WAU Blad van de studie Klassieke talen Universiteit van Amsterdam jaargang 29 nummer 2 lente 2014
COLOFON Hoofdredacteur Maurits de Leeuw
Redactie
Baukje van den Berg David Omar Cohen Thomas Hart Alex Philippa Marko van der Wal
Vormgeving
Postadres
Klassiek Seminarium tav. Redactie Wau Spuistraat 134 1012 VB Amsterdam
Email & internet
[email protected] student.uva.nl/glt facebook.com/redactiewau
Marko van der Wal
Met dank aan
Leerstoelgroepen Grieks en Latijn
1
INHOUD Voorwoord..........................................................................3 Maurits de Leeuw
Nieuws & Mededelingen......................................................4 door Maurits de Leeuw
Laverna Lisboa...................................................................6 Hugo Brieffies
Een spectaculaire ontdekking.............................................9 David Omar Cohen
Het begin van het einde....................................................13 Maurits de Leeuw
Schubert en de ouden.......................................................17 Maurits Lesmeister
Classici met een tweede opleiding.....................................19 David Omar Cohen
Van leerling naar student.................................................26 Baukje van den Berg
Wie het fout heeft moet drinken.......................................30 Daan van Diemen
Attisch spreken op het Murmellius....................................33 door David Omar Cohen
De andere classicus...........................................................37 Anna Duijsings
Aan het begin van je Latijn...............................................39 door Thomas Hart
Spookverhalen uit de oudheid..........................................42 vertaald door David Omar Cohen
Ingezonden brief...............................................................44 Love and let love...............................................................46 Thomas Hart
Nawoord...........................................................................48 Marko van der Wal
2
VOORWOORD Maurits de Leeuw
N
a een seizoen dat we nauwelijks winter konden noemen, worden we nu in dit Augustusjaar verblijd door de “grata vice veris et Favoni”. De winter heeft zo zijn vruchten afgeworpen – geen suikerbieten of winteruien, maar twee gedichten van Sappho heeft het Egyptische zand voortgebracht. In het moederland van Medea werd in een kunstmatige winter furore gemaakt door de Bataafse schaatscohorten, hetgeen resulteerde in een rijke medailleoogst. De ijzers waren echter nog nauwelijk van de voeten of de onrust in Oekraïne leidde tot een ingrijpen van Skythenchef Poetin, waardoor de politieke situatie nog altijd gespannen is. Laverna koos dus maar wijselijk haar bestemming aan de andere kant van Europa, waar ze het komen van de lente al even kon proeven. Dit jaar werd weer eens een bestemming binnen de limes bezocht: Lissabon, een stad op zeven heuvels, die door Odysseus gesticht zou zijn. Uiteraard staat in dit nummer van de Wau een verslag te lezen van deze reis naar Lissabon, geschreven door ooggetuige Hugo Brieffies. Ook de gedichten van Sappho krijgen aandacht in dit nummer: David bespreekt enkele reacties van classici op de ontdekking. Mauritsen recenseren dit keer een college, een toneelstuk en een lezing/muziekavond uit de voorbije periode. Verder bevat deze Wau een aantal reportages: David vroeg een aantal studenten die naast hun studie (G)LTC aan de UvA nog een tweede studie volgen naar hun ervaringen. Ook heeft hij met Christiaan Caspers, leraar klassieke talen aan het Murmellius Gymnasium te Alkmaar, gesproken over de cursus ‘gesproken Attisch’ die Caspers zijn leerlingen aanbiedt. Baukje putte uit haar eigen ervaringen om eens een vergelijking te maken tussen het lesgeven aan leerlingen en het doceren aan studenten. Als andere classicus spreekt Anna Duysings over haar ervaringen in een bedrijfstak die ver van de studie der klassieken af ligt. Ten slotte vroeg Thomas een student elementair Latijn naar zijn beweegredenen om het Latijn bij te spijkeren. Ook zijn er in dit nummer twee opiniestukken te lezen. Thomas zet de discussie over de liefde voort en reageert op het stuk van Jacob Kaandorp in de vorige Wau. Daarnaast verheugen we ons ook een felle brief te hebben ontvangen van nietclassicus, een geval dat zich zelden voordoet. De auteur richt zich tot de Amsterdamse classici, of eigenlijk “studenten Grieks”. Wij 3
vonden dat dit schrijven zeker verdiende gelezen te worden en hebben dus besloten het in de Wau op te nemen. Wat rest zijn raadsels. Uiteraard is er weer een raadselachtig spookverhaal uit de oudheid, vertaald door David, en zijn we op zoek naar de naam van een ouddocent aan de UvA. Daarnaast hebben we een bijzonder stuk over antieke raadsels in de Anthologia Palatina van Daan van Diemen. We bedanken alle gastauteurs hartelijk voor hun bijdragen aan dit nummer van de Wau in de “cruellest month.”
NIEUWS & MEDEDELINGEN door Maurits de Leeuw
❦
Bij de ‘Kenuwklassieken’ pubquiz, gehouden op donderdag 13 maart in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, is het ACASAteam er voor het derde jaar op rij met de winst vandoor gegaan. Het team bestaat uit Gerard Boter, Rodie Risselada, Steve van Beek, Michiel van der Keur en Bas van der Mije; zij waren met een voorsprong van maar liefst vijf punten (over een totaal van ongeveer tachtig) de 38 andere deelnemende teams de baas. Er deden ongeveer tweehonderd classici mee aan de pubquiz. De redactie van de Wau feliciteert het ACASAteam van harte met de overwinning. ❦ Op 24 april zal de muziekavond van de opleidingen Griekse en Latijnse taal en cultuur en Latijnse taal en cultuur plaatsvinden in de Tamboer aan de Overtoom. ❦ Naar aanleiding van de ontdekking van papyrusfragmenten van een tot dusverre onbekend gedicht van Sappho (zie het stuk van David Cohen in dit nummer) zal de hoogleraar Grieks van de Radboud Universiteit Nijmegen André Lardinois op 29 april een lezing over het gedicht verzorgen, van 15.0016.30 uur in de Doelenzaal. ❦ Bij het NoordGriekse dorpje Vergina zijn vijf nieuwe tomben aangetroffen. Vergina had al eerder bekendheid verworven vanwege de vondst van andere graftombes, waaronder, volgens sommigen, het graf van Philippus II. Volgens de Griekse archeologe Angeliki Kottaridi zou het om koninklijke tombes gaan uit de periode van de Macedonische koning Cassander (305297). 4
❦ Afgelopen zomer heeft een visser voor de kust van Gaza in de Middelandse Zee een bronzen beeld van Apollo aangetroffen. De omstandigheden van de vondst zijn onduidelijk: de visser vertelde de afgelopen maanden steeds een ander verhaal aan de diverse media. Hierdoor wordt de authenticiteit van het beeld betwijfeld. In ieder geval is het beeld op een zeker moment zonder succes voor 500.000 dollar op eBay aangeboden en heeft het Louvre geprobeerd het beeld in bezit te krijgen. Waarschijnlijk is het momenteel echter in handen van de Palestijnse beweging Hamas. ❦ In een kelder van het Luther College in de Amerikaanse stad Decorah, Iowa, is een doos met papyri gevonden. Waarschijnlijk zijn ze in de jaren ‘20 door een docent klassieke talen uit Egypte naar Amerika gebracht, waar ze vervolgens zo’n negentig jaar in een doos hebben gelegen. De papyri zijn in bijzonder goede staat.
5
LAVERNA LISBOA Hugo Brieffies
O
p 6 maart vertrok in alle vroegte een select gezelschap classici (in wording) naar het mooie Lissabon. Alhoewel een duf gevoel het begin inluidde van deze Lavernareis 2014, bleek dit achteraf gezien het moeilijkste moment van de reis. Want mede door het weer overtrof deze reis onze stoutste verwachtingen. Nadat sommigen van ons nog de benodigde slaap tot zich genomen hadden in het vliegtuig, landden we op het mistige vliegveld van Lissabon. Weliswaar een mistig begin, maar tot ieders geluk klaarde het in de loop van de ochtend op en kon het middagprogramma zonnig van start gaan. In het Lisb’on Hostel was hetdrie nachten goed toeven, want het hostel was van alle gemakken voorzien. Zo beschikten we over een dakterras met uitzicht op de Taag en een op het zuiden gerichte tuin, waarin we een heel aantal uren hebben doorgebracht. Onze eerste activiteit bestond uit een rondleiding door de binnenstad, waarin de vijf begeleiders ons een aantal mooie plekken hebben laten zien. Zo heb ik het Rossioplein en de kathedraal Sé mogen aanschouwen. Het Castelo São Jorge was echter iets moeilijker te vinden…Het was erg leuk om zo’n eerste impressie van de stad op te doen door middel van een stadswandeling. De vriendelijkheid die Lissabon zo eigen is, wordt daardoor meteen zichtbaar. Lissabon is bovengronds mooi, maar ook onder de grond valt er van alles te bekijken. De rondleiding onder een oud bankgebouw diezelfde middag schetste ons een beeld van het Romeinse Lissabon. Deze oude delen van Olissippo besloegen verbazingwekkend genoeg een vrij groot oppervlakte, waardoor wij ook een rondleiding onder Lissabon hebben mogen meemaken. De dag werd afgesloten met een muzikaal diner, waar we onder het genot van een hapje en een drankje naar een Portugese fadozangeres luisterden. Hierna was er voor de doorzetters onder ons nog een kans om zich in het uitgaansleven te storten. Dag twee was er wederom geen gebrek aan zonneschijn: de hele dag hebben we ervan mogen genieten. De wijk Belém stond voor vandaag op het programma, welbekend om haar oude verdedigingstoren en Hiëronymietenklooster. De Torre de Belém is aan het begin van de 16 e eeuw gebouwd om de koloniale uitbreidingen van de Portugezen eer aan te doen. 6
Lange tijd sierde hij de oever van de Taag, maar na de grote aardbeving van 1755 verloor de toren zijn belangrijkste functie, omdat de rivierloop zich verlegde. Naast de toren bezochten we het Hiëronymietenklooster. Een immens complex, waarin naast het museum over het klooster zelf, een archeologisch en een maritiem museum gehuisvest zijn. Samen met de toren heeft het kloostercomplex de grote aardbeving redelijk goed doorstaan en is daarom een van de mooiste overgebleven gebouwen in de Manuelstijl. Na de middag werd er nog een bezoek gebracht aan het archeologisch museum, waarin heel wat Romeinse overblijfselen te bezichtigen waren (o.a. grafschriften). Vanwege het mooie weer stond de meerderheid van de groep echter al snel weer buiten om er volop van te kunnen genieten. De slotactiviteit van het officiële programma voor deze vrijdag bestond uit een tweede stadswandeling met als het beoogde eindpunt de botanische tuin van Lissabon. Desafortunadamente –de tuin bleek al gesloten. Dit mocht de pret niet drukken, want na het avondeten had de Magistra Librorum een traditionele kroegentocht door de binnenstad voor ons in petto. Een mooie afsluiting van een geslaagde dag! Dag drie begon met het besef dat er nog maar twee dagen restten, een ietwat teleurstellend gevoel, maar gelukkig bood de verrassingsactiviteit voldoende afleiding. Een dergelijke naam stond voor mij (althans op de middelbare school) jarenlang gelijk aan een vreeswekkende survivaltocht of een ongewilde skiles, maar het bestuur heeft mij ook met de positieve kant van het woord bekend gemaakt. De verrassing bestond namelijk uit een excursie naar het pittoreske plaatsje Sintra aan de rand van de metropool. Hoog torent daar een oud Moors fort boven de bossen uit, dat je bereikt na een stevige klim. De activiteit besloeg ongeveer de hele ochtend en middag, zodat we vermoeid maar opgetogen over het stadje zelf en het uitzicht aldaar ons terug naar Lissabon begaven. Het ‘laatste avondmaal’ nuttigden wij in een oud paleis, dat is opgetrokken in Moorse stijl. Al viel er over de kwaliteit van het eten te twisten, gezellig was het daar wel. Tijdens het diner bedankten we ook de leiding, die alles in goede banen had geleid en ons van het mooie Lissabon heeft laten genieten. Toen de laatste dag aanbrak, verhinderden wolken de zon Lissabon te bereiken. Zodoende deed de terugreis naar Países Baixos misschien iets minder zeer. Gelukkig duurde het nog heel wat uren voordat het vliegtuig vertrok, waarin we het Museu Nacional de Arte Antiga bezocht hebben. Een tentoonstelling met werken van o.a. Rubens en Brueghel was daar te bezichtigen. Het weer stond er dus naar om een museum te bezoeken, maar dat betekende niet dat het goot. Ook de laatste dag bleef de temperatuur zeer aangenaam. De laatste paar uurtjes voor vertrek was er de mogelijkheid 7
om van alles en nog wat te doen: souvenirs kopen, een wandeling maken of gewoonweg doelloos op een pleintje zitten om voor de laatste keer te genieten van het mooie Lisboa. Zondagavond laat arriveerden we weer op Schiphol en ging iedereen zijn eigen weg. Conclusão: een goed georganiseerde reis naar een mooie stad en ook nog eens prachtig weer. Hadden we het beter kunnen treffen? Graag bedank ik hier dan ook het bestuur, dat dit alles voor bijna geen geld mogelijk gemaakt heeft. Muito obrigado!
