Werkboek Recht Gevorderd 1-fase verpleegkundige opleiding
Juni 2014 1
2
Inhoudsopgave
pag.
Voorwoord………………………………………………………………………………………………………………………………………5 Thema I Professioneel handelen: gebonden of vrij?.........................................................................6
-voorbereidingsactiviteit………………………………………………………………………………………….7 -lesactiviteit……………………………………………………………………………………………………………..8 -literatuur………………………………………………………………………………………………………………..24
Thema II Geboorte van een kind: beschermen of niet?...................................................................34
-voorbereidingsactiviteit…………………………………………………………………………………………35 -lesactiviteit…………………………………………………………………………………………………………….37 -literatuur…………………………………………………………………………………………………………………40
Thema III De minderjarige patiënt: zeggenschap bij kind, ouders of hulpverleners?......................45
-voorbereidingsactiviteit………………………………………………………………………………………….45 -lesactiviteit……………………………………………………………………………………………………………..46 -literatuur………………………………………………………………………………………………………………..51
Thema IV Onvrijwillige opname in het psychiatrisch ziekenhuis: vrijheid of gezondheid/veiligheid?.............................................................................................................55
-voorbereidingsactiviteit………………………………………………………………………………………….56 -lesactiviteit……………………………………………………………………………………………………………..59 -literatuur……………………………………………………………………………………………………………… 65
3
Thema V Onvrijwillige zorg bij cliënten met dementie/verstandelijke beperking: toepassen of niet?...................................................................................................................................................71
-voorbereidingsactiviteit ………………………………………………………………………………………………..72 -lesactiviteit…………………………………………………………………………………………………………….75 -literatuur……………………………………………………………………………………………………………….78
Thema VI BOPZ-klachtenprocedure: klacht gegrond of ongegrond?............................................ .93
-voorbereidingsactiviteit………………………………………………………………………………………..94 -lesactiviteit……………………………………………………………………………………………………………94 -literatuur……………………………………………………………………………………………………………….95
Thema VII Wet BIG: mogelijkheden of valkuilen voor de verpleegkundigen?...............................105
-voorbereidingsactiviteit………………………………………………………………………………………106 -lesactiviteit………………………………………………………………………………………………………….108 -literatuur……………………………………………………………………………………………………………..114
Thema VIII Vrije keuze studenten……………………………………………………………………………………………….136
4
Voorwoord In de gevorderd 1-fase van de verpleegkundige opleiding bouwen we met het vak gezondheidsrecht voort op de kennis en kunde die je in de beginnersfase hebt geleerd. Er zijn 7 thema’s. Sommige thema’s zijn nieuw, zoals de regelgeving rondom de onvrijwillige opname in een psychiatrisch ziekenhuis; met andere thema’s brengen we een verdieping in je kennis en kunde aan. Denk aan het thema over de grenzen en mogelijkheden voor de verpleegkundige in de wet BIG. Zoals ook in de beginnersfase is de opzet van een thema als volgt: elk thema begint met een voorbereidingsopdracht waarvoor de literatuur (kennis) in het werkboek/internet geraadpleegd moet worden. In de les gaan we deze opdracht nabespreken en gaan we aan de hand van casuïstiek die in het werkboek is opgenomen, de stof “in de vingers” proberen te krijgen (kunde).
Tijdens de lessen gebruiken we het werkboek dus intensief. Als je je werkboek gezondheidsrecht niet bij je hebt, ben je daarom niet welkom in de les gezondheidsrecht. In elke fase van je opleiding krijg je een werkboek gezondheidsrecht dat behoort bij die fase. Zo heb je na 4 jaar studie niet alleen een compleet naslagwerk gezondheidsrecht voor de verpleegkundige, maar ook zelf/samen uitgewerkte opdrachten die een bijdrage moeten leveren aan het zijn van een “goed hulpverlener” in de dagelijkse praktijk. De toetsing van gezondheidsrecht vindt plaats in de casustoets B aan het eind van de gevorderde 1-fase.
We wensen je (weer) veel plezier en succes met het vak.
Docenten gezondheidsrecht
5
Thema I
Professioneel handelen: gebonden of vrij?
6
G1B2 recht Professioneel handelen: gebonden of vrij? Thema 1
Resultaat
De student kan professioneel handelen.
Praktische voorbereiding
Lezen van literatuur in reader
Theorie
Goed hulpverlenerschap, professionele standaard, professionele autonomie en aansprakelijkheid
Locatie
School
Tijdsduur
Bol: 2uur; bbl: 1 uur
Evaluatie
Korte discussie
Werkproces
3.1, 2.5, 3.4
competentie
R, O,H
Verplicht/keuze
Verplicht
Maken van voorbereidingsactiviteit
Voorbereidingsactiviteit 1. Omschrijf de volgende begrippen: -professionele standaard -professionele autonomie
2. Men zegt wel eens dat een professional een “koorddanser” is. Leg dat uit.
7
Lesactiviteit
Maak casussen en opdrachten over professioneel handelen Gebruik met de Nationale beroepscode voor verpleegkundigen (zie reader)
1. Kies een protocol dat op school wordt gebruikt. a. Geef aan in het protocol waar gebruik gemaakt wordt van “professionele standaard” en “professionele autonomie”. b. Is dit protocol een goed middel om als professional/goed hulpverlener op te treden? Motiveer je antwoord. c. Geef aan waarin je zou willen afwijken van dit protocol? Motiveer je antwoord.
2. Lees in de reader de casus “Doorspuiten infuusnaald bijna fataal”. a. Is verpleegkundige W. een “goed hulpverlener”? Motiveer je antwoord. b. Stel dat op de afdeling waar W. werkt, gebruik wordt gemaakt van het protocol “doorspuiten van een infuusnaald” zoals op het Albeda gebruikt wordt. Is verpleegkundige W. nu een ”goed hulpverlener”?
8
3. Lees in de reader de casus “Baby in kokend water”. Beoordeel aan de hand van de onderstaande begrippen de handelswijze van de hulpverleners die bij de kraamvrouw de zorg verleende? -professionele standaard, -professionele autonomie, -goed hulpverlenerschap en aansprakelijkheid. Zet je antwoord op papier.
4. Lees deze ingezonden casus en vraag aan Nursing. Casus huilende baby Ik ben verpleegkundige op een kraamafdeling. Omdat ik in Nursing had gelezen dat inbakeren bij huilbaby's niet evidence-based is, deed ik dat niet meer. Ik was van plan om het in het werkoverleg aan te dragen zodat het protocol kon worden aangepast, maar er kwam steeds iets tussen. Totdat ik in conflict kwam met de ouders van een huilbaby. Ik weigerde het kindje in te bakeren, ook al was ons protocol nog niet aangepast. De ouders pikten het niet en stapten naar mijn leidinggevende. Zij gaf de ouders gelijk: ik moest het protocol volgen. Maar als verpleegkundige mag je toch van een protocol afwijken, zolang je maar goed kunt verantwoorden wat je doet?
Geef je collega een juridisch juist antwoord. Gebruik de begrippen professionele standaard, professionele autonomie, professional en aansprakelijkheid.
9
5. Casus: Moet de verpleegkundige de arts informeren? Een patiente wordt door een gynaecoloog gezien op de polikliniek van ons ziekenhuis in verband met een kinderwens van patiente. Er wordt een echografie gemaakt en de gynaecoloog stelt vast dat er cysten (holten gevuld met vocht/bloed/talg) te zien zijn in de eileiders. De cysten zullen operatief verwijderd worden. Bij opname -enkele weken later- heeft een verpleegkundige een intake-gesprek met patiente. Op de vraag van de verpleegkundige of de patiente nog een “handicap” heeft, antwoordt patiente dat zij een afwijkende ligging van haar nieren heeft. Patiente wordt geopereerd. Tijdens de operatie blijkt dat de cysten in werkelijkheid de nieren van patiente zijn. Een overbodige operatie heeft plaatsgevonden. De verpleegkundige die de intake heeft gedaan moet zich verantwoorden voor de klachtencommissie van het ziekenhuis. De klacht is dat zij de gynaecoloog had moeten inlichten over de afwijkende ligging van de nieren om een operatie te voorkomen. Is deze klacht gegrond?
Gebruik de begrippen professionele standaard, professionele autonomie, professional.
6. Casus: Overbodige zorg Ik werk als leerling-verpleegkundige op de afdeling interne van een ziekenhuis. Het komt regelmatig voor dat ik twijfels heb over beslissingen van arts-assistenten betreffende de behandeling van patiënten. Er vindt een overbodig onderzoek plaats: bijvoorbeeld een endoscopie bij een maagpatiënt of een patiënt wordt maar niet naar huis gestuurd terwijl de behandeling ook heel goed extramuraal of poliklinisch kan plaatsvinden. De patiënt heeft meestal geen moeite met de keuze van de arts. De 10
patiënt weet niet beter…Ik zou deze overbodige zorg weleens bespreekbaar willen maken. Heb ik het recht om mij te bemoeien met de medische behandeling? Geef je collega een juridisch juist advies. Maak gebruik van de begrippen professionele standaard, professionele autonomie en professional. Gebruik de site: www.cbo.nl voor een richtlijn over maagklachten.
7. Casus: Fotograferen van patiente Lees onderstaand krantenbericht.
Opdracht: Verdedig de huisarts. Maak gebruik van de begrippen goed hulpverlenerschap, professionele standaard, professionele autonomie en aansprakelijkheid. 8. Casus jongensbesnijdenis Lees onderstaand krantenbericht.
11
De klas is werkzaam als verpleegkundigen op de polikliniek chirurgie van een ziekenhuis. Verdeel de groep is drieën. Een groep vindt dat je als professional mee mag werken aan een 12
jongensbesnijdenis, een groep vindt van niet en de andere groep twijfelt. Per groepje inventariseer je je argumenten (met behulp van begrippen goed hulpverlenerschap, professionele standaard en professionele autonomie).
Opdracht: Voer een discussie met elkaar. Is het mogelijk tot instellingsbeleid te komen? Hoe luidt deze?
9.
Casus Marcha
Lees onderstaand krantenbericht
a. De bewegingstherapeute gaf Marcha toestemming naar het toilet te gaan. Heeft de bewegingstherapeute zich hiermee als professioneel hulpverlener gedragen? 13
Gebruik bij de beantwoording van de vraag de begrippen: professionele standaard, professionele autonomie en goed hulpverlenerschap. b. Welke gevolgen voor de professionele standaard, en professionele autonomie van hulpverleners heeft de uitspraak van de rechter?
10. Casus “Zweedse band in de ban doen”
Je bent werkzaam in een zorginstelling en leest in de krant het artikel “Zweedse band in de ban doen”. De volgende dag ga je naar je werk. Welke akties onderneem je? Maak gebruik van het Professioneel Statuut GGZ als je in een GGZ-instelling werkt en van de Nationale beroepscode voor verpleegkundigen als je in een andere sector werkt.
14
11. Casus thuisbevalling Lees onderstaand krantenbericht en beantwoord de vragen.
a. Vind je dat de verloskundigen professioneel gehandeld hebben? Motiveer je antwoord. b. Hoe zou je handelen als jij de kraamzorg thuis zou geven?
15
Evaluatie Bediscussieer de volgende stelling:
‘Protocollering leidt tot “kookboek-zorg” en daardoor tot een verlaging van de kwaliteit van de zorg”.
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
Thema II Geboorte van een kind: beschermen of niet?
34
G1B2 II: De geboorte van een kind: beschermen of niet? Thema II
Resultaat
De student kan de juridische gevolgen verbinden aan het krijgen van een kind.
Praktische voorbereiding
Lezen van literatuur in reader
Theorie
Geboorte, kraamzorg, kinderbijslag, verloven, borstvoeding op het werk
Locatie
School
Tijdsduur
Bol: 2uur; bbl: 1 uur
Evaluatie
Korte opdracht
Werkproces
1.6
competentie
R
Verplicht/keuze
Verplicht
Maken van voorbereidingsactiviteiten
Voorbereidingsactiviteiten 1. Kijk op de site van de gemeente Rotterdam (www.rotterdam.nl) en zoek op “geboorte aangifte”. Beantwoord de volgende stellingen: A. Geboorteaangifte moet binnen 2 dagen na geboorte van het kind plaatsvinden. B. Geboorteaangifte is in elk ziekenhuis in Rotterdam mogelijk. C. Voor aangifte van een kind is het nodig dat er een geboortebewijs is. D. Elk kind krijgt bij geboorteaangifte een BSN-nummer. E. De gemeente informeert automatisch de Provinciale Ent administratie. 2. Hieronder is een artikel 19e uit het Burgerlijk Wetboek (boek 1) afgedrukt. Ben jij als (leerling) verpleegkundige verplicht geboorteaangifte te doen?
Artikel 19e
35
o o o
o o
1.Tot de aangifte van een geboorte is bevoegd de moeder van het kind. 2.Tot de aangifte is verplicht de vader. 3.Wanneer de vader ontbreekt of verhinderd is de aangifte te doen, is tot aangifte verplicht: a. ieder die bij het ter wereld komen van het kind tegenwoordig is geweest; b. de bewoner van het huis waar de geboorte heeft plaats gehad, of indien zulks is geschied in een inrichting tot verpleging of verzorging bestemd, in een gevangenis of in een soortgelijke inrichting, het hoofd van die inrichting of een door hem bij onderhandse akte bijzonderlijk tot het doen van de aangifte aangewezen ondergeschikte. 4.Voor een in het derde lid, onder b, genoemde persoon bestaat de verplichting alleen indien een onder a genoemde persoon ontbreekt of verhinderd is. 5.Wanneer tot de aangifte bevoegde of verplichte personen ontbreken of nalaten de aangifte te doen, geschiedt deze door of vanwege de burgemeester van de gemeente alwaar de geboorteakte moet worden opgemaakt.
Maak de volgende meerkeuzenvragen:
1. Van welke organisatie ontvangen de ouders de kinderbijslag? a. De gemeente b. De SVB c. Het UWV d. De zorgverzekeraar 2. Beoordeel onderstaande uitspraken: I. Kraamzorg is opgenomen in de ZVW. II. Het eigen risico is van toepassing op kraamzorg. a. I en II zijn juist b. I is juist en II is onjuist c. I is onjuist en II is juist d. I en II zijn onjuist 3. De Wet arbeid en zorg (Wazo) kent een aantal verlofvormen voor de werknemer waarbij het loon wordt doorbetaald? Welke hoort daar niet bij? a. Het calamiteitenverlof b. Het zwangerschapsverlof c. Het bevallingsverlof d. Het ouderschapsverlof
4. Welke uitspraak over het kraamverlof volgens de Wet arbeid en zorg is onjuist? a. De partner van de vrouw heeft recht op 2 dagen kraamverlof na de bevalling. b. De vrouw die bevalt heeft recht op tenminste 16 weken kraamverlof. 36
c. Kraamverlof moet binnen 4 weken na de bevalling worden opgenomen. d. Bij kraamverlof wordt het loon doorbetaald.
Lesactiviteiten
Het oplossen van vragen naar aanleiding van praktijksituaties
Casus Hansje Je werkt/loopt stage op de kraamafdeling van ziekenhuis Van Weel Bethesda te Dirksland en bent aanwezig bij de geboorte van Hansje op zaterdag 19 juni 2012 na een zwangerschapsduur van 25 weken. De ouders van Hansje zijn Piet de Waal (garnalenvisser) en Carla Romijn wonen in Spijkenisse. Je leidinggevende vraagt aan jou aangifte te doen van de geboorte van Hansje omdat Piet de Waal op de Noodzee is. a. b. c. d. e. f.
Mag of moet je aangifte doen? Waar doe je aangifte? Hoe doe je aangifte? Wat is de uiterste datum waarop je aangifte doet? Welke gegevens heb je nodig voor de aangifte? Welke documenten neem je mee? Gebruik ook de site van de gemeente.
Casus Karin Vanger Karin Vanger wil kraamzorg als haar kind thuis is geboren. Het is haar eerste kind. Karin is heeft de basisverzekering afgesloten bij het Zilveren Kruis Achmea. a. Waar moet Karin zich melden voor kraamzorg? b. Op hoeveel kraamzorg heeft Karin recht als zij alleen het Basispakket kraamzorg heeft? c. Stel dat Karin psychisch ziek is. Krijgt ze dan meer kraamzorg? d. Stel dat Karin kraamzorg afwijst. Wat nu? e. Stel dat de bevalling in het ziekenhuis heeft plaatsgevonden. De 3e dag na de bevalling komt zij thuis. Op hoeveel uur kraamzorg heeft Karin nog recht? 37
f. Welke eigen bijdrage moet Karin betalen voor de kraamzorg? Maak gebruik van www.cvz.nl en landelijk indicatieprotocol kraamzorg 2011 (via google).
38
Casus Judith Severs Judith Severs is 28 jaar en gehuwd met Lex Severs. Judith is full time werkzaam als verpleegkundige in een verpleeghuis van Laurens te Rotterdam. Zij is voor de ZVW verzekerd bij Zilveren kruis Achmea. Zij heeft geen aanvullende ziektekostenverzekering afgesloten. Judith is 5 maanden zwanger. De uitgerekende datum is 1 december 2011. Judith wil 4 weken voor de uitgerekende datum met zwangerschapsverlof. Na de bevalling gaat zij 3 dagen werken. Haar man zal ouderschapsverlof opnemen. Op 15 december 2011 krijgt Judith een gezonde zoon na een poliklinische bevalling. Zij verblijft 2 dagen extra op de kraamafdeling van het Sint Franciscus Gasthuis te Rotterdam. Na haar bevallingsverlof gaat Judith weer werken. Zij wil haar zoon borstvoeding geven op het werk.
a. Wanneer is het bevallingsverlof voor Judith afgelopen? Zie: www.uwv.nl. b. Stel dat Judith ziek is geworden door de zwangerschap. Wordt het bevallingsverlof dan verlengd? Motiveer je antwoord. c. Stel dat Judith 50 uur kraamzorg krijgt. Hoe hoog is de eigen bijdrage voor Judith? Kijk op de site van de ZVW-verzekeraar van Judith. d. Krijgt Lex vrij voor de bevalling van zijn vrouw op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo)? e. Heeft Judith het recht om minder te gaan werken? Hoeveel? f. Op hoeveel ouderschapsverlof heeft Lex maximaal recht volgens de Wazo? g. Waarop heeft Judith recht als zij borstvoeding wil geven op haar werk? h. Geeft de CAO -VVT aan Judith nog extra rechten die te maken hebben met de geboorte van haar kind?
Casus Piet-Jan Piet verzorgt kleine Jan (1 jaar). a. Heeft Piet recht op kinderbijslag? b. Hoeveel krijgt Piet aan kinderbijslag? c. Moet Piet de kinderbijslag zelf aanvragen? 39
d. Zijn er nog andere toeslagen die Piet krijgt? Zie : www.svb.nl
Casus Willie van der Klooster Willie is zwanger. Na de bevalling wil zij borstvoeding geven. Haar werkgever, een schildersbedrijf, zegt tegen haar: “Dat is prima, maar wel in je eigen tijd. En bovendien, doe het niet op het bedrijf, want dat is niet goed voor je baby, denk ik.” Willie vraagt aan jou of “de wet er iets over zegt”.
Kun je Willie van een goed advies dienen? Gebruik bijv. de site www.voedingscentrum.nl
Evaluatie Verbind onderstaande uitspraken met de juiste wet “Het zorgverlof is wettelijk geregeld.” “Ouders krijgen kinderbijslag voor hun kind.” “Ouders kunnen hun werkgever verzoeken hun arbeidsduur te verminderen”. “Verloskundige zorg is gegarandeerd.” “Ouders mogen zelf de voornaam van hun kind kiezen.” “Zwangere vrouwen moeten zijn zwaar werk doen.”
BW, ZVW, Arbo-wet, AKW, Wazo, WAA. 40
LITERATUUR BIJ THEMA II Verlof Naast vakantie heeft een werknemer recht op verlof. Vakantie is een vrijstelling van het verrichten van de afgesproken arbeid, waarin de besteding van de tijd helemaal ter vrije keuze is van de werknemer. Verlof wordt verleend als er bijzondere omstandigheden zijn waardoor van de werknemer niet kan worden verwacht dat hij zijn werk verricht. Bij verlof wordt de werknemer vrijgesteld van de afgesproken arbeid voor een bepaald doel. Verlof kan onderscheiden worden in betaald en onbetaald verlof. Het combineren van arbeid en zorgtaken is de laatste jaren een belangrijk gespreksonderwerp voor werknemers en werkgevers. In toenemende mate hechten werknemers aan mogelijkheden om waar nodig en gewenst tijd te kunnen besteden aan de zorg voor gezin en familie. Ook steeds meer werkgevers zijn zich bewust van het feit dat de combinatie van arbeid en zorg een essentieel onderdeel wordt van de afspraken die zij met hun werknemers maken. Uitgangspunt voor het overheidsbeleid is het verwezenlijken van het zogenoemde ‘combinatiescenario’. Hierdoor wordt de keuzevrijheid voor mensen om te werken en te zorgen vergroot. In dit scenario hebben ouders met kinderen bijvoorbeeld beiden een betaalde baan in deeltijd, zorgen beiden een deel van de week zelf voor de kinderen en maken voor een deel van de week gebruik van kinderopvang. Twee wetten zijn van belang:
Wet aanpassing arbeidsduur ( WAA, 2000) Deze wet geeft aan werknemers het recht op zowel vermindering als vermeerdering van de arbeidsduur. Deze wet wordt opgenomen in de Wet arbeid en zorg. Werknemers hebben een wettelijk recht op deeltijdarbeid. Op organisaties of bedrijven met minder dan tien medewerkers is de wet echter niet van toepassing. Een werknemer die ten minste een jaar in dienst is, kan bij zijn werkgever schriftelijk het verzoek indienen om zijn arbeidsduur aan te passen. De werknemer moet in zijn schriftelijke verzoek aangeven hoeveel uur hij minder of meer wil gaan werken, vanaf welke datum hij de aanpassing wil en hoe hij de te werken uren over de week wil verdelen. Na overleg met de werknemer, moet de werkgever in beginsel het verzoek toewijzen. Alleen als hij kan aantonen dat er zwaarwegende bedrijfsbelangen zijn, kan hij het verzoek afwijzen. Een zwaarwegend bedrijfsbelang is bijvoorbeeld dat er niemand is om het werk over te nemen, dat erdoor de aanpassing roostertechnische problemen ontstaan, dat er niet voldoende werk is of dat erg een formatie is. Als de werkgever een dergelijk bedrijfsbelang niet kan aantonen, dan wordt de arbeidstijd van de werknemer aangepast, zoals hij dat heeft verzocht. In principe moet de werkgever daarbij uitgaan van de werktijden zoals de werknemer die in zijn verzoek heeft aangegeven. Is deze verdeling volgens de werkgever niet mogelijk, dan moet hij de redenen aangeven waarom dit niet mogelijk is en de werknemer een ander voorstel doen. Als de werkgever het verzoek afwijst, dan moet hij aan de werknemer meedelen waarom hij daartoe heeft besloten. Als de werknemer het met deze beslissing niet eens is, dan kan hij dit voorleggen aan de kantonrechter. De werknemer mag eens in de twee jaar een verzoek tot aanpassing van zijn arbeidsduur indienen. Van deze regeling mag voor wat betreft de vermindering van de arbeidsduur niet worden afgeweken. Voor wat betreft de vermeerdering van de arbeidsduur, mag van de regeling worden afgeweken in de cao.
