WAU JAARGANG 27 NUMMER 2 ZOMER 2012
Perlegere oculis
Biriki biriki ses control Klassieke SOG
WAU Blad van de studie Klassieke talen Universiteit van Amsterdam jaargang 27 nummer 2 – zomer 2012
COLOFON Hoofdredacteur Richard Calis
Redactie
David Omar Cohen Guus Eelink Thomas Hart Maurits de Leeuw Marko van der Wal
Postadres
Klassiek Seminarium tav. Redactie Wau Spuistraat 134 1012 VB Amsterdam
Email & internet
[email protected] http://student.uva.nl/glt facebook.com/redactiewau
Vormgeving
Marko van der Wal
Met dank aan
Leerstoelgroepen Grieks en Latijn
3
INHOUD Voorwoord........................................................................5 Richard Calis
Nieuws & Mededelingen....................................................6 door Maurits de Leeuw
De TVgids van de moderne classicus.................................8 David Omar Cohen & Todd de Romph
Biriki biriki ses control...................................................10 Riemer van der Veen
Een vertaalkwestie..........................................................13 Harm Pinkster
Een vertaalkwestie..........................................................14 Guus Eelink
De Zomerschool Klassieken 2012....................................16 Evelien Roels
Wienna Australium metropolis.......................................17 Maurits de Leeuw
Klassieke SOG.................................................................22 Thomas Hart
Boekrecensie...................................................................24 Niels Koopman
De scriptie van… ............................................................26 Marko van der Wal
Uniek Klassiek................................................................29 David Omar Cohen
Juvenalis in Amsterdam..................................................32 Guus Eelink
M. Tulli Ciceronis in Catilinam Oratio I..........................34 transtulit David Omar Cohen
De classici in De Tamboer...............................................36 Richard Calis
Perlegere oculis...............................................................38 Marko van der Wal
Marco van der Schuur over… ........................................42 Marco van der Schuur
4
VOORWOORD Richard Calis
V
an zwanenzangen wordt vaak veel verwacht. De laatste melodie die de zwaan voortbrengt, is volgens de literaire traditie van onweerstaanbare schoonheid. Hoewel ik niet van plan ben binnen afzienbare tijd te sterven, zal dit wel de laatste Wau zijn met mij als hoofdredacteur. In plaats van een hoogdravend voorwoord over de hoopvolle tijden die zullen aanbreken nu de burgeroorlog is overwonnen, wil ik het hier iets prozaïscher houden. Na twee jaar lang deze kar te hebben mogen trekken, is het tijd voor nieuw bloed en een nieuw trekpaard. Ik ben dan ook verheugd te mogen aankondigen dat Maurits de Leeuw mij zal opvolgen als hoofdredacteur. Daarnaast verwelkomen we David Omar Cohen als nieuw redactielid. Mocht je het zelf leuk vinden om bezig te zijn met het schrijven van stukken en het maken van een tijdschrift, neem dan contact op met de redactie (
[email protected]). We zijn namelijk nog steeds op zoek naar nieuwe redactieleden! Toen ik mij bij de Wau aansloot, werd de voorkant nog gesierd door een afbeelding van een feniks. Net als de feniks was ook de Wau zojuist uit haar as herrezen. Inmiddels zijn we dit nest absoluut ontgroeid en hebben we onze vleugels breder uitgeslagen (de helft van de redactie studeert bij een andere opleiding). De feniks heeft dan ook plaats gemaakt voor paulo maiora: Augustus, een maenade, Hella Haasse en Janus Secundus. Dit komt allemaal door het onbeteugelde enthousiasme dat de redactie kenmerkt en dat spreekwoordelijk is (binnen de redactie). Ik wil iedereen bedanken die op één of andere manier heeft bijgedragen aan de Wau en vooral aan het plezier bij het maken van dit studentenblad.
5
NIEUWS & MEDEDELINGEN door Maurits de Leeuw
❦
Jacqueline Klooster heeft op 26 maart de ABGVNessayprijs 2012 in ontvangst genomen. Voor haar essay over Odysseus en zijn receptie in de kunsten kreeg zij van de Academische Boekengids en Vrij Nederland de prijs van 2500 euro uitgereikt. De redactie feliciteert Jacqueline van harte met het ontvangen van deze prijs. ❦ De afdeling Taal en Letterkunde heeft na een jarenlange periode van tijdelijke oplossingen en onduidelijkheid besloten tot de aanstelling van David Rijser en Piet Gerbrandy als universitair docent (UD). Voor Piet en David betekent dit dat ze beiden een vaste aanstelling krijgen. Namens de Wau willen we hen feliciteren met deze baan. Daarnaast is besloten tot de aanstelling van een universitair hoofddocent (UHD), die binnen het samenwerkingsverband ACASA half aan de UvA en half aan de VU wordt aangesteld. Tot onze vreugde is Mark Heerink voorgedragen voor deze functie. ❦ De ‘KenUwKlassiekenPubquiz’, die vorig jaar voor het eerst werd gehouden in het Rijksmuseum der Oudheden te Leiden, was ook dit jaar weer een succes. Onder leiding van quizmaster Fik Meijer en juryvoorzitter Ineke Sluiter namen maar liefst 165 mensen in 39 teams deel. Uiteindelijk behaalde het Amsterdamse dreamteam ‘ACASA’ het beste resultaat: Bas van der Meij, Evert van Emde Boas, Gerard Boter, Rodie Risselada en Steve van Beek namen het prijzenpakket en de eeuwige roem in ontvangst. ❦ Prof. dr. Ineke Sluiter, hoogleraar Grieks in Leiden, is benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW). De redactie feliciteert haar van harte met deze benoeming. ❦ Dezelfde Ineke Sluiter heeft tevens een subsidie in de wacht gesleept. Ditmaal gaat het om een bedrag van 70.000 euro dat gebruikt moet worden voor de digitalisering van het woordenboek GrieksNederlands onder leiding van Albert Rijksbaron en Ineke Sluiter zelf. ❦ Voor een breed publiek zal op 11 juni tevens in Leiden een symposium plaatsvinden over Herakles, getiteld ‘Herakles. Niets menselijks is hem vreemd’. Er zullen lezingen worden gehouden door specialisten uit 6
verschillende vakgebieden als kunstgeschiedenis, muziek en filosofie. Kosten voor deelname aan het symposium bedragen 20 euro (5 euro voor studenten). ❦ Zaterdag 3 november 2012 zal voor de zesde maal het jaarlijkse Zenobiacongres worden gehouden met de klinkende titel "Troje De stad. De oorlog. De legende." Studenten die op het congres willen assisteren, kunnen een mail sturen naar
[email protected]. ❦ Bij de aanleg van een weg in de buurt van de stad Lamia, ongeveer tweehonderd kilometer ten noorden van Athene, hebben Griekse archeologen overblijfselen gevonden van een heiligdom voor Asklepios. De vondsten wijzen erop dat het gaat om een heiligdom uit de vijfde eeuw voor Chr. De identificatie van het heiligdom is gebaseerd op de vondst van slangvormige offergaven, juwelen en scherven met de naam Asklepios erop. Omdat de weg echter nog steeds aangelegd zal moeten worden, zullen de archeologen haast moeten maken bij het opgraven. ❦ Het stadsbestuur van Bath heeft de vondst van een muntschat, bestaande uit ongeveer 30.000 Romeinse munten, wereldkundig gemaakt. De zilveren munten, die van ongeveer 270 na Christus dateren, zijn inmiddels voor onderzoek naar het British Museum gestuurd. ❦ De bezuinigingen in Griekenland hebben ook het ministerie van cultuur aldaar getroffen. Het ministerie moest tweeduizend werknemers ontslaan. Musea zien zich door de bezuinigingen gedwongen openingstijden aan te passen of helemaal te sluiten. De Vereniging van Griekse Archeologen waarschuwt voor mogelijke toename van plunderingen van archeologische locaties en roept Grieken en andere Europeanen op zich solidair te tonen met hun actie getiteld ‘Monuments have no voice. They must have yours’.
7
DE TV-GIDS VAN DE MODERNE CLASSICUS David Omar Cohen & Todd de Romph partners in destructie sedert 1809 Met (al dan niet vrijwillige) bijdragen van: Nick Borger, Quirien Euwe, Ivo Wolsing en Louise Werrij. Woensdag 15 maart Nederland 1
