WERK VAN DEN AKKER
Afdeling Herentals SNOEIEN VAN DRUIVEN EN KIWI Lesgever: Frans Van Hout
12 – 12 – 2010
Verslag: Michel Peeters
1. Enkele voorgaande opmerkingen : - Druiven dienen alleen in een serre te staan . Dus geen groenten in de druivenserre . Door de problemen met de vochtigheidsgraad ontwikkelt zich gemakkelijk botrytis . - Om druiven te kweken is het noodzakelijk een heel goede grond te hebben met een zuurtegraad van 7 (neutraal) . Met 20 kg magnesiumkalk per are kan men de pH met 1 eenheid laten stijgen . - Men moet minstens een 60 cm diepe laag zwarte grond hebben . Indien dit niet het geval is, kan men de grond verbeteren door te banken, dit is de grond 3 steken diep (60cm) omdoen en 20 kg/m² verteerde stalmest bij inwerken . Om het water beter in de bodem te houden kan men betoniet inwerken . - Men moet zeker wegblijven met scheikundige mest .Druiven zijn zeer gevoelig voor zoutconcentraties . - In de serre worden de druivelaars aangeplant langs de N-zijde, 30 cm van het glasoppervlak . Ook de geleiders om de takken aan te binden komen op deze afstand . - Men kan zelf druiven stekken . Hiervoor zal men een stuk twijg snoeien op 3 ogen . Men doet 2 ogen weg om gemakkelijk te wortelen . Het derde oog komt boven de grond . Laten wortelen in een pot is een goede oplossing daar de wortels in volle grond snel naar de diepte groeien . Indien men de pot in de grond ingraaft krijgt de stek ook nog water door . Gekochte stekken zijn entstekken . De entplaats moet altijd boven de grond blijven .
2. Druiventeelt voor de liefhebber . 1. Serreteelt. 1.1 Aanplanten Druivelaars zijn sterke groeiers die het best gedijen in leemgrond . Het best is ook een luchtige bodem met een goede structuur . In het plantgat worden turf en teelaarde aangebracht . Rond de druivelaar wordt stalmest op de grond gelegd . Een boompje mag zeker niet dieper geplant worden dan de entwonde, zoniet zou de ent zelf wortels trekken en de onderstam zou sterven . Het planten van een druivelaar met blote wortels gebeurt het beste einde april . Containerplanten kunnen tot in het najaar geplant worden . Plant de druivelaar met 2 meter tussen opeenvolgende planten . Een regelmatige begieting zorgt ervoor dat hij stevig kan inwortelen . Na 15 à 20 jaar gaat de productie achteruit . De bomen worden dan best omgeënt of heraangeplant .
1
Het tweede jaar Tijdens de lente van het tweede jaar zullen de ogen op de gesteltakken uitlopen . Het bovenste oog wordt als verlenging van de gesteltak gebruikt: men leidt de scheut vertikaal en tot hem in als hij de nok van de serre bereikt heeft . De dieven op deze scheut worden ook weer ingenepen op één blad . Op het onderste deel van de gebinttak, die het jaar voordien gevormd werd, lopen ogen uit en vormen vruchttakken die op tien bladeren ( een vijftal boven de tros ) ingehouden worden . Trossen worden weggesnoeid
2
1.2 Bemesting Voor men druivelaars aanplant is het aangewezen uw grond te laten analyseren, om bemestingsadvies te krijgen, aangepast aan uw grond . De optimale zuurtegraad van de grond schommelt tussen 6,5 en 7 .Om dit te bereiken volstaat een jaarlijkse kalkgift van 1 tot 1,5 kg per 10 m² . Druivelaars worden ook best rijkelijk bemest met stalmest: per 140 m² ( dit is een standaardserre ) krijgen serredruiven jaarlijks toch zo’n 1000 tot 2000 kg mest toegediend . Deze wordt boven op de grond gelegd en begoten . Men kan ook gedroogde organische meststoffen gebruiken . Blijkt uit uw grondanalyse dat u met een magnesiumtekort te kampen hebt, dan kunnen 2 tot 5 kg kiezeriet toegediend worden tijdens de winter of het voorjaar . Bij het uitlopen van de botten en na de knip wordt stikstof bijgemest, in de vorm van 1,2 tot 1,7 kg biotuinmeststof per 10 m², die veel bloedmeel bevat (organische stikstof) . In niet – verwarmde serres begint men in februari al met het geven van stikstof voor de groeiherneming . Bij voorkeur gebruikt men organische meststoffen om een te hoge zoutconcentratie en wortelverbranding te voorkomen . 