WAU Blad van de studie Klassieke talen Universiteit van Amsterdam jaargang 28 nummer 2 lente 2013
COLOFON Hoofdredacteur Maurits de Leeuw
Redactie
David Omar Cohen Guus Eelink Thomas Hart Evelien Roels Marko van der Wal
Vormgeving
Postadres
Klassiek Seminarium tav. Redactie Wau Spuistraat 134 1012 VB Amsterdam
Email & internet
[email protected] student.uva.nl/glt facebook.com/redactiewau
Evelien Roels Marko van der Wal
Met dank aan
Leerstoelgroepen Grieks en Latijn
1
INHOUD Voorwoord..........................................................................3 Maurits de Leeuw
Nieuws & Mededelingen......................................................4 door Maurits de Leeuw
Het Lustrum…The Making of..............................................6 Riemer van der Veen
‘Een dispuut tot bloeien gedoemd’....................................11 Diederik Burgersdijk
Laverna’s vierde lustrum..................................................18 Daan van Diemen
Brekekekek!......................................................................20 Riemer van der Veen
Bloedmooi en zielsongelukkig...........................................22 Maurits de Leeuw
Susanne Borowski over de nieuwe promovenda................25 Susanne Borowski
Mummies, kabouters, boeken en bier................................27 Louise Werrij
Partikels en participia in de Vulgaatvertaling van het evangelie van Matthaeus..................................................31 Thomas den Haan
Van mythos naar logos.....................................................37 vertaald door de redactie
Epische Games..................................................................41 Alex Philippa
De gorilla’s van Hanno.....................................................44 Evelien Roels
Spookverhalen uit de oudheid..........................................48 vertaald door David Omar Cohen
Erasmus, Cicero en Sean Connery.....................................50 Thomas Hart
Nawoord...........................................................................53 Marko van der Wal
2
VOORWOORD Maurits de Leeuw
V
oor u ligt de paaseditie van de Wau, waaruit een specifiek paasthema echter niet op het eerste gezicht blijkt. Er wordt uitgebreid teruggekeken op het reeds enige tijd geleden gevierde lustrum van Laverna: Riemer van der Veen biedt ons een kijkje achter de schermen bij de organisatie, Diederik Burgersdijk was zo vriendelijk zijn rede voor de Wau op papier te zetten en Daan van Diemen beschrijft zijn versie van de feestelijke dag. Ook wordt de lustrumreis van Laverna, die dit jaar naar Dublin voerde, in een verslag weergegeven door Louise Werrij. En natuurlijk kan een terugblik op het toneelstuk Kikkers in dit kader ook niet ontbreken, zoals de voorpagina van het nummer al doet vermoeden. Voor deze schitterende tekening zijn wij overigens Anita Rademakers ten zeerste dankbaar. Uw speciale aandacht verdient ook zeker het stuk van Thomas den Haan: deze oudstudent GLTC aan de UvA won afgelopen januari de Romanitas Scriptieprijs, een nationale prijs voor de beste scriptie op het gebied van het klassiek Latijn. Voor dit nummer van de Wau heeft hij zijn scriptie toe willen lichten, waarvoor wij hem zeer dankbaar zijn. Daarnaast zijn de meeste artikelen in deze Wau inmiddels usual suspects: een recensie van een theaterstuk; een beeldende uitleg bij een vreemd Grieks woord van Evelien Roels; nog een nieuw gezicht aan de opleiding stelt zich voor (promovenda Susanne Borowski); Alex Philippa neemt weer een game met een klassiek tintje onder de loep; David Cohen verzorgt weer een tweetal spookverhalen, ditmaal vertalingen uit de brieven van Plinius Minor; een student (ditmaal redactielid Thomas Hart) beschrijft zijn bevindingen in het buitenland en Marko van der Wal spuwt zijn gal in het nawoord. Heeft de redactie dan niets meegekregen van de zich aandienende lente, wordt er niets nieuws begonnen? Toch wel; David heeft zich op de vergaarbak van vergeten klassieke auteurs gestort en daaruit een zekere Palaephatus gevist. Ieder redactielid zal in dit nummer en het volgende een stuk van het werk van deze obscure figuur voor zijn rekening nemen ter vertaling. Of Palaephatus het waard is gerehabiliteerd te worden of dat hij maar beter in zijn donkere graf van vergetelheid kan blijven liggen, is dan aan de lezer. Ziedaar de democratische paasgedachte van de Wau.
3
NIEUWS & MEDEDELINGEN door Maurits de Leeuw
❦
Tijdens de latinistendag op 17 januari heeft Thomas den Haan, voormalig student GLTC aan de UvA, de Romanitas Scriptieprijs uitgereikt gekregen voor zijn masterscriptie ‘Partikels en participia in de Vulgaatvertaling van het evangelie van Mattheus’. De redactie van de Wau feliciteert hem van harte met het winnen van deze prachtige prijs. In dit nummer kunt u een stuk van Thomas vinden waarin hij de belangrijkste bevindingen uit zijn scriptie beschrijft. ❦ Het ACASAteam heeft zijn titel geprolongeerd bij de derde versie van de KenUwKlassieken pubquiz, die dit jaar plaatsvond op 7 maart, zoals ook de afgelopen twee keer in het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden. Dit jaar bestond de winnende formatie uit Gerard Boter, Evert van Emde Boas, Bas van der Mije, Suzanne Adema en Michiel van der Keur. Het team van het Nederlands Klassiek verbond (NKV) eindigde op de tweede plaats met slechts één punt minder. ❦ Op donderdag 11 april zal de vorig jaar op 21 maart opgerichte studievereniging uit Leiden, Sophia Aeterna, in samenwerking met de opleiding GLTC ter plaatse een discussiemiddag organiseren met als thema ‘Het nut van de klassieken’. Aangekondigde deelnemers aan de discussie zijn Rens Bod, Lara Mol, Arjo Klamer, Niek Janssen, Bram Demulder en Arjen van Veelen, de discussie zal plaatsvinden van 15.0018.00 uur in café de Grote Beer te Leiden. Geïnteresseerden dienen zich voor 8 april aan te melden door een mail te sturen naar
[email protected]. ❦ Woensdag 24 april zal de jaarlijkse dag van de geesteswetenschappen plaatsvinden aan de UvA. De hele dag zullen er verschillende door studieverenigingen georganiseerde activiteiten plaatsvinden, waaronder een sessie over de Romeinse (de klassieke, uiteraard) keuken onder leiding van David Rijser. Zie voor meer informatie over de dag en de activiteiten www.dagvandegeesteswetenschappen.nl. ❦ Op 29 april om 16.00 zal prof. dr. Antje Wessels, hoogleraar Latijnse taal 4
en letterkunde aan de Universiteit Leiden, haar oratie uitspreken in het Academiegebouw te Leiden. Degenen die hierbij aanwezig willen zijn, kunnen zich digitaal aanmelden op de site: www.leidenuniv.nl/agenda/item/prof.dr.a.wesselslatijnsetaalenletterkun de. ❦ Op 28 februari publiceerde de nieuwspagina www.nu.nl een opmerkelijk bericht met als kop ‘Schrijfjaar meesterwerken van Homerus ontdekt’. In het bericht wordt verwezen naar de publicatie E.L. Altschuler e.a. ‘Linguistic evidence supports date for Homeric epics’ Wiley online library (online publicatie: 18022013) waarin door middel van een statistische taalkundige analyse wordt gepoogd de epen te dateren. In het nawoord vindt u een uitgebreidere bespreking van dit artikel. ❦ In Engeland hebben archeologen een tweeduizend jaar oud Romeins theater gevonden, en wel in het graafschap Kent. Er zijn resten van de orkestbak en onderdelen van een klein podium gevonden; waarschijnlijk bood het theater plaats aan zo’n 12.000 toeschouwers. In de buurt van het theater zijn ook twee Romeinse badhuizen gevonden. ❦ Tijdens restauratiewerkzaamheden in het Colosseum zijn in een overdekte galerij op het derde niveau sporen gevonden van antieke muurschilderingen. De tunnel bood de toeschouwers toegang tot het theater. Naar aanleiding van de vondst van deze fragmenten over een lengte van zestig meter vermoedt men nu dat dergelijke schilderingen op grotere schaal onderdeel moeten hebben uitgemaakt van het Colosseum. ❦ In een Romeins scheepswrak uit de tweede eeuw v. Chr. voor de kust van Toscane (in de buurt van de Etruskische site Populonia) hebben archeologen zes platte, grijze tabletten in een rond doosje gevonden. Verder onderzoek naar de chemische samenstelling van deze tabletten heeft nu uitgewezen dat het waarschijnlijk om medicijnen gaat die werden gebruikt bij oogkwaaltjes.
5
HET LUSTRUM…THE MAKING OF Riemer van der Veen
N
og steeds raken mensen niet uitgesproken over 18 januari 2013, de dag waarop het vierde lustrum van Laverna gevierd werd. Met een dag vol lezingen, een zeer gezellig diner en een spetterend feest is er volop stilgestaan bij de verjaardag van onze vereniging. Niemand zal ervan opkijken dat zo’n grote onderneming een lange voorbereiding heeft vereist. Maar welke capriolen precies zijn uitgehaald om te zorgen dat deze feestelijke dag zo memorabel is geworden, is maar weinigen duidelijk. Daarom dit kijkje in de keuken van het Lavernalustrum. Het begon allemaal op 16 januari 2012 met een mail van Raphael Hunsucker aan mij, waarin hij zich afmeldt voor het Nieuwjaarsdiner. Terloops nodigt hij me uit voor een afspraak om te brainstormen over het aankomende lustrum. Tien dagen later spreken we af in café Scheltema en besluiten we een lustrumcommissie te vormen, bestaande uit oudbestuursleden. Ook vertelt Raphael zijn plan om een boek te laten verschijnen over de geschiedenis van de Klassieken in Amsterdam. Het idee is dat prominente classici een bijdrage leveren. Dit boek zou nog onderwerp worden van verhitte discussie, maar daarover later meer. Twee maanden later wordt een oproep verstuurd aan een willekeurige groep oudbestuursleden. Met de mensen die gereageerd hebben, spreken we op 29 maart af om ideeën te bespreken over hoe die 18de januari eruit moet zien en om een lustrumcommissie te vormen. Zelf enigszins beduusd door de jarenlange lavernabestuurservaring die rondom mij zit, vertel ik de ideeën die we tot nu toe hebben opgevat: er zal een dag komen die gevuld wordt met lezingen, waarvan Diederik Burgersdijk, stamvader van de vereniging, er in ieder geval één moet leveren, gevolgd door een diner en een feest. Laura de Glopper vult deze ideeën meteen aan met een lustrumtoneelstuk, waarvoor zij zelf meteen een commissie met Nina van der Steenhoven smeedt. Ook stelt zij meteen voor om een speciaal mailadres in het leven te roepen. Er was al een idee ontstaan van een almanak, speciaal voor het lustrum. Wanneer Raphael zijn lumineuze idee van het boek echter vertelt, slaat de sfeer om: er komt grote kritiek op ten eerste het onderwerp van het boek: de Klassieken in Amsterdam is een te groot thema. Het boek zou ten tweede niets met Laverna te maken hebben, omdat de meeste stukken over 6
tijden zouden gaan waarin Laverna nog niet bestond. Ook zou het boek te veel geld kosten. Raphael, in een hoekje gedrukt, bindt in en zal nog eens overwegen of het boek een goed idee is. Een paar maanden later lijkt het eenieder beter om niet tijdens het lustrum het boek te presenteren, maar om dat als gelegenheid te gebruiken om mensen op te roepen om een stuk ervoor te schrijven. Uiteindelijk is het idee van dit boek in schoonheid gestorven. Op deze vergadering ontstaan er nog meer lumineuze ideeën die uiteindelijk stranden. Zo was het een idee om door de binnenstad te rijden in het klassieke trammetje dat we van de eindejaarsactiviteit kennen. Een maand voor het lustrum blijkt echter dat dit veel te duur is en helemaal niet praktisch. Ook een uur voor het begin van de lezingen een potje voetballen haalt het niet. Een pubquiz blijkt te veel van het goede te zijn en het idee van een Albert Heijngoodiebag met allerlei lavernamemorabilia blijkt ook niet haalbaar. Nu er aparte delen zijn ontstaan van deze lustrumviering, worden er ook aparte commissies in het leven geroepen. Een van die commissies is de kunstcommissie, maar deze heeft het helaas niet overleefd. Deze zeer geheime commissie was opgericht met het doel om de het Romeinse straatnaambordje ‘Via Laverna’ te stelen, dat op dat moment in Amsterdam verkeerde. Een Romeinse kunstenaar, die het karakter van de godin zeer goed kende, had namelijk het authentieke bordje gestolen en vervangen door een replica en de authentieke versie mee naar Amsterdam genomen om in een park te tonen. Helaas bleek enkele maanden voor het lustrum al dat dit bordje al niet meer in het park lag, maar weer meegenomen was naar Rome. In de commissies die wel het eind hebben gehaald, schuifelden al veel mensen naar een machtige positie in de commissie van hun keuze, maar er werd ook besloten een algemene mail te sturen met de oproep aan de leden om ook zitting te nemen in een van de commissies. Toen een aantal mensen vol enthousiasme had gereageerd en alle commissies gevuld waren, kon de lustrumviering verder ingevuld worden. Er werd nagedacht over een thema en sprekers. Joëlle Terburg bedacht al snel een overkoepelend thema: misdaad en bedrog. Dit thema zou ook nog bij het feest gebruikt kunnen worden, maar het zou lastig worden als iedereen nog naar huis moest om zijn boevenpak aan te trekken, dus we besloten het thema niet tijdens de nacht te gebruiken. Hoofdspreker werd Alan Sommerstein, op een van de eerste vergaderingen al genoemd. Namen die ook de revue passeerden, waren Martin West, Jasper Griffin, Oliver Taplin, Mary Beard en Steven Saylor. Naast zijn affiniteit met de komedie, die het Laverna Toneel een maand na het lustrum op de planken zou zetten, is voor Sommerstein gekozen omdat hij niet te oud was, beroemd is en Brits is (wat de reiskosten 7