Nederland 2
18.30 Te land, Thersites in de lucht
18.00 Het schaep met de vijf mesopotamiërs
19.30 Het ἐνόησ' Journaal
18.30 Damokles in de dop
20.00 Pertinax Secundus Wijzer
19.15 Hera, mijn man is klusser
21.00 Pausanias & Witteman
20.00 Het Klokheuripides
22.00 Zonde van de Zeno
21.45 Married with Childeric
22.25 Spuiten en Sisyphus
22.20 Het Homerovisiesongfestival
22.45 Tussen kunst en kithairen
23.20 Daddy Dayκήρυξ
Nederland 3
RTL 4
18.00 Draadstatius
18.30 Goede teichoskopieën, slechte teichoskopieën
18.30 Nick tegen Sinon
19.30 RTL Travelleius
20.45 Alkestis J. Kwak
20.00 Sapphokemon
21.15 Jiskevitruvius
20.45 Thesmophoriazhousewives
21.35 De Wereld Draait Dorisch
21.15 Theseus en Phaidra: odd parents
22.00 Alkman bijt hond
22.00 The deadliest Cato
23.30 Domino Dei
23.00 Met Messalina op tafel 8
RTL 5
RTL 7
18.00 Echte Maenaden in de jungle
18.30 Voetbalbus insidiae
18.45 Damokles in de dop
19.30 Solon, think you can dance?
19.40 Bij ons in de P.C. Scipio
20.00 The beauty and the Nerva
20.30 RTL βούλομαι
20.45 Are you being Severus?
21.30 Hellespont! Mijn kind is te dik 21.30 The weakest Lysias 22.30 My little Pontus
22.30 Ik hou van Halikarnassos
22.50 The ATimotheus
23.15 Hellas Kitchen
Net 5
SBS 6
18.30 Dr. Philoktetes
18.00 Wie is de μολὼν λαβέ?
19.15 Without a Thracian
18.45 εἶδος
20.15 KastorChef
19.45 Wegmisbrutus
21.00 Achillespeesanatomie
20.30 Circe's Gone Wild
22.00 Britain's Got Talents
21.30 Oh Oh Chryses
22.45 Oh Oh Tyro
22.00 Odi et AmotoGP
23.30 Blik op de vecordiae
23.15 TopGermanicus
Comedy Central 18.00 South Parmenides 18.45 The Fresh Prince of Bellisarius 19.15 How I Met Your Mithras 20.00 That Seneca Show 20.45 Spindarus City 21.15 Scrupsilon 22.00 3rd Rock from the Sulla 9
BIRIKI BIRIKI SES CONTROL Classici in Turkije Riemer van der Veen
I
edereen is het erover eens: de excursie naar Turkije was een groot succes. Maar hoe kon het ook anders? We hebben prachtige opgravingen gezien, het weer werkte mee en het was dikke pret met onze geestesverwanten uit Groningen en van de VU, die allen stevig gebouwd hebben aan interuniversitaire relaties. Al in het vliegtuig op de heenweg zat de sfeer er goed in. De classici van de verschillende universiteiten mengden onderling perfect en kletsten op het vliegveld met elkaar alsof ze elkaar al jaren kenden. Gelukkig speelde een groot deel van hen meteen het beroemde spelletje backup mee, dat de hele reis lang continu werd gespeeld aangezien we zo lang in de bus zaten. Eenmaal aangekomen in Istanbul maakten we kennis met onze Vlaams TurksEindhovense reisgids, Hakan, die ons de hele reis lang alle ins en outs van Turkije bijbracht. Met een stevige Vlaamse tongval sprak hij over de blauwe moskee, de Hagia Sophia en zijn favoriete voetbalclub Besiktas. Samen met de beste chauffeur ter wereld, Huyel, bracht hij ons op plekken waar je anders nooit zou komen en vertelde hij dingen die je anders nooit te weten was gekomen. Elke keer als hij het woord voerde, sprak hij met zijn prachtige uitspraak, om de microfoon in de bus te testen, de woorden biriki biriki ses control, wat Turks is voor: ‘attentie attentie geluidscontrole’. De eerste dag, met de Hagia Sophia en de blauwe moskee, was direct verbluffend. In deze enorme bouwwerken met een indrukwekkende geschiedenis vielen we van de ene verbazing in de andere. En dit was nog maar de eerste dag! Nauwelijks bijgekomen vertrokken we een dag later alweer uit Istanbul om naar Troje te gaan. Deze reis duurde vijf uur, maar, dankzij de vele backuppotjes leek het in een oogwenk voorbij. Zeker toen Charles nog Homerus met ons ging behandelen, wilde ik niet meer weg. Eenmaal in Troje bleek je echter een grote verbeeldingskracht te moeten gebruiken om je voor te stellen dat Achilles daar ooit heeft gestaan, dat Dolon hier is gepakt en dat het Trojaanse paard over deze drempel is getrokken (dat was eigenlijk niet heel moeilijk omdat je een drempel zag waar inderdaad drie groeven inzaten voor de drie keer dat het paard bleef steken). Je zag voornamelijk rotsen waar bijen en mieren een groot deel van verorberden. Al die bijen en miervergelijkingen zijn nu opeens wel een stuk logischer. 10
Gelukkig waren er de dagen erna meer resten over, zodat we onze verbeeldingskracht voor andere dingen konden gebruiken. In Pergamon liep je over een grote geplaveide weg die vrijwel intact was en er was dan ook maar weinig verbeeldingskracht voor nodig om je hier tussen de Grieken te wanen. Het daar gelegen Asklepieion en de burcht met het theater zijn enorme aanraders. Een waanzinnig theater ligt daar met een hoek van bijna 45 graden en het beroemde Pergamonaltaar natuurlijk waar alleen de fundamenten van liggen, zodat de classici in 2011 slechts naar Berlijn hoefden te reizen om dat te zien. Bovenop de burcht heb je ook een prachtig uitzicht op de vallei, maar zelf kon ik daar niet lang van genieten omdat Charles mij telkens op de klampen op de grond wees. Ephese lijkt ook een van de best geheimgehouden sites. Iedereen gaat op vakantie graag naar Athene, Olympia of Pylos om opgravingen te zien, maar in Ephese is écht wat te zien. Hier heb je niet eens verbeeldingskracht nodig om je te midden van de oude Grieken te wanen als je in het theater of bouleuterion zit. Dankzij de bijdrages van de UvAstudenten begon deze stad echt te leven en kreeg het een verhaal. Maar in deze reis zat gelukkig het venijn in de staart. Op een van de laatste dagen was het Didymaion aan de beurt, de tempel voor Apollo in Didyma. Wat een tempel is dat! Geen enkel woord kan de pracht van die tempel beschrijven. Hoe er in die tempel gespeeld wordt met conventies, hoe elke steen een verhaal vertelt en wat een mysterie die oproept als je binnenwandelt, is met geen pen te beschrijven. Maar ook het absolute eind was niet verkeerd: Hierapolis en Afrodisias, twee steden die al zelf al fenomenen waren en zijn, maar toch nog op zeer vermakelijke en leerzame wijze door Alban, Toon, Esther en Zita toegelicht werden, zodat we helemaal versteld stonden van deze gekke steden. Al met al was het een onvergetelijke reis. Niet in de laatste plaats vanwege de meeslepende en kundige begeleiders. Mathieu bijvoorbeeld wist werkelijk alles. Van gekke epichorische alfabetten tot meetverhoudingen in tempels, Mathieu kon er altijd nog iets extra’s over vertellen. En zoals altijd was ook het enthousiasme van Rodie niet te temmen. Het was immers haar idee om tegen half zeven het ijskoude water in Assos in te springen en zoals dat gaat kreeg ze genoeg studenten mee in haar enthousiasme, zodat er om half zeven ’s morgens tien excursisten met de rillingen over hun lijf in hetzelfde water lagen als waarin de stoïsche filosoof Kleanthes altijd zwom.
11
Hoewel Charles ook in dit water rondzwom voelde hij zich juist tussen de opgravingen een vis in het water. Altijd had hij wel een aanvulling op iemands praatje, al dan niet verzonnen, en sleurde hij iedereen mee in zijn fascinatie voor klampen, stylobaten, abaci, zuiltrommels en architraven. Ja, zelfs scheuren op stenen waren machtig interessant en binnen de kortste keren stonden vijf studenten er foto’s van te maken omdat Charles zei dat het interessant was. Ook toen hij zei dat bepaalde gaten in de zitplaatsen in het theater plasgaatjes waren, slikte eenieder dat voor zoete koek en nam snel foto’s. We hebben ons ook zeker vermaakt met de classici uit Groningen en van de VU. Terwijl een groot deel elkaar via de backupspelletjes beter leerde kennen, bouwde een ander, niet onaanzienlijk deel, aan amoureuze relaties. Zo kunnen we sinds de reis inmiddels spreken van meerdere ACASArelaties en zijn ook de Groningse dames geen onbekenden meer voor de Amsterdamse classicus. Dat daarvoor enkele oude relaties moesten sneuvelen, is geen probleem. Ja, een dame uit Groningen had maar liefst drie vrijers achter zich aan en verdiende terecht de bijnaam ‘Penelope’. De reis was duidelijk een groot succes en dat is de verdienste van de uiterst nauwkeurige begeleiding en de gemotiveerde studenten. En voor iedereen die nog geen reisplannen heeft voor deze zomer: Ephese.
12
EEN VERTAALKWESTIE Plautus’ Amphitruo 610 Harm Pinkster
I
n Wau 27.1 (2012), 134 heeft Guus Eelink een passage van Plautus besproken waarvoor vertalers en commentatoren uiteenlopende oplossingen bieden. Een paar aanvullende opmerkingen. De combinatie te uno of uno te kan niets anders betekenen dan ‘jou alleen’, ‘jou als enige’, ‘jou in je eentje’. Deze combinatie komt een aantal malen voor, in verschillende syntactische posities. In (a) is de combinatie een argument bij fretus. In (b) de basis van vergelijking bij peritiorem, in (c) en (d) een satelliet, ook wel ablativus absolutus genoemd, te vergelijken met te vivo. In deze beide gevallen kan de combinatie geen basis van vergelijking zijn, want er staat al quam ego volo. (a) (b) (c) (d)
Tantam enim spem oti ostendisti qua
m ego semper omnibus te uno fretus pollicebar. (Cic. Fam. 5.7.1) Constat enim inter omnis neminem te uno Samarobrivae iuris peritiorem esse. (Cic. Fam. 7.16.3) Te uno adest plus quam ego volo. (Pl. Cas. 359) Mihi quidem uno te plus etiam est quam volo ... (Pl. Am. 610)
Gaat het om één constituent of om twee? Om twee. Unus in deze betekenis kan voorkomen als subject complement, als in (e). Daarmee zijn (c) en (d) vergelijkbaar. In (a) en (b) is uno praedicativum. (e)
Qua re, mi Cicero, quod mea tuaque patitur aetas, persuade tibi te unum esse in quo ego colendo patriam mihi constituerim sanctitatem. (Cic. Fam. 10.4.2)
De oude Hemelrijk heeft dus gelijk.
13
EEN VERTAALKWESTIE Plautus’ Amphitruo 610 (aanvulling) Guus Eelink
I
n de vorige Wau (27.1) heb ik iets geschreven over mogelijke analyses/vertalingen van Plautus’ Amphitruo 610. Eén daarvan was die van David Christenson uit zijn Green and Yellow uit 2000. Ik heb Christenson hierover later nog een mail met een verzoek om toelichting gestuurd. Zijn antwoord wil ik hier kort uiteenzetten. Het ging om het volgende stukje Latijn, waarin Amphitruo aan het woord is (volgens Christensons tekst, zie vorige Wau voor de context): mihi quidem uno te plus etiam est quam volo, neque, postquam sum natus, habui nisi te seruom Sosiam. Christenson gaf bij deze zin in zijn commentaar als vertaalsuggestie ‘Yes indeed, I’ve actually got one more of you than I want.’ Verder geeft hij op: ‘mihi: dative of possession’ en ‘uno te: ablative of degree of difference’. Christenson schrijft in zijn mail als toelichting op zijn vertaling ‘yes indeed’: Yes, it's meant to convey A.'s sarcasm, and De Melo's interpretation and mine are the same. When Sosia (absurdly to A.) asserts that the other Sosia is also A.'s slave, A. sarcastically replies along these lines, "Oh, great, another one! If this is true, I'd have two of you, when one is already one too many!". I think "Yes, indeed" attempts to capture the tone, whereas "actually" translates quidem. Verder noemt hij ‘yes indeed’ een ‘artificial phrase to convey A.’s sarcasm’. Het ‘yes indeed’ markeert dus het sarcasme van Amphitruo, en niet (zoals ik eerder dacht) een (ironisch) gelijk geven, waarbij Amphitruo Sosia gelijk geeft in de zin van ‘ja inderdaad, het klopt dat er een slaaf Sosia is die er niet moet zijn, maar dat is niet die andere Sosia, dat ben jij al’. Dit zou uiteindelijk op hetzelfde neerkomen als Christensons parafrase, maar is niet helemaal hetzelfde en erg lastig. Verder lijkt het er toch op dat Christenson in de vertaling in zijn commentaar ‘etiam’ heeft weggelaten, waardoor ‘when one is already one too many’ niet duidelijk naar voren komt.
