WAU Blad van de studie Klassieke talen Universiteit van Amsterdam jaargang 28 nummer 1 winter 2013
COLOFON Hoofdredacteur Maurits de Leeuw
Redactie
David Omar Cohen Guus Eelink Thomas Hart Evelien Roels Marko van der Wal
Postadres
Klassiek Seminarium tav. Redactie Wau Spuistraat 134 1012 VB Amsterdam
Email & internet
[email protected] http://student.uva.nl/glt facebook.com/redactiewau
Vormgeving
Evelien Roels Marko van der Wal
Met dank aan
Leerstoelgroepen Grieks en Latijn
3
INHOUD Voorwoord..........................................................................5 Maurits de Leeuw
Nieuws & Mededelingen......................................................7 door Maurits de Leeuw
Interview met Mark Heerink...............................................9 door David Omar Cohen
Van Wilusa tot Izmir.........................................................11 Maurits de Leeuw
The Delicate Project..........................................................14 Guus Eelink
Herinneringen aan Rome..................................................15 Michelangelo Gothsucker
The many faces of Virgil....................................................19 Maurits de Leeuw
De hedendaagse oudheid..................................................21 Gijs Raeven
Kynodesmè....…........................................................….....25 Evelien Roels
Liefde in Gent...................................................................26 Maurits de Leeuw
Leven in Venetië................................................................29 Richard Calis
De Andere Classicus..........................................................32 Jo Heirman
Ubi sunt magnifica illa cognomina?.................................35 Evelien Roels
Epische games...................................................................39 Alex Philippa
Een geest in Aitolië...........................................................43 vertaald door David Omar Cohen
Het Nawoord....................................................................46 Marko van der Wal
4
VOORWOORD Maurits de Leeuw
W
ellicht zult u enigszins verbaasd opmerken dat jaargang 28 van de Wau begonnen is, zonder dat het vierde nummer van de 27 e jaargang is verschenen. Welnu, dan heeft u geheel gelijk. Door een samenloop van omstandigheden, dat wil zeggen door het verschijnen van de almanak voor het lustrum van Laverna, waaraan redactieleden van de Wau ook hun bijdrage hebben geleverd, en door nog enkele andere persoonlijke verplichtingen, hebben wij besloten om geen vierde nummer in 2012 uit te brengen. Des te meer mag u uiteraard van ons verwachten in deze nieuwe jaargang. In dit nummer zult u veel terugblikken vinden op activiteiten die de afgelopen maanden plaatsvonden rond de opleidingen (G)LTC aan de UvA. Een ander nieuw gezicht aan de opleiding, Mark Heerink, de nieuwe docent Latijn, hebben wij ter introductie geïnterviewd. Verder zult u verslagen aantreffen van congressen, lezingen en nog meer lezingen; van het optreden van een muzikale classicus; van een debat over de klassieken, van een uitwisseling met onze zuiderburen. Het gaat van Gent tot Rome, en dan bieden twee voormalig redacteurs van de Wau een inkijkje in hun huidige leven buiten Amsterdam. Voormalig hoofdredacteur Richard Calis, die momenteel in Venetië vertoeft, vertelt over zijn leven als student in la Serenissima en Jo Heirman legt ons uit wat hij nu precies doet als headhunter in Gent. Dan wil ik nog uw speciale aandacht vragen voor een stuk van redactielid Evelien Roels, die in de vaste rubriek ‘De scriptie van …’ vertelt over haar scriptie. Het betreft hier namelijk niet zomaar een scriptie, nee, de scriptie van Evelien is genomineerd voor de Skript Scriptieprijs door Historisch Tijdschrift Skript van de UvA! We hopen natuurlijk van harte dat ze er met de prijs vandoor zal gaan. Wellicht zal haar scriptie gepubliceerd worden in het tijdschrift, maar in ieder geval kunt u dus alvast een samenvatting ervan lezen in dit nummer van de Wau. Overigens begaf Evelien zich ook op andere terreinen en gebruikte ze haar creatieve ingenium om een wat merkwaardig voorwerp uit de oudheid beeldend toe te lichten in de Wau. Ten slotte vindt u de twee rubrieken die in het vorige nummer van start zijn gegaan. We danken Alex Philippa dat hij ons voor de tweede maal wil inwijden in de klassieke gamewereld en Titan Quest bespreekt. David Omar 5
Cohen verzorgt een tweede vertaling van een spookverhaal uit de klassieke literatuur, net als de vorige keer afkomstig uit het werk van Phlegon van Tralles. Maar laat deze lugubere tekst niet de afsluiting van dit nummer zijn: Marko van der Wal verzorgt een heus nawoord, vergezeld van een vrolijke foto van de redactie tijdens het redactionele kerstdiner, omdat we u toch niet verstoken willen laten blijven van onze verlate kerstwens.
6
NIEUWS & MEDEDELINGEN door Maurits de Leeuw
❦
Op 7 december 2012 is in het Allard Pierson de tentoonstelling over Troje van start gegaan. Er zijn ruim 300 archeologische en cultuurhistorische objecten uit en over Troje in bruikleen tentoongesteld. De titel van de tentoonstelling is: Troje. Stad, Homerus en Turkije. De tentoonstelling zal duren tot en met 5 mei 2013. ❦ 7 december 2012 is in het Allard Pierson de tentoonstelling over Troje van start gegaan. Er zijn ruim 300 archeologische en cultuurhistorische objecten uit en over Troje in bruikleen tentoongesteld. De titel van de tentoonstelling is: Troje. Stad, Homerus en Turkije. De tentoonstelling zal duren tot en met 5 mei 2013. ❦ 18 januari vierde Laverna ter gelegenheid van haar twintigjarige bestaan haar vierde lustrum. In de Doopsgezinde Kerk te Amsterdam werden de volgende lezingen gehouden rond het thema ‘bedrog’: • dr. Diederik Burgersdijk, ‘Een dispuut tot bloeien gedoemd’ • dr. Piet Gerbrandy, ‘Pulchra Laverna: godin van de intertekstualiteit?’ • prof. dr. Irene de Jong, ‘Leugen als list: het bodeverhaal in Sophocles’ Electra’ • prof. dr. Alan Sommerstein, ‘Disguise and change of clothes in Aristophanic comedy’ Daarnaast werd aan de aanwezigen een almanak over de geschiedenis van Laverna uitgereikt, waaraan de Wau ook een bijdrage heft geleverd. Na afloop van de lezingen vond er een diner en een feest plaats. In het volgende nummer van de Wau zal het lustrum worden besproken. ❦ De tweejaarlijkse theatervoorstelling van Laverna, die evenals voorgaande keren ook dit maal door Daniël van Klaveren wordt geregisseerd, zal dit jaar in het teken van het lustrum staan. 14, 15 en 16 februari zullen de Kikkers van Aristophanes worden opgevoerd in het nieuwe CREAtheater; speciaal voor deze gelegenheid is het stuk opnieuw vertaald. De speeltijden zijn als volgt: donderdag 14 februari om 20.30 uur; vrijdag 15 februari om 20.30 uur; zaterdag 16 februari om 14.30 uur en om 20.30 uur. Kaartjes kunnen worden gereserveerd door te mailen naar:
[email protected]. 7
❦ Van 7 t/m 15 maart zal de Week van de Klassieken plaatsvinden. Door het hele land zullen er activiteiten worden georganiseerd in het kader van de klassieke oudheid. Het thema van de week zal dit jaar ‘theater’ zijn, ter aansluiting bij de Medea van Euripides, die dit jaar eindexamenonderwerp voor Grieks is. Hieronder zijn enkele activiteiten weergegeven die gedurende de week zullen plaatsvinden. Meer informatie vindt u op www.weekvandeklassieken.nl. ❦ 7 maart zal de derde versie van de KenUwKlassieken pubquiz plaatsvinden. Evenals de vorige jaren zal de pubquiz ook dit jaar in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden plaatsvinden, van 15.00 tot 22.00 uur. Teams kunnen zich aanmelden op de website www.rmo.nl/pubquiz. ❦ Op dezelfde dag (7 maart) zal de nieuwe tentoonstelling in het Rijksmuseum van Oudheden openen, die dit maal in het thema staat van de schrijver Louis Couperus (18631923). Op de tentoonstelling zullen een aantal van de mooiste exemplaren van de romans die Couperus over de oudheid schreef te bezichtigen zijn. De tentoonstelling wordt georganiseerd in het kader van 150 jaar Couperus en zij zal duren tot en met 25 augustus. ❦ Spaanse archeologen menen de exacte crime scene van de moord op Julius Caesar te hebben gevonden. Op grond van de bronnen wordt algemeen aangenomen dat de dictator op de welbekende Idus van maart in 44 v. Chr. in de Curia Pompeii vermoord is. Nu lijkt daar ook archeologisch bewijs voor: Spaanse archeologen vonden voor in de Curia een betonnen plaat van drie meter breed en twee meter hoog die niet in de oorspronkelijke structuur van het gebouw past. Ze veronderstellen dus dat Augustus deze plaat heeft laten plaatsen om de moord op zijn adoptievader te verzegelen.
8
INTERVIEW MET MARK HEERINK door David Omar Cohen
M
ark Heerink is sinds dit jaar een nieuw gezicht aan de UvA – al gaf hij al eerder wat colleges na het vertrek van Hans Smolenaars. In het kader van ACASA, de samenwerking tussen de UvA en de VU, is hij aan beide universiteiten aangesteld als universitair hoofddocent voor Latijn. Het leek de Wau dus hoog tijd om Mark eens beter te leren kennen. David Cohen interviewde onze nieuwe aanwinst; het resultaat is hier in de vorm van een monoloog weergegeven. “In de derde klas van de middelbare school kwam ik erachter dat ik Klassieke Talen wilde gaan studeren. Mijn docent had zelf in Nijmegen gestudeerd en raadde me aan niet hetzelfde te doen. Ik ben toen in Amsterdam en Leiden gaan kijken, waar de voorlichtingen erg goed waren. Ik schreef ik me in eerste instantie bij de UvA in – ik weet niet meer wat de doorslag gaf – maar toen woningcorporatie De Key me een brief stuurde waarin stond dat ik te laat was geweest met mijn aanmelding en hoogstwaarschijnlijk geen kamer zou kunnen krijgen, ben ik toch maar naar Leiden gegaan, waar een vriend me nog aan een vrije kamer in het centrum kon helpen. Hoewel ik altijd meer geïnteresseerd was in Latijn, werden de leukste colleges in die tijd bij Grieks gegeven, en ik ben afgestudeerd op het Hellenistische Grieks van Theocritus’ Idylle 17 en de Egyptische invloeden daarop. Dit lofdicht op Ptolemaeus II Philadelphus werd meestal gezien als een zuiver Grieks gedicht, maar ik kon niet geloven dat de Egyptische context waarin het gedicht was geschreven geen invloed zou hebben gehad. Toen ik daarover een scriptie had geschreven, sprak ik een week na mijn afstuderen in 2002 stomtoevallig Richard Hunter, een professor uit Cambridge, die me vroeg naar mijn scriptie. Ik legde hem uit wat ik gedaan had, waarop hij uitriep: “Well, that’s funny I’ve just written a book on that!” Ik besloot toen maar op zoek te gaan naar een ander onderwerp voor een proefschrift. Terwijl ik speelde met de vraag wat dan wél een goed idee voor een promotieonderzoek zou kunnen zijn, volgde ik in Leiden een privatissimum bij Joan Booth over Propertius 1.20, een gedicht over het verhaal van Hylas en Hercules. We moesten allemaal een presentatie houden, en ik besloot Valerius Flaccus’ latere versie van de mythe met die van Propertius te vergelijken. Zo kwam ik uiteindelijk op het onderwerp voor mijn proefschrift, 9
een ‘metapoëtische’ interpretatie en vergelijking van alle klassieke versies van de mythe. Ik had een tijd lang allerlei banen naast elkaar, op een middelbare school, in Leiden, en na het vertrek van Hans Smolenaars gaf ik tijdelijk ook colleges aan de UvA. Na mijn promotie in 2010 heb ik twee jaar met verschillende beurzen in Engeland gezeten. Mijn vrouw had inmiddels een baan in Londen geaccepteerd, dus dat kwam goed uit, want in Londen kun je niet wonen. Inmiddels ben ik hier gaan werken, met een 50/50aanstelling aan UvA en VU. De sfeer hier bevalt me goed: studenten zijn gemotiveerd en werken met passie aan het vakgebied. In Leiden gaat het er over het algemeen wat schoolser aan toe, en zitten er meer studenten die “niet wisten wat ze anders moeten studeren”. Hier worden leesgroepen georganiseerd in de kroeg; dat is geweldig. Het eerste semester heb ik aan de derdejaars Horatius’ Oden en Vergilius’ Bucolica gegeven en heb ik Ovidius met de propedeusestudenten gelezen, maar momenteel ben ik vooral bezig met mijn eigen onderzoek en met het verkennen van nieuwe mogelijkheden voor onderzoeksaanvragen binnen ACASA. Het staat natuurlijk nog in de steigers, maar ik vind het heel erg spannend wat er allemaal gebeurt. Op het gebied van onderwijs zijn er ook interessante dingen gaande en binnenkort wordt er gekeken in hoeverre we in de Bachelor kunnen gaan samenwerken met de VU. Zelf woon ik in Leiden, en reis ik met de trein naar Amsterdam. Wat ik het liefste doe na een werk en forensendag is een goede tenniswedstrijd spelen of kijken, of een mooie film pakken in de bios. Toen ik op de middelbare school zat keek ik echt elke wedstrijd die voorbij kwam! Cambridge was ook de ideale locatie om te tennissen, met prachtige grasbanen, en om naar Wimbledon te gaan natuurlijk! Na een half uur op Enter te hebben gedrukt op een of andere website had ik Centre Court tickets te pakken en heb ik Roger Federer zien spelen. Qua films ben ik dol op van alles en nog wat, bijvoorbeeld westerns en James Bond. Ook heel handig voor colleges trouwens, want aan de hand van Unforgiven en dat soort parels kan je heel mooi uitleggen hoe literaire traditie en intertekstualiteit werken.”
