: We vragen om een eindverantwoording per gemeente. Als u de eindverantwoording gelijktijdig met uw te controleren jaarrekening aan Is het de bedoeling/wenselijk dat onze organisatie voor elke regio/gemeente een uw accountant aanbiedt, dan verwachten wij dat dit niet tot accountantsverklaring moet overleggen. Dat zou voor een organisatie als de onze een enorm substantiële inspanningen leidt. Helaas kunnen we hier verder geen beslag leggen op capaciteit. Bovendien zou dit kostprijsverhogend werken en uiteindelijk ten laste uitzonderingen maken t.o.v. Andere aanbieders. Regio holland gaan van beschikbare zorgcapaciteit. Dit is toch niet wenselijk? rijnland sluit overigens aan bij systematiek die ook nba (beroepsorganisatie accountants) is goedgekeurd De deadline 1 april om een accountantsverklaring te overleggen is voor een organisatie als de onze Hier kunnen we geen concessies doen. niet haalbaar. We hebben begrip voor de controlebehoeften vanuit de gemeenten, gezien de nieuwe zware taken waar zij voor staan. Echter gezien de complexiteit van onze organisatie en de controles die daarbij horen is het ondoenlijk om een verklaring voor 1 april te kunnen overleggen. Zou u dit kunnen heroverwegen/meenemen in het verdere proces. Akkoord met protocol Akkoord Pagina 9: De accountant moet toetsen of De levering van de gedeclareerde Hulpverlening conform Zie antwoord op vraag 30 de beschikking of verwijzing is. Bij verwijzingen zal dat niet zo scherp te zien zijn. Pagina 10:2.3 het behandelplan is voorzien van een handtekening van de cliënt of diens Zie antwoord hierboven vraag 28 vertegenwoordiger. Al eerder hebben we genoemd dat dit ongewenst is, het is erg lastig om in alle gevallen die handtekening te krijgen. In de gesprekken hebben we de indruk gekregen dat we hier overeenstemming over hadden. Nu staat het hier weer opgenomen, wellicht is dit er tussen door geglipt? Bijlage A: productcodes heb ik nog niet kunnen vinden. Zullen we toezenden, aanbieders hebben zelf nog ((in overleg met de werkorganisatie) de mogelijkheid om productcodes toe te voegen gedurende 2015 -> door te geven aan werkorganisatie 1. Sommige definities wijken af van die van de overeenkomsten/gesprekken vooraf. Er staat nu Conform definitie raamcontract handhaven we dit. bijvoorbeeld dat een JGT-medewerker altijd de 1g1P coordinator is.. dat was ten tijde van de contractering uitdrukkelijk niet de insteek. Is dit een bewuste keuze ? 2. Bij de definitie beschikking staat nu (net als in de raamovereenkomst) nog dat die altijd Conform definitie raamcontract handhaven we dit. afgegeven moet worden indien er sprake is van een te betalen ouderbijdrage. Bij navraag bleek dat het niet zo bedoeld was dat in alle gevallen van verblijf (deeltijd) dus een beschikking moet worden afgegeven. Is dit niet een goed moment om daarom de definitie bij te stellen ? 3. Er staat dat er een nieuwe format verwijzing komtH. dit is nog niet doorgegeven aan de Zie voorgaande opmerkingen, vormvereiste is vrij, dus definitie in bouwers van PlusPlanH dat doet potentieel iets met de planning ? We zouden het waarderen als controleprotocol wordt nog aangepast we inzicht mogen krijgen in het concept ervan. We hopen dat de opmerking op pagina 10, punt 2.5 niet een illustratie is van de wijziging: daar staat de de accountant moet controleren dat de declaratie qua soort product overeenkomt met de beschikking/verwijzing -à de regio heeft tot nu toe altijd als inzet gehad om de verwijzing zo algemeen mogelijk te houden zodat de professional zelf met de clienten kan bepalen wat nodig is en niet steeds in een her-verwijzings situatie komt (vroeger: her-indicatie) 4. Contractwaarde en bijlage A, tabel onderdeel 1: Deze is nu gedefinieerd dat het altijd een P x Hiervoor dient u dan een apart product aan te melden => zie vraag Q contract is. Dit geldt bijv. niet voor ons. Afspraak met ons is een budgetfinanciering (een lump 40. We willen dan wel de cliëntaantallen en gemiddelde prijs per cliënt sum). (volgend uit lump sum bijdrage / # cliënten) verantwoorden in de bijlage verantwoordingsinformatie. 1. Pagina 6: Als datum wordt 1 april gehanteerd, in de zorg is 1 juni een veelgebruikte datum. We doen geen consessies t.a.v. Datum 1 april
46
Zorgaanbieder
2.
47
Zorgaanbieder
48
Zorgaanbieder
49
Zorgaanbieder
3. Pagina 9: Levering conform de beschikking of verwijzing, het gezinsplan of daarop gebaseerde behandelplan a. -> dit vergt een verdere verdieping-definitie Klopt het dat dit gedaan is door de punten 2.1 t/m Zie vraag 30. 2.5 op pagina 10 ? -> we vinden 2.5 nog erg breed. U geeft een eerste beschrijving op de tweede alinea van pagina 11 -> u noemt in 2.5 bijv. het behandelplan -> welke rol ziet u die hebben in de accountantscontrole ? b. U hanteert hier een rapportagetolerantie van nul. Ons is de redenering hiervan niet duidelijk. Dat klopt op zich, maar gemeenten willen graag inzichtelijk hebben Dit zit toch al in de controle juistheid ingebakken ? waarom twee verschillende toleranties ? als er zorg wordt geleverd die niet is gebaseerd op behandelplan. Daarom bij tweede criteria een rapportagetolerantie van 0%.
50
Zorgaanbieder
51
Zorgaanbieder
52
Zorgaanbieder
53
Zorgaanbieder
7. Pagina 10: U maakt bij hoofdstuk 3.3. onderscheidt tussen een gezinsplan en behandelplan. Op het moment dat er sprake is van een verwijzing van bijv. een huisarts zal de zorgaanbieder veelal 1 integraal gezinsplan/behandelplan opstellen. Klopt onze aanname dat dit akkoord is.
Zie vraag 30.
54
Zorgaanbieder
8. Pagina 10: toetscriterium 2.3 en 2.4. Helaas zien we hier de eis handtekeningen op behandelplannen terugkomen (pagina 10). In het proces voorafgaand en tijdens contractering hebben we als regio (opdrachtgever/ opdrachtnemer) met elkaar vastgesteld dat dit een ongewenste wijziging is ten opzichte van de huidige praktijk. Graag zien we deze tekst gewijzigd.
Zie antwoord hierboven vraag 28
55
Zorgaanbieder
56
Zorgaanbieder
57
Zorgaanbieder
58
Zorgaanbieder
9. Pagina 11: onderste regel: De accountant controleert aan de hand van de toelichting van de Voor de accountant wel opdrachtnemer of de gedeclareerde hulpverlening past binnen de interne planning, budgettering en verantwoording à het doel en de scope is ons niet duidelijk. 10. Pagina 19: Kunt u het verschil tussen tabel 1j en 1 k toelichten ? Enkele aanbieders hebben alternatieve afspraken gemaakt over inzet jgt. Als dit voor u niet van toepassing is hanteert u tabel 1j. Verder is het wellicht goed om nog te kijken naar de ingangsdatum van het protocol. Zeker als er Er zijn geen afwijkingen van de raamovereenkomst (en die afwijkingen komen van de raamovereenkomst lijkt een ingangsdatum van het protocol (op alle verwachten we ook niet meer), dus 1 januari 2015 blijft in stand deelgebieden) per 1 januari 2015 niet voor de hand te liggen. Het controleprotocol Holland Rijnland is door ons gelezen. Helaas is het te kort dag geweest om dit Dank voor uw reactie, we kunnen helaas niet meer wijzigen mochten protocol ook door onze accountant te laten lezen. Dit doen we alsnog. Het zou zeker zo kunnen zijn er toch nog opmerkingen komen. dat we hier nog verder over willen overleggen. Zodra ik hier meer over weet neem ik contact met u op.
Pagina 8: Kunt u de productcodes rondsturen (op de site hebben we ze niet kunnen vinden)
4. Pagina 9: De laatste alinea van 3.1 is wat diffuus: graag verheldering: op welke punten uit paragraaf 2.1 moet de accountant nu wel of niet toetsen -> door opname van deze alinea lijkt u aan te geven dat u al een deel niet in scope ervaart ? 5. Bijlage A gaat uit van declaraties op basis van PxQ: bij ons geldt een budgetfinanciering (geen PxQ). Klopt onze aanname dat onze jaarrekening in de plaats treedt van deze bijlage ? 6. Pagina 10: Toetscriterium 1.3: Woonplaatsbeginsel: dit vergt een verdere verdieping. De zorgaanbieders beschikken op dit moment over onvoldoende tools om het woonplaatsbeginsel met 100% zekerheid vast te kunnen stellen gedurende de looptijd van de hulp. Op pagina 11 staat dat de zorgaanbieder advies kan inwinnen bij het JGT -à in het proces van voorbereiden van contractering hebben de projectleider steeds zich nadrukkelijk ingezet op het voorkomen dat het JGT een soort administratiekantoor wordt -> dit kan een heel fors tijdsbeslag aan vergen van de JGT-ers. Bovendien vragen we ons af hoe dat berichtenverkeer gaat lopen -> via de mail ? (zijn de lijnen beveiligd), via de telefoon (kan eigenlijk niet want je moet eerst identificeren met wie je spreekt als JGT-er). We denken graag mee over andere oplossingen. Tevens willen we graag helder hebben dat we als zorgaanbieder de vastgestelde woonplaats voor een jaar mogen handhaven (dus niet continue hoeft te toetsen of een ouder verhuist is etc)
Zie vraag 40.
Voor accountant is duidelijk dat hij alleen naar 3.1 hoeft te kijken. Hier is duidelijk wat wel en niet getoetst dient te worden. Geen aanpassing gedaan. Zie antwoord bij vraag 44 In geval dat verwijzing vanuit jgt aanwezig is, mag er vanuit worden gegaan dat woonplaatsbeginsel juist is beoordeeld. Als verwijzing niet via jgt binnenkomt dan is opdrachtnemer verantwoordelijk voor juiste toetsing. Vaststelling van 1x per jaar op juiste woonplaats door zorgaanbieder naar onze mening redelijk. Wel zouden wij in uw werkproces aandacht willen vragen om ook aandacht in uw werkproces te hebben voor verhuizingen van de client.
59
Zorgaanbieder
60
Zorgaanbieder
61
Zorgaanbieder
62
Zorgaanbieder - vrijgevestigd Ik heb een eenmanspraktijk. Mijn jaaromzet is nog nooit boven de 50.000,- euro uitgekomen. Nu Om aan deze kritiek tegemoet te komen hebben we de heeft u mij in ons contract een budgetplafond van 57.024,- aangeboden. In eerste instantie was ik contractomvang waarvoor controleprotocol noodzakelijk is daar blij mee, want dat gaf mij het gevoel dat ik tenminste één administratie niet bij hoefde te verdubbeld, naar €100.000 houden: er rekening mee houden dat ik wellicht mijn plafond zou overschrijden, Nu word ik middels dit protocol echter wederom geconfronteerd met een grote hoeveelheid extra administratie. De administratieve lastendruk voor zelfstandig gevestigde psychologen bedroeg in 2014 al 31,5% van de werktijd (bron: website LVVP), met deze maatregel zal dit alleen maar meer worden. Waar vind ik nog tijd om cliënten te zien? Uw controleprotocol verplicht mij bovendien om extra hulp van een accountant in te huren. Die mensen werken ook niet gratis. Ik verzoek u daarom vriendelijk om na te denken over een aanpassing waardoor aan een eenmanszaak zoals de mijne geen extra lastendruk wordt opgelegd en ik geen extra accountantskosten moet betalen.
63
Zorgaanbieder - vrijgevestigd Protocol is niet geschreven voor vrijgevestigden maar voor instellingen (zie gebruikte Is in artikel 18.2 van het contract met u geregeld. Zie ook vraag 62 terminologie). De voorgestelde werkwijze wijkt sterk af van de huidige controles zoals die door zorgverzekeraars plaatsvinden en omvat substantieel meer werk (en kosten). U dient te verantwoorden op het niveau waarop u ook uw facturen Zorgaanbieder - vrijgevestigd Bijlage A (verantwoording jaarafrekening): deze verantwoording gaat een stuk verder dan nu gebruikelijk is in een jaarrekening (geen splitsing naar verschillende producten/gemeenten specificeerd. in jaarrekening; bij gemengde praktijken geen splitsing tussen VZ en JZ); dat gaat extra administratie vragen die mn voor praktijken in de basisGGZ behoorlijk omvangrijk kan worden (bij een voltijd praktijk zal het al snel gaan om het nazoeken van ca 150 declaraties; medische software is niet toegerust om deze rapportage standaard te leveren zonder extra kosten). Waarvoor is het uitsplitsen naar productgroep nodig? Is een perceel benoemen (eventueel uitsplitsen naar EED, basisGGZ en G-GGZ) niet voldoende? Bij uitsplitsing naar productcode wordt indirect diagnoseinformatie onderdeel van de financiële administratie van HR. Eerder is overeengekomen dat dit niet wenselijk is in het kader van de privacy.
