WAU Blad van de studie Klassieke talen Universiteit van Amsterdam jaargang 29 nummer 1 winter 2014
COLOFON Hoofdredacteur Maurits de Leeuw
Redactie
Baukje van den Berg David Omar Cohen Thomas Hart Alex Philippa Marko van der Wal
Vormgeving
Postadres
Klassiek Seminarium tav. Redactie Wau Spuistraat 134 1012 VB Amsterdam
Email & internet
[email protected] student.uva.nl/glt facebook.com/redactiewau
Marko van der Wal
Met dank aan
Leerstoelgroepen Grieks en Latijn
1
INHOUD Voorwoord..........................................................................4 Maurits de Leeuw
Nieuws & mededelingen......................................................5 door Maurits de Leeuw
Even voorstellen..................................................................6 Pieter van den Broek
Promotie van Paul van Uum...............................................8 Baukje van den Berg
Sicilië, begeerd en bevochten.............................................10 David Omar Cohen
‘Destruction’s our delight’.................................................13 Maurits Lesmeister
Dubbelrecensie..................................................................15 Maurits de Leeuw en Maurits Lesmeister
Lessen in de liefde.............................................................19 Maurits de Leeuw
Hyllos...............................................................................22 Alex Philippa
Klein, episch en fijn..........................................................26 Thomas Hart
Trojaanse heldenschouw in drie portretten.......................28 Maurits Lesmeister
Andreas Capellanus’ De amore vertaald door Piet Gerbrandy...........................................30 David Omar Cohen
De grootste oorlog ooit.....................................................35 Riemer van der Veen
Oh, oh, Oxford..................................................................37 Aniek van den Eersten
Spookverhalen uit de oudheid..........................................39 vertaald door David Omar Cohen
2
Met betrekking tot De relatie en haar relatie tot de klassieken.........................................................................41 Jacob Kaandorp
Nawoord...........................................................................44 Marko van der Wal
3
VOORWOORD Maurits de Leeuw
H
et eerste nummer van de 29 e jaargang van de Wau valt samen met het begin van het Augustusjaar. Op 19 augustus 2014 is het immers tweeduizend jaar geleden dat Augustus in het plaatsje Nola, tussen Napels en Rome, zijn laatste adem uitblies. Dit jaar zal er dus over de hele wereld bijzondere aandacht worden besteed aan de eerste Romeinse keizer: in Rome is men vorig jaar alvast begonnen met de (naar horen zeggen) schitterende tentoonstelling Augusto in de voormalige pauselijke stallen op de Quirinaal (loopt nog tot 9 februari 2014). Tevens is dit natuurlijk het jaar waarin het honderd jaar geleden is dat de Eerste Wereldoorlog begon, waar waarschijnlijk evenzeer, zo niet nog meer aandacht aan zal worden besteed. Van dit al echter nog niets in dit eerste nummer. In dit nummer wordt er vooral nog teruggeblikt op het najaar van 2013. Een nieuwe promovendus is gekomen, een andere gegaan, dus de één stelt zich voor en van de ander nemen we afscheid met een verslag van zijn promotie. Verder heeft de redactie haar handen vol gehad aan verslagen en recensies van alle lezingen, congressen, symposia, toneelstukken, concerten en nieuwe vertalingen die afgelopen najaar gehouden werden, gespeeld werden of uit werden gegeven. Vooral Maurits Lesmeister verdient hier een woord van dank, die met een tweetal recensies geen geringe bijdrage heeft geleverd. Bovendien presenteert hij ook nog enkele van zijn puntige gedichten over de oudheid, bij sommigen wellicht al bekend door facebook of uit het café. Een aangename onderbreking, leek ons zo, van dit nummer dat voor het grootste gedeelte verder uit proza bestaat. Uiteraard bedanken we ook Riemer van der Veen, die ons een recensie wilde aanleveren van de nieuwe vertaling van Thucydides door Wolther Kassies. Voorts geeft Aniek van den Eersten, die vorig jaar haar research master aan de UvA afsloot, ons een kijkje in de keuken van de klassieken in Oxford. Ze vertelt wat ze zoal uispookt in de universiteitsstad: het gaat over haar college, haar kleine paleis en de ‘Middle common room’. David zocht dit keer zijn spoken in Aethiopia in het zesde deel uit zijn reeks spookverhalen: opnieuw betreft het een vertaling uit het werk van Philostratus van Athenes Leven van Apollonius van Tyana. Ten slotte publiceren wij een reactie op het veelbesproken stuk van Thomas Hart uit het vorige nummer, De relatie en haar relatie tot de klassieken. Wij wensen u een fijn Augusteïsch jaar toe en hopen dat de Wau welkome lectuur biedt bij het begin van het nieuwe semester. 4
NIEUWS & MEDEDELINGEN door Maurits de Leeuw
❦
Op 18 december 2013 heeft Paul van Uum de doctorstitel ontvangen voor het voltooien van zijn dissertatie genaamd Tragic Troy and Athens: heroic space in Attic drama. Irene de Jong was zijn promotor. Uiteraard feliciteert de redactie van de Wau Paul van harte met zijn promotie. In dit nummer is ook een verslag van de promotie te lezen, geschreven door Baukje van den Berg. ❦ Het Allard Pierson Museum gaat uitbreiden: in de nieuwe zalen zullen de gipsen afgietsels van de beroemdste beeldhouwwerken uit de oudheid tentoongesteld worden. Voor deze kostbare verhuizing is het museum echter nog wel op zoek naar de nodige middelen. Daarom is er een crowdfundingproject gestart: voor een bepaald bedrag (vanaf 25 euro) kan iedereen een beeld adopteren en daarme de verplaatsing van het beeld mogelijk maken. Laverna heeft tijdens haar laatste algemene ledenvergadering besloten dat ook zij een beeld zal adopteren. ❦ Ook het Louvre heeft geld ingezameld voor de klassieke beeldhouwkunst: voor de restauratie van de Nike van Samothrake heeft het museum door middel van crowdfunding één miljoen euro weten te verzamelen. Het beeld zal aankomende zomer in gerestaureerde staat te zien zijn. ❦ Het catacombencomplex van Priscilla aan de Via Salaria in Rome is na een grondige restauratie weer voor het publiek geopend. In de catacomben, die werden gegraven tussen de 2 e en de 4e eeuw, zijn fresco’s te zien met bijbelse taferelen. Ook liggen er twee pausen begraven: Marcellinus (296304) en Marcellus I (3089). Tijdens de restauratie heeft Google met dezelfde techniek die gebruikt wordt voor Google Street View 360gradenfoto’s gemaakt in de catacomben, waardoor het nu ook mogelijk is virtueel door de catacomben te dwalen. Deze functie is beschikbaar via Google Maps (bron: http://oudheid.nl/content.asp?targetid=1091).