10
VAN WILUSA TOT IZMIR Verslag van het Zenobiacongres 2012 Maurits de Leeuw
Z
aterdag 3 november opende de aula van de UvA, de Oude Lutherse Kerk, haar deuren voor de bezoekers van het zesde Zenobiacongres. Ditmaal stond het congres in het teken van Troje – een thema dat uitstekend aansluit bij de doelstellingen van de stichting, die zich bezighoudt met de relatie tussen Oost en West in de oudheid en de doorwerking daarvan in later tijd. Het thema van het congres (‘Troje: de stad. De oorlog. De legende.’) sloot tevens aan bij de tentoonstelling in het Allard Pierson die 7 december van start is gegaan. Op het congres was de aandacht voor de middagpauze gericht op de archeologische context van Troje en Hettitische bronnen over Troje. In de middag lag het zwaartepunt bij de receptie van Troje in de oudheid, de middeleeuwen en in het moderne Turkije. Na een korte inleiding van archeoloog Floris van den Eijnde (Universiteit Utrecht) werd de eerste lezing verzorgd door de vermaarde Duitse oudhistoricus Frank Kolb (Universität Tübingen). Kolb is met name bekend vanwege zijn rol in het Trojedebat dat in 2001/2 in Duitsland gevoerd werd: Kolb beschuldigde zijn collega Manfred Korfmann ervan een verkeerde voorstelling van zaken te geven omtrent het belang van de historische stad Troje. Het debat liep hoog op: beide partijen schreven stukken in de Frankfurter Allgemeine Zeitung en de Stuttgarter Nachrichten; de beroemdste graeci van onze tijd, Martin West en Joachim Latacz, roerden zich ook in het debat. In de lezing die hij hier in Amsterdam gaf sneed hij een ander hekel punt aan: de duiding van ‘Wilusa’, de naam van een stad die we op Hettitische kleitabletten tegenkomen. Men heeft Wilusa vaak willen lezen als de Hettitische naam voor Ilios, maar Kolb betoogde in zijn lezing dat het historisch gezien volstrekt onwaarschijnlijk is dat Wilusa en Ilios dezelfde stad moet zijn geweest. De stad Wilusa moet zijns inziens op grond van de bronnen veeleer worden gelokaliseerd in het binnenland van KleinAzië. Voordat de discussie over het historische Troje verder ging, sprak archeoloog Eric Moormann (Radboud Universiteit) een woord over de voorspoedige geschiedenis van stichting Zenobia, die inmiddels haar zesde congres organiseerde. Een aantal van de volgende sprekers, met name de Nederlandse hettitologe Willemijn Waal (Universiteit Leiden) en archeoloog Jorrit Kelder (UvA), gaven vervolg aan het debat over de archeologie van 11
Troje. Beiden moesten voor de houdbaarheid van hun verhaal veronderstellen dat Wilusa en Troje wél één en dezelfde stad zijn geweest, maar gezien de beperkte tijd moesten ze voorbij gaan aan de argumenten van Kolb, al bleek uit beide lezingen dat zij niet zomaar bereid waren de slag om Wilusa op te geven. De archeoloog Gert Jan van Wijngaarden (UvA) gaf een lezing over archeologische vondsten die gerelateerd zijn aan Troje en Homerus: zo besprak hij opgravingen in Troje zelf die worden gebruikt om uitspraken te doen over de grootte van de stad. Tenslotte sprak organisator Floris van den Eijnde zelf over de verhouding die Alexander de Grote ten opzichte van Troje innam, die zichzelf als een tweede Achilles zag. Daarmee werd een subtiele overgang naar het middagprogramma gecreëerd, waarin de receptie van Troje centraal zou staan. Nadat iedereen zijn middagmaal van cateraar Eurest (bestaande uit de bekende afzonderlijk verpakte bolletjes, melk en een appel) had opgepeuzeld en de inmiddels ontstane uitloop was gecompenseerd door de duur van de pauze wat te beperken, werd er aan het middagprogramma begonnen. Onze eigen Mathieu de Bakker hield een lezing over de technieken waarmee Homerus zorgde voor de vereeuwiging van het vergankelijke historische Troje. Christiaan Caspers sprak over (de verbeelding van) Troje in de Griekse tragedie en suggereerde dat er niet zoiets als een vaste ‘plattegrond’ van Troje moet hebben bestaan, hetgeen tot een interessante discussie leidde. Neerlandicus Ludo Jongen (Universiteit Leiden) besprak enkele middeleeuwse epen over Troje, waarbij ook kort een Duits epos ter sprake kwam waarin Achilles door Hektor gedood wordt. Door deze merkwaardige wending wordt het epos danig verlengd, aangezien Troje uiteindelijk toch ingenomen wordt. Na de middagpauze sprak Gunay Uslu de laatste lezing uit, over de receptie van Homerus en Troje in Turkije. Onder andere in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw heeft de receptie van Homerus gefloreerd en werd de dichter natuurlijk als oerTurkse dichter beschouwd. En nog altijd spelen Troje en Homerus een belangrijke rol in Turkije: zo presenteert de stad Izmir (het Griekse Smyrna) zich nadrukkelijk als de geboortestad van Homerus. Na deze laatste lezing vond de uitreiking van de Zenobia Essayprijs 2012 plaats. oudhistorica Lucinda Dirven (UvA) sprak als voorzitter van de jury het oordeel uit: een artikel van archeoloog Miguel John Versluys (Universiteit Leiden) werd de beste van vijf genomineerde artikelen bevonden. 1 Het artikel sluit uitstekend aan bij het centrale thema van Stichting Zenobia: 1
De volledige titel van het artikel luidt: M.J. Versluys, ‘Egypt as part of the Roman Koine: mnemohistory and the Iseum Campense in Rome’ in: J. Quack, C. Witschel (eds.), Religious flows in the Roman Empire (Frankfurt am Main 2012/2013). 12
interdisciplinair onderzoek naar Oost/Westconstructies. In zijn artikel behandelt Versluys de perceptie van Egypte in het westen en toont daarbij aan dat het begrip ‘Egypte’ in de Romeinse wereld in veel gevallen een idée fixe is, een construct van het westen (in dit geval Rome). Ten slotte sloot Diederik Burgersdijk als voorzitter van de stichting het congres af met een toepasselijk slotwoord. Het zesde Zenobiacongres was erg goed geslaagd, aangezien er over een bekend (zo niet het bekendste) onderwerp binnen de studie der klassieken, Troje, door de verscheidenheid aan disciplines toch veel nieuwe en interessante zaken konden worden verteld. Aan alle studenten die zich bezighouden met de oudheid kan ik het Zenobiacongres in ieder geval van harte aanbevelen. Maurits de Leeuw
Opening van het congres
13
THE DELICATE PROJECT II: The Great Refill Guus Eelink
S
amen met een goede vriend toog ik vrijdag 16 november naar poptempel Winston Kingdom om aldaar de presentatie van de nieuwe CD van The Delicate Project bij te wonen. Aangezien onze medeclassicus Rik Peters gitarist is voor die band, leek het mij goed in de Wau kort verslag te doen van deze bijzondere avond en jullie lezers aan te raden zelf eens een optreden te bezoeken. Rond negen uur geraakten wij in een druilerige Warmoesstraat voor de deur van Winston. Wij waren zo ongeveer de eersten. Op een kartonnetje op de deur stond: Closed untill 21:00 (sic). We maakten nog maar even een ommetje. Toen we terugkwamen, stond er waarlijk een hele crowd voor de deur: de groupies waren gearriveerd. Het was een gemêleerd gezelschap, zowel in termen van leeftijd, van taal als van gezichtsbeharing (een enkele der aanwezige filosofen was economischer te beschrijven in termen van nietbehaarde delen). Eenmaal in porties binnengelaten, was er eerst een voorprogramma. Toen was het moment dan eindelijk daar voor The Delicate Project. Jaren van noeste arbeid konden hun vruchten gaan afwerpen. Met deze bewoordingen werd het optreden aangekondigd door Simon Mulder. Sommigen van u is deze jonge Mulisch lookalike bekend van de colleges. Overigens raad ik u van harte aan de Muzische vruchten van deze eminente dichter zelf ook eens tot u te nemen. Na diens aankondigen barstte het vijftal los. Het was een aangenaam optreden en je zag het publiek genieten. En als het sluiten van je ogen een teken van genieten is, dan heeft ook oprichter Gerlov van Engelenhoven (vocals, piano) zeer genoten gedurende dit optreden. De muziek laat zich moeilijk classificeren. Volgens de eigen website gaat het om alternatieve, progressieve en psychedelische rock/pop/jazz. Ook de teksten doen een impressionistische of postmodernistische pluraliteit vermoeden. Deze rijkheid aan klanken, tezamen met het onbevangen enthousiasme der bandleden en de kleinschalige settings waarin The Delicate Project optreedt, garanderen dat de toehoorder voor korte wijle in een aangename muzikale roes verkeert. Om nummers te beluisteren en de CD aan te schaffen, zie thedelicateproject.bandcamp.com. 14
HERINNERINGEN AAN ROME Otto, Raphael en de eeuwige stad Michelangelo Gothsucker
‘L
ate Antiquity is always later than you think,’ aldus Peter Brown, groot geleerde, en vooral dé grote geleerde op het gebied van de Late Oudheid. En met die gedachte komt het nog wel eens voor dat menig classicus de grens van ‘476 AD’ overschrijdt, in zijn of haar onderzoek doorstoomt naar de Middeleeuwen, de Renaissance en er de brui aangeeft bij de wetenschappelijke revolutie, wanneer niemand meer in de woorden van Aristoteles blijkt te geloven. Een bekend verschijnsel, de studie Latinistiek ontleent er haar bestaansrecht aan en het is om deze reden dat lezingen van andere tijden ook door classici goed bezocht worden. Zo ook op woensdag 28 november, toen in het kader van de mediëvistenmiddagen een lezing over de antiekenreceptie en herinneringen aan Rome ten tijde van Otto III (9801002) werd gehouden. De mediëvistenmiddagen (én –avonden) worden sinds een aantal jaren georganiseerd door studenten voor studenten die interesse hebben in de mediëvistiek in de breedste zin van het woord. Maandelijks wordt er een activiteit georganiseerd, die uiteen kan lopen van filmavond tot tentoonstellingsbezoek.2 Een welkom initiatief, vooral sinds met het vertrek van Jacqueline Klooster naar Gent en het daarmee gepaard gaande einde van de varialezingen het aanbod aan lezingen van GLTC/LTC niet rijk bedeeld is. Als spreker hadden de mediëvisten een oude bekende weten te strikken, namelijk oudWauredactielid Raphael Hunsucker, hoewel Hunsucker met alleen deze aanduiding eigenlijk tekort gedaan wordt. Alumnus in de klassieken aan de UvA, oudLaverna & Alphavoorzitter, betrokken bij van alles en nog wat (ondergetekende kan het ook niet precies opnoemen), voor de master Roma Aeterna vertrokken naar Nijmegen, maar voor een master GLTC toch nog een beetje bij de UvA gebleven, is hij vervolgens, dankzij een promotieplek ter beschikking gesteld door OIKOS, wederom naar Nijmegen vertrokken om daar onder de auspices van Olivier Hekster en Sible de Blaauw aan zijn proefschrift Memoriae conditorum, conditores memoriae te werken, met David Rijser als derde begeleider. Kortom, reputatie genoeg om een spectaculaire lezing te verwachten en daarin werd het publiek ook niet 2