64
65
We hebben kunnen lezen dat het controleprotocol grotendeels is gebaseerd op het door de Werkgroep Controleprotocollen (COPRO) van de NBA als uitvoerbaar aangemerkte controleprotocol van de gemeente Rotterdam. Wat houdt in grotendeels en waarom wordt niet 100% aangesloten bij dit controle protocol waarvan wij begrepen dat de landelijke accountantsorganisaties hiervan aangegeven hebben dat daar goed mee te werken valt. Graag vernemen we of de NBA zich achter dit protocol schaart. Voorkomen moet worden dat accountantskantoren zich hiervan distantiëren. Belangrijk is dat de afgesproken zorg éénduidig geregistreerd wordt en dat de declaratie één op één aansluit op deze registratie. Aan het begin van het zorgproces staat wat ons betreft een toewijzing/ beschikking. Duidelijk moet zijn welke ruimte we als aanbieder hebben om deze toewijzing/ beschikking in te vullen om te voorkomen dat onze registratie en declaratie achteraf discussies oplevert. Om de administratieve lasten beheersbaar te houden moet deze beschikking voldoende ruimte bieden (bandbreedte) voor een eigen invullen. Wij hebben de indruk dat deze duidelijkheid nog niet optimaal is. Dit kan ertoe leiden dat achteraf geen helderheid bestaat over de foutmarges. We dringen erop aan om op dit punt maximale duidelijkheid te verschaffen.
De raamovereenkomsten en uitgangspunten voor financiële afrekening / verantwoording zijn in de regio rotterdam anders gemaakt dan in regio holland rijnland. Op dit punt moest dus maatwerk in het controleprotocol worden toegepast. Wij leggen dit protocol niet voor aan nba, zie ook vraag 2.
Uw eigen professionaliteit is leidend, dit komt tot uitdrukking in uw behandelplan -> dat is leidend voor controle door accountant van "levering hulpverlening"
In het controle protocol wordt verwezen naar een afzonderlijke verantwoording in de jaarrekening. Zie ook vraag 35. Wij verwachten geen verantwoording als onderdeel Wij ondersteunen dat er door middel van een eventueel gesegmenteerde jaarrekening verslag van de jaarrekening, maar een separate verantwoording zoals bijgevoegd in de bijlage van het controleprotocol. gedaan wordt van de jeugdzorg en dat de accountantsverklaring betrekking heeft op alle onderdelen. Voorkomen moet worden dat er meerdere accountsverklaringen afgegeven worden bij de jaarrekening(en).
Zorgaanbieder - vrijgevestigd Bijlage A (verantwoording jaarrekening): niet duidelijk is hoe onderhanden werk in bijlage A geregistreerd moet worden (staat nu alleen gedeclareerde bedragen in een kolom). Zorgaanbieder - vrijgevestigd Bijlage B (accountantscontrole): met het eisen van een accountantscontrole lijkt het alsof de controleplicht die voorheen bij de overheid lag (uitgevoerd door de Zorgverzekeraars) nu bij de zorgaanbieder zelf komt te liggen en voor eigen rekening. Is het correct deze verantwoordelijkheid op deze manier door te schuiven en zijn de administratieve en financiële gevolgen voor vrijgevestigden nog proportioneel te noemen? Accountantsverklaringen worden meestal pas gevraagd vanaf omzetten van 8 miljoen euro en/of bij bedrijven groter dan 50 medewerkers. Ze zijn niet op deze manier bedoeld voor ZZP-ers.
Wordt een aparte werkinstructie
67
Zorgaanbieder - vrijgevestigd Bijlage B (accountantscontrole): niet helder; moet nu wel of niet dossiercontrole worden gedaan; er wordt enerzijds controle op detailniveau gevraagd en later gesteld dat kan worden volstaan met verkrijgen van controle-informatie op basis van een risicoanalyse. ZV hebben hier ingewikkelde systematieken voor (bepalen risicoanalyse oa op basis van statistische analyse ed) die alleen geschikt zijn wanneer ook sprake is van normaalverdelingen. Dit zal bij kleine praktijken (en dus alle ZZP-ers) zelden het geval zijn. Bovendien ontbreekt de kennis en ervaring bij accountantsbedrijven om deze risicoanalyses en controles in deze sector (vrijgevestigden jeugdGGZ) te doen (bij ZZP-ers nooit eerder aan de orde geweest; altijd het terrein geweest van de zorgverzekeraars). Zorgverzekeraars zijn al jaren bezig hier goede systematieken voor te ontwikkelen. Is het reëel nu wel van kleine aanbieders (en hun individuele accountants) te verwachten dat zij op deze korte termijn sluitende en geschikte controle-indicatoren ontwikkelen. Het opzetten en ontwikkelen van dergelijke controlemechanismen zal substantieel tijd (en dus geld) kosten. Kleine praktijken hebben geen aparte planning- en controlcyclus (in ieder geval niet op schrift).
De accountant dient inderdaad een dossiercontrole uit te voeren. Daarbij kan de accountant zich echter beperken tot de werkzaamheden die zijn geformuleerd in paragraaf 5.3 van het protocol.
68
Zorgaanbieder - vrijgevestigd Accountantskosten zullen verhoogd worden met ca 3000-4000 euro per verklaring (ruwe schatting op navraag bij een accountantskantoor). Dit is niet proportioneel te noemen gegeven de maximale omzet van een ZZP-er. Zorgaanbieder - vrijgevestigd Inconsequent in vereisten dossier (in contract wordt alleen een behandelplan geëist tbv rechtmatigheid en doelmatigheid; in controleprotocol wordt in toetsingscriterium 2 (paragraaf 3.3.) gesproken over behandelplan + gezinsplan). Zorgaanbieder - vrijgevestigd Voor niet financieel specialisten is dit protocol zeer slecht leesbaar. Het bevat veel administratieve taal en jargon en verondersteld kennis die over het algemeen niet bij vrijgevestigden aanwezig is. Dit vergroot het risico op foutieve interpretatie en het aanleveren van foute en of onvoldoende gegevens. Zorgaanbieder - vrijgevestigd In heldere taal beschrijven wat precies gevraagd wordt zodat ook voor niet financieel specialisten duidelijk is wat de bedoeling is. Eventueel maken van een ‘bijsluiter’ met een concreet en eenvoudig stappenplan. Zorgaanbieder - vrijgevestigd Bijlage A (verantwoording opdrachtnemer) vereenvoudigen naar totaal gedeclareerd bedrag en aantal cliënten/producten (niet uitsplitsen naar productcode). Eventueel alleen verder uitsplitsen binnen het perceel naar basisGGZ, G-GGZ en EED-zorg. Zorgaanbieder - vrijgevestigd Geen accountantsverklaring voor vrijgevestigden eisen. In plaats daarvan bijvoorbeeld een systeem opzetten van periodieke controle waarvan in het controleprotocol wordt opgenomen dat de opdrachtnemer verplicht is hieraan zijn of haar medewerking te verlenen (parallel aan hoe dat nu bij zorgverzekeraars plaatsvindt). Zorgaanbieder - vrijgevestigd Uitgangspunten bij controle zouden moeten zijn (op basis van adviezen NZA; Rapport NZA Materiele controle door Zorgverzekeraars 2009 ): . Zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor uitvoeren (materiele) controles (red: nu dus Gemeenten/HR) . Controles dienen proportioneel te zijn . Controles dienen vooraf gegaan te worden door een risicoanalyse . Detailcontrole alleen toegestaan als minder ingrijpende maatregelen onvoldoende zijn gebleken om zekerheid te verkrijgen . Bij inzien dossiers dienen cliënten vooraf toestemming te geven Zorgaanbieder - vrijgevestigd Er dient verschil gemaakt te worden tussen (periodieke) materiele en formele controle en fraudebestrijding waarbij er verschillende methodieken gehanteerd worden waarbij er een volgorde is van minder ingrijpend naar meer ingrijpend. Maatregelen moeten passen bij de aard van de controle. Zorgaanbieder - vrijgevestigd Daarnaast dient bestaande wet- en regelgeving gerespecteerd te worden (Ook WGBO, wet BIG) Zorgaanbieder - vrijgevestigd Samenvattend vinden wij dat het voorgestelde protocol (inclusief accountantsverklaring) niet voldoet voor financiële verantwoording door vrijgevestigden (ZZP’ers). Het is te complex en buitenproportioneel als het gaat om administratieve lasten (en extra kosten). Bovendien komt de verantwoordelijkheid voor controle te liggen bij de vrijgevestigde (en diens accountant) waar die ons inziens bij de gemeenten hoort te liggen.
Zie 62/63
66
69
70
71
72
73
74
75
76 77
Zie 62/63
Zie vraag 30.
We hebben het protocol herschreven, anders ingedeeld. We verwachten hiermee de leesbaarheid vergroot te hebben.
Zie vraag 70
Zie vraag 64
Zie 62/63. Voor opdrachtnemers onder de 100.000 euro zal een alternatieve controle ontwikkeld worden. Waarschijnlijk een steekproefsgewijze controle vanuit de Opdrachtgever. Opdrachtgever schat het risico in de hele jeugdhulp op het moment zeer hoog in. Vanweg onbekendheid met nieuwe opdrachtnemers en gebrek aan historische cijfers.
Zie vraag 73/74
Ter kennisgeving aangenomen Is in artikel 18.2 van het contract met u geregeld. Zie ook vraag 62
78
Zorgaanbieder - vrijgevestigd Graag gaan wij in gesprek met u over een meer werkbare vorm van controle en verantwoording, bijvoorbeeld op basis van onze aanbevelingen.
79
Zorgaanbieder - vrijgevestigd Het controleprotocol munt niet uit in leesbaarheid en duidelijkheid, voor een eenvoudige psycholoog en pedagoog als ondergetekende. Ik begrijp eruit, dat Holland Rijnland met dit soort documenten allerlei zaken, voor allerlei functionarissen en allerlei soorten hulpverlening in 1 document wil regelen en geen financieel-juridische buil wil vallen. Als onderdeel van uw uitleg en aansturingstaak vind ik het geen succes. Zorgaanbieder - vrijgevestigd Ondertussen lijkt me het controleprotocol op mijn situatie gedeeltelijk van toepassing. Daarmee kan Zie vraag 19 ik instemmen, maar de volgende passage die generalistisch is opgenomen, lijkt me op de Basis GGZ niet van toepassing, aangezien Basis GGZ niet met DBC's werkt.
80
Wij overleggen graag met u over de alternatieve controle, maar handhaven dit protocol voor contractomvang boven de €100.000 ook bij vrijgevestigden. Ter kennisgeving aangenomen
---- Quote: Noodzaak Gezien het zorgkantoor werkt met het kasstelsel en de kosten van een DBC nemen zodra deze betaald dienen te worden, ontstaat er vanaf 1 januari 2015 een probleem bij het baten en lastenstelsel van de gemeente. Hierin worden gemaakte kosten uit een jaar toegedeeld aan dat betreffende jaar. De DBC, waarvan onbekend is wanneer deze afgerond en uitbetaald wordt, is daarmee niet met een zeker bedrag toe te wijzen aan een bepaald jaar. Om die reden is er voor gekozen om door middel van gemiddelde kosten per minuut van afgesloten DBC’s (vanaf 2015) een schatting te maken over de aan 2015 toe te bedelen kosten. De kostprijs per minuut zal hoe meer jaren er verstreken zijn een steeds sterker beeld gaan geven, gezien de historische gegevens groter zullen worden. De geraamde, aan 2015 toe te kennen kosten, zullen voor de gemeenten in de Bijlage A opgenomen worden onder ‘onderhanden werken DBC’s. Uitvoering De zorginstelling dient per DBC categorie inzicht te geven in het aantal cliënten dat de behandeling heeft afgesloten en het aantal dat nog in behandeling is met daarbij voor beiden onder welke prijsklasse zij zitten (onderhanden DBC) of hebben gezeten (afgeronde DBC). Het aantal feitelijk geleverde minuten moet hiervoor tevens inzichtelijk zijn, voor zowel de onderhanden DBC’s als de afgeronde DBC’s. De gemiddelde prijs per minuut per DBC-categorie kan vervolgens berekend worden voor alle afgesloten DBC’s uit 2015 en gebruikt worden voor het maken van een schatting over de DBC’s die in 2015 zijn gestart, maar nog niet zijn afgesloten. Unquote.-----
81
Zorgaanbieder - vrijgevestigd Er wordt in het concept protocol gesproken over een accountant, maar ik heb geen accountant in dienst (jaaromzet afgelopen jaar € 68.000). Mag het ook nagekeken worden en getekend worden door de belasting adviseur/ accountancy? Of moet het een register accountant zijn?