5
EVEN VOORSTELLEN Pieter van den Broek
N
a mijn studie ben ik enkele jaren ondergedoken geweest in Peking en Schiedam, maar op een goed moment wordt het tijd jezelf weer eens in de hoofdstad te laten zien. Terug op het nest. Vanaf komend collegejaar gaat een langgekoesterde wens in vervulling: het werken aan een dissertatie. Stiekem ben ik daar al een beetje mee begonnen, aangezien de aanvraagprocedure bijna een jaar heeft geduurd met verschillende rondes het voelde soms net als the Voice. Het bleek de moeite waard, want half december kreeg ik het verlossende bericht dat ik de promotiebeurs voor leraren heb gekregen. Dat betekent dat ik vier jaar lang naast mijn baan in het middelbaar onderwijs twee dagen in de week promotieonderzoek mag doen. Het lijkt me een ideale combinatie, want fulltime in een studeerkamer zitten lijkt me persoonlijk erg veel van het goede. Contact met leerlingen zal me wel in het hier en nu houden. Susanne Borowski heeft eerder dezelfde beurs gekregen en is er in ieder geval erg enthousiast over. Aan de andere kant zal het enige planning vergen, omdat ik mijn energie en aandacht moet verdelen. Mijn onderzoek richt zich op 'vrije' ingebedde verhalen bij Flavische epici, dus Statius, Valerius Flaccus en Silius Italicus al jaren in de AKO top tien. Deze ingebedde verhalen lijken op het eerste gezicht los te staan van het omringende hoofdverhaal. Denk aan het verhaal van Hercules en Cacus dat Evander vertelt aan Aeneas in boek 8 van de Aeneis. Bij nadere bestudering zijn er vaak gecompliceerde thematische en woordelijke parallellen met het hoofdverhaal. Behalve op de studie van deze intratekstualiteit zal ik me ook richten op intertekstuele verbanden met (epische) voorgangers. Het doel is om aan te tonen op welke manieren deze ingebedde verhalen een plaats hebben binnen het epos. Mijn promotoren zijn Irene de Jong en Mark Heerink. Sinds het begin van dit collegejaar heb ik een kleine aanstelling aan de UvA, waarbinnen ik college heb gegeven aan de eerstejaars (Ovidius en taalverwerving) en aan tweede en derdejaars (Latijnse lyriek). Ik heb deze colleges zelf als erg stimulerend ervaren. Als docent op de middelbare school ben ik gek op mijn leerlingen, maar hun enthousiasme voor het gerundivum, de mutacumliquidaregel en ironie van Horatius laat soms te wensen over. Nu wil ik niet zeggen dat elke classicus voor al deze zaken warmloopt, maar 6
de intrinsieke motivatie, zoals dat in onderwijskundigenspeak heet, was bij veel studenten in hoge mate aanwezig. Komend semester geef ik Latijn voor beginners aan studenten van buiten de opleiding. Daarmee keer ik terug naar wat ik voorheen in China heb gedaan. In 2007 ben ik met mijn vriend nu man naar Peking vertrokken om aan Chinese studenten Latijn en Grieks te leren, op uitnodiging van een professor middeleeuws canoniek recht. Hij hoorde zelf bij een groepje Chinese geesteswetenschappers dat in de jaren 80 was uitgezonden naar de VS om onder andere Latijn te studeren. Mijn studenten waren voornamelijk historici en filosofen. Het geven van colleges was onverdeeld leuk en boeiend, maar bureaucratisch zaten aan mijn verblijf in Peking veel haken en ogen. Ik verloor mijn visum vanwege de aangescherpte regels rond de Olympische Spelen in 2008 en heb twee keer van universiteit moeten wisselen. De ironie wil dat mijn contract werd verlengd toen ik had besloten terug te keren naar Nederland. In Peking wordt op enkele universiteiten (onregelmatig) Latijn en Grieks aangeboden. Een fulltime opleiding is er echter alleen in het verre zuidoosten van China, Shanghai en Hongkong. De markt voor westerse klassieken is groeiende, getuige de publicaties van lesboeken en vertalingen van klassieke literatuur. Als ze hier ooit het gymnasium afschaffen, weet je wat je te doen staat. Sinds mijn terugkomst geef ik met veel plezier les op het Stedelijk Gymnasium in Schiedam. Dat zal ik de komende tijd blijven doen naast mijn promotieonderzoek. Veel van mijn collega's daar zien mijn gang naar de universiteit als een carrièregroei. Voor mij voelt het vaak als een terugkeer. Ik heb mijn studietijd grotendeels in Amsterdam doorgebracht, heb college gehad van docenten die nu mijn collega zijn en heb in het bestuur gezeten van onze onvolprezen studievereniging. Dat voelt prettig en vertrouwd. Ik ben blij dat ik de komende jaren op kamer 7.20, verstopt tussen de verhuisdozen, mag werken aan mijn dissertatie.