8
EEN SPECTACULAIRE ONTDEKKING Twee nieuwe gedichten van Sappho David Omar Cohen
N
egen jaar na de ontdekking van een vorig fragment uit Sappho’s oeuvre presenteerde de Oxfordse papyroloog Dirk Obbink eind januari nieuws dat de wereld op zijn grondvesten deed daveren: twee nieuwe gedichten van de dichteres zouden zijn gevonden, waarvan één zelfs belangrijke informatie over Sappho’s grotendeels in nevelen gehulde biografie zou kunnen bevestigen. In een van tevoren gepubliceerde versie van een in de lente van 2014 te verschijnen artikel schreef professor Obbink dat hij de gedichten op een papyrus uit de derde eeuw na Christus had gevonden. Transcriptie, tekst en verdere informatie over de twee gedichten waren bijgevoegd, maar de omstandigheden omtrent deze vondst zijn buitengewoon schimmig. Niet alleen kon de papyroloog over de herkomst van de papyrus niets zeggen, daar de eigenaar (een particulier uit Londen) anoniem wilde blijven, maar ook is de officiële link naar de voorpublicatie van Obbink inmiddels offline gehaald. Uiteraard is het voltallige klassieke vakgebied direct op deze nieuwe gedichten gesprongen. Niet alleen de oudheidkundigen hadden belangstelling, ook media als NOS, Nu.nl, The Guardian en Welt.de besteedden aandacht aan de vondst. Wat maakt deze gedichten, los van het feit dat ze van Sappho lijken te zijn, zo interessant? Het tweede gedicht is in de vorm waarin professor Obbink het publiceerde slecht leesbaar, maar lijkt gericht aan Aphrodite. Intrigerender is het eerste gedicht, inmiddels bekend als het ‘Broersgedicht’ daar het over Sappho’s broers lijkt te gaan. Over de familie van de Muze van Lesbos weten we uit haar eigen gedichten weinig. De meeste woorden hebben latere antieke auteurs gewijd aan Sappho’s tragische dood ze zou, zoals in Ovidius’ Heroides wordt beschreven, ongelukkig verliefd zijn geworden op de veerman Phaon en, toen die haar liefde niet beantwoordde, van een rots zijn gesprongen. Van haar ouders, haar man en haar dochtertje Kleïs is niets dan hun namen bekend. De dichteres zou daarnaast drie broers hebben gehad, Charaxos, Erigyos en Larichos. Over haar oudste broer Charaxos schrijft Herodotos in de Historiën het volgende: 9
Rhodopis kwam naar Egypte op bevel van de Samiër Xanthes, en werd, eenmaal daar te werk gesteld, voor een immens geldbedrag vrijgekocht door een man uit Mytilene, Skamandronyos’ zoon Charaxos, de broer van de dichteres Sappho. (…) Charaxos ging, toen hij Rhodopis had vrijgekocht, terug naar Mytilene en werd door Sappho in een gedicht fel bekritiseerd. (II 135) Een flink gehavend fragment van Sappho (fr. 5 ed. Campbell) lijkt deze affaire te behandelen en spreekt over een broer, maar diens naam wordt niet genoemd. In fr. 15b ageert de dichteres tegen een zekere Doricha: volgens Strabo (17.808) zou zij dezelfde zijn als de door Charaxos vrijgekochte Rhodopis, maar Athenaios ontkent die identificatie in Het Geleerdenbanket (13.59c). Over Sappho’s tweede broer Erigyos is niets bekend. Haar jongste broer Larichos wordt onder andere door Athenaios genoemd (10.24): “En de mooie Sappho prijst geregeld haar broer Larichos als wijnschenker in het Prytaneion van de Mytileners.” Wat heeft dit nu met het ‘Broersgedicht’ te maken? In het door professor Obbink gepubliceerde lied wordt melding gemaakt van zowel Charaxos, die kennelijk op reis is, als van een jonge Larichos. Het gedicht zou, als het werkelijk van Sappho is, bevestigen dat dit inderdaad twee broers van haar waren. Genoeg reden tot enthousiasme dus. Maar er kwamen ook kritischere stemmen naar voren: is niet juist het blote feit dat het gedicht biografische informatie over één van ’s werelds meest bewonderde, maar ook meest mysterieuze dichteressen bevestigt, reden genoeg om aan een vervalsing te denken? Hoewel de schimmige omstandigheden omtrent de ontdekking van de gedichten en hun publicatie bepaald niet meehelpen, hoeft er allerminst sprake te zijn van een vervalsing. De versvorm en het Lesbische dialect lijken authentiek, en daarbij is het handschrift op de papyrus al bekend van een ander fragment van Sappho dat niet eerder voor onecht is aangezien. Dat hoeft natuurlijk niet te betekenen dat we echt met een gedicht van Sappho te maken hebben. Onder andere oudhistoricus Jona Lendering betoogde (zie ook zijn weblog Sargasso.nl) dat het net zo goed om een vervalsing uit de oudheid zou kunnen gaan, van een dichter die teleurgesteld was zo weinig informatie over het leven van de ‘Tiende Muze’ te kunnen vinden, en zelf met de gegevens die hij wel tot zijn beschikking had, aan de slag ging. Verschillende vervalsingen uit de oudheid zijn immers zo onaangenaam goed gelukt dat het geleerden de grootste moeite kost om over 10
de betwiste authenticiteit van bepaalde werken overeenstemming te bereiken Aischylos’ Vastgebonden Prometheus, een aantal dialogen van Plato, de poëzie van Sulpicia, ga zo maar door. Ook over Sappho’s ‘Broersgedicht’ is de academische wereld het voorlopig nog niet eens. Een intrigerend punt is, naast de broers waar over wordt gesproken, de opvallende rol van δαίμονες in de tekst. Meerdere geleerden hebben tevens gewezen op een mogelijke parallelplaats in Horatius’ Soracteode: men vergelijke τὰδ' ἄλλαπάνταδαιμόνεσσινἐπιτρόπωμεν (“maar laten we geheel de rest aan de Goden (?) overlaten” vv. 910) met “permitte divis cetera” (Hor. Oden I.9.9). Commentaar Vincent Hunink op Facebook: “De dingen overlaten aan de Goden, dat kan een Romein ook zelf opschrijven. Door na te denken.” Hunink publiceerde tevens een vertaling van het ‘Broersgedicht’ op zijn website. Er blijven, kortom, nog genoeg vragen onbeantwoord. Het wachten is voorlopig op de uiteindelijke publicatie door Dirk Obbink in het lentenummer van het Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 189 (2014). Wie de voorpublicatie alvast lezen wil, kan hem vinden op http://www.pannonbooks.hu/wpcontent/uploads/ObbinktanulmC3%A1ny. pdf. Een vertaling van het ‘Broersgedicht’ is hieronder bijgevoegd.
ἀλλ' ἄϊθρύλησθαΧάραξονἔλθην νᾶϊσὺμπλέαι·τὰμέν, οἴομαι, Ζεῦς οἶδεσύμπαντέςτεθέοι·σὲδ' οὐχρῆ ταῦτανόεισθαι, ἀλλὰκαὶπέμπηνἔμεκαὶκέλεσθαι πόλλαλίσσεσθαιβασίληανἬραν ἐξίκεσθαιτυῖδεσάανἄγοντα νᾶαΧάραξον, κἄμμ' ἐπεύρηνἀρτέμεας·τὰδ' ἄλλα πάνταδαιμόνεσσινἐπιτρόπωμεν· εὐδίαιγὰρἐκμεγάλανἀήταν αἶψαπέλονται· τῶνκεβόλληταιβασίλευςὈλύμπω δαίμον' ἐκπόνωνἐπάρωγονἤδη περτρόπην, κῆνοιμάκαρεςπέλονται καὶπολύολβοι. 11
κἄμμες, αἴκετὰνκεφάλανἀέρρῃ Λάριχοςκαὶδήποτ' ἄνηργένηται, καὶμάλ' ἐκπόλλανβαρυθύμιάνκεν αἶψα λύθειμεν. maar jij herhaalt alsmaar hoe je hoopt dat Charaxos met een vol schip terugkomt. Ik denk dat Zeus en de Goden weten, of dat gebeuren zal: maak jij je geen zorgen, maar laat me naar de tempel van Vorstin Hera gaan en vragen om een behouden thuiskomst voor Charaxos’ schip. Ik zal bidden dat hij ons in gezondheid aan mag treffen. Laat verder alles aan de Goden over: hoe vaak verschijnt er immers niet vanuit vervaarlijke stormen plots een heldere hemel? Ach, gelukkig zijn van de stervelingen zij, die Zeus vanaf de Olympos met een Godheid bijstaat in hun gezwoeg: die mensen leven gezegend! En wat ons betreft: wanneer Larichos zijn hoofd rechtop houdt en op een dag een man wordt, dan zal ons gezin inderdaad van zware zorgen bevrijd zijn.
12
HET BEGIN VAN HET EINDE Maurits de Leeuw
H
et is alweer enige tijd geleden dat in de Wau een college is besproken.* Het college van Piet Schrijvers, die dit semester vanuit zijn emeritaat tijdelijk was teruggekeerd aan de universiteit voor een college aan de masterstudenten van ACASA, mag echter niet onvermeld voorbij gaan. Op zijn eigen sneeuwbalmethode associërend kon ik het echter niet laten bij een bespreking van dit college alleen. Daarom heb ik de vrijheid genomen om nog een aantal andere zaken ter sprake te brengen waar ik mij mee bezig hield aan het begin van dit semester. Hopelijk zal een klassiek drieluik voldoende rode draad bieden. De afgelopen twee maanden gaf emeritus hoogleraar Latijnse literatuur(voorheen aan de Universiteit Leiden) Piet Schrijvers een college over de Agamemnon van Seneca. Schrijvers heeft in de afgelopen jaren de smaak van het vertalen goed te pakken gekregen. Schitterende tweetalige edities van het werk van Horatius, Lucretius en van de Aeneïs verschenen de afgelopen jaren bij de Historische Uitgeverij. Recentelijk heeft Schrijvers zich op het vertalen van Neroniaanse poëzie gericht met een vertaling van de Pharsalia van Lucanus en vertalingen van de tragedies van Seneca. Het eerste deel, dat de ‘vrouwentragedies’ Medea, Phaedra en Trojaanse vrouwen omvat (met een kaftvullende foto van Halina Reijn), beleefde afgelopen maand reeds zijn tweede druk. De vertalingen zijn steeds van uitstekende kwaliteit; daarnaast bewijst Schrijvers zijn lezers een zeer welkome dienst met zijn beknopte maar uiterst waardevolle inleidende essays per boek of tragedie. Het volgen van een college van deze éminence grise was dus niet te versmaden, al had ik mijn punten wel binnen en moest ik eigenlijk een begin maken met mijn scriptie. Dan maar wat langer doorwerken in de zomer. Allerminst werd ik in mijn verwachting van het college teleurgesteld. De eerste zeven colleges gaf Schrijvers zelf, daarna pas werden er vier colleges genomen voor presentaties van de studenten. Waar bij veel mastervakken een soort ‘zelfwerkzaamheids’ideaal aawezig lijkt te zijn, waardoor vrijwel alle colleges bestaan uit presentaties van studenten, was dit nu eens een aangename afwisseling waarbij de docent, per slot van rekening de expert op *
Om precies te zijn: een bespreking van David Rijsers college over de Ars poetica door Raphael Hunsucker, ‘Een ode aan poëtische vaardigheden’ in Wau 26.3 (2011), p. 459. 13