Er zijn beroepsregels over wie een controleverklaring mag afgeven. Deze zijn bekend bij accountants. Dit zijn niet alleen Registeraccountants (RA's), maar ook AccountantsAdministratieconsulenten (AA's) die een certificeringsbevoegdheid hebben. Om te controleren of een accountant certificeringsbevoegdheid heeft kunt u het accountantsregister op de site van Beroepsorganisatie NBA raadplegen: https://www.nba.nl/Voorleden/Diensten/Register/
82
Zorgaanbieder - vrijgevestigd Ik heb een contract met de regio gemeenten en heb begrepen dat ik daar ook kan declareren. In de brief van 10 december 2014 van Holland Rijnland wordt ook aangegeven hoe ik het moet doen. Maar tot nu toe heb ik nergens gelezen, dat er ook een accountantsverklaring nodig is. Nu blijkt uit uw mail en concept protocol, dat er nog veel meer zaken aan vast zitten. Ik kan me eigenlijk niet goed voorstellen, dat dit ook voor de kleine vrijgevestigde ZZP'ers is, maar eerder voor de instellingen. Graag uw reactie hierop. Het wordt ons wel erg lastig gemaakt om nog als kleine zelfstandige te opereren, we zitten ondertussen eind februari 2015 en nog steeds is niet alles duidelijk. Zorgaanbieder - vrijgevestigd Het contract met Holland Rijnland betreft voor mij een overgangscontract om lopende behandelingen af te kunnen ronden, omdat mijn praktijk net buiten de regio ligt en mijn budget ligt (ver ) onder de 50.000 euro. Ik neem aan dat ik hiermee niet onder het controleprtocol val en hoor graag welke gegevens dan t.z.t. aangeleverd dienen te worden.
Zie vraag 63
83
U dient wel een verantwoording toe te zenden, maar hierover geen controleverklaring in te dienen. Om dit te verduidelijken hebben we de naam van het document gewijzigd in verantwoording- en controleprotocol.
84
Zorgaanbieder - vrijgevestigd Op dit moment heb ik 1 cliënt uit uw regio in behandeling, deze behandeling is al in 2014 gestart. Mijn contract geldt ook alleen voor deze cliënt.
Zie vraag 87
85
Zorgaanbieder
Paragraaf 2.1: “Kosten per gemeente” à gaat dit over het gedeclareerde bedrag aan prestaties Klopt, gaat om gedeclareerde bedragen per gemeente? Ons uitgangspunt is dat ‘onze kosten c.q. bedrijfsvoering’ geen onderwerp van uw controle kunnen zijn, maar uiteraard wel de declaratie van (aantallen geleverde) prestaties.
86
Zorgaanbieder
Paragraaf 3.3: Woonplaatsbeginsel à Het ontbreekt ons in veel gevallen aan de informatie om Zie vraag 52 dit vast te stellen. Het is dus niet redelijk dat wij hier een rol in hebben en daar vervolgens op worden getoetst. om dit door ons te laten vaststellen. De gemeenten hebben deze informatie wel tot hun beschikking. Vanuit de beschikking van de gemeente/doorverwijzing zou dit reeds moeten zijn vastgesteld. Ons verzoek is om dit niet mee te nemen in het controleprotocol. Het is niet door ons uit te voeren. Overigens is het ook voor de gehandicaptenzorg minder van toepassing.
87
Zorgaanbieder
Paragraaf 3.3: Punt 2 à Is het vanuit privacyoverwegingen toegestaan dat de accountant deze Inhoudelijk zal de accountant geen oordeel mogen geven over de informatie kan inzien? geleverde hulp, deze informatie is dus niet noodzakelijk voor de controle. Waarschijnlijk is een afschrift/voorblad van het beandelplan voldoende. Dit kunt u met uw accountant bespreken. Wel verwijzen wij daarnaast naar de geheimhoudingsplicht die uw accountant heeft op grond van zijn beroep en rol. Hiervoor heeft zijn beroepsorganisatie NBA specifieke gedrags- en beroepsregels opgesteld.
88
Zorgaanbieder
Paragraaf 3.3: Punt 2 à Wij zien dat de doorverwijzing nog steeds niet adequaat en gestructureerd verloopt. Dit houdt in dat wij nu zorg leveren aan cliënten zonder een officiële beschikking vanuit de gemeente. In sommige gevallen ontvangen wij een email zonder duidelijke doorverwijzing naar een productcode en indicatieperiode en waaraan bijvoorbeeld ook het BSNnummer van de burger ontbreekt. Indien u wilt dat onze accountant ons toetst op deze aspecten, dan rust op de gemeenten (of de door de gemeenten gemandateerde JGT) de verplichting om de toewijzing goed te organiseren en ons van correcte en adequate informatie te voorzien.
89 90
Accountant Accountant
1. Deadline van 1 april 2. "De accountant hoeft de rapportage over geconstateerde afwijkingen (zie bijlage C) alleen uit te brengen als sprake is van niet-gecorrigeerde afwijkingen boven de rapporteringstolerantie. In dat geval verwijst hij hiernaar in zijn controleverklaring. De opdrachtnemer is dan verplicht om ook deze rapportage naar de opdrachtgever te sturen" --> normaal gesproken verwijzen wij in de controleverklaring niet naar het overzicht met geconstateerde controleverschillen, omdat dit verwarring kan opleveren bij de lezer van de verklaring. Ik zou voorstellen om altijd informatie te verstrekken over het overzicht met geconstateerde controleverschillen (ook als ze er niet zijn) en hierover te rapporteren in de aanbiedingsbrief, die tegelijk met de controleverklaring en de gestempelde verantwoording wordt verstrekt
91
Accountant
3. Naast de criteria juistheid en levering (we noemen dit meestal prestatievaststelling) zou ik ook verwachten dat rechtmatigheid expliciet wordt benoemd.
De eisen aan de verwijzing zijn in het protocol versoepelt. We zullen de Jgt's informeren over de minimale eisen van een verwijzing.
De verklaring en het rapport worden opgesteld voor Holland Rijnland en niet voor een grote groep gebruikers. Bij Holland Rijnland (de lezer van de controleverklaring) is voldoende bekend hoe over geconstateerde controleverschillen wordt gerapporteerd. Het controleprotocol wordt op dit onderdeel niet aangepast.
Dat is naar onze mening niet iets wat direct gevraagd kan worden aan de accountant van een hulpverlener / zorgaanbieder. Er komen meer zaken om de hoek kijken als de gemeente de rechtmatigheid van de uitgaven wil vaststellen. Echter, de accountant van de hulpverleners verwijst wel naar de raamovereenkomsten en behandelplannen in zijn verklaring, dus wanneer die rechtmatig tot stand zijn gekomen (te beoordelen door accountants van gemeenten), dan is de cirkel rond.
92
Accountant
4. Je zou kunnen overwegen om ook volledigheid als criteria mee te nemen. Dit is natuurlijk in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder, maar je wilt als gemeente ook voorkomen dat achteraf nog facturen over eerdere periodes worden gedeclareerd.
Niet overgenomen, volledigheid is verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Holland Rijnland maakt daarnaast als uitvoeringsorganisatie afspraken met de zorgaanbieders over de termijn waarbinnen gefactureerd dient te worden. “Opdrachtnemer verplicht de facturen in te dienen op een (later dit jaar) door Opdrachtgever voorgeschreven wijze”. In onze “voorgeschreven wijze” staat dat opdrachtgever de factuur uiterlijk binnen 30 dagen na de afgesproken termijn (maand/kwartaal/jaar) verstuurd moet hebben. In de overeenkomst staat verder: “Na afloop van het kalenderjaar dient de Opdrachtnemer binnen twee (2) maanden een eindafrekening aan Opdrachtgever te zenden in de vorm van een factuur”. Na deze datum kunnen geen facturen met betrekking van voorgaand jaar verdtuurd worden.
93
Accountant
5. Levering: alle toetspunten hebben betrekking op de vooraf vastgestelde zorgbehoefte. Als het behandelplan niet wordt uitgevoerd en er dus feitelijk niets geleverd is, komt dit niet naar voren in de controle of de verklaring.
Zie ook hierboven bij vraag 30. Voor vaststelling juiste levering is behandelplan voor de accountant leidend. De controle richt zich op de uitgaven en daarmee op de wel uitgevoerde en te factureren geleverde hulp. Signalen over het niet uitvoeren van het behandelplan zullen op een andere wijze de gemeente bereiken, bijvoorbeeld via klachten of gericht onderzoek naar de kwaliteit van de geleverde hulp. Dat kan. Het is zo bedoeld dat de bestuurlijke verantwoording de accountant helpt bij de opzet van zijn controle. Als de gehanteerde uitgangspunten uit de bestuurlijke verantwoording leiden tot fouten in de verantwoording komt dit tot uiting in de rapportages.
94
Accountant
6. "Object van controle door de accountant is onderdeel 1 van Bijlage A. De bestuurlijke verantwoording (onderdeel 2 van bijlage A) vormt hierbij het uitgangspunt voor de controle. De accountant geeft over de bestuurlijke verantwoording als zodanig echter geen oordeel. --> ik vind de 2e zin verwarrend
95
Accountant
7. "Om vast te stellen of de opdrachtnemer aan hierboven genoemde toetsingscriteria 1.1 t/m 2.5 heeft voldaan, zal de accountant de toelichting van de opdrachtnemer toetsen aan de realiteit" --> dit roept vragen op. Je kunt iets toetsen als er objectieve criteria zijn (wat in dit geval niet zo zal zijn). Wat je wel kan vaststellen of het bestuursverslag verenigbaar is met de financiële verantwoording en dat eventuele bijzonderheden in de aanbiedingsbrief worden geadresseerd.
Daar zijn we het niet direct mee eens (dat er geen objectieve criteria zullen zijn). Wat wordt gevraagd is een bestuurlijke toelichting HOE de einddeclaratie is opgesteld en welke uitgangspunten daarbij zijn gehanteerd. Daarvoor zijn de toetsingscriteria 1.1 t/m 2.5 leidend. Accountants moeten vaker vaststellen of processen toereikend zijn om een eindproduct of eindverantwoording bij een klant te kunnen borgen op juistheid/getrouwheid, dus waarom kan dat hier dan niet?
96
Accountant
8. "noch een detailcontrole op dossier- of cliëntniveau." --> dit roept vragen op
Deze zin hangt samen met de tekst daarvoor dat van de accountant wordt verwacht dat hij de AO/IC voor wat betreft planning, registratie en declaratie van de Hulpverlening toetst en dan puur op INZET van Hulpverlening en geen INHOUDELIJK oordeel geeft op de Hulpverlening. Wij gaan er vanuit dat voor dat doel er geen inhoudelijke detailcontroles uitgevoerd hoeven te worden. Wel zal de accountant uiteraard voor de gedeclareerde hulpverlening in de eindverantwoording voor een aantal cliënten de specifieke stukken moeten raadplegen die nodig zijn om de juistheid en levering te kunnen toetsen van gedeclareerde hulpverlening (beschikking, verwijzing en/of behandelplan). Dit is uiteraard wel op cliëntniveau en kan wel als een detailcontrole worden beschouwd..
97
Accountant
9. "Als bijzonderheid geldt hierbij dat de accountant geconstateerde afwijkingen ten aanzien van criterium 2.3 niet hoeft mee te tellen in zijn oordeelsvorming, ook al komen ze uit boven de materialiteitsgrenzen. Rapportage erover volstaat." --> waarom deze uitzondering?
Dit is geen harde voorwaarde voor levering van de hulp maar we wensen daar wel over geïnformeerd te worden. Het behandelplan wordt in samenspraak met de cliënt opgesteld en mag daarom worden veronderstelt een gezamenlijk gedragen plan te zijn.
98
Accountant
10. "De accountant controleert aan de hand van de toelichting van de opdrachtnemer of de gedeclareerde Hulpverlening past binnen de interne planning, budgettering en verantwoording." --> realiseer je dat hiermee volstaat dat de zorgaanbieder een toelichting geeft en dat de accountant verder niet naar onderliggende documentatie hoeft te kijken.
99
Accountant
Ik wil je adviseren het controleprotocol ook naar Copro te sturen. Zij hebben er inmiddels diverse gezien, hebben er ervaring mee en kunnen je gerichte feedback geven.
We maken bewust keuzes om de controle niet onnodig diepgaand en daarmee kostbaar te maken. Door dit als zodanig te omschrijven verwachten wij dat er wel een kritisch gesprek gevoerd wordt tussen hulpverlener en zijn accountant over dit onderwerp, maar we realiseren ons inderdaad dat de zekerheid die we hierbij krijgen van de accountant zeer beperkt is. De punten 2, 3, 6, 7, 8 en 10 zijn overgenomen uit het protocol van de gemeente Rotterdam, welk door COPRO is goedgekeurd. Wij vinden door hierbij aan te sluiten dat dit protocol hiermee voldoende gecheckt is. Daarnaast hebben alle accountants de mogelijkheid gehad hierop te reageren.
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
Integrale crisisdienst 0-100 regio MH
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
4.
Behandelschema:
Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur Platformtaak volgens gemeente Gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars zijn bij wet verplicht om in spoedeisende gevallen bereikbaar en beschikbaar te zijn door een crisisdienst in te richten die 24 uur per dag bereikbaar is, waarbij per direct hulp kan worden geboden (binnen en buiten kantooruren). Momenteel zijn er verschillende crisisdiensten actief en ontbreekt een eenduidige ingang tot hulpverlening bij een crisis. Er is grote behoefte aan een eenduidige ingang, waarbij er geen onderscheid hoeft te zijn in leeftijd of doelgroepen. Er is overlap tussen de crisisdiensten van Holland Rijnland en Midden Holland, die samen 1 veiligheidsregio vormen. Beide regio’s delen ook de organisatie Veilig Thuis. Het ligt dan ook in de rede voor te stellen dat er een crisisdienst komt die voor beide regio’s werkzaam is. Datum: Datum: Datum: Adviserend Besluitvormend Informerend
DB Colleges PHO DB DB AB
20 mei 2015
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
5.