14
Christenson wijst verder op zijn (in zijn ogen betere) vertaling uit 2007 in Plautus: Four Plays (Focus Classical Library). Deze luidt: I’ve got one more of you than I want as it is! In my entire life I’ve never had a slave named Sosia except you. In deze vrije vertaling komt ‘etiam’ wel tot zijn recht door de woorden ‘as it is’. Grammaticaal staat ze daarmee volgens mij wat ver van het Latijn af. De vraagt blijft ook of in deze vertaling de neque, postquamzin goed aansluit op het voorgaande (‘Zolang ik leef, heb ik geen Sosia als slaaf gehad dan jou’ in de vertaling van Hemelrijk sr.). De belangrijkste grammaticale kwestie is volgens mij tenslotte de analyse van uno en te. Mogelijkheden hiervoor zijn: •
• •
bij elkaar nemen en met plus verbinden als ablativus van ‘degree of difference’: ‘ik heb (nog) één jou meer dan ik wil’ (Christenson 2000) los van elkaar zien en alleen uno met plus verbinden: ‘aan jou heb ik al één meer dan ik wil’ (De Melo) bij elkaar nemen en niet met plus verbinden: ‘aan jou alleen heb ik al meer dan ik wil‘ (Hemelrijk, Pinkster)
Alleen in het eerste geval verwijst te naar de onechte Sosia/Mercurius. (Zie elders in deze Wau het stuk van Harm Pinkster, volgens wiens analyse het om een ablativus absolutus gaat.) Wat grammaticaal de meest waarschijnlijke optie is, laat ik maar over aan de geleerden. De mooiste interpretatie/vertaling vind ik in ieder geval die van De Melo: ‘In you I have one more than I want already, and ever since I was born I haven’t had a slave Sosia other than you.’ Ben je nog ergens zo’n filologische hersenkraker tegengekomen? Laat het me weten, dan kan ik het uitzoeken voor de volgende Wau. Of je kunt er natuurlijk ook zelf iets over schrijven!
15
DE ZOMERSCHOOL KLASSIEKEN 2012 Een zomers bad in de literatuur van de oudheid Evelien Roels
K
omende zomer is het weer zover. Voor de zesde keer organiseren de VU en UvA de Zomerschool Klassieken, dit jaar van 13 t/m 18 augustus. Tijdens deze week kun je twee leescolleges Grieks of Latijn volgen, elk in een sessie van drie dagen. Bovendien worden er grammatica en syntaxiscolleges aangeboden die facultatief naast de leescolleges te volgen zijn. De eerste helft van de week vindt plaats in het PC Hoofthuis en in de tweede helft worden de colleges in het gebouw van de VU gegeven. Voor de studenten staan dit jaar weer interessante colleges op het programma. Jo Heirman komt speciaal over uit Gent voor een nieuwe greep uit de archaïsche lyriek, Piet Schrijvers behandelt Horatius’ Ars Poetica, Rutger Allan biedt Thucydides aan voor gevorderde studenten, Piet Gerbrandy keert terug bij zijn oude liefde Claudianus, Jörn Soerink ontsluiert de zelden gelezen Achilleis van Statius, Christiaan Caspers stort zich op de Hymnen van Kallimachos en Verena Demoed leest een apocalyptische tragedie uit de Renaissance, de Pammachius van Naogeorgus. Zie voor het gehele programma (en de aangeboden scholierencolleges) de site van de zomerschool. Het blijft natuurlijk wel zomer en daarom mag het sociale en ontspannende aspect niet vergeten worden. Tussen de colleges door zullen koffie, thee en lunch verzorgd worden en aan het einde van de week vindt er op vrijdag en zaterdag respectievelijk een picknick en borrel plaats waarbij er altijd de gelegenheid is voor een spontaan volleybaltoernooi. De week zal ingeluid worden met een pubquiz, er komt een filmavond, en op de woensdag sluiten we de dagen in het PC Hoofthuis af met een lezing van een beroemde classicus. Deelname aan de zomerschool kost €60, voor studenten en aanmelden kan tot en met 1 juli. Check www.zomerschoolklassieken.nl voor uitgebreide informatie. Je kunt je hier registreren voor de zomerschool, en vervolgens een keuze maken voor de colleges die je wilt volgen. Ook kun je via de site contact opnemen met de organisatie. Tot slot is de zomerschool gewoon te vinden op Facebook.
16
WIENNA AUSTRALIUM METROPOLIS Wenen en de klassieken Maurits de Leeuw
D
e titel van dit stuk is ontleend aan de beschrijving van Oostenrijk (en Wenen in het bijzonder) door de Sienese humanist Enea Silvio Piccolomini (14051464), ook wel bekend als paus Pius II (vanaf 1458). Piccolomini was van 1442 tot 1450 (met een onderbreking van één jaar om de taak als bisschop van Triëst aldaar op zich te nemen) als diplomaat actief aan het Habsburgse hof in Wenen. Naar aanleiding van dit verblijf schreef hij de Historia Australis (ook bekend als Historia rerum Frederici III Imperatoris), waarvan hij de derde en laatste editie in 1458 uitgaf. Piccolomini heeft aanvankelijk alleen maar goede woorden over voor de stad: “[Danubius] multas[que] et memorabilis ad utranque ripam alluit urbes, inter quas mea quidem sententia nulla ditior, nulla populosior, nulla venustior est quam Wienna Australium metropolis.”1 Wat rijkdom en schoonheid (in beide betekenissen van het woord) betreft zou deze beschrijving nog steeds wel van toepassing kunnen zijn. In bevolkingsaantal (ca. 1,7 miljoen) wordt Wenen tegenwoordig geëvenaard door Budapest en Belgrado, hoewel het in 1910 met meer dan twee miljoen inwoners wereldwijd slechts voor Londen, Parijs en New York onderdeed. Het huidige uiterlijk van de stad is met name in die tijd tot stand gekomen onder het lange keizerschap van Franz Josef I (18481916). Vooral de Ringstraße, die toentertijd langs de west en zuidzijde van het oude centrum werd aangelegd op de plaats waar de versterkingen van de stad gestaan hadden, doet met haar vele neogothische, renaissancistische en – barokke gebouwen nog altijd dienst als belangrijkste pronklaan van de Donaumetropool.
1
“[De Donau] bespoelt vele noemenswaardige steden op beide oevers, onder welke echter naar mijn inschatting geen enkele rijker, volkrijker en schoner is dan Wenen, hoofdstad der Oostenrijkers.” De Latijnse tekst is afkomstig uit K. Voigt, Italienische Berichte aus dem spätmittelalterlichen Deutschland. Von Fransesco Petrarca zu Andrea de’ Franceschi (13331492) (Stuttgart 1973). De vertaling is van de hand van ondergetekende. 17
Aan de Ringstraße komt steeds maar weer de canon van de Westerse cultuur terug. Zo vind je er in de architectuur een kerk in de stijl van een Franse gothische kathedraal, de universiteit als een Italiaans renaissancepalazzo, het Rathaus doet denken aan een Vlaams middeleeuws stadhuis, de architectuur van het parlement verwijst naar het Parthenon, met de twee gespiegelde musea voor kunst en natuurgeschiedenis is de barok aanwezig. Bovendien zijn op of bij sommige gebouwen bekende personen uit de canon te zien: bij het parlement zitten achter het grote beeld van Athena vier Griekse en vier Romeinse historici om de huidige politici van raad te voorzien. De beste kunstenaars aller landen zijn op het Kunsthistorisches Museum vermeld en de wetenschappers op het universiteitsgebouw. Alleen aan de theaters kan je wellicht enige voorkeur voor het Duitse taalgebied ontdekken. Standbeelden van Goethe en Schiller nemen daar net iets prominentere plaatsen in dan Shakespeare of Molière; gek genoeg treft men er geen Griekse tragici aan. Caesar vinden we daarentegen twee keer: als historicus bij Sallustius, Livius en Tacitus, maar ook op het Naturhistorisches Museum. Of zijn aanwezigheid daar voortgekomen is uit een gebrek aan natuurwetenschappers van naam of een persoonlijke voorkeur van de uiteindelijke opdrachtgever van de gebouwen, der Kaiser, is mij niet bekend, al lijken beide redenen me nogal onwaarschijnlijk. In sommige gebouwen treft men de Weense toevoegingen aan de canon, de Weense klassieken: Mozart, Haydn en Beethoven domineren de muziekgebouwen. Het Wenen uit het fin de siècle wordt gerepresenteerd door de muziek van Mahler en Schönberg en de schilderkunst van Kimt en Schiele. Op de Weense klassieken in deze zin zal ik me in de rest van dit stuk echter minder richten. Over de inwoners van Wenen was Piccolomini destijds minder te spreken: de zedeloosheid van de Weners kon ongebreideld bestaan door het ontbreken van een daadkrachtige politie. Vooral de studenten kon Piccolomini weinig waarderen: “Caeterum studentes ipsi voluptati inservientes vini cybique avidi. Pauci emergunt docti. Die noctuque vagantur magnasque civibus molestias inferunt …” 2 Natuurlijk is dit nog steeds gedeeltelijk waar (voor welke studentenstad niet?). Maar dat weinigen iets leren aan de universiteit, is voor de classici in Wenen echter niet (meer) waar. Toen Oostenrijk in 2008 deo volente toch maar op het Angelsaksische BAMAsysteem overstapte, heeft men in ieder 2
“De studenten zelf bedienen hun lust onverzadigbaar door wijn en voedsel. Weinigen komen geleerd bovendrijven. Dag en nacht hangen ze rond en zorgen ze voor veel overlast voor de burgers…” 18
geval voor de klassieke filologie een degelijk studieprogramma behouden. 3 Studenten krijgen een grondige (filologische) opleiding, waarbij een apart vak voor metriek en themaoefeningen Duits(Ciceroniaans) Latijn/Attisch tot het vaste programma behoren. Een lijst met canonieke werken die men gelezen moet hebben zorgt er bovendien voor dat men de bachelor breder belezen afsluit dan in Amsterdam. Uiteraard zijn in het katholieke Oostenrijk minstens twee evangeliën verplichte, maar niet altijd even geliefde onderdelen van het pensum. Men zal nu wel denken: “Als men daar tijd/geld voor heeft zal de opleiding daar wel groter zijn dan die aan de UvA.” Geheel tegenspreken kan ik dat niet, maar aanzienlijk veel groter is het Institut für klassische Philologie zeker niet (al heeft het wel een geweldig plekje in het hoofdgebouw met eigen bibliotheek in het instituut). Het aantal vaste docenten is op twee handen te tellen, waarbij aangetekend dat emeritihoogleraren hier ook nog altijd een niet verwaarloosbaar deel van het onderwijs voor hun rekening nemen. Het totaal aantal studenten is wellicht iets groter, maar is ook moeilijker vast te stellen. Grieks en Latijn bestaat namelijk niet als studie op zich; men kan ook alleen één van beide talen studeren en dan wel drie jaar als bachelor of meteen viereneenhalf jaar als zogenaamd Lehramt, wanneer je al bij aanvang van de studie weet dat je in het onderwijs wilt werken. Voor sommigen (in Amsterdam waarschijnlijk eerder graeci, daar latinisten ook over deze mogelijkheid beschikken) klinkt dit model met afzonderlijke studies misschien als een zegen, maar ik geef toch de voorkeur aan onze opleiding van Griekse en Latijnse taal en cultuur. Veelzeggend is de benaming van de studenten: waar in Nederland classicus de algemene term is voor een student van de klassieke talen, worden graeci en latinisten in Wenen Philologen genoemd. In Amsterdam was ik altijd eerder een voorstander van grondige filologische scholing (waartoe metriek en historische grammatica behoren), maar hier heb ik ook de gevaren daarvan leren kennen. Het lezen van klassieke teksten met als enige doel om de regels van de metriek en grammatica te leren of te tonen hoe goed men die kent, heeft wellicht als gevolg dat je een enorme woordenschat opbouwt en uiteindelijk teksten uit het hoofd kent.