het gebied dat hij onderwijst, eerst eens liet zien hoe hij zijn onderzoek uitvoert. De opzet van het college was om de tragedies van Seneca, en in het bijzonder de Agamemnon, in een receptiehistorisch perspectief te bestuderen. Dat wil zeggen dat we zowel aandacht moesten hebben voor de traditie die voorafgaat aan Seneca’s tragedies, als ook voor het Nachleben van Seneca tragicus tot op de dag van vandaag. Schrijvers besprak in zijn eerste hoorcolleges thema’s als (het ontbreken van) Seneca’s poëtica, de relatie van de tragedies tot de Poëtica van Aristoteles en de Ars poëtica van Horatius, en de houding van het stoïcisme ten opzichte van poëzie/literatuur. Vervolgens toonde hij ons aan de hand van twee andere tragedies van Seneca, de Oedipus en de Thyestes, hoe hij te werk gaat wanneer hij een onderzoek uitvoert naar de voorgeschiedenis en receptie van een tragedie van Seneca. Op deze colleges was het Horatiaanse utile dulci sterk van toepassing: terwijl Schrijvers ons met zijn sneeuwbalmethode een lawine van prikkelende parallellen voorlegde als Brecht’s poëtica van het episches Theater, Artaud’s théâtre de la cruauté en stukken van Racine en Claus, leerde hij ons ook hoe je nu eigenlijk zo’n onderzoek aan kan pakken. Zijn colleges en handouts waren altijd gestructureerd naar de volgorde van zijn gedachtegangen (de sneeuwbalmethode): beginnend bij een aantal sleutelpublicaties liet hij ons zien hoe hij naar aanleiding van die teksten al associërend zijn onderzoek uitvoert en welke zoekmiddelen hij daarbij gebruikt. Ook benadrukte hij hierbij meermaals dat we geen interdisciplinaire teams nodig hebben om receptieonderzoek uit te voeren: met een gezond verstand en respect voor andere disciplines hoef je niet te vrezen om in je eentje receptieonderzoek te doen. Het omgaan met secundaire literatuur is daarbij een grote verworvenheid van classici: de secundaire literatuur bij de meeste andere letterkundige disciplines is vele malen kleiner dan die op het gebied van de klassieke auteurs, waardoor je als classicus, gewend aan de enorme hoeveelheid literatuur over auteurs als Homerus of Vergilius, al snel op de hoogte kan zijn van de belangrijkste wetenschappelijke discussiepunten over auteurs als Vondel, Racine of Brecht. Vervolgens was het woord aan de studenten, die nu gelijksoortige onderzoekjes moesten verrichten over de Agamemnon. Er werden allereerst presentaties gegeven over bodeverhalen, koorliederen en karakterisering van hoofdpersonages. Mijn eigen presentatie ging over de zogenaamde Orestis tragoedia van Dracontius, een auteur die leefde in Vandaals Africa aan het einde van de vijfde eeuw. In dit merkwaardige werk vertelt Dracontius de gehele Oresteia zoals die bekend is uit de tragedies van Aeschylus in duizend hexameters, die doorspekt zijn van retorische wendingen (de proloog bestaat 14
uit een aaneenschakeling van oxymora, waarvan de meest sprekende “impietate pius”is, gebruikt voor Orestes, die natuurlijk pius is aan zijn vader door zijn moeder te vermoorden). Ik was hiermee de eerste die een referaat hield over een receptieonderwerp; er volgden nog referaten over de tragedies van Seneca in het zeventiende eeuwse Nederlandse drama, over de receptie van Seneca tragicus in de achttiende en negentiende eeuw in Nederland en over een Oresteia (en het ontbreken van Senecareceptie) in NaziDuitsland. Het college is inmiddels alweer een tijdje afgelopen; ik dien alleen nog een definitief paper te schrijven over Dracontius. De Orestieactiviteiten bleken echter niet ten einde: vrijdag 28 maart zat ik in het Compagnietheater bij een Elektra, gespeeld door het Nationaal Toneel. Het script was niet een klassieke Elektra in stricte zin (van Sophokles of Euripides), maar de Elektra van de Oostenrijkse auteur Hugo von Hofmannsthal (18741929), die grotendeels gebaseerd is op de Elektra van Sophokles. Deze versie vormde tevens het libretto voor de gelijknamige opera van Strauss, die ik een aantal jaar geleden met Laverna in de opera in Amsterdam heb gezien. Hofmannsthals Elektra is bepaald niet ongeroerd gebleven door de onwtikkelingen in Europa en Wenen specifiek rond 1900: Nietzsches appolinische en dionysische krachten staan er tegenover elkaar in de personen van Chrysothemis en Elektra, terwijl Klytaimnestra wordt gekweld door Freudiaanse dromen. Het spel van de acteurs van het Nationaal Toneel was theatraal, niet in het minst dat van Mariana Aparicio Torres, wier mediterrane uiterlijk bijdroeg aan Elektra’s felle temperament. Deze Elektra week daarmee af van een doorsnee Nederlandse Elektrauitvoering, waarbij de rol van Elektra vaak veel onderkoelder wordt gespeeld. Wat mij betreft was dit een aangename afwisseling. Hoe dit bij de Oresteia van het Noord Nederlands Toneel op 9 april zal worden ingevuld, zal waarschijnlijk in de volgende Wau verslagen worden. Nog is het niet afgelopen met de Oresteia dit voorjaar: ik breng mijn zaterdagen door met het lezen van de Choephoroi van Aeschylus in groepsverband, waarbij we ons met een aantal studenten door het lastige Grieks vol tekstproblemen worstelen. We maken regelmatig dankbaar gebruik van het werk van twee eminente Nederlandse classici: P.C. Boutens’ vertaling en Groenebooms commentaar. Met een mengsel van bewondering en afkeur vergapen we ons aan het Nederlands uit de beroemde en beruchte vertaling van Boutens; we maken dankbaar gebruik van de commentaar van Groeneboom, die stelt dat men nooit helemaal tevreden kan zijn met een tekst en commentaar op de Choephoroi, want “de overlevering is zóó corrupt, dat men herhaaldelijk – in het bijzonder in de koorliederen – het goud van het dichterwoord ziet stralen zonder dit te kunnen grijpen.” 15
Zo stond het begin van mijn laatste semester van mijn studie in Amsterdam in het teken van de Oresteia. Dat was allerminst van tevoren de bedoeling geweest, maar mijn activiteiten van de afgelopen twee maanden overziend, kan ik niet anders concluderen. De titel die boven dit stuk staat is dan ook in zoverre toepasselijk dat het wat dramatisch klinkt en daarmee aansluit bij de inhoud van dit stuk. Ik heb in ieder geval niet een dramatische teneur voor dit stuk beoogd. Dat komt later wel, als het einde zich echt aan zal dienen.
PRIJSVRAAG Wie is deze meneer ook alweer? Stuur je antwoord naar
[email protected] en win Het feest van Saturnus door Piet Gerbrandy. Met dank aan Laverna.
16
SCHUBERT EN DE OUDEN NKVlezing Casper de Jonge en Wieneke Jansen Maurits Lesmeister
N
a heel Nederland al rondgereisd te zijn, deden Casper de Jonge en Wieneke Jansen (Universiteit Leiden), eindelijk de hoofdstad aan met hun muzikale lezing. In de sfeervolle, Laverna welbekende en behoorlijk volle zaal Tamboer aan de Overtoom vertelde De Jonge op donderdag 27 maart over Winckelmanns wetenschappelijke belangstelling voor Griekenland, de Duitse Romantische dichters en bovendien het gebruik van hun teksten door twee van de grote liedschrijvers uit de Romantiek: Franz Schubert aan het begin, Hugo Wolf aan het eind van de negentiende eeuw. In zijn kenmerkende bedaarde, heldere stijl, bestreek De Jonge de verschillende aspecten die de relatie van de componisten tot de Oudheid bepalen. Hij begon met wijzen op de gelaagdheid van het onderzoek, waarin je, zoals altijd bij receptie, te maken hebt met een oude en een nieuwe tekst, maar nu ook nog met hoe de componist daarmee omgaat: de beide behandelde toonzetters zijn beroemd om de virtuoze manier waarop ze de betekenis van hun teksten kunnen benadrukken in de muziek. Daarnaast besprak hij, na een vogelvluchtbespreking van de Duitse laatachttiendeeeuwse literatuur, een aantal van de voornaamste dichters en thema’s die aan bod kwamen. Goethe (die correspondentie met Schubert tot diens teleurstelling weigerde), Schiller (die ook de maker van de tekst van Beethovens laatste symfonie was) en Müller (vooral bekend van de cyclus Winterreise) waren hofleveranciers van de Duitse Romantische lieddichters. Aan de hand van een aantal liedteksten liet De Jonge vervolgens zien dat de voornaamste thema’s die verband houden met de Oudheid, met de Griekse literatuur of mythologie te maken hebben. De eerste tekst bezong een nostalgisch verlangen naar Griekenland (O schöne Welt, wo bist du?), een andere was een naar het Duits vertaald anakreontisch lied. Op zichzelf natuurlijk al interessant genoeg, maar het wordt pas echt begrijpelijk, en bovendien nog aangenamer, als je de liederen ook echt hoort. Daar kwam Wieneke Jansen, de zangeres, in het spel. De Jonge kroop achter het klavier en samen gaven ze een mooie, ingetogen uitvoering van ongeveer acht liederen, merendeels van Schubert, verdeeld over de avond. Soms werd er een passage of zelfs een lied herhaald, als De Jonge op bepaalde zaken wilde wijzen, en zonder al te technisch te worden, maakte hij op een aantal 17
plekken treffend duidelijk op welke manier de toonzettingen bij de tekst aansloten, en dat het geen rechttoe rechtaan begeleidingspartijtjes zijn. In An die Leier wees hij op de harmonische en melodische contrasten tussen de epische en lyrische poëzie die tegenover elkaar worden gezet in de tekst, en bij het enige lied van Wolf dat gespeeld werd liet hij, voor het helemaal te spelen, de maten horen die een krekel en een nachtegaal uitbeeldden. Omdat je op een avond Schubert toch amper om de Winterreise heen kan, greep hij tot slot de gelegenheid aan om er fijntjes op te wijzen dat niet achter alles per se de invloeden van de Oudheid hoeven zitten: zijn stelling dat de drie zonnen uit Die Nebensonne waarschijnlijk niet gebaseerd waren op een passage bij Euripides waarin Orestes alles dubbel ziet, vormde een goede aanleiding om het lied ten gehore te brengen. Terecht werd er uitbundig geapplaudisseerd voor het duo, dat als echte sterren door een (beschaafd) scanderend publiek werd gemaand om als toegift een lied te herhalen.