Wet arbeid en zorg (Wazo, 2001) De wet arbeid en zorg (Wazo) biedt één samenhangende regeling voor verlof en deeltijdwerk. De Wet arbeid en zorg is van toepassing op alle werkenden, dus zowel werknemers als ambtenaren als zelfstandigen. In de wet worden de volgende vier verloven geregeld. 1. Zwangerschaps-, bevallings-, adoptie- en pleegzorgverlof In de Wazo wordt een wettelijk recht op minimaal zestien weken zwangerschaps- en bevallingsverlof geregeld. De uitkering die door het UWV wordt uitgekeerd, bedraagt 100% van het dagloon. De werkneemster moet uiterlijk drie weken voorafgaand aan het verlof aan de werkgever een zwangerschapsverklaring tonen. De bevalling moet uiterlijk twee dagen na de bevalling bij de werkgever worden gemeld.De wet introduceert het adoptieverlof en pleegzorgverlof. Het is bedoeld voor adoptiefouders en ouders die een pleegkind opnemen in hun gezin. De gedachte erachter is dat in de eerste weken nadat een adoptie- of pleegkind deel is gaan uitmaken
41
van het gezin, zowel kind als gezin de mogelijkheid moeten krijgen zich aan elkaar te binden. Ook is er vaak tijd nodig om de adoptie te regelen, bijvoorbeeld om het adoptiekind uit het buitenland te halen. Beide adoptief- of pleegouders hebben een wettelijk recht op vier weken verlof. Ook het adoptie- en pleegzorgverlof is dwingend en gekoppeld aan een uitkering (100% van het dagloon). Tijdens deze vormen van verlof loopt de opbouw van vakantiedagen door, ook al bestaat er geen loonaanspraak bij de werkgever. 2. Kraamverlof Ook het kraamverlof is geregeld in de Wazo. Op grond van deze regeling kan de werknemer aanspraak maken op kraamverlof ter gelegenheid van de bevalling van zijn partner en om aan wettelijke verplichtingen, zoals aangifte bij de burgerlijke stand te voldoen. Ook adoptiefouders hebben dit recht. Het gaat om een recht van twee dagen betaald verlof dat binnen 4 weken na de geboorte moet worden opgenomen. Toekomstig recht Er ligt een initiatiefwetsvoorstel voor betaald vaderschapsverlof. Het voorstel gaat uit van vijf werkdagen vaderschapsverlof voor een fulltimer.
3.Calamiteitenverlof en ander kort verzuimverlof Op grond de Wazo heeft een werknemer voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, aanspraak op loondoorbetaling als hij door zeer bijzondere, buiten zijn schuld ontstane omstandigheden niet kan werken (calamiteitenverlof). Het is alleen bedoeld als oplossing voor onvoorziene situaties, situaties waarbij geen uitstel mogelijk is. Hierbij kan worden gedacht aan een gesprongen waterleiding, de bevalling van je partner, aangifte van geboorte kind, de begrafenis van een huisgenoot/nabij familielid, een plotseling ziek kind. Via deze verlofregeling kunnen de eerste noodmaatregelen getroffen worden. Daarna is er bijvoorbeeld het kraamverlof of kortdurend zorgverlof. In een CAO kan –ook ten nadele- van de werknemer van het calamiteitenverlof in de Wazo worden afgeweken.
4. Kort zorgverlof Dit verlof moet worden gezien als een aanvulling op het calamiteitenverlof. Het geeft het recht om, als dat noodzakelijk is, zelf voor een bepaalde periode voor een ziek kind (ook pleegkind), een partner of een ouder te zorgen. Aan dit verlof worden wel een aantal voorwaarden verbonden. Zo is de kring van personen voor wiens verzorging de werknemer gebruik kan maken van dit verlof nader aangegeven. De nadruk van het zorgverlof ligt op zorgtaken binnen het gezin, zoals de zorg voor thuiswonende kinderen of partner. Dat betekent dat de verzorging van niet-thuiswonende kinderen en schoonouders (de ouders dus wel) van de werknemer buiten de reikwijdte van het recht op zorgverlof vallen. De maximale duur van het verlof bedraagt tien dagen per jaar voor een voltijdwerknemer. De werknemer die een deeltijddienstverband heeft, heeft naar rato recht op het zorgverlof. Bij het toekennen van het verlof mag de werkgever rekening houden met eventuele zwaarwegende gevolgen van het opnemen van het verlof voor de bedrijfsorganisatie. Het recht op verlof gaat direct bij de melding in. Gedurende het verlof is recht op 70% van het maximum dagloon (minimaal het minimumloon). In de CAO mogen afwijkingen van de wet worden opgenomen.
5.Langdurend zorgverlof Langdurend zorgverlof bestaat voor de werknemer die hulp biedt aan partner, (pleeg)kind of ouder (niet schoonouder) die levensbedreigend ziek is. Dit betekent dat het leven van die persoon op korte termijn ernstig in gevaar is. Per jaar mag maximaal twaalf aaneengesloten weken lang maximaal de helft van het aantal uren dat gewerkt wordt als zorgverlof worden opgenomen. De totale omvang van het verlof is maximaal zes keer de wekelijkse arbeidsduur per jaar. In het contract of de cao kan anders geregeld worden en kan ook ten nadele van de werknemer van deze regeling worden afgeweken. Het langdurend zorgverlof is onbetaald. Dit verlof gaat twee weken na de melding in. Bij het toekennen van het verlof mag de werkgever rekening houden met eventuele zwaarwegende gevolgen van het opnemen van het verlof voor de bedrijfsorganisatie. Als de werknemer een week voor de ingang van het verlof geen schriftelijke afwijzing heeft ontvangen, gaat het verlof conform het verzoek van de werknemer in. Tijdens dit verlof bouwt de werknemer vakantiedagen op. Ook dit is een uitzondering op de regel dat opbouw van vakantiedagen alleen plaatsvindt over de periode dat er recht op loon is.
42
Toekomstig recht Sinds augustus 2011 is een nieuw wetsvoorstel in behandeling bij de Tweede Kamer dat tot doel heeft de regelingen voor verlof en arbeidstijden te moderniseren. De wetswijziging zoals is voorgesteld maakt het mogelijk dat een werknemer langdurend verlof kan opnemen voor anderen dan alleen ouder, partner of kind.
6. Ouderschapsverlof Onbetaald ouderschapsverlof kan in overleg met de werkgever in maximaal zes gedeelten worden opgenomen. Op grond van de cao kan het zijn dat er toch een bepaald recht op betaling is. Tijdens het verlof kan de verlofgerechtigde korting krijgen op de inkomstenbelasting die betaald moet worden. Een werknemer heeft per kind recht op ouderschapsverlof als: – zijn arbeidsovereenkomst bij deze werkgever minstens een jaar heeft geduurd; – het kind van de werknemer jonger dan acht jaar is en bij hem woont en duurzaam wordt verzorgd en opgevoed door hem. De duur van het ouderschapsverlof bedraagt 26 maal het aantal arbeidsuren per week. Iemand die 32 uur per week werkt heeft dus recht op 832 uur ouderschapsverlof. Het recht op ouderschapsverlof moet twee maanden voor inwerkingtreding schriftelijk bij de werkgever worden aangevraagd. Het recht zelf kan niet geweigerd worden. Op grond van gewichtige redenen kan wel de spreiding van het aantal uren over de week wijzigen. In cao mogen afwijkingen worden gemaakt op de wettelijke regels.
43
Thema III De minderjarige patiënt: zeggenschap bij kind, ouders of hulpverleners?
44
Thema III
G1B2 : De minderjarige patiënt: zeggenschap bij kind, ouders of hulpverlener?
Resultaat
De student kan beoordelen hoe omgegaan moet worden met informatie recht, toestemmingsvereiste en privacyrecht bij minderjarige patiënt.
Praktische voorbereiding
Lezen van literatuur in reader
Theorie
Wil(on)bekwame minderjarigen, patiëntenrechten bij minderjarigen
Locatie
School
Tijdsduur
Bol: 2uur; bbl: 1 uur
Evaluatie
Eenvoudige casus
Werkproces
1.8, 1.7, 1.9, 1.6
competentie
R, F, K
Verplicht/keuze
Verplicht
Maken van voorbereidingsopdracht
Voorbereidingsactiviteit Beantwoord de volgende meerkeuzevragen: 1. De minderjarigheid eindigt: a. Bij het bereiken van de 18 jarige leeftijd. b. Bij het bereiken van de 16 jarige leeftijd. c. Bij het bereiken van de 21 jarige leeftijd. d. Bij het overlijden van beide ouders van de minderjarige. 2. De WGBO a. maakt geen onderscheid tussen minderjarigen. b. onderscheidt drie leeftijdsgroepen van minderjarigen. c. verlaagt de meerderjarigheidsgrens naar 16 jaar. d. geeft het informatierecht aan ouders van het minderjarige kind.
45
3. Verstandelijk gehandicapte ouders kunnen het ouderlijk gezag verliezen. Hoe wordt dit verlies van het ouderlijk gezag dan genoemd? a. Ontheffing b. Ontneming c. Ontzetting d. Schorsing 4. Beoordeel onderstaande uitspraken; I. Een voogd is altijd een van de ouders van het minderjarige kind. II. Een voogd heeft het ouderlijk gezag. a. I en II zijn juist b. I is juist en II is onjuist c. I is onjuist en II is juist d. I en II zijn onjuist 5. Volgens de WGBO a. heeft een kind recht op informatie. b. hebben de ouders recht op informatie over de gezondheid van hun kind. c. moet de informatie schriftelijk aan de ouders of kind worden verstrekt. d. heeft de hulpverlener de keuze: of het kind of de ouders informeren. Lesactiviteit Maak casussen over het toepassen van de patiëntenrechten bij minderjarigen
Casus Daan Bij de 8-jarige Daan moet bloed afgenomen worden. Hij is erg bang voor de prik en moet huilen. “ Ik wil het niet, ik ga weg”! roept hij boos. De verpleegkundige en zijn vader kalmeren hem. Daarna verloopt het bloed afnemen zonder problemen. Heeft de verpleegkundige juridisch juist gehandeld?
Casus Janneke Janneke (14 jaar) heeft een grote moedervlek op haar rug. Op de tv ziet zij dat zo’n moedervlek verwijderd kan worden. Dat wil zij ook. Haar ouders vinden het onzin. Zij vinden dat Janneke zichzelf moet accepteren zoals zij is. De huisarts zal met Janneke en met haar ouders overleggen. Daarna besluit hij aan Janneke te vragen te wachten tot na haar 16e verjaardag. 46
Heeft de huisarts juridisch juist gehandeld?
Casus Brenda Brenda van 15 jaar wil de pil. Zij wil absoluut niet dat haar ouders te weten komen dat zij de pil gaat slikken. Dat durft ze niet te vertellen. De arts vindt haar oud en wijs genoeg om daarover zelfstandig te beslissen. Hij schrijft haar de pil voor zonder haar ouders in te lichten. Heeft de arts juridisch juist gehandeld?
Casus Wim Wim (7 jaar) is voor de eerste maal opgenomen in het ziekenhuis vanwege een ernstige nierproblemen. Hij is comateus. De hulpverleners bespreken met de ouders van Wim de behandelmogelijkheden. Die zijn er eigenlijk niet. De ouders willen dat Wim gedialyseerd wordt. Wat nu?
Casus Jehova’s getuige Een jongen van 15 jaar wordt opgenomen na een verkeersongeluk. De jongen verkeert buiten levensgevaar. Hij is niet aanspreekbaar. Vanwege ernstig bloedverlies willen de behandelaars hem bloed toedienen. De ouders zijn beide Jehova’s getuigen. Zij weigeren deze behandeling. De jongen die van dezelfde kerkelijke gezindheid is als zijn ouders, heeft geen schriftelijke verklaring in bezit waarbij hij te kennen geeft toediening van bloed of bloedproducten af te wijzen. Afzien van bloedtoediening zal de levenskansen van de jongen ernstig bedreigen. De arts en de verpleegkundigen voeren overleg over de ontstane situatie.
Verdeel de rollen arts en verpleegkundigen, bespreek de casus en kom tot een gemotiveerd besluit.
Verandert de uitkomst als de jongen 9 jaar is? 47
Verandert de uitkomst als de jongen wilsbekwaam is?
Casus Somalische baby Lees onderstaand krantenbericht en beantwoord de volgende vragen:
1. Hoe beoordeel je de handelswijze van de arts, verpleegkundigen en ouders? Motiveer je antwoord. 2. Geef aan welke verbeteringen het ziekenhuis moet aanbrengen?
48
Casus Fatima Fatima (12 jaar) woont bij haar vader. Alleen haar moeder heeft het ouderlijk gezag. De moeder weet dat Fatima onder behandeling is bij een GGZ-instelling, maar heeft na twee gesprekken bij de instelling nooit meer contact gezocht over de hulpverlening aan haar dochter. Fatima doet een suïcidepoging. Fatima en haar vader willen beiden niet dat de moeder hierover door de hulpverlener van de GGZ-instelling wordt geïnformeerd. Welke verplichting heeft de hulpverlener van de GGZ-instelling?
Casus Willem Willem (17 jaar) is zwaar verstandelijk gehandicapt. Hij gedraagt zich als een kind van 3 jaar. Willem wordt opgenomen in een instelling voor verstandelijk gehandicapten.. Voor Willem moet een zorgbegeleidingsplan worden opgesteld. De ouders van Willem zijn door de rechter onder toezicht gesteld. Het team waarin jij zit, vraagt zich af met wie het conceptzorgbegeleidingsplan moet worden besproken. Geef je team eens een goed juridisch onderbouwd antwoord.
Casus Mazelenvaccinatie Lees onderstaand krantenbericht
49
Is de werkwijze van de GGD in lijn met de WGBO? Motiveer je antwoord.
Evaluatie Casus Wilma Op de spoedeisende hulp van een ziekenhuis komt de minderjarige Wilma met haar broer van 20 jaar vanwege een diepe bloedende voorhoofdwond. De wond moet binnen 15 minuten worden gesloten om te voorkomen dat er een ontsierend litteken ontstaat. Er zijn twee manieren om de wond te dichten: krammen of draad. De verpleegkundige en de leerling-verpleegkundige overleggen over de vraag wie toestemming moet geven voor het hechten van de wond. Stel: Wilma is 8 jaar. Wilma is 15 jaar Wilma is 17 jaar.
50
Literatuur Thema III Ouderlijk gezag en voogdij De minderjarige staat tot zijn meerderjarigheid (tot 18 jaar) onder gezag van zijn ouders of een voogd. Na een echtscheiding is het mogelijk dat het ouderlijk gezag bij een van de ouders berust. Als beide ouders zijn overleden, wordt een voogd benoemd. Het doel van het toekennen van het gezag aan ouders of voogd is niet het geven van beschikkingsrecht over de minderjarige. Het gezag dient de “verzorging en opvoeding” van de minderjarige te garanderen. Het dient ruimte tot de ontwikkeling van het kind te geven. Ouders kunnen hierbij hulp ontvangen. Denk aan de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) voor advies en opvoedingsondersteuning. Ouders/voogd vertegenwoordigen verder de minderjarige in en buiten de rechtszaal. Alleen met toestemming van de ouders/voogd handelingsbekwaam om bijvoorbeeld aankopen te doen. In de gezondheidszorg is in de WGBO een uitzondering gemaakt. Aantasting van het ouderlijk gezag Wanneer minderjarigen in hun ontwikkeling worden bedreigd, zijn vele vormen van hulpverlening denkbaar. In de Jeugdwet is (de toegang tot) deze hulpverlening geregeld. Natuurlijk moet worden geprobeerd de ouders te overtuigen van de wenselijkheid vrijwillige hulpverlening te aanvaarden. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor toereikend aanbod van kwalitatief en kwantitatief. De Bureau’s jeugdzorg kunnen “lichte hulp” zelf geven; gespecialiseerde hulp wordt door jeugdzorginstellingen gegeven. Zijn ouders of is het kind niet in staat of bereid vrijwillig die hulp te aanvaarden, dan is een kinderbeschermingsmaatregel (jeugdbeschermingsmaatregelen) mogelijk. De (kinder)rechter beslist over deze maatregelen op aanvraag van de Raad van de Kinderbescherming of de Officier van Justitie. Bureau jeugdzorg voert de maatregelen uit. Er zijn vijf mogelijkheden om het gezag aan te tasten: 1.Maatregel voor opvoedondersteuning De kinderrechter kan per 1-1-2015 op initiatief van Bureau jeugdzorg, Raad voor de Kinderbescherming, ouder, de Officier van Justitie deze lichtste maatregel ter beperking van het gezag opleggen als een minderjarige in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de zorg noodzakelijk is om die bedreiging weg te nemen en deze zorg niet/onvoldoende door de ouders wordt geaccepteerd. De rechter geeft aan waarop de maatregel is gericht en draagt aan Bureau Jeugdzorg op om de ondersteuning aan de ouders te bieden. De maatregel geldt maximaal voor een jaar en kan eenmaal met een jaar worden verlengd. Als de ouders de ondersteuning niet aanvaarden, moet Bureau Jeugdzorg direct de Raad voor de Kinderbescherming inlichten. 2.Ondertoezichtstelling Bij de ondertoezichtstelling (ots) wordt het gezag verder aangetast, maar ouders behouden nog wel het ouderlijk gezag. . De kinderrechter stelt de minderjarige onder toezicht op dezelfde grond als de maatregel voor opvoedingsondersteuning. Het moet nu wel gaan om een ernstige bedreiging. Voorwaarde is wel dat de ouders in staat moeten worden geacht de verantwoordelijkheid voor opvoeding en verzorging te dragen. Een ots kan ook door anderen (familieleden) dan de Raad voor de Kinderbescherming/officier van Justitie worden aangevraagd. De kinderrechter benoemt een gezinsvoogd, een maatschappelijk werker van Bureau Jeugdzorg, die aan de ouders begeleid. De ouders zijn verplicht schriftelijke aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg op te volgen. De ots is een tijdelijk maatregel (maximaal 1 jaar) en kan telkens worden verlengd. Voor een uithuisplaatsing is een afzonderlijk besluit van de kinderrechter nodig.
51
3.Ontheffing van het ouderlijk gezag Bij ontheffing zijn de gevolgen gelijk aan de ontzetting. De reden van de ontheffing is een andere: er is geen verwijt bij de ouders. De ouders zijn ongeschikt of niet in staat de plicht tot verzorging en opvoeding van het kind te vervullen. Wilsbekwame ouders dienen met de ontheffing in te stemmen, tenzij dat niet in het belang van het kind is. 4.Ontzetting uit het ouderlijk gezag Ontzetting is een ernstige maatregel. Het gezag van de ouder(s) wordt geheel ontnomen. Het kind komt onder gezag van een voogd, meestal Bureau Jeugdzorg die maatschappelijk werkers in dienst heeft.om het kind feitelijk te begeleiden. Het kind verblijft in een pleeggezin of een tehuis. De wet (Burgerlijk Wetboek) geeft de gronden voor deze maatregel aan: misbruik van het ouderlijk gezag of grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen. Een andere grond is slecht levensgedrag van de ouders (bijvoorbeeld ernstig alcoholmisbruik ouders, prostitutie) als het kind ernstig nadeel hiervan ondervindt. De ouders treft hiervoor een verwijt. Ouders blijven financieel verantwoordelijk voor het onderhoud van hun kind. 5.Voorlopige voogdij In spoedeisende gevallen is het mogelijk dat de rechter tot een voorlopige voogdij (maximaal 6-12 weken) beslist. De ouders worden geschorst in de uitoefening van het gezag. Denk hierbij aan ouders die om religieuze redenen bij hun kind geen bloed willen toegediend krijgen, hoewel het bloed levensreddend is. De Raad van de Kinderbescherming doet binnen genoemde 6-12 weken een definitief voorstel aan de rechter. Deze procedure wordt ook gevolgd als bijvoorbeeld er een vermoeden is van kindermishandeling. Een ots kan overigens ook in spoedeisende situaties “voorlopig” worden opgelegd.