3
Dit is een voorbeeld van de voordelen van de Oostenrijkse conservatieve volksaard, zoals ik het een Duitser heb horen beschrijven. In Oostenrijk kijkt men eerst wat er in Duitsland voor nieuwe ontwikkelingen zijn en wat er daarbij mis gaat. Enige tijd later voert men dat dan ook in Oostenrijk in, maar dan houdt men rekening met de zaken die in Duitsland verkeerd zijn gegaan en doet het vervolgens beter. 19
Dat is prijzenswaardig, maar moet geen doel op zich zijn. Bij de meest rigoureuze Weense graecus leidt dat namelijk tot een verwerping van alle literatuur na Plato, want dan is er toch niets meer geproduceerd dat origineel is en (dus) van esthetische waarde is. Dat is misschien een onschuldig uniek geval, maar een kwalijker gevolg is dat niemand in Wenen zich serieus voor hellenistische auteurs interesseert. En dat ik een vak bij het internationaal vermaarde Weense Institut für Byzantinistik volg, begrijpt eigenlijk geen enkele Philologe. Dat wij in Amsterdam beide talen of ook Middeleeuws en Neolatijn leren heeft dus wellicht tot gevolg dat we niet zoveel tijd aan filologische taalbeheersing kunnen besteden, maar in plaats daarvan leren we veel essentiëlere vaardigheden. Daarmee doel ik niet op kennis van literatuurwetenschappelijke theorieën of taalkundige discourse models, die door Weense filologen (voor zover ik gemerkt heb) nauwelijks besproken worden. Hoe modern die ook ten opzichte van de klassieke filologie mogen schijnen, ze doen in essentie hetzelfde: ze proberen idealiter te verklaren waarom er in de teksten staat wat er staat, of dat nu respectievelijk op woordelijk niveau is of op zinsniveau of het niveau van langere stukken tekst. Nee, de onderscheidende vaardigheid die in Amsterdam onderwezen wordt, is het belang van een tekst in te kunnen zien. En dat leer je niet door steeds maar weer een bepaald systeem op een tekst toe te passen, hoe verhelderend dat ook kan zijn voor de tekst zelf: in principe maakt het voor de theorie niet uit of je ze op een klassieke tekst toepast of op welke andere ook. Het belang van de klassieken leer je daarentegen door oog te hebben voor de manier waarop anderen met onze klassieke teksten om zijn gegaan. Het maakt daarbij geen verschil of dat andere klassieke auteurs zijn of hellenistische koningen, Romeinse keizers, middeleeuwse monniken, Byzantijnse historici, humanistische geleerden, Italiaanse kunstenaars, modernistische auteurs of Amerikaanse regisseurs. En alleen al omdat wij ook Latijn “moeten” leren en daarbij aandacht besteden aan de manier waarop de Romeinse literatoren omgingen met hun Griekse voorgangers, ontwikkelen wij deze vaardigheid. Zeker in deze tijd is het van essentieel belang dat we het belang van de klassieken kunnen blijven tonen: hoe degelijk de bacheloropleidingen Grieks en Latijn in Wenen ook mogen zijn, in aparte masters ziet de Weense universiteitsleiding geen been. Dus vertrekt de meest talentvolle Weense student die verder wil leren en niet aangewezen wil zijn op een aanbod van veredelde bachelorvakken als master, naar Berlijn.
20
Maar mij bevalt het voorlopig nog uitstekend dag en nacht in de mooiste stad aan de Donau rond te hangen en me te goed te doen aan een Einspänner,4 een grüner Veltliner, Kaiserschmarrn en Tafelspitz. De Weense Philologen bieden daarbij overigens uitstekend gezelschap, zo lastig en agressief als in de vijftiende eeuw zijn ze niet meer. En mocht u zich bij het lezen van dit stuk van een student uit Wenen op enig moment het hoofd hebben geschud, stel je dan gerust: “pauci emergunt docti.”
De knettergekke Karlskirche nabij de voormalige Ringstraße.
4
Tip voor bezoekers aan Wenen: bestel nooit een Káffee (paroxytoon) bij een Kaffeehaus. Ten eerste wordt Kaffée met de klemtoon op de laatste lettergreep uitgesproken (zoals veel Duitse woorden een andere klemtoom kennen in het Oostenrijks) en ten tweede is Kaffée alleen maar een verzamelterm. Elk type koffie heeft een eigen naam, een espresso is bijvoorbeeld een “kleiner Schwarzer”. 21
KLASSIEKE SOG 9gag, onze stijl Thomas Hart
V
ooral in tijden van tentamens wordt het steeds pijnlijk duidelijk: het verschijnsel SOG (Studieontwijkend gedrag) is iets waar ook wij, serieuze studenten Klassieken, niet ongevoelig voor zijn. Een populaire bestemming is de website www.9gag.com, een website die – voor de paar mensen die het niet kennen – feitelijk een verzameling is van korte, grappige plaatjes, met vaak vaste vormen en afbeeldingen (‘memes’). Dit is een poging om de SOG, hoe onmogelijk dat ook lijkt, met studie te combineren.
22
23
BOEKRECENSIE Madeleine Miller – The Song of Achilles Niels Koopman
V
oor mijn verjaardag kreeg ik bovenstaand boek, en zo’n cadeau brengt zekere verplichtingen met zich mee. Ik heb het boek gelezen – overigens met plezier – maar ik weet toch niet goed wat ik er van moet vinden. Het betreft weliswaar de liefdesrelatie tussen Achilles en Patroclus – homo’s! – maar grondige kennis van de Ilias of de epische cyclus staat waardering van dit boek in de weg – een classicus is duidelijk niet de ideale lezer. Dat heeft niet zozeer te maken met de verhaallijn, want de gebeurtenissen zijn niet verzonnen (haha) en volgen in grote lijnen de epische cyclus en de Ilias. De auteur heeft echter besloten om de relatie tussen Patroclus en Achilles als een soort homohuwelijk avant la lettre af te schilderen, en dat komt niet overeen met de werkelijkheid zoals ik die ken. Het beeld dat de auteur schetst van de heroïsche wereld is bij tijd en wijle zo onrealistisch, dat het hele verhaal daardoor ernstig aan kracht inboet. The recensent van The Guardian, Natalie Haynes, roemt Millers proza (“more poetic than almost any translation of Homer”) en spreekt haar bewondering uit voor het beeld van Achilles dat geschetst wordt (“a fully threedimensional man – a son, a father, husband and lover – now exists where a superhero previously stood and fought”). De recensent van The New York Times, Daniel Mendelsohn, is minder positief. Hij stoort zich vooral aan de toon van het werk – “one made disastrously worse by the author’s decision to metamorphose an ancient story of heroes into a modern tale of hormones”. Millers proza wordt gekarakteriseerd door korte zinnen. Dat past goed bij de verteller, Patroclus. Maar het boek telt 352 pagina’s, en dan gaat het soms vervelen. Op pagina één vertelt Patroclus hoe hij geboren werd. Op pagina 352 vindt Patroclus’ ziel eindelijk rust, omdat zijn naam naast die van Achilles op hun graftombe staat. Sweet. Er gebeurt veel tussenin: Patroclus (exclusief homoseksueel) doodt (per ongeluk, gelukkig) een jongen, waardoor hij verbannen wordt naar Peleus’ paleis, die zijn geld lijkt te verdienen met het opvoeden van ballingen (wat moet je anders in Phthia?). Daar wordt hij verliefd op Achilles (een lekker ding). Achilles ziet Patroclus ook wel zitten, en niets staat een relatie in de weg. Toch wel: Achilles’ moeder, Thetis. Lekker, zo’n boze schoonmoedertobe. Ondanks deze 24
hobbel wordt het toch wat tussen die twee. Ze gaan ook met elkaar naar bed, maar voor de seksscènes hoef je het boek niet te kopen — tenenkrommend slecht en zeer preuts (de schrijfster is Amerikaans). De heren gaan naar Cheiron, in training – alhoewel Thetis natuurlijk heeft geprobeerd Patroclus tegen te houden (zo gaat het steeds). Hier is de auteur op haar best: twee jonge jongens die onderwezen worden door de wijze centaur, beeldend verteld. Dan breekt de Trojaanse oorlog uit, en Achilles moet meedoen (oh wat erg). Hij wordt verstopt op Scyros (Patroclus blijft achter), en bezwangert daar Deidamia, zoals iedereen weet. Probleem: ook Achilles was tot nu toe exclusief op Patroclus, alhoewel hij zijn lusten gemakkelijk op een slavinnetje had kunnen botvieren – al op 13jarige leeftijd, maar zo was/is Achilles niet (zie p. 56). Oplossing: als Achilles met Deidamia het bed zou delen, zou Thetis (zij weer!) Patroclus naar Scyros brengen. Om het nog erger te maken gaat Patroclus later ook nog met Deidamia naar bed. Ik ben echt te dom om dit te begrijpen. Gelukkig hebben beide heren er niet van genoten, en kunnen ze samen een tent delen in Aulis. Ook dit is een mooi stuk: de lezer huivert bij het offer van Iphigineia en geniet van de karakterisering van de Griekse helden. Uiteindelijk komen onze jongens aan in Troje. Hier komt natuurlijk weer een vrouw in hun leven: Briseis. Ons duo neemt haar – maar niet zo. Patroclus vindt het helemaal niet aangenaam dat al die slavinnen als beddenwarmers moeten dienen, en zo kunnen ze er eentje redden van dit gruwelijke lot. Briseis en Patroclus worden hartsvriendinnen, terwijl Achilles Trojanen bij bosjes over de kling jaagt. Briseis wil natuurlijk wel een kind van zo’n leuke knul als Patroclus, maar waarschijnlijk heeft Deidamia hem genezen. Und so weiter, und so fort. De rest van het verhaal laat ik hier onvermeld – uiteindelijk komen ze toch samen in één graf terecht, en dat is de hoofdzaak. Het boek brengt de Griekse helden op bewonderenswaardige wijze tot leven. Millers proza is zeer ἐναργής. Maar bepaalde dingen zijn onbegrijpelijk. De (tragische?) liefde tussen Achilles en Patroclus verdient een waardigere uitwerking. 25
DE SCRIPTIE VAN… Marko van der Wal
H
et is al weer meer dan een half jaar geleden dat ik mijn scriptie afrondde, en mijn diplomaaanvraag kon voltooien inclusief alle moordneigingen, bloedzuigerij en administratieve incompetentie die daar bij komen kijken. Inmiddels zit ik zelf wederom in de wonderlijke wereld van scriptieland, zij het voor een andere opleiding. Tips en anekdotes genoeg dus. Zo hoorde ik laatst de suggestie om de conclusie, zoals bij een proefschrift, in stellingen te formuleren. Zoiets: 1a. Schrijf niet in dezelfde stijl als die van de Wau. Ik heb wel eens geprobeerd om een paper net zo te schrijven als een artikeltje voor de Wau, maar dat bleek geen succes. Met de aantekening “slecht geschreven” werd ik weer het bos ingestuurd. Schrijf die scriptie gerust in een oersaaie stijl, het is tenslotte academisch bedoeld. Dus niet: “Geen hond die iets over Pindarus weet behalve de gebruikelijke roddel en achterklap, maar daar houdt het wel mee op.” Maar gortdroog: “Over Pindarus is niet bijzonder veel bekend[voetnoot]. Er doen sinds de oudheid diverse anekdotes over hem de ronde[voetnoot], maar dit soort verhalen moet uiteraard kritisch worden benaderd[voetnoot].” 1b. Maak voetnoten met overwegend zinnige informatie, liefst zo lang mogelijke. Probeer af en toe meer voetnoten dan hoofdtekst op een pagina te krijgen. 1c. Taalkunde: gebruik genummerde paragrafen in de trant van 6.23.4a. Letterkunde: houd het bij cursief gezette tussenkopjes. 2a. Zoek een scriptiebegeleider die bij je past. Altijd handig om van tevoren te weten hoe een begeleider ongeveer te werk gaat, zodat je er bijvoorbeeld niet midden in het proces achter komt dat de begeleiding alleen bestaat uit een eindbespreking. Of dat hij/zij niet tegen uitlokkerig gedrag kan. (Als een begeleider dit aankan zit het wel goed: “Uit je emails kan ik niet opmaken of die gestuurd zijn uit oprechte bezorgdheid of vanwege machinale routine. Ik heb in ieder geval niet de indruk gekregen dat je veel vertouwen hebt in mijn werkzaamheden of kundigheid. Wanneer ik besluit nog niets in te leveren, is dat een bewuste keuze. Ik ben niet van plan me klakkeloos te conformeren aan arbitraire deadlines en volgordes.”) 2b. Zoek een onderwerp dat bij je past. Kies als classicus nooit een onderzoek met nog levende onderzoeksobjecten. Dat is dodelijk. 3a. (Met dank aan de moeder van Alma.) Slaap niet. Het begrip deadline heeft niet voor niets het woord 'dood' in zich. Stel dat je iets écht moet 26
afleveren op een bepaalde dag en de middag ervoor heb je nog niets op papier. Dan zit er maar een ding op: een pot koffie en bruine boterhammen met kaas tot het ochtendgloren. Tikken maar. De volgende dag zie je er waarschijnlijk uit als een corporale rioolstudent met een kop als een afgekloven kaassoufflé, maar over het algemeen zeggen scriptiebegeleiders daar niets van. Bovendien is menig hoogleraar zelf groot geworden met deze strategie. 3b. Werk ook overdag, anders word je een zappende zitzak. 4. Ga niet uit elkaar. Ja, je kunt breken met een begeleider als de situatie onwerkbaar blijkt, maar dat bedoel ik niet. Mocht je in een amoureuze verstandhouding verwikkeld zijn (een relatie) maak het dan preventief uit. Het is net als met de krant: die hoef je ook niet te hebben als je op vakantie bent. Wat je na de scriptie doet, zie je dan wel weer. Wat je zeker niet wilt is dat de hele flikkerse bende in elkaar stort als je eindelijk goed aan de slag bent. Ik spreek uit ervaring. 5. Verdoe geen tijd met het lezen van tips en trucs voor het schrijven, want die slaan per definitie als een pik op een drumstel.
