WAU Blad van de studie Klassieke talen Universiteit van Amsterdam jaargang 28 nummer 3 zomer 2013
COLOFON Hoofdredacteur Maurits de Leeuw
Redactie
David Omar Cohen Guus Eelink Thomas Hart Evelien Roels Marko van der Wal
Vormgeving
Postadres
Klassiek Seminarium tav. Redactie Wau Spuistraat 134 1012 VB Amsterdam
Email & internet
[email protected] student.uva.nl/glt facebook.com/redactiewau
Evelien Roels Marko van der Wal
Met dank aan
Leerstoelgroepen Grieks en Latijn
1
INHOUD Voorwoord..........................................................................3 Maurits de Leeuw
Nieuws & Mededelingen......................................................4 door Maurits de Leeuw
De Zomerschool Klassieken.................................................6 De Corona...........................................................................7 Maurits de Leeuw
De muziekavond.................................................................9 Maurits Lesmeister
Oedipus in de Stadsschouwburg........................................11 Ivo Wolsing
Goede Geesten...................................................................13 Riemer van der Veen
Eeuwige wijsheid..............................................................15 Leanne Jansen
Oh, to be in england.........................................................19 Rosa van Gool
Bacciballum......................................................................22 Evelien Roels
Muze, Magie en Medicijn..................................................23 Julius Roos
Gesta ducis Macedum.......................................................27 Maurits de Leeuw
Epische Games..................................................................30 Alex Philippa
Van mythos naar logos.....................................................34 vertaald door de redactie
Spookverhalen uit de oudheid..........................................38 vertaald door David Omar Cohen
Epistula ex Orco...............................................................41 Actaeon
Nawoord...........................................................................44 Marko van der Wal
2
VOORWOORD Maurits de Leeuw
M
et het aanbreken van de komkommertijd kijken we in dit nummer van de Wau nog terug op enkele klassieke gebeurtenissen uit het voorbije voorjaar. Twee toneelstukken werden bezocht en natuurlijk vond ook de Lavernamuziekavond weer plaats: voor alle drie zijn wij weer zeer dankbaar dat enkele ooggetuigen hun visie op deze culturele uitspattingen wilden geven. Verder zijn we ook zeer verheugd dat Leanne Jansen, bestuurslid van de studievereniging Sophia Aeterna uit Leiden, een stuk heeft willen schrijven waarin ze vertelt over deze nieuwe Leidse studievereniging van de klassieken, die dit voorjaar haar eerste verjaardag vierde. Ook is er weer een verslag van een classicus in het buitenland: Rosa van Gool beschrijft haar bevindingen in Durham. Ten slotte werden wij in het begin van de maand juni verrast door een verandering binnen het academische landschap in Amsterdam, hetgeen mij ertoe bracht de geëngageerde pen op te nemen. Daarnaast richten we natuurlijk onze blik op en over de zomer. Graag vragen we aandacht voor de zomerschool, die dit jaar voor de zevende keer plaats zal vinden. Verder grijp ik de gelegenheid aan om een verandering in de redactie aan te kondigen: Guus Eelink zal na de zomer geen deel meer uitmaken van het redactioneel team. Uiteraard zijn wij hem zeer dankbaar voor zijn inbreng in de Wau gedurende de afgelopen twee jaar (vanaf september 2011 maakte hij deel uit van de redactie). Wij zijn verheugd Alex Philippa, inmiddels al geen onbekende meer als vermaard gamerecensent voor de Wau, te kunnen presenteren als nieuw redactielid per september 2013. Daar de eeuwige zomer der klassieken per slot van rekening nooit vergaat, is er ook voor dit nummer weer volop inspiratie geput uit de nalatenschap van de oude meesters, vermaard en onbeduidend. Vooral onbeduidend: Julius Roos presenteert zijn masterscriptie over Quintus Serenus, het tweede deel uit de serie Palaephatusvertalingen doet de tenen weer krommen en David legt ons alweer zijn vierde spookvertaling voor, of liever vampiervertaling. Evelien ging dit maal bij Petronius te rade voor verhelderende visuele toelichting bij een vaag Latijns woord. En dan hebben we nog een raadselachtige brief ontvangen, naar het schijnt rechtstreeks uit de Oudheid, hier gepresenteerd in vertaling en zonder origineel Boeotisch mos op het papier. Hopelijk leest u deze Wau met plezier, op vakantie tussen de antieke ruïnes, op de mediterrane kusten, in een Franse wijngaard of gewoon met een biertje op een zomers terras of balkon in ons eigen Amsterdam. 3
NIEUWS & MEDEDELINGEN door Maurits de Leeuw
❦
Het hoogleraarschap van de leerstoel Latijn aan de UvA, dat sinds het emeritaat van Daan den Hengst in 2004 vacant was, zal vanaf 1 september 2013 weer ingevuld worden. Caroline Kroon, momenteel hoogleraar aan de VU, zal per september tevens aantreden als hoogleraar Latijn aan de UvA: ze zal (althans voorlopig) ook nog steeds gedeeltelijk aan de VU verbonden blijven. ❦ 5 juli aanstaande zal het klassiek voetbaltoernooi plaatsvinden, dit jaar gehouden te Duivendrecht bij de voetbalvereniging CTO ’70. Alle geïnteresseerden, met of zonder voetbalkwaliteiten, sporters en toeschouwers, zijn van harte welkom het toernooi te bezoeken, waar vertegenwoordigende teams van alle Nederlandse universiteiten waar de klassieken worden onderwezen zullen strijden om de felbegeerde beker. Laverna verdedigt de titel, die vorig jaar in Groningen behaald werd. ❦ Deze zomer zal de Zomerschool Klassieken voor de zevende keer plaatsvinden aan de UvA en de VU. De zomerschool vindt plaats van 19 t/m 24 augustus. Meer informatie is te vinden verderop in dit nummer en op de website: www.zomerschoolklassieken.nl. ❦ Hein van Dolen heeft op vrijdag 7 juni de OIKOS Publieksprijs 2013 in ontvangst genomen. Deze prijs is ingesteld om “personen of instanties te eren die in bijzondere mate hebben bijgedragen aan verspreiding van kennis over de klassieke Oudheid onder een groter publiek, door vertalingen of op andere wijze”. Hein van Dolen zorgde voor deze verspreiding van kennis onder andere door zijn vele vertalingen, zijn overzichtswerken over de klassieken en de reizen naar Griekenland en Italië die hij organiseerde. De redactie van de Wau feliciteert hem van harte met deze prijs. ❦ Het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden heeft de afdeling ‘Nabije Oosten’ vernieuwd. De afdeling toont “beroemde topstukken en onbekende verzamelingen, hun geschiedenis en de onmisbare, soms zelfs avontuurlijke rol die Nederlanders daarbij speelden”. Daarmee staat bij de nieuwe presentatie de archeologische achtergrond en de verwervingsgeschiedenis van de objecten centraal. 4
❦ Wetenschappers die zich bezighouden met de productie van beton laten zich in hun streven naar duurzaamheid inspireren door Romeins beton. Modern beton heeft namelijk na zo’n vijftig jaar zijn beste tijd wel gehad, terwijl het beton van het Pantheon toch al een kleine tweeduizend jaar meegaat. Met name wanneer het gaat om het gebruik van beton onder water is het Romeins beton superieur: het boet niet in aan stevigheid onder invloed van het zoute water.
5
DE ZOMERSCHOOL KLASSIEKEN Een zomers bad in de Klassieken
K
omende zomer is het traditiegetrouw weer zover. Voor de zevende keer zal de Zomerschool Klassieken door de VU en de UvA georganiseerd worden, dit jaar van 19 t/m 24 augustus. Tijdens deze week kun je twee leescolleges Grieks of Latijn volgen, elk in een sessie van drie dagen, en worden er grammatica en syntaxiscolleges aangeboden die facultatief naast de leescolleges te volgen zijn. De eerste helft van de week vindt plaats in het PCH en in de tweede helft worden de colleges in het gebouw van de VU gegeven. Voor de studenten staat dit jaar een hoop nieuwe en interessante colleges op het programma. Om een aantal te noemen: de Culex van Vergilius door Jörn Soerink, Neolatijnse epigrafie in de Oude en Nieuwe Kerk door Verena Demoed en Herodotus’ relaas van de Slag bij Thermopylae door Kees Thijs. Nieuw dit jaar (en vooral interessant voor studenten) zijn de zogenaamde ‘nonstopleescolleges’, waarbij de hele dag gelezen zal worden met slechts korte sanitaire en fourageerpauzes. Piet Gebrandy (Claudianus’ De Raptu Proserpinae) en Christiaan Caspers (Aeschylus’ Agamemnon) zullen deze colleges voor hun rekening nemen. Kijk voor het gehele programma (en de aangeboden scholierencolleges) op de site van de zomerschool. Het blijft natuurlijk wel zomer en het sociale en ontspannende aspect mag dus niet vergeten worden. Tussen de colleges door zullen koffie, thee en lunch verzorgd worden en aan het eind van de week vindt er op vrijdag en zaterdag respectievelijk een picknick en borrel plaats waarbij er altijd de gelegenheid is voor een spontaan volleybaltoernooi. De week zal ingeluid worden met een verrassingsactiviteit en op woensdag zal er een lezing gehouden worden door UvAemeritus en Oude Geschiedenisberoemdheid Fik Meijer. Deelname aan de zomerschool kost €75, voor studenten en aanmelden kan tot 1 juli. Check www.zomerschoolklassieken.nl voor uitgebreide informatie en facebook voor de laatste updates, of mail voor vragen naar
[email protected].