Rechtspositie in de zorg van minderjarigen en hun ouders/voogd Een minderjarige die in contact komt met een hulpverlener in de gezondheidszorg heeft op grond van de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO, 1995) rechten en plichten. Zijn rechtspositie is sterk afhankelijk van zijn leeftijd. De WGBO onderscheidt drie leeftijdscategorieën: 1. Onder de 12 jaar 2. Van 12 tot 16 jaar 3. 16 jaar en ouder. Voor alle minderjarigen geldt dat zij het recht hebben om een klacht in te dienen bij de klachtencommissie, indien zij willen klagen over de zorgverlening. Minderjarigen tot twaalf jaar De ouders/voogd sluiten de behandelingsovereenkomst af en moeten in beginsel toestemming gegeven hebben voor een behandeling voordat hiermee kan worden begonnen. Ouders hebben recht op informatie en het inzagerecht. Het jonge kind moet wel geïnformeerd worden door de hulpverlener op een wijze die past bij het bevattingsvermogen van het kind. In bijzondere situaties kan met een beroep op ‘de zorg van een goed hulpverlener’ worden afgeweken van het besluit van de ouders/voogd tot het al dan niet behandelen. Denk aan een medisch zinloze behandeling of een medisch noodzakelijk behandeling. Indien ouders/voogd noodzakelijke zorg weigeren (bijvoorbeeld bloedtransfusie bij kind van Jehova’s getuigen, preventieve zorg tijdens een polio-epidemie) is het mogelijk de behandeling toch door te zetten. Belangrijke voorwaarde is dat de behandeling
52
“noodzakelijk is om ernstig nadeel voor de gezondheid van het kind te voorkomen”. In acute situaties kan een beroep worden gedaan op ‘de zorg van een goed hulpverlener’. In minder acute situaties moet de hulpverlener zich tot de Officier van Justitie of de Raad voor de Kinderbescherming wenden die vervolgens een voorlopige voogdij kunnen verzoeken aan de rechter. In niet-acute situaties dient de hulpverlener het geval eerst voor te leggen aan de Raad voor de Kinderbescherming die bepaalt of hij om een voorlopige toevertrouwing aan de officier zal verzoeken. Om dezelfde reden is het mogelijk de ouders/voogd niet te informeren of inzage in het dossier te geven. Als het kind onder toezicht gesteld is, kan –indien de rechter dit heeft bepaald- de gezinsvoogd de toestemming voor een medische behandeling geven. De opvattingen van het kind moeten worden meegewogen, zeker als er twijfel is over het belang van de patiënt. Ouders hebben een betalingsplicht. Daarbij moet worden aangetekend dat zij voor de kosten van somatische zorg en zorg aan mensen met een zware verstandelijke beperking verzekerd zijn (AWBZ, ZVW). De financiering van de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen en zorg aan jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking is per 1-1-2015 geregeld in de Jeugdwet. Minderjarigen vanaf twaalf jaar en jonger dan zestien jaar De minderjarige vanaf twaalf jaar en jonger dan zestien jaar is in beginsel ook handelingsonbekwaam om zelfstandig een behandelingsovereenkomst te sluiten, maar hij kan wel met toestemming van de ouders/voogd de behandelingsovereenkomst afsluiten. Het kind en ouders/voogd moeten in beginsel geïnformeerd worden door de hulpverlener over de behandeling. Bij zeer privacygevoelige zorg (bijvoorbeeld abortus) kan hiervan worden afgeweken omdat informatievoorziening in strijd kan zijn met ‘de zorg van een goed hulpverlener’. Voor het inzagerecht geldt dat de ouders/voogd toestemming nodig hebben van het kind. Ten aanzien van de toestemming voor een verrichting geldt als uitgangspunt een systeem van de dubbele toestemming: kind en ouders/voogd moeten toestemmen. Het kind wordt geacht wilsbekwaam te zijn, totdat het tegendeel vaststaat. Door het systeem van de dubbele toestemming zijn problemen te verwachten indien ouders/ voogd en kind van mening verschillen. Indien een wilsbekwame minderjarige de behandeling ook na weigering van de ouders/voogd weloverwogen blijft wensen, kan de zorg worden uitgevoerd (bijvoorbeeld abortus, de pil voorschrijven, cosmetische chirurgie). Een behandeling mag ook tegen de wil van de ouders/voogd plaatsvinden, indien de verrichting kennelijk noodzakelijk is om ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen (bijvoorbeeld behandeling tegen geslachtsziekte). Indien een wilsbekwame twaalf- tot zestienjarige zorg weigert en de ouders/voogd toestemmen, kan een behandeling niet worden uitgevoerd. Ouders/voogd hebben een betalingsplicht aan de hulpverlener voor de verleende zorg. Minderjarigen tussen zestien jaar en achttien jaar De minderjarige tussen de zestien en achttien is handelingsbekwaam tot het aangaan van een behandelingsovereenkomst. Aan hem komen dezelfde rechten en plichten toe als van een meerderjarige patiënt. De ouders of voogd(en) hebben dus geen rechten. Onder de WGBO valt overigens niet het afsluiten van een zorgverzekering. Ouders of voogd(en) moeten eventueel wel de rekening van de hulpverlener betalen. Dit kan leiden tot een privacyprobleem.
53
Dwangopname van minderjarigen in psychiatrisch ziekenhuis Kinderen tot twaalf jaar kunnen zonder toestemming van de rechter/burgemeester gedwongen opgenomen worden in een psychiatrisch ziekenhuis. De WGBO is van toepassing. Als een of beide ouders die het ouderlijk gezag uitoefenen van mening is/zijn dat opname niet moet plaatsvinden, behoort de beslissing tot opname volgens de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) plaats te vinden. Heeft het kind van twaalf jaar of ouder zelf geen bereidheid te worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, dan is ook de Wet Bopz van toepassing. De interne rechtspositie van de minderjarige die is opgenomen volgens de Wet Bopz, is gelijk aan die van de meerderjarige patiënt. In thema IV wordt de Bopz behandeld. Euthanasie en hulp bij zelfdoding bij minderjarigen Bij een euthanasieverzoek of een verzoek om hulp bij zelfdoding geldt een afwijkende regeling ten opzichte van de WGBO. De Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (2001) bepaalt dat zestien- en zeventienjarigen weliswaar zelfstandig mogen beslissen, maar hun ouders moeten wel in de besluitvorming betrokken worden. Bij twaalf- tot zestienjarigen is mede de instemming van ouders of voogd vereist. In gevorderd II gaan we dieper in op dit onderwerp.
54
Thema IV Onvrijwillige opname in het psychiatrisch ziekenhuis: vrijheid of gezondheid/ veiligheid?
55
Thema IV
G1B2: Onvrijwillige opname in psychiatrisch ziekenhuis: vrijheid of gezondheid/veiligheid?
Resultaat
De student kan de Wet BOPZ in hoofdlijnen toepassen.
Praktische voorbereiding
Lezen van literatuur in reader
Theorie
Externe en interne rechtspositie van de niet-vrijwillig opgenomen psychiatrische patiënt, pg-client, verstandelijk gehandicapte.
Locatie
School
Tijdsduur
Bol: 3 uur; bbl: 2 uur
Evaluatie
Eenvoudige casus
Werkproces
1.7,1.9, 3.5
competentie
V, T,H
Verplicht/keuze
Verplicht
Maken van de voorbereidingsactiviteit
Voorbereidingsactiviteit Maak de volgende meerkeuzevragen: 1. Welke twee categorieën patiënten verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis? a. Vrijwillig en onvrijwillig opgenomen patiënten b. Patiënten die via de rechter of via de burgemeester zijn opgenomen. c. Vrijwillig opgenomen patiënten en patiënten die via de rechter zijn opgenomen. d. Vrijwillig opgenomen patiënten en patiënten die via de burgemeester zijn opgenomen. 2. IBS betekent: a. In beschikking stelling b. In bewaring stelling c. In behandeling stelling d. In bescherming stelling
56
3. Met wie moeten de hulpverleners het behandelplan opstellen voor een wilsbekwame onvrijwillig opgenomen patiënt in een psychiatrisch ziekenhuis? a. De patiënt b. De wettelijk vertegenwoordiger van de patiënt. c. De geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis. d. De rechter 4. Welke uitspraak over het toepassen van fixatie als M&M is onjuist? a. Er moet doorlopend toezicht zijn bij de toepassing van de fixatie als M&M. b. Fixatie als M&M mag alleen in ernstige noodsituaties worden gebruikt. c. Fixatie als M&M moet vooraf gemeld worden bij de Inspectie voor de gezondheidszorg. d. Fixatie als M&M mag maximaal 7 dagen worden toegepast. 5. Beoordeel onderstaande uitspraken: I. De BOPZ kent het “eigenbestwil-criterium”. II. De BOPZ is de opvolger van de Krankzinnigenwet. a. I en II zijn juist b. I is juist en II is onjuist c. I is onjuist en II is juist d. I en II zijn onjuist 6. Kenmerkend voor de Rechterlijke Machtiging is: a. Geen opname en een behandeling b. Geen opname en geen behandeling c. Gedwongen opname en behandeling d. Gedwongen opname en geen behandeling 7. Wanneer mag bij een onvrijwillig opgenomen patiënt het ontvangen van bezoek worden beperkt? a. Ter voorkoming van strafbare feiten. b. Ter voorkoming van de verstoring van de orde in het psychiatrisch ziekenhuis c. Als de advocaat van de patiënt dit nodig acht. d. Als de inspecteur voor de gezondheidszorg dit nodig acht. 8. In de BOPZ geldt een bijzondere klachtenregeling. Wat is het verschil met de klachtenregeling in de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ)? a. De BOPZ kent geen klachtencommissie; de WKCZ wel. b. De BOPZ kent geen termijn waarbinnen een klacht beoordeeld moet zijn; de WKCZ wel. c. De BOPZ kent de mogelijkheid van hoger beroep; de WKCZ niet. d. De BOPZ kent de mogelijkheid dat een PVP-er een klacht indient; de WKCZ niet. 9. Ontslag uit het psychiatrisch ziekenhuis van een onvrijwillig opgenomen patiënt wordt verleend door: a. De behandeld arts van de patiënt. b. De geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis. c. De naaste familie van de patiënt. 57
d. De Inspecteur voor de gezondheidszorg. 10. Welke uitspraak over “dwangbehandeling” bij psychiatrische patiënt is onjuist. a. Dwangbehandeling moet gemeld worden bij de Inspecteur voor de gezondheidszorg. b. Dwangbehandeling in de vorm van electro convulsie therapie mag niet. c. Dwangbehandeling bij een wilsbekwame patiënt is mogelijk. d. Dwangbehandeling mag alleen als de wettelijk vertegenwoordiger van de patiënt akkoord is gegaan.
Lees het krantenbericht: “Verwarde man beklimt Domtoren”
a. Is de man vrijwillig of onvrijwillig opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis. Motiveer je antwoord. b. Als de man onvrijwillig is opgenomen, is er dan sprake van een IBS of een voorlopige rechterlijke machtiging. Motiveer je antwoord. c. Mag de man tegen zijn wil in het ziekenhuis behandeld worden voor zijn geestesstoornis? Motiveer je antwoord.
58
Lesactiviteit
Aan de hand van praktijksituaties het toepassen van de BOPZ-wetgeving
Casus Van Gaal Johan van Gaal (is 35 jaar, ongehuwd en heeft een broer) is schizofreen en chronisch psychotisch. Hij zwerft door Rotterdam en verwaarloost zich zelf. Hij vervuilt en eet uit vuilnisbakken. Er is geen zinnig gesprek met hem te voeren. Hij doet geen mens kwaad. Johan verblijft voor korte tijd en met enige regelmaat in een opvanghuis voor dak- en thuislozen van het Leger des Heils. Op een dag wordt Johan in dit huis door een vrijwilliger aangesproken, omdat hij de huisregels overtreedt (gebruik alcohol). Johan begint te slaan en grijpt de vrijwilligster bij de keel. Gelukkig zonder fatale gevolgen. De beheerder van het opvanghuis belt de politie en de GGD. Zij proberen Johan te bewegen tot een opname in de psychiatrisch instelling BAVO. Johan verzet zich niet tegen het voorstel. a. Mag Johan worden opgenomen? Motiveer je antwoord. b. Hoe verloopt de opname procedure? c. Tijdens de opname wordt een concept multidisciplinair behandelplan opgesteld voor Johan. Als verpleegkundige ben je hierbij betrokken. Welke verpleegkundige interventies zouden in het plan kunnen worden opgenomen? Gebruik de Richtlijn Schizofrenie (www.cbo.nl).
Casus Martens Mevrouw Martens wordt geteisterd door wanen met hallucinaties en is paranoïde. Vanuit haar raam scheldt zij ’s nachts luidkeels mensen op straat uit, omdat zij meent dat ze haar achtervolgen. De laatste tijd verwaarloost ze zich ernstig, eet nauwelijks meer en vermagert sterk. Zij wil absoluut niet worden opgenomen. Mevrouw Martens stemt wel in met een ……………….….machtiging. Zij zal de voorgeschreven medicatie innemen en zich laten behandelen. De psychiater die door ……………..is aangewezen heeft een ……………………….opgesteld, waarmee mevrouw Martens heeft ingestemd. Zij weet ook 59
dat als ze niet instemt met deze machtiging, zij zal worden opgenomen met ………….. Na twee maanden laat de psychiater mevrouw Martens toch tegen haar zin opnemen, ook al heeft zij zich aan de behandelvoorschriften gehouden. Haar toestand was ……………………………..
Vul op de stippellijn de ontbrekende woorden in.
Casus Stienstra De heer Stienstra, getrouwd en twee kinderen, is met een voorlopige rechterlijke machtiging op een gesloten afdeling opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. De heer Stienstra lijdt sinds vele jaren aan schizofrenie met een paranoïde beeld. Hij is in het verleden hiervoor meerdere keren vrijwillig opgenomen geweest. Bij opname wordt meneer Stienstra geïnformeerd over zijn rechten, waaronder de mogelijkheid van klagen bij de klachtencommissie. Echt contact is met meneer Stienstra niet te krijgen. De psychose op de dag van opname brengt de hulpverleners tot het besluit meneer te separeren ter voorkoming van gevaar voor anderen. Hij verblijft 5 uur in de separeerruimte. Zijn vrouw wordt op de hoogte gebracht van de separatie door een verpleegkundige. Er vindt van de separatie geen aantekening plaats in het dossier van meneer Stienstra. Een dag na de opname vindt in aanwezigheid van zijn vrouw een gesprek plaats met meneer Stienstra over het behandelplan. De psychiater acht medicatie noodzakelijk om de psychose te onderdrukken, waardoor meneer Stienstra op een veilige manier in gezelschap van medepatiënten en hulpverleners kan verblijven en deel kan nemen aan diverse activiteiten. Meneer Stienstra weigert de voor hem bekende antipsychotische medicatie. Hij vindt zich namelijk niet ziek en de bijwerkingen vindt hij verschrikkelijk: gestoorde motoriek waardoor hij moeite heeft met schrijven en dansen en achteruitgang van de spermaproductie. De psychiater wil overgaan tot dwangmedicatie en bespreekt dit met het echtpaar. Mevrouw Stienstra is voor de dwangbehandeling. Meneer Stienstra krijgt de dwangbehandeling. Meneer Stienstra is woedend op zijn vrouw omdat hij haar verdenkt toestemming te hebben gegeven voor de dwangbehandeling. De behandelend psychiater staat daarom niet toe dat meneer zijn vrouw de komende dagen op bezoek krijgt.
Vindt de zorgverlening plaats volgens de eisen die de Wet BOPZ hieraan stelt? Motiveer je antwoord. 60
Casus auto rijden Een pateint met een RM verblijft op een open afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis. Onder invloed van een psychose en/of drugs wil hij gaan autorijden. De behandelaar acht dit onverantwoord en wil de autosleutels in beslag nemen.
Mag dit? Motiveer je antwoord.
Casus seks De onvrijwillig opgenomen Jan belt een prostituee met de vraag hem in de instelling te bezoeken. De vrouw meldt zich in de instelling. Desgevraagd geeft Jan aan de verpleegkundige aan dat hij seks met haar wil hebben. De verpleegkundige zegt dat dat niet is toegestaan; de huisregels verbieden dit.
Mogen beperkingen van het recht op seksualiteit opgenomen worden in de huisregels? Motiveer je antwoord.
Casus 44-jarige vrouw Een 44-jarige vrouw wordt in november 2010 wegens depressies vrijwillig opgenomen in een psychiatrisch centrum. Anderhalf jaar later blijkt ze borstkanker te hebben. Na de operatie is ze zo suïcidaal, dat ze wordt overgeplaatst naar een gesloten afdeling. De vrouw vindt dat goed, maar ze wil niet bestraald worden en ze weigert chemotherapie. Mag de vrouw tot behandeling worden gedwongen? Motiveer je antwoord. 61
Meneer R. Meneer R is 75 jaar. Hij woont, na zijn dood van zijn vrouw, bij zijn oudste dochter in. Het laatste half jaar is meneer R zich steeds vreemder gaan gedragen. Hij bergt dingen op, die hij vijf minuten later niet meer kan vinden. Over mensen die al jaren dood zijn, praat hij alsof ze nog leven. Het is verschillende keren voorgekomen dat hij werd thuisgebracht, omdat hij zijn huis niet meer kon vinden. Voor zijn dochter is het vooral vervelend dat hij vaak vrij grote bedragen aan willekeurige vreemden cadeau doet. De laatste tijd is de verzorging van meneer R intensiever geworden. Zijn dochter meent het allemaal niet meer aan te kunnen. Vader moet in een inrichting geplaatst worden, vindt ze.
Is een voorlopige machtiging op zijn plaats? Motiveer je antwoord.
Casus Draaisma Meneer Draaisma is sinds een jaar onvrijwillig opgenomen in een psychiatrisch centrum Joris. De heer Draaisma heeft in de afgelopen maanden diverse keren kort verlof gekregen. Het verlof brengt hij in zijn gezin door. Zijn echtgenote vindt dat het zo goed gaat met haar man, dat zij aan de hulpverleners in het centrum voorstelt om haar man te ontslaan. Het behandelteam voelt daar niet zo veel voor. Het team verwacht een terugslag in de gezondheid van meneer Draaisma. a. Mag het behandelteam het verzoek van de echtgenote weigeren? Motiveer je antwoord. b. Wat kan mevrouw Draaisma doen om toch het ontslag te realiseren?
Casus Winter De demente mevrouw Winter is met een RM opgenomen op de verpleegunit van Gouwestein. Elke avond worden de bedhekken bij mevrouw omhoog gedaan. 62
Mogen de bedhekken omhoog?
Casus Laaks De verstandelijk gehandicapte Willem Laaks (25 jaar) is via de indicatiecommissie opgenomen in een instelling voor Profila Zorg te Rotterdam. Hij heeft vaste structuren nodig; hij raakt volledig van slag als er iets afwijkt van het gebruikelijke patroon. Dat uit zich door zelfverwonding: hij probeert voortdurend met zijn vuisten tegen zijn hoofd te slaan. De hulpverleners van Willem besluiten dat hij armkokers krijgt. a. Beoordeel het gedrag van de hulpverleners. Motiveer je antwoord. Bij de toepassing van de armkokers verzet Willem zich hevig b. Wat moeten de hulpverleners nu doen? Motiveer je antwoord.
Evaluatie Casus Kant Mevrouw Kant heeft ernstige psychische problemen. Zij meent voortdurend in de gaten te worden gehouden door de AIVD, de CIA en de KGB. Ook heeft haar tandarts op verzoek van genoemde diensten een minizender in een van haar kiezen geplaatst, zo meent ze. Ze heeft een nieuwe tandarts genomen, maar ze denkt van de regen in de drup geraakt te zijn. De nieuwe tandarts heeft een mind-controller in haar bovenkaak geplaatst in plaats van het zendertje te verwijderen. Mevrouw Kant lijdt ernstig onder haar gedachten. In haar ontreddering belt ze dikwijls kennissen, soms ook willekeurige personen. De nieuwe tandarts bestookt ze soms met enige tientallen telefoontjes per dag. Patiënten klagen dat de tandarts onbereikbaar lijkt te zijn.
a. Is een voorlopige rechterlijke machtiging hier op zijn plaats? Motiveer je antwoord. b. Stel dat een voorlopige rechterlijke machtiging noodzakelijk is. Hoe verloopt dan de procedure? c. Stel dat mevrouw Kant onvrijwillig is opgenomen, wordt zij dan automatisch behandeld voor haar psychische problemen? Motiveer je antwoord. d. Stel dat mevrouw Kant niet behandeld wil worden voor haar psychische problemen, is dwangbehandeling dan mogelijk? Motiveer je antwoord. 63
e. Stel dat zij de telefoontjes naar de tandarts in de instelling voortzet. Mag haar telefoon dan worden afgepakt? Motiveer je antwoord.
64
LITERATUUR THEMA IV Inleiding De wetgever maakt onderscheid naar soort opname in een psychiatrisch ziekenhuis: vrijwillig of onvrijwillig. De vrijwillig opgenomen patiënt geeft toestemming voor de opname (thema III Beginnersfase); bij de onvrijwillig opgenomen patiënt ontbreekt deze toestemming. De wetgever vindt dat de rechtspositie van de patiënt die zelf geen toestemming geeft voor opname/verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis onvoldoende gewaarborgd is met alleen de WGBO. De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) –in 1993 de opvolger van de Krankzinnigenwet- schrijft voor dat de rechter/burgemeester die toestemming kan geven. De Wet Bopz beschrijft ook de rechtspositie van deze patiënt gedurende zijn verblijf. Meestal hebben we ook nog met de WGBO te maken. De WGBO is bijvoorbeeld van toepassing op somatische aandoeningen bij de onvrijwillig opgenomen patiënt en de WGBO voorziet in die situaties waarin de Wet Bopz deze niet regelt (bijvoorbeeld het inzagerecht). In dit thema wordt de juridische positie van de psychiatrische patiënt die onvrijwillig opgenomen wordt, besproken. Sommige patiënten komen niet via de Bopz-wetgeving onvrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis, maar via de strafrechter. De onvrijwillige opname Externe rechtspositie
Criteria en procedures van rechterlijke machtigingen Een voorlopige machtiging kan aan de orde komen indien bij de patiënt van twaalf jaar of ouder de nodige bereidheid ontbreekt te worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis of een psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis (PAAZ) of van een universitair ziekenhuis. Indicatievereisten voor zo’n opname zijn, dat de betrokkene ten gevolge van een geestesstoornis een gevaar voor zichzelf, voor anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen oplevert. Dit gevaar (suïcidaliteit, zelfverminking, een gevaarlijke staat van zelfverwaarlozing, gevaar dat o.a. betrokkene maatschappelijk ten gronde gaat, gevaar dat betrokkene zichzelf ernstig zal verwaarlozen) moet bovendien zodanig van aard zijn, dat het niet kan worden afgewend met ambulante hulp (riagg, thuiszorg, dag-, avond- en nachtcentra), en residentiële hulp (beschermde woonvormen, opvanghuizen). De echtgenoot/samenwonende partner, bloedverwanten tot en met de tweede graad, curator en de Inspecteur voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn bevoegd een verzoek te richten aan de officier van justitie (OvJ) ter verkrijging van een voorlopige machtiging. Bij dit verzoek moet een geneeskundige verklaring van een onafhankelijk psychiater worden gevoegd. De OvJ beslist of hij het verzoek aan de rechtbank van het arrondissement waarin het ziekenhuis ligt waar de patiënt eventueel wordt opgenomen, voorlegt. De rechter zal voordat hij een beslissing neemt de betrokkene horen, deskundigen raadplegen en zich door de naasten van de betrokkene laten voorlichten. De raadsman die de betrokkene heeft toegewezen gekregen en de betrokkene zelf worden in de gelegenheid gesteld te reageren op de informatie van bovengenoemde personen. Als de rechter een voorlopige machtiging afgeeft, dan kan dit besluit na twee weken niet meer worden uitgevoerd. Als de patiënt na een week nog niet is opgenomen, kan de OvJ het ziekenhuis bevelen om de patiënt op te nemen. Een voorlopige machtiging heeft een geldigheidsduur van maximaal een half jaar. Vijf tot zes weken voor het einde van het verstrijken van deze termijn kan de OvJ aan de rechter verzoeken het verblijf voort te zetten. Bij dit verzoek wordt onder andere het behandelplan (en de stand van uitvoering) overlegd. Machtigingen tot voortgezet verblijf gelden maximaal een tot twee jaar voor verblijven in psychiatrische ziekenhuizen. De patiënt kan een specifieke schadevergoedingsprocedure starten bij de rechter omdat de patiënt van oordeel is dat hij nadeel heeft ondervonden van het feit dat de officier van justitie of de rechter de voorschriften niet in acht heeft genomen. De schadevergoeding komt ten laste van de staat.