18
CLASSICI MET EEN TWEEDE OPLEIDING Reportage David Omar Cohen
W
ie Grieks en Latijn studeert, wil natuurlijk uiteindelijk gediplomeerd classicus worden. Wil je je kennis op dat vakgebied buiten de door de studie verplicht gestelde kaders willen verbreden, dan zijn heb je als student de UvA veel in meer of mindere mate ‘klassieke’ vakken tot je beschikking: papyrologie, antieke wijsbegeerte, historische grammatica van het Latijn, enz. enz. bieden de nodige verdieping. Maar een student GLTC kan ook kiezen voor een zelf samengesteld pakket samenhangende vakken oftewel een minor, variërend van sterrenkunde tot geschiedenis, of van muziekwetenschap tot rechtsfilosofie. Er zijn echter ook studenten die zich niet alleen naast hun klassieke opleiding in een ander deelgebied willen bekwamen, maar er zelfs een complete bacheloropleiding naast volgen. Waarom doen ze dat? Hoe ziet het leven van iemand met twee studies eruit, zowel qua college en tentamenrooster als ’s avonds in de kroeg? Kunnen ze classici die overwegen een tweede opleiding te volgen advies meegeven? De Wau vroeg in deze reportage vijf studenten met een tweede studie naar hun ervaringen. 1. Koosje Hageraats 1e jaar BA Engelse taal en cultuur (voltijd) 1e jaar BA Latijnse taal en cultuur (deeltijd) “Waarom Latijn en Engels? Het komt erop neer dat ik allebei fascinerend vond en niet kon kiezen. Ik begon dit jaar dan ook met de voltijdpropedeuse Engels en studeerde Latijn er in deeltijd naast. Dat klinkt als een heleboel en dat is het ook: vooral in het eerste semester had ik veel contacturen. Meestal zat ik twee halve dagen en drie dagen van negen tot vijf plus twee halve dagen in de collegezaal, en daarnaast moet je natuurlijk het nodige voorbereiden. In de propedeusefase heb je nog geen algemene vakken die je tegen elkaar weg kunt strepen, maar doordat ik twee talenstudies doe, zijn er wel flink wat overeenkomsten in de behandelde stof – Engelse en Latijnse syntaxis zijn natuurlijk verschillend, maar de theoretische basis hoef je 19
natuurlijk maar één keer te leren. Wat me heel erg mee is gevallen, is de mate waarin de docenten die ik heb leren kennen, niet alleen bij de kleine vakgroep Latijn maar ook bij de grootschaligere studie Engels, gedreven worden door enthousiasme en hun studenten heel graag willen helpen. Bij die laatste opleiding ben je wel meer op jezelf aangewezen: je moet altijd op eigen initiatief op een docent afstappen wanneer je wat moeite hebt met het bijhouden van de stof, of bijvoorbeeld een tentamen wilt verzetten of als er twee colleges overlappen. Op het inhoudelijke vlak komen mijn twee studies natuurlijk vaak samen; als het over de Middeleeuwen of over het toneel van Shakespeare gaat heb je aan Latijn en kennis van de Oudheid überhaupt ontzettend veel. Maar het meeste plezier had ik dit jaar bij het vak Proficiency: Rhetoric and Writing, waar we ons bezighielden met antieke retoricaen die theorieën toepasten op moderne redevoeringen. Het was waanzinnig om vanuit de Latinistiek bekende stijlfiguren uit toespraken van Obama of speeches bij de Oscars te moeten halen. Vooral bij Laverna heb ik dit jaar veel aansluiting gevonden, daar ben ik erg blij mee.Bij de studievereniging Engels zul je me minder vinden – naast het studeren doordeweeks en het Lavernabestuur doe ik vooral dingen waarbij ik me kan ontspannen en mijn hoofd leeg kan maken. Ik merk ook wel dat je, wanneer je gemotiveerd bent en plezier hebt in je opleiding, een heleboel kunt doen en kunt leren, maar ook doordat je bij je hoofdvakstudie een minimum van 48 punten moet halen om door te mogen gaan was de combinatie Engels – Latijn voor mij toch net iets te veel. Spijt heb ik er geen moment van, want ik weet nu dat ik in ieder geval voorlopig in de Latinistiek verder wil. Sowieso is het een enorme verrijking om tijdens je studietijd ook buiten je eigen vakgebied te kijken: de Klassieken vormen een erg gesloten gemeenschap, en de onderwijsvorm is bij andere opleidingen vaak wat anders. Bij Engels kijk je veel globaler naar teksten en gaat het eerder om de algemene inhoud of het effect van die tekst dan de talige en historische aspecten. Als je met beide benaderingen leert werken, verbreed je jezelf enorm. Ik kan het iedereen dan ook van harte aanbevelen om zich eerst alleen op de propedeuse Klassieken toe te leggen, maar daarna absoluut een tweede studie te gaan volgen.” 2. Tristan Kuen 3e jaar BA wis en natuurkunde 2e jaar BA Griekse en Latijnse taal en cultuur
20
“Mijn eigenlijk studie is een dubbelbachelor wis en natuurkunde. Die opleidingen liggen op bepaalde gebieden zo dicht bij elkaar dat je er een combinatiestudie à 240 EC van kunt maken, waarbij je bijvoorbeeld bepaalde wiskundige natuurkundevakken niet volgt. In mijn eerste jaar merkte ik dat het vrij goed ging en besloot ik een oude liefde van school, Klassieke Talen, ook maar weer eens op te pakken. Ik heb vervolgens met veel plezier een aantal vakken uit het eerste jaar gedaan. Het is een heel andere onderwijsvorm waar je bij Klassieken mee te maken krijgt: een taal leren, die kennis vervolgens toepassen op een tekst, en daarna geïnspireerd reflecteren op wat je gelezen hebt – dat vormde een hele verademing ten opzichte van colleges algebra waar je constant moet opletten en iedere stap moet kunnen volgen én reproduceren. Wel viel me een onverwacht verschil tussen classici en wis en natuurkundigen op: er is bij de bèta’s die ik ken namelijk niemand die op school Grieks en Latijn had en er niet goed in was. Mensen zijn in de Oudheid geïnteresseerd en hebben belangstelling voor literatuur en kunst. De klassieken vormen bij de colleges vaak genoeg een gespreksonderwerp. Omgekeerd was dat, uitzonderingen daargelaten, veel minder het geval. Wanneer je overweegt vakken buiten je eigen faculteit te gaan volgen, zijn studieadviseurs een groot struikelblok. Bij geesteswetenschappen zei men dat ik òf alleen de taalverwervingsvakken mocht volgen, òf me dan maar voor de hele studie moest inschrijven – dat laatste was me juist door de bètafaculteit met klem afgeraden. Studieadviseurs denken al gauw dat iets te moeilijk is en zijn niet enthousiast over studenten die meer willen doen dan wat er wordt voorgeschreven. De docenten van Grieks en Latijn gingen daarentegen bijzonder prettig met me om als ik eens een tentamen moest verzetten. Je wordt als student van een kleine opleiding niet alleen behandeld als een individu, maar ook als iemand die te vertrouwen is en geen medestudenten over de tentamenvragen gaat uithoren. Wiskundigen die hun tentamen mondeling hebben afgelegd bij de docent thuis zijn er wel, bij natuurkunde is zoiets absoluut ondenkbaar. Bij het volgen van vakken Grieks en Latijn heb ik nooit het gevoel gehad dat ik vrije tijd in moest leveren. Doordeweeks had ik genoeg tijd over om piano te spelen, concerten te bezoeken of naar de bioscoop te gaan. Wel merkte ik dat het collegerooster niet alleen vij vol is als je twee studies volgt, maar ook het beklijven van de stof ondermijnt: het is prettig om na een college je aantekeningen nog een keer door te kunnen nemen en te kunnen nadenken over wat je hebt geleerd. Dan blijft het je beter bij, maar als je zo veel wilt volgen schuift een boel werk naar de tentamenweek op. Omdat ik geen professionele ambities heb met de Klassieken en ik bij het 21
studeren op een gegeven moment merkte dat ik steeds minder met wis en natuurkunde bezig was, heb ik uit zelfbescherming Grieks en Latijn op een lager pitje gezet. Voor mezelf heb ik er veel plezier van dat ik een aantal vakken heb gedaan, en af en toe komt het bij mijn studie ook om de hoek kijken: op reis door Edinburgh kon ik bijvoorbeeld erg genieten van het Latijn van Newton. Euclides zou ik ook nog eens willen lezen. Of ik me ooit intensief met de Oudgriekse wiskunde bezig zou willen houden, weet ik niet, maar in ieder geval staat er straks een prachtige minor op mijn diploma.” 3. Inger Bults 5e jaar BA Griekse en Latijnse taal en cultuur 4e jaar BA rechten (deeltijd) “Al vanaf de brugklas vind ik Latijn heel erg leuk en ook Grieks behoorde in het eindexamenjaar tot mijn favoriete vakken. Ik begon in 2009 dan ook eerst alleen met Grieks en Latijn, maar ik wist toen al dat ik ook graag iets met rechten wilde doen en hoorde al snel dat het mogelijk was om je in deeltijd in te schrijven voor een tweede studie. De rechtenstudie ben ik gaan volgen omdat ik graag wilde weten hoe het hele juridische systeem in elkaar zit en wat men daarmee kan en moet. Het leek me goed om van alles te weten te komen over deze grote wereld en wellicht daarmee verder te gaan. Toen ik bij Mathieu over deze mogelijkheid ging praten, prees hij weliswaar mijn teugelloze nieuwsgierigheid, maar moest hij me wel waarschuwen dat het erg zwaar zou worden als ik daadwerkelijk twee opleidingen ging volgen. Het collegerooster kan inderdaad schrikbarend vol zitten, maar gelukkig is rechten een studie waarbij je veel zelfstandig kunt werken. Hoe zwaar het werk doordeweeks is, hangt dan ook vooral af van de mate waarin je je werk zelf in kunt plannen. Wel is het met tentamens af en toe lastig: ik prijs me dan ook gelukkig om onze docenten, die heel aardig voor ons zijn. In het begin hebben zij me ook wat op weg geholpen, maar voor de rest heb ik veel over het universitaire systeem zelf moeten uitvogelen: waar je wat bij wie moet invullen, inleveren, aanvragen,etc. Rechten en klassieke talen zijn in de bachelorfase niet echt studies die zich vaak laten combineren. Wij moeten natuurlijk wel eens papers schrijven en daarbij zelf onderwerpen aandragen: een keer heb ik voor klassieken dan ook een essay geschreven over Romeins recht. Bij enkele vakken van rechten kom ik wel eens, zeer tot mijn vreugde, termen tegen uit het Latijn. (Maar als de docenten die weten te verhaspelen, word ik natuurlijk iets minder gelukkig.) Als mensen me vragen wat ik hiermee nou wil doen, en of ik mijn beide 22
studies wil gaan combineren, dan begin ik soms een mooi verhaal over dat ik van mening ben dat zo ongeveer alles begon bij de Grieken en de Romeinen, of vertel eerlijk dat ik simpelweg niet kon kiezen. Of en hoe ik verder wil gaan met allebei, weet ik nog niet. In ieder geval wil ik in mijn leven doorgaan met Grieks en Latijn, omdat beide talen deel van mijn grootste liefdes zijn. Maar hoe het ook loopt, ik ben nu in ieder geval erg blij dat ik de studies naast elkaar kan volgen. Grieks en Latijn heb ik inmiddels zo goed als afgerond, met rechten ben ik nog aan het stoeien. Het bestaan van een dubbelstudent is pittig, maar af en toe blijft er zelfs voor een heus studentenleven tijd over… Niettemin moet je vaak je φρένες volgen, een borrel laten schieten en ’s avonds gewoon aan de studie.” 4. David Cohen 3e jaar Griekse en Latijnse Taal en Cultuur 1e jaar Duitse Taal en Cultuur “Tijdens mijn eerste jaar bij de Klassieken groeide geleidelijk het besef dat ik literair vertaler wilde worden. Met die ambitie en met het inspirerende onderwijs van mijn leraar Duits in gedachten, die zijn leerlingen zonder pardon tachtig gedichten voor een mondeling liet voorbereiden, besloot ik me in mijn tweede jaar voor één vak bij Duits aan te melden bij wijze van proef. Duitse Taal en Cultuur voor 1648 bleek een schot in de roos, zozeer zelfs dat ik besloot de hele opleiding te volgen. Wie zich pas in zijn derde studiejaar klassieken aan een tweede opleiding inschrijft, heeft ervaring met het studeren en weet goed waar hij of zij aan begint. Aan de andere kant moet je een studiejaar vol zelfstandig werk combineren met een propedeusefase vol contacturen, wekelijks in te leveren opdrachten en aanwezigheidsplicht. Met vijf dagen college op de universiteit en de nodige voorbereiding blijft er dan ook weinig tijd over om doordeweeks naast je studies leuke dingen te doen. Ik probeer in mijn werkschema iedere week één dag helemaal vrij te houden zodat het werk te overzien blijft en dat lukt goed. Doordat je de keuzeruimtes van beide bachelorprogramma’s tegen elkaar kunt wegstrepen, is de studielast te overzien. Bij een tweede taalstudie komen daar ook nog eens algemene vakken bij, die je maar één keer hoeft te volgen. Met het rooster heb ik waarschijnlijk ongelooflijke mazzel: het hele jaar overlapt geen enkel college. Studenten die een tweede studie naast Grieks en Latijn willen doen, zou ik dan ook aanraden al zoveel mogelijk hogerejaarsvakken in hun tweede jaar te volgen, bijvoorbeeld 23
wetenschapsfilosofie en Homeros/Vergilius. Tot dusver vind ik het volgen van twee studies niet alleen een uitdaging, maar bovenal een immense verbreding en een te gek avontuur. De werkwijze is zo anders: actief een taal spreken, tekstanalyse op films toepassen en literatuurwetenschap bedrijven vanuit een maatschappelijke invalshoek zijn dingen die je bij GLTC niet snel leert. Maar wat mij het beste bevalt, zijn de mogelijkheden om de stof van twee taal en literatuuropleidingen te combineren. Zo kon ik het seminar onderzoeksvaardigheden afsluiten met een presentatie over Vergiliusreceptie in Heinrich von Veldekes Eneasroman. Nu in het tweede semester schrijf ik bijvoorbeeld voor een essay over Friedrich Hölderlin en zijn vertalingen van Pindaros’ overwinningsliederen. Ik verheug me vooral op een paper voor Duitse Taalverwerving III, over het einde van Christian Krachts poproman Faserland (1995). Daarin wil de hoofdpersoon ’s nachts, na een mislukte speurtocht naar het graf van Thomas Mann, het meer van Zürich oversteken en betaalt hij een oude man in een bootje om hem over te zetten. De slotzin luidt: “[D]er Mann schiebt die Ruder durch diese Metalldinger und rudert los. Bald sind wir in der Mitte des Sees. Schon bald.” De norse veerman Charon in een Zwitserse gedaante, hand in hand met Goethes Wanderers Nachtlied II… dat is prachtig.” 5. Michèle Meijer BA Kunstgeschiedenis (afgerond) BA Griekse en Latijnse taal en cultuur (afgerond) momenteel MA Ancient Studies aan de VU “Op school dacht ik altijd dat ik in een bètahoek terecht zou komen. Vakken als natuurkunde vond ik geweldig, maar ik moest er heel hard voor werken en besloot uiteindelijk iets te gaan doen waar ik plezier in had en waarbij ik niet tegen genieën op zou hoeven boksen. Mijn leraar klassieke talen raadde me aan op de VU te gaan kijken, en zowel klassieken als kunstgeschiedenis bevielen daar op mijn meeloopdagen zo goed dat ik besloot in mijn eerste jaar, 2009 was dat, aan beide studies te beginnen. Ik zag mezelf op dat moment nog niet voor de klas staan en voelde me veel meer aangetrokken tot het restaurateursvak, of tot het werk als conservator. Twee bachelorprogramma’s naast elkaar te volgen houdt, in tegenstelling tot wat ik verwachtte, helemaal niet in dat je een kluizenaarsbestaan betrekt. Ik heb zelden ’s avonds gestudeerd, was buiten de colleges zelfs lid van een roeiclub en zat in de regel gewoon overdag van negen tot vijf aan mijn bureau, en plakte daar meestal in het weekend twee halve dagen aan vast. Je moet absoluut hard werken, maar daar ontkom je bij klassieken ook niet aan, 24
dat weet iedere student die Griekse syntaxis heeft gehad maar al te goed… Bij kunstgeschiedenis gingen de vele uren echter voornamelijk in puur stampwerk zitten: naast een flinke voorraad schilderijen die je moest kennen kregen we stapels artikelen om te lezen en uit je hoofd te leren. Doordat het zulke andere manieren van kennisverwerving zijn kun je prima op een avond een aantal kunstwerken uit je hoofd leren en een tekst van Cicero vertalen. Toch was, hoe verschillend mijn studies ook waren, met allebei in het eerste jaar beginnen wel erg heftig. Na de propedeuses heb ik de vakken dan ook verspreid en ben ik uiteindelijk in vier jaar afgestudeerd. In het begin wist ik nog niet zeker of het zou gaan lukken en daarom heb ik klassieken altijd vooropgesteld, zodat die studie in ieder geval goed zou gaan. Dat zou ik iedereen die iets naast zijn eigenlijke bachelor wil doen wel aanraden, denk ik. Het lastigste vond ik de werkdruk, en het gevoel dat die continu is: wanneer je één tentamen niet haalt, moet je dat later herkansen en dan wordt het in een tentamenweek al snel echt te veel. Of ik de opleidingen goed kon combineren? Inhoudelijk heb ik aan mijn kunststudie bij Grieks en Latijn weinig gehad, maar dat is vooral omdat de VU minder met oudheidsreceptie bezig is dan de UvA. Ik was wel bij de kunsthistorici tot het meisje gebombardeerd dat met haar antieke kennis alle afgebeelde mythen wel zou herkennen. Roostertechnisch ging het vaak goed, maar af en toe was het veel gestress met overlappende colleges, die ik dan om de week bezocht, en tentamens die samenvielen. Bij kunstgeschiedenis, toch een vrij grote studie waar je minder contact hebt met je docenten, waren ze al snel van mening dat ik ‘eigenlijk’ klassieke talen studeerde en het zelf maar uit moest zoeken. Op dat soort momenten merk je hoe prettig het is om bij Grieks en Latijn te zitten: de docenten klassieken vonden het alleen maar heel leuk dat iemand hun opleiding volgde en waren altijd bereid iets voor me te regelen. Mede daardoor heb ik er geen moment spijt van dat ik twee studies heb gedaan. Uiteindelijk besloot ik dat ik restaureerwerk eigenlijk vandalisme vond en te veel van oude dingen hield om ooit een goede restauratrice te kunnen worden. Toch geniet ik in mijn leven nog heel erg van mijn studie Kunstgeschiedenis. Iedereen die zijn kennis graag wil verbreden en er de toewijding voor heeft kan ik een tweede studie van harte aanraden.”