6
DE CORONA Commentaar op de aanstelling van de nieuwe hoogleraar Latijn Maurits de Leeuw
Z
o’n anderhalf jaar nadat met het aanblijven van David Rijser en Piet Gerbrandy de overwinning werd behaald op de bureaucratische machine van de UvA, worden studenten en docenten van klassieken aan de UvA weer geconfronteerd met het ondoorzichtige bestuur van hun universiteit. Na een hoogleraarloze periode van bijna tien jaar, kreeg men begin juni 2013 te horen dat Caroline Kroon, hoogleraar Latijn aan de VU, vanaf september ook hoogleraar Latijn aan de UvA zou worden. Laat ik voorop stellen dat ik deze aanstelling allerminst betreur, integendeel, ik juich het ten zeerste toe dat de UvA eindelijk dit jammerlijke manco in de leerstoelgroep Latijn heeft opgelost. De manier waarop deze aanstelling echter is verlopen, is ten zeerste laakbaar en laat eens te meer zien hoe het bestuur van onze universiteit meer gemeen heeft met een bureaucratische sovjet waar Stalin nog een puntje aan zou kunnen zuigen, dan met het democratische instituut dat het pretendeert te zijn. Sinds de roep om democratische inspraak van studenten in de jaren ’60 zou er glasnost moeten intreden aan de universiteiten: studenten moesten inzage en inspraak krijgen in het bestuur van de universiteit. De invulling van deze democratisering anno 2013 aan de Nederlandse universiteiten lijkt echter alleen maar funest te zijn voor de welwillende student. Op de volgende twee manieren wordt de term democratisering aan de universiteiten op schandalige wijze misbruikt ten nadele van het algemeen belang. Aan de ene kant hebben universiteiten onder het mom van democratisering sinds de jaren ’90 steeds meer studenten aangenomen, omdat de PvdA gelijke kansen wilde bieden aan iedereen en de VVD een groter aantal hogeropgeleiden toejuichte als voordelig voor de economie. Terwijl het aantal studenten sinds de jaren ’90 dus toenam, soms zelfs verdubbelde, kwam er niet meer geld beschikbaar voor het hoger onderwijs. Het gevolg was dat de universiteiten zich moesten aanpassen aan de grotere aantallen studenten: door schaalvergroting boette het onderwijs in aan kwaliteit (gelukkig lijken de klassieken in dit opzicht relatief gespaard). Omdat iedereen maar moet kunnen studeren, maar wel graag binnen de daarvoor vastgestelde tijd, schroeven universiteiten het niveau omlaag en 7
worden studenten als kantenklaar producten in vier jaar door de universiteit gejaagd. Aan de andere kant blijkt met het uitblijven van enige vorm van communicatie, laat staan inspraak, omtrent het aanstellen van onze nieuwe hoogleraar, zowel met studenten als met docenten, dat van democratisering in de vorm van duidelijkheid en inspraak geenszins sprake is. Zelfs op het moment van schrijven van dit stuk (16062013) zijn de studenten niet per mail of anderszins centraal geïnformeerd: je moet het toevallig maar van een docent gehoord hebben. Universiteiten moeten wettelijk allerlei organen als studentenraden en opleidingscommissies in hun bestuur onderbrengen, want ze dan ook braaf doen, maar diegenen die de lijnen uitzetten en de baantjes verdelen (in de volksmond bekend als managers) hebben geen enkel democratisch besef. “Studenten informeren over de aanstelling van een nieuwe hoogleraar? Je gaat een pakje boter in de fabriek toch ook niet vertellen dat er een nieuwe chef is?” Laat ik nogmaals benadrukken dat ik zeer tevreden ben met Caroline Kroon als nieuwe hoogleraar. Het resultaat van het beleid, ondoorzichtig als een dampende mestsloot langs de kant van een Hollands weiland, is dit keer gelukkig in ons voordeel uitgepakt (voor de UvA tenminste; voor de VU is deze verandering een ander verhaal). Hoe dit resultaat echter tot stand is gekomen, is onbekend: juist dat is het schandalige, ik weet niet eens tot wie ik mij richten moet. Ik doe dus een oproep aan de lezer: bent u verantwoordelijk voor of betrokken bij het aanstellen van een nieuwe hoogleraar? Dan dank ik u hartelijk voor dit goede staaltje beleid. De democratische moderne universiteit heeft zich met uw functioneren weer van haar beste kant laten zien.
8
DE MUZIEKAVOND Maurits Lesmeister
M
uziek is net als de Oudheid: je had erbij moeten zijn. Toch neem ik nu maar de (metaforische, maar goed, het zal even duren voordat een computertoetsenbord een zelfde esthetische evaluatie ten deel valt als de pen, dus vooralsnog neem ik de) pen op om een poging te wagen recht te doen aan een van Laverna’s mooiste tradities. Een bescheiden lieu de memoire voor wie er inderdaad bij was, een ver en aanmaning voor de rest. Want natuurlijk was het de moeite waard. Wie de Overtoom langsloopt, zal niet onmiddellijk vermoeden dat een niet vreselijk opvallende gevel een zaaltje herbergt dat het iconografisch programma van de Grote Zaal reflecteert, plaats biedt aan enige tientallen enthousiastelingen en waar op de bewuste avond tegen half acht driftig gewerkt werd om de laatste muzikale en gastronomische puntjes op de i te zetten. David (over wie straks, uiteraard, meer) mompelde in stille concentratie de Latijnse zinnen nog voor zich uit die de aankondiging van een van de acts uit de eerste helft luister bij moesten zetten, de klank van het servies kleurde de generale repetities bij, en langzaam maar zeker maakte een gespannen afwachting zich meester van het gebouw, voor het programma dat vanwege overweldigend enthousiasme van de kant van de uitvoerenden een half uur vervroegd was. Quid dicam? Een lineaire opsomming van de optredens is saai, nietszeggend en bovendien ook te raadplegen op het programma, dat toch minstens in de Lavernaarchieven te raadplegen moet zijn. Laat ik er niet volledig aan voorbij gaan. Want ja, er was muziek, natuurlijk. Zullen we zeggen dat “de vleugel donderde”, “stemmen op ongeëvenaarde wijze afwisselden tussen fluisterzacht, intens bewogen en wolfachtig huilend”, “de getokkelde harpsnaren en de subtiele middenstemmen van de viola da gamba een fraai contrast vormden met het volle altvioolgeluid in de gloedvolle Beethoven”? Mag het overwegend 18 eeeuwse karakter van de tweede helft onvermeld blijven? De “onverminderde zeggingskracht van Mozart en Paul Simon”? Of kunnen we beter zeggen dat “het allemaal niet uitmaakt”, dat “we toch gewoon een leuke avond gehad hebben”? Of dat de docenten, ondanks de zeer gewaardeerde aanwezigheid van Mathieu, het terecht jammer vonden dat ze allemaal iets anders te doen hadden? Quid dicam de Davide? Want als we dan een middelpunt van deze avond moeten kiezen, dan de presentator. Natuurlijk hadden we hem graag het 9
koper aan de mond zien zetten, maar nu dat niet zo heeft mogen zijn, kunnen we hem alsnog wel dankbaar zijn dat de jongeman, die samen met Anna Duijsings en Gijs Raeven de organisatie op zich had genomen, zo eigenzinnig als we van hem gewend zijn (wie zou een andere David willen?), ons eloquent door de avond heen heeft weten te loodsen. Als de muziekavond de reus is, is David David. Komt mooi uit. Het eten, vraagt u? Ha! Wie maakt zich daar nu druk om als dat in vertrouwde handen is als die van Aniek, Marjolein en Louise? Wie zou iets te klagen kunnen hebben als trefzekere organisatie zorgt voor koffie en een warm welkom als dat nodig is? En wie zou over de afwikkeling ook maar de geringste aanmerking durven maken als hij bedenkt dat er in het nabijgelegen café Gollem gekozen kan worden uit tweehonderd bieren?
10
OEDIPUS IN DE STADSSCHOUWBURG Ivo Wolsing
D
e mythe van Oedipus is een geliefd thema voor theatermakers, schrijvers en filosofen sinds de klassieke Oudheid. Hoe vaak dit verhaal ook is uitgebeeld door de eeuwen heen, Sophokles’ versie blijft mijn persoonlijke favoriet. Het kon dan ook geen kwaad, dacht ik, om samen met Laverna naar een moderne adaptatie van dit stuk in de Stadsschouwburg te gaan. Hoewel moderne bewerkingen van klassieke stukken niet altijd kant of wal raken, had ik hierbij wel een goed voorgevoel. Dit wordt helaas al snel teniet gedaan door een paar nietidentificeerbare figuren (waren het demonen?) die het verhaal, dat overigens op zichzelf best prima was geacteerd, met semifilosofisch gebral aan elkaar proberen te praten. Gelukkig neemt het verhaal zelf de overhand, en kan ik de eerdergenoemde figuren wel hebben. Het acteerwerk is goed en ook de muzikale intermezzi verdienen een compliment. Oedipus wordt neergezet als een blinde despoot met een klein hartje en via flashbacks krijgen we steeds meer over zijn verhaal te weten. Door middel van licht en geluid weet het gezelschap telkens weer een passende sfeer neer te zetten. Helaas komen, telkens wanneer je in vervoering dreigt te raken, de nietidentificeerbare figuren weer aanzetten, waardoor je compleet uit het verhaal wordt gehaald. Toch verdienen ook zij een compliment, al is het maar voor een geslaagd gedachteexperiment dat vlak voor de pauze met ons toehoorders wordt uitgehaald. Zou er dan na de pauze echt diepgang in het stuk komen? Helaas, na de pauze verwatert Oedipus, die ondertussen ouder is geworden, in een gewauwel waar je U tegen zegt. ‘Diepzinnige’ teksten die achteloos naar ons toehoorders worden gesmeten. Stiekem benijd ik de enkeling die in de pauze al naar huis is gegaan, want dit is echt niet om aan te horen. Gelukkig is er nog ruimte voor een beetje afwisseling, waarin Antigone en Kreon ruziën over het lijk van Polyneikes, waardoor ik niet in slaap val, maar het gewauwel van Oedipus neemt de overhand, en dit komt het stuk niet ten goede. Inderdaad, waar het eerste deel nog redelijk goed was, is het tweede deel echter compleet overbodig. Het stuk was beter af geweest zonder. Ondanks alles is het acteerwerk prima en bij vlagen word je meegevoerd in het verhaal. Ook de muzikale begeleiding is erg goed en veelzijdig, al had het van mij iets minder zweverig gemogen. Het stuk doet echter onvoldoende 11
recht aan het stuk zoals we dat kennen van Sophokles, en dat is jammer. Het was niet slecht, maar had zo veel beter gekund.
Hoofdredactioneel commentaar De enkeling die in de pauze naar huis was gegaan, maakt zich bekend. Vooral het “geslaagd[e] gedachteexperiment dat vlak voor de pauze met ons toehoorders wordt uitgehaald” zou een verkrachting vormen van ieder theaterstuk. Tijdens dit experiment belandde het publiek op de divan bij de psychiater, waarbij een soort medium op het toneel eens fijntjes expliciet alle emoties ging oproepen die de tekst van Sophokles op zichzelf al twee en een half millennium zonder enige moeite bij het publiek op heeft weten te roepen. “Sluit u uw ogen eens. Het hoeft niet, maar ik zou het fijn vinden.” Daar gaan we: ons huis fikt af, alles, bezit, vrienden en familie zijn verdwenen. “Nou, nu voelen we niks meer, he?” Als je kennelijk als toneelgezelschap niet meer in staat bent onuitgesproken te laten wat je stuk bij je publiek op zou moeten roepen, dan moet je je sterk af gaan vragen waar je mee bezig bent. Classici, houdt dus niet alleen stug vast aan de erbarmelijke heropvoering van onze geliefde tragedies! Een week later zat ik bij een meesterlijke opvoering van Waiting for Godot in dezelfde Stadsschouwburg. Ik heb liever een goed modern toneelstuk – ieder goed stuk reageert bovendien op een bepaalde manier op de klassieken – dan een waardeloze klassieke tragedie.