Advies PHO
1.
kennis te nemen van de notitie Integrale crisisdienst 0-100 regio MH.
2. in stemmen met de volgende besluiten; 2.1 Onderzoek op te starten naar een intersectorale (GGZ, LVB en Jeugd & Opvoedhulp) crisisdienst voor de leeftijd 0100+ bij de afdeling Maatschappelijk Zorg en Veilig Thuis bij de GGD. 2. 2 Opdracht te verstrekken aan de RDOG om een uitgewerkt voorstel in het najaar van 2015 voor te leggen aan het PHO. 3. Besluit 2 tevens ter kennis name voor te leggen aan het DB, cq. AB van de RDOG. 6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
Nee
9.
Financiële gevolgen
Nvt voor het opstellen van het plan van aanpak
10.
Bestaand Kader
Jeugdwet, WMO Wet langdurige zorg en Zorgverzekeringswet
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Adviesnota PHO Vergadering:
PHO
Datum:
20 mei 2015
Locatie: Agendapunt: Kenmerk: Onderwerp: Integrale crisisdienst 0-100 regio MH
Beslispunten: 1. kennis te nemen van de notitie Integrale crisisdienst 0-100 regio MH. 1. in stemmen met de volgende besluiten; 1. Onderzoek op te starten naar een intersectorale (GGZ, LVB en Jeugd &
Opvoedhulp) crisisdienst voor de leeftijd 0-100+ bij de afdeling Maatschappelijk Zorg en Veilig Thuis bij de GGD. 2. Opdracht te verstrekken aan de RDOG om een uitgewerkt voorstel in het najaar van 2015 voor te leggen aan het PHO. 2. Besluit 2.2 tevens ter kennis name voor te leggen aan het DB, cq. AB van de RDOG. Inleiding: Momenteel zijn er verschillende crisisdiensten in de regio: bij Kwadraad, bij voormalig Bureau Jeugdzorg (nu Jeugdbescherming West) en de GGZ. Ook het AMHK (Veilig Thuis) moet 24 uur per dag bereikbaar zijn. Professionals geven aan grote behoefte te hebben aan een eenduidige ingang tot hulpverlening bij een crisis (of beleving van een crisis) Voor burgers is transparantie in deze evenzeer van belang. Er hoeft geen onderscheid te zijn in leeftijd of doelgroepen: 1 integrale toegang waar iedereen terecht kan heeft nadrukkelijk de voorkeur. We gaan dan ook uit van een crisisdienst van 0-100. Door de crisisdiensten te bundelen, kan integraal, efficiënt en effectief worden gewerkt. Regionale samenwerking Er is overlap tussen de crisisdiensten van Holland Rijnland en Midden Holland, die samen 1 veiligheidsregio vormen. Beide regio’s delen ook de organisatie Veilig Thuis. Het ligt dan ook in de rede voor te stellen dat er een crisisdienst komt die voor beide regio’s werkzaam is.
De Zorgverzekeraars hebben eveneens aangegeven dat zij betrokken willen worden in de opdracht om te komen tot een integrale crisisdienst 0-100. De gesprekken hieromtrent worden zo snel mogelijk opgestart Beleidskader: Jeugdwet, WMO Wet langdurige zorg en Zorgverzekeringswet Beoogd effect: Met de inrichting van een integrale crisisdienst ontstaat één toegang, 24/ 7 bereikbaar voor burgers en professionals; zowel binnen als buiten kantoortijden; voor spoed en crisissituaties.
3
Gemeenten krijgen meer zicht op de uitvoering, kwaliteit en financiering en de integrale crisisdienst heeft korte lijnen met reguliere hulp, de JGT teams, sociale teams, huisartsen, politie etc. Met de beoogde koppeling tussen de jeugd en volwassenen crisisdienst wordt er integraal en systeemgericht gekeken op het moment dat sprake is van een crisissituatie. Argumenten
In 2014 is door de gemeenten aan de aanbieders gevraagd tot 1 integrale regionale crisisdienst te komen voor de doelgroep 0-100 jaar+. Gezien de hectiek eind 2014 in aanloop naar 2015 is de voorbereiding hiervan gestagneerd. Er zijn verschillende opties voor het onderbrengen van deze crisisdienst: - Bij 1 van de huidige aanbieders: JB West, Kwadraad of de GGZ - Een geheel nieuwe crisisdienst die niet gerelateerd is aan huidige aanbieders - Aan te sluiten bij de bereikbaarheidsdienst van het AMHK/Veilig Thuis. Dit laatste heeft om diverse redenen de voorkeur: De sector Maatschappelijk Zorg en Veilig Thuis (MZVT) van de GGD brengt diverse vormen van (bemoei)zorg/hulp bij elkaar. Deze afdeling omvat de volgende diensten/ teams: Veilig Thuis, Calamiteiten- en zedenteam, Meldpunt zorg en overlast, Inzet bij Veilig Thuismeldingen, Team BKK(basiszorg kwetsbare kinderen). Landelijk is afgesproken dat zorgmeldingen van de politie naar Veilig Thuis gaan. Beide regio’s hebben het voornemen om ook het Jeugdpreventieteam (JPT) hier bij aan te laten sluiten, zodat de meldingen van politie snel opgepakt kunen worden. Dat alles leidt tot het voorstel de integrale crisisdienst hier bij de GGD/Veilig Thuis te positioneren. Financiën: nvt. Bij het onderzoek hoort ook het opstellen van een begroting, welke in het najaar als onderdeel van het uitgewerkte voorstel zal worden geagendeerd op het PHO. Bijlage: Integrale crisisdienst 0-100 regio MH
4
Opdrachtformulering integrale crisisdienst 0-100 MH Van: Aan: Datum:
Nanda van Beest, Marco van der Zwam, Tessa Helleman, Paulien Blom ketenaanpak bestuurders etc 28 april 2015
Inleiding Crisisdienst Gemeenten zijn volgens de Jeugdwet wettelijk verplicht om in spoedeisende gevallen jeugdhulp direct bereikbaar en beschikbaar te hebben. Ook de WMO schrijft een vergelijkbare verantwoordelijkheid voor. Daarnaast is een vergelijkbare verantwoordelijkheid vanuit de Wet langdurige zorg en Zorgverzekeringswet neergelegd bij Zorgkantoren en Zorgverzekeraars1. Dit zijn situaties waarbij per direct hulp moet worden geboden (binnen en buiten kantooruren). Om dit te realiseren moet er te allen tijde (24/7) iemand bereikbaar zijn die crisisinterventie kan bieden en de jeugdige of volwassene op een snelle en deskundige manier kan verwijzen naar de juiste hulp. Vormgeving van deze verantwoordelijkheid vindt veelal plaats via een crisisdienst. Onder een crisisdienst verstaan we een dienst die 24 uur per dag bereikbaar is. Voor situaties buiten kantoortijden gaat het om spoed en crisissituaties die niet kunnen wachten tot de volgende dag. Bij een melding maakt de crisisdienst de afweging (triage) of onmiddellijke crisisinterventie nodig is of dat een casus kan worden doorverwezen binnen de reguliere (crisis)hulpverlening (ambulante intensieve hulp en/ of crisisopvang). Voor een uitgebreide begripsomschrijving van de terminologie zie bijlage 1 definities. Daarnaast zijn er crisisbedden en is er een aanbod van crisiszorg (intensieve hulpverlening gedurende een bepaalde periode). Deze zijn gecontracteerd via de gemeenten en zorgverzekeraars en maken dus geen onderdeel uit van de opdracht. Voor de integrale crisisdienst is het van belang om een dagelijks actueel overzicht te hebben van de beschikbaarheid van crisisplaatsen teneinde vlot te kunnen handelen. Huidige inrichting Bereikbaarheid en Crisisinterventie Vorig jaar heeft zowel in Holland Rijnland als Midden Holland een inventarisatie plaatsgevonden van jeugdhulpvoorzieningen in crisissituaties. Belangrijkste aanbieders die in beeld kwamen als wij kijken naar het beschikken over een bereikbaarheidsdienst en crisisinterventie zijn Jeugdbescherming West, GGZ Rivierduinen, Kwadraad en MEE. De gegevens over de volwassenzorg waar het crisissituaties betreft zijn nog onvoldoende in beeld gebracht. Met verschillende partners in de volwassenzorg, zoals de Binnenvest en Rivierduinen volwassenzorg, hebben wel oriënterende gesprekken plaatsgevonden met het oog op versterken van de samenwerking. Belangrijke conclusies uit de inventarisatie van vorig jaar waren: - Er zijn verschillende loketten voor directe en indirecte crisisaanmelding (MEE, BJZ, GGZ, AMK, Kwadraad) voor verschillende, regelmatig elkaar overlappende doelgroepen. De hypothese is dat de toeleiding naar crisishulp doelgerichter en efficiënter geregeld kan worden waardoor de cliënt sneller de juiste hulp krijgt, - Er is soms sprake van een overlap tussen de diverse doelgroepen door gecombineerde problematiek (verstandelijk beperkte, psychiatrische en psychosociale problematiek), - In de keten wordt nog niet voldoende samengewerkt als het gaat om cliënten met gecombineerde problematiek, - In de huidige situatie kunnen meerdere organisaties betrokken zijn bij een crisis bij een jeugdige en/of diens gezin, 1
Informatiekaart Spoedzorg 31 maart 2015
-
Het hulpverleningsaanbod van de verschillende instellingen is nog niet overal voldoende in verbinding met elkaar, De doelgroep van alle jeugdigen tussen 0 en 23 jaar in crisissituaties is nergens 100% in beeld, De inzet van digitale systemen is een punt van aandacht bij de verdere inhoudelijke uitwerking van de samenwerking (bijvoorbeeld in geval van crisis buiten kantooruren is het van belang voor de beoordeling dat nagezocht kan worden of het een bekende is (met bepaalde achtergrond) of niet).
Aanleiding tot integrale crisisdienst Momenteel zijn er verschillende crisisdiensten in de regio: bij Kwadraad, bij voormalig Bureau Jeugdzorg (nu Jeugdbescherming West) en de GGZ. Ook het AMHK (Veilig Thuis) moet 24 uur per dag bereikbaar zijn. Professionals geven aan grote behoefte te hebben aan een eenduidige ingang tot hulpverlening bij een crisis (of beleving van een crisis) Voor burgers is transparantie in deze evenzeer van belang. Er hoeft geen onderscheid te zijn in leeftijd of doelgroepen: 1 integrale toegang waar iedereen terecht kan heeft nadrukkelijk de voorkeur. We gaan dan ook uit van een crisisdienst van 0-100. Door de crisisdiensten te bundelen, kan integraal, efficiënt en effectief worden gewerkt. Wel moet de benodigde specialisaties zijn gewaarborgd voor de diverse doelgroepen (psychiatrische problematiek, jeugd, cliënten met een beperking). Regionale samenwerking Er is overlap tussen de crisisdiensten van Holland Rijnland en Midden Holland, die samen 1 veiligheidsregio vormen. Beide regio’s delen ook de organisatie Veilig Thuis. Het ligt dan ook in de rede voor te stellen dat er een crisisdienst komt die voor beide regio’s werkzaam is. Positionering integrale crisisdienst In 2014 is door de gemeenten aan de aanbieders gevraagd tot 1 integrale regionale crisisdienst te komen voor de doelgroep 0-100 jaar+. Gezien de hectiek eind 2014 in aanloop naar 2015 is de voorbereiding hiervan gestagneerd. Er zijn verschillende opties voor het onderbrengen van deze crisisdienst: - Bij 1 van de huidige aanbieders: JB West, Kwadraad of de GGZ - Een geheel nieuwe crisisdienst die niet gerelateerd is aan huidige aanbieders - Aan te sluiten bij de bereikbaarheidsdienst van het AMHK/Veilig Thuis. Dit laatste heeft om diverse redenen de voorkeur: De sector Maatschappelijk Zorg en Veilig Thuis (MZVT) van de GGD brengt diverse vormen van (bemoei)zorg/hulp bij elkaar. Deze afdeling omvat de volgende diensten/ teams: Veilig Thuis, Calamiteiten- en zedenteam, Meldpunt zorg en overlast, Inzet bij Veilig Thuismeldingen, Team BKK(basiszorg kwetsbare kinderen). Landelijk is afgesproken dat zorgmeldingen van de politie naar Veilig Thuis gaan. Beide regio’s hebben het voornemen om ook het Jeugdpreventieteam (JPT) hier bij aan te laten sluiten, zodat de meldingen van politie snel opgepakt kunen worden. Dat alles leidt tot het voorstel de integrale crisisdienst hier bij de GGD/Veilig Thuis te positioneren.