Z
oals bovenstaande al verraadt, gaat de voorkeur doorgaans naar een conclusie met een gewone lopende tekst. Bij mijn onderzoek naar de Muze in de odes van Pindarus ziet die er (samengevat) zo uit: Dat er in prijzende overwinningsgedichten (epinikia) voor sporters Muzen voorkomen klinkt misschien vreemd, maar omdat de harde voorwaarde voor een waarlijk pindarische ode is dat die bol moet staan van de mythologie, dan heeft de Muze als vanzelfsprekend een rol. Bovendien zou Pindarus voor zijn tijd (ca. 520440) extreem experimenteel zijn als hij de Muze helemaal buiten beschouwing liet. Door de religieuze implicatie en autoriteit die ze met zich meedraagt, kan hij niet zonder haar. Wat doet Pindarus dan met de Muze? Zolang het maar binnen de perken blijft van wat aanvaardbaar is voor het publiek, kan Pindarus met haar bijna alle kanten op. Er zijn tenminste drie niveaus te onderscheiden waarop de Muze een rol of functie heeft, namelijk op het vlak van de structuur, presentatie en relatie tot de dichter. Pindarus zet de Muze in om (delen van) de structuur van zijn gedichten op poten te zetten. Daarmee is de Muze ook een belangrijk onderdeel van de poëtische stijl van zijn werk, dat over het algemeen bestaat uit in juxtapositie geordende elementen. Die elementen hebben ogenschijnlijk weinig met elkaar te maken, maar door de Muze te gebruiken om nieuwe thema's aan te snijden, verbindingen te leggen tussen elementen, onderwerpen af te ronden of juist te illustreren ontstaat er wel degelijk een eenheid in de gedichten. 27
Geheel in dezelfde lijn zorgt Pindarus voor een steeds verschillende presentatie van wie of wat de Muze is. In overeenstemming met de thematiek van de ode in kwestie (of deel daarvan) legt hij de nadruk op bepaalde facetten, eigenschappen of vaardigheden van de Muze. Beter gezegd: de dichter schrijft van alles en nog wat aan haar toe. Uit de Pindarus' werk blijkt immers niet wat de Muze van zichzelf aan eigenschappen heeft. Het is dan ook niet vreemd dat zij in de ode wordt voorgesteld als gewelddadig, terwijl in andere gedichten naar voren komt dat zij juist vredelievend is. Een goed voorbeeld is het prooemium van de eerste Pythische ode. De karakterisering van de Muze als mededichter, coauteur, ghostwriter van Pindarus is bijzonder. Dat suggereert dat de Muze meer is dan alleen een krachtig poëtisch middel. Stel dat op elke plaats waar 'Muze' staat ineens 'poëzie' zou staan, dan boeten Pindarus' gedichten volgens mij niets aan kracht in. Dat betekent dat de Muze ook op een metapoëticaal niveau fungeert. Via haar kan Pindarus uitspraken doen over wat poëzie is, kan, moet zijn of wat hijzelf doet met zijn odes, genres, metra, strofes. Uit de verschillende passages waarin Pindarus de Muze aanroept, komt naar voren dat de relatie tussen dichter en Muze er één van gelijkwaardigheid is. Dat er qua presentatie soms sprake is van een ondergeschikte wil niet zeggen dat de gelijkwaardige verhouding tussen de twee dan wordt opgeheven; zowel de Muze als Pindarus kan een ondergeschikte rol hebben ten opzichte van de ander. De combinatie van bovenstaande niveaus maakt de Muze voor Pindarus vergelijkbaar is met De slapende Muze, een beeldhouwwerk van Constantin Brancusi. Het marmeren ei dat het hoofd van de slapende Muze voorstelt, heeft geen lichaam. Pindarus' Muze heeft ook geen lichaam, maar kan dat wel krijgen via het werk van de dichter. In zijn handen verandert zij van een lege huls in alles wat de gelegenheid van zijn poëzie vraagt. De Muze is een vehikel om de thema's van een ode voor publiek over het voetlicht te brengen. Ze is nagenoeg altijd een verlengstuk van de thematiek van het gedicht waarin ze opduikt, en Pindarus is daar hoogstpersoonlijk verantwoordelijk voor.
28
UNIEK KLASSIEK Latin isn’t dead yet, Jack David Omar Cohen
s
alve, ut vales? ave! vale! οὐκ εἰς ὄλεθρον; quid ergo? nescio. nunc est bibendum. Af en toe tref je ze nog wel, die studenten die met een hoopvolle glimlach één van bovenstaande kreten in de richting van hun collega's toewerpen, maar bijna altijd kan dit slechts rekenen op moeizaam gesteun en een gepijnigde, medelijdende blik. Het Klassiek Latijn is dood. Na een periode van bloei, in de buurt van het begin van onze jaartelling, gebeurde het pas in ongeveer de vijftiende eeuw dat humanisten het weer invoerden en erin begonnen te schrijven. Een nieuwe traditie, waarin wetenschappers zich voor hun traktaten van het Klassiek Latijn bedienden – Huygens, Newton en Erasmus om niet de minsten te noemen – vond hierin haar begin. Ook aan deze cultuur is een einde gekomen. Latijn spreken is not done – om over het Grieks nog maar te zwijgen, hoewel er andere argumenten zijn die daartegen pleiten. (Welk dialect, welk stijlregister, welk idioom etc. etc. etc.) Enkele reacties van docenten op de vraag hoe zij hier tegenaan keken: Rodie: ,,Ja, ik heb dat wel eens geprobeerd, maar ik krijg het niet uit mijn strot." David: ,,Ik ben oprecht benieuwd hoe ver ik ermee zou komen." Piet: ,,Onzin. Ik vind dat een beetje een gimmick, dat Latijn praten." Iemand die zich hier op fenomenale wijze niets van aan heeft getrokken, is Camilo Schutte. Na te zijn ingegaan op een uitnodiging van hem omtrent verbetering van de actieve beheersing van de Latijnse taal in woord en geschrift (sic), bevond ik me op 31 maart voor zijn woning. Eenmaal binnen werd ik hartelijk ontvangen door zijn vrouw en —naar later bleek— de Mexicaanse cursusleider, Aldo Toledo, die mij met ave, satin salve? in zijn door een Spaans accent omfloerst Latijn begroette. Deelnemers aan de eerste bijeenkomst waren Camillo, zijn zoon, Thomas den Haan, een docent Hebreeuws en ondergetekende. Aldo begon, toen we ons verzameld hadden, met een uitleg over hoe we te werk zouden gaan. Voertaal tijdens alle sessies zou het Latijn zijn. Na een exegese over zijn carrière in de klassieken, moesten wij allen onszelf voorstellen. Het niveauverschil bleek al gauw te overzien. Iedereen vertelde 29
iets over zichzelf en zijn voorliefde voor het Latijn, we kregen een smakelijke croissant aangeboden en spraken gezellig met elkaar over allerhande onderwerpen, waarop we na de pauze we Ovidius' Metamorphosen (editie ad usum Delphini) ter hand namen. Opzet hierbij was dat wij allemaal vier à vijf verzen zouden pakken, om vervolgens in het Latijn aan elkaar uit te leggen wat er nou eigenlijk stond. Ikzelf moest helaas eerder weg, maar verliet het huis in geïntrigeerde stemming. Het bovenstaande lijkt natuurlijk, als men het zo leest, te balanceren op de grens van waanzin. Gezegd moet dan ook worden dat het vervreemdingseffect zeer zeker aanwezig was: om een taal, die je enkel uit schrift kent, zo gesproken te horen worden, is in het begin volkomen absurd. Dit gevoel verdwijnt. Bij Camilo en Aldo bleek de motivatie voor de bijeenkomsten als volgt. Dat het actief beheersen van een taal de passieve beheersing van diezelfde taal enorm verbetert, behoeft weinig uitleg; dit wordt dan ook in het middelbaar onderwijs ab ovo toegepast bij de moderne vreemde talen. De logische vraag is: waarom niet bij het Latijn? Ik merkte ook dat ik, na een half uurtje in de groove te hebben gezeten, steeds makkelijker begon te praten en goed lopende zinnen wist te formuleren. (Even schrikken was wel dat op een gegeven moment de gedachte ,,mehercle, quomodo dicitur μετ' ἀλληλῶν?" in mijn hoofd kwam.) Het lezen van Ovidius ging dan ook verbazingwekkend makkelijk. Volgens Aldo kon hij door zijn actieve kennis van het Latijn de meeste literatuur zonder enige moeite lezen. Tot zover alles goed, en in dit opzicht vond ik de bijeenkomsten zeer nuttig; het absurde van de hele situatie nam/neem ik graag voor lief. Het gevaar van Latijn spreken is echter dat het beeld op de loer ligt van een doorgeslagen classicus die, terwijl hij gekleed in een imitatie carnavalstoga aanligt en zich te goed doet aan in garum gebraden schapenhersenen, om de paar minuten in extase ontbrandt en een aantal verzen Theocritus en Vergilius scandeert. Dit schrikbeeld werd op pijnlijke wijze gerealiseerd, toen na de lunch het volgende onderwerp ter sprake kwam: het zogenaamde Vivarium Novum. Deze academie in Rome biedt onderwijs aan in de klassieke wereld en cultuur, maar de voertaal hierbij is het Latijn. De leerlingen spreken Latijn met hun docenten en onder elkaar. Men organiseert er ook zomercursussen; de belangstellenden kunnen kijken op www.vivariumnovum.net.