25
VAN LEERLING NAAR STUDENT Een wereld van verschil (?) Baukje van den Berg Rondom de school staan bomen waaraan kleine appeltjes groeien. Een aantal vijfdeklassers vond het dinsdag het zevende uur leuk om hiermee door de klas te gaan gooien. Vanzelfsprekend deden zij dit wanneer ik het niet zag, wanneer ik iets op het bord schreef bijvoorbeeld of net de andere kant op keek.
D
it citaat is afkomstig uit een van de vele ‘blogs’ over mijn ervaringen in de klas die ik tijdens de lerarenopleiding bij wijze van reflectieverslag diende te schrijven. Het voorval vond plaats in een van de eerste weken dat ik op het Sorghvliet Gymnasium in Den Haag werkte. Mijn vijfde klas Latijn vond het interessant bij zo’n nieuwe, onervaren docent als ik was, eens te kijken wat voor vlees ze in de kuip hadden. Om u gerust te stellen: mijn leercurve was mede door dit soort voorvallen met name in het begin van het jaar erg steil – ik leerde snel waar mijn grenzen lagen en hoe ik leerlingen zover kon krijgen dat ze deden wat ik wilde. Na deze bewuste les heb ik geen appeltjes meer door de klas zien vliegen (wel nog een keer een boterham, geloof ik). Het leeftijdsverschil tussen een eerstejaars GLTCstudent en een gymnasiumleerling uit de vijfde mag in de meeste gevallen dan klein zijn, het mag door dit voorbeeld duidelijk zijn dat onderwijs geven aan studenten of leerlingen een wereld van verschil is. Of valt dat eigenlijk best mee? Voor dit artikel heb ik voornamelijk uit mijn eigen ervaringen op het Sorghvliet Gymnasium en op de RuG (Latijnse grammatica) en UvA (Griekse syntaxis) geput, aangevuld met ervaringen van collega’s. De beschreven ervaringen met studenten zijn fictief; elke overeenkomst met bestaande personen, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Studenten vs. leerlingen: gedrag tijdens de les Het eerste dat je bij de lerarenopleiding leert, is hoe je orde moet houden. Op de eerste dag van de opleiding maakten we onze eigen ‘ordeladder’: een lijst met manieren waarop je ordeverstorend gedrag kunt corrigeren, beginnend bij iemand geïrriteerd dan wel verontwaardigd aankijken en eindigend bij de betreffende leerling eruit sturen en straf geven. Het is hierbij de kunst de 26
ordeverstoring ‘zo laag mogelijk op de ladder’ te laten stoppen. Opmerkelijk hierbij is dat men er a priori vanuit gaat dat er ordeverstoringen zullen plaatsvinden (niet geheel onterecht, zoals al gauw bleek; zie eerder aangehaald incident). Terwijl ik op school veel energie heb gestoken in ervoor zorgen dat leerlingen niet door me heen praatten, niet aten in de les, niet met de boterham die ze dan toch niet mochten eten gingen gooien etc., kan de ordeladder bij het doceren aan GLTCstudenten linea recta de prullenbak in. In het enkele geval dat een student tegelijkertijd met mij aan het woord was, werd er bovendien gesproken over een aan het vak gerelateerd onderwerp (het participium bijvoorbeeld, of de conditionele bijzin). Om een iets genuanceerder beeld van leerlingen te schetsen: het is ook regelmatig gebeurd dat leerlingen door hun enthousiasme niet stil te krijgen waren. Zo heb ik in de tweedeklaseens een les over de Griekse goden gegeven. Mijn verhaal werd constant onderbroken omdat iedere leerling graag, en het liefst eerder dan de rest, wilde vertellen wat hij of zij al over de goden wist. ‘Ordeproblemen’ van een heel andere orde dus. Studenten vs. leerlingen: motivatie voor het vak Algemeen bekend is dat waarschijnlijk het grootste verschil tussen GLTCstudenten en gymnasiumleerlingen hun motivatie is. GLTCstudenten zijn intrinsiek gemotiveerd: ze hebben er zelf voor gekozen klassieke talen te gaan studeren. Voor de meeste leerlingen zijn Grieks en Latijn een noodzakelijk kwaad – is school in het algemeen een noodzakelijk kwaad. Er zijn zoveel dingen die veel belangrijker zijn in het leven van een puber (sporten, uitgaan, vrienden). En waarom begint school eigenlijk zo vroeg? De meeste leerlingen begrepen dan ook erg goed dat ik ging stoppen met lesgeven op school: wie wil dat nou, vrijwillig het grootste deel van de tijd op school doorbrengen en dan ook nog eens lesgeven aan ongemotiveerde leerlingen (het ontbrak hen niet aan zelfkennis). Aan de andere kant leken ze ook niet echt te begrijpen dat ik liever vrijwillig al m’n tijd aan een of andere Byzantijnse geleerde wilde besteden en ernaar uitkeek wekenlang met m’n neus in de boeken te zitten. Lesgeven aan studenten leek ze dan wel leuk – die hadden tenminste zin in klassieke talen. Maar laten we ook dit punt nuanceren: dit schijnbare gebrek aan motivatie geldt niet voor iedere leerling en is vaak eerder een houding dan echte desinteresse. Mijn brugklassers vonden Latijn juist leuk! En makkelijk! (Ik hoop dat ze dat nog steeds denken.) Bovendien heb ik ook van de vaak wat onwillige vierde en vijfdeklassers positieve geluiden gehoord. Zo herinner ik me dat mijn vierdeklassers eens op vrijdagmiddag het laatste uur aandachtig 27
naar een half uur durend verhaal over Griekse geschiedenis hebben geluisterd. Ik quote wederom uit mijn blog: Toen ik hen hier achteraf mee complimenteerde, antwoordden zij dat de lengte zo net te doen was; veel langer had het niet moeten duren. Daarnaast luisterden zij goed omdat zij wisten waarover ze aantekeningen moesten maken en omdat ze het een leuk verhaal vonden. De meeste leerlingen zijn in principe leergierig en geïnteresseerd. Met de juiste benadering krijg je een hoop gedaan. Het is meer dat het binnen de meeste groepen pubers not done is te laten merken dat je Latijn eigenlijk best leuk vindt. Studenten vs. leerlingen: ‘huiswerk’ Tot slot een eeuwig punt van discussie: huiswerk. Misschien hangt dit samen met motivatie, maar ook de meest gemotiveerde leerlingen maakten er een sport van zo min mogelijk huiswerk op te krijgen (dat ze vervolgens dan wel maakten). En ook studenten heb ik er wel eens op kunnen betrappen niet helemaal voorbereid naar college gekomen te zijn (ervan uitgaande dat dit niet aan een gebrek aan motivatie voor de Griekse syntaxis of Latijnse grammatica lag). De mooiste smoes die ik heb gehoord is afkomstig van een leerling uit de vierde klas: “Mevrouw, het spijt me zeer, maar ik kon m’n huiswerk echt niet maken. Ons huis is zó groot dat ik m’n tas niet meer terug kon vinden.” Hoewel hier duidelijk een bepaalde mate van onwil in het spel was, is dat niet altijd het geval. Soms ligt het aan een gebrek aan overzicht, organisatie en planning. Zo heb ik eens een brugklasser aan het huilen gemaakt door een (allang geplande) SO te geven. Het was hem volledig ontgaan – het stond niet in z’n agenda. Nadat ik hem had beloofd dat hij het over mocht doen als het niet goed ging – wat moest ik anders? hij brak m’n hart, die snotterende twaalfjarige – kwam hij weer een beetje tot bedaren. Hierin ligt vanzelfsprekend een groot verschil met studenten, die beter kunnen plannen en een groter verantwoordelijkheidsgevoel hebben. Althans, daar ga ik, op dit moment nog onwetend van de tentamenuitslagen, vooralsnog vanuit. (Op het moment van schrijven ligt aan mijn rechterhand een stapeltje syntaxistentamens te wachten nagekeken te worden).
28
Conclusie Natuurlijk is er een groot verschil tussen studenten die echt geïnteresseerd zijn in je vak en leerlingen die liever met heel andere dingen bezig zijn. De ene groep wil precies weten hoe het zit met die coniunctivus in deze hoofdzin. En waarom is daar een aoristus gebruikt? De andere groep wil vooral weten wat je in het weekend hebt gedaan en hoe je vriendje heet. Het een is vooral een inhoudelijke uitdaging, het ander een uitdaging in motiveren en betekenis geven. Uiteindelijk blijft de kern van doceren hetzelfde: met enthousiasme kennis over je vak overdragen. En dat is gewoon heel leuk. Piet verklaarde zelf dat hij, voor zijn gevoel, altijd net niet buiten de boot valt binnen de academie: op het moment dat hij net iets beter begint te leren kennen, gaat zijn interesse weer naar iets anders uit. Zo zal het ook nu gaan, in ieder geval wat de vertaalpraktijk betreft: de volgende vertaling die van Piets hand zal verschijnen, is die van de Poetica van Aristoteles. We kijken nu al uit naar het verschijnen ervan, dat hopelijk dan ook weer gepaard zal gaan met zo’n mooi symposium.