7
PROMOTIE VAN PAUL VAN UUM Tragic Troy and Athens. Heroic Space in Attic Drama Baukje van den Berg
D
e space van dit verhaal is de Agnietenkapel te Amsterdam en de hero in kwestie Paul van Uum. Hij werd bijgestaan door twee paranimfen, zijn goede vriend John Tholen en oud337kamergenoot Jo Heirman, bij wiens promotie Paul de eer had paranimf te zijn. Op woensdag 18 december, om klokslag 16.00 uur nam Paul het publiek in de volle kapel mee naar de heroïsche wereld van het tragische Troje en Athene. Met een zogenaamd lekenpraatje lichtte hij voorafgaand aan de verdediging het onderwerp en de belangrijkste conclusies van zijn proefschrift toe. In zijn proefschrift heeft Paul de fysieke presentatie van de heroïsche wereld in de tragedie onderzocht, waartoe hij het landschap, de gebouwen en de objecten van deze wereld rekent. Veel wetenschappers beschouwen de Homerische wereld als model voor deze tragische wereld. NietHomerische elementen worden toegeschreven aan de wereld van de tragicus zelf en worden uitgelegd in termen van artistiek falen. Ze worden bestempeld als ‘incorrect’, ‘anachronistisch’, ‘incongruent’, etc. Pauls studie neemt dit vermeende Homerische karakter en de rol van de contemporaine elementen onder de loep: zijn deze inderdaad zo ‘incongruent’ of hebben ze een functie in de plot? Vanuit een theoretisch kader bestaande uit memory studies en literaire theorie over ruimte analyseert Paul Troje en Athene zoals weergegeven in de tragedie. Hij vergelijkt het Homerische en tragische Troje en concludeert dat het tragische Troje canonieke elementen bezit die ook in Homerus voorkomen. Deze canonieke elementen zijn intrinsiek aan Troje verbonden en hebben tegelijkertijd een functie in de plot van de tragedie. Daarnaast heeft het tragische Troje nietcanonieke elementen die eveneens een rol in de plot spelen. Ze zijn dus niet ‘dramatisch ongepast’ of ‘incongruent’. De tragische gebouwen en voorwerpen hebben bovendien geen Homerisch design, maar een contemporain, vijfdeeeuws uiterlijk. Athene, dat slechts een kleine rol speelt in Homerus, heeft in de tragedie eveneens canonieke ruimtes, afkomstig uit lokale tradities, en nietcanonieke ruimtes. Deze laatste worden niet zoals in het geval van Troje door de tragici zelf verzonnen, maar ontleend aan het reële Atheense landschap waarmee het publiek bekend was. Evenals in het tragische Troje lijken gebouwen en 8
voorwerpen in Athene op equivalenten uit de vijfde eeuw, zonder dat er aan een specifiek klassiek gebouw (zoals het Parthenon) of voorwerp wordt gerefereerd. Na het lekenpraatje was het woord aan de geleerde opponenten. Zij spraken allen allereerst lovende woorden over het proefschrift en stelden vervolgens een weldoordachte vraag. Had Euripides een vaste landkaart van Troje die hij in meerdere tragedies gebruikte? Bedoelden de vijfdeeeuwse Grieken met ‘Homerische wereld’ niet eerder ‘epische wereld’, waartoe ook de cyclische epen moeten worden gerekend? Beschouwden de klassieke Grieken de heroïsche wereld als verleden of als fictieve wereld parallel aan het heden? Paul antwoordde steeds zelfverzekerd en adequaat, waarbij af en toe zelfs ruimte was voor een humoristische noot. Na 45 minuten trok de commissie zich terug om zich te beraden op de verdediging. Vanzelfsprekend was de uitslag positief: aan André Lardinois, bij wie Paul in Nijmegen heeft gestudeerd, was de eer de bul te overhandigen, waarna Pauls promotor Irene de Jong de laudatio uitsprak. Hierin prees zij met name het bewonderenswaardige arbeidsethos en de integere persoonlijkheid van Paul. Na het officiële gedeelte van de verdediging volgden een feestelijke receptie en diner. Paul werd overladen met cadeaus en een klein beetje geplaagd door zijn oud337kamergenoten Jo, Rogier en Niels met de wiekentPaulquiz. Een (discrete) greep uit de vragen: wat deed Paul in de zomer en tijdens oudjaar? Welke wijnvariant vindt Paul het lekkerst? In welke landen is Paul geweest voor zijn promotieonderzoek? Tegen middernacht was ook de laatste fles wijn leeg en ging dr. Paul met zijn bul op zak naar huis. Pauls proefschrift staat op de plank in de UB en is via de catalogus van de UB ook online te vinden: zeker de moeite waard om eens door te bladeren (of van kaft tot kaft te lezen natuurlijk)!
