Gerard van den Akker Geboren: augustus 1930 Woonplaats in 1940 – 1945 Den Haag, Laan van Meerdervoort Scholen: Prins Willemschool, Hendrik van Deventerstraat Openbare Lagere School, Zonnebloemstraat Examenklas 1951 B5b Chr. HBS Populierstraat, Den Haag Om gezondheidsredenen heeft Gerard gekozen voor een interview. Dit interview is afgenomen door Jan G. Crum, auteur van een boek met oorlogsherinneringen van verzetslieden: ‘Wat bewoog u?’ Aansluitende bezigheden: Gon en Nico Heukels. Geboren ben ik in de Sneeuwbalstraat. We zijn vaak verhuisd: Valkenboskade, Aardbeistraat, om uiteindelijk terecht te komen op de Laan van Meerdervoort. Een dubbel bovenhuis; aan de straat was een winkelgalerij. Dat verhuizen was in de jaren dertig. Mijn vader was van origine timmerman en die had in die moeilijke tijd geen werk. Hij heeft werk gezocht en gevonden bij de politie. Voor het verzorgen van paarden had hij ontzettend goede feeling. Zo is hij bij de bereden politie terecht gekomen. Hij hoorde bij de escorte van het Koninklijk Huis, werd toegevoegd aan dat van Wilhelmina en was behalve dat één van haar persoonlijke bewakers. Dat werk beviel hem heel goed, maar hij had wel zijn voorkeuren. In Den Haag was hij het liefst bezig in de Koninklijke Stallen aan de Hoge Wal. Ook Apeldoorn vond hij best. Een grote hekel had hij aan de dagen op De Ruige Hoek, een huis in de duinen, vlak bij de watertoren. Bij elke windrichting stoof het zand naar binnen en dat moest natuurlijk steeds verwijderd. In 1936 mochten mijn moeder en ik mee op reis, naar Keulen, waar de voorrondes plaats vonden. Stel je dat voor, een jongetje van zes die zo’n grote treinreis meemaken mag! Mijn vader was een goede schutter en hij was deelnemer aan de Olympische Spelen. Het was een geweldige ervaring. Zijn pensioen heeft hij niet gehaald. In 1942 is hij opgepakt en verhoord en naar ze naderhand vertelden, is hij ’s nachts in de sneeuw buiten gezet, om hem tot bekentenissen te dwingen. Kort daarna is hij overleden aan de gevolgen van de daarbij opgelopen dubbele longontsteking. Waarvan ze hem verdachten? Hij zat tot over zijn oren in het verzet. Al was ik pas tien jaar, ik wist dat. Er kwamen bij ons veel mensen over de vloer. Die mocht ik niet ontmoeten. Mijn vader zei: “Kijk een beetje uit! Je moet vooral niet de aandacht op je vestigen, want dan heb je ze zo op de stoep staan.” Op zichzelf wijst zo’n opmerking niet op verzet, maar ik wist het. Zo kwamen onverwachts een oom en een tante bij ons logeren, heel aardige mensen. “Het Is familie van je moeder, een hele grote familie, de familie Gerard van den Akker pag 1
Jansen.” Ik had ze nog nooit gezien, maar ja. Pas tegen het eind van de oorlog had ik in de gaten dat het Joden betrof. Die hebben een maand of wat bij ons gelogeerd. Er was thuis politieke belangstelling. Vader en moeder waren beiden bij de Christelijk Historische Unie. In de Haagse Courant stonden van die stripjes, Tripje. Vooral vóór de oorlog en toen de oorlog uitbrak uitten zij afkeer van de NSB. Hij zei bijvoorbeeld: “Met dat soort lieden moet je je niet inlaten. Als ik zo hoor wat er in Duitsland gebeurt. Ik ben bang dat het een keer mis gaat.” Dat hoorde hij ook in het Paleis. Kerkelijk waren we ook. Mijn ouders staken de straat over naar de Bethlehemkerk; ik ging naar de kinderkerk. Die werd gehouden in de Prins Willemschool, in de Hendrik van Deventerstraat. Wat weet jij van 10 mei 1940? Wat herinner je je daarvan? Daar herinner ik me vrij veel van. Ons huis stond op de hoek van de Laan van Eik en Duinen en we hadden een uitgebouwde erker. Als je boven in die erker stond kon je de hele Laan van Meerdervoort afkijken. Zelfs tot Ockenburg toe. Daar heb ik parachutisten zien springen. Ockenburg