Criteria en procedure inbewaringstelling Indien een persoon (twaalf jaar of ouder) in een zo onmiddellijk gevaar is (zeer waarschijnlijk veroorzaakt door een geestesstoornis) dat een procedure tot voorlopige machtiging niet kan worden afgewacht en het gevaar niet op een andere manier kan worden afgewend, mag met toestemming van de burgemeester de betrokkene zonder zijn toestemming worden opgenomen. Deze procedure wordt de inbewaringstelling (IBS) genoemd. De burgemeester beslist niet, voordat hij een geneeskundige verklaring heeft van een arts/psychiater. Bij de uitvoering van de IBS-beschikking kunnen politieagenten en ter zake deskundige hulpverleners worden betrokken. De instelling kan door de burgemeester verplicht worden de patiënt op te nemen, indien laatstgenoemde niet binnen 24 uur is opgenomen. De OvJ beslist uiterlijk op de volgende werkdag nadat hij de
65
gegevens van de burgemeester heeft ontvangen of hij een machtiging tot voortzetting van de IBS bij de rechter zal vorderen. Een eventueel verleende machtiging is drie weken geldig, waarna de RM-procedure gestart kan worden. De patiënt kan een specifieke schadevergoedingsprocedure starten tegen de burgemeester omdat de patiënt van oordeel is dat de IBS-beschikking onrechtmatig was. Strafrechtelijke veroordeling tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis Opname in een psychiatrisch ziekenhuis is ook mogelijk via de strafrechter. De strafrechter kan een maatregel opleggen om een veroordeelde in een psychiatrisch ziekenhuis te doen plaatsen. Verder is opname mogelijk van veroordeelden die ter beschikking zijn gesteld (tbs) met verpleging van overheidswege in een psychiatrisch ziekenhuis en van veroordeelden aan wie de maatregel van Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in een psychiatrisch ziekenhuis (PIJmaatregel) is opgelegd.
66
67
Het onvrijwillig verblijf Interne rechtspositie Onvrijwillig opgenomen patiënten hebben in principe dezelfde rechten (zelfbeschikking, bescherming, privacy) als andere burgers. Op deze rechten mag geen inbreuk worden gemaakt, tenzij de wet daartoe uitdrukkelijk de bevoegdheid verleent. De Wet Bopz regelt deze mogelijkheid. Voorwaarde voor een zorgvuldige besluitvorming en uitvoering van (dwang)zorg is dat er deskundig personeel, protocollen, deugdelijke en veilige materialen en ruimten aanwezig zijn. De interne rechtspositieregeling is, behalve op personen met een Bopz-titel ook van toepassing op personen die op grond van een uitspraak van de strafrechter in een psychiatrisch ziekenhuis verblijven. Hieronder komen de diverse onderdelen van de interne rechtspositie aan de orde. Informatieplicht Zo spoedig mogelijk na opname moet de patiënt, zijn vertegenwoordiger en zijn naaste (familie-) betrekkingen (schriftelijk) geïnformeerd worden over de huisregels, rechten van de patiënt en de klachtmogelijkheden, inclusief het klachtadres. Verder moet meegedeeld worden wie in het bijzonder verantwoordelijk is voor de behandeling/verpleging van de patiënt en dat er een zorgdossier wordt aangelegd. De verantwoordelijke hulpverlener zorgt ervoor dat de patiënt een mondelinge toelichting krijgt. De directie draagt er zorg voor dat genoemde informatie gegeven wordt. Over beslissingen waarover je een BOPZ-klacht mag indienen (bijvoorbeeld dwangbehandeling, zie hierna), moet de patiënt schriftelijk worden geïnformeerd door de geneesheer-directeur. Ook over de motieven voor de beslissing, de mogelijkheid een pvp-er in te schakelen en het recht een klacht in te dienen moet de patiënt schriftelijk geïnformeerd worden (art. 40 a-formulier). Afnemen goederen De patiënt blijft eigenaar van alle spullen die hij bij zich heeft. Alleen voorwerpen die gevaar opleveren voor de veiligheid van de patiënt of de orde in de instelling kunnen verstoren, mogen worden afgenomen. Hij kan daartoe aan zijn kleding en aan zijn lichaam onderzocht worden. De patiënt krijgt een ontvangstbewijs. Bij ontslag krijgt de patiënt de goederen weer terug. Behandelplan Over het verplicht op te stellen BOPZ-behandelplan moet overeenstemming bestaan tussen de hulpverleners en de patiënt. Het niet opstellen van een behandelplan wordt bestraft met een boete van maximaal 3.700 euro. Het opstellen van een plan dient te gebeuren zo spoedig mogelijk na opname en volgens de regels van de WGBO (informed consent, zie werkboek beginnersfase ,thema III). De patiënt wordt als wilsbekwaam beschouwd, tenzij de behandelaar vaststelt dat de patiënt deze bekwaamheid mist. De patiënt is wilsonbekwaam indien hij niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de voorgestelde behandeling. Dat is aan de orde als de patiënt zich niet bewust is van zijn stoornis en daardoor geen inzicht heeft in zijn situatie. Als de behandelaar de patiënt wilsonbekwaam verklaart, moet voor plaatsvervangende toestemming contact gezocht worden met de vertegenwoordiger van de patiënt. De Wet Bopz geeft dezelfde rangorde van vertegenwoordigers als de WGBO (zie werkboek beginnersfase, thema IX). De behandelaar kan de beslissing van een vertegenwoordiger negeren, indien de zorg van een goed hulpverlener dit vereist. De behandelaar meldt aan de geneesheer-directeur indien er geen overeenstemming is bereikt. Hij is eindverantwoordelijke voor het opstellen en uitvoeren van het behandelplan. In het plan wordt opgenomen: de diagnose, het doel, de behandelingsmiddelen, de uitvoering, de effecten, de evaluatie en de bijstellingen. Het doel van het behandelplan is de stoornis zo te verbeteren dat het gevaar wordt weggenomen. De behandelingsmiddelen kunnen omvatten: medicatie, therapeutische gesprekken, creatieve activiteiten, et cetera. Het plan moet regelmatig (ten minste een keer per maand) getoetst en geëvalueerd worden. Voor wat betreft eventuele somatische aandoeningen bij de onvrijwillig opgenomen patiënt, geldt de WGBO. Het voorgestelde BOPZ-behandelplan mag niet zonder toestemming van de patiënt/vertegenwoordiger worden uitgevoerd. Hetzelfde geldt als de patiënt/vertegenwoordiger zich verzet tegen de uitvoering van de overeengekomen behandeling. Er zijn drie uitzonderingen: 1. Er is een zelfbindingsverklaring waarin de patiënt heeft aangegeven dat hij toestemming geeft voor toepassing van dwang. De dwangbehandeling mag maximaal zes weken duren. 2. Deze dwang is ‘volstrekt noodzakelijk om gevaar in de instelling voor de patiënt of anderen, voortvloeiend
68
uit de stoornis van de geestvermogens, af te wenden’. We spreken van “intern gevaar”. Onder ‘volstrekt noodzakelijk’ wordt verstaan: – dwang is een geschikt middel om het doel te bereiken (effectiviteit); – er is geen minder ingrijpend middel om het doel te bereiken (subsidiariteit); en – het middel staat in verhouding tot de ernst van het af te wenden gevaar (proportionaliteit). Het gevaar hoeft niet acuut te zijn. Het is voor de toepassing van dwangbehandeling geen vereiste dat de patiënt wilsonbekwaam is. Daarmee wijkt de Wet Bopz af van de regeling in de WGBO. De geneesheer-directeur meldt via een voorgeschreven registratieformulier aan de IGZ de motieven die aan de dwangbehandeling ten grondslag hebben gelegen, de naam van de beslisser en of de patiënt in staat kan worden geacht gebruik te maken van zijn klachtrecht. De Inspecteur kan achteraf het besluit en de zorgvuldige uitvoering ervan toetsen. De IGZ kan de rechter gemotiveerd verzoeken om de noodzaak van een dwangbehandeling te toetsen indien de patiënt zich verzet tegen de behandeling en niet in staat is gebruik te maken van de klachtenregeling. Er is geen maximum duur voor dwangbehandeling in de wet opgenomen. De beëindiging van de dwangbehandeling moet ook aan de IGZ gemeld worden. 3. Het is aannemelijk dat zonder de behandeling het gevaar niet binnen redelijke termijn kan worden weggenomen (het zogenaamde “externe gevaar”) . De behandelaar neemt een schriftelijke beslissing en geeft erin aan voor welke termijn zijn beslissing geldt (maximaal drie maanden). Als binnen zes maanden na afloop van de termijn voortzetting van dwangbehandeling met maximaal drie maanden nodig is, beslist daarover de geneesheer-directeur. De patiënt moet over de noodzaak tot dwangbehandeling schriftelijk worden geïnformeerd. Tevens moet hij gewezen worden op de mogelijkheid een patiëntvertrouwenspersoon te raadplegen en een klacht in te dienen over het besluit tot dwangbehandeling bij de klachtencommissie. Middelen of maatregelen (M&M) Anders dan ter uitvoering van een behandelplan, kan het nodig zijn dwang toe te passen bij onvoorzienbaar gevaar. Ter overbrugging van een tijdelijke noodsituatie in het ziekenhuis die veroorzaakt wordt door de stoornis van de geestvermogens van de patiënt, kunnen de hieronder limitatief genoemde M&M maximaal zeven opeenvolgende dagen worden getroffen: afzondering, fixatie, medicatie, toediening van vocht of voedsel en separatie. Voorwaarde is, dat de noodsituatie niet kan worden voorkomen met normale therapeutische, personele en organisatorische middelen. De (waarnemend) arts besluit tot toepassing van de M&M. Gedurende het gebruik dient er doorlopend toezicht te zijn op de patiënt. De vertegenwoordiger en de IZG dienen achteraf geïnformeerd te worden over de aanvang en beëindiging van de M&M. De toepassing van M&M moet vastgelegd worden in het zorgdossier van de patiënt en in het M&M-register. De eindverantwoordelijkheid voor het toepassen van M&M ligt bij de geneesheer-directeur. Andere vrijheidsbeperkende maatregelen De onvrijwillig opgenomen patiënt heeft recht op bewegingsvrijheid in en rond de instelling, recht op bezoek en recht op vrij telefoonverkeer. Deze fundamentele rechten mogen alleen worden beperkt als anders voor ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid van de patiënt moet worden gevreesd, of ter voorkoming van verstoring van de orde zoals deze in de huisregels is omschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten. Het telefoonverkeer met de OvJ, de rechter, de IZG en de advocaat van de patiënt mag nimmer worden beperkt. De patiënt heeft recht op vrije briefwisseling. Er is wel de mogelijkheid om in aanwezigheid van de patiënt een controle uit te voeren op mee te zenden of mee te ontvangen voorwerpen. De patiënt mag klagen over inperkingen van bovengenoemde vrijheden. De directie is verantwoordelijk voor het waarborgen van de vrijheden en het eventueel correct opleggen van beperkingen. Klachtrecht De Wet klachtrecht cliënten zorgsector (werkboek Beginnersfase thema X) geldt ook voor psychiatrische ziekenhuizen. De Wet Bopz kent daarnaast nog een speciale klachtenregeling voor Bopz-klachten: klachten over de bepaling van wilsonbekwaamheid, dwangbehandeling, toepassing van M&M, toepassing van vrijheidsbeperkingen en het niet uitvoeren van het overeengekomen BOPZ-behandelplan. De patiënt, zijn naaste verwanten, zijn vertegenwoordiger en ieder die als patiënt in het ziekenhuis verblijft, kan een klacht indienen bij de klachtencommissie. De klacht moet binnen twee weken behandeld zijn door een klachtencommissie indien de klacht nog actueel is. Ontbreekt de actualiteit dan is de termijn vier weken. De klachtencommissie bestaat uit ten minste drie leden (waaronder een psychiater en een jurist). De klachtencommissie neemt een bindend besluit. De beslissing van de hulpverlener waartegen de klacht gericht is, mag dan niet worden uitgevoerd. De
69
klachtencommissie kan de behandelaar opdragen een nieuwe beslissing te nemen. Als er geen beslissing is genomen of de klacht wordt ongegrond verklaard, dan kan de klager eventueel met inschakeling van de IGZ (Inspectie voor de gezondheidszorg), de klacht via een verzoekschrift voorleggen aan de rechter. De rechter beslist binnen vier weken. Voor Schadevergoeding bij een gegronde klacht kan de rechter toewijzen. De directie is verantwoordelijk voor de aanwezigheid van de klachtencommissie. Patiëntenvertrouwenspersoon In elk psychiatrisch ziekenhuis/PAAZ moet een patiëntenvertrouwenspersoon (pvp) aanwezig zijn die de patiënt voorlicht over zijn rechten en hem kan ondersteunen bij het handhaven ervan. Behalve het helpen van de individuele patiënt (en naasten), stelt de pvp ook structurele tekortkomingen binnen de instelling aan de orde. Hij is onafhankelijk van de instelling. De pvp dient alleen de belangen van de patiënt. Bij klachten van de patiënt kan de pvp bemiddelen. Patiëntendossier In het patiëntendossier van de patiënt behoren zich de afschriften van IBS of RM en de geneeskundige verklaring te bevinden. Deze gegevens worden ten minste vijf jaar bewaard. Vernietiging van deze gegevens geschiedt uiterlijk vijf jaar na het einde van het verblijf in het ziekenhuis. Verder wordt in het dossier aantekening gemaakt van de gegevens over de gezondheid van de patiënt, in het verleden uitgevoerde verrichtingen en een kopie van het ontvangstbewijs van ingenomen goederen. Over de behandeling moeten de volgende gegevens worden vermeld: het behandelplan, de maandelijkse voortgangsrapportage, de medewerking van de patiënt, de alternatieven voor de behandeling als er geen overeenstemming is over het behandelplan, toegepaste dwangbehandeling/M&M/vrijheidsbeperkende maatregelen en de motieven hiervoor en de ontslaggegevens. De geneesheer-directeur is eindverantwoordelijke voor de vorming en het actueel houden van het dossier. De bewaartermijn van deze gegevens is vijf jaar na beëindiging van de behandeling of langer als de hulpverlener de gegevens voor de patiënt nog nodig heeft. De patiënt kan pas vijf jaar na beëindiging van de behandeling een verzoek indienen het dossier te vernietigen. Binnen drie maanden na het verzoek moet het dossier worden vernietigd. Hierop is een uitzondering: bewaring van de gegevens is voor een ander dan de patiënt van groot belang. Voor het inzagerecht zie regelgeving uit de WGBO (werkboek Beginnersfase, thema IV). Het verlof bij en ontslag na onvrijwillig verblijf Verlof De geneesheer-directeur kan de onvrijwillig opgenomen patiënt toestemming geven het huis tijdelijk te verlaten, indien tijdelijke terugkeer in de maatschappij verantwoord is (verlof). Met verlof wordt een verblijf buiten het ziekenhuisterrein bedoeld. Een voorwaarde kan zijn dat de patiënt zich houdt aan de instructies van het personeel (medicatiegebruik, bezoek ambulante hulpverlening, et cetera). Als de directeur het verlof intrekt, kan de patiënt deze beslissing laten toetsen door de rechter. Verlof van meer dan 60 uur is slechts twee keer per jaar mogelijk voor maximaal twee weken. De IGZ wordt hierover ingelicht. Kortdurend verlof, zoals weekend- en avondverlof, kan vaker worden toegekend. Ontslag Kan de patiënt langer weg, dan behoort te worden gekozen voor het (voorwaardelijk) ontslag. Reden voor dit ontslag dat door de geneesheer-directeur mag worden gegeven, ligt in het ontvallen van de indicatie-eisen die tot de onvrijwillige opname leidden. Hij kan op eigen initiatief, op verzoek van de patiënt of anderen tot ontslag besluiten. Dit geldt niet voor de tbs-patiënt. Aan het voorwaardelijk ontslag kunnen dezelfde voorwaarden worden verbonden als aan het verlof. De patiënt kan bij weigering van het ontslagverzoek de rechter inschakelen. Het onvrijwillig verblijf wordt automatisch omgezet in een vrijwillig verblijf als de termijn voor een lopende machtiging verstreken is, zonder dat een nieuwe machtiging is aangevraagd. Bestuurlijke boetes, dwangsom en strafrecht De minister van VWS is bevoegd bestuurlijke boetes (maximaal 13.400) euro en dwangsommen op te leggen aan degene die de verboden/geboden in de Wet Bopz niet naleeft. Denk hierbij bijvoorbeeld aan administratieve voorschriften. Voor een aantal gedragingen (bijv. onrechtmatig patiënt in de instelling houden en onrechtmatig toepassen van M&M) geldt dat ook het strafrecht kan worden gebruikt indien de hulpverlener reeds eerder tweemaal een bestuurlijke boete voor dezelfde gedraging heeft opgelegd gekregen of als er sprake is van een opzettelijke/ roekeloze gedraging die een direct gevaar voor de gezondheid/veiligheid van de mens tot gevolg heeft. In een aantal situaties (bijvoorbeeld onrechtmatige dwangbehandeling) is het strafrecht direct van toepassing.
70
Thema V: Onvrijwillige zorg bij cliënten met dementie/ verstandelijke beperking: toepassen of niet?
71
G1B2: Onvrijwillige zorg bij dementie/verstandelijke beperking: toepassen of niet? Thema V
Resultaat
De student kan tot zorgvuldige besluitvorming komen ten aanzien van onvrijwillige zorg bij dementerenden/ mensen met verstandelijke beperking volgens BOPZ (huidig recht) en WZD (toekomstig recht)
Praktische voorbereiding
Lezen van literatuur in werkboek
Theorie
Huidige en toekomstige situatie, onvrijwillige zorg, procedurele en inhoudelijke criteria onvrijwillige zorg, (on)voorziene situaties
Locatie
School
Tijdsduur
Bol: 2uur; bbl: 1 uur
Evaluatie
Eenvoudige casus
Werkproces
1.7,1.9, 2.5, 1.4
competentie
K,T, M
Verplicht/keuze
Verplicht
Maken van voorbereidingsactiviteit
Voorbereidingsactiviteit Raadpleeg de volgende sites: -www.zorgvoorbeter.nl -www.dwanginzorg.nl -www.zorginvrijheid.nl 1. Ga na waarom de wetgever bezig is met nieuwe wetgeving: Wet zorg en dwang (WZD). Geef 3 argumenten.
2. Welke informatie op de genoemde sites vind je bruikbaar voor de praktijk?
72
Lesactiviteit
Aan de hand van powerpoint over WZD worden casussen besproken. Casussen worden gemaakt waarbij de BOPZ en WZD als juridisch kader geldt.
Casus Gerrit-Jan
Gerrit-Jan woont thuis. Zo te zien is er met Gerrit-Jan niets aan de hand. Toch is hij anders dan anderen. Hij kan urenlang zitten tikken op zijn favoriete voorwerpen. Op mensen reageert hij niet. Zijn ouders dachten eerst dat hij doof was, maar hij kan alles horen. Hij kan alles zien, voelen, en ruiken en het is best mogelijk dat hij intelligent is. Toch is het vrijwel onmogelijk met hem in contact te komen. Hij kan tijdenlang zitten, afgesloten van alles, alsof hij er niet bij hoort. En soms raakt hij plotseling geweldig van streek, is hij zonder aanwijsbare reden boos of doodsbang. Gerrit-Jan is autistisch. De thuisbegeleiders van Gerrit –Jan brengen hem dan naar zijn kamer -met de deur op slot- waar hij zijn favoriete muziek krijgt te horen. Daar wordt Gerrit-Jan rustig van. Mag Gerrit Jan op zijn eigen kamer afgezonderd worden en moet Gerrit-Jan naar verplichte muziek luisteren als hij “geweldig van streek is”? Motiveer je antwoord.
Casus Toos Toos is geboren op 7 september 1955 met een verstandelijke handicap. Toen Toos 2 jaar was begon haar moeder te merken dat ze anders was. Ze bonkte met haar hoofd, was vrij stil, wilde geen lichamelijk contact en had geen interesse in speelgoed. Wel gooide ze met stoelen. Ze begon gevaarlijk te worden voor moeder en voor haar jongere broertje. Naar mate Toos ouder werd, werd zij wilder en nerveuzer. Ze zat overal aan en ook at ze moeilijk. Toos is nu 18 jaar.
Toos vertoont veel automutilerend gedrag. Dat bestaat bij haar uit: bijten op haar tong en op de binnenkant van de wang, bonken, krabben (ook in open wonden), bijten op haar lip, schuren, met haar hand op harde voorwerpen slaan, met haar vuist op de buik slaan, tegen 73
de muur schoppen, aan haar haren trekken, in haar oog krabben en duwen. Naast automutilerend gedrag vertoont Toos ook agressie naar anderen; ook het personeel. Dat doet zij vooral als het personeel probeert Toos te weerhouden van automutilatie.
a. Mag er electro-aversie therapie worden toegepast?
Stel dat Toos zich hevig verzet tegen de toediening van de prikkel.
b. Mag de therapie nu worden toegepast?
Casus Ine De groepsleiding is eigenlijk helemaal door de begeleidingsmogelijkheden heen bij de onvrijwillig opgenomen Ine. Alles is al geprobeerd; van extra aandacht geven, knuffelen en samen activiteiten ondernemen tot niet te veel van haar eisen. Er is altijd veel zorg met haar omgegaan. Voor het personeel is het eigen gevoel van machteloosheid het moeilijkste. Ine lijkt de laatste tijd nergens meer van te kunnen genieten. Ze piekert over “nieuwe hersenen willen” en over “dood gaan, want in de hemel ben je niet zwakbegaafd”. Het gaat ging slechter met haar. Nadat Ludimol niet bleek te werken, kreeg ze Haldol, maar ontwikkelde daarop zeer sterke bijwerkingen. Momenteel krijgt ze Dipiperon 2x40mgr, Seresta 2x 10mgr, Tegretol 3x100mgr en Vitamine B.
a. Mag medicatie worden voorgeschreven?
b. Wie mag de medicatie voorschrijjven en/of toedienen toedienen? 74
c. Mag Ine de medicatie weigeren?