Voor meer informatie of om je op te geven voor de mailinglist:
[email protected] 15
teleurgesteld. Voor enkele mediëvisten, een aantal ACASAstudenten die wel eens iets meer text dan matter wilden, de heer David Rijser himself en nog enkele verdwaalde zielen, gaf de heer Hunsucker een fijn staaltje denderend speechen weg. In zijn lezing ging Hunsucker in op de Ottoonse Renaissance (met vraagteken), de antiekenreceptie daarin en de herinneringen aan Rome in twee gedichten die overgeleverd zijn in een handscbrift uit de bibliotheek van Otto III te Bamberg. Hoewel Hunsucker van huis uit als een (fanatiek) classicus bekend staat, wist hij deze reputatie al meteen aan het begin van de lezing op de schop te gooien. Zo verklaarde hij vrolijk dat “die hele oudheid hem eigenlijk gestolen kon worden”, dat “vooral de Middeleeuwen ertoe deden” en dat het Pantheon als kippenhok haar beste periode beleefd had, want “die ouwe meuk” zoals ie er nu nog staat, “is echt tien keer niks”. Gelukkig waren de afgevaardigen van OIKOS in geen velden of wegen te bekennen en kon begeleider Rijser er wel om lachen. Gelukkig maar, het was nog maar het begin. In een razende lezing, die met de nodige theatrale handgebaren, denderende decibellen en enigszins feminiene kreetjes (zo groot was de opwinding) verliep (en waarbij van een ‘lezing’ geen sprake was, alles ging uit de blote krullenbol), voerde niet alleen het enthousiasme van de heer Hunsucker, maar ook zijn meest recente patriottistische gevoelens de boventoon. Het belang van de stad Nijmegen kwam meerdere malen op creatieve wijze ter sprake en de toehoorder werd onder andere getrakteerd op het triviale feit dat Otto III maar het liefst op de weg van Aken naar Nijmegen geboren was. Maar meer nog dan Nijmegen stond de stad centraal die ook voor Hunsucker zelf zowel privé als professioneel de caput mundi is, namelijk, of natuurlijk, Rome. Want, dames en heren, als u de heer Hunsucker in Amsterdam noch Nijmegen kunt vinden, dan zit hij in Rome. Gegarandeerd. En de vraag tijdens de lezing was nu op welke manieren Rome ten tijde van Otto III herinnerd werd en hoe die herinneringen terugkwamen in de (literaire) cultuur rond het hof van Otto III, een periode die deel uitmaakte van de zogeheten Ottoonse Renaissance. Naast dé bekende Renaissance van die andere Raphael en die iets minder bekende renaissances van Karel de Grote en van de 12 de eeuw, wordt ook de periode onder de drie keizers van de Saksische, Ottoonse dynastie (Otto I, II en III, 9361002) tot een periode van wedergeboorte bestempeld. Maar bij deze benaming zijn de nodige vraagtekens te plaatsen. Los van de vraag of er inderdaad sprake was van een herleving of vernieuwing in gang gezet door de keizer, verschillen de meningen ook over de vraag of de Ottonen 16
überhaupt de klassieken trachtten te doen herleven of eerder terugkeken naar de tijden onder Karel de Grote of zelfs het Byzantijnse Rijk. De Ottonen worden meestal gezien als “een stel onbehouwen lomperiken” (in de woorden van Hunsucker), die een enorme rijkdom wisten te vergaren, maar deze niet in het patroniseren van kunst en literatuur hebben gestoken. Centraal hierin stond de figuur van Otto III, zoon van Otto II en de Byzantijnse prinses Theophanu. De vader overleed toen de jongen nog een kleuter was waarna de moeder tot zijn volwassenwording de honeurs waarnam. In 996 werd hij door paus Gregorius V in Rome tot keizer gekroond en de keizer zou de stad in de rest van zijn leven (die helaas nog maar zes jaar zou duren) nog twee keer weder bezoeken. “Een fascinatie voor Rome”, aldus Hunsucker over de relatie van Otto III met de hoofdstad, een kenschets die hemzelf ook niet zou misstaan. Na zijn kroning keerde Otto nog naar Rome terug in de periode van februari 998 tot begin 1000 en tot slot voor een periode van vier maanden van oktober 1000 tot februari 1001. Tijdens zijn eerste verblijf zorgde hij ervoor dat zijn leermeester, de befaamde Gerbert van Aurillac, tot paus Silvester II werd benoemd en tijdens zijn laatste bezoek vond het beroemde ontvangst door Bernhard van Hildesheim plaats, beeldend uitgevoerd door Hunsucker zelf, die zich de ervaring van een wederzien met de eeuwige stad goed kon indenken. Een van de meest interessante dingen die Otto III ons heeft nagelaten, is zijn bibliotheek met handschriften in het Duitse Bamberg. Centraal tijdens de lezing stond een manuscript waarin, volgens Hunsucker, niet alleen een opsomming van de boeken ván Otto zelf te vinden is, maar ook een evolutie aan te wijzen is in het verzamelen van de boeken door diezelfde keizer. Ik zal u de filologische aspecten voor het moment besparen, maar interessant in die verzameling, die voornamelijk bestond uit Romeinse historiografie, zijn twee contemporaine gedichten die zich richten op de stad Rome. Aan de hand van deze twee gedichten behandelde Hunsucker in het laatste deel van zijn lezing twee verschillende beelden van Rome en de relatie van de keizer met de stad en de paus, die in de gedichten naar voren komen. In het gedicht van Leo Vercelli, Versus de Gregorio et Ottone augusto, geschreven rond 996998, komt een overwegend christelijk Romebeeld naar voren dat vergezeld wordt van een scheiding van de taken van paus en keizer. Niet het Rome van Augustus, maar het Rome van Christus wordt in het gedicht aangesproken, waarbij de dichter verwijst naar de taken van de keizer: de imperator draagt zorg voor de corpora; de zielenheil mag hij overlaten aan de paus. De klassieke retoriek ontbreekt volledig. Het gedicht van Vercelli is als bijschrift te vinden op één van de handschriften uit de bibliotheek van Bamberg. Op de achterzijde van het blad 17
is het andere gedicht neergepend, dat Hunsuckers belangstelling heeft, namelijk Roma caput mundi van Eugenius Vulgarius, dat zo’n honderd jaar eerder geschreven is dan het gedicht van Vercelli. Vulgarius bejubelt in zijn gedicht in Vergiliaanse retoriek een klassiek, keizerlijk Rome waarbij tevens van een renovatio imperii gesproken wordt. Dit Romebeeld van Vulgarius, hoewel geschreven voor een paus, staat veel dichter bij de klassieke oudheid dan dat van Vercelli, die zich juist meer bedient van christelijke termen. Otto III stierf uiteindelijk in 1002 vroegtijdig ergens in de omgeving van Rome. Hij is de geschiedenis ingegaan als een man die, door de korte levensloop die hem gegund was, meer verwachtingen heeft geschapen dan waargemaakt. Zijn leven was kort, flitsend en bovenal getekend door een fascinatie en liefde voor de stad waar hij meerdere malen terugkwam, Rome. Diezelfde fascinatie en liefde moeten Hunsucker zeker gedreven hebben tijdens deze passievolle voordracht. Op dezelfde denderende wijze als hij de lezing begonnen was, sloot hij ’m ook weer af. Einde Otto en Rome, tijd voor een biertje.
18
THE MANY FACES OF VIRGIL Verslag van de lezingen van Philip Hardie Maurits de Leeuw
I
n de eerste twee weken van december 2012 vond een tweede versie plaats van de succesvolle reeks lezingen in het kader van de Amsterdam Virgil lectures, zoals ook de vorige keer georganiseerd door David Rijser. Na de eerste succesvolle editie in 2009, waarbij de vooraanstaande Amerikaanse classicus Micheal Putnam sprak (zie Wau 25.1, 2010, voor een interview) over de problematiek van het einde van de Aeneïs, werden in deze tweede editie de lezingen verzorgd door de al even hooggeprezen Britse Vergiliuskenner Philip Hardie. Hardie, vroeger verbonden aan Oxford maar momenteel aangesteld bij het Trinity College van Cambridge, is bekend vanwege zijn talrijke publicaties over Vergilius en andere Latijnse dichters en de receptie van de klassieke traditie. Het thema van de lezingen, waarvan er vijf in Amsterdam plaatsvonden en een in Leiden, was ditmaal dan ook ‘Virgil’s Aeneid in the Western imagination: a literary and cultural history’. Hardie volgde in zijn lezingen twee methodes, verdeeld over de serie: in de eerste drie lezingen stond steeds de receptie van een element dat al in de Aeneïs aanwezig is, centraal; in de tweede helft van de serie vormde telkens een belangrijk thema binnen de receptie zelf het uitgangspunt. Zo behandelde hij in de eerste drie lezingen respectievelijk de verschillende gezichten van Aeneas, de interpretaties van Dido (en meer in het algemeen vrouwen in de Aeneïs) en de onderwereldpassage binnen de Vergiliaanse receptie. Van de laatste drie lezingen waren de afzonderlijke thema’s binnen de receptie van Vergilius het christendom, imperialisme en vormen van receptie in de Nieuwe Wereld (deze laatste lezing vond dan ook zeer toepasselijk in de mooie VOCzaal in het OostIndië Huis plaats). Ik zal hier met het oog op de lengte van het stuk niet proberen alle lezingen afzonderlijk samen te vatten. En al zou ik dat willen, dan zou ik daar waarschijnlijk smadelijk in falen, gezien de eruditie van iedere lezing. Hardie gaf namelijk steeds weer blijk van zijn enorme kennis van de gehele westerse cultuurgeschiedenis: hij reeg vakkundig de belangrijkste werken van de Latijnse, Engelse en Italiaanse literatuur aaneen om zijn bevindingen aan te tonen, hier en daar aangevuld met een excurs naar een Portugees of zelfs een Nederlandse werk (de Gijsbrecht werd kort genoemd in de lezing over imperialisme). Uiteraard waren Dante en Milton alomaanwezig in de 19