9
SICILIË, BEGEERD EN BEVOCHTEN Het zevende Zenobiacongres David Omar Cohen
K
oningin Zenobia, die ooit heerste over de Syrische woestijnstad Palmyra, leeft anno in de 21 e eeuw voort in de vorm van een stichting die zich inzet voor de bestudering van de diverse culturen die in de loop der eeuwen aan de oevers van de oostelijke Middellandse Zee hebben bestaan. Specifiek vormen de verhoudingen en uitwisselingen tussen wat de Westerse en Oosterse wereld wordt genoemd, de kernthematiek van de stichting, die jaarlijks een congres op touw zet. De zevende editie van dit Zenobiacongres vond op 26 oktober plaats in de Lutherse Kerk en handelde over het begeerde en bevochten Sicilië. Aan dit eiland een congresdag te wijden, zo vertelde classicus en Zenobiabestuurslid Diederik Burgersdijk het publiek bij de opening van de dag, was een langgekoesterde wens van de stichting, vanwege de vele culturen die er hadden geheerst en er hun sporen hadden achtergelaten. De sprekers en hun onderwerpen waren dan ook zo uiteenlopend als men bij zo'n historisch interessant en divers bevolkt gebied zou verwachten. Professor David Abulafia van de Universiteit van Cambridge belichtte als keynote speaker de wijze waarop de Normandische heerschappij over Sicilië aan het eind van de twaalfde eeuw ten einde liep en het eiland steeds uitgesprokener de identiteit van een Latijns koninkrijk verwierf. Met menig schitterende afbeelding gaf professor Abulafia een weliswaar voor de minder ingewijden een af en toe lastig te volgen, maar niettemin duidelijk opgezet en luisterrijk betoog. Na een uitstekend verzorgde en verfrissende koffiepauze werd de zaal getrakteerd op drie interessante beschouwingen over de rol van Sicilië in de Griekse wereld. De Leidse oudhistoricus Henk Singor vergeleek de alleenheersers op Sicilië met die op het Griekse vasteland. Een andere Leidenaar, universitair docent Grieks Casper de Jonge, hield een betoog over het eiland als geboorteplaats van de klassieke retorica en wist met een aantal rake verwijzingen naar de moderne maatschappij het publiek niet alleen te onderrichten, maar ook te vermaken. Jacqueline Klooster vertelde vervolgens over de rol van Sicilië bij het ontstaan van de pastorale poëzie en ging daarbij uitgebreid in op de herdersidyllen van de Syracusaan Theokritos, waarvan zij enkele fragmenten voordroeg. Aan het eind belichtte zij ook het literaire 10
voortleven van Sicilië, dat in de Ecloga van Vergilius zijn rol als herdersland langzaamaan moest opgeven voor Arcadië. Tijdens de lunchpauze was er ruimschoots de gelegenheid om bij te komen, wat lucht te scheppen en gedachten uit te wisselen. De organisatie had de pauzes uitstekend verzorgd en bijzonder goed getimed: de hele dag verliep in ontspannen sfeer en het publiek kon, ook dankzij de inspirerende sprekers, de aandacht er moeiteloos bij houden. Waar de vorige lezing bij Vergilius' herderspoëzie geëindigd was, ging het betoog van Diederik Burgersdijk over het vijfde boek van de Aeneis. Op haarscherpe wijze ontleedde hij de in deze passage van het epos werkzame literairhistorische lagen: de Siciliaanse episode herinnert niet alleen aan de rol van het eiland in de Punische oorlogen en de uiteindelijke totstandkoming van het Romeinse imperium, maar ook aan zijn optreden in de machtsstrijd van Octavianus. Een meer Oosters geörienteerde kijk op Sicilië bood de lezing van arabiste Maaike van Berkel, die vertelde over de vestiging van de Arabische heerschappij op Sicilië en het contact tussen de moslims en hun christelijke onderdanen. Neerlandicus en presentator Hein van Eekert liet de zaal vervolgens op luchtige en enthousiaste wijze kennismaken met de opera Tancredi van Rossini en de lofzang aan Sicilië uit dit werk. Vol genoegen luisterde de zaal naar een door de Poolse mezzosopraan Ewa Podlés op prachtige wijze vertolkte aria. ‘Jammer genoeg niet live,’ zei Van Eekert, ‘want zestigduizend euro zat dit jaar niet in het Zenobiabudget.’ Verwijzingen naar de Nederlandse actualiteit waren tijdens vorige lezingen al aan bod gekomen, maar een indringende kijk op het Siciliaanse heden werd de zaal in de laatste voordracht geboden. OudSiciliëcorrespondent Marc Leijendekker toonde op ontnuchterende wijze niet alleen de rol van de mafia op het eiland, maar vertelde ook wat de bewoners heden ten dage doen om de macht van de mafia te bestrijden. Aan het slot was er nog ruimte voor vragen vanuit de zaal aan individuele sprekers. Onder enthousiaste moderatie van Raphaël Hunsucker kwamen allerhande kwesties aan bod, waaronder de rol van de mafia in de toeristenindustrie, verschillen in cultureel opzicht tussen de Grieken op Sicilië en die op het Griekse vasteland en enkele vragen over het voortleven van het eiland in de opera. Diederik Burgersdijk kon vervolgens de dag afsluiten met een vrolijke mededeling: stichting Zenobia had bij uitgeverij Verloren een eigen reeks gekregen en zou hierin de acta van alle congressen opnemen. Het eerste boek, Alexander en Darius, vormde een vervolg op het vierde congres en en was enige dagen tevoren gepresenteerd bij boekhandel 11
Athenaeum. Een borrel bij De Jaren gaf de gelegenheid tot gezellige nabeschouwing. Het zevende Zenobiacongres bood een dag vol fascinerende belichtingen van Sicilië, dat een sleutelrol heeft vervuld in de verhoudingen tussen de westerse en oosterse wereld. De sprekers waren met smaak gekozen en hielden allen inspirerende lezingen, en de dag was door de organisatie zo verzorgd dat de ontspannen sfeer het voor het hele publiek tot een informatieve, interessante en inspirerende bijeenkomst maakte.