Casus Sam Sam is opgenomen in 1992, hij was toen 52 jaar oud. Hij woonde op dat moment thuis. Voor die tijd was Sam in een instelling voor epilepsie opgenomen, maar zijn ouders hadden hem daar weggehaald, omdat ze het niet eens waren met zijn leefomstandigheden en zijn behandeling. Vervolgens kwam hij tijdens een crisis in uw instelling terecht. Vijf maanden geleden is Sam opgenomen in het ziekenhuis met buikklachten. De ziekte van Crohn is geconstateerd en Sam is geopereerd. Hij is nu weer in de woongroep. Nadat hij voldoende hersteld is, gaat hij hele dagen werken in het activiteitencentrum. In een tijdsbestek van twee maanden duwt hij een medebewoner 15x hardhandig tegen de grond. Het lijkt erop dat Sam erg geïrriteerd wordt door deze persoon en hij is dan niet in zijn handelen te stoppen of af te leiden. Zelf als het personeel de betreffende persoon beschermen, walst hij daar gewoon overheen, zijn doel zal bereikt worden. Sam is autistisch en hij heeft epilepsie. Hij is redelijk goed ingesteld op anti-epileptica. Vanwege zijn autisme is er al vanaf het begin gezorgd voor herhaling en ritueelvorming om hem op die manier houvast te geven, maar blijkbaar is dat nog onvoldoende. Er wordt overwogen zijn leefwereld kleiner en dus overzichtelijker te maken door over te gaan op kamerverpleging en vanuit die situatie activiteiten te ondernemen en weer af te sluiten. Zijn ouders zijn het hiermee niet eens.
Hoe behoort nu op een juridisch verantwoorde wijze hiermee te worden opgegaan?
Casus Gerda Gerda is 59 jaar en aan het dementeren. Sinds kort dwaalt ze zowel overdag als ’s nachts door de woongroep. Een keer is ze overdag weggelopen en werd ze uiteindelijk door de politie weer thuisgebracht. De familie van Gerda maakt zich zorgen. Ze willen dat er maatregelen genomen worden om te zorgen dat ze niet meer gaat zwerven. Er vallen woorden als opsluiten en vastbinden.
75
Wat mag/moet er nu gebeuren?
Casus Erna Erna van Dijk is al jaren verpleegkundige in een psychogeriatrisch verpleeghuis. Op een middag wordt Erna gevraagd een nachtdienst over te nemen op de afdeling met bewoners die onvrijwillig zijn opgenomen. Ze doet dit. Om 03.00 moet erna voor de tiende keer naar mevrouw Kruiswijk die uit haar bed is geklommen, waarschijnlijk doordat ze angstig en onrustig is. Erna geeft bij mevrouw Kruiswijk aan dat ze in bed moet blijven liggen. Daarop geeft mevrouw Kruiswijk Erna een flinke klap. Erna besluit mevrouw Kruiswijk te fixeren in bed met een Zweedse band. Twee uur later gaat Erna kijken hoe het met mevrouw Kruiswijk is. Mevrouw Kruiswijk ligt half liggend in/hangend naast het bed. Met hulp van een collega lukt het Erna om mevrouw Kruiswijk weer in bed te leggen.
Beoordeel de handelswijze van Erna.
In de reader zijn krantenberichten opgenomen die handelen over onvrijwillige zorg. Beoordeel de handelswijze van de hulpverleners.
Dwang bij fixatie toegestaan? In ons verpleeghuis is een mevrouw van 94 jaar opgenomen met een rechterlijke machtiging. Zij is opgenomen op een gesloten afdeling omdat zij dwaalgedrag vertoonde. Ze is ADLgeheel afhankelijk. Zij gebruikt bij het lopen een stok, maar deze vergeet zij regelmatig waardoor zij vaak valt. Bij deze valpartijen loopt zij vreselijke blauwe plekken op, maar tot nog toe heeft zij niets gebroken. Het lukt ons niet mevrouw voortdurend te bewaken en hebben daarom de verpleeghuisarts gevraagd haar door middel van de “Zweedse band” te mogen fixeren. Tijdens het bewonersoverleg op de afdeling wordt besloten een voorstel voor aanpassing van het behandelplan van mevrouw met de dochter te bespreken. De (enige) dochter van mevrouw begrijpt de noodzaak van fixatie wel en geeft daarom toestemming.
76
Verpleegkundigen fixeren mevrouw in haar stoel op de momenten dat het personeel geen toezicht op mevrouw kan uitoefenen. Mevrouw probeert wel steeds op te staan uit haar stoel. Dat lukt natuurlijk niet.
Mag de fixatie van mevrouw worden doorgezet?
Casus Brandon
Lees de krantenartikelen uit NRC-Next, 20-1-2011
Vraag: Als de WZD was ingevoerd geweest, zou het drama dan voorkomen zijn geweest? Motiveer je antwoord.
Evaluatie Casus Piet Hante Piet Hante woont in een verpleeghuis. Hij leidt aan dementie. Vanwege onrust (loopdrang) wil de verpleeghuisarts Piet het geneesmiddel Haldol geven. De echtgenoot van Piet is het hier niet mee eens. Wat moet er nu gebeuren?
77
LITERATUUR THEMA V Huidig recht: BOPZ De niet-vrijwillig opgenomen bewoner in een instelling voor verstandelijk gehandicapten/psychogeriatrisch verpleeghuis Inleiding Bewoners van instellingen voor verstandelijk gehandicapten en psychogeriatrische verpleeghuizen verblijven daar vaak zonder toestemming van de betrokkene. Soms verzet de bewoner zich zelfs tegen opname in de instelling. Naar leiding van de casus Jolande Venema in de jaren 80 van de vorige eeuw heeft de wetgever besloten dat deze (toekomstige) bewoners ook onder werking van de wet Bopz kunnen vallen. De Wet Bopz onderscheidt deze twee categorieën bewoners. De niet-vrijwillige opname Er zijn bij de opname van een cliënt drie typen te onderscheiden: de vrijwillige, de onvrijwillige en de semionvrijwillige opname. De twee laatstgenoemden zijn de niet-vrijwillige opnames. Indien de cliënt zelf de nodige bereidheid heeft om te worden opgenomen, is er sprake van een vrijwillige opname. Bereidheid betekent het op enigerlei wijze kenbaar maken van instemming (feitelijk en consistent verbaal/non-verbaal gedrag). Instemming is slechts van waarde indien de cliënt de gevolgen van zijn bereidheid kan overzien. Goede informatievoorziening is dan zeer belangrijk. De WGBO is van toepassing (zie werkboek Beginnersfase thema III). Indien de betrokkene feitelijk en consistent verbaal of lichamelijk weerstand biedt tegen de opname of tegen voortzetting van het vrijwillig verblijf, dan zal opname/verder verblijf slechts mogelijk zijn met een IBS of RM. We spreken van een onvrijwillige opname. Zo’n opname mag alleen plaatsvinden in een instelling voor verstandelijk gehandicapten/pg-verpleeghuis/verzorgingshuis dat hiertoe is aangemerkt door de minister van VWS. Een van de belangrijkste eisen is dat de 24-uurs zorg gegarandeerd is. In tegenstelling tot een psychiatrisch ziekenhuis, kan een bovenbedoelde instelling niet verplicht worden om iemand met een RM op te nemen. De wachtlijst kan niet worden omzeild. Degene die noch de nodige bereidheid toont, noch zich verzet tegen de opname of voortgezet verblijf, kan op grond van het oordeel van de onafhankelijke Bopz-indicatiecommissie worden opgenomen in genoemde instellingen. De opname of verder verblijf wordt semi-onvrijwillig genoemd. De Bopz-commissie die eveneens de indicatie beoordeelt voor de AWBZ-financiering, beoordeelt of opname noodzakelijk is. Dit betekent dat de betrokkene zich ten gevolge van een stoornis van de geestvermogens niet buiten de inrichting kan handhaven (art. 60 Wet Bopz). Deze zogenaamde artikel 60 Bopz-toets geeft een op de sector toegespitste formulering van het gevaarscriterium. De commissie deelt de betrokkene mee dat hij bezwaar mag maken tegen de opname. Bij verzet moet de procedure voor de onvrijwillige opname gevolgd worden. Het niet-vrijwillig verblijf Voor het vrijwillig verblijf in de instelling geldt de WGBO. Voor het niet-vrijwillig verblijf onderscheidt de Wet Bopz twee categorieën: het onvrijwillig en semi-onvrijwillig verblijf. Er zijn echter verschillen met het onvrijwillig verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Hierna worden de verschillen besproken. De nadruk in het behandelplan zal veel meer liggen op het verplegen en verzorgen dan op behandelen. Men spreekt daarom wel van het zorgplan. De activiteiten in het kader van het zorgplan zullen gericht moeten zijn op een zodanige benadering van betrokkene dat de oorzaak, aanleiding, omgevingsfactoren en dergelijke die leiden tot gevaar, worden opgeheven. Het zorgplan moet zo veel mogelijk gericht zijn op het behoud of stimuleren van de nog aanwezige functies of het tegengaan van verdere achteruitgang. Over het zorgplan moeten de hulpverleners overeenstemming bereiken met de bewoner zelf. De Wet Bopz gaat uit van wilsbekwaamheid. Bij verstandelijk gehandicapten/ psychogeriatrische zorgvragers komt het echter regelmatig voor dat zij niet in staat zijn een bepaalde beslissing te nemen. Het overleg vindt dan plaats met een vertegenwoordiger (zie hiervoor).
78
Hoewel de IGZ geen voorstander is van een niet-arts als verantwoordelijke zorgverlener voor het tot stand komen van het zorgplan, is het volgens de Wet Bopz mogelijk dat een verpleegkundige in de functie van eerst verantwoordelijke verpleegkundige/verzorgende (evv’er), groepsleider, regieverantwoordelijke deze taak op zich neemt. De verpleegkundige krijgt hiertoe dan de opdracht van de arts die belast is met de leiding van de medische zorg. Deze Bopz-arts zal overigens vaak geen directeursfunctie vervullen. Vormen van dwang kunnen bij de uitvoering van het zorgplan noodzakelijk zijn. Zie thema IV voor de eisen die de Wet Bopz aan het toepassen van dwang stelt. Na de publicatie van de dramatische foto van de gehandicapte Jolanda Venema in 1988 (zij werd naakt geketend aan de muur) heeft de overheid geld beschikbaar gesteld voor het kunnen raadplegen van een consulententeam bestaande uit deskundigen die onder andere uit andere instellingen afkomstig zijn. De eis van ‘volstrekte noodzaak’ voor dwangbehandeling wordt door inschakeling van het team geen dode letter. Bij de toepassing van M&M is de mogelijkheid van separatie in de psychogeriatie verboden. Als fixatiemiddelen worden in de instellingen onder andere gehanteerd: de onrustband, het tafelblad, de diepe stoel en bedhekken. Bij de semi-onvrijwillig opgenomen bewoner mag als vrijheidsbeperkende maatregel alleen het recht op bewegingsvrijheid worden ingeperkt. De aanwezigheid van een patiëntenvertrouwenspersoon is in de instelling niet verplicht. Als blijkt dat de bewoner gedurende zijn verblijf niet meer in de juiste categorie zit, dan dient de procedure tot omzetting gestart te worden. Bijvoorbeeld: bewoner is vrijwillig opgenomen op een open afdeling. De bewoner gaat dwalen en komt daardoor in gevaarlijke situaties terecht. Er wordt overwogen om de bewoner naar een gesloten afdeling te brengen (vrijheidsbeperkende maatregel). Als de bewoner geen toestemming hiervoor geeft, maar zich ook niet verzet, moet de Bopz-commissie de bewoner herindiceren. Bij verzet van de bewoner tegen overplaatsing dient de RM/IBS-procedure te worden gevolgd.
79
80
Verlof en ontslag Voor de onvrijwillig opgenomen bewoner zijn de regels van toepassing die in thema IV aan de orde kwamen. Voor de semi-onvrijwillig opgenomen bewoner geldt het volgende. De verlofregeling zoals deze geldt voor de onvrijwillig opgenomen bewoner is niet van toepassing. Indien de wilsonbekwame bewoner met verlof (vakantie, familiebezoek)/ontslag wenst te gaan of de hulpverleners achten verlof/ontslag gewenst, dan dient met de vertegenwoordiger in overleg te worden getreden. Zolang dit overleg niet tot een verantwoorde oplossing heeft geleid, mag de bewoner worden tegengehouden om de instelling te verlaten. De instelling zal het starten van een IBS/RM-procedure moeten overwegen.
Toekomstige wetgeving In de Eerste Kamer ligt sinds 2013 het wetsvoorstel Wet Zorg en Dwang (WZD) ter behandeling voor. De WZD moet de Wet Bopz en deels de WGBO vervangen. De wet handelt over onvrijwillige opnames en de inhoudelijke en procedurele criteria bij het indiceren/toepassen (volgens zorgplan of in onvoorziene situaties) van onvrijwillige zorg aan psychogeriatrische cliënten en aan mensen met een verstandelijke beperking die AWBZ-zorg (intra- of extramuraal) ontvangen. Het begrip ‘onvrijwillige zorg’ is zeer ruim: zorg kan zowel voor een somatische als voor een psychische aandoening gelden, het betreft alle beperkingen in de vrijheid om het eigen leven in te richten. Het begrip ‘onvrijwillig’ kan ook betrekking hebben op bepaalde situaties waarin de cliënt zelf geen toestemming heeft gegeven voor de onvrijwillige zorg. Het zorgplan bevat in beginsel geen onvrijwillige zorg. Een bekwame zorgverantwoordelijke moet binnen zes weken na overleg met cliënt/vertegenwoordiger een zorgplan met vrijwillige zorg opstellen. De zorgaanbieder moet daartoe voldoende mogelijkheden aanbieden tot vrijwillige zorg. Evaluatie van het zorgplan vindt plaats na vier weken en daarna elke zes maanden. Onvrijwillige zorg mag pas in het zorgplan worden opgenomen als het zorgplan is heroverwogen om tot aangepaste vrijwillige zorg te besluiten en vervolgens voldaan is aan inhoudelijke en procedurele criteria voor onvrijwillige zorg. Inhoudelijke criteria zijn: ernstig nadeel als gevolg van de aandoening, onvrijwillige zorg is noodzakelijk, onvrijwillige zorg is geschikt, onvrijwillige zorg is minder erg dan het ernstige nadeel en er is geen minder ingrijpend middel om het ernstige nadeel te voorkomen. Voor de procedurele criteria geldt het opschalend model: hoe langer de onvrijwillige zorg duurt, hoe zwaarder de eisen, variërend van deskundigenoverleg, uitgebreid deskundigenoverleg tot externe consultatie. Met name de casus Brandon van Ingen heeft gezorgd voor deze verscherpte procedurele regels. Doel is de toepassing van onvrijwillige zorg tot het uiterste minimum te beperken. De WZD geeft regels over de wijze waarop tot wilsonbekwaamheid van een cliënt wordt besloten.
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
Thema VI BOPZ-klachtenprocedure: klacht gegrond of ongegrond?
93
Thema VI
G1B2: BOPZ –klachtenprocedure: BOPZ-klacht gegrond of ongegrond?
Resultaat
De student kan een actieve bijdrage leveren in een BOPZklachtprocedure en procedure bij de rechtbank
Praktische voorbereiding
Nogmaals lezen onderdeel “Klachtrecht” en “Behandelplan” in literatuur thema IV Doornemen van klachtenreglement Patienten Parnassia Groep Maken van voorbereidingsactiviteit
Theorie
BOPZ-klachtprocedures
Locatie
School
Tijdsduur
Bol: 2uur; bbl: 1 uur
Evaluatie
Nabespreken rollenspel
Werkproces
3.5,3.2
competentie
M, N, J, H, E
Verplicht/keuze
Verplicht
Voorbereidingsactiviteit 1. Wat is een BOPZ-klacht? 2. Geef schematisch weer hoe de klachtbehandelingsprocedure is voor een BOPZklacht. Lesaktiviteit Spelen van een rollenspel
94
Tijdens de les wordt een casus uitgedeeld. Elke student krijgt een rol in de klachtbehandeling voor de BOPZ-klachtencommissie en voor de rechtbank (hoger beroep). Literatuur behorend bij thema VI: Zie literatuur in werkboek bij thema IV + onderstaande klachtenregeling
REG.PG Reglement Klachtencommissie patiënten Datum laatste wijziging: Oktober 2013 Toepassingsgebied: Parnassia Groep Pagina 1 van 11
Reglement Klachtencommissie patiënten Parnassia Groep Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht een klachtenregeling te realiseren voor de behandeling van klachten van patiënten, hun vertegenwoordigers of nabestaanden. Voor de patiënt moet duidelijk zijn op welke wijze hij zijn klacht aan de orde kan stellen. De Parnassia Groep heeft een brede doelstelling bij de klachtenbehandeling: de onvrede van de patiënt moet worden opgelost. Daartoe is de meest gebruikelijke vorm het bespreken van de onvrede tussen de betrokken hulpverlener en de klager. Daarnaast wordt onvrede vaak effectief opgelost via bemiddeling door een leidinggevende, patiëntenvertrouwenspersoon of mediator. Ten slotte heeft de patiënt de mogelijkheid - ook rechtstreeks - een onafhankelijke klachtencommissie zijn klacht te laten beoordelen. Goede omgang met klachten van patiënten is dus een zaak van alle medewerkers, niet alleen van een klachtencommissie. Daarbij gaat het niet alleen om een zorgvuldige klachtenbehandeling, maar ook om het gebruik van klachten ter verbetering van de kwaliteit van zorg. Dit reglement is een onderdeel van het algemene klachtenbeleid. Het ziet op de behandeling door de Klachtencommissie Parnassia Groep van algemene klachten van vrijwillig en onvrijwillig opgenomen en ambulante patiënten op grond van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WKCZ), en voor specifieke klachten van onvrijwillig opgenomen patiënten op grond van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).
Reglement Artikel 1. BEGRIPSBEPALINGEN In deze regeling wordt verstaan onder: 1.1 De (ggz-)instelling - Parnassia Groep: de zorgbedrijven · Parnassia · Bavo Europoort · Dijk en Duin · PsyQ · Brijder · Palier · I-psy
95
· Lucertis · alsmede Indigo Zorgservice. - Scelta, expertisecentrum voor persoonlijkheidsproblematiek, vestiging Den Haag - PsyToBe, zorginstelling voor poliklinische behandeling van patiënten met gecombineerde problematiek, gevestigd te Rotterdam. 1.2 Raad van bestuur De raad van bestuur van de Parnassia Groep. 1.3 Bestuurder De bestuurders van de zorgbedrijven en de bestuurders van Scelta en PsyToBe genoemd onder 1.1. 1.4 Medewerker De persoon die al dan niet in dienstverband werkzaamheden verricht(te) voor de instelling. 1.5 Commissie De ingevolge artikel 2 van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (afgekort: WKCZ) en artikel 41 van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (afgekort: de Wet Bopz) vereiste Klachtencommissie voor patiënten ingesteld door de onder 1.1 genoemde instellingen. 1.6 Patiënt, cliënt en bewoner De persoon, aan wie de instelling zorg verleent of heeft verleend. Hierna te noemen: de patiënt. 1.7 Klager 1.7.1 De persoon, die ingevolge de WKCZ bevoegd is een schriftelijk bezwaar aan de commissie kenbaar te maken, te weten: a. de patiënt; b. de door de patiënt aangewezen persoon of personen aan wie een afschrift van de zelfbindingsverklaring tot opneming, behandeling en verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis is verstrekt; c. de nabestaanden van de patiënt; d. de wettelijke vertegenwoordiger van de patiënt; e. de persoonlijk schriftelijk gemachtigde; f. de echtgenoot of de, al dan niet geregistreerde, levenspartner, ouder, kind, broer of zus van de patiënt. De personen genoemd onder b., d., e. en f. kunnen alleen namens de patiënt klagen. 1.7.2 De persoon, die ingevolge de Wet Bopz bevoegd is een schriftelijk bezwaar aan de commissie kenbaar te maken, te weten: a. de patiënt; b. de echtgenoot of de, al dan niet geregistreerde, levenspartner; c. de ouders van de patiënt dan wel één van hen, voorzover ze niet van het ouderlijk gezag zijn ontheven of uit de ouderlijke macht zijn gezet; d. elke meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn, niet zijnde een ouder, en in de zijlijn tot en met de tweede graad; e. de voogd, de curator of de mentor van de patiënt; f. elke andere in de instelling verblijvende patiënt. 1.8 Aangeklaagde De (ex-)medewerker dan wel de instelling waartegen de klacht is gericht. 1.9 Klacht Een bij de Klachtencommissie ingediend bezwaar tegen:
96
a. een gedraging van een (ex-)medewerker of handelwijze van de instelling jegens een patiënt. Onder gedraging wordt verstaan enig handelen of nalaten alsmede het nemen van een besluit dat gevolgen heeft voor een patiënt; b. de beslissing dat een patiënt op grond van de stoornis van zijn geestvermogens niet in staat is zijn wil met betrekking tot de voorgestelde behandeling te bepalen (ingevolge artikel 38, 2e lid, 2e volzin van de Wet Bopz); c. de beslissing dat ondanks verzet van de patiënt het voorgestelde, onderscheidenlijk het overeengekomen behandelingsplan wordt toegepast voorzover dit volstrekt noodzakelijk is om gevaar voor de patiënt of anderen, voortvloeiende uit de stoornis van de geestvermogens, af te wenden (ingevolge artikel 38, 5e lid, 3e volzin van de Wet Bopz, artikel 38a t/m 38c van de Wet Bopz); d. de beslissing dat middelen of maatregelen ter overbrugging van tijdelijke noodsituaties die door de patiënt als gevolg van de stoornis van de geestvermogens worden veroorzaakt worden toegepast, zoals afzondering, separatie, fixatie, gedwongen toediening van medicatie, vocht of voedsel (ingevolge artikel 39 van de Wet Bopz); e. de beslissing dat beperkingen in de fundamentele vrijheden worden aangebracht te weten het controleren van poststukken op meegezonden voorwerpen, het ontvangen van bezoek, bewegingsvrijheid in en rond de instelling en het recht op vrij telefoonverkeer (ingevolge artikel 40, 2 e, 3e en 4e lid van de Wet Bopz); f. de beslissing tot het niet toepassen van het overeengekomen behandelingsplan (ingevolge artikel 41 van de Wet Bopz). 1.10 Begeleider/vertrouwenspersoon Degene die vanuit het vertrouwen van de klager dan wel de medewerker bijstand verleent bij de behandeling van een klacht. 1.11 De IGZ De Inspectie voor de Gezondheidszorg. 1.12 De Rechter De rechtbanken in de betreffende arrondissementen. Artikel 2. DOELSTELLING EN UITGANGSPUNTEN 2.1 Doelstelling De regeling heeft tot doel: a. het bieden van een procedure voor bemiddeling en behandeling van klachten; b. het leveren van een bijdrage aan de kwaliteit van de zorg binnen de geestelijke gezondheidszorg en de verslavingszorg, waaronder het op grond van ingediende klachten signaleren en/of melden van eventuele structurele tekortkomingen in zorg- en dienstverlening. 2.2 Uitgangspunten bij deze regeling zijn: a. het op verantwoorde wijze uitvoering geven aan de bemiddeling en behandeling van klachten overeenkomstig de WKCZ en de Wet Bopz; b. zorgvuldigheid, vertrouwelijkheid en geheimhouding bij afhandeling van klachten; c. een onafhankelijke klachtbehandeling ondermeer tot uitdrukking komend in de samenstelling van de commissie; d. bij signalering van een potentiële klacht wordt getracht door bemiddeling te komen tot genoegdoening van de klager.