zou drukken). Terwijl de dagcommissie nog verder broedde op geschikte zalen, waarbij vooral veel kerken en theaters langskwamen, bedacht een andere commissie de inhoud voor de almanak. Deze almanakcommissie, die vooral uit Wauredactieleden en mensen uit de overkoepelende commissie bestond, besloot al meteen dat de almanak ‘een gedenknummer met persoonlijke verhalen’ moest worden. Hoewel op de eerste vergadering de almanak grotendeels in de grondverf gezet werd, zou het een tijd duren voordat de stukjes daadwerkelijk geschreven werden. Iedereen had goede ideeën, maar het ontbrak aan daadkracht. Hier kwam verandering in toen Nina werd aangesteld als takenaanjaagster. De commissie stelde een lijst op met de stukken die in de almanak moesten verschijnen en het werd de verantwoordelijkheid van de takenaanjaagster dat iedereen hun stukjes schreef. Nadat ze sommige mensen wekenlang achter de broek had gezeten, gaven die zich gewonnen en schreven ze hun stukje uiteindelijk toch maar. Intussen kwam de overkoepelende commissie ook nog eens in de maand bij elkaar. Ditmaal ook met een penningmeester. Nu duidelijk was geworden dat het een enorme onderneming zou worden, moesten we er iemand bij hebben die verstandig met het geld kon omgaan. Wie anders dan het meesterbrein Marij Kok kon dit doen? Net afgezwaaid als Laverna’s penningmeester, was zij geknipt voor de taak. En nu iedereen ook zijn eigen drankjes en snacks meenam naar de vergadering, die steeds bij iemand anders thuis was, kwam er ook steeds meer Fristi en Rivella op tafel. Dit stimuleerde de geesten van de commissarissen zeer, want op dit soort avonden ontsproten uit hun geesten de mooiste ideeën. En aangezien het lustrum haar vormen begon aan te nemen, werd het tijd om de lustrumdag flink te promoten. Het idee kwam om een site te laten bouwen. Ook moest er aan posters gewerkt worden en werden klassieke tijdschriften aangeschreven om een advertentie in hun nummer te plaatsen. En niet alleen de dag begon haar gestalte aan te nemen, ook de avondcommissie boekte resultaten. Niet alleen was café Het Geveltje allang geregeld, ook was er een restaurant uitgekozen: De Pannenkoekenboot, een rondvarend restaurant waar onbeperkt pannenkoeken worden geserveerd. Onder invloed van de Fristi verkeerde iedereen in de roes van zijn jeugd en dacht men dat dit een supergoed idee was. Eenmaal thuisgekomen vonden we het alleen niet helemaal gepast om met een grote internationale spreker en volwassen leden en alumni pannenkoeken te schransen. Daarbij kwam nog dat het ontzettend duur was. Dit idee werd dus afgeschoten. Toen de maand december op de kalender verscheen, lag alles goed op schema: de sprekers waren geïnstrueerd en hadden hun lezingen zo goed als af, de financiering was zo goed als rond, de Doopsgezinde Kerk en Het 8
Geveltje wisten dat we kwamen en de mensen konden zich aanmelden. Maar na het afschieten van de pannenkoekenboot was er alleen nog geen dinerlocatie. Toen de voorzitter van de avondcommissie in december een maand naar Thailand vertrok, kwam er paniek in de tent. Tot op dat moment was alles opvallend vlekkeloos gegaan, maar met nog drie weken tot het lustrum was het broodnodig dat de dinerlocatie snel gereserveerd werd. Een snelle coup van een van de lustrumcommissarissen in de avondcommissie zorgde voor nieuwe energie: binnen drie dagen was restaurant Humphrey’s geregeld en dat met korting. Zelf gaven ze aan dat het geen probleem was als we met zeventig man kwamen, die dag. ‘Er is plek zat,’ zei de ober. Toen daarna ook nog met de uiterst aimabele eigenares van Het Geveltje was onderhandeld over de voorwaarden voor ons bezoek – ‘alles mag, maar jullie mogen geen confettibommen laten ontploffen’ (tot zover ons ingenieuze plan om het feest spetterend te maken) – was de avondcommissie weer helemaal gerust. Langzamerhand begon een gevoel van blijdschap de overkoepelende lustrumcommissarissen te bekruipen. Alles liep op rolletjes en men was al aan de laatste vergadering voor het lustrum toe. Een week van tevoren was bijna alles klaar. Alleen details moesten nog geregeld worden: ‘Zullen we walkietalkies gebruiken? Op welke kleur papier printen we de toegangskaartjes?’ Toen zelfs deze dingen geen reden tot zorg meer waren, kon het feest eigenlijk al beginnen. Omdat de lustrumcommissie eigenlijk niet meer kon wachten, begon het feest woensdag al met een ‘blijdschapsavond’, een neologisme door Laura bedacht om ons euforische gevoel tot uiting te kunnen brengen. We zouden een avond vullen met blijdschap om de grote prestatie die was neergezet, te vieren. We begonnen deze blijdschapsavond door een tragedie te bezoeken waarin Laura’s vriend de hoofdrol speelde. Dit vormde een groot contrast met onze eigen blijdschap dat daardoor dus tot grote hoogte groeide. Na heel veel biertjes en een bezoek aan de ‘Nachtcafé De Biecht’ was het de dag erna tijd voor de grote prelustrumdag. Op deze dag zouden Aniek van den Eersten en ik de grote Alan Sommerstein ophalen van Schiphol. Wij, die nauwelijks onze zenuwen konden bedwingen, bleken voor de verkeerde uitgang te staan. Toen wij echter uit de andere uitgang een wat schuchtere bebaarde, typisch Britse classicus zagen komen, wisten we dat we hem gevonden hadden. Die avond was er een diner met een aantal leden uit de commissies en Alan Sommerstein zelf. Na een heerlijk diner en nog een paar afzakkertjes in een café in de buurt, werd het toch echt tijd om te gaan slapen totdat de Dageraad de volgende dag zou brengen. Deze 18de januari staat velen nog in het geheugen gegrift en behoeft dan ook niet veel woorden. De lezingen van Piet Gerbrandy, Irene de Jong, Diederik en Alan 9
waren een hommage aan twintig jaar Laverna. Het diner was heel gezellig en het bacchanaal dat het feest was, was een eerbetoon aan een godin die ons al jaren beschermt. Laverniones van alle jaren mengden en er werd genoeg gedronken om nog vijf jaar op te teren. Tot het volgende lustrum. Riemer van der Veen
10
‘EEN DISPUUT TOT BLOEIEN GEDOEMD’ Bij het vierde lustrum van Pulchra Laverna Diederik Burgersdijk Geachte aanwezigen, Dames en heren, Prof. Sommerstein, Leden van Laverna,
H
et is mij een grote eer en een evenzogroot genoegen de eerste woorden van deze lustrumdag tot u te richten. 1 Voor zover mij bekend ben ik de enige spreker van vandaag aan wie een titel is toebedeeld, te weten ‘Een dispuut tot bloeien gedoemd’, een citaat dat afkomstig zou zijn uit de notulen van de oprichtingsvergadering van de vereniging. Daarbij wordt in de begeleidende tekst die mij als spreker inleidt, gewag gemaakt van “expertise op het gebied van de Latijnse historiografie”, die in zou moeten staan “voor de kwaliteit van het historische overzicht”. Daartegen maak ik bezwaar. Als je een overzicht van bijvoorbeeld de Romeinse geschiedenis wilt horen, is de laatste die je als spreker uit moet nodigen koning Romulus. Beter kun je terecht bij keizer Theodosius, en dan nog liever de Tweede dan de Grote. Maar zij lijken me helemaal geen aardige sprekers, dat zijn eerder mensen tót wie je een redevoering houdt. Kortom, alles wat ik kan vertellen over de geschiedenis van Laverna zal meer lijken op poëtische brabbeltjes dan op de onbedorvenheid van historische verslagen. Daarbij heb ik geen bronnen tot mijn beschikking. Er schijnt een AlbertHeijnzak in omloop te zijn, of geweest te zijn, en één van Dirk van den Broek, en één daarvan is ooit in een portiek blijven staan, zoals kameraad Van der Steenhoven mij nog onlangs wist te bevestigen. Maar wat er in beide zakken aan archiefmateriaal zat, is mij hoegenaamd nooit bekend geweest, zoals Romulus geen idee heeft gehad van de Fasti consulares, de Annales Maximi of de tabulae pontificum. Bovendien lijkt me de Dirk van de Broekzak een geminatie van verhaalmotief die de geloofwaardigheid van deze 1
Dit is de licht bewerkte en geannoteerde tekst van de rede die ik hield bij de viering van het twintigjarig bestaan van het Collegium Classicum Amstelodamense cui nomen Pulchra Laverna in de Singelkerk op 18 januari 2012. 11
geschiedenis geweld aandoet. 2 Nu goed, laat ik niet flauw doen, want de historische wetenschap heeft een prachtige manier gevonden om de historia te omzeilen zonder aan wetenschappelijkheid in te boeten, namelijk de memoria. Het gaat er niet om ‘wie es eigentlich gewesen’, maar hoe de mensen zich het al dan niet gebeurde herinneren. Daar gaan we. De idee van een studievereniging is ontstaan op een avond in cultureel studentencafé CREA, dat zich toen, ergens in 1992, bevond op de plaats waar het tot vorig jaar zat, Turfdraagsterpad 17. Velen van u stonden op het punt geboren te worden, of wachten daar nog even mee, maar de studievereniging was reeds ‘tot bloeien gedoemd’. Zij werd geboren uit een gesprek tussen Marcela van Niekerk en mijzelf, en onze enige wens was dat de vereniging nog lang zou leven, en dat zij gelukkig zou worden, verder niets. Er was geen noodzaak, geen doel, en aan inhoud en vorm zou gewerkt worden. We hebben daarbij enkele studiegenoten betrokken: Eline Tuijn, Marijke Ottink en, zij het voor korte tijd, Juliette Groenland. De eerste vergadering hield in: het bepalen van de naam. 3 Dat deden we door de methode van rabdomantie: het laten vallen van een schrijfstift op een opengevallen pagina van de Oxford Latin Dictionary. De eerste naam die bovenkwam was: Livia (p.1037). Dat vonden we te weinig, maar ik herinner mij dat we daaraan zonder duidelijke reden improba hebben toegevoegd. Tevergeefs, de naam beviel niet. Een nieuwe poging leverde de naam op waaronder wij nu vergaard zijn: Laverna (p.1009). In dezelfde kolom en op ongeveer dezelfde hoogte als Livia – Sherlock Holmes zou een rechtshandige potloodgooier vermoeden. Zowel op het eerste gezicht als bij nadere onderzoekingen bleek dit de perfecte naam: deze godin, met een enigszins studentikoze functie, kon dienen als schutspatrones. Zij droeg het epitheton pulchra met zich, wat in tegenstelling tot het pleonastische Livia improba een prachtige oxymoron opleverde; zij had een beeldmerk in de vorm van een zogenaamde pocolom Lavernae, een potje met een Erosje erop. Ze bracht een devies met zich mee, namelijk da mihi fallere. Ze had een cultusplaats, een bos op de Aventijn, aan de huidige ‘Via di porta Lavernale’, waar haar volgelingen de Laverniones de buit verdeelden (zie Paulus Diaconus Epitoma Festi p.117M). En verder, afgezien van wat verspreide vermeldingen in de 2
3
Inmiddels is er verder bewijs voor verdichting, daar er tevens sprake is van een zwartgoud gestreept Bijenkorftasje waarin het borrelarchief gezeten heeft en dat in een portiek is blijven staan, zoals blijkt – onderbouwd met documentatie uit Terburg 2013, 312. Er blijkt toch ook een doel vastgesteld te zijn. Bij onderzoekingen ter gelegenheid van het vierde lustrum is er een formulering van een doelstelling opgedoken, die ik mij inderdaad herinner. Een oprichtingsdocument is er wel geweest, maar is nooit officiëel geregistreerd (cf. Hunsucker & Van der Veen 2013, 8990). 12