29
WIE HET FOUT HEEFT MOET DRINKEN Raadselgedichten in de Anthologia Palatina Daan van Diemen
R
aadsels zijn tegenwoordig moeilijk serieus te nemen. Als je gedrochten als “Wat is het verschil tussen een dood vogeltje?’’ (Antwoord: “Zijn ene pootje is even lang.”) niet meerekent, zijn de meeste raadsels van deze tijd nog steeds te vinden in Oom Donalds moppentrommel die om de zoveel tijd in een Vrolijk Weekblad verschijnt. Bijvoorbeeld: “Het loopt door de woestijn en het praat veel.” Antwoord: “Ali Blabla.” Ze zijn bijna niet te raden als je ze niet eerder hebt gehoord, en het antwoord/de clou is altijd absurd en dus verrassend. Met het intellect van de beraadselde of raadselaar heeft het weinig meer te maken. Enkele van de mooiste raadsels die ik ken las ik toch al weer een jaartje of tien geleden in De hobbit van Tolkien. De wedstrijd tussen Gollum en Bilbo zorgde voor een mooie reeks raadsels die bijna allemaal metrisch en rijmend waren geschreven. Natuurlijk voegde het feit dat het een strijd op leven en dood was veel toe aan de sfeer en spanning. Ik neem aan dat deze prachtige scène is gebaseerd op de strijd tussen Oedipus en de Sfinx, waar een van de beroemdste raadsels ooit uit kwam rollen – wat het ook tot het slechtste raadsel ooit maakt, want iedereen kent het antwoord al. Gelukkig zijn raadselwedstrijden meestal minder dodelijk als ze tussen vrienden worden gehouden, iets wat op de Griekse symposia een geliefd tijdverdrijf was. Men vertelde omstebeurt een raadsel aan zijn buurman, en als hij het antwoord niet wist te raden moest hij een beker wijn achterover slaan, of een slok wijn met zout nemen. Kortom, het vertellen van raadsels was een drankspel. Nu is er een mooi aantal van deze griphoi of ainigmata, zoals ze werden genoemd, tot ons gekomen in het veertiende boek van de Anthologia Palatina. Dit boek is behalve met raadselgedichten ook gevuld met wiskundesommen in dichtvorm. Vanwege de moeizame combinatie van wiskunde en alcohol neem ik aan dat die laatste niet op symposia werden voorgedragen, maar het zijn natuurlijk ook gedichten die een antwoord verwachten dat uit ‘s lezers intellect moet voorkomen. Ook bestaat het boek uit orakels, die in zekere zin vanwege hun veelal ambigue karakter ook als raadsels beschouwd kunnen worden, en een handjevol andere gedichten dat 30
nergens anders een plaats kon vinden: 150 gedichten in totaal. De meeste van de raadselgedichten zijn nu nog steeds leuk om te lezen, omdat ze gaan over alledaagse dingen die wij nu nog kennen. Een enkele keer is wat extra kennis vereist. Zo moet je toch weten dat klysma’s vroeger van ivoor en geitenhuid werden gemaakt om de laatste hint van gedicht 55 te begrijpen. Voor enkele andere gedichten heb je een goede kennis van mythologie of de Griekse taal nodig, maar gelukkig weet ik dat dat voor de Waulezer niet het grootste probleem zal zijn. Hieronder is mijn (helaas wat minder poëtische) vertaling van een aantal van mijn favoriete raadsels, en een wiskundige som die ik stiekem ook erg leuk vind. De vertaler van de Loebeditie was zo behulpzaam de antwoorden in het Engels bij de gedichten te geven (bij één gedicht wordt het antwoord echter in het Latijn gegeven: est scrotum), maar omdat daardoor het plezier toch wel aanzienlijk minder is, zullen de antwoorden elders in deze Wau vermeld staan. Succes! We beginnen makkelijk: een aantal rare paradoxen die toch een herkenbaar ding beschrijven. A.P. XIV. 56 Als je me ziet, zie ik jou. Je kijkt met je ogen, Maar ik kijk niet met m’n ogen, want ik heb geen ogen. Als je wil, spreek ik zonder stem, want jij hebt Wel een stem, maar ik heb lippen die tevergeefs openen. Iets moeilijker: dit is een mooi raadsel, omdat dezelfde metafoor de hele tijd wordt volgehouden. Andere raadsels willen nog wel eens wat beelden afwisselen. A.P. XIV.14 Eén wind, twee schepen, tien matrozen roeien, Eén stuurman bestuurt hen beiden. Het volgende raadsel gaat niet over een alledaags verschijnsel of voorwerp, maar over een specifiek personage uit de mythologie. Ik hoop dat er geen tweede persoon is met eenzelfde soort familie. A.P. XIV.9 Mijn man doodde mijn schoonvader, mijn schoonvader doodde mijn man, 31
En mijn zwager mijn schoonvader, en mijn schoonvader mijn vader. Deze waren hopelijk niet al te moeilijk. Het volgende raadsel is dat wel. Het is helaas ook niet te vertalen in het Nederlands zonder een deel te verklappen, dus dat doe ik dan ook niet, excuses. Een kleine hint: er wordt in het tweede deel verwezen naar een minder bekende mythe, en dan ook nog eens naar een minder bekende versie daarvan. En o ja, blijf in het Grieks denken. A.P. XIV.31 οἴνου τὴν ἑτέρην γράφε μητέρα καὶ θὲς ἐπ᾽ ἄρθρῳ ἄρθρον, καὶ πάτρην πατρὸς ἄκοιτιν ὁρᾷς. Zo, eens kijken of jullie die kunnen oplossen. Maar ik wil ter afsluiting toch nog een wiskundig gedichtje geven, waarvan er toch maar mooi 45 van in de Anthologia staan. Sommige zijn wat moeilijker dan andere, of wat leuker dan andere, maar deze hier geeft een goed beeld hoe de meeste er ongeveer uitzien. Hoeveel nootjes had dit arme meisje voordat ze zo bruut beroofd werd? En vergeet niet: de Grieken deden het ook zonder rekenmachine. A.P. XIV.116 Waarom toch achtervolg je mij met klappen vanwege nootjes, Moeder? Mooie meisjes hebben ze allemaal Verdeeld. Want Melission heeft tweezevende van mij Afgenomen, en Titanè ééntwaalfde; en éénzesde en éénderde Hebben de vrolijke Astuochè en Filinna; Twintig nam Thetis er mee, na ze weggegrist te hebben, en Thisbe twaalf; En, kijk, daar lacht Glaukè tevreden, terwijl ze er in haar hand Elf heeft; voor mij is alleen dit ene nootje over.
32
ATTISCH SPREKEN OP HET MURMELLIUS intervie met Christiaan Caspers door David Omar Cohen De Wau sprak met Christiaan Caspers, docent Klassieke Talen op het Murmellius Gymnasium in Alkmaar. Bij het grotere klassieke publiek is hij bekend van talloze lezingen, colleges op de Zomerschool en een tijdelijk docentschap aan de UvA in het jaar 20102011. Deze kerst begon hij met het samenstellen van een cursus gesproken Oudgrieks voor zesdeklassers. “Het waren leerlingen uit het eindexamenjaar die me in de herfst van 2013 vroegen waarom je eigenlijk op het gymnasiumgeen Grieks leert spreken. Mijn standaard antwoord is dat het nutteloos is: ik leg ze dan uit dat het Attisch Grieks, zoals je dat op school leert, al met het opkomen van de koinè een ‘klassieke’ status kreeg en eigenlijk alleen nog als literaire taal bestond. Auteurs uit de tweede sofistiek beheersten het Attisch weliswaar perfect, maar ook voor hen en hun publiek was het geen levende taal meer. Het leren van gesproken Attisch Grieks als omgangstaal zou dus, a fortiori voor ons, een nogal gekunstelde exercitie zijn. Er bestaat dan ook geen traditie van gesproken Oudgrieks, in tegenstelling tot het Latijn, dat werd gebruikt door humanisten om over wetenschap te discussiëren en dat door dichters levend gehouden werd. Voor het Latijn zijn er ten behoeve van aspirantgeleerden dan ook door de eeuwen heen handboekjes te over, allemaal toegespitst op taalverwerving middels instructie in de gesproken taal. Die luxe is er voor het Grieks niet: een beperkt rondspeuren leverde eigenlijk alleen het onvolprezen Sprechen Sie Attisch? Moderne Konversation in altgriechischer Umgangssprache, nach den besten attischen Autoren op, dat eind 19e eeuw is samengesteld door een Engelse schoolmeester maar vooral op Duitse scholen furore maakte. Het bevat tal van zinswendingen en uitdrukkingen, maar is geheel opgebouwd uit voorbeelddialoogjes, die nu zacht gezegd gedateerd aandoen. Ik heb geen methode kunnen vinden die gericht en onderbouwd antwoord geeft op de vraag: ‘Hoe zeg ik …?’. Dat voelde toch wel als een lacune. Attisch Grieks spreken moge dan geen aards nut dienen, maar actief weten wat een 33
tijdgenoot van Sokrátes* gezegd zou hebben als een voorbijganger hem op de tenen trapte – laat staan hoe hij een gesprek over het weer of over zijn recente marktaankopen opgebouwd zou hebben – dat zou toch een wezenlijke aanvulling op je graecitas vormen. Gebrek aan kennis over het gesproken Grieks uit de klassieke periode is geen obstakel. In de afgelopen decennia is er uitstekend werk verricht, door bijvoorbeeld Laura MacClure, Alan Sommerstein en Andreas Willi, aan de verschillende taalregisters in de oude komedie, een bij uitstek heterogeen genre; en dankzij het werk van Helma Dik heeft de Griekse woordvolgorde, ook in het quasigesproken Grieks van de tragedie, weinig echte geheimen meer. Eleanor Dickey’s studie over de Griekse forms of address is, ook in didactisch opzicht, een ware schatkist. Hoe spreek je, onder gegeven omstandigheden, iemand aan? Voor een Griekse vrouw is het bijvoorbeeld absoluut not done om een man bij zijn naam aan te spreken – tenzij de man in kwestie, zoals Kleisthénesin Aristophánes’Ekklesiazousai, een uitgesproken nicht is. De uitdrukkingen ὦ φίλ' ἄνερ en ὦ φίλτατε worden uitsluitend worden gebruikt door vrouwen tegen mannen, nooit door mannen onderling, maar wél door Sokrátes tegen andere mannen. Zulke informatie leert ons niet alleen iets over conventies binnen de spreektaal, maar ook over de karakterisering van Sokrátesdoor Plato. Het probleem met deze rijke secundaire literatuur is dat zij het materiaal overwegend descriptief presenteert: classici zijn immers met name geïnteresseerd in het categoriseren, en in iets mindere mate het kwantificeren, van talige verschijnselen. De grondgedachte van mijn cursus is dan ook om ditzelfde materiaal niet descriptief maar prescriptief te presenteren. Als ik bijvoorbeeld iemand tot de orde wil roepen, wat moet ik dan zeggen? Mijn syllabus geeft dan een zo volledig mogelijk repertorium, gebaseerd op werkelijk voorkomende zinswendingen bij Aristophánes en de komediedichters, de tragici, Plato en (in mindere mate) de redenaars en Lucianus. We komen nu eens in de week met leerlingen uit de zesde klas bijeen om dit materiaal te verkennen: het is dus nog niet werkelijk een cursus gesproken Grieks, hoewel dat wel de uiteindelijke bedoeling is. Maar het is al heel leuk om na te denken over de verschillende omstandigheden, die je als spreker van het Attisch nopen te kiezen tussen de volgende uitdrukkingen:
* De schrijfwijze van Griekse namen in dit stuk is zoals de auteur het stuk heeft aangeleverd; de redactie heeft besloten deze niet te standaardiseren. 34
ἐπίσχες οὗτος. προσμεῖναι μόνον. ὦ τᾶν, λαβὲ καὶ μὴ παῖζε. ἀγ' εἶα δὴ τουτὶ λαβέ.
Jij daar, laat dat! Wacht nou eens! Vent, pak aan en klier niet! Hup dan, actie, pak aan!
Daar zit natuurlijk van alles aan vast: zo komt het eerste voorbeeld uit de Kikkers, wanneer Dionysos tegen een in woede uitgebarsten tragicus zegt: ἐπίσχες οὗτος, ὦ πολυτίμητ' Αἰσχύλε . De registervariatie springt door het grove οὗτος en het verheven epitheton πολυτίμητος direct in het oog en zorgt voor een komischparodiërend effect, dat je zou kunnen vertalen met: “Jij daar, hou je eens even rustig, weledelhooggeëerde Aíschylos.” Inmiddels hebben we het repertoire aan standaard uitdrukkingen zo’n beetje doorgesproken en zijn we aanbeland bij rudimentaire conversatieopdrachten: “begroet een medeleerling, geef hem een aansporing, incasseer zijn reactie en rond het gesprek af”; of, “trek de aandacht van twee medeleerlingen, vertel hen over iets dat je onderweg naar school gezien hebt, en geef een antwoord op hun afzonderlijke reacties”. Deze eenvoudige structuren kun je enigszins voorbereiden door het memoriseren van een deel van het repertoire, maar laten tegelijkertijd ruimte voor spontane opwellingen en onverwachte wendingen. Een vervolgstap, waar we echter nog niet aan toe zijn, is het actief construeren van omvangrijkere mededelingen, zodat je het niet alleen over het weer maar ook over je recente lectuur van Aristotéles’ Metaphysica kan hebben. Naast het didactische aspect en de vertierswaarde heeft de cursus voor mij ook een verborgen wetenschappelijke agenda. Het uitgangspunt van verreweg de meeste taalbeschrijvingen van het Grieks is een retorisch model dat in feite teruggaat op Aristotéles, waarbij een spreker een boodschap uitzendt aan een ontvanger, en de ontvanger deze boodschap recipieert. In zo’n beschrijving wordt de keuze tussen alternatieve uitdrukkingsmogelijkheden overwegend bepaald door het effect dat de spreker met (de vormgeving van) zijn boodschap bij de ontvanger wil bewerkstelligen. Zo’n retorische beschrijving past natuurlijk uitstekend op allerlei literaire genres; net zoals een ervan afgeleid narratologisch model uitstekend past op narratieve genres. Bij de voorbereiding van mijn cursus ben ik me echter af gaan vragen of bepaalde aspecten van het Grieks zich niet alternatievelijk laten beschrijven als je niet het Aristotelische ‘overtuigen’ of het ‘vertellen’ als uitgangspunt neemt, maar het ‘gesprek’. In tegenstelling tot een ‘boodschap’ of een ‘verhaal’ is een gesprek iets, dat je noodzakelijkerwijs samen opbouwt. Stel, jij en ik zitten op het Spui en ik wil het hebben over een collega van ons die in de bibliotheek aan het werk is. 35
Zou het mogelijk zijn om notoir moeilijke kwesties als de keuze tussen ‘wel of geen lidwoord’, of de keuze tussen οὗτος en ἐκεῖνος, niet te beschrijven binnen het éénrichtingsverkeer van een ‘boodschap’ of een ‘verhaal’, maar in het kader van de eendrachtige constructie van een gesprek op een terras? Ik kan mij bijvoorbeeld voorstellen – maar meer dan een hypothese is het niet – dat je het lidwoord nodig hebt om een aspect van de wereldbuitenhetgesprek in het gesprek te betrekken, en weg kunt laten zolang dit aspect vanzelfsprekend deel uitmaakt van het gesprek; en dat de keuze tussen οὗτος en ἐκεῖνος bepaald wordt door de overweging of de referent zich binnen de ruimte van het gesprek of daarbuiten bevindt. Een toetsing, laat staan een waardering, van zulke hypothesen vergt natuurlijk een gedetailleerde bestudering van een grote hoeveelheid Grieks en van een nog grotere hoeveelheid algemeen taalkundige literatuur. Die opgave laat zich helaas slecht combineren met het takenpakket van een full time docent in het middelbaar onderwijs. Aan de andere kant: de vragen die eraan ten grondslag liggen komen, met dank aan voornoemde zesdeklassers, direct uit de lespraktijk!”