Veilig Thuis (AMHK) is altijd bereikbaar en handelt indien noodzakelijk bij huiselijk geweld en kindermishandeling. Een crisissituatie rond een huishouden hoeft niet altijd betrekking te hebben of gepaard te gaan met huiselijk geweld en kindermishandeling. Wel zal in alle gevallen de veiligheidssituatie voor de betrokkenen beoordeeld worden. Belangrijk voor de jeugd is de samenwerking van Veilig Thuis met Jeugdbescherming west en BBK (Bereikbaarheid Buiten Kantoortijden van Kwadraad). Gecertificeerde instellingen voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hebben een 24/7 bereikbaarheid beschikbaar als dit binnen het gedwongen kader geboden moet worden, maar wel gericht op de problematiek van de jeugd. De eerste verkennende gesprekken met bestuurders en de GGD zijn positief. In de tussenliggende periode is voor jeugdhulp de 24 uurs bereikbaarheidsdienst van Kwadraad beschikbaar gebleven voor Holland Rijnland en voor Midden Holland is de 24 uurs bereikbaarheid beschikbaar via Jeugdbescherming West. Doel/ Opdracht Komen tot een organisatievoorstel voor de invoering van 1 integrale crisisdienst 0-100+ per 1-1-2016, ondergebracht bij de GGD op basis waarvan een implementatieplan kan worden uitgewerkt. Het voorstel omvat: een capaciteitsvoorstel plus benodigde/gewenste expertise voor de crisisdienst ( bereikbaarheidsdienst en interventieteam) om een 24/7 bereikbaarheid te kunnen garanderen, concept begroting voor integrale crisisdienst, bepaling welke van de huidige crisisdiensten worden geïntegreerd in de integrale crisisdienst en welke worden georganiseerd als samenwerkingspartner (als het bijvoorbeeld om specialistische kennis gaat die zeer beperkt voorkomt in crisissituaties en als het gaat om schaalgrootte en inzet medewerkers), Voorstel doen op welke wijze de crisisdienst toegang heeft / kan krijgen tot informatie van cliënten die reeds in zorg zijn nu er een grote diversiteit is aan registratiesystemen, een voorstel voor onderbrenging van de te integreren crisisdienstfuncties bij de sector MZVT van de GGD, Afspraken over opzetten van een advies en consultfunctie evenals het op- en afschalen naar reguliere hulp/wijkteams etc. Duidelijkheid in hoeverre (in welke situaties) binnen het crisisinterventieteam ook crisiszorg geboden wordt, Te bepalen of bij de crisisdienst ook de coördinatie van crisisplaatsingen plaats kan vinden, In overleg te treden met de zorgverzekeraars om samen te werken en gezamenlijk te financieren, het samenbrengen van de diverse soorten expertise en kwaliteit en het ontwikkelen van een gezamenlijke werkwijze, Crisisdiensten bestaan al langer op basis van de AWBZ, Zorgverzekeringswet en de Wet op de Jeugdzorg. Het is van belang de opgebouwde kennis en ervaring van bestaande crisisdiensten ook in de nieuwe opzet te behouden. Daarvoor moet uitgezocht worden hoe de inzet van bestaande expertise in de nieuwe crisisdienst kan worden ondergebracht. Opdrachtgever/ projectbegeleiding Gezamenlijke gemeenten in Holland Midden en de zorgverzekeraars Z&Z en VGZ. Deelname namens gezamenlijke gemeenten: Marco van der Zwam: gemeente Bodegraven (jeugd) Tessa Helleman: gemeente Krimpenerwaard (WMO) Judith van der Zwaan: Kaag en Braassem (WMO) Nanda van Beest: Leiden (jeugd)
Een uitgewerkt voorstel over de integrale crisisdienst komt de komende maanden richting ambtelijk en bestuurlijk overleg (in ZHN betreft dit het AO jeugd en PHO). De Zorgverzekeraars hebben al aangegeven dat zij betrokken willen worden in de opdracht om te komen tot een integrale crisisdienst 0-100. De gesprekken zijn nog niet gevoerd omdat pas later bekend is geworden dat Zorg en Zekerheid wil participeren. De gesprekken worden op zo kort mogelijke termijn gevoerd en kunnen nog leiden tot een aanpassing op de opdracht. Indien mogelijk zullen wij u nog voor het bestuurlijk overleg over de laatste stand van zaken informeren dan wel zal dit in een volgend bestuurlijk overleg worden geagendeerd. Opdrachtnemer RDOG HM: projectleider P.Blom Deelnemende instellingen: (projectorganisatie) Jeugdbescherming West : Ellen Vaneker Kwadraad: Sanne Rodenburg Veilig Thuis: Eus Zegers Geestelijke GezondheidsZorg (GGZ): GGZ Kinderen en Jeugd en GGZ Volwassenen Licht Verstandelijke Beperking (LVB): MEE Overige; Resultaat Realisatie van een intersectorale (GGZ, LVB en Jeugd & Opvoedhulp) crisisdienst voor de leeftijd 0-100+ bij de afdeling Maatschappelijk Zorg en Veilig Thuis bij de GGD. Inclusief het crisis interventieteam. Een herkenbare ingang voor crisissituaties volwassenen en jeugd, zowel voor cliënten als voor professionals. 24 – uurs bereikbaarheid voor spoed en crisissituaties. Een efficiënt en effectief ingerichte crisisdienst. Randvoorwaarden en uitgangspunten Eén toegang, 24/ 7 bereikbaar voor burgers en professionals; zowel binnen als buiten kantoortijden; voor spoed en crisissituaties, o Door het organiseren van de toegang tot de crisisdienst via één (soort) aanspreekpunt is voor zowel inwoners als professionals duidelijk waar vragen en meldingen over crisiszorg kunnen worden behandeld. Zij weten waar zij de melding kunnen doen o Gemeenten krijgen meer grip en hebben zicht op de uitvoering, kwaliteit en financiering. De integrale crisisdienst heeft korte lijnen met reguliere hulp, de JGT teams, sociale teams, huisartsen, politie etc., Risicotaxatie (inclusief gevaarcriteria) en een snelle en goede triage vormen de basis voor, waar nodig, passende, perspectiefgerichte vervolg(crisis)hulpverlening; dit geldt voor alle aangemelde cliënten, De in- en uitstroomroute is, in samenwerking met zowel de basisvoorzieningen, het CJG/ JGT, als de gespecialiseerde hulpinstellingen, snel, duidelijk en (methodisch) aansluitend (systeemgericht/ 1G1P/ Signs of Safety etc.), Met de beoogde koppeling tussen de jeugd en volwassenen crisisdienst wordt er integraal en systeemgericht gekeken op het moment dat sprake is van een crisissituatie, Beschikbaarheid en bereikbaarheid crisisdienst – Verdeling binnen en buiten kantooruren, De crisisdienst wordt binnen de huidige financiële kaders vormgegeven.
Voor het effectief kunnen fungeren als crisisdienst is beschikbaarheid van relevante klantgegevens bij ketenpartners noodzakelijk.
Rapporteren aan: De crisisdienst rapporteert per ½ jaar aan de gemeenten over aantallen meldingen, aard en doorverwijzingen. Dit zo globaal mogelijk, maar wel als beleidsinformatie. Signalen en trends worden tussentijds gemeld. Planning: In oktober een voorstel gereed voor bestuurlijk overleg.
Opmerkingen/ relaties met andere projecten In relatie met Veiligheid zijn er lijnen met het project meldkamer in Den Haag, waar brandweer, politie en ambulance betrokken zijn. Aansluiting op het project meldkamer Den Haag is daarmede een mogelijkheid voor nadere verkenning. Interessant is dat dit initiatief werkt voor de politieregio die overeenkomt met de GGD-regio Hollands Midden. Vanuit Veilig thuis wordt al afgestemd worden met Veiligheidshuis en politie.
Bijlage 1. Definities Stagnatie van jeugdhulp: de uitvoering van de hulp, zoals vastgelegd in het gezinsplan stagneert. Dit kan komen door stagnatie in de hulpproces of door stagnatie bij de cliënt. Klachten: het gaat om klachten van de cliënt over de jeugdhulp, de bejegening of klachten richting de gemeente Crisis: de cliënt verkeert in een crisis en er is direct hulp of interventie nodig. Crisisdienst: 24 uurs bereikbaar meldpunt dat bij meldingen triage doet en waar nodig crisishulp inschakelt Incidenten: incidenten zijn (in vergelijking met calamiteiten relatief lichte) verstoringen van het hulpverleningsproces Crisisinterventie Crisisinterventie, is het inschatten van de ernst van de crisis en het nemen van maatregelen om de crisis te stabiliseren. Bij een melding maakt een crisisdienst de afweging of onmiddellijke crisisinterventie noodzakelijk is: adviseren of ingrijpen. Dit betekent dat in het eerste geval een adviserend gesprek voldoende kan zijn en in het tweede geval direct uitrukken noodzakelijk kan zijn omdat het een ernstige situatie betreft waarbij direct fysiek gevaar dreigt. Een casus kan worden doorverwezen naar reguliere hulp of een wijk- of buurtteam, of dat een gecertificeerde instelling gevraagd wordt intensief casemanagement te bieden (met of zonder maatregel OTS) als de veiligheid van de kind(eren) dat vereist. Wanneer nodig, wordt er direct hulp aan kinderen en ouders geboden.
In geval van een crisisinterventie is er 24 uur per dag 7 dagen per week een team beschikbaar. Het crisisinterventieteam kan in geval van een crisis een interventie doen. Het gezin wordt zo snel mogelijk overdragen aan de professional die het gezin hulp kan bieden; Crisiszorg – Crisiszorg 4 tot 6 weken indien nodig Crisiszorg is de ingezette hulp na de crisisinterventie en kan bijvoorbeeld bestaan uit ambulante crisishulp of crisispleegzorg. Dit is een breder begrip dan bijvoorbeeld met crisisDBC1 binnen de GGZ wordt bedoeld. Voor de duur van crisiszorg wordt een periode van 4 weken gehanteerd waarbij in bijzondere situaties een verlenging van de duur van crisiszorg mogelijk is tot maximaal 6 weken.
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
Gang van zaken bij problemen jeugdhulp
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
Basistaak Efficiencytaak X Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur Platformtaak volgens gemeente Gemeenten zijn verantwoordelijk voor alle jeugdhulp. Er kunnen zaken misgaan binnen de jeugdhulp. Bijgaande notitie is een handreiking aan de gemeenten van Holland Rijnland hoe daarbij te handelen.
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
Datum: Informerend
Datum: Adviserend
Datum: Besluitvormend
22-4-2015
5.
Advies PHO
1. gemeenten kennis te laten nemen van de notitie ‘gang van zaken bij problemen jeugdhulp’; 2. de gevraagde lokale gegevens uit de bijlage 1 van deze notitie te verzamelen en te delen.
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
nvt
[email protected] Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
www.hollandrijnland.net IBAN nr. NL87BNGH0285113992 KvK nr. 27365539 BTW nr. NL813768068B01
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor alle jeugdhulp. Er kunnen zaken misgaan binnen de jeugdhulp. Bijgaande notitie is een handreiking aan de gemeenten van Holland Rijnland hoe daarbij te handelen. Het gaat in op diverse soorten van problemen: inhoudelijke stagnatie van hulp, klachten, incidenten, crises en crisisdienst en calamiteiten. Vooral het laatste onderdeel is van belang, waarbij de gemeente Kaag en Braasem input heeft geleverd op basis van de daar recent opgedane ervaringen. Vraag aan het PHO is of dit stuk voldoende is om lokaal en regionaal de juiste stappen te kunnen zetten mocht dit nodig zijn.
8.
Inspraak
N.v.t.
9.
Financiële gevolgen
N.v.t.
10.
Bestaand Kader
Relevante regelgeving: Wet op de Jeugdhulp Eerdere besluitvorming: n.v.t.
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
* weghalen wat niet van toepassing is
2
Informatienota PHO (concept) Vergadering:
PHO
Datum:
22 april 2015
Locatie: Agendapunt:
Gang van zaken bij problemen jeugdhulp
Kenmerk: Onderwerp: Gang van zaken bij problemen jeugdhulp Kennisnemen van: 1. de notitie ‘gang van zaken bij problemen jeugdhulp’; en 2. de gevraagde lokale gegevens uit de bijlage 1 van deze notitie te verzamelen en te delen. Inleiding: Gemeenten zijn met ingang van 1 januari 2015 verantwoordelijk voor alle jeugdhulp. Er kunnen zaken misgaan binnen de jeugdhulp. Bijgaande notitie is een handreiking aan de gemeenten van Holland Rijnland hoe daarbij te handelen. Het gaat in op diverse soorten van problemen: inhoudelijke stagnatie van hulp, klachten, incidenten, crises/ crisisdienst en calamiteiten. Vooral het laatste onderdeel is van belang, waarbij de gemeente Kaag en Braasem input heeft geleverd op basis van de daar recent opgedane ervaringen. Vraag aan het PHO is of dit stuk voldoende is om lokaal en regionaal de juiste stappen te kunnen zetten mocht dit nodig zijn en deze notitie in te passen in bestaande lokale en regionale protocollen op het gebied van openbare orde en veiligheid en de andere decentralisaties. Kernboodschap: De notitie gaat er van uit dat dit vooral een lokale aangelegenheid is en biedt stappen die (soms vooraf) gezet kunnen worden om, mochten problemen zich voordoen, snel en adequaat te handelen. Consequenties: Niet van toepassing, omdat dit in principe een lokale zaak is. Holland Rijnland speelt alleen een rol wanneer er een relatie ligt met de Tijdelijke Werkorganisatie Jeugdhulp. Communicatie: De notitie zal na instemming breed verspreid worden onder alle gemeenten. Uitvoering: De gevraagde lokale gegevens worden verwerkt in notitie. Bijlagen: 1. notitie ‘gang van zaken bij problemen jeugdhulp’
3
Gang van zaken bij problemen jeugdhulp Inleiding In de hulp aan jeugd kunnen zaken mislopen. Het is goed om daar als gemeenten en aanbieders met elkaar op voorbereid te zijn en heldere afspraken te maken over wie wanneer en welke actie onderneemt. Er kunnen op allerlei manieren en momenten problemen optreden. In deze notitie wordt weergegeven van licht tot zwaar, welke afspraken worden voorgesteld. Daarbij geldt het principe dat, ook bij regionale samenwerking, de gemeente zelf en de desbetreffende aanbieder in charge zijn. De regionale werkorganisatie speelt alleen indien nodig en gewenst een rol, maar is in feite alleen verantwoordelijk voor de contractering en beleidsontwikkeling. Uiteraard kan de TWO of het PHO sociale agenda een rol spelen als er een situatie is die meerdere gemeenten raakt. Uiteraard is dit een handreiking en moeten de afspraken worden ingepast in andere en integrale lokale protocollen en afspraken binnen het sociale domein en binnen de openbare orde en veiligheid. Het is aan te raden vooraf lokaal met elkaar na te gaan wat in zulke gevallen gedaan kan en moet worden. Deze notitie is in samenwerking met de gemeente Kaag en Braasem opgesteld, mede op basis van de ervaringen die daar recent zijn opgedaan.