literatuur, weinig tot niets. Dat kwam goed uit: een schutspatroon die allen maar bekend zou zijn door de naam van een vereniging, en niet, zoals Livia, als beruchte keizerin, met alle associaties en historische complicaties van dien. Er kwamen drie beschermheren van het toch voornamelijk vrouwelijk gezelschap: de hooggeleerde Bremer, en de zeergeleerden (later hooggeleerden) Den Hengst en Meijer. Het constituerend beraad vond plaats op 18 januari 1993, vandaag precies twintig jaar geleden. Er werden aanvankelijk alleen jongerejaars lid, pas later volgden de gevorderden. De eerste activiteiten bestonden voornamelijk uit lezingen, vooral bij leden thuis. Ik herinner mij de traditie van de jaarlezingen, die achtereenvolgens werden gehouden, bij de oprichtingsvergadering in juni, in CREA, door Bremer (1993), wijlen Tabe Bas in de bovenzaal van De Beiaard aan het Spui (januari 1994), Ronald Blankenborg (december 1994), Dirk van Miert (1995) en Alexander Smarius (1996), en de zesde door mijzelf onder de titel De Sluipwesp en de Leliën (Laverna lustrumlezing, vrijdag 12 december 1997). De eerste excursie werd georganiseerd door Mathieu de Bakker en voerde naar Maastricht. Nadat Marcela en ik praesides waren geweest, nam Mathieu samen met Antoinette Doekes het roer over. Dit was een constitutionele revolutie, waarbij het praesidium over twee bekleders verdeeld werd, maar daarom niet minder succesvol. Na hen werd het eenhoofdig praesidium hersteld onder Laura Rietveld. De daarna volgende praeses was Matthias Haentjens, met Jacqueline Klooster als abactis. Zij voegden enkele opvallende elementen toe, zoals ereleden, en bovenal: puntjes in de naam van Laverna: L.A.V.E.R.N.A. Er was in die dagen een wedstrijd uitgeschreven omtrent wie de mooiste afkorting, of eigenlijk acrostichon, kon verzinnen; voorzitter van de jury was de hooggeleerde Van Erp Taalman Kip. De eerste helft van de winnende inzending is mij ontschoten, maar de tweede helft luidde: Et Repleantur Nunc Amphorae, en ongetwijfeld stond de V van Laverna voor Vinum.4 Van Erp was hiermee matig ingenomen. Het had moeten betekenen: ‘en laat de glazen nu weer gevuld worden’, maar Van Erp wees er terecht op dat amphorae bedoeld waren voor goederenvervoer en massaopslag en zodoende onmogelijk als drinkbekers gebruikt konden worden. Een bijkomend nadeel was dat toentertijd de officiële naam van de vereniging luidde: c.c.a.c.n. pulchra 4
Dat laatste blijkt onjuist: uit een vergeeld document, waarop een stuk of acht inzendingen staan vermeld, staat bij de winnende vertaling: Litterarum Ardor Vigeat. Getuige Jurylid Den Hengst heeft, procedureel enigszins dubieus, voorgesteld van de laatste twee woorden Amor Vivat te maken. De winnende inzending was afkomstig van de bestuurders; Ardor was afkomstig uit het lied van studentendispuut H.O.M.E.R.V.S. van het Amsterdamse Studenten Corps, waarvan de praeses deel uitmaakte. 13
L.A.V.E.R.N.A.5 Het acrostichon is dan ook snel met de puntjes uit het collectief geheugen verdwenen. Na die tijd, inmiddels 1998, ging het enige tijd matig met Laverna, ondanks de verwoedde pogingen van Matthias, Jacqueline en Yigal D. Duppen (sic) om de vereniging bloeiende te houden. Maar een collectief van dames, onder wie ook Frans Alders, zag in de schuld van ca. 20 euro op de bank het bestaansrecht van de vereniging en een aanleiding om de failliete boedel weer te redden, en Laverna werd van dood paard een lopende stoomlocomotief.6 Het Haarlemmermeerstation werd de basis, alsmede verschillende café’s waarvan onze vriend Edgar Pasma de namen heeft genoteerd in het lustrumboek. 7 Nadien zagen wij als praesides Huitink, Soerink, Van Den Broek. Over Soerink valt nog wel wat te zeggen. Onder zijn bewind werd een Lavernalied ingesteld, waarvan de tekst luidde: ‘Laverna hoog / Laverna laag’, met een navenant iconische melodie. Soerink is verder tot vandaag de enige geweest die een studie over de vereniging en haar schutspatrones heeft gepubliceerd.8 We komen reeds in het nabije verleden. De praesides zijn geweest Raphael Hunsucker, Joëlle Terburg, Thalia Lysen, Laura de Glopper en hoc tempore Riemer van der Veen. Men moet het mij maar vergeven dat ik van hen en hun besturen de res gestae niet individueel weet te noemen, maar wel heb ik begrepen dat de vereniging een zeer belangrijke rol heeft gekregen in het bijeenhouden van het klassieke leven na de verhuizing van de Oude Turfmarkt 129 naar het PC Hoofthuis, bij het nomineren van docenten voor de titel ‘docent van het jaar’ (ter), bij het behouden van docenten voor hun opleiding, en dat de boekenkorting een fantastisch middel tot ledenwerving en –behoud is. Ook hebben de genoemde leden een zeer belangrijke rol in de organisatie van deze feestdag. Laverna komt men op de opvallendste plaatsen tegen, niet alleen op de Aventijn of op de Via Salaria. Enige maanden geleden las ik het verhaal ‘The murders in the Rue Morgue’ van Edgar Allan Poe (niet te verwarren met Winnie Ille Pu, en ook niet met Edgar Pasma of Rutger Allan). Daarin komt de naam van Laverna na zo’n 35 bladzijden als een duvel uit een doos tevoorschijn. Het verhaal handelt over de analytische geest tegenover de vernuftige, de dammer tegenover de schaker. De dammer beschikt in tegenstelling tot de schaker over een beperkt aantal mogelijkheden en 5 6 7 8
Ik constateer dat ook de p menigmaal wordt afgekort. Een goed getroffen beschrijving van de onschatbare waarde van Frans vindt men in Kaandorp 2013. Zie Pasma 2013. Soerink 2004. 14
analyseert de geest van zijn tegenstander met intuitie en intelligentie, terwijl de schaker met zijn eindeloze mogelijkheden het alleen van concentratie moet hebben. De vernuftige geest van de schaker veronderstelt niet altijd analyse, terwijl de analytische geest altijd vernuft met zich meedraagt; ofwel vernuft is slechts een deel van analyse – zo Allan Poe, als ik hem goed begrijp. Het verhaal gaat over de oplossing van een moordpartij in de Rue Morgue te Parijs, waarbij een moeder en een dochter op gruwelijke wijze zijn omgebracht: de moeder wordt uit het raam naar beneden geslingerd en de dochter opengereten op haar kop in de schoorsteen gedouwd. Geopende geldkistjes en bloedige scheermessen met losgerukte grijze haren maken het allemaal berespannend. De held van het verhaal, monsieur Dupin, komt er – tegen de vernuftige werkwijze van de gendarme in – achter dat de moeder en dochter niet door een mens, maar door een ontsnapte Orang Oetang zijn vermoord. Daarvoor, zoals eenieder zal begrijpen, is verbeeldingsvermogen nodig. Waarom vertel ik dit? Bijna op het einde van het verhaal is een beschrijving van de geest van de politieman (in eigen vertaling): “Zijn verstand heeft geen stamen. Het is geheel hoofd en geen lichaam, als de afbeeldingen van de godin Laverna, of, op zijn best, alleen maar schouders en kop, als een kabeljauw.”9 Hier sta ik voor een raadsel: Laverna een godin zonder lichaam? Daar weet ik niets van. Wel weet ik na onderzoek dat ditzelfde beeld voorkomt bij Poes tijdgenoot Edward Bulwer Lytton, de auteur van ‘De Laatste dagen van Pompeii’, in zijn ‘Devereux’ (1829), terwijl ‘The Murders’ uit 1841 stamt. Directe ontlening zonder historische basis? Ik weet het niet; ik zeg het uit intuïtie; heeft u er iets aan, schrijf het bij als winst van deze dag. Ter verdediging van Laverna wil ik tegen Poe inbrengen dat het dispuut op hetzelfde principe gestoeld als het denken van Dupin: de intuïtieve eenvoud van de godin Laverna won het van de complexiteit van de keizerin Livia. En verder kan gesteld worden dat er nog veel onderzoek noodzakelijk is naar de iconografie en de receptie van de godin Laverna. Ik sluit af. Het ‘dispuut tot bloeien gedoemd’ is thans door inspanning van velen bloeiende. Het Collegium Classicum Amstelodamense cui nomen Pulchra Laverna is een geliefd instituut geworden, waarvan de opeenvolgende generaties elkaar niet meer kennen, maar die toch verenigd zijn onder één naam – als ware het een hoofd zonder lichaam. Ik wil u feliciteren met onze verjaardag en met de vele, vele jaren die nog komen gaan. Laverna hoog.
9
Stamen, vanwege de pracht van het woord onvertaald, kan het best – beknopt – begrepen worden als ‘essentie’; zie voor een uitleg J.A. Leo Lemay (1982, 165) in een behartenswaardig maar soms nogal gezocht essay. 15
Bibliografie Glare, P.G.W. (ed.), Oxford Latin Dictionary, Oxford 1982 Hunsucker, R. & R. van der Veen ‘Fasti Lavernales. Voorlopige versie’, in: De Leeuw (ed.) 2013, 8496. Kaandorp, J. ‘Wie is toch die man die de museumtram bestuurt?’, in: De Leeuw (ed.) 2013, 268. Leeuw, M. de et al. (ed.) Almanak ter ere van het IVE lustrum van C.C.A.C.N.P. Laverna, studievereniging Klassieke Talen en Latinistiek aan de Universiteit van Amsterdam, 18 januari MMXIII, Amsterdam 2013. Leo Lemay, J.A. ‘The Psychology of “The Murders in the Rue Morgue”’, American Literature 54.2 (1982) 16588. Pasma, E. ‘Laverna aan de drank’, in: De Leeuw (ed.) 2013, 158. Poe, Edgar A. ‘The Murders in the Rue Morgue’, in: The Fall of the House of Usher and Other Writings. Poems, Tales, Essays and Reviews (Penguin Classics, ed. D. Galloway), London 2003, 14176. Soerink, J. ‘Pulchra Laverna’, in: WAU 222 (april 2004), 226. Terburg, J. ‘Kusjes en krijg de tering. Uit het emailarchief’, in: De Leeuw (ed.) 2013, 312.
16
Foto: D. Burgersdijk, Rome, Aventijn, mei 2012.
17
LAVERNA’S VIERDE LUSTRUM Daan van Diemen
I
k zal het eerlijk toegeven: toen ik zag dat het dagprogramma van het grote Lavernalustrum bestond uit bijna vier uur aan lezingen (van 1 tot 10 over half 5), moest ik wel even slikken. Niet dat ik twijfelde om te gaan, want Onze Lieve Vrouwe wordt immers maar één keer twintig, en bovendien stonden de onderwerpen v toan de lezingen me allerminst tegen. Ik heb echter tot mijn schande persoonlijk een beetje een moeilijke houding tegenover lezingen. Dit is waarschijnlijk ontstaan uit het feit dat ik meer dan eens aan het eind van een lezing, hoe interessant ik het ook vond, uit mijn (gebrek aan) gedachten wakker schrok om tot de conclusie te komen dat ik van de strekking van het verhaal weinig tot niets had meegekregen. Meestal met een flink gevoel van schaamte als gevolg. Ik was mij echter bewust dat ik dat gevoel ook zou hebben als ik me niet voor het dagprogramma zou inschrijven, dus besloot ik gewoon te gaan, en als het mij echt niet zou lukken mijn aandacht erbij te houden kon ik desnoods besluiten een van de lezingen over te slaan. Dit bleek niet nodig. Nadat ik mij in een oncomfortabele stoel had geïnstaleerd (wat alvast een goed begin was om niet weg te zakken) in het aparte maar niet oncharmante gebouw van de Singelkerk, nam de eerste spreker, Diederik Burgersdijk, al gauw het woord. Aan de hand van leuke anekdotes wist hij met veel humor een korte geschiedenis van Laverna (dat nog bijna Livia had geheten!) te schetsen, met al haar pieken en dalen. De spits was er af, en mijn aandacht was er nog bij. Vervolgens was het de beurt aan onze eigen Piet Gerbrandy. Hoewel onze beschermvrouwe niet bepaald oververtegenwoordigd is in de Latijnse literatuur, wist Piet aan de hand van die paar keer dat ze genoemd wordt een erg interessant en samenhangend verhaal te geven. Als derde spreker gaf Irene de Jong, volledig in het thema van ‘list en bedrog’ dat ons vierde lustrum droeg, een lezing over het niet bepaald eerlijke bodeverhaal uit Sophokles’ Elektra, waar ik gefascineerd naar heb zitten luisteren, ondanks het feit dat ik het stuk zelf niet goed ken. Om de middag af te sluiten was er tot slot nog onze overzeese gast, de enige echte Alan Sommerstein. Na afloop van zijn eveneens interessante en dankzij het schema op de handout tevens zeer overzichtelijke lezing over het wisselen van kleren in de komedies van Aristophanes, werd onze gast gebombardeerd met een aantal pittige vragen van de kant van onze 18
Laverniones die zich speciaal voor het lustrum in de Kikkers hadden verdiept. Ik moet eerlijk toegeven dat ik onder de indruk was van de kwaliteit van alle lezingen, wat ongetwijfeld de oorzaak was van het feit dat ik constant op het puntje van m’n stoel heb gezeten (hoewel dat deels ook met de stoel zelf te maken had). Na afloop wist Raphael Hunsucker nog op zeer succesvolle wijze de tijd vol te lullen tot het moment daar was om de champignonborstels uit te delen, en vervolgens was er een gezellige borrel in de kerk met bier en zelfgebakken koekjes en een Athenaeumboekverkooptafeldinges. Rond een uur of 6 verzamelden wij ons in restaurant Humphrey’s aan de Spuistraat om met z’n allen te eten, en om een geslaagde dag geslaagd af te sluiten bleven wij nog tot laat (tenminste, dat geloof ik, ik kan me niet meer herinneren hoe laat het dicht ging) in café het Geveltje, waar men danste, dronk en aan de hand van foto’s die daar op de muur werden geprojecteerd herinneringen ophaalde aan de eerste twintig jaar onze vereniging. Een aantal mensen ging na afloop nog door, maar voor de details zult u hen persoonlijk moeten aanspreken. Het was een geslaagde, gezellige, leerzame dag. Ik vraag me af hoe ze dat over vijf jaar zullen overtreffen.