30
Denk je eens in: twee jongens zijn aan het vechten op het terrein van de Academie, en eromheen scanderen mensen in alle oprechtheid: habet! habet! iugula! iugula! Na de ruzie zullen de jongens echter grinnikend hun geschil bijleggen, misschien zelfs een paar pindarische epinikia voor elkaar schrijven. Nee, dank je. Wat pragmatisch ingestelde overburen, familieleden en politici ook mogen beweren: wij nuchtere classici zijn toch zo gek nog niet. Goed, Latijn spreken is één ding, onder het mom van actieve taalbeheersing en meer van dat leuks, en ook bijzonder leerzaam; dat moedig ik dan ook van harte aan —maar uiteindelijk is een linguïstieke reïncarnatie van de Oudheid in ieder geval voor mij een aquaduct te ver.
31
JUVENALIS IN AMSTERDAM Guus Eelink
I
n de avond van dinsdag 24 april vulde het Ostadetheater zich met classici. Peter Marichael van het Nederlands Toneel Gent stond daar als enige acteur op de planken met de voorstelling Weg met de stad, Weg met het huwelijk. Het stuk is een bewerking van Juvenalis’ satiren door docent klassieke talen te Gent PeterJan Marichael en is geregisseerd door Jo Decaluwe. Het publiek zat voor een donker en op een verhoging na leeg toneel. Een bebrilde man van middelbare leeftijd kwam binnen in pak, met oranje stropdas, oranje pochet en een koffertje, waaruit hij een fles drank en een glas haalde. Hij sprak meteen het publiek aan. Dit zou wellicht graag luisteren naar grootse tragedies met klassieke helden, naar de reeds zo bekende verhalen. Die zouden vanavond niet aan bod komen. Vanavond wilde hij zijn eigen gal spuwen, hij wilde de verrotte maatschappij aan de kaak stellen, waarin het woord ‘deugd’ geen betekenis meer heeft. Zo opende zijn alleenspraak. Vele maatschappelijke groeperingen zijn volledig ontspoord: vrouwen, parvenu’s, allochtonen en homoseksuelen (zowel exclusieve als ‘occasionele aarsbezoekers’) zijn belangrijke voorbeelden. Voor de vrouw bijvoorbeeld is in het huwelijksbootje elke golf te hoog, maar op de woelige baren buiten het echtelijke schuitje doet zij het met elke matroos. Lees de zesde satire van Juvenalis er maar op na. De allochtoon heeft ook een verderfelijke karakteristiek: van geduchte verslinder van vaderlandse meisjes degenereert hij tot een op sloffen schuifelende onverstaanbare bazelaar. Wat de parvenu’s en échte elite betreft: toen de spreker de verhoging beklom en nadeed hoe de pretentieuze, cultureel angehauchte dames en heren na een voorstelling in de schouwburg in de foyer het stuk pedant de hemel in prijzen, moest het publiek hier hard om lachen. Wellicht dat grote delen van het publiek dit gedrag maar al te goed kenden. Het stuk eindigde met een klacht over het stadsleven: hoe kwam het toch dat mensen zich steeds weer omhoog weten te werken in de ellende van die vuile, krakkemikkige metropool met haar kloppende zweren? De spreker droomde ervan de stad te ontvluchten, de rust te vinden voor poëtische inspiratie in de natuur, tussen klaterende beekjes. Toch vroeg hij zich af of hij wel zonder zou kunnen. Zou hij zijn positie als spreker niet missen? Als vertolker van ellende? Of geniet hij er eigenlijk ook wel van? 32
De acteur hield de spanningsboog goed vast en ontving uiteindelijk bezweet zijn welverdiende applaus. Aan het begin van het stuk voelde ik me op de tribune enigszins ongemakkelijk. Zou er gelachen worden, en hoeveel? De spreker leverde namelijk enerzijds Youp van ’t Hekachtige maatschappijkritiek (en die laatste is duidelijk wél op een lach uit), maar anderzijds keken we wel naar een bewerking van Juvenalis, weliswaar ontdaan van zijn ruimtelijke en temporele context. Niet naar een cabaretier, maar naar een acteur die een zwaar ontgoochelde man speelde. Door de werkelijkheid genadeloos te beschrijven, buiten de kaders van politieke correctheid, komen de in ons verborgen rauwe sentimenten even tot hun recht. Dat werkt verfrissend. Toch werkte de voorstelling uiteindelijk ook behoorlijk op de lachspieren, en bleek het beklag van Juvenalis ook herkenbaar in de grote stad anno 2012.
33
M. TULLI CICERONIS IN CATILINAM ORATIO I transtulit David Omar Cohen quo usque tandem abutere, Catilina, patientia nostra? quam diu etiam furor iste tuus nos eludet? quem ad finem sese effrenata iactabit audacia? nihilne te nocturnum praesidium Palati, nihil urbis vigiliae, nihil timor populi, nihil concursus bonorum omnium, nihil hic munitissimus habendi senatus locus, nihil horum ora voltusque moverunt? patere tua consilia non sentis, constrictam iam horum omnium scientia teneri coniurationem tuam non vides? quid proxima, quid superiore nocte egeris, ubi fueris, quos convocaveris, quid consili ceperis quem nostrum ignorare arbitraris? [2] O tempora, o mores! senatus haec intellegit, consul videt; hic tamen vivit. vivit? immo vero etiam in senatum venit, fit publici consili particeps, notat et designat oculis ad caedem unum quemque nostrum. nos autem fortes viri satis facere rei publicae videmur, si istius furorem ac tela vitamus. ad mortem te, Catilina, duci iussu consulis iam pridem oportebat, in te conferri pestem quam tu in nos omnis iam diu machinaris.
34
Μάρκου Τυλλίου Κικέρωνος κατὰ Λουκίου Κατιλίνου λόγος α'
εἰς τὴν ἑλληνικὴν μεθηρμήνευσεν Οὔμαρ ὁ Οὐλοκόμης μέχρι τοῦ, ὦ Κατιλίνα, τῆι τλημοσύνηι τῆι ἡμετερᾶι παραχρήσει; ὅσον δ' ἔτι χρόνον ἡ μανία σου παίξεται ἡμᾶς; εἰς τί τέλος ἀδάματος ἡ ὕβρις σέθεν περιπετήσεται; οὐδὲν δή σοι τὸ νύκτερον ἀμυντικὸν ἐπὶ τοῦ Παλατίου, οὐδὲν δ' ἡ φυλακὴ τῆς πόλε\ως, οὐδεν δέ σοι τοῦ δήμου φόβος, οὐδὲν δὲ πάντ\ων τῶν πρώτ\ων σύλλογος, οὐδὲν δ' ἥδε ἡ δομή ἡ τῆι βουλῆι μάλιστα ἐπιτηδεία διὰ τῆς φυλάξε\ως, οὐδὲν δέ σοι τὰ τῶνδε πρόσωπά τε καὶ ὄμματα μέλει; οὐδ' ἆρ' αἰσθάνει τὰς βουλὰς τὰς σὰς οὔσας φανερωτάτας; οὐδ' ἆρ' ὁρᾶις διὰ τῶνδ' ἁπάντ\ων ἐπιστήμης ἀδυνατὸν γεγονυῖαν τὴν συν\ωμοσίαν τὴν σήν; τί γὰρ μὲν τῆσδε, τί δὲ τῆς χθιζῆς νυκτὸς ἐποίησας, πόθι δ' ἦσθα, τίνας δὲ συνέκαλεσας, τίνα δὲ βουλὴν ἐν τῶι νῶι σέθεν ναιετό\ωσαν ἡμᾶς οὐκ ἐγν\ωκέναι νοεῖς; [2] αἶ, οἱ χρόνοι, αἰαῖ, οἱ νόμοι. ξυνίησι μὲν ταῦθ' ἡ βουλή, ὁρᾶι δὲ ταῦθ' ὁ ὕπατος, ἀλλ' ἐκεῖνος ὡνὴρ ἔτι ζῆι. ἆρα ζῆι; πῶς γὰρ οὔ; ἥκει μὲν εἰς τὴν βουλήν, τῆς δὲ πολιτικῆς τέχνης μετέχει, τοῖς δ' ὄμμασιν ἂν ἡμῶν ἅπαντας Ἄϊδι προϊάπτοι. ἡμεῖς δ' ἄνδρες ἀγαθοὶ ὄντες τῆι πόλεϊ εὖ δόξαιμεν ἂν θεράπευσαι, ἐὰν τὴν μανίαν τε καὶ βεβλημένα ἐκείνου ἀμύν\ωμεν. εἰς ὄλεθρον γάρ σε, Κατιλίνα, τοῦ ὑπάτου κελεύσαντος ἀχθῆναι ἤδη ἐξ ἀρχῆς βούλημα ἄριστον ἦν, καὶ τῷ αὐτῷ λοίμῳ ἀπόλλυναι σε, ὧι σὺ ἤδη πολὺν χρόνον ἐν νῶι ἔχεις ἡμᾶς κατάπεμψαι.