12
GOEDE GEESTEN Riemer van der Veen
N
a het uiterst merkwaardige Oedipustoneelstuk dat Laverna in de Stadsschouwburg had gezien, had het Lavernabestuur enige schroom om naar het toneelstuk de Eumeniden te gaan in theater de Cameleon. In ‘Oedipus’ verscheen koning Oedipus in onderbroek op toneel, werd een dode rat verhangen en putte Jack Wouterse als Oedipus in Colonus uit zijn ‘onmetelijke’ kennis om ons anderhalf uur te trakteren op filosofische wijsheden. Na dit debacle waren de classici angstig om naar amateurtoneelspelers te gaan die een bewerking ‘met veel dans’ van de Eumeniden gingen opvoeren dat ook nog in het Engels was. Omdat de kaartjes vrij goedkoop waren en de voorzitter wel eens wilde weten of het nog slechter kon, zette hij de activiteit op de agenda. En er ging zowaar een handjevol classici mee dat zich goed vermaakt heeft. Het stuk heette eigenlijk Furies met als ondertitel Aura’s been a bad bad girl. Een groep klassieke promovendi aan de universiteit van Heidelberg had zelf een bewerking gemaakt van Aeschylus’ Eumeniden. In dit stuk werd de klassieke mythe in een nieuw jasje gestoken zonder daarbij haar antieke veren te verliezen. Zo was er nog steeds sprake van een proces op het einde en kreeg het publiek mythologische verhalen voorgeschoteld, zodat iedereen wist waar dit stuk precies over ging en wat de achtergrond was. De hoofdpersoon, Aura, gespeeld door Annemieke Drummen, VUalumna en nu promovenda in Heidelberg, had in feite de rol van Orestes. Zij had haar moeder gedood met een vloek (!), omdat die moeder haar vader met eenzelfde soort vloek had gedood. Hiervoor werd zij door de Furiën achterna gezeten. Telkens veranderde een familielid van Aura (die overigens heel toepasselijk de achternaam Atreide had) in een Furie om haar duidelijk te maken dat ze nog maar even te leven had. De regisseur had gelukkig veel klassieke elementen bewaard. Zo werd in de tussenliggende ‘stasima’ niet geacteerd, maar gedanst, zoals het een choros betaamt. De dans was van erg hoge kwaliteit en het bleek ook later dat de actrices bijna allemaal een dansopleiding hadden genoten, wat zeker ook te zien was. De soms verbluffende danspassen droegen alleszins bij aan de unheimische sfeer die de actrices knap wisten te creëren. Hier droegen overigens ook de kostuums aan bij, die uiterst professioneel bijeen gezocht waren. De Furiën waren gehuld in een gothicoufit en droegen zeer angstwekkende makeup. Maar ook de Parcen kwamen op in kostuums die 13
niet zouden misstaan bij een professioneel toneelgezelschap. Toen deze drie vrouwen al dansend een draad begonnen door te knippen, wisten de classici al dat er problemen zouden komen, terwijl de leken hier waarschijnlijk een postmoderne dansopvoering dachten te zien. Eigenlijk alleen aan het spel was te zien dat de actrices geen professionals waren: ze reageerden niet of nauwelijks op elkaar. Sowieso zat het hele stuk vol met klassieke grapjes en verwijzingen. Zo beklaagde Cassandra zich telkens over Apollo, omdat die haar haar geloofwaardigheid had ontnomen. Elke keer als het over Apollo ging, riep zij: “Fucking Apollo!” Zodoende leidde Athena het proces op het eind en niet Apollo, zoals het bij Aeschylus ook gaat. Ook Aura kende haar klassieken. Toen zij een grap moest vertellen, was het enige wat ze wist te vertellen: “brekekekex koax koax!” “Classicist humor,” verklaarde ze zichzelf. Dit stuk was dus zeker de moeite waard en het spoelde geheel en al de vieze smaak weg die het Oedipustoneelstuk had achtergelaten.
14
EEUWIGE WIJSHEID Voor de Leidse studenten Leanne Jansen
E
en sprankelend muzikaal Open Podium, een zonnige eindejaarsbarbecue, een knusse Kerstborrel, een zoektocht naar de Brittenburg bij Katwijk aan Zee, een filmavond met mighty Aphrodite, stijldanslessen, een debatmiddag over de waarde van de Klassieken (over het “nut” kunnen we maar beter niet meer spreken), een excursie naar het Trier van keizer Constantijn – zomaar een greep uit het grote aantal activiteiten dat Sophia Aeterna dit jaar heeft georganiseerd. Sophia Aeterna, een nieuwe naam in Leiden, een nieuwe studievereniging, die pas sinds maart vorig jaar bestaat. Niet alleen jullie Laverniones moeten even omschakelen, ook de Leidse classici hebben aan het concept moeten wennen: verwarring alom! Daarom in deze Wau het hele verhaal: wie zijn wij, wat doen we en waarom is Sophia in de eerste plaats in het leven geroepen?
Van links naar rechts: Rosanne (assessor extern), Guus (quaestor), Bas (praeses), Tes (assessor intern) en Leanne (abactis; vicepraeses).
Het begon allemaal met een studiereis en met een toevalligheid van omstandigheden. Vorig voorjaar hadden Rosanne Boermans en ondergetekende het plan opgevat om een excursie te organiseren voor de opleiding, maar al organiserende kwamen wij erachter dat dit ontzettend onhandig is buiten een studieverenigingsverband om. Τυχή wilde echter dat Tes Mijnders, Guus van Loon en Bas Clercx al ideeën hadden ontwikkeld om 15
een studievereniging op te richten, maar deze nooit ten uitvoer hadden gebracht. Onze krachten bundelen is één van de beste beslissingen geweest die ooit binnen de opleiding zijn genomen, zeg ik niet zonder trots! 1 Jullie moeten namelijk begrijpen dat het Collegium Classicum cui nomen M.F., het Leidse vakdispuut dat dit jaar 100 jaar bestaat, andere doelstellingen heeft dan je normaliter van een studievereniging zou verwachten. M.F. is kleinschalig en traditioneel, en bestaat uit een hechte groep classici die, hoewel zeer actief, een relatief klein percentage van de studie klassieke talen vormt. M.F. richt zich dan ook niet op de gehele opleiding en organiseert in principe geen activiteiten die openstaan voor nietleden (een uitzondering op de regel zijn bijvoorbeeld activiteiten die te maken hebben met het lustrum van dit jaar). De activiteiten die M.F. organiseert, bestaan in het algemeen uit maandelijkse vergaderingen en regelmatige koffietafels of borrels voor leden. Het M.F.lidmaatschap staat geheel in het teken van de Klassieken, door de lezingen die worden gehouden, museumuitjes of filmavonden, maar de nadruk ligt vooral op het saamhorigheidsgevoel dat je als M.F.’er binnen een kleine groep ervaart. Sophia Aeterna heeft een ander perspectief. Sophia is gericht op de gehele opleiding in al haar breedte en bedoeld om een platform te bieden voor studenten uit alle jaarlagen. Eigenlijk zou je het grootste verschil tussen Sophia en M.F. met de tegenstelling breedte versus diepte kunnen definiëren. Binnen de opleiding misten we eigenlijk een vast orgaan dat alle vaste jaarlijkse opleidingsactiviteiten organiseert. Elk jaar werden er onder andere een gala, een Kerstborrel en een barbecue georganiseerd, maar het was telkens weer de vraag wie die taak op zich zou nemen. Het zou zoveel gemakkelijker zijn als er een klein groepje classici zou zijn die dit centraal regelde, dachten wij. En de organisatie heeft nog nooit zo soepel gelopen als het afgelopen jaar, met de barbecue in juni 2012 als kick off! En diepgang hebben we toch ook: dit jaar is gebleken dat de eerstejaars Sophia als een fijn opvangnet ervaren, als een medium waardoor ze zich direct bij de opleiding thuisvoelen. Dit komt mede door het eerstejaarsweekend, dat we na de “testversie” in september 2012 gelijk tot een vast onderdeel van het jaarprogramma hebben gebombardeerd, zo’n groot en gezellig succes als dit was. Natuurlijk doet het huidige bestuur niet alles in haar eentje: er zijn vele commissies samengesteld uit een flinke groep enthousiaste jongere en ouderejaars die zich in verschillende formaties dit jaar gestort hebben op een bepaald aantal activiteiten. Zo is er een OpenPodiumcommissie geweest, is 1
In december heeft Rosanne, onze assessor extern, ons verlaten in verband met haar Master. 16
er een Kleineactiviteitencommissie, een Feestcommissie, een Toneelcommissie, een Barbecuecommissie, een Reiscommissie en zelfs een Studiecarrièrecommissie, die de geslaagde debatmiddag “Over het Nut van de Klassieken” in april heeft georganiseerd. 2 Juist door de enorme hulp van onze leden kunnen wij binnen de opleiding nu nog meer doen dan voorheen. Sophia heeft dus ook het aanbod vergroot van de activiteiten waarop leden elkaar kunnen ontmoeten, inhoudelijk met de klassieke talen bezig kunnen zijn en bovendien een verdiende ontspanning van het studeren kunnen opzoeken. Daarnaast heeft Sophia zich meer taken op de schouders genomen: belangrijk voor ons is ook het contact leggen en onderhouden met de andere studieverenigingen, de ondersteuning bij het werven voor en promoten van de opleiding GLTC in Leiden 3 en de samenwerking verhogen tussen de (master) Classics en de studies van de Ancient Civilisations – in Leiden vormen deze nu immers één opleiding (Classics and Ancient Civilisations, ofwel CAC… Ja, wij kunnen ook niet ophouden met hier grapjes over te maken.). Wat betreft het eerste: wij zijn zo ontzettend blij dat we inmiddels zoveel verschillende classici uit Nederland hebben leren kennen, alle gezellig en spontane Nijmegenaren, Groningers en vooral Amsterdammers! Het is erg leuk om te zien hoe het er in andere steden aan toe gaat en nog leuker om te merken dat jullie het ook leuk vinden om bij ons een kijkje te nemen. Wij hebben mooie herinneringen aan de feesten waar onder andere jullie algemeen lid ons tot in de kleine uurtjes heeft vergezeld… Toevallig weet ik dat er op dit moment een heleboel plannen zijn om dit contact volgend jaar op andere en nieuwe (!) manieren te verbeteren en om de verschillende steden bij elkaar te brengen; dit jaar is in elk geval voor Leiden een prachtige opstap geweest.4 Sophia heeft haast direct vanaf de openingsborrel in mei vorig jaar ongeveer negentig leden bijeen gebracht. Het grootste deel van de studenten en het merendeel van de docenten is lid. Het is dus zeker niet nodig om te denken dat Sophia en M.F. botsen; de meeste M.F.’ers zijn lid van Sophia, een heel aantal Sophiaantjes is lid van M.F.. Sophia regelt immers bijna alles wat opleidingsbreed wordt georganiseerd en stelt zichzelf ten doel om zoveel mogelijk studenten en docenten bij elkaar te brengen; binnen de opleiding en met enige regelmaat ook daarbuiten. Bovendien is er sinds Sophia eindelijk 2 3 4
Wij zijn erg blij met het feit dat wij onder anderen Rens Bod en Arjen van Veelen aan de debattafel hebben gekregen. Op dit moment zijn wij bezig met het maken van een promotiefilmpje. Vanwege die opstap houdt het huidige bestuur er in september dan ook na anderhalf jaar mee op: we zijn heel blij dat wij een nieuw en jong bestuur hebben gevonden. Wij waren namelijk allemaal oudjes in de masterfase van onze studies. 17
boekenkorting voor de leden, een hele luxe voor ons die dat nooit gewend waren. Dit studiejaar staan ons nog een uitje naar de Lakenhal, de eindejaarsbarbecue en een studiereis naar Berlijn te wachten. En wij zijn er als gedreven supporters van M.F. ook bij op het voetbaltoernooi in juli! Je moet Sophia eigenlijk gewoon vergelijken met Laverna – alleen hebben jullie betere uitgaansgelegenheden tot je beschikking dan wij… Als je behoefte hebt aan meer informatie of foto’s wilt bekijken, kun je eens onze website bezoeken: www.sophiaaeternaleiden.nl. Bovendien hebben wij een emailadres waarop je ons altijd kunt bereiken voor al je goede ideeën en vragen,
[email protected]. Nu jullie een deeltje van de eeuwige wijsheid van Sophia hebben meegekregen, hoeven jullie je in elk geval nooit meer af te vragen wie of wat wij zijn. Hopelijk zien wij ook volgend jaar weer vele Laverniones op activiteiten ofwel in Amsterdam, ofwel in Leiden!