1.3 Snoei De meest toegepaste vorm van opkweken van een druivelaar onder glas is de verticale opkweek of paalcultuur: om de 2 meter plant men een druivelaar die men als een kandelaar ( met 3 gesteltakken ) of in U - vorm ( 2 gesteltakken ) zal opleiden . Deze laatste vorm leidt tot minder snoeiwerk en zorgt ervoor dat elke tak voldoende ruimte heeft . Het eerste jaar De ogen lopen in het voorjaar uit en vormen dan de gesteltakken . Zodra de nok van de serre bereikt is worden ze ingetopt . De dieven (scheuten in de bladoksels, die sap stelen ) worden op één blad ingenepen . In de winter worden de gesteltakken op 1 meter hoogte ingesnoeid . Bomen met dik hout mogen hoger ingesnoeid worden, bomen met onvoldoende dikte lager, anders zullen de onderste ogen niet uitlopen . In de winter worden de vruchttakken op twee ogen gesnoeid .Het verlengde van de gesteltak wordt op 2/3 van zijn lengte ingesnoeid en de stompjes van de dieven op dit deel van de boom weggesnoeid . Het derde jaar Het derde jaar herhaalt de snoei zich: het oog aan het einde van de drie gesteltakken die tot 2/3 van hun volledige hoogte gevormd zijn, vormt opnieuw de verlenging . Hiervan worden de dieven weer op één blad ingeknepen . De vruchttakken worden behandeld als een volwassen boom (zie verder “ het op één zetten) Van de vruchttakken op het middelste 1/3 deel van de druivelaar wordt de kop weggesnoeid na het vijfde blad na de tros . De dieven worden weggebroken . In de winter bestaat de snoei er uit de vruchttakken op twee ogen te snoeien en de houten stompjes van de dieven weg te snoeien . Het vierde jaar In het vierde jaar is de druivelaar volwassen en kunnen de vruchten gedragen worden . De verdere snoei beperkt zich tot het snoeien zoals de vorige winter . 1.4 Teeltzorgen Het op één zetten Als er op twee ogen gesnoeid is, zullen die in het voorjaar uitlopen tot twee scheuten . Hiervan wordt er slechts één overgehouden . Het wegbreken van een van beide scheuten wordt “ op één zetten genoemd . Dit gebeurt als de scheuten ongeveer 10 cm lang zijn, en de scheut met de dikste basis zal overgehouden worden . Deze laat immers het meeste voedingsstoffen door . Naast de twee ogen lopen er soms ook slaapogen uit, die meteen verwijderd worden 3
Het aanbinden Hieronder verstaat men de handeling waarbij de scheuten worden vastgemaakt aan de draden die op 20 à 25 cm van elkaar gespannen Zijn . Dit aanbinden gebeurt met houten wasknijpers en op het ogenblik dat de scheuten met hun uiteinde tegen het glas stoten . Dit werk wordt in tegenstelling tot het op één zetten best zo lang mogelijk uitgesteld, omdat de scheut die nog verticaal groeit beter gevoed wordt met plantensap . Het inbinden veroorzaakt een remming op de sapstroom . Dit aanbinden moet evenwel gebeuren voor de bloei . Het gieten Het begieten van druivelaars is een van de delicaatste handelingen . Het is dan ook moeilijk om er algemene regels voor te geven . We kunnen alleen enkele basisregels opgeven . De hoeveelheid gietwater hangt af van het type bodem: zandgrond spoelt gemakkelijk uit, terwijl leem – en kleigronden het water beter vasthouden . Bovendien speelt de hoogte van het grondwaterpeil een rol in de vochtigheidsgraad van de bodem . Men kan best het hele seizoen water geven zodat de bodem steeds vochtig blijft . Als vuistregel kan men stellen dat de bodem het ganse seizoen op 30 cm diepte zo vochtig moet zijn dat hij bij elkaar blijft kleven wanneer men een staal in de handen knijpt . Daarnaast zijn er nog een vijftal beurten wanneer grondig moet worden gegoten: - een week tot veertien dagen voor het uitlopen van de ogen - voor de bloei - na de knip - bij het begin van het kleuren - na de oogst Bij een koude teelt giet de teler het best in de voormiddag en bij een zonnige dag . Als de serre te lang vochtig blijft is er kans op Botrytisrot en Oïdium . Om de bodem een heel seizoen vochtig te houden legt de teler een laag mest op de grond . Dit constant vochtig milieu zorgt voor een goede ontwikkeling van de vezelwortels in de bovenste grondlaag . Als er te bruusk wordt gegoten, kunnen de druiven openbarsten . Dit kan ook gebeuren als een droge periode gevolgd wordt door een fikse regenbui, omdat de wortels zich ook buiten de serre kunnen ontwikkelen als de serre niet voldoende gegoten is of als de