36
DE ANDERE CLASSICUS Anna Duijsings Anna Duysings oen ik afgelopen jaar het einde van de master Griekse en Latijnse taal en cultuur naderde, begon de vraag wat ik daarna zou moeten doen zich steeds meer op te dringen. Na een aantal sollicitaties in de museumwereld bleek dat daar voor een onervaren kunsthistorica/classica niet veel kansen waren. Toen ik over het Tax Traineeship van PricewaterhouseCoopers hoorde was ik niet direct heel enthousiast, maar ik besloot toch te solliciteren. Dat was met name omdat ik graag wilde weten hoe het was om een traineeship in het bedrijfsleven te doen, en dit het enige (mij bekende) traineeship was dat zich expliciet op net afgestudeerde geesteswetenschappers richtte. Na verschillende sollicitatieronden werd ik aangenomen en besloot ik, nadat ik had gehoord dat PwC me echt graag als trainee wilde hebben, om deze uitdaging aan te gaan. En een uitdaging is het zeker. Als Tax Trainee word je opgeleid tot belastingadviseur. Het gehele traject duurt drie jaar: in de eerste twee jaren combineer je werk met een studie fiscaal recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen, in het laatste jaar werk je fulltime. Op kantoor rouleer je en kom je zo in totaal op vijf verschillende afdelingen terecht. In het begin was alles volkomen nieuw: een nieuw vakgebied, waarvan ik toen ik de eerste keer over de drempel stapte om aan het werk te gaan nog absoluut niets wist, nieuwe mensen (zoals een collega die me vertelde dat hij op zijn vakantie in Rome liever niet al te veel aan cultuur wilde zien), een nieuwe universiteit en een nieuwe studie. Gelukkig was er een introductie van een maand, waarin we als groep trainees kennis maakten met verschillende afdelingen van PwC en met subgebieden van het belastingrecht. Na die maand begon het echte werk: ik kwam terecht op de afdeling Transfer Pricing, waar het draait om de verrekenprijzen binnen multinationals (de prijzen die bedrijven binnen de multinational onderling hanteren). Daar moest ik aanvankelijk vooral teksten reviewen en presentaties formatten, maar langzamerhand werd het werk meer inhoudelijk. Ik schrijf bijvoorbeeld mee aan voorstellen waarin aan een klant wordt uitgelegd hoe een project eruit gaat zien, ik werk mee aan rapporten en ga binnenkort mee naar een klant om te helpen met interviews waaruit we een duidelijker beeld van het bedrijf moeten krijgen. Hoe meer ik over ‘transfer pricing’ leer, hoe interessanter het wordt. Ik vind het met name interessant dat je een kijkje krijgt in heel veel verschillende bedrijven. Wat ik ook merk, is dat ik wat ik
T
37
op de Radboud Universiteit leer steeds meer zie terugkeren in mijn bezigheden. Het is leuk om te zien dat studie en werk langzamerhand meer in elkaar gaan grijpen. Mijn werk staat inhoudelijk gezien mijlenver af van de meeste dingen die ik heb geleerd bij GLTC. Wat ik aan de studie heb, ligt dan ook op een ander gebied. Bij GLTC leer je om teksten zowel heel nauwkeurig als op een hoger niveau te bekijken. Deze manier van lezen kan ik ook bij bijvoorbeeld wetsteksten en rapporten goed gebruiken. Verder scheelt het bij mijn studie enorm dat ik weet hoe ik moet studeren. Rechten kom ik tot nu toe erg makkelijk door. Ik ben benieuwd of dat ook zo wordt als ik volgend jaar van meer algemene vakken op de meer fiscale vakken overstap – bij GLTC heb ik helaas weinig ervaring opgedaan die me zal helpen bij het hogere cijferwerk. Of ik mijn leven lang in het belastingrecht blijf werken… dat denk ik niet. Maar het Tax Traineeship geeft me een geweldige kans om met een heel nieuw vakgebied kennis te maken, nog een studie te kunnen doen en een nieuwe wereld van binnenuit te zien. En ik weet zeker dat er nog genoeg nieuws valt te leren binnen het traineeship en PwC om me de komende jaren bezig en enthousiast te houden.
38
AAN HET BEGIN VAN JE LATIJN Interview met Okko Spangenberg, eerstejaars Duits door Thomas Hart Hoe ben je als eerstejaars Duits bij elementair Latijn terecht gekomen? Het heeft me altijd leuk geleken, maar ik ben te lui geweest om het eerder aan te pakken. De universiteit is echter een stimulerende omgeving om dat in te doen. Daarbij is het hier niet erg om te falen. Bij Duits daarentegen wel.
Je hebt dus geen gymnasium gedaan? Ik heb geen gymnasium gedaan; ik heb zelfs de middelbare school niet afgemaakt. Ik zat op het Keizer Karelcollege in Amstelveen, maar in het vierde jaar had ik geen zin meer, zonder daar een echt goede reden voor te hebben, en ik hield op met naar school te gaan. Ik wilde snowboardleraar worden, een reis naar NieuwZeeland ondernemen, maar ik belandde op geitenboerderij Ridammerhoeve in het Amsterdamse Bos. Daar heb ik een tijd lang gewerkt. Vervolgens ben ik met een vriend op de bonnefooi een fietsreis begonnen. Daarbij reden we door Duitsland en eindigden we uiteindelijk in Spanje.
39
Is op die fietsreis je liefde voor Duits ontstaan? Dat heeft er wel aan bijgedragen, maar het is niet dé reden. De Duitsers zijn een boeiend volk, dat worstelt met hun geschiedenis. Ook op persoonlijk niveau heb ik goede ervaringen met Duitsers: een paar exemplaren hebben zeker bijgedragen aan mijn liefde voor Duitsland. Vanwege de economische positie die Duitsland nu inneemt, treedt het steeds meer op de voorgrond, en dat doet je anders kijken naar zo’n land. Ze willen vooral zelf hun zelfbeeld anders doen overkomen, maar juist daarin komt volgens mij sterk naar voren dat ze nog steeds typisch Duits zijn. Dat Duits zijn zit in extremen en in discipline. Over extremen en discipline gesproken: hoe ben je van Duits bij Latijn beland? Ik dacht eerst dat het wel leuk zou zijn om te zeggen: ik wil een reis naar LatijnsAmerika maken, en niet zoals andere oppervlakkige mensen alleen de toerist uithangen, maar goed kunnen communiceren met de lokale bevolking en te infiltreren in hun diepste wezen. Maar even serieus: mijn redenen zijn zelfs niet voor mijzelf doorgrondbaar. Daar geloof ik ook niet in. Schopenhauer ligt daaraan ten grondslag. Hij heeft een stuk geschreven dat Von der Freiheit des menschlichen Willens heet, waarin gesteld wordt dat de mens kan doen wat hij wil, maar niet kan willen wat hij wil. Als ik je goed begrepen heb, is één van je redenen dat Duitsland je zo trekt dat het land nu actueel is en leeft. Voor Latijn kan dat natuurlijk niet. Wat heeft het voor jou voor een toegevoegde waarde om Latijn te doen? Ten eerste is het leren van een extra taal altijd iets goeds, en al helemaal een taal als het Latijn, dat zo diep doordringt in het systeem van andere talen en dat je helpt om andere talen te doorzien. Ik merk bijvoorbeeld dat het naamvalsysteem in het Duits en het Latijn het makkelijker maakt om het systeem van naamvallen in zijn geheel te doorgronden. Het is trouwens op dit moment wel zo dat mijn kennis van Duits zo groot is dat mijn begrip van de Duitse taal eerder mijn kennis van Latijn vergroot dan omgekeerd. Het is daarnaast interessant om te zien dat het Latijn nog een completere taal dan het Duits is, en dat er in de laatste allerlei grammaticale verschillen weggeërodeerd zijn. Daarnaast is het interessant dat Duits verandert, maar dat Latijn ‘goud’ is en vast en gepaard gaat met een synchrone Betrachtung. Los van dat alles is het leuk om Latijn te studeren omdat elke zin een puzzeltje is. Het is een keuzevak, dat ik dus niet per se hoef te doen, maar qua tijd en energie die ik erin steek lijkt het eerder alsof Latijn mijn hoofdvak is. Dat komt omdat het nieuw is en me aantrekt, en ik het interessant vind om er veel mee bezig te zijn. Ik moet allerlei rijtjes in mijn hoofd stampen, 40
maar dat vind ik leuk, ook om er mensen mee lastig te vallen. Zouden meer mensen de cursus moeten doen? Nu doen een stuk of 18 mensen de cursus, van allerlei verschillende achtergronden. Het hangt natuurlijk geheel van iemands interesse af. Als je bijvoorbeeld al twee studies doet, lijkt het me te veel moeite om het erbij te doen. Basiskennis van het Latijn is in elk geval erg nuttig voor studenten Duits die bijvoorbeeld Thomas Mann lezen. Het vak elementair Latijn verplicht stellen zou te ver gaan; dan zou eerder Duits nog verplicht gesteld moeten worden. Je zei net dat je het gevoel had dat Latijn je hoofdstudie is nu. Ligt er voor jou een tweede studie klassieke talen in het verschiet? Ik denk dat ik daar te laat mee ben, eerlijk gezegd. Nu vind ik het heel erg leuk om Latijn te doen, en een studie klassieke talen ‘erbij’ lijkt me heel erg interessant, maar ik weet niet of dat realistisch is. Vooral omdat ik, zoals ik al zei, een enigszins luie instelling heb. Ik ben daarnaast van plan om in Duitsland mijn opleiding en leven te vervolgen. Uiteindelijk wil ik natuurlijk Duitser worden en mijn naam veranderen naar Von Spangenberg. Maar zelfs in Duitsland kan mijn kennis over Latijn goed gebruikt worden. Op een studiereis in Berlijn in september werkte er een meisje achter de balie van ons hostel dat geen Duits kon, en ook geen Engels – ik weet niet wat ze wel kon. Maar David (Omar Cohen, red.) sprak om de een of andere reden met haar in het Latijn over de slaapkamer, de koffie, en nog wat andere zaken. Dus, om Duitse vrouwmensen te benaderen is een mondje Latijn nooit weg.
41
SPOOKVERHALEN UIT DE OUDHEID Aflevering 7 – Philostratos van Lemnos vertaald door David Omar Cohen
De schim van Achilles Achilles woont na de Trojaanse oorlog op het eiland Leukè in de Zwarte Zee, waar hij samen met Helena zingt over Troje en over de liefde die zij voor elkaar koesteren.