18
OH, TO BE IN ENGLAND Rosa van Gool
H
et afgelopen jaar heb ik doorgebracht in Durham, een kleine universiteitsstad in NoordEngeland, ongeveer twintig kilometer ten zuiden van Newcastle. Het noordoosten van Engeland is van oudsher een mijnwerkersgebied en behoorlijk arm vergeleken met het zuiden van het land: Durham daarentegen wordt grotendeels bevolkt door studenten en docenten uit het zuiden, en de universiteit profileert zichzelf graag als de beste universiteit van Engeland na Oxbridge. Deze claim is absoluut niet onomstreden, maar het klopt in elk geval dat Durham een soortgelijke elitaire reputatie heeft en wellicht daardoor een grote aantrekkingskracht op studenten uit het zuiden van het land. Hierdoor heeft de stad twee gezichten: dat van de lokale bevolking, ook wel Geordies genoemd, en dat van de studenten. Ik woon in een straat die overwegend bevolkt wordt door Geordies. Schuin tegenover mijn huis is de supermarkt Iceland, die alleen maar diepvriesproducten verkoopt, en iets verderop is een pub die een kennis eens omschreef als “Geordieland”: als je je daar vertoont als student, wordt je zeker in elkaar geslagen, althans, zo gaat het gerucht. Zelf heb ik vooral de vriendelijkheid van de lokale bevolking ervaren: in winkels spreekt iedereen je aan met love, dear of het hier zeer geliefde koosnaampje pet, en zelfs als ik de helft niet verstond bleven de mensen onverminderd geduldig – waarschijnlijk zijn ze het gewend, want veel Engelsen uit het zuiden kunnen het accent ook niet verstaan. Maar, hoe interessant de socioculturele problematiek van de Engelse maatschappij ook is, ik kwam vooral naar Durham om de klassieken te bestuderen. De afdeling Classics is vrij groot en erg internationaal, waarbij moet worden aangetekend dat Oude Geschiedenis ook onder klassieken wordt geschaard. Een enkeling zegt dus “Classics” te studeren zonder een letter Latijn of Grieks te kunnen lezen, maar de meeste mensen doen minstens één van beiden talen. Volgens mij is dit meteen het meest fundamentele verschil tussen de Anglosaksische en de “continentale” benadering van de klassieken. Want waar werken met vertalingen aan de UvA tot een minimum wordt beperkt, vormt dit in Durham het grootste deel van het vakkenaanbod. Het logische gevolg is dat het niveau in het vertalen – in de Bachelor – over het algemeen iets lager ligt. Toch heeft het gebrek aan continentale gründlichkeit ook een positieve keerzijde: het ontbreken van taalkundige vakken schept een heleboel ruimte binnen de studie. Engelse 19
studenten worden bijvoorbeeld vanaf het begin van hun studie gedwongen veel secundaire literatuur te lezen, essays te schrijven en een eigen mening te vormen over de – al dan niet in vertaling – gelezen teksten. Hoewel ik dus niet het idee heb dat ik mijn Latijn en Grieks sterk verbeterd heb dit jaar, heb ik zeker beter academisch Engels leren schrijven. Bovendien heb ik niet geheel onbelangrijk door naar het Engels te vertalen mijn vocabulaire uitgebreid met enkele uitermate nuttige woorden zoals heifer, silver fir en swivel.5 Durham is gebouwd rondom de kathedraal, die verscheidene keren verkozen is tot “Britain’s most favourite building”. Eigenlijk kan ik daar weinig aan toevoegen: je moet dit gebouw zelf zien, als je ook maar enigszins in de buurt bent. Niet alleen van buiten is het prachtig en – samen met het kasteel – bepalend voor de “skyline” van Durham, gelegen op een heuvel aan de rivier; ook binnen is de sfeer bijzonder. Het oude klooster vormde het decor voor enkele scènes uit Harry Potter (naar verluidt voor sommige Erasmus studenten dé reden om naar Durham te komen) en de oude bibliotheek is nog steeds in gebruik als studieplek. Bovendien is de kathedraal er voor iedereen, “of all faiths or none”. Er heerst absoluut geen bekeringsdrang en buiten de kerkdiensten om vinden er concerten, lezingen en zelfs toneelstukken plaats, net als de inwijding en diplomauitreiking van de studenten. Zowel de kathedraal als het kasteel, beiden UNESCO werelderfgoed, zijn dus sterk verweven met de universiteit: het kasteel functioneert zelfs als één van de zestien colleges van de universiteit. Een college is een sociale gemeenschap, waar mensen van allerlei verschillende studies in hun eerste jaar samen wonen en waar veel feesten, diners, sportactiviteiten, etc. worden georganiseerd voor alle leden van het college. Iedere student maakt deel uit van een college en kan dus deelnemen aan de activiteiten die georganiseerd worden, maar Erasmus studenten hadden dit jaar niet de mogelijkheid in college te wonen: aan de ene kant jammer, omdat dit het contact met de Engelse studenten lastiger maakte, maar aan de andere kant geeft het leven in een gedeeld huis in de stad een stuk meer vrijheid en was het – in mijn geval veel centraler gelegen dan mijn college. Eén van de belangrijkste activiteiten van de colleges zijn de zogenaamde formal dinners, kortweg formal genoemd. Iedereen kleedt zich mooi aan – in sommige traditionele colleges zijn gowns (een soort zwarte Harry Potter capes) zelfs verplicht – en vervolgens wordt er gezamenlijk in een mooie 5
De woorden betekenen respectievelijk vaars, zilverspar en zwenkstang. Mijn complimenten aan de lezer die deze woorden al kende. 20
grote zaal gegeten en vooral heel erg veel gedronken. Natuurlijk, overal heerst een drankcultuur onder studenten, maar ik durf gerust te zeggen dat die nergens zo sterk is als in Engeland. Niet alleen onder studenten overigens: in mijn eerste weken in Durham had ik nog geen internet, dus ging ik regelmatig naar de pub schuin onder mijn huis. Dagelijks, zonder uitzondering, zaten daar om negen uur ’s ochtends al mannetjes achter hun pint. Deze mensen bestaan ongetwijfeld in elk land, maar waarschijnlijk nergens zo openlijk als hier. Het alcoholgebruik doordrenkt alle klassen van de Engelse maatschappij: van student tot Geordie, al drinken ze beiden in hun eigen pub. Over een paar dagen ga ik terug naar Nederland. Terugkijkend op mijn tijd in Engeland kan ik niet anders dan het cliché advies, dat ik zelf zo vaak heb ontvangen, herhalen: ga naar het buitenland tijdens je studie, als je kunt en (zelfs maar een beetje) wilt. Natuurlijk is het niet altijd makkelijk of alleen maar leuk enige mate van heimwee zal bijna iedere uitwisselingsstudent wel bekend zijn; mij in elk geval wel. Toch had ik alle mooie plekken, interessante colleges, aardige mensen en leuke gebeurtenissen nooit willen missen. Nog een paar dagen kan ik genieten van het (min of meer) zomerse Engeland, dat Robert Browning zo mooi beschrijft in zijn gedicht Home thoughts from Abroad: Oh, to be in England Now that April 's there, And whoever wakes in England Sees, some morning, unaware, That the lowest boughs and the brushwood sheaf Round the elmtree bole are in tiny leaf, While the chaffinch sings on the orchard bough In England—now!6
6
Dit is alleen de eerste strofe, ook de rest van het gedicht is het lezen waard. 21
BACCIBALLUM Evelien Roels
22
MUZE, MAGIE EN MEDICIJN Quinti Sereni Liber Medicinalis Julius Roos
T
oen ik in september vorig jaar met Piet Gerbrandy sprak over een scriptieonderwerp, attendeerde hij mij op het leerdicht over geneeswijzen van Quintus Serenus, bijgenaamd Sammonicus, een bijna vergeten dichter, die tussen 200 en 400 A.D. leefde. Piet’s faible voor literaire randfiguren en bizarre teksten kennend, wist ik dat dit wel eens een avontuurlijk project zou kunnen worden. En, inderdaad, dat werd het, want na alle 1107 hexameters te hebben vertaald had ik wel een idee waarover hij schreef, maar nog geen idee over een scriptie. Dat kwam pas toen ik mij in de figuur van de auteur zelf en in de schaarse secundaire literatuur over hem verdiepte en ik al snel besefte dat een gerichte vraagstelling hier niet in aanmerking kwam: het heeft weinig zin een geleerde verhandeling te schrijven over een toegespitste vraag als je niet eens weet over wie je het hebt. De opzet werd noodgedwongen veel breder en een beperkte selectie van problemen die mij bezighielden, volgt hier.
Wie was Quintus Serenus?