12
‘DESTRUCTION’S OUR DELIGHT’ Laverna goes baroque Maurits Lesmeister
I
n de rijke receptie van Vergilius’ Aeneis is op muzikaal gebied een hoofdrol weggelegd voor Henry Purcells Dido & Aeneas: een kleine opera uit 1689, ongeveer een uur in een volledige uitvoering, en oorspronkelijk geschreven voor het koor van een meisjesweeshuis. Nahum Tate, later Poet Laureate, verzorgde de tekst. Zoals de titel al weggeeft, hebben we hier te maken met behoorlijk selectieve receptie, en wordt met name het liefdesverhaal uit het vierde boek verteld, zij het met een opmerkelijke aanpassing: het Olympische godenapparaat is vakkundig uit het drama gesleuteld, en in plaats daarvan is er plaats voor een trio heksen, dat doet denken aan Shakespeares Macbeth, en dat de belangrijke rol van de goddelijke interventie op zich neemt. Het zijn niet de goden zelf die Aeneas aan zijn opdracht Romanam condere gentem te herinneren, maar de heksen die aan Aeneas een droombeeld laten verschijnen om hem te vertellen wat hem te doen staat. Dan volgt het merkwaardigste stukje muziek uit de opera: het heksenkoor dat op uiterst dansbare muziek zingt ‘Destruction’s our delight/delight our greatest sorrow/Eliza dies tonight/and Carthage flames tomorrow’. Dan de pijnlijke ruzie tussen het verse paar, Aeneas neemt toch, non sponte uiteraard, de wijk en Dido zingt stervend haar onsterflijke aria ‘Remember me, but oh, forget my fate’. Het is lovenswaardig dat de verantwoordelijken voor het programma van het Concertgebouw op 15 november de link hebben gelegd tussen deze Dido en een van haar parallellen in de catalogus van balende antieke vrouwen: Ariadne, die een glansrol heeft in Catullus’ 64 e carmen (dat ook recentelijk nog warme aandacht heeft ontvangen tijdens een symposium aan de VU, dat elders in dit nummer besproken wordt door Thomas Hart). Ook Ariadne is gelukkig op muziek gezet: een van de grote namen die zich aan haar persoon gewijd hebben (naast Monteverdi, Marais en Richard Strauss), is de vader van de Eerste Weense School, Joseph Haydn. Ze krijgt een Italiaanse bravourearia getiteld Arianna a Naxos (de tekstschrijver is onbekend) van een kleine twintig minuten, waarvan de inhoud en bewoordingen losjes (erg losjes) overeenkomen met haar donderpreek in Catullus’ gedicht. Het was, kortom, een avond die Laverna niet onopgemerkt kon laten blijven. Een kleine delegatie verzamelde zich in de vroege avond om vanaf balkonplaatsen het Nederlands Kamerorkest te bewonderen. De begeleiding 13
van de Finse, in Nederland opgeleide mezzosopraan Virpi Räisänen was aanmerkelijk beter dan de negentiendeeeuwse muziek waarmee de avond geopend en afgesloten werd, maar daar konden we natuurlijk alleen maar gelukkig van worden. Dat de dramatische gebaren in de Haydnaria soms wat overdreven aandeden deed niets af aan haar stemgeluid: Theseus en Aeneas zijn zakkenwassers, Dido en Ariadne heel zielig, zoveel was duidelijk. En dat brengt ons nog even terug op de heksen. Het duo TatePurcell maakt ons door middel van dat trio wel duidelijk waar het ons stiekem allemaal om gaat: de meest geslaagde vertolking van Dido is die waarbij we stiekem een traan wegpinken vanwege de onomkeerbare droefheid van haar lot. Kunnen we dat misschien samenvatten met, jawel, ‘destruction’s our delight’?…
14
DUBBELRECENSIE Receptie van de klassieken in de Stadsschouwburg Maurits de Leeuw en Maurits Lesmeister
De goede mens van Sezuan Bertolt Brecht gezelschap: Toneelgroep Maastricht regie: Arie de Mol gezien op: 25 november 2013
Gijsbrecht van Amstel Joost van den Vondel gezelschap: Het toneel speelt regie: Jaap Spijkers gezien op: 2 januari 2014
A
fgelopen seizoen bezocht Laverna in kleinen en in groten getale twee zeer verschillende toneelstukken, die beide interessante instanties zijn van de receptie van beroemde passages uit de klassieke (in dit geval Latijnse) literatuur. Bij De goede mens van Sezuan, een stuk van de Duitse auteur Bertolt Brecht uit de jaren ’30‘40, waren slechts een handjevol Laverniones aanwezig, terwijl de Gijsbrecht door meer dan twintig classici werd bezocht, die bovendien werden vergezeld door filosofen en neerlandici, waardoor het aantal studenten van de UvA in de zaal in ieder geval de vijftig overtrof. Het grote enthousiasme voor de Gijsbrecht ten opzichte van De goede mens laat zich makkelijk verklaren door de naamsbekendheid van de eerste (zowel van het stuk zelf als van de acteurs) en het toegankelijkere tijdstip (het was immers kerstvakantie en men was wel weer aardig bekomen van oudjaarsavond). In dit artikel worden beide stukken door twee Mauritsen besproken, die zich beiden graag bezighouden met receptie van de klassieke cultuur.