lezingen, maar ook werken van wellicht minder bekende auteurs als Edmund Spenser, John Dryden, Ludovico Ariosto en Torquato Tasso doken meer dan eenmaal op in de lezingenreeks. De overvloed aan werken waaraan Hardie refereerde, op de handouts achter elkaar door vertegenwoordigd met korte citaten, zorgde er af en toe voor dat de draad van de lezing moeilijk vast te houden was, als men niet op dezelfde wijze als de spreker bekend was met deze teksten. Toch is er een aantal algemene, cruciale zaken uit de lezingen van Hardie naar voren gekomen met betrekking tot de receptie van Vergilius en receptie in het algemeen. Zo betoogde Hardie in meerdere lezingen dat Vergilius zelf zijn personages (Dido) of elementen (de onderwereld) een inherente ambiguïteit heeft gegeven en daarmee bewust zijn intertekstueel potentieel vergrootte. Hardie toonde ook nog maar eens aan hoe alom aanwezig (tot op het dollarbiljet) Vergilius in onze westerse cultuur is en daarmee hoe belangrijk het is Vergilius te kennen om andere teksten beter te begrijpen. Een interessante discussie hierover vond plaats na afloop van Hardies lezing over imperialisme. Hardie besprak in zijn lezing over imperialisme een grote hoeveelheid van Vergiliaanse frasen in een imperialistische of nationalistische context uit de 16e en 17e eeuw. Vervolgens kwam uit het publiek de interessante vraag in hoeverre er bij iedere afzonderlijke instantie van imperialistische tekst sprake is van een directe allusie naar Vergilius. Er werd gesuggereerd (terecht, voor zover ik het kan beoordelen) dat Vergilius naar de achtergrond is verdwenen en dat binnen het imperialistische discours de Vergiliaanse frasen vanaf een zeker moment nu eenmaal de taal vormen waarin imperialistische teksten werden gesteld, zonder dat daarbij ook inhoudelijk een Vergiliaanse context wordt opgeroepen. Zo leverden vooral de laatste lezingen interessante discussies na afloop op, toen het publiek eenmaal wat gewend was geraakt aan Hardies methode. Want hoever Hardie ook in de 17e eeuw of verder doordrong, zijn lezingen gingen in essentie altijd uit van (een) bepaalde interpretatie(s) van Vergilius die hij dan door de cultuurgeschiedenis heen traceerde. In die zin gingen de lezingen altijd in eerste instantie over Vergilius zelf: alle behandelde intertekstualiteit biedt een bepaalde interpretatie van het werk waaraan gerefereerd wordt. Vervolgens kan je proberen uit te leggen waarom Vergilius nu juist op een bepaalde manier wordt gerecipieerd. Hardie leverde een grote hoeveelheid teksten aan waarbij het zeer de moeite waard is deze vraag te stellen en te beantwoorden; wellicht zal dat in een volgende uitgave naar aanleiding van deze tweede lezingenreeks van de Amsterdam Virgil lectures ook gebeuren. De tweede gast in deze reeks bleek, ondanks zijn wat stuggere Britse karakter, zeker niet minder briljant te zijn dan de eerste. 20
DE HEDENDAAGSE OUDHEID Gijs Raeven
W
oensdag 12 december werd er in P96 een debat gehouden tussen Piet Gerbrandy en Jona Lendering over diens meest recente boek: De klad in de Klassieken. Waarom onze kennis van de Oudheid onbetrouwbaar wordt, waarom dat zorgwekkend is (ook voor wie niet in de Oudheid is geïnteresseerd) en hoe daar iets aan gedaan kan worden (het boek is in de Wau 27.1, 2012, besproken door Richard Calis, red.). Lendering beschrijft hoe onderzoekers officieel drie taken hebben: onderwijs, onderzoek en overdracht naar de maatschappij (valorisatie), maar slechts en alleen maar voor de eerste twee taken betaald krijgen, en zo dus valorisatie eigenlijk gewoon ontmoedigd wordt. Het aspect ‘waarom dat zorgwekkend is’ wordt niet zo heel expliciet uitgewerkt. Er moet vooral blijken hoe zeer de oudheid leeft binnen de maatschappij uit de intermezzo’s tussen de hoofdstukken: een random iemand vertelt hoe Herodotes (sic), die hij lang geleden gelezen had, weer actueel werd toen hij trouwde met een vrouw uit Agbatana, de residentie der Meden; een amateurarcheologe vertelt over zichzelf; een reenactor vertelt zijn verhaal. Dit boek werd tegenover het boek van Simon Goldhill gezet: Liefde, sex en tragedie. Hoe de oudheid ons heeft gevormd, dat ook in de vorige Wau is besproken, omdat Simon Goldhill op 10 september met David Rijser in Spui 25 was. Piet Gerbrandy over dit boek: Ja kijk, als we het dan hebben over valorisatie, dan vind ik dit een heel goed voorbeeld van hoe je dat kunt doen. Godhill geeft inspirerende voorbeelden hoe de oudheid aanleiding kan geven om op een nieuwe manier naar hedendaagse verschijnselen te kijken, van literatuur tot seksualiteit, van massamedia tot psychoanalyse. Er zijn ook een aantal bezwaren. Goldhill toont zelf aan dat er niet altijd een directe lijn bestaat tussen vergelijkbare verschijnselen in onze en de klassieke tijd, maar hij redeneert verder alsof er wel een direct verband is. Toch laat hij zien hoe meer kennis van de oudheid de huidige tijd kan verduidelijken. Iedere classicus zou erover moeten nadenken hoe de kennis van de oudheid onder woorden te brengen is zodat anderen geprikkeld worden daarover na te denken. 21
Jona Lendering: Ik ben heel erg allergisch voor dergelijke redenatiefouten. Zo was ik aanvankelijk heel blij dat Goldhill aansneed hoe de huwelijkstraditie sinds Paulus is veranderd. Ik ben er ook heel erg mee dat Paulus tot de klassieke wereld wordt gerekend, want hij valt er vaak buiten. Maar de manier waarop Goldhill ‘bewijst’ dat de huwelijksmoraal van Paulus een omkering is van de GrieksRomeinse moraal voldoet niet. Hij bespreekt eerst de huwelijksmoraal in Athene, dan in de Romeinse keizertijd, maar Paulus leefde in GrootSyrië, Tarsus, Jeruzalem, en daar is simpelweg veel minder over bekend. Bovendien valt in zijn hele betoog het woord ‘jood’ niet één keer. En Paulus was niet zomaar een jood, maar zelfs een Farizeeër; als je dat er niet bij betrekt ben je niet breed genoeg ontwikkeld om dit onderwerp aan te pakken. En dit soort dingen kwam ik net iets te vaak tegen om dit boek met plezier te lezen. Dat is hem niet aan te rekenen, maar eerder de hele Angelsaksische traditie. Een Duitser zou dit nooit zo aangepakt hebben. De moderator, Frans Camphuijsen, bracht vervolgens het onderwerp op Jona Lenderings eigen boek, Klad in de Klassieken: ‘Begrijp ik nu goed dat je het boek zelf nu alweer achterhaald vindt?’ Jona Lendering: Ja, als ik een boek heb afgerond, dan is het klaar, dan ga ik weer iets anders doen. Ik ben in de tussentijd meer tot de overtuiging gekomen dat er geen toekomst meer is voor geesteswetenschappen aan de universiteit, misschien eerder aan een soort conservatorium, omdat het met muziek gemeen heeft dat het wel zinvol maar niet nuttig is. Piet Gerbrandy: Klad in de Klassieken is een heel belangrijk boek waar ik veel uit heb geleerd over de tradities en scholen van het vakgebied. Ik werd wel een beetje zenuwachtig van het voortdurende gehamer op wetenschappelijke feiten. Het gaat me meer om de functie die het vak vervult, het onderzoek op zich is niet zinvol. De wetenschappelijke waarheid achter de oudheid is geen doel op zich, het gaat om ons, welke vragen wij erover stellen. De oudheid is een constructie, op zich bestaat ze niet. Ziet u haar? Ik zie haar niet. Onderzoek ernaar 22
wordt zinloos zo gauw het wordt losgekoppeld van de vragen die in onze eigen maatschappij leven. Ik denk dat Simon Goldhill daar op een goede manier mee bezig is, terwijl die reenactors uit je boek juist geen pleidooi zijn voor ons vakgebied, dat is meer iets voor huisvaders die zijn uitgekeken op hun huwelijk. Jona Lendering: Ik denk dat het zoeken naar de waarheid op zich ook heel zinvol is, die ahaerlebnis als je uiteindelijk een zinnetje Latijn begrijpt, daar zit een ontstellende vreugde in. En die reenactors, ja daar kan je een beetje lacherig over doen, maar die lui hebben een enorme liefde voor het vak en willen het ook aan anderen overdragen. En als mensen zich afvragen, zoals de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, waarom er geld zou moeten naar onderzoek naar de oudheid, zou ik ze willen antwoorden: ga maar naar Nijmegen in de zomer tijdens het Romeinenfestival waar in twee dagen 40.000 mensen op af komen. Er is een enorme vraag naar informatie over de oudheid. Ik heb bijvoorbeeld een schooltje dat prima garen spint bij deze markt, zonder subsidie, terwijl ik de onhandigste zakenman van Amsterdam en omstreken ben. Waarom richten de universiteiten zich niet meer op het grote publiek? Piet heeft een fantastisch boek over de Romeinse literatuur geschreven, waarom bestaat er niet een dergelijke Nederlandse geschiedenis van het Romeinse Rijk? Zonder fouten, lekker geschreven, zonder de controverses uit de weg te gaan. Piet Gerbrandy: Dat kan ik je precies vertellen: omdat universiteiten het schrijven van dit soort boeken actief ontmoedigen. Ook het NWO heeft het wel over maatschappelijke relevantie, maar in de praktijk komt dat toch neer op het bereiken van tien vakgenoten in het buitenland, die 40.000 mensen op het Romeinenfestival interesseert ze helemaal niets. Jona Lendering: Ja, het academische systeem voor de humaniora zit op een doodlopende weg. Men moet zich weer bezighouden met het publiek bedienen; dit wordt nu verdrongen door de zelfopgelegde 23
publicatiedwang. Er hoeft geen wet voor veranderd te worden, want de drie taken van de universiteit staan al juridisch vastgelegd als onderzoek, onderwijs en valorisatie. Officieel zouden instituten die niet aan valorisatie doen, geen geld mogen krijgen. Misschien moet dat dan maar afgedwongen worden door een burgerbeweging, als de oudheid zo populair blijkt te zijn, en dan krijgen we weer een nieuwe renaissance. Maar dat zie ik toch niet zo snel gebeuren, Nederlanders zijn in laatste instantie veel minder geïnteresseerd in iets wat niet direct nuttig is. Erasmus moest ook uitwijken naar Bazel, Multatuli zat in Brussel.