Zelf zegt hij hier niets over in zijn leerdicht. Om te beginnen zijn de naam Sammonicus, waaronder hij onder andere bij Conte te vinden is, en de periode waarin hij leefde en werkte controversieel: de naam stamt uit een laat manuscript uit de 15e eeuw en is waarschijnlijk door een ijverige monnik toegevoegd op grond van verwarring met Serenus Sammonicus, een in zijn tijd bekend auteur, wiens geschriften niet zijn overgeleverd en die door Caracalla vermoord is in 212 A.D. wegens sympathie voor diens broer Geta. Omdat in de Historia Augusta (van historisch zeer dubieuze betrouwbaarheid) vermeld wordt dat Caracalla amuletdragers ter dood veroordeelde en de auteur Quintus Serenus vele amuletten aanbeveelt, heeft deze monnik blijkbaar een en ander kortgesloten en geconcludeerd dat Serenus Sammonicus en Quintus Serenus een en dezelfde persoon waren. Het gekke is dat deze hybride vervolgens door alle latere geleerden (vooral 19e eeuwse Duitse filologen) is overgenomen en dat hij geplaatst wordt rond 200 A.D., in weerwil van sterke argumenten die dit weerleggen. Zo heb ik dertien woorden gevonden die niet in klassiek Latijn en niet in de OLD voorkomen. Grammaticaal is het gebruik van het voorzetsel de in plaats van 23
a of ex een aanwijzing voor laatLatijn evenals het gebruik van het reflexieve pronomen suus in plaats van het anaforische pronomen is. Een sterk argument is de prosodie: zijn hexameters lopen soepel en zijn makkelijk te scanderen voor ons, maar dat komt doordat wij net als Serenus niet van nature een gevoel hebben voor de kwantiteit van de lettergrepen. Zo hebben bijna alle imperatieven met de uitgang –to een korte o in plaats van een lange, bijvoorbeeld in 6,76: stercoris ex porco cinerem confundito lymphis (men moet de as van varkensmest met water samen mengen). Dit ontbreken van natuurlijk gevoel voor kwantiteit plaatst hem eerder aan het einde van de 4e eeuw dan in het begin van de 3e eeuw. Er is nog een obstakel voor een juiste benadering van de periode waarin hij actief was, en dat heeft te maken met het werk van Marcellus Empiricus, die rond 400 een lijvig proza schreef met recepten voor allerlei aandoeningen, die vaak overeenkomen met de voorschriften van Serenus. Het prettige van Marcellus is dat hij in de tijd te plaatsen is, namelijk eind 4 e eeuw. Beide auteurs richtten zich tot een publiek van gegoede landeigenaren in de provincia, die verantwoordelijk waren voor het wel en wee van de hele familia, inclusief slaven en vee, en die geen toegang hadden tot de meer verfijnde geneeskunde die de Grieken in Rome uitoefenden voor de elite. Beiden ontleenden hun voorschriften voor een belangrijk deel aan Plinius’ Historia Naturalis, die op zijn beurt teruggreep op Cato, Varro en Scribonius, echte stoere Romeinen die wantrouwen koesterden tegen de Griekse artsen. Hun geneeskunde berust op overlevering door de eeuwen heen en hun voorschriften zijn in onze ogen bizar en vaak weerzinwekkend. Welnu, geleerden in de vorige eeuw gaan er met stelligheid van uit dat Marcellus aan Serenus heeft ontleend en baseren dat op de overeenkomsten in de receptuur, maar vooral op grond van het proëmium van Serenus en de epiloog in 76 hexameters van Marcellus. Van de laatste zegt men dat daaruit blijkt dat Marcellus Serenus op de voet volgde (en dat dan ook het omgekeerde het geval had kunnen zijn wordt nooit geopperd). Nauwkeurige tekstvergelijking laat steeds zien dat de bewoordingen (bij Marcellus vaak letterlijk van Plinius overgenomen) verschillen. De overeenkomst van het proëmium van Serenus met de dichtregels van Marcellus betreft alleen de aanroep van Apollo en Asclepius. Voor de rest is het verschil zo groot dat ik concludeerde dat er geen enkel overtuigend argument is voor de veronderstelling dat de ene auteur aan de andere ontleende; ze hebben elkaars werk zeer waarschijnlijk niet gekend, maar waren vermoedelijk tijdgenoten, de een afkomstig uit Bordeaux, de ander mogelijk uit NoordAfrika. 24
ABRACADABRA
Serenus, die het eerste medische leerdicht schreef en daarmee een nieuw subgenre introduceerde, gebruikte ook als eerste het magische woord abracadabra. Magie was een onderdeel van het dagelijkse leven en speelde in de plattelandsgeneeskunde een belangrijke rol. Begrijpelijke en onbegrijpelijke spreuken, bezweringen, rituele handelingen en amuletten behoorden tot het normale arsenaal. Ik geef één voorbeeld van een onbegrijpelijke spreuk die door iconiciteit min of meer begrijpelijk wordt: Inscribes chartae quod dicitur abracadabra/ saepius et subter repetes, sed detrahe summam/ et magis atque magis desint elementa figuris/ singula, quae semper rapies, et cetera †finges/,donec in angustum redigatur littera conum:/his lino nexis collum redimire memento. (Schrijf op papier het woord abracadabra, herhaal dat in de regel daaronder steeds, maar laat de laatste letter weg, en laat steeds meer afzonderlijke letters, die je schrapt, ontbreken aan de figuur, en de overige vorm je tot de punt van een kegel in één letter. Denk eraan dit met een koordje om de hals te knopen). Als je dit doet ontstaat de volgende figuur: ABRACADABRA ABRACADABR ABRACADAB ABRACADA ABRACAD ABRACA ABRAC ABRA ABR AB A De spreuk is onbegrijpelijk, maar de bedoeling van de amulet is duidelijk: de ziekte (hemititraeum, een ernstige koortsige ziekte, niet door malaria) moet verdwijnen zoals de letters geleidelijk in de punt van de driehoek wegebben. Ik raad dit niemand aan bij koorts, evenmin als zijn andere voorschriften, die vooral gebruik maken van feces, urine, gal, speeksel en de organen van de meest uiteenlopende dieren: van wandluis tot regenworm, van spitsmuis tot kameel – naast planten en mineralen. 25
Zoals dat meestal gaat, werd het werk van Serenus interessanter naar mate ik mij er meer in verdiepte, en ik vlei mij met de gedachte op sommige punten meer klaarheid te hebben gebracht en een aantal vastgeroeste opvattingen te hebben ontkracht. Wie nu Quintus Serenus opzoekt in Wikipedia zal zien dat de informatie daar niet klopt. Overigens sluit ik mij graag aan bij Thomas den Haan [zie diens artikel in Wau 28.2, p. 316]: een plausibele verklaring is nog geen bewijs en je moet er voor oppassen je eigen theorie te verwarren met de waarheid, die zich vaak niet laat grijpen. Maar dat maakt het hermeneutische gepuzzel juist uitdagend en interessant.
26
GESTA DUCIS MACEDUM De Alexandreis van Walter van Châtillon Maurits de Leeuw Alexander died, Alexander was buried, Alexander returneth into dust; the dust is earth; of earth we make loam; and why of that loam, whereto he was converted, might they not stop a beerbarrel?
D
eze woorden spreekt Hamlet in de eerste scene van de vijfde acte over de futiliteit van het leven: in het volgende voorbeeld wordt de klei, waartoe de dode Caesar is geworden, gebruikt om een kier te dichten. Nu zijn de daden van Caesar en familie in de Oudheid veelvuldig bezongen, in tegenstelling tot de daden van Alexander, die toch zeker kunnen wedijveren met die van een Caesar – laat het als voorbeeld dienen dat Plutarchus (die weer een belangrijke bron was voor Shakespeare) hun levens parallel heeft geschakeld. Het ontbreken van antieke epen over Alexander de Grote is dit keer – voor zover wij weten – niet veroorzaakt door christelijke boekverbrandingen en fikkende kloosters. Om dit gat in de markt te vullen schreef een Fransman in de 12e eeuw toch nog maar een epos over de grote Macedoniër, in een Latijn dat volledig gebaseerd is op het episch taalgebruik van Vergilius en diens navolgers in de Oudheid. Deze Alexandreis, die, zo neem ik aan, voor de meeste classici nog onbekend gebied is, is zeker de moeite waard om eens wat nader te bekijken.7 Walter van Châtillon (Latijn: Gualterus de Castellione) publiceerde waarschijnlijk rond het jaar 1180 zijn epos over Alexander de Grote, dat hij opdroeg aan Willem van Blois, de aartsbisschop van Reims. Al direct na het verschijnen van het werk kreeg het een enorme populariteit en in de 13 e eeuw werd het zelfs veelvuldig gebruikt in het onderwijs aan de grammaticascholen.8 Zoals dat echter wel vaker het geval is met auteurs van 7 8
Ik ben op het spoor van dit werk gekomen dankzij een college van Piet Gerbrandy, die groot kenner is van de obscuurdere Latijnse werken uit de late Oudheid en de Middeleeuwen. Een zekere Hendrik van Gent klaagt er zelfs over dat door de Alexandreis het onderwijs in de echte klassieken wordt verwaarloosd: Alexandreis in scholis grammaticorum tantae digniatis est hodie ut prae ipsa veterum poetarum lectio negligatur. (De scriptoribus ecclesiasticis 20) 27
klassieke epen, is er ook over het leven van Walter zeer weinig bekend. Sterker nog, we weten niet eens zeker welk ‘Châtillon’ er precies bedoeld wordt wanneer van Walter wordt gezegd dat hij in een zeker plaatsje in NoordFrankrijk met die naam schoolmeester was (er waren en zijn immers nogal wat plaatsen die onder die naam bekend staan). In de Alexandreis wordt in tien boeken het leven van Alexander verteld, van zijn vroege jeugd tot aan zijn dood. In zijn totaliteit bestaat het epos uit ongeveer 5.500 hexameters. Zowel in taalgebruik als wat de inhoud betreft ontleent9 het werk veel aan zijn klassieke modellen. Walter heeft voor het historisch materiaal vooral gebruik gemaakt van het geschiedwerk van Curtius Rufus over Alexander, maar hij spreidt in zijn werk ook een grondige kennis van de Aeneis van Vergilius, de Bellum civile van Lucanus (dat waarschijnlijk het voorbeeld leverde voor een epos in tien boeken) en de Thebais van Statius ten toon. Walter doorweeft de geschiedenis van Alexander met epische elementen als verschijningen van overleden personen, ecphraseis en een katabasis. Hoe zit het dan met het christendom? Het zou toch merkwaardig zijn als dat geen enkele rol zou spelen in het epos? Walter hield zich immers zeer waarschijnlijk in de kringen van de clerus op. Christelijke thematiek speelt wel degelijk een belangrijke rol binnen het epos, al blijven verwijzingen naar de komst van het christendom beperkt tot een aantal specifieke passages. Walter verliest hierbij echter de subtiliteit niet uit het oog: hij gaat nooit over tot directe propaganda van het Woord Gods, maar problematiseert de grote daden van de schier onoverwinnelijke held van het epos steeds met indringende, soms raadselachtige verwijzingen, die alleen te begrijpen zijn vanuit het licht van het christendom. De vraag of Alexander vooral wordt gepresenteerd als goede of als slechte held, staat dus ook steeds weer centraal in de secundaire literatuur over het epos en bepaalt de uiteindelijke interpretatie van het gehele epos. Een ander belangrijk thema in het epos is communicatie en begrip en dan vooral de gebrekkigheid daarvan. Al spreken alle personages – Macedoniërs, Grieken en Perzen – natuurlijk keurig Latijn, toch suggereert Walter dat een Macedoniër Darius’ laatste woorden niet zomaar zal kunnen begrijpen (voor zover ik weet komen dergelijke verwijzingen naar het gebruik van verschillende talen in de klassieke epen niet voor). Misschien wel de vreemdste verwarring treedt op in het tiende boek, als de godin Natura (een personificatie van de natuur) in het laatste boek de duivel waarschuwt dat Alexander wel eens van plan zou kunnen zijn de onderwereld te veroveren. 9
Degenen die receptietechnisch correct willen zijn, mogen ‘ontleent aan’ hier vervangen door ‘treedt in dialoog met’, maar daar wil ik even vanaf zijn. 28
De duivel is op de hoogte van een orakel, dat zegt dat de poorten van de onderwereld eens zullen worden doorbroken door iemand die van de aarde af zal dalen. Wij weten natuurlijk als goede christenen dat met deze persoon Christus bedoeld is – die immers de rechtvaardigen die vóór Hem gestorven waren uit de onderwereld bevrijdde na Zijn dood – maar de duivel neemt nu aan dat hiermee Alexander bedoeld is. Daarom besluit de duivel dan ook om Alexander uit de weg te ruimen, voor hij een bedreiging voor hem kan vormen. De voornaamste kwestie die van belang is bij de waardering van het werk, is wel de verhouding tussen de virtus en de hybris van Alexander. Alexander is namelijk wel degelijk een zeer kundig generaal en een machtig soldaat: op één van de zeldzame momenten waar Walter naar zijn eigen tijd refereert, verzucht hij dat Frankrijk met een koning als Alexander alle ongelovigen te lijf zou kunnen gaan en een wereldrijk zou kunnen stichten. Aan de andere kant wordt de zelfoverschatting van Alexander gedurende het verhaal ook steeds pijnlijker duidelijk: aanvankelijk vindt hij de wereld wel voldoende gebied om te veroveren, maar later volstaat voor hem ook dat niet meer. Hij wil namelijk ook het gebied van de Antipoden en zelfs de Olympus aan zich onderwerpen. Walter relativeert Alexanders verrichtingen: uiteindelijk was ook hij maar een mens en was niet alleen hijzelf, maar waren ook zijn daden vergankelijk. Door voortdurend naar de Aeneis te verwijzen bij het benadrukken van deze vergankelijkheid, lijkt Walter te suggereren dat zelfs voor Vergilius’ onvergankelijke Rome (imperium sine fine) hetzelfde lot is beschoren. In Walters tijd, enkele eeuwen na de ondergang van Rome, was dat immers maar al te zeer duidelijk geworden. Opmerkelijk genoeg zal Alexander later in de literatuur weer optreden als een dergelijk exemple par excellence van de wereldlijke ijdelheid, niet alleen in Hamlet, maar ook bijvoorbeeld in een historische roman van Louis Couperus (die dit jaar overigens 150 jaar geleden geboren werd): Iskander. De roman van Alexander den Groote. Niet alleen als leem voor biervaten, maar dus ook als literair materiaal is Alexander uiteindelijk populair geworden, al was het misschien op een andere manier dan hij zelf had gehoopt.