Definities 1. Stagnatie van jeugdhulp: de uitvoering van de hulp, zoals vastgelegd in het gezinsplan stagneert. Dit kan komen door stagnatie in de hulpproces of door stagnatie bij de cliënt. 2. Klachten: het gaat om klachten van de cliënt over de jeugdhulp, de bejegening of klachten richting de gemeente 3. Crisis: de cliënt verkeert in een crisis en er is direct hulp of interventie nodig. 4. Incidenten: incidenten zijn (in vergelijking met calamiteiten relatief lichte) verstoringen van het hulpverleningsproces 5. Calamiteiten: Met een calamiteit wordt bedoeld: “een niet beoogde of onverwachte
gebeurtenis, die betrekking heeft op de jeugdhulp en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een jeugdige of voor een ander als gevolg van het handelen van de jeugdige heeft geleid of kan leiden”. Bij elk van deze onderdelen wordt uitgewerkt hoe gehandeld zou moeten worden.
1
1.
Stagnatie van jeugdhulp
Situatie 1
Acties door de uitvoerders van de jeugdhulp
Indien het samenstellen of de uitvoering van het gezinsplan stagneert onderneemt de zorgcoördinator de volgende acties. Stagnatie kan op verschillende momenten en door verschillende partijen worden gesignaleerd. Voorstel is in alle gevallen dit eerst te melden bij de betrokken zorg coördinator.
Er wordt kort stil gestaan bij de oorzaak van de stagnatie: is er een verkeerde inschatting gemaakt van de situatie? Is er een verschil van inzicht over wat er aan de hand is of wat er nodig is?
Met de uitvoerders van het gezinsplan (gezinsleden, professionals, netwerkleden) worden opnieuw afspraken gemaakt over te ondernemen acties.
De zorgcoördinator legt vast wie welke acties uitvoert, en op welke termijn deze acties tot welke resultaten moeten hebben geleid.
Als de zorgcoördinator merkt dat een van de uitvoerders zijn aandeel niet (tijdig) levert en daarmee de uitvoering belemmert, spreekt hij deze daarop aan.
De andere betrokkenen spreken de zorgcoördinator aan als die zijn afspraken niet nakomt.
Situatie 2 A: Bij stagnatie vanuit de betrokken professionals en/of organisaties
De verantwoordelijkheid voor het oplossen van dilemma’s over de inhoud van de zorg ligt bij de organisaties. Bij STAP 1 zetten de professionals maximaal in om met elkaar de zorg weer op gang te brengen. Als dat ondanks herhaalde pogingen niet lukt kan het nodig zijn om de managers/coaches en eventueel de bestuurders te betrekken. Zij bekijken eerst wat vanuit hun organisatie nog kan worden bijgedragen aan de oplossing van het ontstane probleem (bijvoorbeeld als er onbedoeld wachttijden zijn ontstaan of als de zorg coördinatie niet of onvoldoende tot stand komt). Daarbij gaan zij met creativiteit en souplesse te werk. Waar nodig samen met collega’s van de andere organisaties of in overleg met de inspectie. Managers en bestuurders leggen uiterlijk binnen 1 week vast welke acties ondernomen moeten worden, welk resultaat dat moet opleveren en binnen welke termijn. Als blijkt dat het knelpunt (mede) wordt veroorzaakt doordat een collega-organisatie niet (tijdig) het beloofde aandeel levert dan spreken zij hun collega manager of bestuurder hierop
2
aan. Waar nodig wordt contact opgenomen met de gemeente en spreekt die een gecontracteerde organisatie aan op hun functioneren. Soms kan zorg nodig zijn die de financiële en/of organisatorische mogelijkheden van een organisatie overstijgt. Dan wordt met de betreffende gemeente een oplossing gezocht. B: Bij stagnatie vanuit het gezin Het kan zijn dat gezinsleden niet (langer) meewerken aan het opstellen of uitvoeren van het gezinsplan. Als er na stap 1 betrokkenen zijn die zich zorgen maken over de veiligheid of de ontwikkeling van de kinderen onderneemt de zorgcoördinator opnieuw actie. Waar nodig doet hij dit samen met betrokken gezinsleden, professionals, of netwerkleden. Er wordt gebruik van actieve outreachende en motiverende interventies. Daar waar een verschil van mening is over de noodzaak van hulp wordt toch weer gezocht naar een ingang om de hulp op te starten. Er wordt opnieuw gesproken over mogelijk perspectief en het belang van het aanvaarden van hulp voor het gezin. Hiervoor is het vaak nodig buiten de gebaande paden te gaan. Soms is een combinatie van zorg, aandringen en/of een maatregel nodig om de zorg op gang te brengen. Als deze interventies niet binnen de gestelde termijn tot succes leiden wordt er weer gekeken naar de oorzaak van de stagnatie en de ernst van de zorgen. Indien er sprake is van een (vermoeden van) kindermishandeling, worden de stappen van de Meldcode Kindermishandeling en Huiselijk Geweld (verder) gevolgd. Iedere professional neemt hierin verantwoordelijkheid en doet noodzakelijke stappen. Het JGT kan zo nodig een Jeugdbeschermingstafel organiseren, als er nog wel contact is met het gezin en er voldoende informatie aanwezig is.
3
2.
Klachten jeugdhulp
Er kan een klacht zijn over de jeugdhulp of de bejegening door de professional. Er kunnen ook klachten zijn richting gemeenten. De Jeugdwet verplicht aanbieders een klachtenregeling te hebben. De coöperatie zal straks een klachtenprocedure hebben voor klachten van de jgt’s. Bij klachten richting gemeenten is er voor gekozen klachten voorlopig lokaal af te handelen en een officiële klacht via de lokale beroep en bezwaar commissies te laten lopen. Daarbij is afgesproken te kijken of er op termijn meer gespecialiseerde kennis in de commissie nodig is of dat wellicht een (sub)regionaal werkende commissie nodig is. Veilig Thuis maakt voor 2015 gebruik van een externe klachtencommissie, namelijk die van Jeugdzorg West. Het betreft de zelfde commissie die vóór 2015 ook de klachten van AMK afhandelde. Het is de bedoeling dat dit jaar een klachten commissie bij RDOG wordt geworven en geschoold, zodat vanaf 2016 de klachten intern kunnen worden afgedaan.
4
3.
Crises/crisisdienst
Gemeenten zijn wettelijk verplicht een 24- uurs crisisdienst beschikbaar te hebben. Onder crisisdienst verstaan we een dienst die 24 uur per dag bereikbaar is. Bij een melding maakt de crisisdienst de afweging of onmiddellijke crisisinterventie nodig is of dat een casus kan worden doorverwezen naar bijvoorbeeld een jgt of wijkteam of dat een reguliere aanbieder de benodigde hulp kan inzetten (triage). Het crisis interventieteam kan in geval van een crisis binnen twee uur na de melding in actie komen en schaalt zodra mogelijk weer af. Er zijn momenteel diverse crisisdiensten werkzaam: bijv bij Kwadraad, voormalig Bureau Jeugdzorg, GGZ (Rivierduinen). Aan de aanbieders is gevraagd tot 1 integrale regionale crisisdienst te komen voor 0-100 jaar. De voorbereiding hiervan stagneerde. Daarom wordt door gemeenten onderzocht of een 24 uurs crisisdienst aangehaakt kan worden bij Veilig Thuis. Eerste verkennende gesprekken worden gevoerd. Tot die tijd is er bij Kwadraad een 06 nummer met achterwacht beschikbaar. Naast de crisisdienst zijn er ook crisisplaatsen, -bedden of –interventies. Deze zijn gecontracteerd via de diverse contracten met aanbieders. Bij voormalig bureau jeugdzorg was het crisis interventie team actief (CIT). Het CIT en het daarvoor bestemde budget is in 2015 gecontinueerd, in afwachting van verdere ontwikkelingen. Ook dit CIT en bijbehorend budget kan aangehaakt worden bij de integrale crisisdienst. Een uitgewerkt voorstel over de integrale crisisdienst komt de komende maanden richting AO jeugd en PHO.
5
4.
Incidenten
Incidenten zijn (in vergelijking met calamiteiten relatief lichte) verstoringen van de dagelijkse gang van zaken in een instelling. Aangezien alle instellingen voor jeugdhulp aan de wet
moeten voldoen, is het de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf om deze incidenten
te registreren en te analyseren en waar nodig verbeteringen aan te brengen in de organisatie en leefregels van de instelling.
De Inspectie Jeugdzorg ontvangt van alle instellingen jaarlijks een incidentenrapportage met een analyse van de geaggregeerde incidenten en een overzicht van de verbetermaatregelen die zij hebben getroffen. De inspectie voert het toezicht op deze incidenten op
systeemniveau uit en beoordeelt een maal per jaar de kwaliteit van de analyse en de verbetermaatregelen.
In de contracten met gemeenten is gesteld dat calamiteiten en omdat de scheidslijn dun is, wellicht ook ernstiger incidenten, door aanbieders ook aan de gemeenten gemeld moeten worden.
In geval van twijfel of iets een incident of een calamiteit is het raadzaam contact te zoeken met de inspectie (digitaal loket)
6
5. Calamiteiten We weten dat drama’s rondom kinderen, ook wanneer het gezin hulp krijgt, nooit uit te sluiten zijn. We doen er alles aan om dergelijke situaties te voorkomen. Mocht dat
onverhoopt toch niet lukken dan proberen we daar vooral lering uit te trekken (Regionaal beleidsplan “Hart voor de jeugd”).
Het is goed om als gemeenten en aanbieders met elkaar voorbereid te zijn op drama’s en op de (bestuurlijke) gevolgen van een drama. Om heldere afspraken te maken wie wanneer
welke actie onderneemt. Dit protocol maakt duidelijk welke stappen er – met name vanuit de
gemeentelijke verantwoordelijkheid – moeten worden genomen en welke rollen de betrokken partijen hebben.
5.1
Wat is een calamiteit?
Met een calamiteit wordt bedoeld: “een niet beoogde of onverwachte gebeurtenis, die
betrekking heeft op de jeugdhulp en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een jeugdige, of voor een ander als gevolg van het handelen van de jeugdige heeft geleid of kan leiden”. Calamiteiten hebben vaak gevolgen voor personen, politiek, publiciteit en personeel (de vier p’s): ‐ ‐
Personen: calamiteiten hebben gevolgen voor de slachtoffers en hun directe omgeving Politiek: de kans is aanwezig dat de gemeenteraad (“de politiek”) het college van
burgemeester en wethouders zal vragen nadere uitleg te geven of ter verantwoording zal
roepen ‐
Pers/publiciteit: de kans is aanwezig dat de pers aandacht aan de calamiteit geeft, hoe klein de calamiteit ook is. De portefeuillehouder moet daarom op de hoogte worden gebracht om voorbereid te zijn op persvragen en om maatschappelijke onrust te voorkomen
‐
Personeel: calamiteiten hebben gevolgen voor het personeel van een instelling die vanuit
de uitoefening van hun taak (het werken met jeugdigen tot 18 jaar en hun naasten)
betrokken zijn bij een calamiteit. Instellingen zijn verlicht om calamiteiten te melden bij de Inspectie voor de Jeugdzorg (artikel 4.1.8 Jeugdwet). In de contracten is opgenomen dat zij dit ook bij de gemeente moeten melden.
7
5.2
Actoren, rollen en verantwoordelijkheden
Actoren
Bij een calamiteit zijn verschillende partijen betrokken die elk hun eigen rol en
verantwoordelijkheid hebben. In dit hoofdstuk worden deze partijen beschreven.
Gemeente Verantwoordelijk voor: ‐ systeem jeugdhulp ‐ openbare orde en veiligheid ‐ woordvoering, tenzij OM …
Politie/OM Verantwoordelijk voor: ‐ openbare orde en veiligheid ‐ opsporing ‐ strafrechtelijk onderzoek
Jeugdhulpaanbieders Verantwoordelijk voor: ‐ bieden van hulpverlening aan jeugdigen en ouders ‐ melden calamiteit aan inspectie
Veilig Thuis / GI Verantwoordelijk voor: ‐ bewaken en beschermen veiligheid kinderen ‐ melding calamiteit aan inspectie
Inspectie Verantwoordelijk voor het uitvoeren van een onderzoek naar de calamiteit.