97
Artikel 3. KLACHTENCOMMISSIE 3.1 Instelling De onder 1.1 genoemde instellingen dragen overeenkomstig het bepaalde in dit reglement zorg voor de instelling van een gemeenschappelijke Klachtencommissie met drie regionaal werkende kamers, te weten Haaglanden, Rijnmond en NoordHolland. 3.2 Samenstelling 3.2.1 Per regio bestaat de commissie uit een pool van meerdere leden, waaronder minimaal: - drie juristen, niet werkzaam voor een ggz- dan wel verslavingszorg instelling als genoemd bij 1.1, waarvan er één tevens (coördinerend) onafhankelijk voorzitter van de regionale kamer is. De overige leden van de commissie zijn inhoudelijk deskundigen die een goede afspiegeling vormen van de binnen de geestelijke gezondheidszorg dan wel verslavingszorg werkzame disciplines. De participerende instellingen niet zijnde onderdeel van de Parnassia Groep worden geacht minimaal één inhoudelijk deskundig lid voor te dragen. 3.2.2 Per klacht wordt een commissie samengesteld volgens de volgende verdeelsleutel: een jurist, tevens onafhankelijk voorzitter, en twee inhoudelijk deskundigen. Bij de keuze van de inhoudelijk deskundigen zal zoveel als mogelijk gelet worden op de aard van de klacht. Bij klachten conform de Wet Bopz maakt altijd een psychiater deel uit van de commissie. 3.2.3 De voorzitters en leden verrichten hun taak volgens een, bij voorkeur, halfjaarlijks vooraf opgesteld rooster; de voorzitters zijn (met de ambtelijk secretaris) verantwoordelijk voor de recrutering van de leden ten behoeve van een zitting. 3.2.4 De bestuurders van de regionale ketenzorgbedrijven Bavo Europoort, Dijk en Duin en Parnassia voegen aan de regionale kamer van de commissie in hun respectievelijke regio een medewerker toe in de functie van ambtelijk secretaris en voorzien in zijn waarneming. Deze medewerkers zijn geen lid van de commissie. 3.3 Voordracht, benoeming, zittingstermijn, ontslag en vergoeding 3.3.1 Voordracht De bestuurders van de regionale ketenzorgzorgbedrijven Bavo Europoort, Dijk en Duin en Parnassia zijn verantwoordelijk voor het werven van de leden van de regionale kamer in hun respectievelijke regio en dragen die ter benoeming voor aan de raad van bestuur. De bestuurders kunnen voor het werven meerdere in- en externe gremia verzoeken hiertoe voorstellen te doen. 3.3.2 Benoeming Het voorgenomen besluit tot benoeming van een lid van een regionale kamer van de commissie wordt door de raad van bestuur ter advisering aan de Concerncliëntenraad van de Parnassia Groep aangeboden. Na advisering vindt de definitieve benoeming door de raad van bestuur plaats. 3.3.3 Zittingstermijn De leden worden benoemd voor een termijn van vier jaar. Herbenoeming is éénmaal mogelijk, met uitzondering van hen die de leeftijd van 70 jaar hebben bereikt. In geval van tussentijds aftreden wordt een opvolger voorgedragen conform het bepaalde bij 3.3.1 en vindt benoeming plaats volgens het bepaalde onder 3.3.2 en
98
3.3.4 Ontslag Gedurende de termijn van hun benoeming kunnen de voorzitters en leden van de commissie slechts door de raad van bestuur van hun functie worden ontheven wegens verwaarlozing van hun taak en overigens om redenen op grond waarvan handhaving als lid redelijkerwijs niet kan worden verlangd. 3.3.5 De leden ontvangen een vergoeding voor hun werkzaamheden. 3.4 Geheimhouding De voorzitter en de leden van de commissie hebben een geheimhoudingsplicht, ook na beëindiging van hun lidmaatschap, omtrent al hetgeen te hunner kennis is gekomen bij de behandeling van een klacht. De geheimhoudingsplicht geldt evenzeer voor degenen die de commissie bijstaan in de functie van ambtelijk secretaris, ter administratieve ondersteuning of op een andere wijze bij de behandeling van een klacht betrokken zijn. 3.5 Verschoning en wraking De voorzitters en leden van de commissie verschonen zich van de behandeling van een klacht, waarbij zij in enig opzicht zijn betrokken, dan wel betrokken zijn geweest. De leden van de commissie kunnen door of namens de klager worden gewraakt om aan de behandeling van een klacht deel te nemen. De commissie besluit terstond of de wraking wordt toegestaan. 4 BEMIDDELING 4.1 Onverminderd het recht van klager bij de commissie een klacht in te dienen en daarover een uitspraak te verlangen, wordt bij de toepassing van deze regeling ervan uitgegaan dat eerst getracht wordt klachten op te lossen in overleg met: - de medewerker op wiens gedraging of beslissing het ongenoegen is gericht; - de leidinggevende(n) van de zorgeenheid binnen de instelling; - de patiëntenvertrouwenspersoon. 4.2 Indien de voorzitter van de commissie daartoe termen aanwezig acht kan, alvorens een klacht door de commissie in behandeling wordt genomen, met instemming van klager worden geprobeerd langs de weg van bemiddeling tot een voor klager aanvaardbare oplossing van de klacht te komen. 4.3 De voorzitter van de commissie kan de (naasthogere) leidinggevende vragen bij een klacht over een medewerker te bemiddelen, dan wel een lid uit de commissie aanwijzen die met de bemiddelingspoging wordt belast, dan wel ieder ander persoon die de instemming van klager en aangeklaagde heeft, teneinde zo mogelijk tot een voor klager aanvaardbare oplossing te komen. 4.4 De bemiddelaar heeft een geheimhoudingsplicht met betrekking tot de klacht die voorwerp is van bemiddeling. 4.5 Gedurende de periode van bemiddeling worden de klachttermijnen opgeschort. 4.6 Indien tot een aanvaardbare oplossing van de klacht is gekomen deelt de bemiddelaar, met instemming van de klager en aangeklaagde, het resultaat van de bemiddeling binnen vijf werkdagen schriftelijk mee aan de voorzitter van de commissie en de klager. Uit deze rapportage moet blijken dat klager tevreden is met het resultaat van de bemiddeling. 4.7 Bij het bereiken van een aanvaardbare oplossing van een klacht wordt de klacht
99
geacht te zijn ingetrokken en als zodanig geregistreerd. De klager heeft de mogelijkheid om na een succesvol afgesloten bemiddeling op zijn standpunt terug te komen en de klacht alsnog ter behandeling aan de commissie aan te bieden. 4.8 Indien bemiddeling niet leidt tot een voor klager aanvaardbare oplossing dan wordt de klacht door de commissie in behandeling genomen volgens de procedure als omschreven in de artikelen 5 en volgende van dit reglement. Het lid van de commissie belast met de bemiddelingspoging neemt geen deel aan de behandeling van de klacht door de commissie. 5 KLACHTENPROCEDURE 5.1.1 Een klacht dient schriftelijk en ondertekend bij de commissie te worden ingediend en naam, adres en geboortedatum van klager te bevatten. 5.1.2 Een klacht wordt gericht aan de regionale kamer: Voor de Regio Haaglanden: Klachtencommissie patiënten Parnassia Groep, t.a.v. de voorzitter, Monsterseweg 93, 2553 RJ Den Haag. Voor de Regio Noord-Holland: Klachtencommissie patiënten Parnassia Groep, t.a.v. de voorzitter, Postbus 305, 1900 AH Castricum. Voor de Regio Rijnmond: Klachtencommissie patiënten Parnassia Groep, t.a.v. de voorzitter, Prins Constantijnweg 48 – 54, 3066 TA Rotterdam. 5.2 Het niet in behandeling nemen van een klacht In overleg met de voorzitter van de commissie gaat de ambtelijk secretaris na, of a. het een klacht betreft in de zin van Artikel 1.9 van dit reglement b. de klager bevoegd is een klacht in te dienen c. een gelijke klacht reeds in behandeling is genomen dan wel eerder in behandeling is geweest. Indien één van de in dit lid genoemde omstandigheden zich voordoet is de voorzitter van de commissie bevoegd de klacht niet of niet verder in behandeling te nemen. Van het niet verder behandelen van een klacht wordt schriftelijk melding gedaan aan klager, de aangeklaagde en de raad van bestuur van de instelling dan wel de bestuurder van het zorgbedrijf waartegen de klacht is gericht. De melding gaat in afschrift aan de betrokken geneesheer-directeur. Indien het een klacht betreft als bedoeld in artikel 41 lid 5 Bopz wordt deze melding ook gedaan aan de IGZ. 5.3 Verzoek tot schorsing 5.3.1 Inzake een Bopz-klacht kan de commissie op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de klager de uitvoering van de beslissing waartegen de klacht is gericht voor de duur van de behandeling van de klacht schorsen. 5.3.2 De commissie legt het verzoek om schorsing binnen drie werkdagen na ontvangst voor advies voor aan de geneesheer-directeur van het zorgbedrijf. 5.3.3 Nadat het advies van de geneesheer-directeur door de commissie is ontvangen beslist zij onverwijld op het verzoek van de schorsing. 5.3.4 De commissie geeft van de beslissing op het schorsingsverzoek onverwijld kennis aan klager. Een mondelinge kennisgeving wordt schriftelijk bevestigd.
100
5.4 Ontvangstbevestiging De ambtelijk secretaris van de commissie a. bevestigt binnen drie werkdagen aan klager de ontvangst van de klacht. Tevens wordt daarbij schriftelijke informatie verstrekt over de verdere gang van zaken waaronder de samenstelling van de commissie; b. zendt aan de medewerker terstond een afschrift van de klacht met het verzoek binnen de daarin aangegeven termijn schriftelijk naar de commissie te reageren op de klacht. Tevens wordt daarbij aan de medewerker schriftelijke informatie verstrekt over de verdere gang van zaken waaronder de samenstelling van de commissie; c. doet van de indiening van een klacht en de inhoud ervan mededeling aan de bestuurder i.c. de geneesheer-directeur van het betreffende zorgbedrijf; d. stelt in overleg met de voorzitter de commissie samen in geval het tot een hoorzitting komt; e. stelt in overleg met de voorzitter de zittingsdatum vast; f. roept partijen op voor de hoorzitting; hierbij worden partijen gewezen op hun recht zich te laten begeleiden en zich te laten vertegenwoordigen. 5.5 Hoorzitting 5.5.1 Horen van partijen De commissie stelt de klager en degene over wie geklaagd wordt in de gelegenheid gehoord te worden. De hoorzitting is niet openbaar. Partijen worden in principe in elkaars bijzijn gehoord. Op verzoek van klager of aangeklaagde kan de voorzitter van de commissie besluiten dat het horen apart van elkaar plaatsvindt. Bij gescheiden horen zal de commissie zakelijk meedelen wat de andere partij heeft verklaard en de gelegenheid geven daar op te reageren. Indien betrokkenen gescheiden zijn gehoord kan de commissie besluiten beiden nogmaals, al dan niet gescheiden, te horen. De commissie handelt naar bevind van zaken als klager en/of aangeklaagde niet ter zitting verschijnt (zie 6. Slotbepalingen 6.10). 5.5.2 Vertrouwenspersoon De klager en degene over wie geklaagd wordt, kunnen zich tijdens het horen doen bijstaan door een vertrouwenspersoon. 5.5.3 Inlichtingen a. De commissie kan deskundigen raadplegen, om overlegging verzoeken van terzake dienende bescheiden en daarvoor in aanmerking komende derden oproepen voor het verkrijgen van nadere inlichtingen. b. De commissie ziet het patiëntendossier alleen in als en voor zover dit ter beoordeling van de klacht noodzakelijk is. De commissie heeft hiervoor de expliciete toestemming van de patiënt nodig of, indien de patiënt niet in staat REG.PG Reglement Klachtencommissie patiënten Datum laatste wijziging: Oktober 2013 Toepassingsgebied: Parnassia Groep Pagina 8 van 11
kan worden geacht zijn belangen ter zake redelijk te kunnen behartigen, diens wettelijke vertegenwoordiger. c. De commissie kan iedere medewerker verzoeken inlichtingen te verstrekken. Een medewerker aan wie dit verzocht wordt, verstrekt de inlichtingen voorzover dit niet in strijd is met een wettelijke plicht tot geheimhouding. d. De commissie oefent deze bevoegdheden slechts uit voor zover dat noodzakelijk is voor een goede behandeling van de klacht. 5.6 Klachtbehandeling 5.6.1 De klachtbehandeling houdt ondermeer in, dat de commissie, op grond van het
101
feitencomplex, de haar toegezonden rapportage(s) en de terzake afgelegde verklaringen onderzoekt of naar haar oordeel is gehandeld in strijd met: a. de wettelijke voorschriften; b. in de instelling en voor de beroepsgroep geldende richtlijnen of gedragsregels; c. normen van zorgvuldigheid, redelijkheid en billijkheid. 5.6.2 De commissie kan: a. een klacht niet in behandeling nemen (art. 5.2); b. een klacht gegrond achten; c. een klacht deels gegrond achten; d. een klacht ongegrond achten. 5.6.3 De beslissing van de commissie inzake een Bopz-klacht strekt tot a. onbevoegdverklaring van de commissie; b. niet-ontvankelijkverklaring van de klacht; c. ongegrondverklaring van de klacht, of; d. gegrondverklaring van de klacht. 5.6.4 De commissie kan naast de beslissing op een (Bopz-)klacht aanbevelingen doen. 5.7 Uitspraak WKCZ 5.7.1 De commissie brengt haar oordeel over de gegrondheid van de klacht ingevolge de WKCZ uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de klacht schriftelijk met redenen omkleed ter kennis van de raad van bestuur van de instelling dan wel de bestuurder van het zorgbedrijf waartegen de klacht is gericht, de klager en de aangeklaagde. 5.7.2 Indien het de commissie bij uitzondering niet mogelijk is binnen de in het vorige lid genoemde termijn een uitspraak te doen, doet zij daarvan schriftelijk en met vermelding van de reden mededeling aan de in dat lid genoemde personen en instanties onder vermelding van de termijn waarbinnen de uitspraak kan worden verwacht. Die termijn kan maximaal nog een keer de reglementaire termijn van zes weken zijn. 5.7.3 De raad van bestuur van de instelling dan wel de bestuurder van het zorgbedrijf waartegen de klacht is gericht, bericht schriftelijk en gemotiveerd binnen vier weken na ontvangst van het oordeel van de commissie aan alle belanghebbenden als bedoeld in 5.7.1 of er naar aanleiding van het oordeel van de commissie maatregelen worden genomen en zo ja, welke. BOPZ 5.7.4 De commissie geeft binnen twee weken na ontvangst van de klacht of, indien het betreft een klacht tegen een beslissing die ten tijde van de indiening geen gevolg meer heeft of waaraan in de tijd dat de klacht bij de commissie aanhangig is het gevolg is komen te vervallen, binnen vier weken na ontvangst van de klacht, van haar met redenen omklede beslissing op de klacht of van het niet in behandeling nemen daarvan op grond van Artikel 41 lid 5 Wet Bopz, schriftelijk kennis aan de klager, de betrokken patiënt, de behandelende persoon, de bestuurder, de geneesheer-directeur van het zorgbedrijf waartegen de klacht is gericht en de IGZ. De beslissing wordt in beginsel na afloop van (de nabespreking van) de hoorzitting telefonisch door de ambtelijk secretaris aan de betrokkenen doorgegeven. 5.7.5 Indien de commissie de klacht gegrond verklaart, vernietigt zij de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk. Gehele of gedeeltelijke vernietiging brengt
102
vernietiging van de rechtsgevolgen van de beslissing of het vernietigde gedeelte van de beslissing mee. 5.7.6 Indien de commissie de klacht gegrond verklaart, kan zij de voor de behandeling verantwoordelijke persoon opdragen een nieuwe beslissing te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van haar beslissing. De voor de behandeling verantwoordelijke persoon zal zich in deze kwestie laten adviseren door de verantwoordelijke geneesheer-directeur. 5.7.7 De commissie kan de voor de behandeling verantwoordelijke persoon een termijn stellen voor het nemen van een nieuwe beslissing of het verrichten van een andere handeling. 5.7.8 De bestuurder van het zorgbedrijf waartegen de klacht is gericht bericht binnen vier weken na de ontvangst van de beslissing van de commissie aan alle belanghebbenden of er naar aanleiding van de beslissing van de commissie maatregelen worden genomen. 5.7.9 Indien de commissie niet tijdig haar beslissing heeft gegeven of indien de beslissing inhoudt dat de klacht (gedeeltelijk) niet gegrond is, kan de klager de inspecteur voor de gezondheidszorg schriftelijk vragen een verzoekschrift in te dienen ter verkrijging van de beslissing van de rechter over de klacht. De klager voegt bij het verzoekschrift; - een kopie van de klacht en - een kopie van de beslissing van de commissie of van de mededeling van de commissie dat deze de klacht niet in behandeling neemt. 5.7.10 De inspecteur dient het verzoekschrift ter verkrijging van de beslissing van de rechter in binnen twee weken, tenzij hij beslist dat de klager kennelijk niet ontvankelijk is. Indien de klager niet de betrokken patiënt is dan hoort de inspecteur deze patiënt. Heeft deze bezwaar dan dient de inspecteur alleen om gewichtige redenen het verzoekschrift in. 5.7.11 Indien de patiënt de klager is, kan hij ook zelf, zonder tussenkomst van de inspecteur, een verzoekschrift bij de rechter indienen. De termijn voor het indienen van het verzoek bedraagt zes weken, ingaande op de dag na die waarop de commissie uiterlijk had moeten beslissen dan wel ingaande op de dag waarop de beslissing van de commissie aan de klager bekend is gemaakt. 5.7.12 Bij het verzoekschrift ter verkrijging van de beslissing van de rechter (hetzij via de inspecteur ingediend, tenzij rechtstreeks door de patiënt zelf) dient een afschrift van de klacht en de beslissing van de commissie bijgevoegd te zijn. 6 SLOTBEPALINGEN 6.1 Overige instanties De klager behoudt in alle gevallen de mogelijkheid zich te wenden tot een andere instantie die de klacht in behandeling kan nemen, zoals het regionale tuchtcollege, de inspectie voor de gezondheidszorg, de burgerlijke of strafrechter (via het Openbaar Ministerie). Als de klager hiertoe besluit, dient deze dit onverwijld aan de commissie mee te delen. 6.2 Kosten 6.2.1 De commissie brengt aan de klager geen kosten in rekening voor de behandeling van klachten. Eventuele kosten voor bijstand van de klager komen voor diens rekening.
103
6.2.2 Voor het tegen betaling inschakelen van een externe deskundige behoeft de commissie toestemming van de raad van bestuur van de instelling dan wel de bestuurder van het zorgbedrijf waartegen de klacht is gericht. 6.3 Schadeclaims De commissie neemt geen schadeclaims in behandeling en doet geen uitspraak over de aansprakelijkheid. Schadeclaims worden terstond verwezen naar de raad van bestuur van de instelling dan wel de bestuurder van het zorgbedrijf waarop de klacht betrekking heeft. 6.4 Klachten gericht op een ernstige situatie met structureel karakter Indien een klacht op grond van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WKCZ) zich richt op een ernstige situatie met een structureel karakter, stelt de commissie de raad van bestuur daarvan in kennis. Indien de commissie niet is gebleken dat de raad van bestuur ter zake maatregelen heeft getroffen, meldt de commissie deze klacht aan de inspectie, nadat de raad van bestuur van dit voornemen op de hoogte is gesteld. Onder een klacht over een ernstige situatie wordt verstaan een klacht over een situatie waarbij sprake is van onverantwoorde zorg. 6.5 Archivering en bewaartermijn van dossiers, en inzagerecht Van het dossier inzake behandeling van een klacht bewaart de (regionale kamer van de) commissie slechts één exemplaar ten behoeve van archief. De dossiers met betrekking tot klachten worden gedurende vijf jaar bewaard en daarna vernietigd. De klager respectievelijk de aangeklaagde heeft recht op inzage in de gegevens die tijdens de procedure zijn vastgelegd en in het dossier opgenomen. De aangeklaagde voor zover het de over hem vastgelegde gegevens betreft en voor zover daarmee niet de privacy van de klager in het geding komt. Zij kunnen hiertoe een schriftelijk verzoek indienen bij de voorzitter van de commissie. 6.6 Bekendmaking De bestuurder draagt zorg voor bekendmaking van dit reglement binnen het zorgbedrijf aan patiënten en medewerkers op een wijze die in de instelling gebruikelijk is. In de cliënten-informatiebrochures wordt het bestaan van het reglement gemeld onder de vermelding van het adres waar een klacht moet worden ingediend. 6.7 Jaarverslag De commissie brengt jaarlijks voor 1 april van het daarop volgende kalenderjaar een geanonimiseerd verslag uit van haar werkzaamheden aan de raad van bestuur en de IGZ. 6.8 Evaluatie De raad van bestuur en de commissie evalueren tweejaarlijks het reglement. 6.9 Wijziging en vaststelling Voorstellen tot wijziging van dit reglement worden ingediend bij de raad van bestuur en worden vervolgens voorgelegd aan de commissie.
104
Thema VII Wet BIG: mogelijkheden of valkuilen voor de verpleegkundigen?
105
Thema VII
G1 B2 Wet BIG: mogelijkheden of valkuilen voor verpleegkundige?