4
zoutconcentratie er te hoog is . Op warme dagen kan het verdampen van het water de warmte uit de serrelucht halen en op deze manier een aangenaam klimaat in de serre creëren , waarbij de bovengrond vochtig blijft . droogtestress, wat de groei en het aandikken van de bessen remt, wordt op deze manier vermeden . Verluchting Dit is noodzakelijk om de temperatuur en de luchtvochtigheid in de serre te regelen ; men opent pas voorzichtig de ramen als de temperatuur boven de 25°C uitkomt . Nadat de ogen zijn uitgelopen, wordt de temperatuur rond de 22 à 25°C gehouden . De vochtigheid mag niet te hoog oplopen . Verwarming Ondanks het feit dat de teelt in de serre op zich reeds een gemiddeld hogere temperatuur meebrengt, zorgen verwarmde serres toch nog voor betere kwaliteit . Door niet alle serres tegelijk beginnen te verwarmen kan de teler een oogstvervroeging en een oogstspreiding bekomen . 1.5 Trosdunning . De trosdunning is nodig omdat overladen druivelaars leiden tot uitputting: de volgende seizoenen zal de opbrengst aanzienlijk lager zijn en de bessen zullen minder goed kleuren en trager rijpen . Het aantal trossen dat overgehouden wordt hangt af van de variëteit . Een volwassen boom van de variëteiten Royal, Ribier, Frankenthal, Colman, Baidor en Black Alicante kan maximaal vier tot zes trossen per m² bladoppervlak voeden, Muscat en Canon Hall drie tot vier . Meestal wordt de tros behouden die het dichtst bij de boom hangt . Deze tros is zwaarder en meer gevleugeld dan de tweede . Een tros op een zwakke scheut moet zeker verwijderd worden, anders put men de scheut nog verder uit . De trossen worden best verwijderd voor de bloei . Meestal laat men dan enkele trossen meer op de boom dan het maximum toelaat en verwijderd men de overtollige na de bevruchting . 1.6 Krenten of uitkorrelen . Het krenten bestaat uit het wegknippen van de klein blijvende en slecht geplaatste bessen . Hierdoor krijgen de overblijvende bessen de ruimte om te dikken .In een druiventros die goed uitgekorreld werd, zullen de bessen elkaar raken zonder onder elkaars druk te vervormen . Voor men met het krenten start, zullen de verdroogde bloemetjes verwijderd worden met een borsteltje van paardenhaar . Het krenten gebeurt met een schaartje of met de vingers waarbij de besjes die klein blijven worden weggepitst . Bij het krenten moeten de bessen zo weinig mogelijk aangeraakt worden, anders wordt er te veel dons verwijderd, wat het kwaliteitskenmerk van de druiven is . Ook moet het vruchtsteeltje tot aan het geraamte van de tros weggeknipt worden, omdat het anders later de andere bessen kan prikken en beschadigen . De naar binnen gerichte bessen worden eveneens verwijderd, zodat de tros luchtig genoeg blijft . Na het krenten wordt er enkele dagen goed gelucht zodat de wonden snel drogen . De druivelaars worden extra gegoten om het dikken van de bessen te bevorderen . 1.7 Echte meeldauw of witziekte . Witziekte wordt veroorzaakt door een schimmel, Unciula necator of Oïdium tuckeri, die op het plantenweefsel groeit en met hyfen in de cellen dringt om er voedsel uit op te nemen . De schimmel plant zich voort met conidiën of sporen die door de wind verspreid worden . Oïdum overwinterd in de knoppen . Er is een snelle ontwikkeling bij temperaturen van 20 à 25° C en bij hoge luchtvochtigheid . 5