8
Gemeente Verantwoordelijkheid gemeente
De gemeente heeft een bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp. Op grond van artikel 2.5 van de Jeugdwet moet het College van burgemeester en wethouders er onder andere voor zorgen dat: ‐ ‐ ‐ ‐
er een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp is; laagdrempelig hulp wordt aangeboden
altijd hulp beschikbaar is in spoedeisende situaties
jeugdigen kosteloos en anoniem advies kunnen krijgen over de door hen voorgelegde vragen over opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen
‐
jeugdigen en hun (pleeg- en netwerk-) ouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon
‐ ‐
wordt voorzien in maatregelen om kindermishandeling te bestrijden
jeugdhulp ook toegankelijk is via de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts
Rolverdeling bij een calamiteit ‐ De burgemeester is primair verantwoordelijk voor het bewaren van de openbare orde.
Hij/zij de kan driehoek (OM/politie/burgemeester) bijeenroepen en heeft hij/zij ook de beschikking over noodbevoegdheden. Daarnaast heeft de burgemeester een rol van
maatschappelijke betekenisgeving en burgervader/moeder (bezoeken van getroffenen, duiding geven, ruimte geven voor emoties); ‐
De wethouder jeugd heeft een inhoudelijke verantwoordelijkheid. Hij/zij is immers
bestuurlijk verantwoordelijk voor de inkoop en het reilen en zeilen van de jeugdhulp in de gemeente. Er zullen vragen komen hoe het zo mis heeft kunnen gaan, wie steken heeft laten vallen en wat er aan maatregelen wordt getroffen. Zijn meerdere wethouders
betrokken? Dan heeft één van hen de coördinatie, waardoor het college van burgemeester en wethouders met één mond spreekt. Hoewel de wethouder ‘inhoudelijk’ de bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt, mag de wethouder geen medische dossiers inzien noch gedetailleerde behandelinformatie rondom een betrokken cliënt; ‐
De gemeenteraad controleert het college van burgemeester en wethouders en bepaalt op
hoofdlijnen het gemeentelijk beleid, maar in de acute fase van een calamiteit heeft de
raad geen eigenstandige rol. Ook de officiële woordvoering richting de media dient altijd te worden geregisseerd door de wethouder of burgemeester. De gemeenteraad dient
uiteraard wel goed te worden geïnformeerd, met name als de calamiteit systeemfouten aan het licht brengt. Het rapport van de Inspectie speelt daarin vaak een voorname rol.
Rol regio/andere gemeenten
Bij een calamiteit kunnen meerdere gemeenten betrokken zijn: ‐
De gemeente waar de calamiteit heeft plaatsgevonden
‐
De gemeente waar de jongeren verblijft
‐
De gemeente waar de ouders staan ingeschreven/bij onder voogdijstelling waar de jeugdige verblijft
9
Wanneer meerdere gemeenten betrokken zijn, kan ook de tijdelijke werkorganisatie
jeugdhulp bij Holland Rijnland (TWO) of het Pho Sociale agenda een rol spelen om partijen bij elkaar te brengen en onderling afspraken te maken.
Ook het onderzoek naar een calamiteit en de daaruit volgende aanbevelingen kunnen
consequenties hebben voor de hele regio. Binnen Holland Rijnland hebben we immers
gezamenlijk de kaders vastgesteld (beleidsplan “Hart voor de jeugd”) en gezamenlijk de jeugdhulp ingekocht.
Jeugdhulpaanbieders
Jeugdhulpaanbieders die betrokken zijn of zijn geweest bij een gezin waarin zich een calamiteit voordoet, hebben een belangrijke rol in de afhandeling van een calamiteit. Wettelijk gezien gelden voor hen de volgende eisen: ‐
Jeugdhulpaanbieders zijn verplicht om een calamiteit bij de verlening van jeugdhulp onmiddellijk te melden bij de Inspectie;
‐
Jeugdhulpaanbieders moeten daarbij alle noodzakelijke gegevens verstrekken voor het onderzoek naar die melding.
Onder jeugdhulpaanbieders verstaan we ook het Jeugd- en gezinsteam, jeugd-ggz, jeugdlvb en vrijgevestigden. Bij een calamiteit hebben aanbieders niet alleen de verplichting om te melden. Van hen
wordt ook verwacht dat zij, indien dit aan de orde is, de hulpverlening aan het kind/gezin voortzetten.
Centrum voor Jeugd en gezin
Het Centrum voor Jeugd en Gezin, waaronder de jeugdgezondheidszorg, wordt niet
aangemerkt als jeugdhulpaanbieder. Het CJG kan echter wel een rol hebben bij het gezin dat betrokken is bij een calamiteit. Het CJG ziet en kent immers alle kinderen.
Veilig thuis en gecertificeerde instellingen
Voor het bewaken en beschermen van de veiligheid van kinderen en gezinnen zijn Veilig
thuis en de gecertificeerde instellingen aangewezen. De doelgroep van de gecertificeerde
instellingen betreft gezinnen waarin sprake is van onveiligheid van kinderen en waarbij de ouders de veiligheid niet kunnen of willen garanderen. Net als Veilig Thuis hebben deze
instellingen een grotere kans om bij een calamiteit betrokken te raken. Veilig thuis en de
gecertificeerde instellingen hebben, net zoals de jeugdhulpaanbieders, een verplichting om een calamiteit bij de Inspectie te melden en benodigde informatie te verstrekken.
10
Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming wordt ingeschakeld als de omstandigheden van een
kind en een gezin zorgelijk zijn, de geboden vrijwillige hulpverlening niet (meer) voldoende is of het gezin geen hulp accepteert. De Raad onderzoekt de noodzaak tot het treffen van een
kinderbeschermingsmaatregel als zij daartoe een verzoek ontvangt. Als dat noodzakelijk is vraagt de Raad de rechter een ondertoezichtstelling uit te spreken. Ook de Raad voor de
Kinderbescherming heeft de plicht een calamiteit aan de Inspectie Jeugdzorg te melden als zij onderzoek doet binnen het gezin. Zoals gesteld in het samenwerkingsprotocol tussen
gemeente, Raad voor de Kinderbescherming en Gecertificeerde Instelling informeert de Raad daarover de gemeente.
Inspectie Jeugdzorg
De Inspectie moet op grond van de Jeugdwet toezicht houden op de kwaliteit van onder meer:
• Jeugdhulpaanbieders
• Gecertificeerde instellingen; • Veilig Thuis;
• Raad voor de Kinderbescherming; • Justitiële jeugdinrichtingen
Jeugdhulpaanbieders moeten een calamiteit aan de Inspectie melden. De Inspectie vraagt in
de regel om een feitenrelaas, dat binnen 2 weken bij de Inspectie moet liggen. Op basis van de melding of het feitenrelaas kan de Inspectie besluiten een onderzoek te doen. Het
onderzoek naar aanleiding van die melding wordt aangeduid als een calamiteiten- en
geweldstoezicht. Afgezien van het ontvangen van een melding, en het vragen om een feitenrelaas, heeft de Inspectie geen taak in de afhandeling van een calamiteit (warme fase). In de nafase (onderzoek en evaluatie) heeft de Inspectie uiteraard wel een rol. De Inspectie heeft bijvoorbeeld de bevoegdheid om een instelling onder verscherpt toezicht te stellen.
Samenwerkende inspecties
Er is binnen het sociaal domein een aantal landelijke inspecties actief, zoals de
Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de gezondheidszorg en de Inspectie Veiligheid en Justitie. Bij calamiteiten verenigen deze inspecties zich onder de vlag van het zogeheten
Samenwerkend Toezicht Jeugd (STJ), waarbij ook de Inspectie van Onderwijs en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanschuiven. De gemeente of een betrokken instelling
kan daardoor volstaan met het onderhouden van contact met de Inspectie Jeugdzorg (IJZ), omdat die ervoor zal zorgen dat ook de andere inspecties (via het STJ) hun taken kunnen uitoefenen.
11
Politie en Openbaar ministerie (OM)
Bij het vermoeden van een strafbaar feit zal er een onderzoek worden ingesteld door de
politie en het OM. De burgemeester is vanuit zijn rol als verantwoordelijke voor de openbare orde en veiligheid, betrokken bij het driehoeksoverleg tussen gemeenten, politie en OM.
Overige: familie, school, sociaal netwerk, huisarts
De jeugdige en/of de familie zijn de mensen die bij een calamiteit centraal staan. Het
uitgangspunt moet dan ook zijn, dat er met direct betrokkenen ten alle tijden rekening
wordt gehouden bij het informatieproces. Het kan en mag niet zo zijn, dat zij informatie uit de media moeten halen. Ook het inzetten of aanbieden van slachtofferhulp is direct van invloed op deze groep.
Ook de andere betrokkenen bij het kind en/of het gezin, zoals de school, kinderopvang,
peuterspeelzaal, de huisarts, de buren en familie, verenigingen etc. zijn een “partij” bij een
calamiteit. Zij hebben geen directe rol bij de afhandeling van een calamiteit. Maar zij spelen wel een rol rond het kind en/of het gezin en kunnen door de calamiteit geraakt worden,
maar kunnen ook een actieve rol bij het opvangen van de calamiteit spelen. Het is daarom
van belang dat zij betrokken worden, geïnformeerd worden en/of ondersteuning ontvangen.
Calamiteitenteam GGD
In de regio Hollands Midden functioneert sinds enkele jaren een calamiteiten- en zedenteam. Dit team kan bij calamiteiten worden ingeroepen voor coördinatie en ondersteuning bij o.a.
communicatie en voor psychosociale hulpverlening. Het calamiteitenteam is binnen de GGD gepositioneerd. Het team heeft daardoor korte lijnen met het CJG (jeugdgezondheidszorg) en Veilig thuis, die beide ook onder de GGD vallen.
Tenslotte vallen ook de forensisch artsen onder de GGD. Deze forensische artsen
onderzoeken doodsoorzaken bij overledenen en letsels bij slachtoffers van gewelds- of zedenmisdrijven. Dit maakt dat de GGD ook beschikt over medische informatie bij een calamiteit indien sprake is van letsel.
12
5.3 Delen van informatie Bij een calamiteit hebben alle partijen behoefte aan informatie, informatie om de calamiteit te duiden en informatie om acties uit te kunnen zetten. Daarbij kunnen partijen enerzijds bron van informatie zijn en anderzijds ontvanger. Geen enkele partij beschikt over alle
informatie. Het is van belang om vooraf helder te maken welke informatie gedeeld kan
worden. Ook bij calamiteiten gelden immers de privacyregels/het beroepsgeheim. In deze paragraaf worden de informatiestromen globaal geschetst.
Gemeente
De gemeente heeft informatie nodig om haar bestuurlijke verantwoordelijkheid te kunnen vervullen. Dan gaat het om informatie om te bepalen hoe het systeem heeft gewerkt en
welke partijen hun aandeel hebben gehad in de hulpverlening. Voor de gemeente is het van belang om te weten: ‐ ‐ ‐
of de jeugdige/het gezin bekend is/was bij de jeugdhulpaanbieders en zo ja bij wie of de jeugdige/het gezin bekend is/was bij de gecertificeerde instellingen
of er meldingen over het gezin zijn gedaan en zo ja, of aan de melding opvolging is gegeven
‐
of er zicht is op de veiligheid van andere kinderen – indien daarvan sprake is – en of deze veiligheid geborgd is
Afhankelijk van de calamiteit kunnen verdiepende vragen worden gesteld. Ten aanzien van de privacy gelden eisen aan informatie die de wethouder tot zich mag nemen, een
wethouder heeft bijvoorbeeld wel recht op bepaalde dossierinformatie, maar mag niet zelf (medische) dossiers inzien.
Openbare orde en veiligheid
Bij een calamiteit kan aangenomen worden dat er vrijwel zeker sprake zal zijn van een
strafbaar feit en dat daar op zijn minst onderzoek naar moet worden gedaan. De politie zal
dan snel in beeld komen. De chef van dienst van de politie informeert dan de burgemeester om hem/haar van een en ander op de hoogte te brengen. Hierdoor ontstaat er een
informatiestroom tussen de politie en de burgemeester. De burgemeester kan overigens niet alle informatie delen die zij van de politie ontvangt.
(dit wordt aangevuld na overleg met de betrokken partijen. Deze wordt vrijdag gepland)
13
5.4 Communicatie
Naast communicatie intern (informeren van bestuur) en communicatie met betrokken partijen is er bij een calamiteit ook vaak sprake van communicatie naar buiten: naar
inwoners en met pers. Denk hierbij niet alleen aan inwoners in het algemeen, maar ook aan
de omgeving van de betrokken personen (school, de buurt, de kinderopvang, …). Van groot belang daarbij is om de privacy van alle betrokkenen zoveel mogelijk te waarborgen. Noem
daarom bijvoorbeeld nooit de namen van betrokkenen, ook al worden deze op social media en/of in de krant wel al genoemd. Je kunt als gemeente wel de voornaam noemen, als deze al breed bekend is.