19
BREKEKEKEK! Laverna Toneel speelde Kikkers Riemer van der Veen
T
egenwoordig worden in Amsterdam nog maar weinig klassieke komedies opgevoerd. De eigentijdse humor van de stukken kan vaak moeilijk voor een modern publiek begrijpelijk worden gemaakt. Toen het Lavernatoneel zijn plannen dus ontvouwde om de komedie De Kikkers van Aristophanes op te voeren, zetten de producenten zichzelf voor een heel lastige taak. Hoe ontzettend knap is het dus dat de vertalers, de acteurs en de regisseur een stuk op de planken hebben gezet dat misschien wel grappiger was dan het door Aristophanes was bedoeld? De komedie gaat over de god Dionysus die, uit onvrede met het aanbod van nog levende tragediedichters, afdaalt naar de onderwereld om zijn geliefde dichter Euripides mee naar boven te nemen. Tijdens deze tocht ontpopt Dionysus zich tot een domme sukkel en een lafbek. Wie niet beter zou weten, zou denken dat Ignace Schoot, die de rol van Dionysus speelt, net zo laf en dom is als deze charlatan, zo overtuigend speelt hij Dionysus. Wanneer je hem in de eerste scène ziet en hoort praten, verdwijnt de glimlach niet meer van je gezicht. De grappen en grollen die hij met zijn slaaf Xanthias uitwisselt, voorspellen veel goeds voor de rest van het stuk en ze doen in hilariteit dan ook niet onder voor die van hun volgende scène: bij Heracles op bezoek. Wanneer Heracles als een logge, vraatzieke oerman naar buiten komt om Dionysus tips te geven over hoe je in de Onderwereld komt, weten we al dat het tijd wordt voor een boel schunnige grapjes. De combinatie van het geweldige acteerspel van Nina van der Steenhoven, haar jarenlange fascinatie voor de figuur Heracles en de sublieme vertaling maken deze scène tot een hoogtepunt in Laverna’s toneelgeschiedenis. En wanneer Heracles mensen die in de Onderwereld verkeren, beschrijft als ‘mensen die stapelgekke onderzoeksresultaten verzonnen hebben’, weet je meteen dat sommige problemen er altijd zijn geweest. En dat is de grote verdienste van de vertalers. Zij hebben perfect aangevoeld hoe een grap bedoeld wordt en wisten dat met hun zeer kundige geest scherp in het Nederlands te verwoorden. Grappen die echt niet te vertalen waren, werden gelukkig door Jacob de grappenuitlegger verklaard. We hebben dus geen enkel grapje moeten missen. 20
Het stuk racet van hoogtepunt naar hoogtepunt en, omdat de acteurs onze lachspieren nauwelijks rust schonken, staat het uitbundige Kikkerlied meteen erna voor de deur. Dit vrolijke gekwaak, vergezeld van al even vrolijke muziek, vormt een heerlijke overgang naar de Hades zelf. Na wat tegenslagen en verkleedpartijen in de Onderwereld treft Dionysus dan eindelijk zijn Euripides, die hij ziet strijden met Aeschylus over wie de troon voor de beste tragediedichter mag bestijgen. Maar niet voordat de grappenuitlegger ons de ietwat gedwongen parabasis heeft verteld. Vurig stapt hij uit het verhaal en legt hij een link met de ondergang van de Atheense tragedie, die staat voor het verval van Athene zelf in de Peloponnesische oorlog, en met de misstanden in onze huidige maatschappij. Het klinkt vergezocht en gemaakt om middels dezelfde mythologische vertelling over goden en de Onderwereld als Aristophanes in De Kikkers heeft gebruikt, meteen zulke prozaïsche misstanden in deze maatschappij te bekritiseren, zoals het SNSdebacle en de Noord/Zuidlijn. Bovendien wordt er zo voorbijgegaan aan de andere functie die komedie in de moderne maatschappij heeft gekregen. Maar alweer snel daarna zien we een felle agon tussen Euripides en Aeschylus, die op het scherpst van de snede gestreden wordt. De twee hebben een hekel aan elkaar en laten dat goed blijken. Door de snelle sprekerswisselingen wordt de ruzie flink opgevoerd en door de lange monologen wordt het oor van de classicus gestreeld met prachtige poëtische dictie. En ook hier blijkt één en één drie. De vurige persoonlijkheden van Euripides en Aeschylus worden tot grote hoogte gestuwd door de messcherpe vertaling. De teleurstelling bij het publiek is vervolgens groot: Dionysus moet een keuze maken en dat betekent dat er ook een eind komt aan dit hilarische toneelstuk. Uiteindelijk wordt Aeschylus gekozen als beste dichter en verdwijnen ze van het toneel. Ongetwijfeld had iedereen nog wel uren willen kijken naar deze komische show. Gelukkig gaan we met een uitgelaten gevoel weg als de Kikkers nog eenmaal hun trucje doen. Springend, dansend, feestend en zingend leiden ze het stuk uit. Een stuk waar het Lavernatoneel trots op mag zijn.
21
BLOEDMOOI EN ZIELSONGELUKKIG Maurits de Leeuw
W
oensdag 30 januari werd het klassieke theaterseizoen van Laverna in 2013 geopend met een bezoek aan het stuk Bloedmooi en zielsongelukkig, een bewerking van de beroemde Amor en Psychepassage uit de Metamorfosen van Apuleius. Het stuk, waarvan de tekst geheel in moderne bewoordingen herschreven was door Jeroen Olyslaegers, werd op deze datum door Theater Artemis uit Den Bosch opgevoerd in Theater Bellevue te Amsterdam; de regie was in handen van Mirjam Koen. Het gebruikelijke wantrouwen dat van nature bij classici vaak aanwezig is tegen al te drastische herschrijvingen (“Ben ik benieuwd, hoe ze van Apuleius nou een goed toneelstuk kunnen maken…”) werd door de spetterende voorstelling volledig weggespoeld. Bij binnenkomst waren de meeste acteurs al snel te identificeren, daar alle personages vanaf het begin voortdurend op het toneel aanwezig waren. Er was duidelijk een Eros (een geheel in wit geklede jongeman), een Psyche (een jonge vrouw die een verwarde indruk maakt met een wild opgestoken kapsel) en een Venus (een oudere dame met een grote bruiloftsjurk). Daarnaast bleek een groepje als negentiendeeeuwse dienstmeiden aangeklede meisjes al snel de zussen van Psyche voor te stellen. Mysterieus bleef echter lange tijd de zwijgende aanwezigheid van een donkere dame, gekleed in opvallend groen. Het decor bestond uit een draaibare, ijsbergachtige stellage in het midden, waar Amor en Venus bovenop vertoefden, een tafel met geluidsinstallatie aan de rechterzijde en een aantal krukken waar de zussen van Psyche zetelden aan de linkerzijde. In de eerste minuten lijkt het stuk zich in dialogen tussen Psyché (Jamie Grant) en haar zusters te ontwikkelen als een stuk zoals dat vaak voor adolescenten wordt opgevoerd over puberale problemen als relaties en “anderszijn”: Psyché is anders, buitengewoon veel mooier dan andere meisjes, maar wordt daardoor juist ongelukkig. Wanneer de aandacht zich echter verplaatst naar de dialoog tussen Eros (Mattias van de Vijver) en zijn moeder Venus (Marlies Heuer), komt er vlug een einde aan deze verwachting. Eros voldoet weliswaar nog aan de verwachtingen door zich stierlijk te vervelen, maar Venus wordt in een onverwachte toestand vertolkt: ze is een oudere vrouw die haar vervlogen jeugdige schoonheid en macht wanhopig probeert te behouden, en daarbij uitgelachen wordt door de 22
andere goden (en het publiek). Het bekende verhaal ontwikkelt zich, waarin de donkere dame zich op magistrale wijze bekendmaakt als Pan op het moment dat Psyché op haar wanhopigst is. Pan (Romana Vrede (sic)) zorgt voor ontregeling van en binnen het stuk, Venus wordt steeds hilarischer in haar nonchalance en naïviteit en Psyché ontwikkelt zich na veel jammerklachten tot een personage dat de sympathie van het publiek voor zich wint. Met name de rollen van Venus en Pan maken Bloedmooi en zielsongelukkig tot een zeer geslaagd theaterstuk. Venus is op haar best wanneer ze dronken thuiskomt van een feestje bij Jupiter waar ze niet voor was uitgenodigd en vervolgens thuis geen enkel oog heeft voor Eros die zojuist zichzelf verliefd heeft gemaakt op Psyché. Vanaf het moment dat Pan zich met het verhaal gaat bemoeien, is ieder van haar ingrepen heerlijk en zorgt ze voor welkome relatievering van Psyché’s jammerklachten. Psyché, tenslotte, per slot van rekening toch in naam de mooiste vrouw op aarde, zorgt gedurende het hele stuk wel voor een verdenking van schoonheid, maar door de verwarde toestand waarin ze verkeert, is het moeilijk deze ook daadwerkelijk te bespeuren. Maar aan het einde, wanneer ze tot rust komt en haar haar vrij loslaat, vervult ze deze verdenking inderdaad met haar prachtige verschijning. Dat het geheel eindigt met een pose van Eros en Psyche die wat clichématig die van de sculptuur van Canova nabootst, mag geen afbreuk doen aan de geslaagde herschrijving en het uitmundende spel van (met name) de actrices.
23
Venus (Marlies Heuer) en Eros (Mattias van de Vijver) bij Bloedmooi en Zielsongelukkig
24
SUSANNE BOROWSKI OVER DE NIEUWE PROMOVENDA Susanne Borowski
G
eboren en getogen in Duitsland kwam het Nederlandse onderwijssysteem voor mij als een schok toen ik in 1998 Berlijn voor Amsterdam verruilde en meteen ook in Utrecht als docente aan de slag kon. De grootste schok was trouwens niet dat rare systeem van cijfers, ook al duurde het best wel lang voor ik de emotionele waarde van een 8 doorhad, gewend zijnde dat een ‘1’ jubelklanken uitlokte. De grootste schok was dat ik mijn geliefde vak Latijn alleen maar ‘onbevoegd’ kon onderwijzen. Ik voelde me toch wel een beetje op mijn teentjes getrapt om na een jarenlange studie, twee jaar docentenopleiding en de publicatie van een methode Latijn door collega’s te worden gevraagd “Hebben jullie daar ook wel Tacitus gelezen?” Gelukkig is er nu wel de opleiding Latijnse taal en cultuur, maar toen was de keuze snel gemaakt: in Nederland moet je als classicus Latijn EN Grieks hebben gestudeerd, dus ik ging Grieks aan de UvA doen en heb er nooit spijt van gehad. Ook al had ik met het leren van Griekse woordjes in het begin wel enige moeite. Stel je voor, je hebt net vier maanden een nieuwe taal geleerd (Nederlands dus) en moet dan ψέγω, gispen en laken, leren. Alleen uit het Grieks kon ik afleiden dat gispen en laken werkwoorden moesten zijn… (Voor de liefhebber: ik houd sindsdien een soort telling bij: gispen ben ik buiten mijn eigen Griekse vertalingen twee keer in het NRC tegen gekomen, laken iets vaker en ook in de Volkskrant, allebei alleen maar als voltooid deelwoorden.) Grieks, na Duits, Latijn en Engels mijn vierde studie, bleek ontzettend boeiend en ook de verbanden tussen de Griekse en Latijnse literatuur kregen andere contouren, nu ik meer van de Griekse literatuur afwist. Er valt dus wel iets te zeggen voor het Nederlandse systeem van ‘Klassieke Talen’ studeren, ook al vind ik het persoonlijk niet te verklaren dat er voor die twee talen niet meer tijd staat dan voor één willekeurige andere taal. Na mijn afstuderen in 2006 heb ik me met veel enthousiasme en een echte bevoegdheid volledig op het lesgeven gestort, eerst op het Christelijk Gymnasium Utrecht, daarna op het 4e gymnasium in Amsterdam. Een van mijn favoriete bezigheden was altijd het begeleiden van de klassieke reizen naar Griekenland, WestTurkije of Rome. Maar de affiniteit met de 25
literatuurwetenschap bleef er ook nog steeds, dus toen ik twee jaar geleden de flyer van de ‘promotiebeurs voor leraren’ van de NWO [Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, red.] in de docentenkamer zag liggen, dacht dit: dit is mijn kans! En zo is het gekomen: nu zit ik een deel van de week enthousiast in een kamertje op de UvA en houd me bezig met ‘Krijgshaftige vrouwen in het heldenepos’. Ik onderzoek welke functie het motief van vrouwen die de wapens grijpen in het Griekse en het Latijnse epos heeft, van Homerus tot Valerius Flaccus. Het andere deel van de week geef ik les, nog steeds op het 4e gymnasium. De combinatie bevalt me uitstekend, ook al moet ik de Romereizen wel even laten zitten. Met de beurs van NWO kan ik vier jaar met mijn project bezig zijn en ik ben nu al benieuwd welke mogelijkheden zich dan weer voordoen.