Resultaat
De student kan de mogelijkheden en grenzen aangegeven van de verpleegkundige beroepsuitoefening
Praktische voorbereiding
Lezen van literatuur in reader
Theorie
BIG-(her)registratie, grenzen van de wet BIG, deskundigheidsgebied verpleegkundige, functionele zelfstandigheid en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid
Locatie
School
Tijdsduur
Bol: 2uur; bbl: 1 uur
Evaluatie
Korte discussie
Werkproces
3.1
competentie
N, S, X
Verplicht/keuze
Verplicht
Maken van voorbereidingsactiviteit
Voorbereidingsactiviteit Maak onderstaande meerkeuzevragen 1. De titel “arts” is wettelijk beschermd. Wat betekent dit?
a. Alleen de gediplomeerde arts die in het BIG-register is opgenomen, mag de titel arts gebruiken. b. Alleen de gediplomeerde arts mag de titel gebruiken. c. Alleen de arts die van zijn werkgever de bevoegdheid heeft gekregen de titel arts te gebruiken, mag dit doen. d. Artsen mogen bepaalde handelingen verrichten die anderen niet mogen doen. 106
2. Janneke van der Hagel is verpleegkundige en heeft een eigen praktijk. Zij verleent verpleegkundige zorg aan patiënten met kanker. Aan de patiënten vraagt zij geld (betaling na resultaat) en zij adverteert in de kranten. Valt Janneke van de Hagel valt onder de werking van de BIG? a. Ja, omdat Janneke van der Hagel een beschermde titel heeft. b. Ja, omdat Janneke van der Hagel BIG-geregistreerd is. c. Ja, omdat Janneke van der Hagel schade kan veroorzaken aan de gezondheid van haar patiënten. d. Ja, omdat Janneke van der Hagel beroepshalve gezondheidszorg verricht. e. Nee 3. a. b. c. d.
Een intramusculaire injectie geven is volgens de Wet BIG een: medische handeling. verpleegkundige handeling. voorbehouden handeling. strafbare handeling
4. Het zetten van een hielprik is volgens de Wet BIG een voorbehouden handeling. Wat betekent dit? De handeling: a. b. c. d.
mag niet door de verpleegkundige worden uitgevoerd. moet door de arts worden geïndiceerd. moet door het afdelingshoofd schriftelijk worden voorgeschreven. mag niet door de patiënt zelf worden uitgevoerd.
5.
Welke handeling is volgens de Wet BIG een voorbehouden handeling?
a. b. c. d.
Het inbrengen van een maagkatheter. Het verwijderen van een maagkatheter. Het inbrengen en verwijderen van een maagkatheter. Geen van bovenstaande alternatieven is een voorbehouden handeling.
6. Patient Wilma Jansen wil graag dat de pijnmedicatie die zij intraveneus krijgt toegediend, wordt verhoogd. Zij vraagt aan verpleegkundige Carla Willems om deze verhoging van de pijnmedicatie. Aan welke voorwaarde(n) uit de Wet BIG moet Willems voldoen om de verhoging van de pijnmedicatie uit te mogen voeren? a. Carla Willems moet bevoegd en bekwaam zijn. b. Carla Willems moet bekwaam zijn. 107
c. Carla Willems moet bevoegd zijn. d. Carla Willems moet bevoegd of bekwaam zijn. 7. Het behoort volgens de Wet BIG tot het deskundigheidsgebied van verpleegkundigen om het intramusculair injecteren van medicijnen “functioneel zelfstandig” uit te voeren. Wat betekent deze “functionele zelfstandigheid”? Verpleegkundigen: a. b. c. d.
8.
mogen in opdracht van de arts de genoemde handeling uitvoeren. worden geacht op eigen initiatief de genoemde handeling uit te kunnen voeren. worden geacht de genoemde handeling zonder toezicht van de arts uit te kunnen voeren. mogen de opdracht van de arts tot het uitvoeren van genoemde handeling overdragen aan een andere hulpverlener. Geef het ontbrekende woord in onderstaande zin.
Onder “bekwaamheid “ van de hulpverlener wordt in de wet BIG verstaan: Het in redelijke mate …. aannemen de handeling naar behoren uit te voeren. a. b. c. d.
moeten mogen willen kunnen
9.
Welke handelingen mag een verpleegkundige in de zorginstelling uitvoeren?
a. Handelingen die van de wetgever mogen. b. Handelingen die van de zorginstelling mogen. c. Handelingen die van de wetgever en van de zorginstelling mogen. d. Handelingen die van de wetgever of van de zorginstelling mogen.
10. Het is mogelijk om een verpleegkundige die werknemer is in de thuiszorg aansprakelijk te stellen. Welke vormen van aansprakelijkheid zijn mogelijk? a. b. c. d.
Strafrechtelijk en tuchtrechtelijk. Strafrechtelijk en arbeidsrechtelijk. Arbeidsrechtelijk en tuchtrechtelijk. Tuchtrechtelijk, arbeidsrechtelijk en strafrechtelijk.
Lesactiviteit
Maak casussen en opdrachten over de toetreding tot het beroep van verpleegkundige, de 108
beroepsuitoefening en uittreding van het beroep
Casus (her)registratie Robert Simons is kinderverpleegkundige en is dus BIG-geregistreerd. Hij is sinds enkele jaren verpleegkundig leidinggevende van de kinderdivisie van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam. Hij heeft gehoord dat over enige tijd de BIG-herregistratie start. a. Wanneer start de herregistratie voor verpleegkundigen? b. Voldoet Robert Simons aan de eisen voor herregistratie in het BIG-register? Motiveer je antwoord. (zie www.bigregister.nl)
Opdracht Kwaliteitsregister Er is naast het BIG-register een “Kwaliteitsregister”. a. Wat zijn de verschillen? b. Vind je een “Kwaliteitsregister” nuttig? (zie www.venvn.nl)
Opdracht BIG-scholing In je zorginstelling is er vaak aandacht voor BIG-scholing. Heb je de scholing gevolgd, dan wordt dat aangetekend in je personeelsdossier en/of je krijgt een certificaat. Wat zijn de juridische gevolgen (titel, beroepsuitoefening) van deze scholing voor jou als medewerker van de ze zorginstelling?
109
Krantenbericht: Glaszetter speelt broedertje “Een glaszetter uit Landsmeer heeft zich ruim een jaar voorgedaan als verpleegkundige, terwijl hij geen enkel verpleegkundig diploma had. De 30 jarige man houdt in zijn woonkamer spreekuur voor met name oudere, chronisch zieke patiënten. Sommige patiënten zijn via de huisarts bij hem terecht gekomen. Hij behandelt decubituswonden, doet gynaecologische onderzoeken, adviseert zijn patiënten over incontinentie, geeft zogenaamde “ ijzer-injecties” en bepaalt via de vingerprik de ijzerwaarde in het bloed. Als patiënten zich moeilijk kunnen verplaatsen, komt hij ook bij de mensen thuis. Patiënten waren zeer tevreden over de zorgverlening, totdat bekend werd dat de man geen diploma heeft. De thuiszorgorganisatie waarschuwt via een oproep in de regionale krant voor de werkzaamheden van de “de hulpverlener”. Volgens de woordvoerder van de thuiszorgorganisatie zijn er helaas geen mogelijkheden de man te dwingen tot stoppen”.
a. Is het toegestaan wat deze hulpverlener doet? Motiveer je antwoord. b. Zijn er toch mogelijkheden om deze man tot stoppen te dwingen? Motiveer je antwoord. c. Stel dat deze man verpleegkundige zou zijn. Verandert dit je antwoorden op de vragen a en b?
Alternatieve zorg Er zijn verpleegkundigen die complementaire/alternatieve zorg geven, bijvoorbeeld de “bloesemtherapie”. Vaak doen ze dit naast hun reguliere baan in de zorg. Op Google vind je zo een paar advertenties. 1. 2. 3. 4. 5.
Kies zo’n advertentie Ga na of de hulpverlener inderdaad “verpleegkundige” is. Mag deze verpleegkundige deze alternatieve/complementaire zorg aanbieden? Welke BIG-grenzen behoort zij/hij in acht te nemen? Stel dat zij/hij de complementaire/alternatieve zorg in haar/zijn reguliere baan geeft. Is dat dan toegestaan? Motiveer je antwoord.
Casus Peters 110
Arts Jama geeft mondeling opdracht aan de verpleegkundige Kim Hollander om de patiënt Peters 25mg cortison-acetaat intramusculair toe te dienen. De verpleegkundige geeft 25 mg Hydro cortison intramusculair in het midden van de rechter bil van de patiënt. De arts is niet aanwezig bij de toediening. Na de injectie klaagt de patiënt Peters over pijn. Als hij later uit bed wil komen, blijkt dat hij moeilijk kan lopen met het rechter been. Bij nader onderzoek komt naar voren dat de patiënt een rode plek heeft midden op de rechter bil en dat er Hydro cortison gespoten is; opgelost in alcohol en niet geschikt voor intramusculaire toediening. De patiënt wordt verteld dat hij een verkeerd medicijn heeft ingespoten gekregen en ook niet helemaal op de juiste plaats. Na drie maanden kan patiënt Peters nog steeds niet zijn beroep (accountant) uitoefenen. a. Tot welke categorie behoort de intramusculaire injectie volgens de Wet BIG? b. Geldt in deze casus de “functionele zelfstandigheid”? Motiveer je antwoord. c. Is de verpleegkundige tuchtrechtelijk aansprakelijk te stellen voor haar handelswijze? Motiveer je antwoord.
De grenzen van het deskundigheidsgebied
Lees onderstaand bericht. ‘Uitspraak tuchtrechter maakt werk verpleegkundigen moeilijk’ 14 september 2010
Volgens jurist Peter Simons leidt de waarschuwing die de tuchtrechter vorige maand uitdeelde aan een verpleegkundige die een trombosebeen te laat herkende, tot onwerkbare situaties voor zowel artsen als verpleegkundigen. De tuchtrechter gaf vorige maand een waarschuwing aan de verpleegkundige, werkzaam in een tbsinrichting, nadat zij een patiënt met een trombosebeen niet direct doorverwees naar de huisarts. De uitspraak heeft flinke gevolgen voor de praktijk, meent jurist Peter Simons. Trombose altijd uitsluiten Hij vreest dat verpleegkundigen nu bij de kleinste verschijnselen van een trombosebeen een arts moeten gaan waarschuwen. ‘De tuchtrechter stelt dat het van belang is om trombose, vanwege de levensbedreigende situatie, uit te sluiten. Dat betekent dat je met honderd procent zekerheid moet vaststellen dat het geen trombosebeen kan zijn. Dat mag een verpleegkundige niet, dus zij moet een arts inschakelen. De arts krijgt het druk en het wordt een onwerkbare situatie voor artsen en verpleegkundigen.’ 111
Symptomen De patiënt had na het sporten een trekkende pijn vanuit zijn enkel door zijn kuit. Enkele dagen later was de kuit ook rood en verdikt. De verpleegkundige maakte voor de volgende dag een afspraak bij de huisarts. Dit had zij op basis van de aanwezige symptomen direct moeten doen, oordeelde het Centraal Tuchtcollege. Onwerkbare situatie voor verpleegkundigen ‘De rechter verwacht met deze uitspraak dat verpleegkundigen alert zijn op alle mogelijke symptomen van acute levensbedreigende ziekten', meent Simons. ‘Dat is niet te doen voor algemeen verpleegkundigen. Verpleegkundigen op bijvoorbeeld de hartchirurgie zijn alert op de symptomen van hartkwalen. Maar algemene verpleegkundigen mogen wel een lijst bij zich hebben met alle mogelijke kenmerken van spoedeisende ziekten als een trombosebeen, hart- en herseninfarct en hersenbloeding. Dat wordt een onwerkbare situatie.’ Basisstof verpleegkundigen Beroepsvereniging V&VN gelooft niet dat door de uitspraak onwerkbare situaties ontstaan. ‘Wij kunnen niet alle dossiers en rapporten inzien, maar de uitspraken van Simons over de gevolgen zijn wel erg tendentieus’, zegt beleidsadviseur Jan Mulder. ‘De kenmerken van de verschijnselen van het trombosebeen en andere levensbedreigende ziekten horen bij de basisstof die verpleegkundigen in hun opleiding leren. Ik zie daar geen probleem.’ Verantwoordelijkheid van de zorgverlener Mulder begrijpt wel dat de verpleegkundigen zorgen hebben. ‘Het moet duidelijk zijn waar de verantwoordelijkheid van verschillende zorgverleners ligt. Een verpleegkundige moet observeren en rapporteren. Bij vermoede verschijnselen of twijfel moet de verpleegkundige altijd de arts inschakelen, omdat alleen hij de medische diagnose kan stellen.’
Opdracht Het bericht is een reactie op een uitspraak van de tuchtrechter (zie werkboek). Wat is jouw visie op de uitspraak? Voer een discussie.
Verpleegkundige dient dodelijk infuus toe 05 december 2007 Een voorwaardelijke werkstraf van 100 uur luidde maandag de eis tegen verpleegkundige Kim de V. uit Nieuw-Lekkerland. Ze zou per ongeluk een dodelijk infuus toegediend hebben. Volgens het Algemeen Dagblad was het slachtoffer de 83-jarige patiënte Toos Wissink-Van den Berghe uit Rotterdam. Na opname voor een longontsteking in het Medisch Centrum Rijnmond, diende de 26-jarige verpleegkundige haar op 11 maart vorig jaar de infusievloeistof Addiphos toe. Dit was door een arts voorgeschreven.
112
Onverdund Tegen de voorschriften in de bijsluiter in, spoot zij het medicijn echter onverdund in. En in een te kort tijdsbestek. Tijdens het bezoekuur in aanwezigheid van haar dochter en echtgenoot overleed de patiënte kort daarop aan een hartstilstand. Grovelijk nalatig Volgens officier van justitie mr. M. van Eykelen was de verpleegkundige grovelijk nalatig en onvoorzichtig. Hoewel de net-afgestudeerde verpleegkundige onbekend was met het medicijn, verzuimde zij de protocollen en de bijsluiter te raadplegen. Bovendien stopte ze de toediening niet, toen bleek dat dit hevige pijnen bij de vrouw veroorzaakte. Werkdruk Ook de verplichte controle door een collega-verpleegkundige liet ze achterwege. ‘Ik weet niet waarom ik al die dingen niet heb gedaan. Het zal met de stress en werkdruk te maken hebben’, zei de verdachte. De vrouw werkte tegen haar zin op de longafdeling van het ziekenhuis, vertelde ze de rechtbank, en voelde zich door de hechte band van het personeel daar buiten gesloten. ‘Maar ik wilde toch bewijzen dat ik het kon. Daarom ben ik er gebleven.’ Eerder diende ze op dezelfde afdeling een keer het verkeerde medicijn toe, zonder fatale gevolgen.
Verantwoordelijkheid Hoewel het ziekenhuisarts toegaf dat de aanwijzing aan de verpleegkundige voor toediening van de infuusvloeistof te minimaal was, treft het ziekenhuis volgens de Inspectie voor de Gezondheidszorg geen blaam. Toediening van een medicijn geschiedt onder de verantwoordelijkheid van de verpleegkundige. De verdachte leek zeer aangedaan door haar vergissing en is op staande voet ontslagen. Op 17 december doet de rechtbank uitspraak. Bron: Algemeen Dagblad Auteur: redactie Nursing
Vraag a. Hoe zal de uitspraak van de strafrechter luiden? Motiveer de uitspraak. b. De verpleegkundige is “op staande voet” ontslagen. Motiveer de beslissing van het ziekenhuis.
Evaluatie Korte discussie naar aanleiding van een van de volgende uitspraken: “De wet BIG verbetert de kwaliteit van de verpleegkundige beroepsuitoefening”.
113
“Als ik klaar ben met mijn opleiding, dan laat ik mij niet in het BIG-register opnemen”.
LITERATUUR bij: Thema VII Wet BIG: mogelijkheden of valkuilen voor verpleegkundige? Wet BIG: toetreding, beroepsuitoefening, uittreding De wet BIG is voor de verpleegkundige beroepsuitoefening zeer belangrijk. Het geeft de wettelijke mogelijkheden en onmogelijkheden aan voor verpleegkundigen en alle andere beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg. We gaan op zoek naar de kansen en risico’s van de BIG voor de verpleegkundige beroepsuitoefening. 1. Doelstellingen van de Wet BIG De voorganger van de Wet BIG was de Wet uitoefening geneeskunst (WUG). Deze wet regelde dat alleen artsen de geneeskunst mochten uitoefenen (=beroepsbescherming). Alternatieve hulpverleners waren strafbaar als zij zich als hulpverlener aanboden. En dat terwijl heel veel patiënten vertrouwen hadden in de zorg van een homeopaat of een natuurgenezer. Verpleegkundigen verrichten in opdracht van de arts geneeskundige handeling. Door de rechter in de jaren ‘50 van de vorige eeuw goedgekeurd (“verlengde armconstructie”) . Ook de wetgever vond dat patiënten meer keuzevrijheid zouden moeten krijgen, maar deze vrijheid mocht natuurlijk niet leiden tot schadelijke gezondheidszorg. Er zijn dus grenzen gesteld door de wetgever. De wettelijke mogelijkheid om verpleegkundige geneeskundige handelingen te laten verrichten, was ook zeer gewenst. Met de komst van de Wet BIG in 1997 heeft de wetgever getracht de doelen te realiseren. De WUG is ingetrokken.
2. Hoofdlijnen de Wet BIG Iedereen die als beroep of in opleiding hiervoor de individuele gezondheidszorg uitoefent, moet zich houden aan de regels uit de Wet BIG. Dat geldt voor de beroepsbeoefenaar die een opleiding heeft gehad waaraan de wet BIG regels heeft gesteld (zoals een arts, een verpleegkundige of een verzorgende individuele gezondheidszorg, VIG-er), maar ook voor beroepsbeoefenaars die een andere of geen opleiding hebben gehad. Denk aan doktersassistent of een alternatieve genezer. De BIG geldt voor hulpverleners die in opleiding zijn, voor werknemers en voor zelfstandigen.
114
Het gaat in de BIG om handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Dit zijn geneeskundige/verpleegkundige verrichtingen, onderzoeken en het geven van raad die direct betrekking hebben op een persoon en die ertoe dienen zijn gezondheid te bevorderen of te beschermen. Dat is dus veel ruimer dan alleen de geneeskunst beoefenen. Het uitoefenen van de individuele gezondheidszorg is in de Wet BIG vrijgelaten. Elke beroepsbeoefenaar van de individuele gezondheidszorg mag zich aanbieden als hulpverlener. Het is vervolgens aan de patiënt/cliënt en de zelfstandige beroepsbeoefenaar te beslissen of er een behandelingsovereenkomst tot stand komt of aan de werkgever en de toekomstige werknemer een arbeidsovereenkomst aan te gaan . De Wet BIG stelt aan de beroepsbeoefenaar wel eisen: -Geen misbruik maken van een beschermde titel. 115
-Alleen een voorbehouden handeling verrichten als de beroepsbeoefenaar hiervoor bevoegd is. -Geen schade of grote kans op schade veroorzaken aan gezondheid patiënt/cliënt.
Als de beroepsbeoefenaar deze eisen niet nakomt, kan de beroepsbeoefenaar aansprakelijk gesteld worden. De BIG kent diverse manieren van correctie: bestuursrecht, strafrecht, tuchtrecht. De Wet BIG is een kwaliteitswet. Om de kwaliteit te waarborgen zijn er in de wet vele middelen opgenomen. Ze hebben betrekking op de toetreding tot het beroep, de beroepsuitoefening en de uittreding van het beroep.
2.1 Toetreding tot het beroep De Wet BIG onderscheidt drie beroepsgroepen: hulpverleners met beroepstitels, hulpverleners met opleidingstitels en overige beroepsbeoefenaren.
2.1.1 Titelbescherming Beroepstitel Het gebruik van een beroepstitel is pas mogelijk nadat de hulpverlener zich heeft ingeschreven in het BIG-register. Vandaar dat dit “constitutieve registratie” wordt genoemd. De registratie in het BIGregister geldt voor acht beroepsgroepen: artsen, tandartsen, verloskundigen, apothekers, verpleegkundigen (geen onderscheid MBO- of HBO- opgeleiden), fysiotherapeuten, klinisch psychologen en psychotherapeuten. Deze beroepen worden ook wel de artikel 3-beroepen genoemd, omdat deze beroepen in artikel 3 van de Wet BIG geregeld zijn. Elk art. 3-beroep heeft een in de Wet BIG omschreven deskundigheidsgebied. Dat is het onderdeel van de individuele gezondheidszorg waarin de beroepsbeoefenaar deskundig wordt geacht. Het tuchtrecht is pas van toepassing als de beroepsbeoefenaar zich heeft laten registreren in het openbaar BIG-register (www.bigregister.nl) . Beoefenaars van de artikel 3-beroepen kunnen zich in het BIG-register laten inschrijven als zij het betreffende diploma bezitten dat zij behaald hebben bij een onderwijsinstelling die van de minister van VWS toestemming heeft gekregen om voor dat beroep de opleiding te verzorgen. Het onderwijs moet voldoen aan de volgens de Wet BIG vastgestelde opleidingseisen, waardoor omvang, kwaliteit en uniformiteit van de opleiding gewaarborgd is. BIG-registratie is 5 jaar geldig, te rekenen vanaf 1-12009. Daarna kan, als de beroepsbeoefenaar aan de voorwaarden voldoet, zich laten herregisteren. Leerling-verpleegkundigen zijn niet BIG-geregistreerd, en mogen zich dus geen “verpleegkundigen” noemen; “leerling-verpleegkundige” is wel toegestaan.
116
Opleidingstitel Het gebruik van een opleidingstitel is al mogelijk na diplomering. Dit is geregeld in artikel 34 van de Wet BIG; vandaar de benaming “art. 34-beroepen”. Er is dus geen BIG-registratie. Voor een groot aantal (17) beroepen geldt de opleidingstitel, zoals: mondhygiëniste, radiodiagnostisch laborante, ergotherapeut en verzorgende individuele gezondheidszorg (vig-er). Voor de opleidingseisen geldt hetzelfde als bij de artikel 3-beroepen. Overige beroepsbeoefenaren Beroepsbeoefenaren in de individuele gezondheidszorg die niet onder artikel 3 of artikel 34 van de wet BIG vallen, hebben bij hun beroepsuitoefening wel te maken met de wet BIG; de zogenaamde niet-gekwalificeerde hulpverleners. Leerlingen vallen hier dus onder. De strafbepalingen zijn van toepassing als zij de grenzen van de BIG overschrijden. De overige beroepsbeoefenaren hebben: -geen beschermde titel; -geen opleiding gehad waarin opleidingseisen volgens de BIG gelden; -geen deskundigheidsgebied volgens de Wet BIG.