Bij communicatie naar buiten is het belangrijk om met betrokken partijen een
communicatiestrategie af te spreken. De gemeente heeft hierbij de regie. Wanneer het OM bij een casus betrokken wordt, neemt deze de regie over en is de gemeente volgend.
14
Draaiboek Fase 1 Organisatie Stap
Omschrijving
Melding
Een melding van een calamiteit kan op verschillende manieren
binnenkomen: vanuit de politie, een instelling, vanuit het jeugden gezinsteam of vanuit betrokken personen. Spreek vooraf duidelijk af bij wie binnen de gemeente de melding van een calamiteit moet binnenkomen.
Beoordeling situatie
De aangewezen persoon binnen de gemeente maakt een eerste
beoordeling van de ernst van de situatie en de te verwachten maatschappelijke onrust. Is er daadwerkelijk sprake van een
calamiteit en is er een (gecontracteerde) jeugdhulpaanbieder betrokken? Samenstelling actieteam
Als er sprake is van een calamiteit, wordt het actieteam
calamiteiten bij elkaar geroepen. Beperk dit actieteam tot diegenen die daadwerkelijk een rol spelen zoals een
teamleider/coördinator, beleidsmedewerker jeugd, medewerker openbare orde en veiligheid en een communicatieadviseur. Het
actieteam kan uitgebreid worden met vertegenwoordiging van de betrokken aanbieder(s) en/of andere partijen om zo informatie, acties en communicatie goed af te kunnen stemmen.
Zorg dat er een goede, rustige vergaderruimte voor het actieteam is, ook om de privacy van betrokken personen te kunnen borgen. Informeren/inschakelen calamiteitenteam
Het is belangrijk om bij een calamiteit ook contact op te nemen
met de calamiteitencoördinator van de GGD. Deze is mogelijk al via de medische lijn op de hoogte van de calamiteit.
Indien gewenst, kan het calamiteitenteam van de GGD worden
ingeschakeld. Zij kunnen ondersteuning bieden bij de coördinatie, bij psychosociale hulpverlening en communicatie. Start logboek
Start met een logboek en leg daarin alle gebeurtenissen en overleggen vast. Het is handig als dit logboek en alle verdere informatie (zoals emails) op een beveiligde plek op de server
opgeslagen kunnen worden. Het gaat immers om privacygevoelige informatie.
Leg in het logboek alleen feitelijke, verifieerbare informatie vast en de bron waarvan de informatie afkomstig is.
15
Fase 2 Actie Stap
Omschrijving
Informeren naar
Is er voor opvang van het gezin gezorgd? Zijn eventuele andere
betrokkenen (gezin
kinderen veilig? Vraag ook of er hulp vanuit de gemeente nodig is.
dader/slachtoffer) Verzamelen van informatie
Verzamel informatie over de casus, de betrokken hulpverlening en het netwerk van de personen die bij de casus betrokken zijn. Zijn
deze al geïnformeerd? Het is niet automatisch zo dat een betrokken jeugdhulpaanbieder als eerste op de hoogte is van een calamiteit.
Informeren bestuur
In de eerste plaats moeten de betrokken portefeuillehouders worden geïnformeerd over de casus. Ook de raad moet op
hoofdlijnen worden geïnformeerd. Stuur bijvoorbeeld altijd de persberichten ook aan de raad.
Informeren collega’s
Bij een calamiteit is slechts een beperkt aantal medewerkers van de
intern
gemeente betrokken. Beoordeeld moet worden of ook andere collega’s binnen de gemeente (op hoofdlijnen, dat er iets is
gebeurd) geïnformeerd moeten worden, zoals het kcc. Zij kunnen
immers gebeld worden. Denk daarom ook aan een instructie hoe te antwoorden op vragen van inwoners en/of pers.
Bepalen
Afhankelijk van de calamiteit wordt een communicatiestrategie
communicatiestrategie
bepaald. Het is belangrijk dit af te stemmen met andere betrokken partijen. Het gaat hierbij om het formuleren van een
gemeenschappelijke en centrale boodschap voor de buitenwereld. Deze boodschap moet zoveel mogelijk beperkt worden tot
‘buitenkantinformatie’: informatie over het proces en de partijen die betrokken zijn. Sluit aan op informatie die op dat moment
‘leeft’. Het gaat hierbij ook om het vastleggen van het woordvoerderschap. Informeren andere gemeenten/regio
Informeer andere gemeenten in de regio dat een calamiteit heeft plaatsgevonden. Denk hierbij ook aan de voorzitter van het Pho
Sociale agenda en aan de TWO, omdat zij benaderd kunnen worden
door de pers met vragen. Opstellen
Om een beeld te hebben van hoe een casus in de gemeente “leeft”
omgevingsanalyses
is het belangrijk om regelmatig omgevingsanalyses uit te voeren.
16
Dit zijn analyses van datgene wat op social media gedeeld wordt.
Fase 3 Onderzoek en evaluatie Stap
Omschrijving
Onderzoek inspectie
De Inspectie informeert de gemeente of zij eigenstandig onderzoek
gaat uitvoeren, welke onderzoeksvragen zij daarbij hanteren en welke jeugdhulpaanbieders of andere partijen in het onderzoek
worden betrokken. Ook informeert zij de gemeente welke andere inspecties mogelijk bij het onderzoek betrokken worden. Evaluatie
Het actieteam en de betrokken partijen voeren een evaluatie uit
naar de aanpak van de calamiteit. Dit is een evaluatie van het
proces (communicatie, tijdigheid, delen van informatie). Waar nodig worden afspraken en protocollen aangepast. Onderzoek gemeente
De gemeente kan ook zelf onderzoek uitvoeren. Het is belangrijk
om dit af te stemmen met de Inspectie. Informeer ook de regio over de uitkomsten van dit onderzoek.
Calamiteit zonder jeugdhulp
Als er hulp is toegekend, maar nog niet opgestart of iemand staat op de wachtlijst – en een calamiteit vindt plaats – dan gaat de inspectie Jeugdzorg onderzoek uitvoeren. Op het moment van toekenning of wanneer iemand op de wachtlijst staat, is al sprake van
betrokkenheid van een hulpverlenende instantie, waarmee voor de inspectie de hulp is
gestart. Wanneer hulp is afgerond, kan het zijn dat bij een calamiteit alsnog onderzoek plaatsvindt bij de voormalige hulpverlenende instantie. Dit is afhankelijk van de calamiteit. De inspectie hanteert daarbij de ‘levensloopreconstructie’. Er wordt vanaf de casus terug geredeneerd tot daar waar het nog relevant is m.b.t. de casus. Dit kan de preventieve
jeugdhulp zijn, soms ook speelt school een rol (Onderwijsinspectie), of een wijkagent (inspectie V&J).
Wat betreft onderzoek naar een calamiteit waarbij een jeugdige is betrokken, maar waar nog geen jeugdhulp in actief is, moet worden vastgesteld hoe dat nu is geregeld en of dat
volstaat. Want bij een calamiteit ‘zonder jeugdhulp’ wordt niet automatisch een inspectie ingeschakeld. Bovendien is niet altijd meteen duidelijk bij een casus of in het verleden
jeugdhulp betrokken is geweest – en er alsnog onderzoek door de inspectie nodig is. Het is dus van belang een calamiteit hierop te screenen.
17
Bijlage 1 Contactpersonen (lokaal in te vullen) Organisatie Gemeente(n) Aanbieder(s) Veilig thuis Jeugdbescherming West
Calamiteitenteam GGD
Inspectie Politie OM Huisarts School CJG Netwerk overig Regio/TWO
18
Contactpersoon
Functie
Telefoonnummer
Emailadres
Bijlage 2 Voorbereiding Acties Interne afstemming: Rolverdeling tussen betrokken bestuurders vastleggen Verbinding tussen beleidsdomein Jeugd, Openbare Orde en Veiligheid en Communicatie intern organiseren
Vastleggen wie feitelijk de eerste melding ontvangt Raadsleden informeren over het calamiteitenplan Contactpersonen: Contactpersoon calamiteiten jeugdhulp aanwijzen Contactpersoon OOV aanwijzen Contactpersoon communicatie aanwijzen Plaatsvervangers aanwijzen voor contactpersonen Bereikbaarheid: Bereikbaarheid bij meldingen organiseren en vastleggen Voorbereiding: Wethouder Jeugd en Burgemeester voorbereiden/trainen op persgesprekken m.b.t.
calamiteiten Jeugdhulp
Collegeleden en raadsleden voorbereiden en trainen op calamiteiten (bijvoorbeeld door simulatie)
Pers en Wmo Adviesraad meenemen in het proces. Met betrokken partijen vastleggen over welke informatie zij moeten beschikken bij een calamiteit en welke partij daarvan de eigenaar (bron) is (wat met wie gedeeld kan/moet worden) Afsluiting: Vastleggen wie het dossier vormt en archiveert
19
Literatuur 1. Handreiking handvatten voor gemeenten communicatie en afstemming bij een calamiteit: stelselwijziging jeugd (www.voordejeugd.nl) 2. Jaarwerkprogramma Toezicht Jeugd 2015 3. Risicoregelreflex in de jeugdzorg? Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, november 2013 4. Weg van de regelreflex: omgaan met incidenten in de jeugdhulp : Tom van Yperen, Nederlands Jeugdinstituut januari 2015 5. Toeleiding naar jeugdhulp in crisissituaties : handreiking transitiebureau via www.voordejeugd.nl 6. Ingrijpende gebeurtenissen Nederlands Genootschap van Burgemeesters, waarin ook aandacht hoe om te gaan met sociale drama’s. via www.burgemeesters.nl/ingrijpendegebeurtenissen 7. Handreiking Gedragscode raadslid en zorg: Gemeente Amstelveen 8. Factsheet ‘Veiligheid en de decentralisatie Jeugdhulp’ voor burgemeesters en ambtenaren OOV: Over vroegtijdig signaleren van risico’s en hoe hiermee om te gaan: http://www.vng.nl/files/vng/publicaties/2014/20140903_factsheetveiligheid-decentralisatie.pdf.pdf
20
Bijlage I Actoren en acties Jeugdige/familie/slachtoffers Met de betrokkenen wordt te allen tijde rekening gehouden bij het informatieproces. Gecheckt moet worden wat de gevolgen zijn voor bijvoorbeeld andere kinderen in een gezin. Zorgaanbieder De zorgaanbieder is verplicht een calamiteit te melden en moet meewerken aan een onderzoek van de inspectie. Inspectie Jeugdzorg De inspectie jeugdzorg stelt bij iedere melding van een calamiteit die binnenkomst een onderzoek in. Dit onderzoek gaat vaak gepaard met een feitenrelaas. De inspectie is verantwoordelijk voor de regie van het onderzoek. Zij brengt rapport aan en geeft daarin verbeterpunten aan. Wanneer een strafbaar feit vermoed wordt schakelt zij de politie in. Ook het OM kan betrokken raken. De inspectie handelt aan de hand van de door haar in 2014 vastgestelde leidraad. Politie/justitie Bij een vermeend strafbaar feit (bijvoorbeeld mishandeling, verwaarlozing, moord) wordt een onderzoek door politie en justitie. In deze periode is de regie uit handen van de gemeente. De burgemeester is betrokken bij het driehoeksoverleg tussen gemeente. Politie en OM. Het OM bepaalt in deze fase hoe en wat gecommuniceerd wordt. Dat is hangende een onderzoek, bijna niets. Gemeente Wethouder Hoewel de gemeente niet verantwoordelijk is voor bijvoorbeeld de uitvoering van jeugdhulp is de gemeente wel eindverantwoordelijk. Bij een calamiteit is het de wethouder die het college en de gemeenteraad te woord staat. Daarom moet de wethouder volledig op de hoogte worden gebracht.
21
Burgemeester Eerder is al gesproken over de rol van burgervader/moeder. Daarnaast is de burgemeester partij in de driehoek gemeente, politie en justitie. Er moet dan ook nauw overleg zijn tussen wethouder en burgemeester. College Het college van B en W moet geïnformeerd worden over de calamiteit en weten hoe zij met deze informatie om moeten gaan. Gemeenteraad Met de gemeenteraad moeten vooraf afspraken gemaakt worden hoe en op welke wijze zij geïnformeerd worden. Vanuit privacy overwegingen moet hier zorgvuldig worden gehandeld. Goed uitgangspunt is niet in te gaan op casuïstiek voordat het onderzoek door de inspectie is afgerond en het inspectie rapport beschikbaar is. Communicatie De communicatieafdeling van de betrokken gemeente heeft de regie waar het communicatie betreft. Uitzondering hierop is de fase wanneer er een justitieel onderzoek plaatsvindt. Er wordt nauw afgestemd met de communicatiemedewerkers van de betrokken jeugdhulpaanbieder(s), maar de gemeente is in de lead.
Tijdelijke werkorganisatie jeugdhulp Holland Rijnland De TWO heeft hier geen direct rol, is verantwoordelijk voor de contractering en financieel beheer en voor beleidsontwikkeling. Het zijn de lokale gemeenten en jeugdhulpaanbieders die verantwoordelijk zijn. De TWO kan indien gewenst en nodig worden ingeschakeld, maar doet dit altijd alleen op verzoek van de gemeente. Wel kan ervoor gezorgd worden dat alle afspraken die van belang zijn rondom dit onderwerp goed in de contracten vastgelegd zijn en dat bij de account gesprekken dit terugkerend onderwerp van gesprek is.
22