‘
Ik zal je er verder over vertellen, vreemdeling. Goddelijk en stralend klinken de liederen en gezangen vanaf dat eiland, waar ik het zoëven over had. Op zee zijn ze zo duidelijk te horen dat de zeelui volledig van slag raken en overgaan tot eerbiedige gebeden. Mensen die bij dat eiland hebben aangelegd zeggen zelfs dat je er paardengetrappel en wapengekletter kon horen, en geschreeuw, zoals soldaten schreeuwen op het slagveld. En wanneer er een boot aan de noord of de zuidkant van het eiland voor anker probeerde te gaan en er een wind opstak die de opvarenden belette aan te leggen, verscheen Achilles op hun achtersteven, die hen beval ergens anders voor anker te gaan en plaats te maken voor de wind. Ik ontvang hier vele reizigers vanaf de Zwarte Zee, vreemdeling, en wat ze mij dan vertellen is het volgende. Als ze op volle zee vanuit de verte Leukè zien liggen, omhelzen ze elkaar en vergieten ze tranen van geluk. Ze leggen aan, begroeten het eiland en lopen naar het daar gebouwde heiligdom, waar ze tot Achilles bidden en hem offers brengen. Het offerdier in kwestie loopt uit zichzelf, gevolgd door de opvarenden, vanaf het schip naar het altaar. Geleerde mannen hebben al verteld over de gouden kruik van Chios die eens op het eiland verschenen is, vreemdeling, en wie zou zo’n overbekend verhaal nog eens bespreken?* Maar ik heb ook eens een verhaal gehoord over een koopman, die geregeld op het eiland kwam en aan wie een keer zelfs Achilles in eigen persoon verschenen is. Die ontving hem gastvrij met drank en verhalen uit de Trojaanse Oorlog. In de loop van dat gesprek verzocht Achilles deze koopman zelfs om naar Troje te varen en daar een Trojaans meisje te halen, dat daar van deze of gene de slavin was. De koopman, die zijn hart op zijn *
Het verhaal is ons niet bekend. 42
tong droeg, vroeg stomverbaasd waar Achilles een Trojaanse slavin voor nodig had. Die antwoordde daarop: “Omdat daar Hektor en de mannen uit zijn voorgeslacht geboren zijn, en dit meisje is de laatste uit het geslacht van de afstammelingen van Priamos en Dardanos.” De koopman, natuurlijk in de veronderstelling dat Achilles verliefd was, kocht het meisje voor hem en voer terug naar het eiland. Daar bedankte Achilles hem voor zijn komst en verzocht hij hem het meisje voor hem op zijn schip te bewaken, naar ik aanneem omdat het eiland niet voor vrouwen toegankelijk was. ’s Avonds moest de koopman zelf naar het heiligdom komen om met hem en Helena te genieten van het avondmaal. De koopman kwam daar aan, kreeg van Achilles een hoop geld – waar een handelaar gevoelig voor is – en werd door hem tot zijn gastvriend gemaakt; verder zegende hij hem met winstgevende zaken en een behouden thuisvaart. De volgende morgen zei hij tegen de koopman: “Vertrek nu met al deze dingen op je schip, en laat het meisje voor mij achter op het strand.” Nog geen honderd meter waren de koopman en zijn bemanning van de kust verwijderd, toen ze het meisje hoorden gillen, terwijl Achilles haar uit elkaar trok en onder ijselijke kreten aan stukken scheurde.’
43
INGEZONDEN BRIEF Beste lezers van de Wau,
M
ocht u vinden dat dit schrijven van mij niet op de juiste plek is terechtgekomen omdat het niet aan het juiste publiek is gericht, of dat ik in de onderstaande tekst impertinente argumenten bezig, dan vraag ik u mij dat te vergeven; als volledige leek binnen de klassieke wereld heb ik dit stuk naar het blad de Wau gestuurd. Mocht dit stuk dus op enige manier verkeerd bij u vallen, dan moet u slechts de redactie verantwoordelijk houden, aangezien zij dan zo naïef is geweest dit ook daadwerkelijk te publiceren. Ik wil echter wel gehoord worden! Ik zou me anders ook niet zo hebben ingespannen om dit stuk gepubliceerd te krijgen – al was het maar, met alle respect, in zo’n klein blad als de Wau. Toch heb ik enige hoop dat ik hier, bij een klein maar specifiek publiek, wel in de smaak zal vallen. De zaak die ik aan de orde wil stellen, is de volgende. Op een zekere dag ging ik met een aantal vrienden naar de bioscoop. Dat doe ik graag en vaak, moet u weten; ik ben een ware cinefiel (ik ben dan ook in het bezit van het gelijknamige abonnement). Maar goed, deze specifieke avond gingen we niet naar het filmhuis, maar naar een lekkere foute actiefilm, Hercules. En als ik dan toch naar zo’n Pathéfilm ga, ga ik natuurlijk het liefste naar Tuschinski. Ruimschoots voorzien van popcorn en de welbekende Grolschbeugels hadden we ons helemaal geïnstalleerd voor een lekker avondje Grieks geweld. Maar wat gebeurde er toen? Er verscheen één of andere vrouw van de UvA die eerst even een lezing kwam geven over Hercules! Wie had daar nu om gevraagd? Ik was al een tijdje niet meer naar de Pathé geweest, inderdaad, maar hadden ze dit nu geïntroduceerd om toe te komen aan de behoeften van de ‘intellectuele’ bioscoopganger? Het was volslagen absurd; als de arme vrouw nog een kwartier langer had gesproken, was ze waarschijnlijk onder een bombardement van bier, M&M’s en popcorn de zaal uitgejaagd. Niet dat zulk gedrag goed te praten is, maar zo’n reactie is wel begrijpelijk als je nietsvermoedende Pathégangers met dergelijke onzin opzadelt. Komen er ook zulk soort lezingen over de Griekse mythen voorafgaand aan wedstrijden van Ajax? Alleen een volslagen wereldvreemd figuur zou zoiets voorstellen, lijkt me. Begrijp me niet verkeerd, ik richt me niet persoonlijk tegen de vrouw die deze lezing gaf, maar wel tegen dit concept. Er bleek sprake te zijn van een 44
‘akazafilmavond’ of zoiets, waarbij mensen die Grieks studeren een lezing hadden georganiseerd voordat ze naar de film gingen. Dat is allemaal leuk en aardig, maar moet dat echt in Tuschinski? Ik hoopte dat ik aan het goede adres was bij de Wau voor mijn kritiek: kunnen jullie niet eerst ergens lekker gyros eten, daar met elkaar over Hercules praten en dan naar zo’n film gaan? Moeten jullie nou echt anderen hiermee lastigvallen? Dan weet ik nog niet eens hoe het zit met de financiën: wie draait er eigenlijk op voor dit soort onzin? Worden bioscoopkaartjes duurder omdat bioscoopgangers ook moeten betalen voor een lezing waar zij in het geheel niet op zitten te wachten? Of betaalt de universiteit Tuschinski om een academicus er zo’n lezing te laten geven? Dat zou in mijn ogen echt iets voor de universiteit zijn, waar aan de ene kant steeds maar wordt bezuinigd, aan de andere kant steeds geld wordt uitgegeven aan (dure) projecten waarbij je je zo kan afvragen waarom dat nou noodzakelijk is. Goed, voordat ik al te cynisch word, zal ik deze brief maar eindigen, en graag met een oproep aan de lezers van de Wau. Ik had dit incident stilzwijgend voorbij laten gaan, als ik niet van een vriend had gehoord dat ook bij het vervolg op de 300 weer zo’n absurde lezing werd gehouden in Tuschinski. Daarom wilde ik me tot iemand van de opleiding Grieks van de UvA richten en kwam ik uit bij dit blad. Ik weet niet of jullie verantwoordelijk zijn voor deze waanzin, maar ik vraag jullie: houd ermee op! Als jullie zo graag een lezing willen organiseren ter introductie van een film, organiseer dat dan zelf! Hans Stauderer een filmliefhebber
45
LOVE AND LET LOVE Thomas Hart
I
n een eerder stuk schreef ik over relaties tussen classici. Dat relaas eindigde ik met de opmerking dat er over het verschijnsel dat ik besprak nog veel meer te zeggen is. En zo bleek. Dikgezaaid als relaties tussen classici zijn, was het onvermijdelijk dat er tenminste één helft van een klassiek stel zou reageren op mijn stuk. Wie de vorige editie van de Wau gelezen heeft, heeft ongetwijfeld het stuk van de heer Kaandorp opgemerkt, waarin hij op verschillende manieren aangeeft het niet eens te zijn met mijn analyse. Graag reageer ik hier op mijn beurt weer op. Laat ik beginnen met de eerste gedachte die bij mij opkwam toen ik de reactie van de heer Kaandorp onder ogen kreeg: waarom doet hij zo zijn best om mijn stuk persoonlijk op te vatten? Al mijn relativerende opmerkingen, verspreid over het hele stuk, worden genegeerd, en de daardoor onherroepelijk ontstane onvolledigheid van Kaandorps relaas wordt vervolgens opgevuld door toespelingen op mijn hobby’s, vergelijkingen met uitgestorven diersoorten, of flauwe woordgrappen over mijn achternaam. De heer Kaandorp heeft om de een of andere reden het beschouwende karakter van mijn stuk uit het oog verloren en besloten dat het nodig is de relatie tussen classici te zuiveren van alle onflatterende twijfels die ik daarbij verwoord. Ook plaats ik mijn vraagtekens bij de argumentatietechnische aspecten van Kaandorps discours: volgens Kaandorp “gaat de heer Hart in de alinea ervoor nog een stap verder”, maar wie die opmerking kritisch bekijkt, zal zich realiseren dat er feitelijk geen sprake kan zijn van een “stap verder” als ik de betreffende opmerking juist eerder formuleerde. Zo wordt mijn opmerking in Kaandorps weergave als een negatief crescendo gepresenteerd, terwijl het voor de lezer die het stuk van begin tot eind leest eerder naar een relativering neigt. Zo maakt een aantal kunstgrepen van een beschouwing een aanval. Mijn onbegrip over Kaandorps houding in zijn stuk wordt vergroot doordat mijn stuk niet alleen onpersoonlijk is, maar ook doordat wat Kaandorp zo verontwaardigd concludeert, namelijk dat de classicus een eeuwenoud geslacht met liefde in stand houdt, in mijn stuk al gesignaleerd werd: “Hoe het ook zij, als classici ook romantici zijn, lijkt me dat een stevige basis voor het ontstaan van liefde gevolgd door een langdurige relatie.” Hoewel dat positieve vermoeden van mij inderdaad wordt geflankeerd – maar niet 46
vervangen – door meer negatieve overwegingen, druk ik mij nergens zo sterk uit als de heer Kaandorp zijn lezer wil laten geloven. Maar laat ik zelf niet in dezelfde geestestoestand vervallen, en het hierbij houden. Afsluitend: ik ben van mening dat de heer Kaandorp mijn “vluchtig geschreven stuk” dan tenminste aandachtig had moeten lezen en zich niet alleen had moeten concentreren op die zaken waar hij aanstoot aan kon nemen. Daarbij trek ik voor mezelf voorzichtig de conclusie dat ik met deze classicus in elk geval geen relatie zou willen beginnen. Dat ligt niet aan zijn beroep, maar aan redenen die hierboven al wel duidelijk genoeg gemaakt zijn. Wel nodig ik hem bij dezen uit om samen met mij een lofzang op de liefde tussen classici te schrijven, die we dan in de laatste Wau van dit collegejaar kunnen afdrukken. Leve de liefde!
47
NAWOORD Marko van der Wal
L
ang geleden heb ik de Wau eens een lans gebroken voor het literair vertalen van klassieke teksten. Niet omdat dat niet genoeg gebeurde maar omdat ik vind dat studenten klassieke talen op dat vlak een interessante bijdrage kunnen leveren. De gelegenheid diende zich aan in de vorm van Aristophanes’ Kikkers. In dit nummer vinden we gelukkig weer een spookverhaal uit de oudheid en, tot mijn vreugde, een paar raadsels uit de Anthologia Palatina. Toen ik me laatst voorbereidde op het vertalen van een liefdesepigram uit dezelfde bloemlezing stuitte ik op een artikel van Patrick Lateur, ‘Vertalen: bijna en nabij’, waarin hij een aantal benaderingen tegen elkaar afweegt. De eerste is die van Helene Nolthenius, die de epigrammen vertaalde met behoud van het elegisch distichon én in het Nederlands een cesuurstreepje aanbrengt. De tweede is die van Marietje d’HaeneScheltema, die zelf al een cesuurstreepje heeft en daarom de cesuur aangeeft door elk vers over twee regels te verdelen. Soms voegt ze wat rijm toe, het zijn immers puntdichten. Lateur heeft alleen niets op met hexameters en pentameters in het Nederlands. De derde aanpak die hij beschrijft is die van Salvatore Quasimodo. De Italiaanse dichter vertaalde zijn keuze uit de Anthologia niet in metrisch Italiaans, maar des te meer gericht op de klank en betekenis van woorden. Zo schepte hij uit het steenoude basismateriaal hedendaagse, autonome poëzie. Lateur doet dat bij zijn eigen vertaling ook: het vrije vers. Ikzelf vind dat een mooi uitgangspunt, maar het klinkt me toch in de oren als een vrijbrief om maar wat aan te klooien. Volgens Umberto Eco is vertalen: dire quasi la stessa cosa (gelijknamig boek), wat neerkomt op alles zeggen wat het origineel ook zegt. Vincent Hunink omschreef een van de gereedschappen daartoe als ‘compensatorisch vertalen’, namelijk door andere stijlmiddelen in de strijd te gooien dan de originele tekst doet. Na veel gepruts met de metriek kwam ik met mijn liefdesepigram tot regels als: ‘en zij schortte het gewaad op tot aan haar zilverwitte dij / en kwam zo de schoonheid van Artemis nabij.’ Daarmee vertaal ik alles – het mag best rijmen, en volgens Piet Gerbrandy moet het zelfs swingen. Alleen wil ik geen strakke jamben, want dan klinkt alles als ‘Hij heette koning Godefried, zijn vrouw was Hildegaarde, / en na de griesmeelpudding kwam het meten van de baarden.’ (Annie M.G. Schmidt). En dat vertik ik. 48