De inspectie voor de gezondheidszorg kan een bestuurlijke boete opleggen aan een hulpverlener die zich ten onrechte bedient van een beschermde titel (max. €6700,00).
2.1.2
Opleidingseisen
De minister van VWS heeft opleidingseisen gesteld aan scholen die een studenten opleiden voor een art. 3 of art. 34 beroep. Bij de opleidingseisen aan de verpleegkundige opleidingen valt op dat de minister geen onderscheid maakt tussen MBO- en HBO-instellingen. Scholen moeten ervoor zorgen dat de opleidingseisen die de Wet BIG stelt worden verwerkt in de opleidingsprogramma’s. Doen ze dat niet, dan kunnen zij de bevoegdheid verliezen om diploma’s aan studenten uit te reiken. De opleidingseisen voor de verpleegkundige opleiding zijn:
117
118
119
120
2.1.3
Herregistratie
In het Besluit Periodieke registratie is bepaald dat je als verpleegkundige je titel na 5 jaar inschrijving in het BIG-register verliest. Je mag de titel dan alleen nog voeren onder vermelding ven “niet praktiserend”. Op 1 januari 2009 is de termijn van 5 jaar ingegaan voor de verpleegkundigen die reeds ingeschreven zijn. Herregistratie in het BIG register is natuurlijk wel mogelijk. Hieraan worden eisen gesteld (bijv. 2080 uur als verpleegkundige werkzaam zijn geweest).
3.1 Beroepsuitoefening De wetgever stelt eisen aan de beroepsuitoefening. Zo tracht de wetgever te verzekeren dat patiënten goede zorg krijgen van titelgerechtigde beroepsbeoefenaren en dat er geen schade wordt toegebracht door niet gekwalificeerde beroepsbeoefenaars. 3.1.1 Deskundigheidsgebieden De wetgever omschrijft in de Wet BIG (voor de art. 3 beroepen) en in AMvB ‘s (voor de art. 34 beroepen) 19 gebieden waarbinnen de titelgerechtigden deskundig worden verondersteld vanwege het voltooien van een bepaalde opleiding (arts, verpleegkundige, ergotherapeut, enz). In artikel 33 BIG omschrijft de wetgever het deskundigheidsgebied van de verpleegkundige als volgt: “-het verrichten van handelingen op het gebied van observatie, begeleiding, verpleging en verzorging en -het ingevolge opdracht van een beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele gezondheidszorg verrichten van handelingen in aansluiting op diens diagnostische en therapeutische werkzaamheden”. Het deskundigheidsgebied is (zeker van de verpleegkundige) ruim omschreven. Met name beroepsorganisaties en tuchtrechters zullen verfijningen aan kunnen aanbrengen. Een titelgerechtigde die zonder noodzaak buiten het deskundigheidsgebied treedt, geldt als een niet gekwalificeerde hulpverlener. Bijvoorbeeld: -Een verpleegkundige die een dieet aan een patiënt voorschrijft. -Een verpleegkundige die een injectie op eigen initiatief geeft aan een patient. -Een verpleegkundige die magneetbandjes tegen hooikoorts aan patiënten adviseert. De titelgerechtigde die zonder noodzaak buiten zijn deskundigheidsgebied treedt staat gelijk aan de niet-gekwalificeerde beroepsbeoefenaar. Als hij daarbij schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid bij de patiënt veroorzaakt, pleegt een strafbaar feit (max. 3 maanden cel en/of een geldboete van max. €3700,00. Als de hulpverlener wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat 121
zijn handelen schade aan de gezondheid van de patiënt kon veroorzaken, dan verdubbelen de strafmaxima. Ontzetting uit het recht om het beroep uit te oefenen is dan ook mogelijk (art. 96 BIG). In afwachting van het strafproces kan de Officier van Justitie de verdachte bevelen zich van bepaalde handelingen te onthouden. Deze strafsancties gelden ook voor alle andere niet gekwalificeerde beroepsbeoefenaars.
Waarschuwing voor onderschatten ernst trombosebeen Een verpleegkundige heeft van het centraal tuchtcollege een waarschuwing gekregen omdat zij de ernst van de situatie van een trombosebeen heeft onderschat. Het niet behandelen van een trombosebeen kan leiden tot levensbedreigende situaties. Het centraal tuchtcollege stelt dat de verpleegkundige, werkzaam bij de medische dienst van een TBS-inrichting, op basis van de aanwezige symptomen de mogelijkheid van trombose niet had mogen uitsluiten. Zij had de patiënt direct moeten doorverwijzen naar de huisarts. Trombosebeen De verpleegkundige behandelde een patiënt met klachten over zijn kuit nadat hij sinds een half jaar weer had gesport. Samen met een collega keek de verpleegkundige naar de kuit en dacht aan een overbelaste enkel of een gescheurd kuitspiertje. Enkele dagen later was de kuit rood en was de linkerkuitspier verdikt. De verpleegkundige heeft een steunverband aangelegd en het pijnprotocol ingezet. De volgende dag kon de patiënt terecht bij de huisarts. Die verwees hem direct door naar het ziekenhuis, waar een trombosebeen is vastgesteld. Waarschuwing Het tuchtcollege begrijpt dat de verpleegkundige de klachten niet direct heeft geduid als een trombosebeen. Toch noemt het college het van grootbelang dat klachten die mogelijk op een trombosebeen wijzen, worden nagegaan zodat een trombosebeen kan worden uitgesloten. De verpleegkundige had, gezien de verschijnselen, trombose niet kunnen uitsluiten en daarom krijgt zij een waarschuwing. Bron: Centraal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg Door: redactie Nursing
3.1.2 Voorbehouden handelingen Om de zorgvrager te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig gedrag is er in de Wet BIG een bevoegdheidsregeling voorbehouden handelingen opgenomen. Alleen hulpverleners die bevoegd zijn, mogen voorbehouden handelingen uitvoeren. Voorbehouden handelingen zijn handelingen die volgens de wetgever onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van de zorgvrager meebrengen als ze door een ondeskundige worden geïndiceerd of uitgevoerd.
In onderstaande lijst worden de 13 categorieën voorbehouden handelingen aangeven met omschrijvingen, voorbeelden en uitzonderingen die door de voormalige BIG Raad (adviesorgaan) zijn gegeven. Recentelijk is een 14e categorie toegevoegd: het voorschrijven van geneesmiddelen die volgens de Geneesmiddelenwet alleen op recept mogen worden verstrekt. Die lijst van de Raad BIG die door de minister is overgenomen geeft een goed beeld van een aantal grensgevallen. Zo is het 122
verwijderen van een tampon uit een neusgat geen voorbehouden handeling, maar een tampon verwijderen uit een decubituswond wel.
123
124
125
126
Bevoegdheidsregeling Voor het uitvoeren van voorbehouden handelingen geldt een bevoegdheidsregeling voorbehouden handelingen. In de wet BIG wordt een aantal beroepsbeoefenaars genoemd die zelfstandig bevoegd zijn om voorbehouden handelingen uit te voeren. Dat zijn artsen, tandartsen en verloskundigen die bekwaam zijn. Zelfstandig bevoegden mogen voorbehouden handelingen indiceren en uitvoeren. De overige beroepsbeoefenaars mogen alleen onder voorwaarden een voorbehouden handeling uitvoeren (niet-zelfstandig bevoegden). In de wet zijn de volgende voorwaarden opgenomen om voorbehouden handelingen als nietzelfstandige bevoegde uit te voeren: -De opdracht moet afkomstig zijn van een zelfstandig bevoegde. -De beroepsbeoefenaar voert de handeling uit volgens de aanwijzingen van de opdrachtgever. -De beroepsbeoefenaar moet redelijkerwijs mogen aannemen dat hij bekwaam is om de opdracht behoorlijk uit te voeren.
De zelfstandig bevoegde mag de opdracht tot het uitvoeren van de voorbehouden handeling door een niet-zelfstandige bevoegde pas geven als aan de volgende voorwaarden is voldaan: -Aanwijzingen geven over de uitvoering, indien deze aanwijzingen redelijkerwijs nodig zijn. -Toezicht houden op de uitvoering, indien dit toezicht redelijkerwijs nodig is. -Garanderen dat er een mogelijkheid is om in te grijpen, indien deze garantie redelijkerwijs nodig is. -Redelijkerwijs mogen aannemen dat de uitvoerder bekwaam is om de opdracht behoorlijk uit te voeren.
Als er sprake is van een noodsituatie, gelden de voorwaarden niet. Functionele zelfstandigheid Als het voor een goede beroepsuitoefening nodig is, kan de wetgever bij AMvB bepalen dat de twee laatst genoemde voorwaarden achterwege kunnen blijven voor bepaalde voorbehouden handelingen die door bepaalde categorieën beroepsbeoefenaars worden verricht. Deze zogenaamde “functionele zelfstandigheid” wordt dan tot het deskundigheidsgebied van deze beroepsgroep gerekend (art. 39 BIG). In het Besluit functionele zelfstandigheid heeft de wetgever besloten om met name aan verpleegkundigen een functionele zelfstandigheid toe te kennen ten aanzien van de volgende voorbehouden handelingen: -subcutane, intramusculaire en intraveneuze injecties; 127
-verrichten van blaascatheterisaties bij volwassenen, inbrengen van een maagsonde of een infuus; -verrichten van een venapunctie en van een hielprik bij neonaten.
Beoordeling voorwaarden voor bevoegdheid In de praktijk is het soms lastig om te bepalen of je aan de voorwaarden voldoet. 1. Het is niet noodzakelijk dat degene die de opdracht krijgt, de opdracht ook uitvoert. Opdrachten die overdag gegeven zijn door de arts, moeten soms 's avonds of 's nachts worden uitgevoerd door een ander. Degene die de opdracht heeft gekregen, zal die dan op een zorgvuldige wijze moeten overdragen aan een collega. Goede documentatie in het zorgdossier is vereist. Als je twijfelt over de vraag of de opdracht van een arts afkomstig is, dan doe je hier navraag naar bij je leidinggevende of de arts. 2. De arts kan aanwijzingen op twee manieren aanwijzingen geven. Een algemene aanwijzing, zoals het gebruik van een bepaald protocol . Of een specifieke aanwijzing, zoals deze is opgenomen in het zorgdossier van een bepaalde cliënt. Als de arts geen aanwijzingen geeft, wil dat niet zeggen dat je vrij bent de handeling naar eigen inzichten uit te voeren. Immers, de arts is alleen verplicht die aanwijzingen te geven die redelijkerwijs nodig zijn. Als je de aanwijzingen onduidelijk vindt, dan vraag je om verheldering van de aanwijzingen. 3. Als de voorbehouden handeling is afgetekend, is dat natuurlijk geen garantie dat je de handeling ook kunt uitvoeren. Je moet je -elke keer als de arts je vraagt een voorbehouden handeling uit te voeren -, afvragen of je de handeling kunt uitvoeren. Misschien was je wel bekwaam, maar ben je de juiste uitvoering van de handeling nu verleerd. Het gaat niet alleen om bekwaamheid van de handeling sec (bijvoorbeeld: het insteken van de naald). Bekwaamheid moet ook aanwezig zijn voor de voorbereiding en nazorg. Denk aan complicaties nadat de voorbehouden handeling is uitgevoerd. Je moet op complicaties op een juiste manier reageren. Bekwaamheid wordt bepaald door scholing en ervaring. Laat je wijze van handelen regelmatig toetsen door een collega met veel ervaring. Bij twijfel over je bekwaamheid, moet je de opdracht niet accepteren. Indien je aanwijzingen van de arts wilt of je vindt toezicht van de arts nodig, vraag erom! Zeker als er sprake is van een functioneel zelfstandigheid. Bedenk: de Wet BIG spreekt van een “bevoegdheid”, geen verplichting om een voorbehouden handeling uit te voeren. Als je de opdracht al hebt geaccepteerd en blijkt dat je toch onbevoegd bent, dan geef je de opdracht aan de arts terug. Geef dat duidelijk aan.
Regels van de zorginstelling 128
De wet BIG regelt de voorwaarden die volgens de wetgever gelden. De zorginstelling waar je werkt stelt zijn eigen voorwaarden. Zo kan de zorginstelling in taak-/functieomschrijvingen hebben vastgelegd dat bijvoorbeeld verpleegkundigen mogen injecteren en geen venapunctie mogen verrichten. Verder kan de zorginstelling voorwaarden stellen aan de uitvoering van een voorbehouden handeling. Bijvoorbeeld dat de opdracht van de arts altijd schriftelijk moet worden gegeven, dat een bepaalde scholing verplicht is, dat je de handeling regelmatig moet doen, dat een schriftelijke geldige bekwaamheidsverklaring die de instelling heeft afgegeven aan de werknemer vereist is, dat de protocollen van de zorginstelling moeten worden nageleefd, dat een collega bij een bepaalde handeling altijd aanwezig moet zijn, enz. De instelling zal natuurlijk ook eisen stellen aan de uitvoering van niet-voorbehouden handelingen ( andere risicovolle en niet risicovolle handelingen). Eisen die een bekwame beroepsuitoefening moeten verzekeren. Kortom, voordat je een (voorbehouden) handeling uitvoert, moet je nagaan of je voldoet aan de eisen van de wetgever en de zorginstelling. Als je niet voldoet aan alle voorwaarden van de wetgever en of zorginstelling, moet je de opdracht weigeren.
3.1.3 Geen schade aan gezondheid cliënt Het uitoefenen van de individuele gezondheidszorg is volgens de Wet BIG vrij, maar je mag als zorgverlener geen schade of grote kans op schade veroorzaken aan de gezondheid van de cliënt. Dat geldt ook voor niet-voorbehouden handelingen! De kans dat je schade veroorzaakt is het grootst als je niet bekwaam bent. Vooral leerling-verpleegkundigen moeten zich realiseren dat hun bekwaamheid zeker in de beginfase van hun opleiding natuurlijk beperkt is.
Casus Sylvia Millecam
3.1.4. Niet tekortschieten Voor de beroepstitelgerechtigden –zij die in het BIG-register staan ingeschreven- is de mogelijkheid van tuchtrechtelijke aansprakelijkheid. De tuchtrechter gebruikt de tuchtnormen uit de BIG bij het beoordelen van de handelswijze van bijvoorbeeld de verpleegkundige. De kern van de tuchtnorm is: zorg ervoor dat je “niet tekortschiet” in je beroepsuitoefening. Over dit begrip is veel te zeggen en in Gevorderd II –fase duiken we hier dieper op in. Samengevat betekent “niet te kort schieten”: professioneel gedrag vertonen. In thema 1 hebben we hierover gesproken. 129
4. Uittreding De Wet BIG kent verschillende mogelijkheden om het gedrag van de zorgverlener te corrigeren (waaronder het –tijdelijk- niet mogen uitoefenen van het beroep of delen hiervan) als hij de regels uit de Wet BIG niet nakomt: bestuursrechtelijke, strafrechtelijke en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid. De tuchtrechtelijke aansprakelijkheid geldt alleen voor de artikel 3-beroepen. In het Burgerlijk Wetboek is de burgerrechtelijke aansprakelijkheid geregeld. 4.1 Bestuursrecht De inspectie voor de gezondheidszorg ziet toe op de kwaliteit van de zorg. De cliënten kunnen aan de inspectie melden als er misstanden plaatsvinden. Zorginstellingen zijn overigens verplicht te melden, indien zorgverlening onverwacht ernstige schade of de dood van de cliënt is opgetreden. De inspectie kan na onderzoek besluiten de zorginstelling te verplichten verbeteringen aan te brengen. Ook de individuele hulpverlener kan door de inspectie beboet worden. Een bestuurlijke boete (maximaal € 6.700,00) kan worden opgelegd door de inspectie als de hulpverlener als onbevoegde de opdracht geeft tot het uitvoeren van een voorbehouden handeling/een onbevoegde een voorbehandeling uitvoert, of een hulpverlener ten onrechte een beschermde titel voert.
130
4.2 Strafrecht De verhouding tussen overheid en burger valt onder het strafrecht. Het strafrecht geldt niet alleen voor de gezondheidszorg, maar voor alle sectoren, privé en publiek. Naast de strafbepalingen in de Wet BIG en andere wetten die speciaal voor de zorg gelden, vinden we verder de meeste strafbepalingen in het Wetboek van strafrecht (moord, doodslag, mishandeling, dood door schuld, enz). In de wet BIG kan het strafrecht gebruikt worden als de hulpverlener reeds eerder tweemaal een bestuurlijke boete voor dezelfde gedraging (bijvoorbeeld: onbevoegd uitvoeren van een voorbehouden handeling) heeft opgelegd gekregen of er sprake is van een opzettelijke/roekeloze gedraging die een direct gevaar voor de gezondheid/veiligheid van de mens tot gevolg heeft (€ 3700,00/3 maanden gevangenisstraf). De Officier van Justitie kan –bij voorbeeld na aangifte van de cliënt/zorginstelling/inspectie bij de politie- overgaan tot strafvervolging als er strafbare feiten (overtredingen en misdrijven) zijn gepleegd door de leerling-verpleegkundige. Het strafrecht wordt gezien als het “laatste redmiddel”, als andere sanctie mogelijkheden ontbreken of het gedrag zo ernstig onverantwoord is geweest dat een strafrechtelijke sanctie op zijn plaats is. De Officier van Justitie heeft de bewijslast: hij moet volledig bewijzen dat de leerling-verpleegkundige (verdachte) het strafbare feit heeft gepleegd en dat er opzet of zware schuld bij de leerling-verpleegkundige aanwezig is geweest. De verdachte heeft het recht om te zwijgen en recht op een advocaat. De strafrechter beslist na een strafrechtprocedure of de hulpverlener straf krijgt en hoe hoog de straf is. De sancties die een rechter kan opleggen zijn: gevangenisstraf, boete, taakstraf, beroepsverbod (tijdelijk of permament), enz. De strafrechter kan ook besluiten tot “schuldig verklaring aan het strafbaar feit, zonder oplegging van straf”. Een eventuele aansprakelijkheidsverzekering geldt niet in het strafrecht. De boete moet je zelf betalen.
4.3 Tuchtrecht In de Wet BIG is vastgelegd dat voor de artikel 3 beroepen het wettelijk tuchtrecht geldt (art. 46-76 Wet BIG). De patiënt/vertegenwoordiger/de inspectie/de werkgever kan een tuchtzaak tegen bijvoorbeeld een verpleegkundige (zie BIG- register) starten bij een van de vijf regionale tuchtcolleges. Het tuchtrecht is vooral gericht op het handhaven van normen die in een bepaalde beroepsgroep gelden. Het belang van de klager speelt een ondergeschikte rol. Het gaat om handhaving en/of verbetering van de kwaliteit van de zorgverlening. Er is een schriftelijke en daarna meestal ook een mondelinge behandeling van de zaak. De behandeling van een tuchtzaak is openbaar. Dat geldt ook voor de uitspraak. Uitspraken worden soms geanonimiseerd gepubliceerd in de Staatscourant en in de vakpers. De tuchtrechter kan maatregelen opleggen die variëren tussen waarschuwing (lichtste sanctie) , berisping, geldboete, schorsing en de doorhaling in het BIG-register (zwaarste sanctie). Hoger beroep is mogelijk bij het Centraal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg 131
te Den Haag (zie www.tuchtcollege-gezondheidszorg.nl). Alle opgelegde maatregelen (behalve de berisping) worden met naam en toenaam gepubliceerd (www.bigregister.nl). 4.4 Arbeidsrecht Tot slot, de arbeidsrechtelijke sanctie. Deze is niet in de BIG geregeld, maar in het Burgerlijk Wetboek. Het is toch goed stil te staan bij deze vorm. Immers, de werkgever kan uit de onjuiste beroepsuitoefening de conclusie trekken dat een arbeidsrechtelijke sanctie op zijn plaats is. De zwaarte sanctie die een werkgever tegen een werknemer kan treffen is het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Dat kan op diverse manieren. Het “ontslag op staande voet” is de meeste ingrijpende vorm, omdat de werknemer geen recht heeft op een opzegtermijn en een WWuitkering. Het BW stelt dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te kunnen laten voortduren vanwege het gedrag van de werknemer. Er moet sprake zijn van een dringende reden waardoor de ogenblikkelijke beëindiging van de overeenkomst noodzakelijk is geworden. Het BW geeft voorbeelden van zo’n dringende reden: -misleiding van de werkgever bij het sluiten van de overeenkomst (vervalste diploma’s, onjuiste informatie gegeven over de beëindiging van de vorige arbeidsrelatie); -in ernstige mate de bekwaamheid/geschiktheid mist voor de arbeid; -de werknemer misdrijven pleegt; -werkgever/ander personeel verleidt om wetten te overtreden; -opzettelijk of ondanks waarschuwing roekeloos, eigendom van de werkgever beschadigt; -opzettelijk of ondanks waarschuwing roekeloos, zichzelf os anderen aan ernstig gevaar blootstelt; -bijzonderheden van de zorginstelling die hij geheim behoort te houden, bekend maakt; -hardnekkig weigeren te voldoen aan redelijke bevelen op opdrachten die door of namens de leidinggevende zijn verstrekt; -door opzet of roekeloosheid niet in staat zijn de arbeid te verrichten. Alle omstandigheden moet de werkgever meewegen, voordat hij tot een “ontslag op staande voet” komt.
Er zijn ook andere manieren om de arbeidsovereenkomst te beëindigen: ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter, opzegging van de overeenkomst en beëindigen van de arbeidsovereenkomst door wederzijds goedvinden. 132
Na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kun je wel weer aan slag bij een andere werkgever of als zelfstandige. De werknemer heeft recht op een getuigschrift. De werkgever kan alleen op verzoek van de werknemer erin vermelden hoe de werknemer gefunctioneerd heeft en hoe de arbeidsovereenkomst is beëindigd. Als de wijze van beëindigen niet in het getuigschrift staat, dan weet je wel hoe laat het is ….
133
Thema VIII Vrije keuze studenten
134
Thema VIII Onderwerp: Vrije keuze studenten
Resultaat
Nog onbekend
Praktische voorbereiding
Inventariseren van een juridisch onderwerp waarover de klas onderwijs wil ontvangen Minimaal een week van te voren aan docent kenbaar maken.
Theorie
Nog onbekend
Locatie
School
Tijdsduur
Bol: 3 uur; bbl: 1 uur
Evaluatie
Nog onbekend
Werkproces
Nog onbekend
competentie Verplicht/keuze
Verplicht
Voorbereidingsopdracht Nog onbekend
Lesaktiviteit
Nog onbekend
Werkwijze Nog onbekend 135
136