26
MUMMIES, KABOUTERS, BOEKEN EN BIER Laverna’s avonturen in Dublin Louise Werrij
W
e schrijven woensdag 6 maart, op een ietwat bewolkt en fris terras aan het (?) Amsterdamse Singel. Onder het genot van een biertje en (natuurlijk) de verhalen en herinneringen aan voorgaande Lavernareizen, drinken we met een klein groepje wat extra zin in de reis van morgen in. Misschien ben ik van tevoren wat zenuwachtig, misschien besef ik nog niet helemaal dat ik de volgende dag in het vliegtuig zal zitten, maar na dit gezellig samenkomen ben ik vol goede moed dat het een geweldige reis zal worden. Als we dan op donderdagavond aankomen op het vliegveld van Dublin, maakt mijn hart een sprongetje van geluk: we zijn in Ierland! Wanneer we de volgende ochtend opstaan na wat voor velen toch een te warme en vooral ook korte nacht was (het feestje was voor de mensen die met de eerste vlucht waren gekomen al geruime tijd aan de gang) gaan we vanuit het met vrolijke vlaggetjes behangen Isaac’s Hostel in stevige maar relaxte pas naar de bibliotheek van het Trinity College. Hier verwachten we, naast de prachtige Long Room, die in een van de Star Warsprequels heeft gefigureerd en wel zo’n tweehonderdduizend oude boeken bevat, ook het Book of Kells te mogen aanschouwen. Helaas mag dit laatste niet zo zijn: het negendeeeuwse Latijnse bijbelmanuscript blijkt nét tijdens ons bezoek niet ‘on display’ te zijn, waardoor we het maar moeten doen met een nogal bescheiden opgestelde facsimile. Gelukkig is de begeleidende tentoonstelling ‘Turning Darkness into Light’ wel geopend (en bovendien zeer interessant) en krijgen we in de Long Room de tijd gemakkelijk gevuld met een expositie over Ierse boekillustratie, de enorme rijen bustes, Ierlands oudste harp (ook te vinden op de Ierse euromunten!) en de Proclamatie van de Ierse Republiek uit 1916. Na een pauze waarin er ruimte is voor een stevige lunch, het halen van postzegels en een intensieve zoektocht op een boekenmarkt op de universiteitscampus, is het tijd voor de verrassingsactiviteit, die het bestuur (volgens mij) toch wel goed geheim heeft weten te houden. Ondanks een vragenvuur over de locatie (“Is het ver hier vandaan?”) en de aard van de activiteit (“We dachten al aan Iers dansen, is dat het misschien?”), wordt er 27
niets verraden tot onze tocht stilhoudt bij een bronzen koe op een oude, geasfalteerde begraafplaats in het centrum van de stad. Daar wordt bekendgemaakt dat we het National Leprechaun Museum zullen bezoeken, waar we alles zullen leren over kabouters en de Ierse mythologie. Omdat de groep te groot is om in zijn geheel in het kleine museum te passen, worden we opgesplitst in twee groepen, waarvan de eerste begeleid wordt door Sean, een vrolijke Ier die er grote vreugde in schept gruwelijke verhalen over de ware aard van de zogenaamd eerste bewoners van Ierland te vertellen. Hij houdt een inleidend praatje in de eerste hal van het museum, waar een verzameling aan kabouterprullaria te vinden is en leidt ons vervolgens naar de verschillende ‘magische' vertrekken, waar hij ons met bijna kinderlijk enthousiasme vertelt over kabouters en faeries (of ‘sheefolk’) en over hoe ze het dagelijks leven in Ierland tot zelfs in moderne tijden beïnvloed hebben, wat een indrukwekkend en vaak zeer grappig verhaal oplevert. Nadat we het museum en het bijbehorende souvenirwinkeltje verlaten hebben, waar door sommigen de mogelijkheid benut wordt een tekening te maken van een leprechaun, door anderen veelvuldig foto’s worden gemaakt in kabouterornaat, is er de mogelijkheid om de stadswandeling, die ’s ochtends afgelast was vanwege het weer, opnieuw op te pakken, maar in plaats hiervan wordt ervoor gekozen om tot de kroegentocht de komende avond onze eigen weg te gaan. Een klein groepje trekt alsnog door Dublin en bezoekt enkele van de vele grote kerken die de Ierse hoofdstad rijk is, zoals Christ Church Cathedral en Saint Patrick’s Cathedral; ook komen we langs Temple Bar, waar door sommigen (nu pas!) het eerste glas Guinness dankbaar genuttigd wordt. ’s Avonds, wanneer iedereen gegeten heeft en klaar is voor wat gezelligheid, begint Laverna’s kroegentocht, die van start gaat bij Mulligan’s, een redelijk grote, maar zeer gevulde kroeg. Als hoogtepunt van deze avond moet zeker The Vat House Bar genoemd worden, een enorme bar waar door een band van drie mannen live muziek wordt gespeeld, waarop de over het algemeen minstens enigszins beschonken Laverniones vrijelijk met de andere bezoekers uit hun dak gaan op de volkse deuntjes en opzwepende liederen. Aan het eind van de avond heeft Laverna ieders voetjes van de vloer weten te krijgen en keert de groep langzaamaan moe en voldaan terug naar het hostel om daar wat welverdiende rust te nemen. Helaas blijkt ook deze nacht weer te kort en maken we ons (enigszins slaapdronken) gereed voor St. Michan’s Church. Hier maken we kennis met een nogal vreemde gids: nadat hij nonchalant binnen komt wandelen met een kopje koffie houdt hij in zeer korte bewoordingen, maar met zeer grote handgebaren een geanimeerde inleiding over de kerk, haar crypte en de 28
mummies die daar op ons wachten. Hij stelt ons voor aan de bewoners van de grafkelder (een non, een crimineel en een onbekende) raadt hij ons van harte aan een van de mummies, een kruisvaarder, een hand (of vinger) te geven voor een beetje geluk, en beveelt ons verder de teennagels van de non te bekijken. Na deze verrassende ontmoeting, die volgens sommigen zeer komisch was, volgens anderen juist niet, is iedereen weer vrij om te gaan waar hij of zij wil. Sommigen begeven zich op weg om alcoholisch Dublin verkennen (kortingskaartjes naar de Jameson Distillery en de brouwerij van Guinness vinden dan ook gretig aftrek) anderen gaan op zoek naar Dublins Vikingverleden en weer anderen banen zich een weg door prachtige parken en brengen een bezoekje aan de National Gallery, waar een uiterst fraaie tentoonstelling van Europese meesters te zien is. Om zes uur ’s avonds verzamelt iedereen voor 101 Talbot, waar we ons te goed kunnen doen aan een laatste Iers avondmaal, het bestuur na afloop met allerlei leuke kleinigheden wordt verwend en waar er tijd is voor een fotomoment met de hele groep. Dan volgt de vrije avond: een aantal fanatiekelingen slaat aan het weerwolven, maar anderen zien deze laatste nachtelijke uurtjes als ideale kans om nog eens keihard op zijn Iers te feesten door nog een bezoek aan The Vat House en een misschien zelfs memorabeler bezoek aan de kroeg The Celt, waar men wederom mag genieten van livemuziek, ditmaal door folkband Shenanigans. Helaas loopt ook deze Lavernareis langzaam ten einde. Voor de mensen die donderdag met de late vlucht gekomen zijn, zijn de avonturen in Ierland op zondagmorgen nog een paar uur eerder afgelopen. We nemen afscheid van de rest van de groep voor Isaac’s en gaan op weg naar het vliegveld. Tijdens de vlucht vermaakt de een zich nog met wat Ierse sprookjes, de ander door het inhalen van verloren slaap, maar dan komen we toch weer aan op Schiphol, waar we allen onze weg gaan door een kil Nederland, dat dan toch net iets minder warm aanvoelt dan het druilerige Dublin.
29
30
PARTIKELS EN PARTICIPIA IN DE VULGAATVERTALING VAN HET EVANGELIE VAN MATTHAEUS Romanitasprijs 2013 Thomas den Haan
O
p 9 januari kreeg ik van Rodie een email dat zij mijn scriptie zonder dat ik het wist genomineerd had voor de Romanitasscriptieprijs 2013; een week later was de uitreiking en of ik daarbij kon zijn. De Romanitasprijs wordt eens in de twee jaar uitgereikt aan de beste Nederlandse masterscriptie met een onderwerp uit de Latijnse taal en letterkunde tot 600 n.C. Elke Nederlandse universiteit met een afdeling Klassieke Talen kan één inzending doen. Ik had nog nooit van de prijs gehoord, maar was natuurlijk erg vereerd met de nominatie. Een week later maakte juryvoorzitter Daan den Hengst tijdens de Latinistendag op de VU het kritische oordeel van de jury bekend, en werden mij ineens een getuigschrift, een bos bloemen en duizend euro overhandigd. Een leukere verrassing heb ik niet vaak meegemaakt, en ik kan Rodie dan ook niet genoeg bedanken! Mijn scriptie heet ‘Partikels en participia in de Vulgaatvertaling van het evangelie van Matthaeus’ en ik zal er hieronder een samenvatting van geven. De Bijbel is het meest vertaalde en verkochte boek ter wereld. Niet alleen tegenwoordig wordt het veel vertaald, dat gebeurde in de Oudheid ook al. De vertalingen naar het Latijn verschenen aanvankelijk in stukjes: verschillende vertalers vertaalden verschillende delen van de Bijbel en niemand vertaalde alle boeken. Deze verzameling van oude Latijnse vertalingen wordt de Vetus Latina genoemd. De vertalingen van de Vetus Latina konden onderling veel verschillen, maar allemaal waren ze over het algemeen heel letterlijk, omdat men zo min mogelijk wilde afwijken van de heilige tekst. Dit leidde ertoe dat er veel Griekse en Hebreeuwse woorden opdoken in het Latijn (pascha, amen, apostolus, baptisma) en zelfs Griekse constructies, zoals het terugtreden van de AcI ten behoeve van quod, quia en quoniambijzinnen, het gebruik van si in indirecte vragen en het gebruik van de infinitivus om een doel uit te drukken. Op een gegeven moment gaf paus Damasus (366384) opdracht aan Hiëronymus van Stridon (ca. 347420) om één Latijnse versie van de gehele 31
Bijbel te maken. Hij hoefde niet opnieuw te vertalen; hij hoefde slechts één betrouwbare Latijnse versie samen te stellen door de oude Latijnse versies te reviseren op basis van de Griekse teksten. Dit maakte zijn taak er echter niet gemakkelijker op, zoals Hiëronymus zelf ook zegt in de inleiding tot zijn werk: ‘tot sunt [exemplaria] paene quot codices’. Toen het werk na vijftien jaar af was, verdrong deze zogenaamde Vulgata al snel de losse versies van de Vetus Latina. Hiëronymus maakte dus geen nieuwe vertaling; hij reviseerde oude vertalingen, en die waren zoals gezegd meestal erg letterlijk. Hiëronymus meende dat het bij heilige teksten belangrijk was om de vrijheid van de vertaler beperkt te houden. De Vulgaatvertaling volgt dan ook heel nauwkeurig het Griekse origineel. Dit is de zogenaamde verbum de verbomanier van vertalen. Het letterlijk vertalen van een tekst wordt een probleem als de brontaal over eigenschappen beschikt die de doeltaal niet heeft. Dit is op verschillende punten het geval tussen het Grieks en het Latijn. In mijn scriptie heb ik twee van deze moeilijkheden onderzocht: de vertaling van enkele partikels en de vertaling van de participia. Op beide punten is het Grieks veel rijker dan het Latijn. De vraag die in mijn onderzoek centraal heeft gestaan is dan ook welke oplossingen Hiëronymus heeft gekozen voor deze problemen. Wat heeft Hiëronymus gedaan als (het ontbreken van) bepaalde eigenschappen van de doeltaal, het Latijn, een verbum de verbovertaling verhinderden? De al te grote letterlijkheid was de directe aanleiding tot het vervaardigen van een nieuwe, betere vertaling. Men verwacht dus dat Hiëronymus de eis tot letterlijkheid heeft laten vallen op punten waar eigenschappen van het Latijn een letterlijke vertaling in de weg stonden. Maar welke punten waren dat en wat waren de oplossingen? Wat is, anders gezegd, Hiëronymus’ aanpak van vertalen geweest? Ik heb van alle Griekse partikels in het evangelie van Matthaeus bekeken hoe ze vertaald zijn in de Vulgaat. Uiteindelijk heb ik de drie meest voorkomende partikels behandeld: δέ, οὖν en γάρ. Daarbij heb ik steeds de twee of drie meest gebruikte of in het oog springende Latijnse vertalingen besproken. Verder heb ik ook van alle participia bekeken hoe ze zijn vertaald.
Δέ (479 gevallen) Δέ is 355 keer met autem vertaald, 35 keer met at en 21 keer met vero. Ik zal hier niet ingaan op de precieze betekenis van de partikels, maar als we de definitie van het Griekse δέ vergelijken met die van het Latijnse autem, blijkt dat autem bijzonder geschikt is als vertaling voor δέ. Het enige punt is de frequentie van beide partikels: δέ wordt normaal gesproken veel vaker 32
gebruikt dan autem. Het hoge aantal gevallen van autem in het evangelie Matthaeus kunnen we dus bestempelen als stilistisch ongebruikelijk, maar ze vallen wel allemaal binnen de marges van de betekenis van autem. Het Griekse δέ heeft ook raakvlakken met de Latijnse partikels vero en at, maar deze dekken de lading minder goed en hebben eigenlijk meer betekenis dan δέ. Het gebruik van vero en at is dus niet meer te zien als een verbum de verbovertaling, maar als een interpreterende vertaling van een auteur die zijn eigen accenten legt. De redenen voor deze afwijkende vertalingen zijn moeilijk te bepalen, maar zouden te maken kunnen hebben met de stilistische ongebruikelijkheid van het telkens weer gebruiken van autem.