Verehrtes Publikum, los, such dir selbst den Schluss! Es muss ein guter da sein, muss, muss, muss! De goede mens speelt in de Chinese stad Sezuan, die niet werkelijk op de wereldkaart gezocht moet worden, maar dient als parabel voor alle plekken waar mensen elkaar uitbuiten. Het thema van het toneelstuk is ontleend aan het verhaal van Philemon en Baucis uit de Metamorphosen van Ovidius (8.626724) en dat over Sodom en Gomorra uit de Bijbel. De goden zijn incognito op zoek naar een goed mens in Sezuan dat hun onderdak wil bieden. Alle deuren blijven echter voor hen dicht, behalve die van het hoertje 15
Shen Te. Uit dankbaarheid geven de goden haar geld om een bedrijfje op te starten: Shen Te begint een tabakshandel en belooft de goden zich zo goed mogelijk te gedragen. In de loop van het stuk dreigt Shen Te door toedoen van haar goede gedrag echter steeds failliet te gaan, als ze niet de hulp inroept van haar machiavelliaans ingestelde ‘neef’ Shui Ta, die in feite de andere, harde, kant is van Shen Te in een overtuigende vermomming. Het stuk eindigt in mineur wanneer Shui Ta door alle vrienden van Shen Te wordt ontmaskerd en zij zich realiseren dat Shen Te hoogstens maar half zo goed was als ze zich voordeed. In de uitvoering door Toneelgroep Maastricht, dat eerder het tevens door Laverna bezochte Timon van Athene speelde, komt dit maatschappijkritische stuk mooi tot zijn recht. Grappige momenten wisselen zich af met pijnlijke; het publiek houdt het hart vast wanneer Shen Te haar zoveelste nobele maar naïeve daad verricht en beziet eerst met tevredenheid, maar steeds meer met bezorgdheid hoe Shui Ta orde op zaken stelt. De dubbelrol wordt op uitmuntende wijze vertolkt door de Vlaamse actrice Jessie Wilms. Na een afwisselende tocht langs verschillende emoties van ruim drie uur theater (inclusief pauze) laten de acteurs uit Maastricht het publiek aan hun lot over: de goede mens is in het stuk uiteindelijk nog steeds niet gevonden. Wel gaf de toneelgroep een eigentijdse draai aan het oorspronkelijke beroep op het publiek aan het einde van het stuk (zoals geciteerd in de tussentitel). De goede mens in het publiek, zo bezwoer men, bezoekt het theater en geeft om cultuur.
Wie Maroos boecken spreeckt, dat hemelsch twaleftal… In de rijke receptie van Vergilius’ Aeneis is in Nederland een hoofdrol weggelegd voor Joost van den Vondel’s Gijsbrecht van Amstel (oorspronkelijke spelling: Gysbreght van Aemstel). Opgedragen aan Hugo de Groot, is het geschreven voor de opening van de Amsterdamse Stadsschouwburg in 1637. Godsdienstige spanningen hebben de première verplaatst van 26 december van dat jaar naar 3 januari 1638. Vanaf dat moment was het hek van de Dam. Een onafgebroken reeks van uitvoeringen om het jaar mee te openen heeft het volgehouden tot 1968, waarna het voorbij leek. Maar jongens wat een pret, sinds een aantal jaar worden de kleine tweeduizend alexandrijnen weer jaarlijks opgevoerd aan het Leidseplein. Reden genoeg voor Laverna om Vergilius’ tweede boek eens vanuit Amsterdams perspectief te bekijken. Had Vondel een veertiendeeeuws Amsterdam op de planken willen zetten, dan had het er waarschijnlijk een stuk minder heldhaftig uitgezien, dus de 16
wijze man koos ervoor de spectaculaire wereldstad uit de zeventiende eeuw neer te zetten. Gijsbrecht heeft die stad, zo denkt hij, uit een lang beleg van Kennemers en Waterlanders geleid. Sinon de bedrieger wordt Vosmeer; het paard van Troje wordt het vrachtschip ’t Zeepaerd; Priamus’ aangrijpende dood vindt een parallel in die van bisschop Gozewijn, op wiens lijk, zo vertelt het gruwelijke bodeverhaal, een kartuizer nonnetje vlak voor haar dood verkracht wordt. Aan het einde horen we gelukkig dat alle ellende niet definitief is: drie eeuwen na de dramatische handeling zal Amsterdam opnieuw een stad van formaat zijn. In de opdracht aan Grotius spreekt Vondel al zijn vermoeden uit dat ‘Rafaëls voorspelling van de heerlijcke verrijsenisse der verdelgde veste en verstroielingen’ de bittere nasmaak wel zal verzoeten. Of Vondel zijn Rafaël had kunnen laten voorspellen dat drie eeuwen daarna zijn stuk nog steeds een wereldwijd unieke theatertraditie zou hebben als het hem werd gevraagd, is moeilijk te zeggen. Of de ‘nasmaeck’ ook verzoet zou zijn als in 1638 Rafaël vervangen zou zijn door een zombie met een bloeddoordrenkt gewaad, is misschien iets makkelijker uit te maken. De vrouw vormde wel de culminatie van de uitzinnige geboortemetaforiek in de enige plekken waar drastisch in de tekst was ingegrepen, de koorliederen: één actrice droeg verzen van kersverse P.C. Hooftprijswinnaar Willem Jan Otten voor, waarin de kerstnacht (het moment van de handeling) vrij expliciet in verband wordt gebracht met de geboorte van het Kind. Alleen de laatste rei bleef bewaard; vermoedelijk zou het schrappen van de verzen ‘Waer werd oprechter trouw/Dan tusschen man en vrouw/Ter weereld ooit gevonden?’ ook tot een bescheiden volksopstand hebben geleid. Verder is de tekst van Vondel, met slechts lichte aanpassingen, volledig gebruikt, met als belangrijke les om uit de uitvoering te trekken: alexandrijnen zijn niet saai. Natuurlijk kunnen ze monotoon dreunend worden opgezegd, met een klap op de gepaarde rijmwoorden en een hap lucht in de cesuur, maar gelukkig paste Het Toneel Speelt daarvoor. Het licht aangepaste zeventiendeeeuwse Nederlands overtuigde in zijn natuurlijkheid. Mijn complimenten ook voor wie het heeft volgehouden niet zelf de ganse avond die verzen na te bouwen. In beide klassiek geïnspireerde stukken van afgelopen seizoen stond de betekenis van de stad centraal. Amsterdam was voor Gijsbrecht de stad om voor te sterven, de stad die ten prooi valt aan een buitenlandse vijand door toedoen van een slecht mens, maar die uiteindelijk tot grote bloei zal komen. Sezuan is de corrupte stad, waar men niet om elkaar geeft en waar zelfs een goed mens niet zal gedijen. In zekere zin zijn Amsterdam en Sezuan dus elkaars tegenpolen in deze stukken; moge dan ook in werkelijkheid 17
Amsterdam nooit tot een Sezuan worden, maar mogen de Amsterdammers het theater een warm hart blijven toedragen.