De ziekte komt dus vaak voor bij serres die niet genoeg verlucht worden . Vooral in het voor – en najaar is de kans op meeldauw reëel . Symptomen De bladeren zijn vaak overtrokken met wit schimmelpluis langs beide zijden, wat gevolgd wordt door bladverdorring en bladval . Doordat de hyfen cellen beschadigen is er een verminderde bladgroeiactiviteit . Meeldauw op de bessen veroorzaakt een verharding van de schil waardoor er barsten ontstaan . De productie vermindert hierdoor uiteraard ook . Bestrijding 1. Op tijd luchten en de ramen lang genoeg laten openstaan: open op tijd de verluchtingsramen zodat het vocht uit de serre kan ontsnappen .’s Morgens openzetten voor de zon op de serre schijnt en ’s avonds niet te vroeg sluiten . In de zomer kan de serre ’s avonds best niet volledig afgesloten worden . 2. Snoeihout en oude bladeren tijdig opruimen . 3. Zo snel mogelijk dieven verwijderen zodat een goede luchtcirculatie mogelijk blijft . Door dieven blijft het vocht tussen de bladeren gevangen, wat de kans op ziekten vergroot . 4. Preventieve bestrijding met zwavel . Stuifzwavel wordt als poeder op het blad gestoven, spuitzwavel kan men oplossen in water en op de bladeren en ruiten spuiten . Waar de meeldauw in contact komt met de zwavel, kunnen de sporen niet meer kiemen Meestal wordt de zwavel als de scheuten 30 cm lang zijn en nog eens na het krenten . Er is zo’n 100 à 150 g zwavelbloem nodig per serre van 150 m² . Opgepast: Muscat d’Alexandrie, Frankenthal en Baldor zijn gevoelig voor zwavel en verstuiven na het krenten kan verkurkingen op de schil veroorzaken . Er kan dus enkel zwavel gebruikt worden voor de bloei . Er kan ook een elektrische zwavelverdamper in de serre worden gehangen . Deze verwarmt de zwavel en doet deze verdampen . Drie verdampers per 100 m² grondoppervlak . Deze zwavelverdampers zijn vrij goedkoop in de handel verkrijgbaar .
2. Buitenteelt
6
2.1 Het eerste jaar. Planten in het voorjaar 1,6 meter in de rij, met een tussenruimte van 1,8 à 2 meter . De onderste draad is reeds best aanwezig bij het planten alsook de palen . Deze onderste draad bevindt zich op een hoogte van 0,7 meter en de zal 20 cm hoger komen . de overblijvende ruimte ( om een hoogte te bereiken van 2 meter ) zal in drieën verdeeld worden ( dus nog 3 bijkomende draden, zodat er in het totaal 5 draden worden voorzien ) . Aan het jonge plantje wordt een bamboestok ( ongeveer 1 meter lang ) gezet ter ondersteuning en aanbinding . In het eerste jaar ( april ): insnoeien op één oog, zodanig dat er een stomp van 1 cm boven dit oog behouden blijft . Het is dit oog dat op de eerste plaats zal uitlopen, maar ook de (vele) slapende ogen zullen dit doen . Laat ze allen voorlopig hun gang gaan, tot ze rankjes gevormd hebben van 20 à 25 cm ( reden: bladeren bekomen voor wortelontwikkeling ) Nadien behoudt men het beste rankje ( voor 99% zal het dat zijn, dat uit het echte oog ontstaan is ) en breekt men de rest weg . bindt dit rankje stelselmatig op aan de bamboestok, maar niet te strak, liefst op een losse manier met zacht materiaal . Okselscheuten innijpen tot op een blad, de hechtrankjes wegnemen . In juli intoppen, net boven de tweede draad . 2.2 Het tweede jaar . Ook in dit tweede jaar mag men de snoei doen in april . Dit houdt in dat men de vorig jaar gevormde rank ( gesteld dat hij minstens de dikte van een potlood heeft, zoniet dient men de procedure van het eerste jaar te hervatten) insnoei tot op ongeveer 60cm boven de grond, wat neerkomt op 8 à 9 cm onder de tweede draad . Tevens dieven wegsnijden . Vanaf dit jaar dient men ander bindmiddel te gebruiken: wissen, wijmen …. Zomerbewerking Opschietende ranken… de twee bovenste ervan laten opgaan, de andere op 2 à 3 bladeren innijpen (dit in tegenstelling tot de opvatting die men vroeger had, want als alles wordt weggenomen van de stam, dikt deze niet voldoende ) . Ook op de opgegane twee stammetjes dienen de dieven op twee bladeren ingenepen te worden ( om dezelfde dikkende redenen ) . Zorg er wel voor dat de hechtranken verdwijnen . Evenzeer als bij het eerste jaar intoppen in juli . 