was een landgoed waar weilanden bij hoorden. We hadden direct door wat er aan de hand was, want midden in de nacht ging de telefoon. Voor mijn vader. Dat hij onmiddellijk naar het Noordeinde moest komen. En toen wisten we: Het is oorlog. Die vliegtuigen die over Den Haag vlogen, daar werden we allemaal wakker van en je zag die Duitse oorlogskruisen. Het stemde angstig. Jeetje, jongens, wat gaat er nu allemaal gebeuren. Was je ook bezorgd over het lot van je vader? Ja, uiteraard. Want mijn moeder liep de hele dag te huilen. Als enig kind kon ik heel goed waarnemen wat er in huis gebeurde. Wat is er toen van je vader geworden? Die is nog meegegaan met het konvooi dat Wilhelmina heeft weggebracht. Er is aan hem gevraagd of hij meeging naar Engeland. “Nee ik blijf bij mijn familie.” Hij heeft toen afscheid genomen en is naar huis gekomen. Er kwam op Paleis Noordeinde een Duitse beheerder, een of andere jonkheer van zus tot zo, en die heeft het oude personeel een hele tijd aangehouden. Die mensen wisten van de hoed en de rand en alles moest geïnventariseerd worden. Mijn vader heeft ’gewoon’ zijn werk hervat. Die Duitser kon trouwens goed met het personeel opschieten. Ja, een goeie Duitser.
Gerard van den Akker pag 2
Je zou zeggen, al die koetsen en paarden, al dat werk rondom de koninklijke stallen, dat had na het vertrek van de koninklijke familie geen zin meer? Nee, maar dat moest wel worden onderhouden. Er zijn wel wat ontslagen gevallen maar mijn vader was daar niet bij. Hij had een speciale vergunning vanwege zijn werk op het Noordeinde. Daar heeft hij uitgebreid gebruik van gemaakt. Het kwam goed uit omdat hij met het verzet te maken had. In het najaar van 1940 hebben we onze eerste huiszoeking gehad, door de Grüne Polizei. Toen al? Daaruit blijkt wel, dat jouw vader een verdacht persoon was. Ja, dat blijkt weer. Ik ben er pas later achtergekomen, dat dat door NSB-ers uit de buurt kwam. Hij had zich negatief over hen uitgelaten en die hadden doorgegeven: die luistert naar de Engelse zender. Nu over die huiszoeking. Die gasten zijn binnen geweest en hebben het hele huis doorlopen, in de kasten gekeken. Vooral heb ik onthouden, dat ze direct de radio aanzetten en daar kwam een Duitse zender! Uit Berlijn! Zo handig was mijn vader wel. Toen de radio’s moesten worden ingeleverd hebben wij dat ook gedaan, maar we hadden er nog één. We luisterden naar Radio Oranje. Daarvan weet ik niet veel meer. Toespraken van Wilhelmina en dan de mededeling: “Dit is Radio Oranje” en dan kreeg je het aantal golflengtes waarop het te ontvangen was, en dan vaak: “Wij hebben het volgende bericht: “de kip is gevlogen”“ of iets dergelijks. Ik vroeg dan: “Wat betekent dat?” “Dat weet ik niet.”, zei hij altijd. Ik wantrouw mijn geheugen wel, maar dit heeft diepe indruk op me gemaakt. Mijn vader is dan opgepakt en mijn moeder draaide daar omheen: “Je vader ligt in het ziekenhuis.” of: “Hij heeft een ongeluk gehad.” “Dan gaan we toch naar hem toe!” “Dat kan niet”, zei ze, “want er zijn Duitsers bij betrokken.” Eindelijk kwam de mededeling dat hij bezoek mocht ontvangen; hij lag in het Zuidwal ziekenhuis. Door die dubbele longontsteking kon hij haast niet praten. Terwijl hij bij zijn arrestatie niet ziek was! Mij is altijd ervan bijgebleven: “Wees lief voor je moeder.” In die tijd speelde ook dat een hele strook in Den Haag ontruimd moest worden. Voor de tankgracht en de strook die mijnenveld werd. Voor de evacuatie van al die gezinnen moest woonruimte worden gevonden. Mijn moeder was nu dus niet meer economisch gebonden aan Den Haag. Dat was wat! Die man van het Noordeinde, laat ik hem zo maar noemen, die heeft ervoor gezorgd dat ze een speciale vergunning kreeg om te mogen blijven wonen. De goede Duitser waar we het al over hadden. Bovendien Gerard van den Akker pag 3