24
25
LIEFDE IN GENT Maurits de Leeuw
H
et gaat goed met de internationale betrekkingen van de opleidingen GLTC en LTC van de UvA. Dit semester is een samenwerkingsverband in het kader van het Erasmusprogramma tot stand gekomen met de afdeling Classics van de University of Durham, waardoor Amsterdamse en Durhamse studenten in de klassieke talen gemakkelijk een gedeelte van hun opleiding bij de andere universiteit kunnen volgen. Ook werden gerenommeerde gastsprekers als Simon Goldhill, Philip Hardie en Alan Sommerstein in Amsterdam ontvangen om hier één of meerdere lezingen te verzorgen. Maar afgezien van deze anglogeoriënteerde interactie ‘greep’ – om de Vlaamse variant te gebruiken – er ook een uitwisseling plaats met onze collegae uit Gent. Al nam helaas maar een gering aantal Amsterdamse studenten deel aan deze uitwisseling, de formule bleek zeker voor herhaling vatbaar. David Rijser en Piet Gerbrandy verzorgden afgelopen semester het mastervak middeleeuws en Neolatijn rond het thema ‘liefde’. In de eerste zes weken van het semester waren er wekelijks twee colleges, een door Piet over het tractaat over de liefde van Andreas Capellanus, de ander door David over Marsilio Ficino’s commentaar op het Symposium van Plato. In de zevende week gaf de hoogleraar middeleeuws Latijn uit Gent, Wim Verbaal, twee gastcolleges aan de UvA; in de achtste week kwamen Gentse studenten naar Amsterdam om te responderen op referaten van Amsterdamse studenten. Vervolgens gaf professor Verbaal de tweede helft van het semester een vak over liefde in het middeleeuws Latijn. De methode herhaalde zich: nu werden wij aan het einde van het semester, een paar dagen voor kerst, in Gent verwacht om te luisteren naar en te reageren op referaten van de Gentse studenten. Aldus reisden wij woensdag 19 december af naar de stad aan de Leie. In het oorspronkelijke programma zou David eerst nog een college over Ficino geven, maar door het gebruikelijke falen van de Fyra die ons van Amsterdam naar Antwerpen bracht, kwamen we dusdanig vertraagd in Gent aan, dat dit college achterwege moest blijven. Na een eenvoudige lunch gingen de referaten dan van start: drie presentaties werden verzorgd door groepjes van drie personen en twee door groepen van vier personen. Bij de eerste samenkomst, in Amsterdam was al gebleken dat de verhoudingen van deelnemende studenten niet helemaal gelijk waren: er waren maar vier 26
refererende studenten in Amsterdam, waarvan er nu dan maar drie mee waren gekomen naar Gent. Om alle referaten van de Gentenaren binnen één middag te kunnen passen, waren de Gentse studenten in groepjes verdeeld. Desalniettemin ontstonden er vaak levendige discussies na afloop van de referaten. De Gentse studenten hadden zich per groepje op een middeleeuws werk gestort, dat in de presentatie kort moest worden gepresenteerd en geproblematiseerd. In de eerste drie referaten werden drie narratieve teksten gepresenteerd, waarin vaak op Ovidiaanse wijze gespeeld wordt met het thema van de liefde. Het betrof Asinarius, De tribus puellis en Ovidius puellarum, ook wel bekend als De nuncio sagaci. Na een korte pauze werd er gesproken over twee tractaten over de liefde, De amoris sapore en De quatuor gradibus violentae charitatis, waarvan laatstgenoemde het enige werk dat op die dag besproken werd, dat aan een auteur is toegeschreven: Richardus van SaintVictor. Ieder werk werd zodanig gepresenteerd dat wij Amsterdamse studenten, die nooit iets van deze werken hadden gelezen, toch steeds na een presentatie van tien minuten deel konden nemen aan de discussie. Om een lange opsomming te voorkomen zal ik niet alle besproken werken afzonderlijk bij langs gaan, maar bij wijze van voorbeeld alleen verder ingaan op Asinarius, omdat ik meen dat het merkwaardige werkje de aandacht van de lezers van de Wau waard is. Asinarius is een gedicht in elegisch distichon, dat handelt over een prins die als ezel geboren wordt. Hij groeit aan het hof van zijn ouders op als een typische hoveling. Op een zeker moment leert hij dan ook spelen op de lier, al zegt zijn meester dat hij dat eigenlijk niet kan als ezel. Wanneer de ezel op een zekere dag zijn reflectie in het water ziet, is hij zo geschrokken dat hij uit zijn eigen land vlucht. Na lange omzwervingen op zee komt hij in een ander land aan, waar hij de gunst van de koning wint en mag trouwen met zijn dochter. Op zijn huwelijksnacht legt de ezel plotseling zijn ezelhuid af en blijkt een zeer aantrekkelijke prins te zijn, hetgeen ook wordt gezien door een spion van de koning, die benieuwd was naar het nachtelijk spel van de ezel. Nadat de ezel de nacht heeft doorgebracht met zijn bruid, trekt hij zijn ezelhuid echter weer aan. De koning besluit zich de volgende nacht zelf te verstoppen in de kamer van de ezelprins, die weer zijn huid aflegt. Zonder opgemerkt te worden neemt de koning nu de huid mee en verbrandt deze. De prins is de volgende dag eerst in paniek als hij zijn huid niet kan vinden, maar wordt gerustgesteld door de koning, die hem zijn halve koninkrijk geeft. Een jaar later sterft de koning en erft de prins, die nu Neoptolemus wordt genoemd, zijn koninkrijk en ook dat van zijn eigen vader, zodat hij uiteindelijk koning van twee rijken is. 27
Een aantal onderwerpen die in de discussie over dit werk werden besproken, waren de merkwaardige wendingen in de verhaallijn, de betekenis van Ovidiaanse elementen in het werk en het feit dat de prins aan het einde plotseling Neoptolemus wordt genoemd. Centraal stond de vraag wat de auteur met dit werk beoogd wil hebben. Uit de discussie kwam naar voren dat, hoewel een aantal vragen moeilijk oplosbaar zijn (waarom vlucht de ezel wanneer hij zijn reflectie heeft gezien?), we toch kunnen zeggen dat het werk voornamelijk ironisch van aard is. Met name verhalen over hoofse liefde lijken te worden geparodiëerd. In verder onderzoek zou de receptie van Neoptolemus in de 12e eeuw eens moeten worden bekeken, waarmee wellicht meer licht kan worden geworpen op het werk. Ook het vervolg van ons verblijf in Gent verliep erg aangenaam. We kregen een rondleiding door de stad van de Gentse studenten en we genoten van een overvloedig Gents avondmaal: hele schalen met gegratineerde spaghetti met room en look werden weggezet. Na een aangename avond, waarbij het Belgisch bier uiteraard rijkelijk vloeide, konden wij drie ‘Amsterdamsen’ gebruik maken van de gastvrijheid van een van de Gentse studenten, die zijn appartement vlakbij het centrum voor ons beschikbaar had gesteld. De volgende dag werden we door emeritus hoogleraar Anne van Grevenstein (UvA en RU) aan de hand genomen om de restauratie van het Lam Gods, het beroemde altaarstuk uit de St. Baafskerk in Gent van de gebroeders Van Eyck, te bezichtigen. Daar zij zelf lid is van de commissie die de restauratie verzorgt, kregen we een zeer volledige en interessante rondleiding in de kerk en bij het restauratieproces in het museum. Ten slotte namen we afscheid van de Gentenaren met de hoop dat deze uitwisseling uitgebreid en tenminste voortgezet zal worden. Er werd zo nu en dan zelfs gespeculeerd over een gezamenlijke excursie buiten de Lage Landen, aangezien dat geen vast onderdeel is in het Gentse programma en wij als UvA niet meer met de VU en de Groningers samen op excursie gaan. De Gentenaren vroegen ons wel regelmatig bezorgd of we maar met drie studenten waren in Amsterdam, waarop we uitlegden dat er nog wel meer studenten zijn, maar dat aan dit specifieke vak niet erg veel studenten deelnamen. Daarom wil ik het vak hier dan ook van harte aanbevolen hebben: naast de gebruikelijke colleges van David en Piet zijn de colleges die de goedlachse en zeer vriendelijke Wim Verbaal geeft, ook nog eens uitstekend. Bovendien zijn de Gentse studenten geïnteresseerd en erg vriendelijk en is Gent zelf een zeer aangename stad, die bovendien niet verder van Amsterdam verwijderd is dan Groningen, als de Fyra tenminste op tijd rijdt. Laten we hopen dat de NS dát tenminste in een jaar in orde kan krijgen. 28
LEVEN IN VENETIË Omnia mutata Richard Calis
“H
ier zou ik dus nooit kunnen leven,” zei ik twee jaar geleden tijdens een excursie naar Venetië. Hordes toeristen, stinkende kanalen, nauwelijks natuur; niets voor mij – dacht ik toen. Nu woon ik er al bijna vijf maanden en wil ik er nooit meer weg. Er is geen stad waar ik mij beter thuis voel dan Venetië en geen stad die mij zozeer interesseert als la Serenissima. Er is bovendien geen stad die op zo'n bijzondere manier ‘leeft’ als Venetië. In het kader van mijn master mag ik een half jaar studeren aan Ca’ Foscari, de universiteit van Venetië, waar ik bij de faculteit lettere vakken volg. Mijn voornaamste reden om hier te komen was echter de belangrijke manuscriptcollectie van de Biblioteca Nazionale Marciana, voor een groot deel bijeengebracht door de Byzantijnse humanistische kardinaal Bessarion (14031472). Enkele van zijn manuscripten wilde ik raadplegen voor mijn masterscriptie en dan ‘moet’ je natuurlijk in Venetië zijn. Toen ik eenmaal docenten en examencommissies ook hiervan had overtuigd, begon afgelopen zomer mijn Italiaanse avontuur. Het leven hier is bijzonder, zeer bijzonder — ik kan het niet anders zeggen. Inmiddels weet ik me redelijk te oriënteren in het doolhof (ja dat is mogelijk, vrij makkelijk zelfs) en er gaat geen dag voorbij dat ik niet iets nieuws leer: overal waar ik om me heen kijk, word ik met de geschiedenis van Venetië geconfronteerd. Zoals in iedere Italiaanse stad, staat ook de Serenissima vol met standbeelden, plakkaten en andere eerbewijzen aan de grote helden van de Italiaanse geschiedenis, maar op de één of andere manier maakt het hier een veel grotere indruk dan elders. Of het nu komt door de afwezigheid van ‘moderne’ architectuur, de rol van het water of de compactheid van de stad, Venetië heeft werkelijk een atemporele atmosfeer, waarbij je tegelijkertijd ook niet kan ontkomen aan de historische ontwikkeling die zij tot op de dag van vandaag heeft doorgemaakt. Dit gevoel valt niet te beschrijven zonder het te ervaren. Hoewel het inwoneraantal al jaren daalt, de stad volgens sommigen op sterven ligt en zij meer en meer een museum begint te worden, leeft de geschiedenis van de stad nog onverminderd voort. Er bestaat een 29
fascinerende balans tussen heden en verleden, waarbij monumenten behouden worden, maar tegelijk een nieuwe functie krijgen: zo wordt een oude fabriek een hotel, een verlaten klooster een bibliotheek en een voormalig adellijk paleis een cultureel instituut. Op het moment wil Benetton zelfs een heus warenhuis bouwen in de Fondaco dei Tedeschi, de plaats waar Duitse kooplieden eeuwenlang handel konden drijven. Ovidius’ omnia mutantur krijgt in Venetië werkelijk een nieuwe betekenis! Behalve de stad heeft de universiteit mij ook veel te bieden. Ik volg vooral vakken Grieks en dit blijkt een goede keuze te zijn geweest. De docenten zijn echte magistri vitae. Een memorabel college ging over de allegorie van Homerus in de oudheid, waarbij de docent een aanzienlijke stapel kopietjes uitdeelde, vervolgens het eerste blad pakte en on the spot anderhalf uur lang begon te oreren over de inhoud van de tekst (en deze tevens extreem snel voorvertaalde) – dit drie keer per week tot we door het pakket heen waren. Hoewel ik minstens de helft niet heb begrepen (en mijn Italiaanse medestudenten ook niet), was ik wel zeer onder de indruk van wat de docent allemaal vertelde over het verband tussen allegorie, filosofie, literaire exegese en antieke taaltheorieën. Voor een ander college stonden Ilias 22 en de Griekse metriek op het programma. Al snel bleek Homerus zelfstudie en behalve over metriek hadden we het vooral over de Rolling Stones, Alfred Hitchcock en zelfs Bladerunner. Een overzichtscollege van de Nieuwgriekse literatuur werd door de docente aangegrepen om over haar eigen expertise te praten, de (literaire) contacten tussen Venetië en Griekenland in de Vroegmoderne periode. Hoewel enigszins structuurloos, verveel ik me dus in ieder geval geen moment aan Ca' Foscari. Studeren in de bibliotheek is hier ook een feest. De al eerder genoemde Biblioteca Marciana zit op Piazza San Marco en het blijft een heerlijk gevoel om even een pauze te nemen en vervolgens het Palazzo Ducale voor me te zien oprijzen. Andere bibliotheken, er zijn er talloze, zijn minstens net zo bijzonder. Het liefst pak ik de boot naar het eiland San Giorgio, waar je in monastieke rust kan werken in prachtige en ruime studiezalen. Het nemen van de boot is voor mij überhaupt een bijzondere ervaring. Ik sta graag op de vaporetto en terwijl ik in de ochtendgloren de stad zie ontwaken, voel ik de wind op mijn gezicht en tegelijkertijd de sereniteit van de lagune. In tegenstelling tot de herrie van ‘gewoon’ verkeer, hoor je in Venetië niets, slechts het geluid van de stilte. Als ik 's avonds luister, dan is er niets anders te horen dan de boeg van de boot die door het water snijdt. Datzelfde water komt, zoals me vaak wordt gevraagd, zo nu en dan ook omhoog. Dit fenomeen, acqua alta, draagt bij aan de bijzondere sfeer die er 30
in de stad heerst. Stel je voor dat de Amsterdamse grachtengordel ‘s ochtend een aantal uur onder water staat: openbaar vervoer gaat niet, iedereen draagt lieslaarzen en een enkeling neemt een duik. Vrij bizar, maar hier de realiteit. Toch zorgt het in Venetië niet voor erg veel overlast. Alleen bij extreem hoog water (tegen de anderhalve meter boven het ijkpunt) is het lastig om je te verplaatsen in de stad, hoewel er een verhoogde doorgang wordt gecreëerd op de belangrijkste wegen van de stad. Normaliter doe je echter gewoon je laarzen aan en duurt het vijf à tien minuten langer om thuis te komen. Bovendien staat het water nooit langer dan drie uur hoog. Zodoende is ook bij extreem hoog water de stad niet verloren. Het is wel aan te raden om een kamer op minimaal één hoog te nemen, aangezien de begane grond ook bij een klein beetje acqua alta onder water kan lopen en in dat geval is zelfs een kwartier te lang, laat staan drie uur. In de winter laat Venetië een andere kant van haarzelf zien. Zo rond november begint het goed koud te worden in de stad en hierdoor voltrekt het dagelijks leven zich meer binnen (hoewel het studentenplein ‘s avonds nog altijd goed gevuld is). De laatste weken trekt er zo nu en dan ook een dikke mist over de stad, waardoor zij een magisch en melancholisch karakter krijgt: een lege stad waar je geen hand voor ogen kan zien. Soms duikt er dan plots uit het niets een lichtje van een boot op of glijdt er stilletjes een gondel voorbij. Op dat soort momenten heb je het gevoel niet deel uit te maken van de normale wereld, maar ergens in een hermetische bel te leven waar de tijd niet of nauwelijks verloopt. Venetië laat je niet los.