Gijsbrecht (Mark Rietman) en zijn vrouw Badeloch (Carine Crutzen, uitvoering 2013).
18
LESSEN IN DE LIEFDE Maurits de Leeuw
O
p vrijdag 29 november vond in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden een van de vele symposia van het afgelopen semester plaats, genaamd ‘Lessen in de liefde’. Aanleiding voor dit symposium was het verschijnen van de vertaling van Piet Gerbrandy van het middeleeuwse tractaat De amore van Andreas Capellanus (elders in dit nummer gerecenseerd door David Cohen). Ter gelegenheid van deze heuglijke gebeurtenis waren er voorafgaand aan de presentatie een aantal lezingen georganiseerd, waarin het fenomeen van de didactische tekst over de liefde in zeer uiteenlopende literaire tradities werd belicht. In zijn introductie vertelde Piet dat hij al langer met het idee had rondgelopen een bijeenkomst met een dergelijke opzet te organiseren, en nu had zich dus een mooie gelegenheid aangediend om het plan ook daadwerkelijk ten uitvoer te brengen. De dag begon met drie lezingen van classici en wel over twee beroemde dialogen van Plato over de liefde: de Phaedrus en het Symposium. In zijn lezing over de Phaedrus zette Casper de Jonge (Universiteit Leiden) glashelder de inhoud van de ingewikkelde dialoog uiteen op zo’n manier dat het ook begrijpelijk was voor diegenen in het publiek die niet met de dialoog bekend waren. Vervolgens sprak medeorganisator van het symposium Marlein van Raalte (Universiteit Leiden) over het Symposium, waarbij zij uiteenzette wat voor beeld van de liefde in iedere rede van het werk wordt gegeven. Na een koffiepauze sprak vervolgens Mark Heerink over de Ars Amatoria van Ovidius. Bij zijn bespreking van dit werk, dat men altijd moeilijk in termen van genre heeft weten te vatten, passeerden uiteraard enkele beroemde passages uit dit boek de revue (onder andere de ideale versiertruc in het Circus Maximus). Verder kon hij het niet laten het publiek één van zijn metapoëtische interpretaties voor te leggen. Binnen het klassieke repertoire was de aandacht al geleidelijk verschoven van filosofische tractaten over de liefde naar een didactiek die meer op de praktijk gericht was en nu werd die lijn buiten de klassieken doorgezet naar de waarlijk vleeslijke liefde van de Kamasoetra. In deze lezing benadrukte Herman Tieken (Universiteit Leiden) dat er een zwaar taboe rustte op sexualiteit in de samenleving waarin de Kamasoetra tot stand kwam, in tegenstelling tot wat vaak wordt verondersteld. Het werk moet gezien 19
worden in de Indiase literaire traditie van werken voor de hogere bevolkingsklassen, waarin opsommingen die de fantasie moeten prikkelen een populair element waren. Het grote aantal voorbeelden in de Kamasoetra suggereert dus geen volledigheid: de doelgroep van het werk – diegenen die genoeg vrije tijd hebben om er (letterlijk) lustig op los te fantaseren – word zo geprikkeld om de lijst verder aan te vullen met eigen fantasie De volgende twee lezingen brachten ons naar de Arabische wereld. Remke Kruk (Universiteit Leiden) sprak over de hoofse liefde in Córdoba naar aanleiding van het werk van Ibn Hazm (9941064), Ring van de Duif. In dit boek uit de elfde eeuw beschrijft Ibn Hazm op buitengewoon persoonlijke wijze zijn liefdesavonturen in Córdoba (destijds een bloeiende Arabische stad), waarin hij zijn lezers ook zo nu en dan een advies geeft. De spreekster vertelde met zo veel beleving over dit werk, dat het publiek zich soms werkelijk in de zwoele straten van een zinderend Córdoba kon wanen. De tweede lezing deed ook een beroep op de fantasie van het publiek: Asghar SeyedGohrab (Universiteit Leiden) sprak over enkele mystieke theologische Iraanse teksten uit de twaalfde en dertiende eeuw waarin de gevallen engel Lucifer als sympathiek figuur wordt voorgesteld als jaloerse minnaar van God. Door de creatie van de mens had Lucifer namelijk zijn status van favoriete engel verloren, hetgeen hij niet kon verteren. Dit bijzondere en voor velen onbekende theologische uitstapje werd de schrijvers van deze teksten overigens niet in dank afgenomen: vrijwel alle auteurs, zo werd terloops vermeld, werden vroeg of laat geëxecuteerd. De laatste lezing tenslotte, voordat Piet zijn verhaal zou houden, werd gegeven door de Sinoloog Wilt Idema. Hij constateerde dat een didactische tekst over de liefde in de Chinese literatuur eigenlijk niet bestaat, al werd er wel veel over de liefde en de praktijk van de liefde geschreven. Vooral in de vijftiende en zestiende eeuw vond in China een opleving plaats van de interesse in de romantische zieleroerselen, hetgeen leidde tot werken waarin stuk voor stuk alle mogelijke passies die een mens kan ervaren werden beschreven. Piet sloot de dag af met een lezing over de De amore van Andreas Capellanus, waar hij de afgelopen jaren ook regelmatig college over gaf. Het centrale probleem in de interpretatie van dit werk is het verschil tussen de eerste twee boeken enerzijds en het laatste anderzijds. In de eerste twee boeken geeft de verteller zijn lezer advies over hoe een man een vrouw moet versieren, waarvoor hij allerlei verschillende soorten vrouwen bespreekt (van hogere, gelijke en lagere afkomst, slavinnen, etc.). Deze lessen krijgen steeds de vorm van dialogen, waarin de man, merkwaardig genoeg, uiteindelijk iedere keer faalt in zijn avances. In het derde boek verandert de toon radicaal: de verteller hekelt de liefde en adviseert zijn lezer zich er zover 20
mogelijk van te houden. Door het dubbelzinnige karakter van het werk is het in de loop der tijd zowel moraliserend als ironisch gelezen. Het eerste exemplaar van zijn vertaling schonk Piet aan emeritus hoogleraar Burcht Pranger, die Piets interesse voor de middeleeuwse Latijnse literatuur heeft gewekt toen Piet kwam werken aan de UvA. Aanvankelijk stond Piet sceptisch tegenover al wat na de val van Rome werd geschreven, zo legde Pranger uit, maar langzaam maar zeker wist hij Piet om te vormen tot een geïnteresseerde student en liefhebber van de middeleeuwse literatuur. Piet verklaarde zelf dat hij, voor zijn gevoel, altijd net niet buiten de boot valt binnen de academie: op het moment dat hij net iets beter begint te leren kennen, gaat zijn interesse weer naar iets anders uit. Zo zal het ook nu gaan, in ieder geval wat de vertaalpraktijk betreft: de volgende vertaling die van Piets hand zal verschijnen, is die van de Poetica van Aristoteles. We kijken nu al uit naar het verschijnen ervan, dat hopelijk dan ook weer gepaard zal gaan met zo’n mooi symposium.