heeft hij haar op de loonlijst gezet, voor werk als schoonmaakster. Dat ze niet hoefde te doen! Hoe we daarna rond kwamen, daarin heb ik me nooit verdiept. Er was een pensioenfonds of een calamiteitenfonds. We hadden te eten en ook wel eens wat extra’s. Door de deur geschoven door een vriend van mijn vader. Hij is later mijn stiefvader geworden. Jouw moeder was oorlogsslachtoffer, jij bent dat ook. Voel je dat zo? Eigenlijk niet, nee. Laat ik het zo zeggen. Je hebt het meegemaakt en ik voel me niet in de slachtofferrol. Er zullen diverse grote moeilijkheden zijn geweest, maar dat is nooit tot me doorgedrongen. Om me heen werd alles opgevangen en gedaan. Gemist heb ik hem wel natuurlijk. Maar iedereen was veel meer beperkt in zijn bewegingen; je kon niet zomaar ergens vrij naar toe. Ik was gewend dat hij weg was en ik realiseerde me niet, hoe en wanneer hij binnen zou komen. Maar jouw moeder stond toen alleen voor de opvoeding van haar enige zoon. Met haar had ik ook een goede band, net als met mijn vader. Ze waren het niet altijd met elkaar eens. Mijn moeder wilde dat ik naar de HBS ging, mijn vader vond dat niet nodig. “Laat hem maar een vak leren.” Haar standpunt heeft de doorslag gegeven. En dat van de vriend van mijn vader. Voor mijn moeder waren die oorlogsjaren geen gespreksstof later. Een gesloten boek, afgelopen, uit! Kort nadat mijn vader was overleden kwam die vriend ook bij ons wonen en in 1944 is zij met hem getrouwd. Hij sprak vloeiend Duits, want in de jaren dertig werkte hij bij een bank in Berlijn. Dat hele gedoe van het nazi-regime heeft hij toen zien opkomen. Hij had ook contacten met het verzet. In 1943 deed ik toelatingsexamen. Dat speelde zich af in de aula; er was een orgel en veel donkerrood en donkerblauw op de muren. Wat er al zo gevraagd werd weet ik niet meer. Aardrijkskunde, topografie. Geschiedenis. Ja en natuurlijk rekenen en taal. Het eerste jaar was ik zeker niet haantje de voorste; de kat uit de boom kijken was meer mijn stijl. Op straat had ik wel vriendjes. Om de hoek de zoon van de kleermaker, Kees van der Wel. Die zat ook op de Populier. Een paar jongens uit de Vlierboomstraat: Jan Hamelink en Folkert Fennema, dan had je het clubje wel gehad. Eén ander vriendje had ik nog. Die werd met argusogen bekeken, want zijn vader was bij de W.A. en hij was bij de Jeugdstorm. Zijn ouders zijn toen gescheiden, want zijn moeder was een heel andere mening toegedaan. Die Gerard van den Akker pag 4
jongen was een dondersteen. Hij heeft toen dingen uitgehaald waarvan mijn stiefvader zei: “Potverdorie joh, dat je je daarmee bemoeid hebt!” Hij zat niet bij mij op school; zover ik weet hadden we in de klas geen kinderen van NSB-ers. Hoe zal ik mijn schoolloopbaan schetsen? Daar hebben nogal wat haken en ogen aangezeten. Er was eerst het probleem, op de Prins Willemschool, dat men daar tegenwerkte dat ik in klas zeven plaatsnam, met de bedoeling aan het einde van dat schooljaar toelatingsexamen af te leggen. De onderwijzer kende mij enigszins van de handenarbeidles (die apart gegeven werd) en achtte dat voor mij niet haalbaar. De zevende klas heb ik toen gevolgd op de Openbare School aan de Zonnebloemstraat. Aan de onderwijzer daar bewaar ik goede herinneringen. Ook aan de hoofdonderwijzer. In die winter overleed mijn vader, zoals ik je vertelde, en toen hij dat had vernomen, bemoedigde hij me en zei: - Ik weet wat je meemaakt. Mijn vrouw is pas gestorven. – Dat vond ik erg aardig van hem. In het eerste jaar op de HBS is toen langdurige ziekte spelbreker geweest en zo heb ik moeten doubleren. De tweede en de derde klas ben ik toen gewoon doorgekomen en daarna wou ik