Οὖν (57 gevallen) Οὖν is 46 keer met ergo vertaald, en 1 keer met igitur. Als we kijken naar de betekenis van de Latijnse partikels ergo en igitur in het klassiek Latijn, lijkt igitur een uitstekende vertaling te zijn voor het Griekse οὖν. Dit wordt ondersteund door het feit dat klassiek Latijnse vertalingen van Griekse teksten igitur ook daadwerkelijk als vertaling kiezen. In Matthaeus wordt igitur echter verdrongen door ergo. Er lijkt dus sprake te zijn van een betekenisverschuiving in deze partikels: waar ergo eerst vooral ondergeschikte teksteenheden inleidde en vooral in reacties van de adressaat op de spreker voorkwam, lijkt het ten tijde van Matthaeus ‘gekaapt’ te zijn door de spreker om de reactie van de adressaat te sturen. We kunnen ook zeggen dat ergo op deze punten een neutralere positie heeft ingenomen. De betekenis van igitur lijkt een minder grote verandering te hebben ondergaan, maar net genoeg om zijn voorkeurspositie als vertaling voor οὖν te verliezen. Het inferentiële effect dat het eerst had lijkt te zijn verdwenen, en de nadruk is vooral komen te liggen op het aangeven dat de voorbereidende informatie is afgerond en dat er een nieuwe stap in de discourse aankomt. Door deze combinatie van betekenisveranderingen is ergo de geprefereerde vertaling voor οὖν geworden.
Γάρ (124 gevallen) Γάρ wordt 109 maal met enim vertaald, en 6 maal met nam. De betekenis van nam komt vrijwel geheel overeen met die van γάρ en nam lijkt dan ook perfect als vertaling ervan. Zeker als er een keuze gemaakt moet worden tussen nam en enim lijkt nam de onbetwiste winnaar. Het gebruik van nam en enim in Matthaeus roept dus veel vragen op. De 33
betekenis van nam lijkt niet veranderd te zijn sinds de klassieke tijd, maar die van enim wel. Enim lijkt zijn interactionele betekenis te hebben verloren. Maar deze verandering is niet voldoende om te verklaren waarom enim in Matthaeus zo overweldigend veel vaker gebruikt wordt dan nam. Dit wordt des te meer duidelijk als we kijken naar het gebruik van beide partikels in andere auteurs, of zelfs in andere werken van Hiëronymus, waar nam wel vaker wordt gebruikt dan enim (hoewel het aantal gevallen daar te klein is om als stevige basis te dienen voor conclusies). Het is me niet gelukt om dit te verklaren.
Participia (868 gevallen) Het Grieks heeft veel meer participia dan het Latijn: voor bijna elke tijd en diathese. Het Latijn heeft slechts participia voor het actieve praesens, het passieve perfectum en het actieve futurum. Het is dus interessant om te bekijken hoe er in de Latijnse Matthaeustekst is omgegaan met de Griekse overvloed aan participia. Op basis van mijn onderzoek heb ik de volgende conclusies getrokken over Hiëronymus’ aanpak. De Latijnse vertaling probeert het Griekse origineel zo veel mogelijk te volgen. Dat betekent dat het Latijn probeert om Griekse participia te vertalen met Latijnse. Waar dit niet kan omdat er in het Latijn geen corresponderend participium bestaat heeft het Latijn in het geval van het predicatieve participium de keuze uit drie mogelijkheden (in aflopende frequentie): • het gebruik van een participium dat niet precies correspondeert. In dit geval gaat hetzij de relatieve tijd hetzij de diathese verloren. De syntactische structuur en de woordvolgorde blijven echter in hoge mate behouden. Hieronder valt ook de ablativus absolutus. • coördinatie (twee hoofdwerkwoorden). In dit geval blijft de diathese behouden en verandert men weinig aan de syntactische structuur. De relatieve tijd gaat verloren, hoewel die wellicht tot uitdrukking gebracht kan worden in de woordvolgorde. • het gebruik van een cumbijzin. Hierbij kunnen zowel de relatieve tijd als de diathese behouden blijven, maar verandert men de syntactische structuur. Hieruit komt naar voren dat het leidende principe in de vertaaltechniek van Hiëronymus het behoud van de syntactische structuur en de woordvolgorde is, boven het behoud van de relatieve tijd en diathese. Ik heb geprobeerd te onderzoeken in welke gevallen de vertaler ervoor gekozen heeft van mogelijkheid 1 af te wijken, en ik heb enkele factoren gevonden 34
(bijvoorbeeld in geval van meerdere participia bij hetzelfde hoofd of bij een imperativus). Bij de attributieve participia zien we hetzelfde: het liefst wordt een participium vertaald met een participium. Dit behoudt immers de syntactische structuur. Desalniettemin zijn er ook veel gevallen waarin er corresponderende participia voorhanden waren, maar die toch niet zijn gebruikt. De gebruikte constructies zijn dan anders dan bij de predicatieve participia. Verschillende factoren spelen daar een rol bij, en ik heb daarvoor het volgende schema opgesteld (taalkunde op zijn leukst!): Input: Grieks participium • Is er een corresponderend Latijns participium voorhanden? o ja → ga naar stap 2 o nee → relatieve bijzin • Heeft het Griekse participium andere complementen dan een direct object? o ja → relatieve bijzin o nee → ga naar stap 3 • Is het Griekse participium substantivisch? o ja → participium of relatieve bijzin o nee → participium Wat kunnen we nu op een hoger niveau zeggen over Hiëronymus’ vertaalaanpak? Hiëronymus moest een balans vinden tussen letterlijkheid en zorgvuldigheid. Wat letterlijk vertaald kon worden is letterlijk vertaald, en anders is met minimale wijzigingen zoveel mogelijk behouden gebleven. Met die minimale wijzigingen toont hij ons de grote flexibiliteit van het Latijn. Maar hij is ook niet te ver gegaan. Hij heeft, kortom, het Latijn ten volste benut zonder het geweld aan te doen. Zijn bekwaamheid op dit gebied blijkt ook als we kijken naar de inzet de ablativus absolutus: soms niet de meest letterlijke vertaling, maar wel de meeste ‘Latijnse’ manier van vertalen, de meest gebruikelijke en populaire manier van uitdrukken voor een Romein, en bovendien bleven ook nog de syntactische structuur en de woordvolgorde erdoor behouden. Bij het in kaart brengen van de vertaaltechniek van Hiëronymus bleek het Latijn tot meer in staat te zijn dan ik had gedacht. De spanning tussen de mogelijkheden van het Grieks en het Latijn liet Hiëronymus het onderste uit de Latijnse kan halen, en maakte dat hij zich soms los moest breken van al te strakke richtlijnen en klassieke voorbeelden en stijlvoorschriften. Onder invloed van het Grieks haalde het Latijn ook zijn meer ongebruikelijke 35
mogelijkheden tevoorschijn, en het kon zo laten zien waar het toe in staat was. Tot slot wil ik mij nog één keer verweren tegen een van de kritiekpunten die ik heb gekregen: mijn terughoudendheid in het trekken van conclusies. Op basis van weinig gevallen is het altijd onverstandig om stevige uitspraken te doen. In mijn scriptie had ik lang niet altijd zo veel gevallen voorhanden als ik gewild zou hebben. Ik heb me daarbij niet laten verleiden tot het trekken van ongefundeerde conclusies. Deze les heb ik geleerd uit mijn bachelorscriptie, waarin ik tien theorieën over de betekenis van de verschillende vormen van de Latijnse prohibitivus heb getest: slechts twee daarvan kon ik bevestigen (beide van dezelfde auteur). Maar de theorieën uit onder andere KühnerStegmann, HofmannSzantyr en Touratier waren in het ergste geval ontoetsbaar en in het beste geval onwaarschijnlijk. Telkens baseerde men zich op een handvol gevallen en ook iedereen die daarop voortgebouwd heeft, zit nu met een waardeloze theorie. En dat terwijl de bronnen allemaal ‘gezaghebbend’ waren. Men zwicht voor de verleiding om een mooi klinkend verhaal te hebben, in plaats van het minder mooie maar veel accuratere ‘ik weet het niet’. Je kunt beter zwijgen tot je zeker bent dan praten tot je het gelooft.
36
VAN MYTHOS NAAR LOGOS Palaephatus over ongeloofwaardige zaken vertaald door de redactie
V
an de immense verzameling klassieke werken waarvan ieder mens met hersens zich afvraagt waarom een ploeterende monnik het ooit heeft willen overschrijven, behoort het werk Peri apiston ‘Over ongeloofwaardige zaken’ tot de meest hilarische. In het in 45 hoofdstukken opgedeelde boekje vertelt de auteur telkens een bekende mythe na, om vervolgens te openbaren waarom het vertelde onmogelijk waar kan zijn en uit de doeken te doen hoe het dan wèl is gebeurd. Het geheel staat op naam van een zekere Palaephatus, maar wie dat was weet niemand. Het Nachleben van zijn werk kende zijn eerste hoogtepunt toen Cornelius Tollius, hoogleraar aan de Universiteit van Harderwijk, in 1649 de editio princeps uitbracht met een Latijnse vertaling, die twaalf jaar later naar het Nederlands vertaald werd door Nicolaas Borremans. Palaephatus’ werk mocht echter pas in 2013 weer fatsoenlijke aandacht genieten, toen een student aan de VU een onderzoeksvoorstel indiende over de receptie van Palaephatus door de eeuwen heen. Voor deze en de volgende editie van de Wau heeft de redactie zes hoofdstukken uit de ‘Over ongeloofwaardige zaken’ vertaald. Om met Apuleius te spreken: Lector intende: palaetaberis.
Over Pasiphaë
O
ver Pasiphaë gaat het verhaal dat zij verliefd werd op een grazende stier en dat Daidalos een houten koe maakte en Pasiphaë hierin opgesloten heeft, dat de stier de vrouw zo besprong en seks met haar had. Zij zou vervolgens zwanger geworden zijn en een kind gebaard hebben, dat het lichaam had van een man, maar de kop van een stier. Ik ontken dat dit is gebeurd, omdat het in de eerste plaats onmogelijk is dat het ene dier verliefd wordt op het andere, terwijl het een baarmoeder heeft die niet gelijk is aan de geslachtsdelen van dat andere dier: want een hond kan niet met een aap paren en een wolf niet met een hyena, noch een gazel met een hert (want er is een verschil in soort), en hun soorten worden niet met elkaar vermengd. De stier lijkt me ook geen omgang gehad te 37
hebben met een houten koe: want alle viervoeters besnuffelen de geslachtsdelen van het dier voor hun gemeenschap, en pas daarna bespringt hij het. Verder had de vrouw de stier, die haar besprong, niet omhoog kunnen houden, evenmin kan een vrouw een jong met hoorns dragen. De waarheid zit als volgt. Men vertelt dat Minos, toen hij pijn had aan zijn geslachtsdelen, behandeld is door Prokridos, de zoon van Pandion, naar aanleiding van het hondje en de speer ……………. Kephalos (gedeelte van de tekst ontbreekt, ER). Minos had toendertijd als dienaar een jongeman die opviel door zijn schoonheid, met de naam Tauros. Pasiphaë, die door een verlangen naar hem gegrepen was en hem had verleid, had seks met deze jongeman en baarde van hem een kind. Toen Minos de periode van de pijn in zijn geslachtsdelen berekend had en had begrepen dat het kind niet van hem was, omdat hij geen seks had gehad, kwam hij, nauwkeurig tellend, tot de ontdekking dat het kind van Tauros was. Hij besloot hem niet te doden, daar hij bedacht dat het kind de broer van zijn eigen kinderen was. Maar hij stuurde hem weg naar het gebergte om, wanneer hij eenmaal groot zou zijn geworden, de herders ten dienste te staan als bediende. Maar toen hij een man geworden was, gehoorzaamde hij de koeherders niet. Toen Minos dit hoorde, beval hij hem naar de stad te komen, waar hij hem zou arresteren; en als hij niet vrijwillig zou komen, moest hij krachteloos gemaakt komen, en anders geboeid. Toen de jongeman dit bemerkte, heeft hij zich teruggetrokken in de bergen en hield hij zich in leven door het roven van vee. Toen Minos een zeer grote groep stuurde om hem gevangen te nemen, maakte de jongeman een onderaardse gang en sloot zichzelf hierin op. In die gang dreven ze soms schapen en geiten, waarmee hij zichzelf in leven wist te houden. En telkens wanneer Minos niet wilde dat een man zich zou wreken, zond hij het kind van Tauros naar hem toe, die zichzelf in zijn huis had opgesloten, en zo kwam die man om het leven. En toen Minos Theseus, een vijandige man, gevangen had genomen, voerde hij hem naar die plek, opdat hij zou sterven. Maar Ariadne zond van tevoren een dolk naar de gevangenis, waarmee Theseus de Minotauros ombracht. Dat was dus de samenloop van alle omstandigheden waar de dichters een fabeltje uit hebben verzonnen. Evelien Roels
38
Pelops en de gevleugelde paarden
Z
e zeggen dat Pelops met gevleugelde paarden naar Pisa kwam. Hij wilde dingen naar de hand van Hippodameia, de dochter van Oinomaos. Daarover heb ik hetzelfde te zeggen als over Pegasos. Want als Oinomaos had geweten dat de paarden van Pelops gevleugeld waren, dan had hij zijn dochter nooit gegeven om diens wagen te bestijgen. Wat we moeten zeggen is dat Pelops met een schip kwam, en dat er op de stuurhut was geschreven ‘gevleugelde paarden’. Hij heeft het meisje geroofd en is daarna op de vlucht geslagen. De mensen zeiden dan dat hij de dochter van Oinomaos geroofd had en er daarna ‘op gevleugelde paarden’ op de vlucht was geslagen. En het verhaal is er vervolgens omheen verzonnen. Guus Eelink
De hydra van Lerna
O
ver de Hydra van Lerna wordt verteld dat zij een slang was met een lichaam waaraan vijftig koppen groeiden, waarbij op het moment dat Herakles één kop afsloeg, er twee voor in de plaats groeiden. Er kwam bovendien nog een kreeft om de slang te helpen, waarbij Iolaos Herakles te hulp schoot daar de slang assistentie kreeg van de kreeft. Als er iemand is die hier een woord van gelooft, is hij achterlijk. Zie je het al voor je? Hoe kan het bovendien zijn geweest dat Herakles wanneer hij één kop afhakte niet werd opgegeten door de rest? Het zit als volgt. Er was een koning genaamd Lernos, aan wie de landstreek ook zijn naam dankte. Iedereen woonde toen nog in dorpen, en de betreffende streek wordt nu door Argeiers bewoond. De steden die er toen stonden waren Argos, Mycene, Tyrene en Lerna, met elk een koning aan het hoofd ervan. De andere koningen werden bestuurd door Eurystheus, zoon van Sthenelos, zoon van Perseus, die immers het grootste en dapperste gebied – Mycene – onder zijn zeggenschap had, maar Lernos weigerde zich aan hem te onderwerpen. Hierom verkeerden zij met elkaar in staat van oorlog.