35
DE CLASSICI IN DE TAMBOER Richard Calis
D
e combinatie tussen classici van de UvA en klassieke muziek is een overdonderend succes. Sinds mensenheugenis wordt jaarlijks door een aantal studenten van de opleiding 'de Muziekavond' georganiseerd en het concept behoeft eigenlijk geen introductie. Dit jaar werden de classici op 20 april verwacht op de Overtoom 247A te Amsterdam. Het programma was van te voren nog niet bekend, hoewel, ik noem ze maar zo, zanggroep Edgar Pasma op facebook een tipje van de sluier wilde oplichten. Bij dezen een impressie. Aangekomen op de Overtoom stond ons een aangename verrassing te wachten: we bevonden ons in De Tamboer. En dan heb ik het niet over het cultureel centrum van Hoogeveen. Nee, De Tamboer is een elegant mini concertgebouw. Het is een prachtige muziekzaal in privébezit, gelegen aan het Vondelpark. De sfeer was adembenemend en een betere ('klassiekere'\) setting konden we ons niet wensen. De avond begon met een uitvoering van vijf melodieën van Maurice Ravel door Josine Blok (hoogleraar Oude Geschiedenis UU) en Bas van Bommel (promovendus aan de UU), die schertsend het publiek moesten overtuigen dat zij 'klassiek' genoeg waren om deel te nemen aan de avond. Ook bij de volgende act zat het publiek niet stil. Anne Buursema begeleide zichzelf op de piano en bracht o.a. het nummer 'Hallelujah' van Leonard Cohen ten gehore, waarbij de hele zaal (zachtjes) meezong tijdens het refrein. De avond werd voorgezet met een uitvoering van Op. 225 deel 1 van de mij onbekende Tsjechische componist František Drdla. Gonneke Smal begeleidde Mike Kruijer op viool. Gijs Raeven speelde daarna een stuk van Bach en samen met Gonneke bracht hij later 'Think of Me' van Andrew Lloyd Webber ten gehore. Het programma voor de pauze bestond verder nog uit een aria uit de opera 'Dido en Aeneas' van Henry Purcell door Anna Duijsings (piano) en Marije van der Vorm (zang). In de pauze konden we genieten van de heerlijke koekjes van Lousie Werrij en Aniek van den Eersten —inmiddels ook een klassieke toevoeging aan het programma. Anna Giskes en Julius Roos vervolgden de avond door voor het vierde jaar op rij samen op te treden. Zij speelden een stuk van Bartók, kort maar virtuoos. Julius speelde vervolgens, in mijn ogen/oren, de mooiste muziek van de avond: drie kleine pianostukken van wederom Ravel. 36
Omdat Renske Pool ziek bleek te zijn, was zij niet in staat om samen met Bas van Bommel de geplande aria van Mozert voor te dragen. In plaats daarvan speelde Bas solo een prachtig stuk van Chopin. De organisatoren van de avond, Anna Duijsings en Saskia Willigers, sloten het 'klassieke' deel van de avond af met een mooi stuk van de Joodse componist Ernest Bloch. De laatste 'act' van de avond ('zanggroep Edgar Pasma') bestond uit een heel arsenaal aan classici: Edgar Pasma, Joëlle Terburg, Laura de Glopper, en Quirien Euwe werden door Marko van der Wal (piano) en David Cohen (trompet) begeleid. Samen vertolkten ze California Dreamin' van The Mama's and the Papa's. Aanvankelijk haperde de machine enigszins, maar eenmaal op stoom waren de zangers en musici niet meer te stoppen. Het was een verfrissende vertolking, maar misschien had de trompetsolo iets langer gemogen. De combinatie van klassieke en minder klassieke muziek werkte uitstekend, ook in de oase van De Tamboer. De avond werd voortgezet in café Simple. Ik was in geen jaren meer in zo'n hippe tent geweest en de voetjes hadden van de vloer gekund als ik de avond niet vroegtijdig moest beëindigen om de tram naar huis te halen. De organisatie was wederom fantastisch en het is te hopen dat de opvolgers van Saskia en Anna de komende jaren net zulke fijne avonden in De Tamboer zullen verzorgen.
37
PERLEGERE OCULIS Symposium Woord & Beeld Marko van der Wal
E
igenlijk zit het zo: naast het bekende verschil tussen billen en borstenmannen valt er nog een onderscheid te maken, en wel tussen tekst en beeldmannen (of vrouwen, maar die laat ik achterwegen om het leesbaar te houden). Zelf ben ik zondermeer een tekstman. Gelukkig is er altijd een tweede kans en vielen mij de schellen van de ogen tijdens het symposium rond David Rijsers boek Raphael's Poetics. De relatie tussen woord en beeld – literatuur en beeldende kunst – is wel degelijk interessant. Dat blijkt ook wel uit de manier waarop het thema van de middag door de verschillende sprekers werd opgevat. Met de vraag of woord en beeld nu een “symbiose of verstandshuwelijk” aangaan, kun je tenslotte vele kanten op. De enige die expliciet op dat thema terugkwam was Bram Kempers, die zijn verhaal begon met de verklaring dat het wat hem betreft om een “goed tweede huwelijk” gaat. Anderzijds kan de verhouding tussen woord en beeld in de kunsten ook gezien worden als iets wat symbiotisch was, maar op den duur verworden is tot een afspraak tussen twee uit elkaar gegroeide echtelieden. Het vertrekpunt van de lezing van David Rijser (tekstman, beeldman) was dan ook de sterke parallel tussen poëzie en schilderkunst in de Renaissance. Beide hanteren een poëticaal element dat al in de Oudheid leidend, zo niet dwingend, was en dat later door Jan Pieter Guépin benoemd is als “de kunstgreep zonder naam”. Kort door de bocht houdt dat zo veel in als een middel om ervoor te zorgen dat de lezer zich verplaatst in de wereld die een gedicht uitbeeldt. Waar Ovidius bijvoorbeeld dicht dat hij “ligt te niksen in de schaduw van Venus”, omschrijft hij wat hij wil uitbeelden door het deelnemen aan de activiteit zelf: Ovidius schrijft erotische poëzie. En door die formulering nodigt hij de lezer uit om ook te participeren. In Raphael's Poetics betoogt Rijser dat Raphael in zijn schilderwerk op vergelijkbare wijze ervoor zorgt dat de kijker deelgenoot wordt aan de wereld van het schilderij. De overeenkomstige basisregel voor poëzie en schilderkunst luidt seeing is doing, en werkt in beide gevallen als instrument om de spreekwoordelijke vierde wand te doorbreken. Tijdens zijn lezing illustreerde Rijser dat principe door te wijzen op het schilderij Concert champêtre (±1511) van Giorgione óf Titiaan, waarop twee geklede heren al musicerend vergezeld worden door twee naakte 38
dames, alles tegen een achtergrond van een soort arcadisch landschap. Een steekhoudende interpretatie is niet te geven door alleen te focussen op de voorstelling an sich, want in dat geval is het slechts een afbeelding van twee mannen en twee naakte vrouwen in een lommerrijke omgeving. Het schilderij krijgt pas betekenis wanneer je bedenkt dat de omgeving, inclusief de dames, waarin de mannen zich bevinden een voorstelling is van de inhoud van hun liederen. De setting is een afspiegeling van de pastorale gedichten die zijn voorgedragen, en de vrouwen zijn dan ook uit de kluiten gewassen nimfen. Iets soortgelijks is ook aan de hand bij het overbekende Le déjeuner sur l'herbe (1863) van Manet. Een uitbeelding van de activiteit waartoe het publiek wordt uitgenodigd, komt ook naar voren in de poëzie van Giovanni Pontano (14291503), die in zijn Eridanus (1.4148) instructies geeft over te lezen liefdespoëzie. Hij begint de passage met “En na het eten zal de leraar der liefde je niet ontbreken...”, waarna hij vervolgt met verwijzingen naar het werk van Ovidius, Propertius, Tibullus en Catullus. Uit de context blijkt dat Pontano in de eerste plaats ook zelf bezig is met het schrijven van een liefdesgedicht. Tot zover de Renaissance. Maar in hoeverre zijn woord en beeld met elkaar versmolten in de literatuur van de Oudheid? Met andere woorden: “waarom is er geen beamer in lokaal 707 van het P.C. Hoofthuis?” Volgens Penelope Murray werd het woord in de Oudheid boven beeldende kunstuitingen geplaatst, waarmee zij ook het ontbreken van de Muze der schilderkunst wil verklaren. Rijser stelt echter dat de schilderkunst, ondanks haar lagere status, qua conceptuele artistieke handeling achter het eindproduct op hetzelfde niveau staat als de literatuur. In de Aeneis speelt het beeld bijvoorbeeld een nadrukkelijke rol binnen de poëzie. Dat Vergilius aan de lopende band ekfrastische elementen inzet, is dermate evident dat de beamer die Rijser gebruikte plots niet meer nodig blijkt. (Waarom zou je immers kijken als je ook kunt lezen met je ogen?) Het prominente gebruik van beelden door Vergilius werd in de Renaissance onderkend, en heeft, zoals beschreven, grote invloed gehad op de kunst en literatuur van die tijd. Toch is de integratie van woord en beeld op een gegeven moment gaan disfunctioneren, wat zichtbaar wordt in de achttiende eeuw. Gotthold Lessing, vader van de kunstgeschiedenis, is daarvan het belangrijkste symptoom. De scheiding van woord en beeld valt samen met de scheiding van kunstbeschouwing en contemplatie: wie tegenwoordig naar een fresco van Raphael kijkt, kijkt er naar om de kunstenaar te bewonderen, niet om zich bij de voorstelling te laten betrekken of daar diep over na te denken. Het is wellicht een goed idee om terug te keren naar een geëngageerde vorm van kunstbeschouwing, maar wat mij nog beter in de oren klinkt is 39
Rijsers pleidooi voor een interdisciplinaire benadering van kunstgeschiedenis en literatuurwetenschap. Zeker in tijden van academische afbraak is het geen slecht idee om te (blijven) wijzen op een unieke manier van onderzoek bedrijven, in plaats van de aandacht te vestigen op de schoonheid van het object. De waarde van literatuur en kunst heeft tenslotte nooit in de kijf gestaan. De tweede lezing, verzorgd door Bram Kempers (beeldman), draaide om het goede tweede huwelijk tussen woord en beeld. Zijn achterliggende vraag was dan ook hoe je teksten kan gebruiken om het bijbehorende beeld te reconstrueren. In dit geval richtte Kempers zich op de Bibliotheca Secreta van het Vaticaan, die zich ergens in de buurt van de Stanza della Segnatura bevonden moet hebben, maar waar geen spoor meer van te bekennen is. Althans, niet in Pauselijk Paleis zelf. Wel komt de verborgen bibliotheek aan de orde in een aantal getuigenissen. Aan de hand van “zes helden” lokaliseerde Kempers de bibliotheek in de Torre Borgia, gebouwd door Alexander VI in 1492. De teksten van De Grassi, Albertini, Centolino en Bembo spreken alle drie van een hooggelegen, gedecoreerde ruimte in de buurt van de Sixtijnse Kapel en de Stanza della Segnatura. Dat kan alleen maar in de toren van Alexander VI zijn. Hoe heeft de Bilbliotheca Secreta eruit gezien? Albertini stelt heel duidelijk dat de ruimte gedecoreerd was met een aarde en hemelglobe en andere astrologische elementen. Pietro Bembo voegt hieraan toe dat de ruimte was uitgevoerd in marmer en vele fresco's bevatte, en bovendien een waanzinnig uitzicht had (“speculas bellisimas”). De tekst van Centolino suggereert dat Raphael verantwoordelijk was voor het interieur, maar in welke mate is onzeker. Degene die dan in aanmerking komt voor de uitvoering het interieur van de bibliotheek is onze eigen Johannes Ruysch. Van hem is bekend dat hij in de periode een opdracht kreeg en dat hij bekend stond als astonoom en geograaf. Logischerwijs zou hij bij uitstek de wereldkaart en de hemelglobe in de bibliotheek kunnen hebben geschilderd, waarbij hij zou hebben samengewerkt met Raphael. De Hollanders speelden indertijd overigens nog een minder glorieuze rol, en wel bij de teloorgang van de toren. Uit een verslag van Vianesio Albergati blijkt dat de hele boel is afgefikt doordat een aantal Laaglanders met fakkels de toren beklom. Ze waren op zoek naar duiven, zo luidt het verhaal. Laten we stiekem hopen dat het Belgen waren. De laatste lezing werd verzorgd door Ernst van de Wetering (beeldman), Rembrandtkenner en emeritus hoogleraar kunstgeschiedenis. Hij probeerde een verband te leggen tussen de drie stijlen die onderscheidend worden geacht voor de ontwikkeling van Rembrandts werk, en drie stijlregisters in 40
de klassieke literatuur. Volgens Van de Wetering zijn de drie verschillende stijlen van Rembrandt niet exclusief een indicatie van het tijdvak (“vroeg of laat?!”) waarin het desbetreffende werk tot stand is gekomen. Ook binnen dezelfde periode beoefent Rembrandt de drie stijlen. Zo is dat bijvoorbeeld het geval in de reeks schilderingen op kleine koperplaatjes (16291630), bestaande uit De lachende soldaat, De biddende oude vrouw en een zelfportret. De stijlen die daarbij horen, zijn respectievelijk: schilderachtig/krijgshaftig, plechtig/fijnzinnig en iets er tussenin. Net zoals Poussin de stijlen van de oude meesters vergeleek met verschillende stijlen in de taal volgens de genera dicendi, vergelijkt Van de Wetering de stijlen van Rembrandt met die van Vergilius' Aeneis. Het schilderijtje van de soldaat zou dan te relateren zijn aan de stilus humilis, dat van de oude vrouw aan de stilus gravis en het zelfportret aan de stilus mediocris. Vergilius zou de eerstgenoemde stijl gebruiken voor het wapengekletter in zijn epos, de hoge stijl voor plechtigheden, terwijl hij de rest beschrijft door gebruik te maken van de middenweg. Dat maakt van Rembrandts reeks een oefening in stijl, wat verklaart dat de schilderijtjes wel degelijk uit dezelfde jaren stammen en afkomstig zijn van Rembrandt zelf, hetgeen eerder geen uitgemaakte zaak was. Rembrandt zou op deze manier een demonstratie geven van zijn kunnen, waartoe hij zou zijn uitgedaagd door de hooggeleerde heren die hem volgden. Van de Weterings stellingname lokte de meeste discussie uit. De koppeling tussen de schilderstijl van Rembrandt en het werk van Vergilius werd onzinnig bevonden, gezien het feit dat de genera dicendi niet slaan op stijlverschillen binnen de Aeneis, maar op een parallel met de verschillende werken van Vergilius. Bovendien rees de vraag of Van de Wetering de toepassing van de theorie en de nabootsing van de werkelijkheid niet door elkaar haalde. Het formele gedeelte van het symposium werd afgesloten met de uitreiking van het eerste exemplaar van Raphael's Poetics aan de decaan van de faculteit, Frank van Vree (lijkt mij een billenman), waarna het eigenlijke symposium eindelijk kon beginnen.