31
DE ANDERE CLASSICUS Headhunter Jo Heirman
H
et is intussen al bijna een jaar geleden dat ik Amsterdam inruilde voor Gent. In februari 2012 promoveerde ik aan de UvA met een proefschrift over ‘Ruimte in de archaïsche Griekse lyriek’ onder begeleiding van Irene de Jong. Een maand later startte ik met een nieuwe, heel andere stap in mijn loopbaan. Ik besloot de academische en klassieke wereld te verlaten voor een functie binnen consulting. De Wau, waarvoor ik een aantal jaar geleden nog redacteur was, heeft mij gevraagd wat meer te vertellen over mijn nieuwe baan. Consulting is een heel breed beroepsterrein, dat betrekking heeft op alles wat te maken heeft met het leveren van professioneel advies aan bedrijven op een bepaald expertisedomein. Het domein waarbinnen ik actief ben is dat van executive search consulting of headhunting. Dit behelst de rekrutering en selectie van kaderfuncties, hoger management en directie voor bedrijven, zoals CEO’s [chief executive officer, red.], sales directors of marketing managers. Het executive searchkantoor waarvoor ik werk heet Schelstraete & Desmedt en is gevestigd in Gent. Het is het grootste onafhankelijke kantoor in België en is actief op een zeer breed spectrum aan sectoren en functies. Met andere woorden, wij rekruteren alle mogelijke managers en directeuren voor alle mogelijke bedrijven van een zeker niveau. Binnen onze organisatie zijn er consultants (over het algemeen meer senioren) en research consultants (meer junioren). Om mijn taken als research consultant toe te lichten zal ik een fictief en eenvoudig voorbeeld bespreken. Stel, we zijn op zoek naar een verkoopdirecteur (sales director) voor een bedrijf dat ingrediënten produceert die gebruikt worden in geneesmiddelen. Een eerste stap in de procedure is dat het bedrijf in kwestie de functie en het gewenste profiel aan ons schetst. Men stelt daarbij vaak een aantal objectieve criteria op voor het profiel, bijvoorbeeld ervaring met het aansturen van verkoopteams, een master’s degree in business of management, ervaring binnen de specifieke sector, salaris, etc. Verder kan men ook een aantal subjectieve criteria opstellen op het vlak van competenties en persoonlijkheid, zoals de kwaliteiten teamspeler, autonoom kunnen werken, coachend mensen aansturen, etc. Tot slot schetst men ook een beeld van de 32
cultuur van het bedrijf waarbinnen de gezochte persoon moet passen, bijvoorbeeld een downtoearth cultuur. Wanneer we een duidelijk beeld hebben van het bedrijf, de functie en het gewenste profiel, begint de zoektocht. De rekrutering is het domein van de research consultant, van mij dus. Die begint met het opstellen van de rekruteringsstrategieën, waarbij ook een tijdsplanning wordt opgesteld van ongeveer zeven weken (meestal lopen er vier à vijf zoekopdrachten per week). Time is money, dus hoe efficiënter de zoektocht, hoe sneller het resultaat. Een evidente eerste strategie in dit fictieve geval zou het zoeken zijn naar verkoopdirecteuren in dezelfde sector, maar deze kan ook uitgebreid worden naar andere relevante sectoren (zoals een algemenere sector waarin mensen actief zijn op het gebied van chemische ingrediënten die gebruikt worden voor andere toepassingen). Ik begin dan met een marktstudie, dat wil zeggen een onderzoek van alle bedrijven binnen dezelfde sector (en aanverwante sectoren), rekening houdende met locatie en omzet. Er wordt dan binnen de gevonden bedrijven in die relevante sectoren gezocht naar personen die de functie van verkoopdirecteur uitoefenen. Men moet daarbij verschillende tools aanwenden om de desbetreffende personen te traceren. LinkedIn is daarbij een zeer handige tool, maar ook maar één van de mogelijke tools, aangezien niet iedereen actief is op LinkedIn. Het heeft wel het voordeel dat (een deel van de) loopbaan vermeld is, zodat je wat meer info hebt over zijn of haar profiel. Ook hebben we een eigen database, waarin alle reeds gecontacteerde kandidaten voor vroegere functies opgeslagen zijn, soms ook met hun cv erbij. Zodra de personen getraceerd zijn, worden ze per telefoon of per email gecontacteerd. Aangezien we voornamelijk ‘passieve’ kandidaten contacteren, oftewel kandidaten die werk hebben en daarmee meestal tevreden zijn, is een aantrekkelijke voorstelling van het bedrijf en de functie nodig om hen te motiveren. Als er interesse is voor de functie, volgt een telefonische screening. Hierbij wordt gelet op de objectieve criteria die vooropgesteld zijn, maar ook of iemand groeit in zijn loopbaan op het vlak van taken en verantwoordelijkheden. Verder moeten ook de subjectieve criteria en culturele fit met het bedrijf geïnterpreteerd worden, wat natuurlijk het lastigste is. In geval van een positieve screening wordt de kandidaat uitgenodigd voor een face to face gesprek in ons kantoor met een consultant erbij. Terwijl de research consultant meer focust op loopbaananalyse en de objectieve criteria, concentreert de consultant zich meer op persoonlijkheid. De consultant beslist dan uiteindelijk of de kandidaat wordt 33
voorgesteld aan het bedrijf. Het is uiteindelijk het bedrijf dat beslist over de aanwerving – daarom zijn we ook een consultingorganisatie. Dit is natuurlijk allemaal vrij eenvoudig voorgesteld. In de praktijk zijn er veel moeilijke punten in de procedure, waar je vaak zelf ook geen vat op hebt. Zo is de ene functie(titel) niet hetzelfde als de andere binnen verschillende bedrijven en heeft ieder bedrijf een andere structuur (verkoopdirecteurs kunnen aangesteld zijn op regio of op product); het profiel kan veranderen in de loop van de zoektocht op vraag van de klant; kandidaten kunnen plotseling afhaken aan het einde van de procedure om uiteenlopende redenen; men moet verder uitbreiden omdat het aantal bedrijven te beperkt is of niet de juiste kandidaten oplevert; etc. Ik hoop dat dit ietwat een beeld schetst van wat ik dagelijks doe. De wereld van de consulting en de business is een heel andere wereld dan de klassieke of academische wereld. Voor mij is het een echte uitdaging: ik leer enorm snel en veel bij over dingen die voor mij voorheen volledig onbekend waren. Als een soort ‘Alex in Business Land’ gaat een nieuwe wereld voor me open. Het generalistische aspect op het vlak van functies en sectoren zorgt ervoor dat elke opdracht steeds iets heel nieuws is. Het onderzoeksaspect (voornamelijk in de marktstudies) is daarentegen wel iets wat duidelijk aansluit bij mijn promotieachtergrond, ook al is het in een andere context. Natuurlijk zijn druk en stress ook part of the job: op korte termijn worden resultaten verwacht, targets moeten behaald worden en de lat wordt erg hoog gelegd. It keeps you on your toes... Dit wil natuurlijk niet zeggen dat ik de klassieke wereld soms niet mis. Om dat gemis op te vangen loopt er nog een aantal projecten: ik breng binnenkort een bundel uit met Jacqueline naar aanleiding van het congres over ruimte dat anderhalf jaar geleden in Amsterdam werd gehouden (zie Wau 26.3, 2011); ik ben bezig met een paar artikels en ik kijk altijd uit naar de zomerschool, waar ik hopelijk nog lang mijn steentje aan kan bijdragen. Ik hoop jullie volgende zomer dus weer te mogen zien in Amsterdam! En Gent, de mooiste stad van onder de rivieren, zou dringend eens door Laverna bezocht mogen worden!
34
UBI SUNT MAGNIFICA ILLA COGNOMINA?3 Het belang van de signa onder de tetrarchie (284324) Evelien Roels
V
ierenhalf jaar geleden kwam ik bij Griekse en Latijnse taal en cultuur terecht, omdat ik eigenlijk oude geschiedenis wilde studeren. Dit klinkt misschien tegenstrijdig, maar de studie Geschiedenis was me te algemeen; om voor de Oudheidstudies helemaal af te reizen naar de onaantrekkelijke VU leek me verschrikkelijk en enige kennis van de oude bronnen voor een oudhistoricainwording leek me wel weer handig. En hoewel ik nu helemaal gevallen ben voor de schoonheid van ‘de klassieken’ en mijn beeld van de VU in positieve zin bijgesteld heb, is de oude geschiedenis nog steeds mijn grote liefde. Om die reden besloot ik me in mijn BAscriptie vooral op de ‘Cultuur’ in GLTC te richten en de ‘Taal’ even te laten voor wat zij was. Zodoende heb ik me, onder begeleiding van Lucinda Dirven, gericht op de befaamde keizers van de tetrarchie, waarvan de meeste studenten (inclusief ikzelf bij aanvang) de namen en chronologie altijd vergeten. De tetrarchen, in godsnaam, wáárom? Ik hoor het je denken en ik was er zelf ook niet mee gekomen, als ik niet toevallig een boek had gelezen (Stephen Mitchell, A History of the Later Roman Empire), waarin een intrigerende (en bij nader inzien, absurde) opmerking wordt gemaakt over de tetrarchische ideologie en religie, namelijk, dat de tetrarchische religie het christelijke idee van God de Vader en God de Zoon overgenomen zou hebben. En voilà, een scriptieonderwerp was geboren. In mijn scriptie heb ik me beziggehouden met een deelonderwerp binnen het onderzoek naar de tetrarchie, namelijk de religie. De tetrarchen hebben hun meeste (negatieve) bekendheid bij het nageslacht verworven door hun christenvervolgingen, die door Diocletianus in 303 na Chr. in gang werden gezet, en het is ook dit onderwerp dat de meeste aandacht van de moderne wetenschap gekregen heeft. Verder onderzoek naar de tetrarchische religie is nog nauwelijks gedaan, op één onderwerp na: de 3
Lact. Mort. 52.3. Het hele citaat over de signa luidt: Ubi sunt modo magnifica illa et clara per gentes Iouiorum et Herculiorum cognomina, quae primum a Dioclete et Maximiano insolenter adsumpta ac postmodum ad successores eorum translata uiguerunt? 35
‘JupiterenHerculesideologie’. Deze ideologie heb ik in mijn scriptie bestudeerd, waarbij ik vooral heb gekeken naar het belang van twee ‘bijnamen’ (Iovius en Herculius), die een belangrijke rol in die ideologie gespeeld zouden hebben. Daarnaast heb ik de rol van andere religies en culten in de keizerlijke ideologie bestudeerd om hiermee eventueel het belang van die twee bijnamen, door de moderne wetenschap signa genoemd, te kunnen relativeren. De periode van de tetrarchie (284324), die begon met de machtsovername van Diocletianus en eindigde met de overwinning van Constantijn de Grote op Licinius, staat te boek als een periode van hervormingen. Deze hervormingen waren onder andere gericht op de belastinginning, de muntslag, de keizerlijke administratie, propaganda, religie en, niet te vergeten, het keizerschap zelf. Door die hervormingen werd na een periode van onrust (onder de beruchte soldatenkeizers (235284)) de macht van de keizers gestabiliseerd, de welvaart in het rijk hersteld en een periode van (betrekkelijke) vrede ingeluid. De moderne wetenschap4 schrijft binnen die stabilisatie van het keizerschap een belangrijke rol toe aan de signa Iovius en Herculius. De tetrarchen, beginnend bij Diocletianus en Maximianus, zouden deze signa op een gegeven moment hebben aangenomen, ze overgedragen hebben aan hun opvolgers en hiermee goddelijke afkomst geclaimd hebben. Dit zouden zij doen om hun machtsaanspraken te verstevigen en zichzelf goddelijke kwaliteiten toe te schrijven. De signa zouden deel zijn geweest van de keizerlijke ideologie, soms zelf politieke theologie genoemd, waarin Jupiter en Hercules een centrale rol speelden, die ook tot uiting zou zijn gekomen op diverse visuele media, zoals munten. Deze ideologie zou bedoeld zijn om het nieuwe concept van een door vier keizers gedeeld keizerschap aan de Romeinse bevolking over te brengen en de rollen onderling begrijpelijk te maken. De tetrarchen hielpen elkaar en vulden elkaar aan in hun verschillende taken, net zoals Jupiter en Hercules elkaar aanvulden en verschillende taken hadden: de Iovius bedacht de plannen en de Herculius voerde ze uit. Hoe mooi deze ideologie ook klinkt, het door de wetenschap toegeschreven belang aan de signa is vreemd, als de bronnen die er voor de signa zijn nauwkeuriger worden bestudeerd. Dan blijkt namelijk, dat de signa slechts een paar keer en in een bepaald soort bronnen voorkomen en in andere bronnen volledig ontbreken. 4