29
EPISCHE GAMES Voor de gamende classicus Alex Philippa
I
n deze rubriek beschouw ik normaliter games waarin de classicus zich op een verantwoorde manier kan verliezen, om naast de gebruikelijke papieren middelen ook eens door middel van een digitaal medium ontspanning te kunnen vinden. Omdat de grote rijkdom van de klassieke culturen zo veel stof biedt, hebben vele gameontwikkelaars er al dankbaar en vaak op succesvolle wijze gebruik van gemaakt, zoals ik in de eerdere beschouwingen heb geprobeerd aan te tonen. Hoewel de drie eerdere games elk op een andere wijze omgingen met de speelstijl en de lore – om maar eens zo’n hippe gameterm te gebruiken – was ieder game op zijn eigen wijze zeer aangenaam om te spelen, of het nu ging om een bloederige buttonbasher als de God of Warreeks (waar onlangs een heuse prequel van verschenen is, tot grote vreugde van de recensent), een dungeon crawler als Titan Quest of een strategiespel als Age of Mythology. Deze keer is er echter een spel aan de beurt dat zich niet leent voor het verantwoord genieten en dat niet bedolven gaat worden onder talloze loftuitingen of complimenten over de behandeling van de historie of mythen. Nee, het gaat deze keer om het spel Rise of the Argonauts, waarin, zoals de naam al doet vermoeden, het draait om het wel en wee van de Argonauten onder leiding van halfgod Iason. Het spel is allerminst alom bekend en is hoogstens te vinden in het obscuurste hoekje van de koopjesbak van de plaatselijke entertainmentstore voor een paar luttele euro’s – en anders is het waarschijnlijk alleen te verkrijgen via internet van iemand die er ongetwijfeld graag van af wil. Maar deze duistere reputatie heeft het spel zeker aan zichzelf te danken, zoals ik spoedig zal uiteenzetten. De opzet van het spel is een actieroleplayinggame, maar de combinatie van actie en het rollenspel werkt zeer stroef en verpest de toch al weinig vermakelijke gameplay alleen maar meer.
Verhaal Het verhaal draait om de gekroonde koning Iason van Iolkos die op zoek moet naar het Gulden Vlies om zijn gedode vrouw Alceme te redden. Op dit moment zou ik eigenlijk al moeten ophouden met deze synopsis, want met 30
zo’n uitgangspunt verlies je natuurlijk elke credibility bij de enigszins verhaalkritische gamer. En nu namen de andere games allemaal wel een loopje met de verhaalvertelling en de stof, maar als je een spel wilt bouwen rond één bepaalde mythe en epische reis, kun je je tenminste daaraan proberen te houden. Het uitgangspunt van het originele verhaal, in zoverre daar sprake van is, is immers dat Iason zijn koningschap van Iolkos moet verdienen door het Gulden Vlies te bemachtigen in opdracht van Pelias. Maar goed, laten we het dan maar beschouwen als een dichterlijk dwalinkje van de makers om Iason het Gulden Vlies te laten halen vanwege zijn vrouw – die hier dus ook niet Medea is; zij maakt later nog een entree vanaf de vijandige zijde – en niet vanwege zijn coupe. Hoe verloopt het verhaal dan verder? Reist Iason na zijn verzameling van helden af naar het verre Kolchis? Neen. Iason reist in gezelschap van de helden Herakles, Atalante (voor zover gaat het goed), Pan (hûh), Achilles (oh) en anderen (ook Medusa maakt in getransformeerde staat een opkomst) eerst naar Delphi voor wat goede raad. Uitstekend, dat is een bewonderenswaardig plan van aanpak. Een goede reis kan niet beginnen zonder een paar aansporende woorden van Loxias. En aldaar wordt hem aangeraden: “Daalt af naar de Tartaros en vindt het Gulden Vlies!” Hm. Nog een behoorlijke aanpassing van het verhaal, maar de setting zou de pret niet mogen drukken. De onderwereld is nu eenmaal een veel gekozen omgeving in de gamewereld door de uiterst mistroostige sfeer en mogelijkheid tot een grote hoeveelheid vijanden die het biedt. Maar wat gebeurt er dan eigenlijk met de hele figuur van Pelias? Nou, die is de raadsman aan de hofhouding van Iolkos. En leider van de geheime organisatie van de Blacktongues, aanhangers van de titaan Hecate, van wie zij geloven dat ze de rechtmatige heerser van de Tartaros is. Het waren overigens de Blacktongues die de vrouw van Iason doodden, vandaar de diepgewortelde haat van Iason jegens de organisatie. Maar goed dus dat Iason aan het einde van het spel, na het ophalen van dat vel, zijn oom geeft what he had coming, maar zonder het gebruikelijke heksenspel van Medea. Ziehier de plot van Rise of the Argonauts.
Gameplay Ach, er zijn ergere verhaallijnen in de geschiedenis van games geweest. Maar aangezien ik die hier buiten beschouwing laat en mij geheel richt op de ervaring die een liefhebber van de klassieken opdoet tijdens het spelen van de bewuste game, maakt dat nu in geen enkel opzicht uit. 31
Doch, problemen als tenenkrommende verhaallijnen kunnen zo goed als gemarginaliseerd worden als er een heerlijk strakke, geoliede gameplay tegenover staat. Slaagt RotA er dan in om je van je sokken te blazen met soepel knoppenspel? Allerminst. De besturing doet klungelig aan, de cameravoering is ronduit ergerniswekkend en de dialogen – belangrijk onderdeel van het standaard rollenspel – zijn lastig te verteren door lengte en kwantiteit. Men heeft daar nog eens een twijfelachtige lipsync overheen gegooid en een apart levelingsysteem, eigenlijk bedoeld als een juweel in de digitale kroon, maar nu uitpakkend als verwarrend en vervelend. Een korte uitleg: de speler moet een paar keuzes aangaande speel en dialoogstijl maken, keuzes die worden opgedeeld naar het image van vier goden, te weten Athene, Ares, Hermes en Apollo. Deze verschillen komen naar voren in het gebruik van het wapen van keuze. Al spelende heb je een speer, een knots en een zwaard tot je beschikking, de wapens die toebehoren aan het eerder genoemde kwartet. “Betekent dit dan dat het gebruik van je speer de andere mogelijkheden totaal uitsluit?” zullen sommigen zich dan misschien afvragen. Absoluut niet. De specialisatie die je aangaat door een bepaald wapen te prefereren, maakt weinig uit, omdat je na een uur spelen met je speer (wat een enigszins vermoeiende exercitie kan worden) net zo gemakkelijk overstapt op het gebruik van je degen. Maar levert dat dan geen problemen op, aangezien ik reeds al mijn punten in mijn lans heb gestoken? Ach neen, want die punten verdien je niet door te levelen via het traditionele experiencesystem, maar door bepaalde doelstellingen te halen. Dus na twintig neergesabelde vijanden met je zwaard kun je ook weer met een gerust hart punten steken in die skilltree. Zoals misschien al duidelijk is geworden, werkt deze combinatie van actie en roleplaying in dit geval allerminst en neigt de speler van het spel na een aantal uren van deze kwelling naar het opeten van de controller.
Graphics Helaas, tot dusverre zijn zowel de verhaallijn als het speelplezier behoorlijk tegengevallen. Het kan zijn dat deze elementen ten koste zijn gegaan van de grafische pracht en praal die deze game verschaft, een praktijk die wel vaker in gamingland plaatsvindt en volgens sommige kringen ten koste gaat van waar games om draaien – het eindeloos proberen tot je progressie boekt en echte vaardigheid opdoet. Maar om nu niet in langdradige discussies omtrent dit fenomeen te treden, zal ik het erbij houden dat dit evenmin het geval is bij RotA. Het is niet echt een piece of eyecandy en vooral de vormgeving doet de wenkbrauwen elkaar goed leren kennen. Want een Herakles die net zo 32
breed is als lang door zijn spiermassa, doet eerder lachwekkend dan intimiderend aan. Maar ook de vormgeving van de andere centrale figuren en van de tegenstanders kan het oog niet plezieren, wat het spelen van dit spel completeert tot het uitputtend trauma dat het nu is.
Mythologische accuratesse Ik weet niet of het nog nodig is om diep in te gaan op dit punt na de samenvatting van het verhaal hierboven, maar omwille van de compleetheid van de recensie zal ik hier toch een paar woorden aan wijden. Naast de gebruikelijke trits van vijanden – de ondoden, de centauren, de satyrs – doen slechts een paar opvallende figuren hun intrede. De eerdergenoemde schimmige organisatie in naam en in handelen, de Blacktongues, is daar één van en biedt een arsenaal aan sluipmoordenaars die maar al te graag op je zwaard springen. Een ander is de te verschijnen Nessos, die uiteraard zijn einde vindt voordat hij zijn traditionele rol als doodsomen voor Herakles heeft kunnen spelen. Gelukkig doen andere karakters ook nog een intrede in het spel, zoals Patroklos, Sinon en Daidalos, al wijken ze enigszins af in doen en laten met hun traditionele rollen. Maar, zoals ik al meermalen heb duidelijk gemaakt, dit spel geeft niet zo om mythologische accuratesse en zal dan het bestaan van deze karakters net zo makkelijk ombuigen als het met de verhaallijn heeft gedaan. Al met al laat het spel een vieze nasmaak achter na het spelen ervan, waarbij je beseft dat er wellicht meer in had gezeten als het niet had gelegen aan de misvormde verhaallijn, de weinig motiverende gameplay en de middelmatige graphics.
33
VAN MYTHOS NAAR LOGOS Palaephatus over ongeloofwaardige zaken vertaald door de redactie
V
an de immense verzameling klassieke werken waarvan ieder mens met hersens zich afvraagt waarom een ploeterende monnik het ooit heeft willen overschrijven, behoort het werk Peri apiston (‘Over ongeloofwaardige zaken’) tot de meest hilarische. In het in 45 hoofdstukken opgedeelde boekje vertelt de auteur telkens een bekende mythe na, om vervolgens te openbaren waarom het vertelde onmogelijk waar kan zijn en uit de doeken te doen hoe het dan wél is gebeurd. Het geheel staat op naam van een zekere Palaephatus, maar wie dat was weet niemand. Het Nachleben van zijn werk kende zijn eerste hoogtepunt toen Cornelius Tollius, hoogleraar aan de Universiteit van Harderwijk, in 1649 de editio princeps uitbracht met een Latijnse vertaling, die twaalf jaar later naar het Nederlands vertaald werd door Nicolaas Borremans. Palaephatus’ werk mocht echter pas in 2013 weer fatsoenlijke aandacht genieten, toen een student aan de VU een onderzoeksvoorstel indiende over de receptie van Palaephatus door de eeuwen heen. In deze editie van de Wau heeft de redactie voor de tweede keer drie hoofdstukken uit Over ongeloofwaardige zaken vertaald.