van school. Daar kwam niets van in. Mijn stiefvader zei: “Jij maakt die vijfjarige HBS af. Daar sta ik op.” Toen heb ik mijn kont tegen de krib gegooid. Er kwam ook nog een maagzweer bij die me lange tijd op bed heeft gehouden. Uit die eerste jaren op de HBS heb ik zo’n aansprekende herinnering die op argeloosheid berust. We hadden twee Engelse piloten in huis. Van de gymleraar Vertregt heb ik ontzettend op mijn donder gehad. Waarom? Op het trapje bij het scheikundelokaal zat ik een sigaret te roken, niet zo’n oorlogssigaret maar een Camel. Die leraar liep langs me heen, griste zo die sigaret uit mijn mond, pakte me beet en sleurde me naar het fietsenhok en daar kreeg ik ongenadig op mijn donder. Hij zei: “Ik wil niet weten waar je ze vandaan hebt, maar je bent levensgevaarlijk bezig door die hier te roken.” Ik had niet nagedacht, maar die Engelse gasten ook niet! Een andere belevenis. Daarbij heeft mijn moeder doodsangsten uitgestaan. Er was een razzia op til; alles werd afgesloten bij dat kruispunt waar wij woonden. Met zandzakken werd ook het portiek van onze woning afgesloten en er stond een machinegeweer. Die Engelse piloten zijn bij ons de binnentrap afgelopen, tot bovenaan de portiektrap. Daar hebben ze door het deurruitje gekeken, want die hadden nog nooit een Duitser gezien… Vanaf de bovenste verdieping van ons huis keek je toen over alle daken heen, tot aan de duinenrij. Als het luchtalarm afging liep ik meestal naar
Gerard van den Akker pag 5
boven om te kijken wat er gebeurde en dan zag je ze er zo overheen scheren. Tot de mooiste belevenissen aan het einde van de oorlog behoren de voedseldroppings. Daarbij ben ik een keer heel angstig geweest. Ik was op het hoge spitsdak geklommen. Die grote Lancasters kwamen over en zat ik naar die gasten te zwaaien; je kon ze zien zitten. Zo’n grote Lancaster vloog heel laag; ik heb de wind ervan gevoeld. Wat kneep ik ‘m. Het resultaat was dat we een heel pak chocola hadden. Die gooiden ze uit. Onvoorstelbaar. Beneden kreeg ik ontzettend op mijn donder van mijn moeder. Het was een leien dak en daar zaten van die haken op. Ik was zo naar beneden gegleden. Mijn hele broek was gescheurd. Mijn kont was ook kapot maar dat vond ze niet zo erg. De oorlogsjaren samen blijven ook voor mij een referentiepunt. Ik kan het niet hebben als ik een brood langs de stoeprand zie liggen. Je vocht voor elke kruimel brood. Ik heb mensen langs de stoep zien liggen die niet meer verder konden en die werden dan naderhand met een handkar opgehaald. In de Fahrenheitstraat heb ik, nota bene op de dag van de bevrijding, iemand voor mijn ogen zien doodschieten. Iets dat je niet vergeet! Zo, zei ik tegen mijn stiefvader, nou is het afgelopen; nu komt er nooit meer oorlog. “Dacht je dat? Reken er maar niet op. De mensheid leert nooit.”
Zoveel jaren later kijk ik terug op die vijf lange jaren. Behalve de misvormende waren er ook vormende ervaringen. Mijn eigen vader is mishandeld en overleden. Mijn moeder heeft dat meegemaakt en is weduwe geworden. De zorg voor hun enig kind kwam op haar schouders. Daarbij is ze groots geholpen door de eerder genoemde ‘goede Duitser’. Mij zag ze zonder veel succes door de schooltijd rommelen. Bij het einde van de bezetting ging ik over naar klas 2. Van de HBS, dat wel, waarvoor zij had gekozen en mijn vader niet, zoals ik heb verteld. Diezelfde jaren hebben me ook een stiefvader gebracht met wie ik het altijd goed heb kunnen vinden, ook later. Door de mensen uit de politiek die bij ons over de vloer kwamen hoorde ik van een ruimere wereld dan die op school werd beleden. En wat dacht je van de doorwerking van dagelijkse ervaring met de twee Engels sprekende bij ons ondergedoken vliegers!
Gerard van den Akker pag 6