WERK VAN DEN AKKER
Afdeling Herentals DE TEELT VAN ASPERGES Lesgever : Frans Van Hout
13 – 01 - 08
Verslag : Michel Peeters
1. Botanische gegevens De aspergeplant behoort tot de familie van de Liliaceae , afkomstig uit de gematigde streken van Europa, Azië, N-Afrika en N-Amerika . Hij komt vooral voor in duingebieden . De asperge is een tweehuizige, overblijvende, kruidachtige plant met een warrige, houtachtige wortelstok, die de kroon genoemd wordt . Op deze wortelstok vormen zich dikke vlezige wortels die zich over een grote breedte en diepte uitstrekken . Gemiddeld groeien de wortels 10 cm per jaar tot ca. een diepte van 1 m . Hieraan ontstaan in het voorjaar vezelige wortels, die in het najaar weer afsterven . Deze vezelige wortels dienen om water en voedingsstoffen op te nemen, en de vlezige wortels zijn de opslagplaats van reservevoedsel, nodig om in het voorjaar jonge scheuten te kunnen ontwikkelen. Bij uitgroei vormen ze rechtopstaande sterk vertakte stengels ( hoogte 60 à 100 cm )
Het blad kan men vinden in de oksels van de groene takjes of taksprietjes . De bloemen zijn klein, regelmatig en bekervormig, bleekgroen tot geelachtig en staan met 2 of 3 op de knooppunten van de takjes . De bloemen zijn als regel eenslachtig .Tweeslachtige bloemen komen echter wel voor ( bij mannelijke bloemen ) . De bestuiving gebeurt door kruisbestuiving behalve bij de tweeslachtige bloemen waar de voortplanting gebeurt door zelfbestuiving . Door nu geselecteerde planten te gebruiken kan men door inteelt 1
eigenschappen versterken en andere bannen . De zaden van zulke veredeling noemt men F1 hybriden . De vrucht is een kleine driehoekige besvrucht, die aanvankelijk groen is, maar rood wordt bij het rijpen in september . De zaden zijn zwart . Om witte asperges te kweken moet men opbarmen . 2. Teelt 2.1 De grond . Asperges stellen zeer specifieke eisen aan de grond . Best heeft men zand - , lemige zand of lichte zandleemgrond met een grondwaterspiegel op 60 – 80 cm diepte . Hij moet een goede doorlaatbaarheid hebben zonder klei of ijzerlagen ( roest ). De pH waarde van de zandgrond moet groter zijn dan 5,8 en van leemachtige grond hoger dan 6,5 . Wat gronddiepte betreft stelt men dat elke 10 cm bewortelbare laag gelijk is aan een jaarproductie . Het gevolg hiervan is dat men de grond voldoende diep zal bewerken in het jaar voordat men asperges gaat aanplanten . (3 schoppen diep en bemesten met 25 kruiwagens mest per are of 2000 kg / are ) 2.2 Bemesting . Vooral kalk ( sterke celwanden ) en magnesium ( bladgroenvorming ) zijn belangrijk, een overmaat aan kali, fosfaat en stikstof is nadelig .Te veel fosfor remt de opname van kalk af . Als er voor het planten in de herfst 2000 kg / are stalmest wordt toegediend dan kan de scheikundige bemesting achterwegen gelaten worden . Bij een te lage pH kan men de stalmest vervangen door champignonmest . 2.3 Plantmateriaal . De planten dienen gerooid te worden juist voor het aanplanten . Het moeten ook kwaliteitsvolle planten zijn d.w.z er mogen weinig beschadigingen zijn , indien er wonden zijn zal men deze afdekken door onderdompeling in een sproeistof . Elke plant moet 20 vlezige wortels bezitten .Hij moet minstens 50 gr wegen en de planten moeten van het mannelijk geslacht zijn . Men moet 5 à 6 jaar wachten vooraleer men op dezelfde plaats weer asperges kan aanplanten . Variëteiten - Geynlim F1 hoogste opbrengst – dunnere stengels - Backlim wat dikkere stengels - Herlim liefhebbers - Grolim liefhebbers ( Vlaams Zaadhuis ) 2.4 Planten . Tijdstip - vroeg ( febr ) dit geeft een betere beworteling en een betere groei - laat ( maart – april ) de wonden groeien snel dicht – minder fusarium Ontsmetten zie aanbod handel
2
moeten in dezelfde richting staan ( neuzen ) . Asperges hebben immers een voortschrijdende groei . Houden we hier geen rekening mee dan zal het na enkele jaren moeilijk worden om op te barmen . Eenjarige planten zijn te verkiezen boven tweejarige. De vluggere oogst bij tweejarige gaat grotendeels verloren door de grote uitval ( tot 50 % ) 3.Onderhoudszorgen . Na opkomst door culteren ( harken, schoffelen ) de grond onkruidvrij houden en de plantvoor geleidelijk dichten ( de grond moet dichtslibben ). In juni – juli de planten lichtjes aanaarden . Indien nodig een lichte overbemesting geven met kalkammonsalpeter aan 2 kg per are . Eventuele ziekten of insecten bestrijden . Als de takken geel zijn ( november ) moet men deze verwijderen door de takken uit te trekken . Groene stengels lossen niet . Het loof wordt best verbrand (ziekten en insecten ) . De plant groeit vrij gedurende het eerste jaar . Wil men vanaf het tweede jaar oogsten, dan mag dit tot ten laatste half mei . De planten hebben dan nog niet genoeg reserve en dit bevordert de ontwikkeling van meer scheuten . Het opbarmen gebeurt in maart . Na het ophogen de oppervlakte gelijk rijven en slepen om de grond glad te krijgen en zodoende de scheuten beter te zien bovenkomen .