Bellerophon
Z
e zeggen dat Bellerophon het gevleugelde paard Pegasos bereed. Mij lijkt het dat een paard daar nooit toe in staat is geweest, ook niet als hij alle vleugels der vogels daarbij zou gebruiken. Want als er ooit zo’n beest had bestaan, was het er nu nog geweest. Ze zeggen ook dat Bellerophon de Chimaira van Amisodarus heeft gedood. De Chimaira was “van voren een leeuw, van achteren een slang, in het midden een geit.” Sommigen menen dat er een dergelijk beest geboren is met drie koppen en één lichaam. Echter, het is onmogelijk dat een slang, een leeuw en een geit hetzelfde voedsel tot zich nemen. En het is naïef te denken dat datgene wat een sterfelijke aard heeft, vuur uitademt. En welke van de hoofden werd door het lichaam gevolgd? In werkelijkheid zit het zo. Bellerophon was een balling, van geslacht Korinthiër. Hij was knap en edel. Hij bracht een lang schip in gereedheid en al varende plunderde en verwoestte hij de aan zee gelegen regionen. De 34
naam van het schip was Pegasos, zoals ook nu ieder schip een naam heeft. Mij schijnt het dat eerder een schip dan een paard de naam Pegasos heeft gedragen. Een koning Amasidorus bewoonde bij de rivier de Xanthus een hoge berg, tegen welke het woud Telmessis aan is gelegen. Naar die berg zijn er twee toegangen, één aan de voorkant vanuit de stad van de Xanthiërs, één van achteren vanuit Karië. Voor de rest zijn er hoge rotsen, te midden waarvan zich een grote gaping in de aarde bevindt, waaruit vuur omhoog komt. Die berg heet Chimaira. De omwonenden zeggen dat daar bij de voorste toegang een leeuw woonde en bij de achterste een slang, die de houthakkers en herders kwaad deden. Toen Bellerophon daar aankwam, stak hij die berg in brand, Telmessis werd in de as gelegd en het gedrocht kwam om. De omwonenden zeggen derhalve: “Bellerophon, gekomen met Pegasos, bracht de Chimaira van Amisodaros aan haar einde”. En het verhaal is er vervolgens omheen verzonnen. Guus Eelink
Phrixus
O
ver Phrixus zeggen ze dat de ram hem van te voren vertelde dat Phrixus’ vader op het punt stond hen (i.e. Phrixus en Helle) te offeren: en toen Phrixus samen met zijn zus op hem was gaan zitten, kwamen zij dwars door de zee aan in de Zwarte Zee, waarbij ze de gehele afstand aflegden in drie of vier dagen. Wat specifiek het ongeloofwaardige is, is het feit dat de ram sneller dat een schip zou zwemmen, en dat terwijl hij twee mensen droeg en, lijkt me, eten en drinken, voor hemzelf en voor hen, want zonder voedsel hielden zij het zo lange tijd natuurlijk niet uit. Nadat Phrixus vervolgens de ram, die hem redding had gebracht en had bewaard, had geslacht en gevild, gaf hij de vacht als huwelijksgeschenk aan Aeëtes voor zijn dochter: Aeëtes heerste toen over die streken. Daat betekent dat vachten toen zo zeldzaam waren, dat een koning een vlies ontving in ruil voor zijn eigen dochter! Of meende hij dat zijn eigen dochter zo zeer niemand als bruidegom waardig was? Enkelen zeggen nu, om deze lachwekkendheid te ontkomen, dat deze vacht van goud was. Ook al was de vacht van goud, dan had de koning deze niet moeten aannemen van een vreemde man. Er wordt ook gezegd dat Jason met het oog op dit vlies de Argo uitrustte met de dappersten der Grieken. Maar noch was Phrixus zo ondankbaar dat hij zijn weldoener zou doden, noch voer de Argo voor het vlies uit, al was deze van smaragd geweest. 35
De waarheid is als volgt. Athamas, de zoon van Aeolus, de zoon van Hellen, heerste over Phthia. Hij had een opzichter in dienst voor zijn bezit en voor zijn macht, die hij zeer betrouwbaar achtte en het beste waardig, en diens naam was Krios (ram). Toen zijn moeder gestorven was, gaf hij de macht aan Phrixus, daar hij de oudste was … (er ontbreekt een stuk in de tekst) Toen Krios dat vernomen had, vertelde hij Athamas niets, maar hij vertelde het aan Phrixus, waarbij hij hem aanspoorde uit het land te verdwijnen, en toen hij zelf een schip had uitgerust, erop had geplaatst wat het meest van waarde was voor Athamas en het had beladen met goederen en rijkdommen, waaronder zich ook een sculptuur bevond, dat de moeder van Merops, dochter van Helios – zij heette Koos (vlies) – zelf met haar eigen middelen had laten maken als levensgroot gouden beeld – dat was veel goud en een gerucht hierover verspreidde zich snel. Deze zaken laadde hij dus op het schip, alsmede Phrixus en Helle, en hij ging ervandoor. Helle stierf onderweg aan een ziekte – naar wie de Hellespont dan werd genoemd –, maar zij kwamen aan in Phasis en vestigden zich daar, en Phrixus trouwde met de dochter van de koning der Kolchiërs, Aeëtes, waarbij hij het gouden beeld van Koos als bruidgeschenk gaf. Later, toen Athamas gestorven was, voer Jason met de Argo uit met het oog op dit goud van Koos, en niet om de vacht van een ram. Dat is de waarheid. Maurits de Leeuw
De Sphinx van Kadmos
O
ver de Sphinx van Kadmos vertelt men dat het een beest was, met het lichaam van een hond maar het hoofd en gezicht van een meisje, vogelvleugels en een mensenstem. Ze zong, zittend op de berg Phikion, voor elke inwoner een of ander raadsel, maar zodra ze ontdekte dat iemand niet in staat was het op te lossen, doodde ze hem. Toen Oedipus het raadsel had weten op te lossen, stortte ze zich ter aarde en stierf. Dat verhaal is ongeloofwaardig en onmogelijk. Want zo’n schepsel kan niet bestaan en dat ze degenen die de raadsels niet konden oplossen opvrat, is kinderachtig, en dat de Thebanen het beest niet hebben afgeschoten maar toezagen hoe hun stadsgenoten als vijanden werden opgevreten, is dom. De waarheid is als volgt. Kadmos kwam met zijn Amazonevrouw, die Sphinx heette, naar Thebe. Hij nam, na hem gedood te hebben, het vermogen en koningschap van Drakon over en daarna ook Drakons zus, die Harmonia heette. Toen Sphinx merkte dat hij met een ander getrouwd was, overtuigde ze vele stadsgenoten om haar zijde te kiezen en stal ze een groot 36
deel van Kadmos’ geld en de snelle hond die met hem meegekomen was, daarna ging ze op weg naar de zogenaamde berg Phikion en voerde vanaf daar oorlog tegen Kadmos. Van tijd tot tijd legde ze een hinderlaag, doodde wie ze maar kon grijpen en trok zich weer terug. De Thebanen noemen die hinderlaag een raadsel. Uitentreuren vertelden de inwoners: “Die wilde Sphinx grijpt ons met een raadsel, en ze zit op de berg. Niemand kan het raadsel oplossen en het is onmogelijk om buiten met haar te vechten, want ze loopt niet maar vliegt, zowel de hond als de vrouw – zo snel is ze.” Er wordt verkondigd dat Kadmos veel geld zou geven aan diegene die de Sphinx zou doden. En dus kwam Oedipus, een Koritinthiër, die goed in oorlogvoeren was en een snel paard had. Hij stelde troepen van Kadmeërs op, ging ’s nachts naar buiten en omsingelde haar, hij ontdekte het raadsel – dat wil zeggen de hinderlaag – en doodde de Sphinx. Uit deze gebeurtenissen komen de andere mythes voort. Marko van der Wal
37
SPOOKVERHALEN UIT DE OUDHEID Aflevering 4 – Philostratos vertaald door David Omar Cohen
De vampier van Korinthe
I
n Korinthe bevond zich toevallig in diezelfde tijd een filosoof die Demetrios heette. Deze man had zich geheel toegelegd op de cynische wijsbegeerte en Favorinus10 schreef in veel van zijn latere werken zeer lovend over hem. Hij nu ontmoette Apollonios op dezelfde wijze als, naar men zegt, Antisthenes11 in aanraking kwam met de sokratische filosofie. Demetrios sloot zich daarop bij hem aan en werd zijn volgeling. Tevens legde hij zich toe op dezelfde werken als hij en vertelde hij de slimsten onder zijn vrienden over deze Apollonios. Tot zijn vrienden rekende zich ook een zekere Menippos, een Lykiër die vijfentwintig jaar oud was maar beschikte over een scherp verstand en een goed gebouwd lichaam, waardoor hij leek op een knappe en vrijgelaten atleet. Deze Menippus werd door een vreemde vrouw bemind, van wie veel mensen dachten dat ze zogenaamd mooi en vriendelijk zou zijn, en die zei dat ze rijk was – niets daarvan was daadwerkelijk zo, maar hij geloofde het wel. Toen hij namelijk eens op weg was naar Kenchrea en hij in zijn eentje op pad was, kwam de geest van een vrouw naar hem toe, die hem omhelsde en maar bleef benadrukken hoe lang ze al van hem hield. Ze zei dat ze Phoinicische was van afkomst en in een voorstad van Korinthe woonde, die ze bij naam kon noemen. “Kom daar vanavond naartoe,” zei ze, “en ik zal je ontvangen met zangkunst en wijn, zoals je die nog nooit hebt gedronken: dan zal geen andere minnaar je meer hinderen en kunnen wij, een mooie vrouw en een mooie man, met elkaar leven.” Met deze woorden wist ze de jongeman te overtuigen, want hoewel de meeste vormen van wijsbegeerte hem sterk maakten van geest, moest hij 10 Favorinus zelf was een sceptisch filosoof; hij leefde van 80 tot 160. Cf. A.M. Ioppolo, ‘The Academic Position of Favorinos of Arelate’ Phronesis 38 (1993) 183213. 11 Een leerling van Sokrates uit de 5e eeuw, die beschouwd wordt als de grondlegger van het cynisme. 38
voor de liefde zwichten. Bij het vallen van de avond ging hij naar haar toe, en ook daarna kwam hij, niet begrepen hebbend dat ze een spook was, geregeld bij haar, zoals gebruikelijk is binnen de liefde. Apollonios nu nam deze Menippos op met de blik van een beeldhouwer en onderzocht hem, waarna hij zei: “Je bent een mooie man en je wordt begeerd door mooie vrouwen. Maar de vrouw die jij begeert en die jou begeert is een serpent.” Toen Menippos hem verbaasd aankeek, ging hij verder: “Met die vrouw kun je namelijk niet trouwen. Maar waarom zou je ook? Denk je dat ze van je houdt?” “Ja, dat denk ik zeker,” antwoordde de ander, “want op die manier ligt ze wel naast me. Zou je met haar trouwen?” “Heerlijk zou het zijn om te trouwen met degene van wie ik hou. Wanneer is de bruiloft?” vroeg hij daarop. “Op een warme dag,” zo luidde het antwoord. “Misschien morgen.” Apollonios besloot daarop te wachten tot het huwelijksfeest zou beginnen, en toen dat eenmaal zo ver was, ging hij bij de gasten staan die op dat moment net waren gearriveerd, en vroeg hij, waar de schone bloem was voor wie men was gekomen. “Daar is ze,” zei Menippos, die opstond en hevig begon te blozen. Daarop vroeg Apollonios van wie het zilver en het goud en de overige versieringen waren, waarmee het mannenvertrek was uitgerust. “Van mijn vrouw,” zei Menippos. “Het enige wat ik zelf heb is dit,” voegde hij eraan toe, en wees op zijn gerafelde filosofenmantel. Daarop vroeg Apollonios: “Hebben jullie gehoord van de tuinen van Tantalos, hoe ze zijn en toch niet zijn?” “Ja, dat is bekend uit Homeros,” 12 antwoordden de gasten, “maar niet doordat we het zelf in de onderwereld hebben gezien.” “Precies moeten jullie al deze versieringen bekijken, want ze bestaan niet uit materie,” zei Apollonios, “maar slechts uit materiële schijn. En ook zo moeten jullie het volgende begrijpen: de jonge bruid is een empousa, of, zoals men ze meestal noemt, een vampier of spook. Zij zijn dienaressen der liefde, maar begeren het meest van alles mensenvlees en lokken mannen daartoe met hun charmes in de val, wanneer ze op hem hun zinnen hebben gezet om hem te verslinden.” “Staak je lasterpraat, en maak dat je wegkomt,” antwoordde zij. Ze leek te walgen van wat ze gehoord had en begon een verhaal waarin ze filosofen afschilderde als mensen die altijd onzin uitkraamden. Maar toen Apollonios de gouden bekers en al wat zilver leek aan testen 12 Homeros, Odysseia, 11.582 e.v. 39
onderwierp en het allemaal waardeloos bleek te zijn, en toen de wijnkruiken, koks en alle voorzieningen van dien aard voor ogen van allen verdwenen, leek het spook te huilen en smeekte ze hem haar niet te martelen of te dwingen op te biechten wat voor wezen ze werkelijk was. Hij gaf geen duimbreed toe, en uiteindelijk gaf ze toe een vampier te zijn. “Ik heb Menippos met mijn charmes verleid om hem op te kunnen eten,” zei ze. “Wij menen dat het juist de jonge en mooie lichamen zijn die men het beste kan verslinden, want daarvan is het bloed nog zuiver.”