Excuses voor de algemene term. Het gaat hier met name om de wetenschappers T.D. Barnes, H. Brandt, A. Demandt, E. Digeser, F. Kolb, R. Rees en R. Van Dam. 36
De signa worden het meest genoemd door de Panegyrici Latini VII t/m XI, die de signa gebruiken om de tetrarchen Maximianus, Diocletianus, Constantius en Constantijn te prijzen. Panegyrici X en XI geven ook een uitgebreide interpretatie van de signa, die bij nader onderzoek door de moderne wetenschap grotendeels bleek te zijn overgenomen. Daarnaast worden ze genoemd door de christelijke auteurs Lactantius (drie keer) en Eusebius (één keer), en door enkele latere literaire bronnen zoals Aurelius Victor. Als je echter onderzoek doet naar de verspreiding van een keizerlijke ideologie zijn literaire bronnen niet de belangrijkste bronnen. Het zijn juist munten, medaillons, inscripties en papyri, die ons meer informatie kunnen verschaffen over een keizerlijke politiek en de verspreiding daarvan. Interessant genoeg vermelden die de signa nauwelijks. Geen enkele papyrus noemt ze, er zijn veertien inscripties met de signa over, waarvan er maar één door de tetrarchen zelf is opgedragen, en er zijn slechts vijf muntsoorten over, die, op één na, allemaal onder Licinius zijn geslagen. Daarnaast noemt nog een achttal medaillons de signa, maar wetteksten en keizerlijke edicten (zoals het beruchte Prijsedict) noemen ze ook niet. Nergens komen de signa voor in de verschillende, officiële titels van de tetrarchen. Dit roept een aantal vragen op. Ten eerste de vraag of de signa ooit door de tetrarchen actief aangenomen, overgedragen en door het Romeinse Rijk verspreid zijn. Verder kan betwijfeld worden of de signa grote en brede bekendheid in het Rijk gehad hebben en tot slot moeten we ons afvragen hoe de moderne wetenschap ertoe gekomen is zo’n belangrijke rol aan Iovius en Herculius toe te schrijven. In mijn onderzoek heb ik de primaire bronnen voor de signa kritisch besproken en per bron gekeken of ze grond bood voor een tetrarchische ideologie met daarin een belangrijke rol voor de signa Iovius en Herculius. Hierbij heb ik meer gewicht toegekend aan de epigrafische en numismatieke bronnen dan aan de literaire. Om verschillende redenen heb ik kunnen concluderen dat er op basis van de primaire bronnen geen actief gepropageerde ideologie en een groot belang van de signa toegeschreven kan worden. Dit is echter niet het enige argument dat ik gebruikt heb om het vermeende belang van de signa te relativeren. Zoals gezegd, wordt de JupiterenHerculesideologie door de moderne wetenschap gezien als de belangrijkste ideologie om de tetrarchische machtsboodschap te verkondigen. Andere goden en vormen van beeldspraak lijken bij nader onderzoek een soortgelijke rol onder de tetrarchie gespeeld te hebben. Zo bleek het idee van de tetrarchen als broers, fratres, net zo frequent in de verschillende bronnen voor te komen. Het probleem bij het 37
onderzoek naar deze andere religies en culten was dat ze (de cultus van Sol Invictus uitgezonderd) nog nauwelijks onderzocht zijn. In het tweede deel van mijn scriptie heb ik deze andere religies dan ook kort besproken en hierbij geprobeerd aan te tonen dat de volgens de wetenschap exclusieve rol van de JupiterenHerculesideologie ook aan andere goden en culten toegeschreven kan worden. Op basis van een onderzoek naar enerzijds de primaire bronnen voor de signa en anderzijds de rol van andere religies en culten onder de tetrarchen, heb ik geprobeerd aan te tonen dat de het belang van de signa veel minder groot was dan tot nu toe werd aangenomen. Het zou nu interessant zijn om die andere religies en culten onder de tetrarchen nader te onderzoeken. Maar dat moet even wachten tot de masterscriptie.
38
EPISCHE GAMES Voor de gamende classicus Alex Philippa
I
n deze rubriek zal ik games beschouwen waarin de classicus die op zoek is naar een fijne vrijetijdsbesteding zich kan verliezen zonder zijn roots uit het oog te verliezen. Immers, de klassieken, zowel de geschiedenis als de mythologie, spreken al eeuwen mensen aan en ook nu, in dit digitale tijdperk, blijft de oudheid iedereen fascineren, gameontwikkelaars incluis. Er is daarom inmiddels een rijk scala aan games met een klassiek tintje, die bovendien vaak zeer vermakelijk zijn. Nu ben ik ook op de hoogte dat classici nog wel eens niet zo wegwijs zijn in de wereld der digitale spellen en juist voor diegenen – maar ook iedereen die al bekend is met de digitale toverdozen waaruit zulke verrukkelijke games voortvloeien – zal ik een paar aardige spellen uitgebreid behandelen, opdat jullie beslagen ten ijs komen in de elektronicazaak. Er zal zowel worden ingegaan op de verhaallijn van het spel, het speelvermaak dat het levert en ook op de historische al dan mythologische accuratesse in het verhaal en de gameplay. Voor deze tweede episode van de reeks zal ik een zogenaamde dungeon crawler behandelen, namelijk Titan Quest. Een dungeon crawler is een spel waarin de speler zijn of haar karakter door een wereld van monsters die zich ophouden in verschillende gebieden, hetzij open velden, hetzij – zoals de naam al doet vermoeden – kerkers. Kenmerkend voor dit genre is dat de camera in het spel zich boven de speler bevindt, waardoor er een soort tactisch overzicht wordt verkregen van het slagveld. Een ander kenmerk is de manier van persoonlijke progressie, oftewel levelen: de speler houwt hele velden vol vijandige creaturen neer om ervaring te verkrijgen, waardoor het karakter sterker wordt en meer vaardigheden kan leren die hem helpen om zich door de wereld te loodsen.
Verhaal Ik zou nu heel interessant kunnen gaan doen over hoe fantastisch de verhaallijn van dit spel wel niet is, maar ik moet bekennen dat de bottom line van het verhaal toch weer ‘red de wereld’ is. Dit is geen grote fout van de makers, de meeste spellen draaien meestal om dit gegeven, maar voor 39
diegenen die verwachtten een diepgravend en origineel plot aan te treffen in dit spel zal ik deze waarschuwing geven. Desalniettemin is het noemenswaardig om te vertellen welke invulling de makers deze keer hebben gegeven aan het ‘save the day’dogma. Het is tenslotte een verhaallijn met een bepaald klassiek tintje, anders zou het hier niet worden behandeld. De wereld wordt in een tijd van voorspoed en vrede bedreigd door een verschrikkelijk kwaad, bestaande uit een leger van beesten en ondoden, geleid door een zeker kwaadaardig soort wezens, de zogenaamde Telkines. En na enig speurwerk constateerde ik tot mijn blije genoegen dat de makers de moeite hadden genomen om daadwerkelijk een kwaad uit te zoeken dat voorkomt in de antieken, zij het in een nogal obscure vorm. De Τελχῖνες, zo schijnt, waren een magisch soort wezens die het eiland Rhodos bewoonden en vernietigd zijn door de god Zeus door middel van een flinke vloed. Callimachus, niet vies van een obscure verwijzing, bespotte zijn literaire critici ook wel eens met deze naam. Om terug te komen op het verhaal: de speler trekt in de vorm van zijn ofwel mannelijk ofwel vrouwelijk karakter door de antieke wereld heen, op zoek naar de bron van de macht van de Telkines, opdat hij ze voor eens en voor altijd kan vernietigen. Deze reis leidt hem dan vanzelfsprekend langs het oude Griekenland, maar ook door Egypte, Babylonië en men eindigt tenslotte zelfs op de berg Olympos. Onderweg bezoekt men dan het met marmer belegde Athene, het Orakel van Delphi, de paleizen van Knossos, maar ook de piramiden van Gizeh, de Koningsvallei en de fabelachtige hangende tuinen van Babylon. En terwijl men door deze prachtige plekjes stormt, worden er legertjes van allerlei mythologische creaturen in de pan gehakt en worden de bekendste monsters zoals Polyphemos en de Gorgonen verslagen. Het spel manifesteert zich ondanks het nogal zwakke verhaal toch als een feest van herkenning voor degenen die een beetje opletten.
Gameplay De gameplay van dit spel is er een zoals elke dungeon crawler: het doet een beetje aan als rollenspel, waarin de speler een karakter aanmaakt (en de uitgebreide keuze krijgt tussen een man of een vrouw maar dat is dan ook alles wat er te kiezen valt) en vervolgens hulpeloos in de wereld wordt geworpen. Gelukkig kan al snel de speler zijn karakter bepaalde vaardigheden en eigenschappen toekennen door een bepaalde class te kiezen. Een speler kan zich bijvoorbeeld toeleggen op een bepaald soort magie, hetzij vuur hetzij bliksem, maar ook op de kunst van necromantie 40
(dodenbezwering). Of een speler kan er voor kiezen om de magie naast zich te laten liggen en het ambacht van krijger op zich nemen, waarmee hij een stuk weerbaarder wordt dan de fragiele magiër. Dit soort keuzes bepalen de gameplay voortdurend in een dungeon crawler. Een karakter dat zich toelegt op magie kan immers niet zomaar de vijandelijke linies bestormen zoals een krijger dat doet, hij moet juist van een afstandje zijn dodelijke kunsten uitvoeren om zich veilig door de kwaadaardige hordes heen te werken. Juist om dit soort verschillen loont het om een spel als Titan Quest meerdere keren te spelen, op verschillende manieren. Op deze wijze haalt men het meeste uit het spel en rekt men het speelplezier. Over de besturing kan ik mij kort uitlaten: die is simpel en intuïtief, maar breidt zich snel uit. In het eerste uurtje van het spel komt de speler een heel eind met slechts zijn muis. Door middel van point and click begeleidt de speler zijn karakter door de wereld en de vijandige troepen heen. Echter, zodra er meer vaardigheden worden vrijgespeeld, zullen er meer toetsen op het toetsenbord moeten worden gebruikt om al deze vaardigheden te kunnen gebruiken. Gelukkig went dit snel en na een korte tijd kan iedereen zich moeiteloos door het spel heen bewegen terwijl hij bosjes monsters neermaait en zijn levensbalkje nauwlettend in de gaten houdt en waar nodig aanvult met de herstellende potions. Een leuke aanvulling op het spel is dat men de wereld ook kan doorlopen met een vriend via internet, wat de moeilijke stukjes misschien wat draaglijker maakt, maar vooral bijdraagt aan het speelplezier (gezamenlijk satyrs neerslaan verbroedert).