39
Lernos nu had op de grens van zijn gebied een sterk stadje waar vijftig boogschutters in woonden, die dag en nacht onvermoeibaar waakten op de burcht. Op dit stadje, dat de naam Hydra droeg, besloot Eurystheus Herakles af te sturen om het met de grond gelijk te maken. Herakles’ soldaten schoten vuurpijlen af op de boogschutters op de burcht, en wanneer er één van hen werd getroffen, was die waarlijk dappere man nog niet op de grond terechtgekomen of er doken alweer twee op in zijn plaats. Terwijl Herakles op deze manier Lernos belegerde, besloot deze Karische bondgenoten in te huren, die met een leger kwamen dat werd aangevoerd door een grote woesteling genaamd Karkinos (Kreeft). Met hen trok hij tegen Herakles ten strijde. Daarop kwam Iolaos, zoon van Iphikles en neef van Herakles, met een leger uit Thebe en stak hij de burcht bij Hydra in brand. Met deze strijdmacht wist Herakles hen te overwinnen, Hydra te verwoesten en het leger af te slachten. Dit was de ware toedracht, waarbij men uit de naam van het stadje een slang heeft verzonnen en zo het verhaal de wereld in het gebracht. David Omar Cohen
40
EPISCHE GAMES Voor de gamende classicus Alex Philippa
I
n deze rubriek zal ik games beschouwen waarin de classicus die op zoek is naar een fijne vrijetijdsbesteding zich kan verliezen zonder zijn roots uit het oog te verliezen. Immers, de klassieken, zowel de geschiedenis als de mythologie, spreken al eeuwen mensen aan en ook nu, in dit digitale tijdperk, blijft de oudheid iedereen fascineren, gameontwikkelaars incluis. Er is daarom inmiddels een rijk scala aan games met een klassiek tintje, die bovendien vaak zeer vermakelijk zijn. Nu ben ik ook op de hoogte dat classici nog wel eens niet zo wegwijs zijn in de wereld der digitale spellen en juist voor diegenen – maar ook iedereen die al bekend is met de digitale toverdozen waaruit zulke verrukkelijke games voortvloeien – zal ik een paar aardige spellen uitgebreid behandelen, opdat jullie beslagen ten ijs komen in de elektronicazaak. Er zal zowel worden ingegaan op de verhaallijn van het spel, het speelvermaak dat het levert en ook op de historische al dan mythologische accuratesse in het verhaal en de gameplay. In deze derde uiteenzetting over het fenomeen van de klassieken in de wereld der games zal ik het strategiespel Age of Mythology behandelen. Age of Mythology is een zogenaamde RTS, real time strategygame, waarin de speler zijn beschaving opbouwt en tegelijkertijd die van de tegenstander zo kort en klein als hij maar kan probeert te slaan. Wellicht kennen sommigen dit concept al van de strategyklassieker Age of Empires, dat – zoals de naam al doet vermoeden – door dezelfde makers is gemaakt als het hier betreffende spel. Age of Mythology dateert uit het jaar 2002 en zijn uitbreiding, The Titans Expansion, zag een jaar later het levenslicht. De spellen zijn nu veelal voor een prikkie in een bundel te koop, maar zullen een waardevolle investering blijken te zijn voor diegenen die het willen.
Verhaal Zoals dat wel vaker gaat in RTSgames, heeft ook Age of Mythology een spelmodus met een verhaallijn, te weten een campagne. Met de komst van de uitbreiding Titans is er een tweede campagne bijgekomen, die het verhaal 41
min of meer oppikt waar het eerste deel was gebleven. De campagnes zijn opgedeeld in missies, waarin de speler opdrachten krijgt opgelegd om zijn weg door de verhaallijn te banen. In de eerste campagne volgt men de Atlantische held Arkantos, die door Athene in zijn droom bezocht wordt en door deze opgedragen krijgt om zich te begeven naar het slagveld rondom Troje. Daar aangekomen worden de befaamde muren in een aantal missies beslecht en begint de ware plot zich te ontvouwen. Een reis volgt, die Arkantos langs de vruchtbare oevers van de Nijl, de koude bergpassen van Scandinavië en – uiteraard – langs de onderwereld voert. Tijdens deze reis wordt duidelijk dat er een kwaad bezig is een zo mogelijk nog groter kwaad te ontketenen – de titaan Kronos. Dit mag natuurlijk niet gebeuren en de Atlantische held steekt na 32 missies gelukkig toch een stokje voor het hele kwaadaardige masterplan. Doch is daar de uitbreiding die, zoals zijn naam doet vermoeden, wederom de terugkeer van de Titanen inluidt. Ditmaal is het de taak aan de zoon van Arkantos, Kastor, om de wereld te behoeden van dit antieke kwaad. In de kortere campagne van tien missies start Kastor zonder thuisland, daar Atlantis geheel verwoest is, en leidt de speler wederom de held langs allerlei gebieden, maar deze keer met de opdracht om losgeslagen titaneske beesten een flinke schop onder de kont te verkopen. Zo moet hij in Egypte de hellehond Kerberos terugsturen naar zijn hok der wanhoop en komt hij in het koude Scandinavië de gigantische ijsreus Ymir tegen, een bekend figuur uit de Noorse mythologie, die volgens de Scandinaviërs aan het begin zou staan van de wereldschepping. Met behulp van een paar andere Titanen krijgen de Atlantiërs tenslotte de kwaadaardige Kronos en trawanten onder de duim en kunnen ze eindelijk een nieuw Atlantis stichten.
Gameplay Zoals gezegd, Age of Mythology is een strategiespel. Als speler begin je met een kleine nederzetting en een paar dorpelingen. Die dorpelingen kun je inzetten om grondstoffen te verzamelen, waar je weer gebouwen en militaire eenheden van kunt bouwen. Je kunt je beschaving laten groeien in verschillende fases, waarbij elke fase nieuwe en sterkere eenheden en gebouwen vrijspeelt. Het is de kunst om zo snel mogelijk zowel een sterke militaire eenheid op te bouwen, als je beschaving zo snel mogelijk te laten uitdijen. Als speler heb je ook de keuze uit verschillende facties: je bouwt een beschaving op rondom één 'hoofd'godheid, zoals Zeus, Hades of Poseidon, of 42
één van de Egyptische, Noorse of Atlantische goden (die in dit spel worden gerepresenteerd door de Titanen), en kiest vervolgens bij het evolueren van je beschaving zogenaamde 'minor gods', die allemaal hun eigen voordelen bieden. Sommige goden zijn gefocust op een speciale militaire eenheid, anderen op mythologische wezens, weer anderen op je dorpelingen of op je gebouwen. Als je bijvoorbeeld Zeus als je hoofdgod kiest, zul je sterkere hoplieten kunnen trainen en sneller aan favor komen, de valuta waarmee je mythische wezens en upgrades koopt. Elke beschaving biedt zijn eigen voor en nadelen en het is aan de speler daar het maximale uit te halen.
Graphics Aangezien het spel alweer enigszins gedateerd is, zijn de graphics een beetje achterhaald. De soldaatjes zijn blokkerig, de bewegingen houterig en de gedetailleerdheid laat ook wel een beetje te wensen over. Toch staat dit het speelplezier geenszins in de weg, aangezien alles ondanks het verouderde uiterlijk nog steeds leuk is om te zien. De cyclopen smijten op lompe manier de soldaten door de lucht, de krakens kraken schepen in kleine stukken, dorpelingen bouwen gracieuze tempels en de door jou losgelaten blikseminslagen verschroeien zowel aarde als toevallige passanten.
Mythologische accuratesse Het mooie van dit spel is dat het naast het vertonen van een uitgebreide mythologische catalogus, ook nog eens veel informatie verschaft over alle onderwerpen. Zowel de Noorse, als Egyptische, als Griekse mythologieën zijn uitgebreid gerepresenteerd in allerlei eenheden, helden en monsters en je kunt over al deze dingen ook een klein informatief tekstje lezen. Een mooie kans om eens wat meer te weten te komen over de Noorse Nidhogg of het Egyptische godenapparaat. Zo worden de rijkdommen die verschillende mythologieën en geschiedenissen bieden, optimaal gebruikt. Uiteraard is het mythologisch absoluut inaccuraat dat er hele hordes Chimerae op Kentaurs afrennen, maar dat neem je maar al te graag voor lief onder het spelen van dit aangename spelletje.
43
44
DE GORILLA’S VAN HANNO Evelien Roels
T
hree days sailing from there, having bypassed some streams of fire, we arrived at a bay called Horn of the South. And in this bay was an island, which looked like the first, having a lake and in it another island filled with savages. The biggest number of them were females, with hairy bodies, which our [Lixitae] interpreters called “Gorillas”. Hanno Navigator, Periplus 87931 Hanno Navigator, koning van Carthago, maakte aan het begin van de vijfde eeuw v. Chr. een zeereis vanaf Carthago langs de noord en westkust van Afrika. Dit deed hij in opdracht van de Carthagers, die de kolonisatie en expansiedrang van de Grieken vreesden en hun kolonies in Afrika veilig wilden stellen. Hanno schreef over deze expeditie de Periplus, waarin hij verslag deed van de reis en zijn ontdekkingen. Eén van die ontdekkingen was het harige vrouwenvolk op een eilandje dat volgens modern onderzoek in de Sherbororivier onder Freetown in Sierra Leone moet liggen. Hanno noemt dit harige vrouwenvolk op gezag van zijn gidsen gorillas en vertelt hoe de Carthagers een aantal gorillas gevangen namen, zij hen doodden toen de vrouwen onhandelbaar bleken, en hun huiden vervolgens mee terug naar huis namen. De grote en intrigerende vraag is wat Hanno’s gorrilas nou eigenlijk precies waren: harige, woeste vrouwen, gorilla’s zoals wij ze nu kennen of een andere apensoort? De associatie met ‘onze’ gorilla wordt door commentatoren en zoölogen voornamelijk vermeden, omdat gorilla’s momenteel niet voorkomen in het door Hanno genoemde gebied in Sierra Leone. Dat gorillas echter wél naar een apensoort verwijst en niet naar mensen, concludeert Al. N. Oikonomides uit Hanno’s opmerking dat de Carthagers de huid van de gorillas eraf stroopten en mee naar huis namen. Hoe barbaars de Carthagers volgens de traditie ook geweest zouden zijn, aldus Oikonomides, als de behaarde woestelingen ménsen waren geweest en niet slechts mensachtig, hadden ze dit nooit gedaan. Laat staan dat Hanno dit in zijn reisverslag vermeld zou 1
Zie voor de teksteditie, vertaling én commentaar op de Hanno’s gorillapassage: Al. N. Oikonomides, Hanno the Carthagian, Periplus or Circumnavgation [of Africa], Greek text with facing English translation, commentary, notes, and facsimile of Codex Palatinus Gr. 398, Ares Publishers, Chicago, 1977. 45
46
hebben. Andere suggesties voor de aapsoorten die Hanno dan wel kan hebben gezien, lopen uiteen van een orangoetan tot een chimpansee. De naam ‘gorilla’ voor het aanduiden van de Bokitofamilie werd na Hanno pas in 1847 weer gebruikt, ditmaal in volume 5 van de Boston Journal of Natural History. Binnen enkele jaren was het woord ingeburgerd en werd het voortaan gebruikt om het grootste geslacht van de mensenapen mee aan te duiden. Wat voor gorilla’s Hanno is tegengekomen op zijn reis, zullen we nooit precies weten. Maar een tot verbeelding sprekende hapax blijft het.
47
SPOOKVERHALEN UIT DE OUDHEID Aflevering 3 Plinius Minor vertaald door David Omar Cohen
Curtius Rufus in Libië Toen Curtius Rufus nog onbekend was en zijn positie onbeduidend, verkeerde hij in de kringen rondom de gouverneur van Libië. Op een zekere avond wandelde hij wat rond in een zuilengalerij, toen hij opeens de gedaante zag van een vrouw, die menselijk was en van exquise charme en schoonheid. Zij was Libië, zei ze tegen de doodsbange Curtius, en kwam als bode van wat komen ging. Hij zou, zo sprak zij, naar Rome gaan, roem en eer vergaren en later in de hoogste positie weer naar dezelfde provincie terugkeren om daar te sterven. Dit alles gebeurde. Verder zegt men dat hij, toen zijn schip bij Carthago aan was gekomen en hij van boord gegaan was, diezelfde gedaante ontmoet heeft, ditmaal op het strand. Wat vaststaat is dat hij ziek werd, uit het aflopen van zijn voorspoed de komst van tegenspoed afleidde en de hoop op verder leven liet varen, zonder dat iemand in zijn omgeving ten prooi viel aan wanhoop.