Na de oogst gaat men afbarmen . Men gaat hiervoor de grond van de barm langs weerszijde gedeeltelijk afsteken (in twee maal ), terwijl men de grond op de lijn laat staan als steun voor de stengels . Deze grond regent in de loop van de zomer toch geleidelijk af . Nadat men een snee van de barm afgestoken ( of afgeploegd ) heeft, gaat men organisch mest toedienen ( stalmest of champignonmest ) .Dan volgt de tweede snee . Altijd opletten om de planten niet te beschadigen . 4.Oogsten . Vanaf de tweede oogst begint het oogstseizoen rond half april en eindigt op 24 juni . Oogstbare stengels kan men vinden doordat de platgestreken grond van de barmen gaat barsten . Men maakt met de wijsvinger en de middenvinger de stengel zo ver vrij tot hij goed kan vastgenomen worden . Met het mes wordt dan bijna verticaal naar beneden gestoken om beschadiging van andere stengels te voorkomen . Vervolgens dicht men de put en maakt de oppervlakte terug glad met een truweel . Asperges moeten wit, gezond, geheel, vast, zuiver en recht zijn . De lengte moet min 17 en max 22 cm zijn . Aspergekoppen mogen niet langer zijn dan 10 cm . Ze moeten wit, vast gesloten en onbeschadigd zijn .Tenslotte zijn er nog de soepasperges, dit zijn de onderste delen van de asperge . 5. Ziekten en insecten . We beperken ons tot een opsomming van voorkomende ziekten en insecten . Voor de behandeling went men zich best tot de gespecialiseerde zaak . 5.1 Parasitaire aandoeningen . 5.1.1 Fusarium of voetziekte . Dit is wel de meest te duchten voetziekte . Fusarium is een zwakteparasiet . Het zijn voornamelijk de velden waar de asperges om een of andere reden minder goed 3
groeien, die het eerst en het sterkst door Fusarium worden aangetast . De aangetaste stengels gaan in de loop van de zomer vergelen om spoedig daarna te verdrogen . Pas opkomende stengels verwelken en sterven af . Bij het bekijken van de stengel valt direct een bruinachtige vlek op, met zeer dikwijls roosachtig schimmelpluis . De stengel is op die plaats bovendien zacht en vertoont bij het opensnijden een paarsrode verkleuring . 5.1.2 De aspergevlieg . Vooral de één – en tweejarige aspergeplanten en de percelen waar om de een of andere reden niet geoogst wordt zijn aan deze vlieg blootgesteld en ebben hiervan het meest te lijden . De aspergevlieg is ongeveer even groot als de huisvlieg . De vleugels staan V – vormig uiteen en zijn van donkere dwarsbanden voorzien . Het borststuk is aan de rugzijde grijs behaard en vertoont drie zwarte langsstrepen . Het achterlijf is glanzend zwartbruin . De eieren van deze vlieg worden 2 mm diep in de stengel gelegd . Na een week komt de made uit en boort zich een gang naar beneden, waardoor de stengel zich niet normaal kan ontwikkelen en meestal afsterft . 5.1.3 De aspergeroestziekte . De roestziekte op asperges wordt veroorzaakt door een zwam, die we in de zomer aantreffen op aspergeplanten onder de vorm van roodbruine tot oranjebruine vlekjes Dit zijn de sporenhoopjes van de roestzwam . Aan deze plaag wordt er door de aspergetelers weinig aandacht geschonken . 5.1.4 De aspergekever. De aspergekever kent een grotere verspreiding dan de aspergevlieg . Hij komt in groot getal voor . Er zijn twee soorten aspergekevers : de gewone en de twaalfstippelige kever . A. De gewone aspergekever Is ongeveer 6 mm lang, heeft een blauwe kop en blauwachtige dekschilden met op ieder dekschild 3 gele vlekken . Na de eiafzetting komen de larven uit en vreten vooral de jonge vertakkingen af . Er vormen zich meerdere generaties . B. De twaalfstippelige aspergekever . Deze kever is rood getint, voorzien van 12 zwarte stippen, 6 op elk dekschild . De larve is zalmkleurig . deze kever verschijnt later dan de gewone aspergekever . C. Schade door deze kevers . Vooral op zaaibedden en op jonge aanplantingen kunnen deze kevers enorme schade aanrichten . Vooral de larven met hun onverzadigbare vraatzucht, vreten aan de bladeren en schaven de schors van de stengels . Bij sterke aantasting verdorren de stengels en sterven daarna spoedig af . 5.2 Fysiologische ziekten . 5.2.1 Blauwe en roodgevlamde asperges Het licht, de warmte, de zuurstof en het water beïnvloeden deze kwaliteitsvermindering . Hoe meer licht, hoe meer gevaar voor blauw of rood kleuren . Om te vermijden dat de toppen met het licht in aanraking komen moet het steken dikwijls gebeuren en zal men de grond na het oogsten dicht aandrukken . Men kan gebruik maken van zwarte plastiek om dit euvel te vermijden . Ook warmte heeft op de kwaliteit een invloed .Men merkt dat rood en blauw kleuren van de aspergetoppen minder voorkomt bij koud en regenachtig weer . ( gebruik van wit – zwarte plastiek ) Na het steken worden de asperges snel op een koele plaats gebracht, goed afgedekt en ondergedompeld in water . Blijven de asperges te lang in het water liggen dan treedt er smaakvermindering en barsten op. 5.2.2 Asperges met bruine of roestachtige neerslag . Lang in contact met ijzerhoudende, sterk humushoudende grond . Vooral bij trage groei, bij koud weer en op natte grond
4
5