Graphics Goed nieuws voor de studentenportefeuille: voor dit spel is geen gloednieuwe, top of the notch gamingpc nodig. Het spel ziet er redelijk goed uit, ook op de lagere instellingen. Maar mocht je een krachtig beestje hebben staan, dan zal de kwaliteit zeker niet tegenvallen en dit zal het speelplezier alleen maar ten goede komen. Het oog wil namelijk ook wel wat. De drie verschillende werelden krijgen elk hun eigen vormgeving, zoals te verwachten valt. De Griekse bergruggen en hoge kliffen verschillen behoorlijk van de droge woestenijen van Egypte, die toch weer iets heel anders zijn dan de oosterse bamboebossen en de hangende tuinen. Heel fraai gedaan zijn de 'bekende' plekjes van het oude Griekenland, waar menigeen wellicht onder het spelen toch wel wat van zal herkennen. Met name het Parthenon en de paleizen te Knossos verdienen een speciale vernoeming, de mate van detail doet werkelijk verbazen als de speler zich hier doorheen begeeft. Maar ook de meer exotische locaties imponeren zeer, de piramides van Gizeh schitteren 41
prachtig en de eerdergenoemde tuinen blinken uit in hun karakteristieke blauwe stenen en overdaad van groen lover. Het lijkt erop dat de makers daadwerkelijk de moeite hebben genomen om eens diep de archeologieboeken in te duiken om de nodige precisie aan te brengen.
Mythologische accuratesse Afgezien van de prachtige locaties, is de rest van het spel op het gebied van accuratesse een lachertje. Ook dit spel maakt dankbaar gebruik van de enorme rijkdom aan mythologische diversiteit van de oudheid, maar daar is dan ook alles mee gezegd. Meer dan eens zal de speler behoorlijk wringende contradicties tegenkomen in het spel, met mogelijke irritatie ten gevolge. Echter, laten we niet vergeten dat het hier om een spel gaat en dat het speelplezier voorop staat. Ik voel me geroepen om toch wel even te noemen dat men de moeite heeft genomen om ook daadwerkelijk gebruik te maken van de schat aan diversiteit die de oudheid biedt. Men heeft er van alles in verwerkt, van beesten tot monsters, van helden tot schurken. Je treft op je weg centauren, maenaden (die ze om obscure redenen hebben geportretteerd als blauwe katvrouwen), satyrs, maar ook standaard gamemonsters als zombies, skeletten, moordlustige vogels, wilde zwijnen, gigantische insecten en een hoop exotische dingen zoals djinns, neanderthalers, yeti’s, sabeltandtijgers en nog veel meer. Ik heb nu nog niet eens alle mensdierachtige wezens genoemd die je door het gehele spel aantreft. Zo gezien biedt het spel dus genoeg variatie in zowel omgeving als de vulling van die omgeving, waardoor men gemakkelijk hier een paar uur in verzeild kan geraken, iets wat ik allen kan aanbevelen.
42
EEN GEEST IN AITOLIË Spookverhalen in de oudheid: Phlegon van Tralles (2) vertaald door David Omar Cohen
O
ok Hiëron van Alexandrië of Ephese maakt melding van een spook, dat in Aitolië verschenen is. De burgers kozen namelijk een zekere Polykritos uit hun midden en wezen hem de heerschappij toe voor een termijn van drie jaar: op grond van de onder zijn voorouders begonnen welvaart achtten ze hem hiertoe waardig. In de tijd dat hij deze machtspositie bekleedde trouwde hij met een vrouw die Lokris heette. Ze beleefden drie huwelijksnachten: tijdens de vierde stierf hij. Zijn vrouw bleef als weduwe achter in hun paleis. Toen zij barensweeën kreeg, bracht ze een kind ter wereld dat twee geslachtsdelen had – één mannelijk en een vrouwelijk – en dat op wonderlijke wijze uit verschillende naturen was samengesteld: van boven was het sterk en mannelijk, maar vrouwelijk en fris van beneden. Zijn verwanten, hierdoor verbijsterd, namen het mee naar het marktplein en riepen een vergadering bijeen om het kind te bespreken. Van de priesters en experts op het gebied van wonderbaarlijkheden die hierbij aanwezig waren, meenden sommigen dat het kind, aangezien het van een Lokrische moeder en een Aitolische vader was, tussen de Aitoliërs en de Lokriërs een wig zou drijven. Anderen zeiden dat het kind met zijn moeder buiten de landsgrenzen moest worden gevoerd en daar moest worden verbrand. Terwijl zij over deze plannen beraad hielden, verscheen plotseling de overleden Polykritos in de vergadering. Vlakbij zijn kind stond hij, met een zwart kleed in zijn handen. De burgers raakten bij het zien van dit spook in paniek en velen van hen sloegen op de vlucht, maar hij riep hen na: “Burgers! Wees kalm, en wees niet bevreesd voor mijn verschijning!” en wist op die manier het grootste oproer en tumult in de kiem te smoren. Daarop begon hij met zachte stem te spreken: “Burgers, mijn lichaam is dood, dat is zo. Maar mijn sympathie en welwillendheid jegens jullie zijn nog in leven, en ik ben bij jullie bijeenkomst aanwezig door de gunst van degenen die heersen onder de aarde. Daarom vraag ik jullie niet bang te zijn en niet van streek te raken door mijn verschijnen, hoe vreemd dat ook moge lijken. Aan u allen verzoek ik nu, in naam van het algemeen belang, mij het te kind 43
te geven waarvan ik de vader ben. Op die manier zal het niet iets ergers overkomen, zoals u van plan was, en zal de heerschappij niet ten prooi vallen aan moeilijkheden en instabiliteit door wedijver van u ten aanzien van mij. Ik wil namelijk niet mijn kind verbrand hoeven zien als gevolg van de domheid van zieners, die zij bij u aan de dag hebben gelegd. Ik begrijp uw beweegredenen: u ziet een verschijning, kan hem niet verklaren en weet niet wat u moet doen en of u de situatie goed inschat. Geef mij nu onbevreesd dat kind, dan zullen alle huidige angsten en tijdingen van dreigend onheil van u zijn afgewend. Als u echter anders tegenover mijn plan staat en mij niet gelooft, vrees ik dat onherstelbare rampen op uw hoofd zullen neerdalen. Toen ik, burgers, nog bij leven was, zag u mij aan met beginnende sympathie. Nu ben ik hier en weet u wat u te doen staat. Daarom vraag ik u: laat mij niet langer hier blijven. Doe wat juist is en wat ik u heb gezegd, en geef mij met uw goedkeuring het kind, want niet langer kan ik de heersers onder de aarde op mij laten wachten.” Zo sprak hij, en even viel er een stilte: men dacht erover na of ze hem zijn zin moesten geven in de dingen die hij gevraagd had. Sommigen wilden het kind afstaan en zo verlost zijn van het spook en de demon in hun midden, maar de meesten weigerden en bleven zeggen dat er uitvoerig zou moeten worden vergaderd; niet zozeer omdat ze niet wisten wat te doen, maar omdat het hier zo'n gewichtige zaak betrof. Hij zag in dat ze niet zouden zwichten en niet van zins waren hem zijn zin te geven, en begon daarop nogmaals te spreken: “Nu goed, burgers! Geef mij het kind dan maar niet. Maar als er iets onaangenaams gebeurt als gevolg van jullie weigering, moeten jullie de schuld niet bij mij zoeken, maar bij het lot dat jullie zo heeft verzwakt, en dat, wat het ook is, mij tegenwerkt en gedwongen heeft te zondigen tegenover mijn eigen kind.” De menigte stond op en barstte los, verbijsterd door wat zich voor hun ogen voltrok, terwijl hij de meesten uit de massa op onbeschaamde wijze tegenhield, het kind vastpakte, verscheurde en verslond. Een schreeuw van ontzetting was te horen, en men begon stenen te gooien op het spook uit verlangen naar wraak. Hij, ongedeerd door de stenen, verzwolg daarop het kinderlijf afgezien van het hoofd en verdween in het niets. De burgers, buiten zinnen door het gebeurde en in radeloosheid verkerend, wilden niet ongemerkt voorbijgaan aan de zaak en een gezelschap naar Delphi sturen, maar toen dat werd voorgesteld begon het hoofd van het kind vanaf de grond te spreken.
44
Het sprak het volgende orakel uit: Volk zonder einde, dat woont in een land beroemd uit gezangen, ga niet naar Phoibos' naar wierook geurende, heilige tempel. Onrein houdt u uw handen, besmeurd met bloed, in de luchten en het pad dat u gaan wil, deinst terug voor misdadige voeten. Wat het orakel u opdraagt, zal ik nu nader vertellen. Want er is reeds één dag vastgesteld in de loop van de jaren waarop voor allen de dood is bepaald, en de zielen zullen sterven in Aitolië en Lokrië, volgens de wil van Athena. Niet zal er uitstel zijn voor dit kwaad en het is ook niet ver meer, want de moorddadige druppels zijn op jullie hoofden gegoten. Alles verbergt nu de nacht en wij haasten ons naar het donker. Heel het land is weldra omgeven door duistere wolken. Leeg en verlaten zijn al uw huizen achtergebleven. Aan haar leed kan de vrouw niet ontsnappen, want haar kinderen zijn met hun vader verbonden en leven in ellendige huizen. Zo'n grote golf van leed is in deze landstreek gekomen. Hoezeer bejammer ik dit land, dat leeft in ellende, en hoezeer ween ik om mijn door haar pas late sterven armzalige moeder. Kijken zullen de Goden naar beide geslachten van uw volk; kijken of er nog mensen zijn dankzij wie het leven uit mijn hoofd is vertrokken. Niet ieder deel van mijn lichaam is onopvallend verdwenen; nee, laat mijn hoofd in dit land zijn. Wijd het aan de stralende dageraad, en sta niet toe dat het in de duistere grond zal worden begraven: voor jullie zelf is het zaak dat je uit deze streken zult weggaan en naar een ander land en volk trekt, dat van Athene, om, zoals 't jullie lot is, de naderende dood te ontwijken. Toen de Aitoliërs deze orakelspreuk gehoord hadden brachten ze vrouwen, kinderen en ouden van dagen over naar waar ze maar konden, maar zelf bleven ze om af te wachten wat er zou gebeuren. Zes jaar later raakten de Aitoliërs en de Akarniërs in oorlog en stortten beide rijken in.
45
HET NAWOORD Marko van der Wal
O
p de dag dat de wereld zou vergaan, 21 december jongstleden, bevond de voltallige redactie van de Wau zich ’s avonds in een heuse vreethal. De hoofdredacteur was door de redactieleden flink onder druk gezet om nu eindelijk eens een serieus bedrijfsuitje te organiseren – ik kan mij niet heugen dat we eerder samen met de huidige hoofdredacteur mochten dineren, en zeker niet met de vorige. Doordat ons tijdens het bladenoverleg van Alpha een bedrag werd beloofd, was een uitje eindelijk binnen handbereik. Dat was goed nieuws. We zetten allemaal ons beste beentje voor, diepten voor de gelegenheid uit kledingkasten colberts, dassen, sokken op. Ik ging naarstig op jacht naar schoenpoets en poetste op het allerlaatste moment voor het eerst in jaren weer eens mijn schoenen. Ter plaatse lieten we oesters aanrukken, exquise wijnen en spijzen die leken als uit Fellini’s Satyricon geknipt. Aan tafel werd niet vergaderd, terwijl dat over het algemeen de core business van de redactie is. Nee, dit keer werd er gedroomd. We zwijmelden weg bij de gedachten aan het onbeschreven blad dat de nieuwe jaargang is, fantaseerden luidop en met een oester in de hand over... van die dingen. Wau, het ivoren baken der beschaving en goede smaak. De wereld zou vandaag nog vergaan, maar alleen ons blaadje zou de dans ontspringen, triomferen en floreren als nooit tevoren. Ineens wisten we hoe dat te bereiken: de Lavernaladder moest eruit. Weg met dat onwrikbare ‘aftandse fossiel achterin’, tijd voor een nieuw élan, tijd voor Het Nawoord. En daar stonden we dan, lachend in het lamplicht van een enorm restaurant. Ik dacht aan het nieuwe nawoord en hoe ik die fictie bij de feiten zou opschrijven. Mijn gaatjesoverhemd moest eraan geloven toen mij het zweet van het lijf begon te druipen; de rekening werd ons subtiel onder de nuffige neus werd geschoven. Die sturen we door naar Alpha... Ik hoor het ons nog mompelen.
46
De redactie van de Wau tijdens het eindejaardiner. Vlnr: Thomas Hart, Evelien Roels, Guus Eelink, David Omar Cohen, Marko van der Wal en Maurits de Leeuw.
47