Het Atheense spookhuis In Athene stond een huis, dat groot en ruim was, maar een slechte naam had en vervloekt was. Door de stilte van de nacht heen hoorde men er geluid vandaan komen. Wie zijn oren spitste, kon het gerinkel horen van boeien, eerst van verre en vervolgens van dichterbij. Al snel verscheen er dan een spook: een oude man, vuil en vel over been, met een lange baard en verwilderde haren. Aan zijn voeten droeg hij boeien en ketenen aan zijn handen die hij liet rammelen. Daardoor kwam het, dat de inwoners moeizame en kwellende nachten moesten doorstaan in slapeloosheid. Slapeloosheid werd gevolgd door ziekte, en door de steeds groeiende angst uiteindelijk door de dood. Want ook op het moment dat de schim heen was gegaan dwaalde de herinnering aan die schim voor hun ogen en was de angst langer van duur dan datgene wat haar had veroorzaakt. Daar stond toen het huis verlaten en tot eenzaamheid gedoemd, 48
achtergelaten voor het verschijnsel dat er heerste. Men probeerde het wel aan te prijzen, voor het geval iemand die van het hele geval niets af wist, het wilde kopen of huren. Later kwam de filosoof Athenodoros naar Athene. Hij las de aanbieding maar werd, na de prijs gehoord te hebben, wantrouwig doordat die zo laag was. Daarop deed hij verdere navraag, vernam zo de situatie en huurde het huis toch met niet minder maar juist met des te meer vastbeslotenheid. Toen vervolgens de avond inviel, beval hij het voorste deel van het huis voor hem in orde te maken, vroeg daarbij een schrijftafeltje, schrijfgerei en licht en stuurde allen verder naar binnen. Zelf zette hij zijn geest, ogen en hand aan het schrijven, om te voorkomen dat zijn anders ongeoccupeerd verstand zichzelf in zou beelden iets te horen en ongefundeerde angsten zou verzinnen. In het begin van de nacht, zoals overal, heerste er stilte, maar toen werd er ijzer op ijzer geslagen en met ketenen gerammeld. Athenodoros keek niet op, legde zijn pen niet neer, maar zette zijn verstand op scherp en spitste zijn oren. Gekraak werd harder, kwam naderbij en leek al vanaf de drempel te horen te zijn. De filosoof keek op, zag de verschijning en herkende hem als degene waar men hem over had verteld. Het spook stond daar, en wenkte hem met zijn vinger alsof hij hem riep. Athenodoros gebaarde hem nog even te wachten en boog zich weer over zijn schrijftafel en pen. Het spook begon rond te zweven boven zijn hoofd en rammelde met zijn kettingen. Hij keek daarop omhoog, zag hem opnieuw wenken en pakte ditmaal zonder uitstel een lamp om hem te volgen. Het spook liep langzaam, alsof de boeien hem vertraagden. Op een gegeven moment sloeg hij af naar de binnenplaats van het huis, waar hij plotseling oploste en zijn metgezel achterliet, die, eenmaal alleen, wat loof en bladeren bijeenraapte om de plek te markeren. De volgende dag ging hij naar het stadsbestuur en verzocht hij hen die plek te laten uitgraven. Er werden botten gevonden, samengebonden en verstrikt door ketenen: een lichaam had die door de tand des tijds en door de uitwerking van de grond achtergelaten, om naakt, vergaan en geboeid te worden gevonden. Men verzamelde de botten en begroef ze op staatskosten. Sindsdien was het huis weer gezond en vrij van boze machten.
49
ERASMUS, CICERO EN SEAN CONNERY Thomas Hart
H
adden wij in Amsterdam maar een heuvel in het midden van de stad. Om op al onze ansichtkaarten te zetten. Met een onvoltooide kopie van het Pantheon erop. Een heuvel waar studenten die Classics studeren Cicero’s Pro Murena kunnen declameren terwijl Japanse toeristen verbaasd toekijken en foto’s kunnen maken. Wat? Ik heb het over Calton Hill, midden in Edinburgh, de stad die op basis van precies die heuvel ook wel ‘het Athene van het Noorden’ genoemd wordt. Het is nu ruim twee maanden geleden dat ik hier aankwam om hier een half jaar Classics te studeren aan de University of Edinburgh, één van de oudste universiteiten van Schotland. Ik was van plan om me met zowel Grieks als Latijn als Oude Geschiedenis bezig te houden, en dat is gelukt: ik volg momenteel vakken over de Oresteia, Cicero’s verdedigingsspeeches en de obscure Ctesias van Cnidus, respectievelijk. Mensen die ervaring hebben met een semester in het buitenland weten ongetwijfeld waar ik het over heb als ik zeg dat het in het begin even wennen is aan de positie van de uitwisselingsstudent, die zich ergens tussen ‘toerist’ en ‘student’ bevindt. Ik begon, heel begrijpelijk, als bijna volbloed toerist, toen ik hier een week voordat het semester daadwerkelijk begon aankwam. Dat was ideaal: ik kon de stad verkennen, bergen beklimmen en alvast bevestigen dat het weer hier heel erg lijkt op het weer in Nederland. Nu de colleges ten einde lopen en deadlines naderen zit ik echter vrijwel aan de andere kant van de schaal, en ben ik veel in de universiteitsbibliotheek te vinden. Een tip: ga niet op de vijfde verdieping zitten, want het uitzicht op de bergtoppen leidt af. Na de maand mei, die geheel in het teken staat van examens, ben ik hier nog in juni en de eerste week van juli. Ik ben van plan om de Highlands in te gaan, het liefst met een tent en een fiets, maar ik moet nog uitzoeken hoe haalbaar dat is. Behalve aan het zijn van een uitwisselingsstudent zijn er meer dingen waar ik even aan moest wennen. Een tienpuntsvak hier heeft maar twee contacturen per week, die volledig worden gebruikt om alles wat je de week daarvoor zelf gelezen hebt te bespreken. Je wordt hier dus geacht om veel zelfstandig te doen, en dat is prima, want daar heb je dan ook de tijd voor 50
met weinig contacturen. Of tenminste, ik heb daar tijd voor, want veel van mijn medestudenten zijn momenteel druk met het schrijven van hun scriptie. Een andere, meer concrete omslag die ik moest maken, heeft te maken met het vertalen van Grieks en Latijn. Soms moet je een extra vertaalstap maken, bijvoorbeeld van Grieks naar Nederlands naar Engels, maar soms wordt het echter ook makkelijker: de LSJ is immers Engels. Over Latijn hoef je soms zelfs minder na te denken. Veel Latijnse woorden kun je gewoon verengelsen: zo wordt nefarius ‘nefarious’, abstinentia ‘abstinence’ en divulgere ‘to divulge’. Daar staat dan wel weer tegenover dat je Grieks en Latijn hier op een totaal andere manier moet uitspreken. Als mijn medestudenten me vreemd aankijken is dat waarschijnlijk omdat ik weer een Grieks of Latijns woord op z’n Nederlands heb uitgesproken. En als het dat niet is, is het wel het Sean Conneryaccent (spreek uit ‘eksjent’) dat ik blijkbaar heb en dat als typisch Nederlands wordt gezien. Over accenten gesproken: wie hier komt om een authentiek, charmant Schots accent op te doen, komt bedrogen uit. Ik denk dat maar ongeveer 10% van de mensen die ik hier tot nu toe heb ontmoet Schots is. Zowel op de universiteit als bij de waterpoloclub is het overgrote merendeel Engels, aangevuld met Amerikanen, Ieren en een paar verdwaalde Australiërs. Ik moet dus nog even hard op zoek naar een Schotse vriend die mij in zijn huis wil opnemen tijdens het beroemde Fringe Festival dat jaarlijks in Edinburgh plaatsvindt in de maand augustus. Daarmee heb ik hier al twee dingen gezegd die ik eigenlijk nog wil doen in Edinburgh: mezelf een Schots accent aanmeten en het Fringe Festival bezoeken. Er zijn nog meer dingen die op mijn bucket list staan: een kilt dragen zonder iets eronder, in de Noordzee zwemmen (aan de Schotse kant ervan), de Highland Games bezoeken en een passage uit Cicero’s Pro Murena voordragen op Calton Hill terwijl ik zoveel mogelijk Japanse vakantiefoto’s sier. Dat laatste moet ik nog even toelichten. Net als in Amsterdam zijn er ook hier op de University of Edinburgh onder de docenten Classics onvervalste vakidioten – in de meest positieve zin van het woord, net als in Amsterdam. Neem nu Dr. Berry, Senior Lecturer en expert op het gebied van Cicero’s speeches, die zijn bewondering voor Cicero niet onder stoelen of banken steekt. Ik verdenk hem er zelfs van dat hij probeert om op Cicero te lijken. Maar goed, terug naar mijn verhaal. Een aantal weken geleden was het hier ‘Innovative Learning Week’, een week waarin studenten werden aangemoedigd om aan allerlei vernieuwende, educatieve activiteiten mee te doen. Één daarvan werd georganiseerd door Dr. Berry, die benieuwd was hoe het uitspreken van een Romeinse rechtstoespraak in zijn werk zou gaan als de omstandigheden ervan zo goed mogelijk werden nagebootst: in weer en wind, met een jury en een verdachte 51
en bekeken door een publiek dat vrijelijk uiting kan geven aan hun mening. En dat alles aan de voet van het Parthenonachtige National Monument op Calton Hill. Een mooi, interessant plan, maar jammer genoeg was er maar een vijftal studenten dat zich opgaf voor deze ‘Roman oratory outofdoors experience’, waardoor Dr. Berry zich genoodzaakt zag de activiteit niet door te laten gaan. Deels uit academische interesse en deels uit nieuwsgierigheid over hoe grappig en beschamend het zou zijn geweest, besloot ik samen met een medestudent te proberen het alsnog door te laten gaan. Momenteel zijn we bezig met het zoeken van meer deelnemers. Als afsluiting van dit stuk richt ik het woord aan het bestuur van Laverna. Edinburgh is een geweldige stad. De mensen zijn er vriendelijk, het studentenleven bont en de lucht blauw, op geregelde regenbuien na. Er zijn bergen die je kunt beklimmen. Er zijn goede musea, die gratis toegankelijk zijn. Er zijn duizenden pubs waar je bij kunt komen als je, bijvoorbeeld, een berg hebt beklommen. Er is een universiteit met goede docenten en een enthousiaste Classics Society (jullie equivalent in Edinburgh) die jullie maar al te graag zou ondersteunen als jullie – niet meer dan terecht – zouden besluiten om een volgende Lavernareis de bestemming Edinburgh te laten hebben. Dat is dan meteen een excuus voor mij om terug te keren naar deze mooie stad, waar ik me gelukkig prijs nog een paar maanden te zijn.
52
NAWOORD Marko van der Wal
E
ind februari verschenen op internet enkele berichten over ‘de exacte datering’ van Homerus’ Ilias en Odyssee. Brekend nieuws was het. Door middel van een taalevolutionair model was het bouwjaar van deze epen vastgesteld op 762 voor Christus. “En... de waarde?” zou ik bijna op Kunst en Kitschachtige toon willen vragen. De waarde van het achterliggende onderzoek, gepubliceerd in BioEssays van 18 februari, zit niet in het resultaat maar slechts in feit dat een literaircultureel onderwerp onderzocht wordt door een methode uit de evolutiekunde in te zetten. Dat wordt wat mij betreft nog steeds te weinig gedaan. Het uitgangspunt vormt in dit geval niettemin de historische taalkunde: een lijst van cognaten in het Hettitisch, Homerisch Grieks en Nieuwgrieks. Maar dan haalt het artikel – om met Aristophanes te spreken – snel de “woordmeetlinten, woordlinialen en kaders” uit de kast. De voor mij ondoorgrondelijke “likelihoodbased Markov chain Monte Carlo procedure” geeft een schatting van de periode waarin de epen zijn geschreven. Die procedure gaat blijkbaar uit van de snelheid waarmee cognaten in verschillende talen verdrongen worden door woorden die helemaal niet op de oorspronkelijke woorden lijken. Uit de formule rolt een interval van ongeveer achthonderd jaar. De stap van die schatting naar het voornoemde jaartal is mij duister. Het artikel vermeldt dat er geen gebruik is gemaakt van “historical, cultural or archaeological information about Homer or his works”; in de conclusie staat dat het uiteindelijke jaartal toevallig dichtbij de traditionele datering van de beker van Nestor ligt. Het was inderdaad onvoorstelbaar geweest als de onderzoekers alle bekende nietstatistische gegevens buiten de deur hadden weten te houden. Nota bene is alle verandering in het lexicon immers cultureelhistorisch bepaald. Is er hier niet überhaupt sprake van een denkfout? Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het merkwaardig is om een methode die gebaseerd is op een natuurlijk algoritme, los te laten op een ten diepste kunstmatige taal. De epische taal, en met name het idioom, is een literair construct, waarvan niet kan worden verondersteld dat die strookt met hoe er op een gegeven moment daadwerkelijk gesproken werd. Een vergelijking tussen een 53
anachronistisch bouwwerk als een kunsttaal, zelfs al zou die ontwikkeling kennen, en een natuurlijk taal is uiterst hypothetisch, zo niet onzinnig. De slotzin is overigens dusdanig aanmatigend dat de honden er geen brood van lusten: “our analysis (...) shows how even fictional texts can preserve traces of history.” Ik zou de schrijvers van het artikel aanraden eens een roman te lezen, en het experiment voorgoed te laten waar het nu is. In de rubriek ‘Ideas & Speculations’.
54