2.3 Het derde jaar . Let op: deze keer wordt er niet meer gesnoeid in april, maar wel degelijk eind februari, begin maart, omdat anders massale sapbloeding gaat optreden, wat dodelijk kan zijn voor zo’n jong plantje . Nu is het tijdstip gekomen om werk te maken van hetgeen men wil vormen . Van de twee opgegane ranken (verleden jaar ) legt men de hoogste plat . Doe dit uitsluitend bij warm weer, zoniet dreigt deze onherstelbaar geknakt te geraken ! De laagste van de twee wordt gesnoeid op twee knoppen ( en zal volgend jaar dienen om de rol van zijn ‘vader’ over te nemen . Op welke lengte snoeien we de buiger in? We stellen het volgende principe voorop: hoe dikker, des te meer knoppen we laten staan, gaande van 5 over7 à 8 tot zelfs 10 in optimale gevallen . De jaren die volgen op dit derde jaar zullen we een vervangingsnoei moeten toepassen . 2.4 Vervangingssnoei . Deze snoei slaat op de laagste, op twee knoppen ingesnoeide rank . Deze twee knoppen geven twee uitlopers, die dienen behandeld te worden zoals een “ tweedejaars “ . Enkele goede raadgevingen - beperk bij draagranken tot een tros per uitloper . - neem de dieven weg, doch behoud ze wel op het einde van de uitlopers, alsook tegenover 7
de tros ( want een nieuw blad trekt beter dan een oud en bij het ‘blanken’ mag de tros niet teveel rechtstreeks zonlicht hebben )
Druivenvariëteiten Serredruiven blauw 1.Royal Deze soort, die ontstond in de Koninklijke serres, rijpt in koude serres in oktober . Het is een uitstekende druif die bij volledige rijpheid een uitzonderlijke smaak heeft . Royal is zoet, sappig en knappend met lichte wijnsmaak . De bessen kunnen zeer dik worden en zijn mooi bedonsd .Royal kan ook door liefhebbers gekweekt worden . 2.Leopold III Het is een buitengewone dikke druif met dunne schil en weinig pitten . Deze uitstekende druif is moeilijk te telen zonder verwarming . De bevruchting verloopt zeer moeilijk en de bessen barsten gemakkelijk . Het telen van Leopold III vraagt veel vakmanschap . 3.Ribier Ribier heeft een grote, lange tros . De bessen zijn dik maar niet zo zwart gekleurd als Royal De huid is dun en mooi bedonsd . Het is een zeer lekkere druif met een fijne smaak . 4.Gros Colman Deze laatrijpende variëteit is niet zonder verwarming te telen . de tros is lang en cilindrisch De bessen zijn rond en hebben een dunne huid . Ze zijn fijn bedonsd, sappig en zoet . Deze soort is ongeschikt voor liefhebbers 5.Frankenthal Frankenthal is een vroeg rijpende druif die uitstekend geschikt is voor liefhebbers . Onder koud glas rijpt ze eind september tot begin oktober . De trossen zijn kleiner dan die van Royal en de bessen minder dik .Frankenthal heeft ronde bessen met een dunne schil . De bessen smaken aangenaam zoet . 6.Vroege uit Overijse ( JA 119/59 ) Het is een vroeg rijpende blauwe druif met matig grote trossen . Onder koud glas kan deze soort half augustus rijp zijn . Een uitstekende liefhebberssoort . Serredruiven wit 1.Muscat d’Alexandrie Deze witte druif heeft een typische muskaatsmaak . De trossen zijn lang . De bessen ovaal en dik . Het vruchtvlees is knappend en de besschil matig hard . Ze heeft een uitstekende smaak . Deze druif vraagt veel vakkennis en verwarming; voor liefhebbers af te raden . 2.Baidor Baidor is koud te telen en rijpt dan eind oktober . Deze druif heeft een dunne schil, is zeer zoet en heeft bij volledige rijpheid een lichte muskaatsmaak . Baidor heeft dikke bessen en de tros kan zeer zwaar uitgroeien . Ruim krenten en het aantal trossen beperken s aan te raden . 3.Witte Frankenthal Deze hybride ontstond door kruising van Muscat en Frankenthal . De tros wordt matig groot en de matig dikke bessen hebben een lichte muskaatsmaak . deze druif rijpt onder koud glas begin september . het is een goede liefhebbersvariëteit . 4.Canon Hall De gele bessen zijn zeer dik en hebben een uitgesproken muskaatsmaak .De bevruchting is zeer wisselvallig, ze is dan ook af te raden voor liefhebbers . Tafeldruiven voor buitenteelt Blauw: Chasselas Rose, Boskoops Glorie, Schonberger, Muscatd’Hambourg, Noir Hatif de Marseille, Muscat Bleu (resistent) Wit: Perle De Csaba, Chasselas de Fontainebleau, Witte Vanderlaan , Precoce de Malingre, Eger Csillaga .
8