41
MARCO VAN DER SCHUUR OVER… een intertekstuele literatuurgeschiedenis Marco van der Schuur
T
oen Richard Calis mij vroeg of ik een stuk over mijn onderzoek wilde schrijven voor de Wau, was ik eerst een beetje verbaasd: kan dat wel zomaar, als VUalumnus en RUGpromovendus? Maar Richard stelde me gerust, en bovendien realiseerde ik me dat ik onder meer als voormalig Romeganger, oudstudent bij Piets mastercolleges Horatius en Claudianus en losvast lid van diens “raarLatijnleesgroep”, die ook wel bekendstaat als het privatissimum, natuurlijk een stevige band heb met de UvA. En ten slotte moet een mens nooit een kans laten liggen om Seneca’s tragedies onder de aandacht te brengen! Tijdens mijn studie klassieke talen aan de VU ging mijn voorkeur al snel uit naar de Latijnse letterkunde, vooral vanwege de spannende, soms bizarre secundaire literatuur – denk Fowler, Hinds, Henderson – en de exotische poëzie die HarmJan van Dam zijn tweedejaarsstudenten in het vooruitzicht stelde. Een combinatie van die twee leidde tot een Bachelorscriptie over de intertekstuele verhouding tussen Seneca’s Thyestes en Ovidius’ Procne. Tijdens mijn researchmaster bleven intertekstualiteit en genre de kwesties die mij het meest interesseerden. Daarnaast ontwikkelde ik mijn kennis van de Latijnse epiek door in Cambridge papers te schrijven over Ovidius, Lucanus en Valerius Flaccus en terug in Nederland een scriptie over Thebe bij Ovidius, Seneca en Statius. Vanaf het moment dat ik deze masterscriptie afrondde – eind 2009, begin 2010 – ben ik op zoek gegaan naar een geschikte promotieplek. Na een half jaar brieven schrijven en voorstellen bijschaven, ben ik uiteindelijk bij de RUG uitgekomen, waar ik in de soms intimiderend alwetende Ruurd Nauta een uitstekende promotor heb gevonden. Mijn promotieonderzoek vloeit op natuurlijke wijze voort uit het onderzoek dat ik tijdens mijn studie heb gedaan: de thema’s (genre en intertekstualiteit), auteurs (met name Vergilius, Ovidius, Seneca, Statius) en zelfs de drietrapsaanpak (Seneca tussen Augusteïsche en Flavische epiek) zijn hiertoe te herleiden. Dit is natuurlijk vooral omdat deze thema’s en auteurs me goed bevallen, maar het scheelt ook tijd om je proefschrift langs enigszins vertrouwde lijnen op te zetten. Ook dan vallen er onderweg natuurlijk nog genoeg problemen op te lossen.
42
Wat is er nu nieuw en spannend aan dit onderzoek? Zoals velen van jullie zullen weten, mogen veel postAugusteïsche auteurs zich al geruime tijd in een warme wetenschappelijke belangstelling verheugen. Seneca tragicus, Lucanus, Valerius Flaccus, Statius en Silius Italicus: ze worden allemaal rijkelijk van commentaren, artikelen, companions en monografieën voorzien. Eén van de laatste braakliggende terreinen in deze opeenvolging van renaissances was de integratie van het onderzoek naar deze afzonderlijke auteurs. Hoewel op dit moment vooral het onderzoek naar de Flavische epici onderling beter afgestemd wordt, bleek er gelukkig nog genoeg ruimte voor een proefschrift over de rol van Seneca’s toneel binnen de geschiedenis van het Latijnse epos! Mijn onderzoek valt te omschrijven als een soort intertekstuele literatuurgeschiedenis, die begint bij Vergilius en vanuit de blik van epic successors als Ovidius, Statius en ook Seneca verder wordt geschreven. Seneca vormt hierbij als tragicus een soort scharnierpunt tussen de Augusteïsche en de Flavische epiek. Zoals bekend zit het Latijnse epos al in de Augusteïsche tijd voor met problemen en paradoxen. Hoe verenig je in de Aeneis Rome's lotsbestemming met het leed van individuen, goddelijk perspectief met beperkt menselijk perspectief, Jupiter met Juno? Is er in de Metamorphoses, waarin verhalen met steeds andere wereldbeelden elkaar afwisselen, uiteindelijk wel sprake van een coherente kijk op de wereld, of zijn er verschillende visies naast elkaar mogelijk? Vergilius en Ovidius geven deze thema’s vaak vorm door het epos met de tragedie te confronteren: denk bijvoorbeeld aan de complexe en tragische figuur van Dido, die een aanlokkelijk alternatief vormt voor Aeneas’ lotsbestemming (zowel voor Aeneas als de lezer!), maar tegelijk in potentie net zo destructief is als Procne of Medea. Seneca reageert in zijn tragedies in compacte, radicale, vorm op dit soort vraagstukken. Iedere tragedie denkt systematisch één of meer epische thema’s uit, en wel tot in hun uiterste onplezierige consequenties. In de Aeneis vinden we bijvoorbeeld het idee dat de geschiedenis zich herhaalt, maar al met al ten goede, zodat er iets nieuws kan ontstaan: de Trojaanse oorlog herhaalt zich in Latium, maar met de Trojanen als winnaars, een eerste stap in de opgang van de Romeinse natie. In Seneca’s Thebestukken, de Oedipus en de Phoenissae, vinden we deze herhaling van de geschiedenis ook, maar zonder de positieve draai die Vergilius zijn lezers nog voorhoudt: Oedipus is gewoon de gruwelijkste manifestatie van Thebaanse misdaad in het rijtje, en Eteocles en Polynices zijn een verschrikkelijke reïncarnatie van de gezaaide mannen. Of neem de Medea: in de Metamorphoses vinden we in Procne, Scylla en de verschillende Medeaverhalen een complexe, meerstemmige reflectie op de Medeafiguur. In zijn tragedie brengt Seneca 43
deze verschillende Medea’s tot hun essentie terug: de huiveringwekkende moedermoordenares. Fundamenteler nog is wat er in de Hercules Furens en de Thyestes gebeurt. Daar neemt Seneca de strijd tussen Jupiter en Juno, of meer algemeen tussen Hel en Hemel, als zijn hoofdthema, en problematiseert nog verder wat in de Aeneis al danig kosmisch en moreel complex was. Seneca’s toneel vormt dus een systematische reflectie op de problemen van het Latijnse epos, maar lijkt ook een soort eindpunt te vormen. Hoe moet je als dichter immers nog voorbij zijn Oedipus, Atreus, of Medea gaan? Flavische epici lossen dit probleem op door hun epos vóór of na Seneca’s tragedies te laten spelen. Zo speelt Valerius’ Argonautica vóór Seneca’s Medea, en speelt Statius’ Thebais na Seneca’s Oedipus, en maakt diens onaffe Phoenissae op zijn eigen manier af. Hierdoor weten de Flaviërs een zekere afstand tot Seneca’s tragedies te scheppen. Dit wil echter niet zeggen dat de problemen die Seneca aankaart daarmee verdwenen zijn, en je ziet de Flavische dichters voortdurend reflecteren op Seneca’s uitdaging aan het epos. Zo wordt Statius’ epische Jupiter uitgedaagd door een Furie die wel heel sterk aan die uit Seneca’s Thyestes doet denken. Het lastigste aan dit onderzoek vind ik het feit dat het kennis van een enorm scala aan teksten en auteurs vereist, inclusief de secundaire literatuur die daar bij hoort. Ook auteurs die uiteindelijk een beetje aan de randen blijven, zoals Lucanus en Valerius Flaccus, moet je toch bestudeerd hebben om het geheel goed te kunnen overzien. Maar tegelijkertijd is dat natuurlijk de lol van het werken aan een proefschrift überhaupt: omdat je toch de tijd hebt, kun je je in een heleboel interessante teksten tegelijkertijd verdiepen, en thuis raken in complexe literaire, filologische of taalkundige vraagstukken, al naar gelang je smaak. Voor iedereen die zich vier jaar wil omringen met boeken dus van harte aanbevolen!
44
LAVERNALADDER
Donderdag 21 juni Eindejaarsactiviteit: rit met het trammetje en barbecue bij het Haarlemmermeerstation
❦ Dinsdag 26 juni Algemene ledenvergadering in P96
❦ Dinsdag 28 augustus Kroegentocht met de nieuwe eerstejaars
❦ Donderdag 6 september Eerste Lavernaborrel van het nieuwe academische jaar
❦
Houd voor aanvullingen je email in de gaten!
45