40
EPISTULA EX ORCO Lieve neef,
H
Actaeon
et spijt me dat we elkaar zo lang niet hebben gezien. Men zal je de wildste verhalen hebben verteld over mijn verdwijning, maar ik wil dat jij de waarheid kent en beseft waar de wreedheid van het lot toe in staat is. Ter lering ontdoe ik mijn verhaal van zijn sluier, maar eens, weet ik, zal dichterszang vermakelijk de spot drijven met het droeve lot van Actaeon. Het was vroeg in de middag op een herfstdag. We hadden de jachtnetten neergelegd, de mannen hadden vrijaf gekregen en ik liep eenzaam door het bos, in gedachten verzonken. Het slavinnetje Photis had de dag ervoor bij het avondmaal mijn avances genegeerd en me uitgelachen om mijn poging tot het dichten van een choriambe. “Hephaistos hinkt nog beter!” had het vervloekte mokkel geproest, waarop de hele tafel in lachen uitgebarsten was. Vermoeid door de jacht liep ik dus door het woud, hoorde niets dan het ruisen van de wind en het zingen van vogels, en legde me op een gegeven moment te rusten onder de schaduw van een brede plataan. Daar was ik vredig ingedommeld en kon ik genieten van de rust, slechts af en toe geërgerd door de hatelijke lach van de slavin. Op een gegeven moment, lieve neef, kwam het me voor dat haar gegiechel zich begon te vervormen en uit te breiden: ik hoorde talloze vrouwenstemmen zachtjes uit de verte zich vermengen met de spottende lach in mijn gedachten. Verstoord keek ik op: ik verbeeldde het me niet; ik pakte mijn pijlkoker en begon me een weg door het struikgewas achter de plataan te banen. Het geruis van een bosbeek sloot zich bij de stemmen aan: ik besloot de stroom te volgen langs de overgroeide oever en kwam al snel bij een oud, verweerd bruggetje. Het was erg gammel en ik moest op beide handen steunen. Ondertussen kon ik de vrouwenstemmen steeds beter onderscheiden: luid gelach, gegiechel en gegil met allerlei geluiden van spattend water werden almaar luider. Eenmaal op de andere oever keek ik om me heen en zag ik dat ik in dit deel van het bos nog nooit geweest was. Maar hoe langer ik mijn omgeving bezag, hoe meer het me begon op te vallen dat er iets onnatuurlijks aan de hand was. De oever was beplant met beuken in perfecte formatie: ze stonden elk even ver weg van elkaar en hun takken leken met die van de bomen aan de overkant in innige verstrengeling een erehaag te vormen. Ik keek naar de rivier en zag dat hij zich onopvallend vertakte in een klein stroompje, dat tussen de beuken door stroomde en leidde naar een grote haag, waarachter ik de vrouwenstemmen meende te horen. Je begrijpt, kleinzoon van Cadmus, dat onze familie het nooit zo ver geschopt zou hebben als we wars zouden zijn van avontuur: wat zou jij hebben gedaan in mijn plaats? Ik 41
liep op de haag af, zag waar de beek naar binnen stroomde een opening in de vorm van een poort en liep er steeds sneller op af, waarna ik nieuwsgierig mijn hoofd om de hoek stak. Een uitgestrekt grasveld, neef, fris als de adem van een lentedag, waar de bloemen dansten op de zoete cadans van een Westenwind, zoals wij ze in de buurt van Thebe kennen. De vlakte die ik zag, neef, was geheel gevuld met naakte nimfen. Mijn mond viel open, en ik moest drie keer met mijn ogen knipperen om zeker te weten dat ik niet droomde. Twintig van de mooiste vrouwen die ik ooit had gezien, van een goddelijke schoonheid, en overal vandaan klonk luid gelach en plezier. Rechts op het veld was een klein groepje bezig met een discusspel, terwijl een paar op het gras lagen te rusten in de zon, twee jageressen met pijl en boog op vogeltjes schoten; en in het midden van de vlakte, waar het gras het langst was, zat in de bron van de beek de mooiste vrouw van allemaal in een oase van goddelijke rust, terwijl andere nimfen zich bekommerden om haar uiterlijk en elkaar natspatten in het schuimende water. “Vader Zeus,” verzuchtte ik, “dat ik dit meemaken mag! Wie denkt nu nog aan Photis? Voor wie dit ziet is zo'n slavin geen hard gemis.” “Artemis!” schreeuwde één van de nimfen, “een jager bij de heg!” Onmiddelijk stormde ze op me af, gevolgd door de groep die snel de discus had laten vallen. De rest rende naar de bron om hun meesteres te bedekken, die zich langzaam verhief uit het water. Verstijfd van angst stond ik bij de ingang van het veld. “Je hebt het gewaagd, Actaeon”, zei de godin, “om mijn heilig domein te betreden. Nu mag je een andere tak van mijn kunsten beproeven! Ga maar naar je medejagers en vertel ze wat je hebt gezien áls je nog vertellen kunt,” voegde ze er grijnzend aan toe, terwijl ze mijn hoofd met haar vingers bespatte. En of ze me niet hadden gezien, of ik er nooit was geweest, of hun naakte lijven nooit door mijn blik waren bezoedeld, gingen alle nimfen weer door met waar ze mee bezig waren maar niet meer onder het vrolijk gelach dat mij naar hen had gelokt: vals weergalmt het bos van hun hatelijke stemmen, terwijl ik afdruip naar de beek en voel hoe ik onwillekeurig op mijn armen begin te rennen, spikkels ontstaan op mijn huid en ik langzaam verander in het dier, waarop ik jarenlang de jacht had geleid. Hoed je voor vrouwen, Pentheus, kleinzoon van Cadmus. Hoed je voor de Goden die wraakzuchtig zijn zonder mededogen, en trap niet in hun val. Ik ben gedood door hen, die mij altijd terzijde hadden gestaan. Laat mij je niet verwelkomen in de onderwereld, sterf niet zo’n hondse dood als ik. Geloof mij, die het weten kan: in de Orcus is het een hard gelag. Je neef Actaeon 42
NAWOORD Marko van der Wal
H
et was op 10 juni jongstleden 150 jaar geleden dat Louis Couperus werd geboren. Om dat te gedenken las ik sinds tijden weer iets van Neerlands grootste dandyschrijver, namelijk de novelle De ode. Ik werd me gaandeweg het lezen steeds bewuster van het feit dat de pompeuze Couperus niet te vergelijken is met de schrijvers van wie hij de kunst heeft afgekeken. De ode, zoals meer van zijn verhalen vrijelijk gebaseerd op een historisch gegeven uit de klassieke oudheid, speelt zich af tijdens de Olympische Spelen. De hetaere Callirhoë komt naar Olympia om haar liefdesverlangen te stillen. Zij heeft al eerder haar oog laten vallen op een van de deelnemers aan de vijfkamp, Xenophon, heerser van Korinthe. Omdat het toernooi alleen toegankelijk is voor mannen, verkleedt Callirhoë zich als jongen, en zo lukt het haar om alle vijf wedstrijden bij te wonen. Het wordt een zegetocht voor Xenophon. Na zijn huldiging die avond zondert hij zich, bezwaard door zijn populariteit, af: ‘ik wilde ademen, hier, in de stille eenzaamheid…’ Maar Callirhoë gaat hem achterna – hun liefde moet bezegeld, niet in Olympia maar ‘te Korinthe…!’. In De ode is een substantiële rol weggelegd voor de dichter Pindarus; het verhaal is nota bene geschreven naar aanleiding van diens dertiende Olympische ode, waarin hij Xenophons werkelijke atletische prestaties uit 464 bezingt. Wat tegenwoordig in het Holland Heineken House gebeurt is niets nieuws, alleen deden de Grieken dat met meer gevoel voor goede smaak. Couperus citeert bij zijn beschrijving van de Xenophons huldiging delen uit Pindarus’ ode. Tijdens die passage kristalliseren (om met Stendhal te spreken) de gevoelens die Callirhoë voor Xenophon koestert volledig, en wordt duidelijk dat een zoete ontmoeting tussen hen onontkoombaar is. Couperus snijdt in zijn weergave van de ode heel kort enkele mythische passages aan, zonder dat hij die Pindarus in de mond legt: ‘Sisyfos, sluw en kundig, aan Hermes gelijk; Medeia, die de Argonauten redde; Bellerofon, die Pegasos, het ros met de zilveren vleugels, het bit dwong in de onwilligen mond.’ Het is wat mij betreft een gemiste kans dat enige uitwerking van die mythen door Pindarus achterwege blijft: hij staat immers bekend om zijn associatieve en vrije bewerking van de mythologie. Laat Couperus juist dat compleet ontgaan zijn. Die lacune vul ik graag op met het volgende.
43
En voorwaar nam de krachtige Bellerophon, vlug het verzachtend heelmiddel brengend rond zijn kaak, het gevleugeld ros gevangen. Hij steeg op en begon, gekleed in brons, meteen te smaden het wapengekletter. Met Pegasus versloeg hij later de Amazones, het schuttersvrouwenleger, vanuit der lege luchten koude krochten, de vuurspuwende Chimaera en de Solymiërs. (Ol. 13.8490)
44