21
HYLLOS Een nieuwerwetse tragedie Alex Philippa Hyllos Herman Altena gezelschap: Veenfabriek in coproductie met Asko/Schönberg regie: Paul Koek gezien: 3 december 2013, in ‘De Duif’ te Amsterdam
‘
Een nieuwe tragedie’; de woorden doen al denken aan een nieuw opgedoken, verloren gewaande tekst van Aeschylos of Euripides. Niets is minder waar, maar dat maakt het stuk Hyllos van de hand van Herman Altena er niet minder speciaal om. In de trend van de antieke tragedies heeft de heer Altena namelijk een toneelstuk geschreven dat de perikelen van de heraklide troonopvolger volgt en tijdloze thema’s als democratie, machtsverstrengeling en oorlog en dood behandelt. De protagonist van deze tragedie, Hyllos, ziet zichzelf voor een dilemma gesteld na de dood van zijn tirannieke vader Herakles: zal hij op dezelfde voet doorgaan en Trachis als alleenheerser met harde hand regeren, of zal hij zijn ervaringen uit het Athene van Theseus, waar hij zijn jeugd grotendeels heeft doorgebracht, gebruiken om een democratie in dit kleine stadje te introduceren? Terwijl Hyllos worstelt met deze vraag, gaan steeds meer mensen zich bemoeien met dit probleem. Een belangrijk figuur die van het begin af aan zijn afkeer van de democratie uitspreekt, is Lykos, de voormalige vertrouweling van Herakles, die al zijn macht en retorische middeltjes aanwendt om te voorkomen dat Hyllos die verwerpelijke staatsvorm invoert. Zijn bezwaren tegen het nieuwe staatsstel baseert hij voornamelijk op de jonge democratische staat Athene, waar wanorde, chaos en corruptie aan de orde van de dag zijn, doordat er geen standvastig leider aanwezig is. Theseus heeft namelijk vrijwillig het grootste deel van zijn macht overgedragen aan de democratische organen, met betwijfelbaar succes. Demagogen spelen hun eigen spel en vooral de retorisch begaafde Menestheus trekt veel aandacht en macht naar zich toe. Dit mondt dan uit in een ware revolutie, waardoor Theseus zich gedwongen ziet zijn vrouw en zoon, Hippe en Demophon, naar de bevriende staat Trachis te sturen. Als zij asiel aanvragen in het paleis, dat nog zwart ziet van de rouw, wil Hyllos hen ontvangen omwille van de goede 22
band tussen zijn vader en Theseus. Als Menestheus, inmiddels al tot tiran uitgeroepen in Athene, hen echter opeist, wordt Hyllos hiermee weer voor het blok gezet: zal hij hen uitleveren aan het verscheurde Athene, of zal hij ze beschermen en onderdak blijven bieden, met oorlog tegen Athene als gevolg? Hij zal voor het laatste kiezen. Het treurige verhaal van Hippe en haar zoon is koren op de antidemocratische molen van Lykos, die hiermee wil aantonen dat Hyllos ervan af moet zien om een nieuwe staatsvorm in te voeren. Dat doet hij niet, maar hij stelt het nog wel even uit en geeft Lykos een volmacht om op te treden tegen antidemocratische geluiden in de staat als tegemoetkoming. Een twijfelachtige keuze, want Lykos misbruikt deze macht bijna ogenblikkelijk door een schrikbewind op straat uit te voeren: Stasipraktijken vieren hoogtij. Met deze keuze heeft Hyllos de tirannieke praktijken in de geest van zijn vader eerder teruggehaald dan verwijderd en hij besluit daarom om Lykos op te laten pakken. Deze legt zich natuurlijk niet zomaar neer bij de beslissing van Hyllos en komt op hoge poten verhaal halen in het paleis na een mislukte arrestatie. Er volgt een fel debat, dat wordt onderbroken door het binnenkomende nieuws dat Menestheus met een troepenmacht vanuit Athene naar Trachis trekt, om, na zich van Theseus te hebben ontdaan, af te rekenen met Hippe en Demophon. Hyllos en Lykos leggen hun meningsverschillen tijdelijk naast zich neer en vechten zij aan zij tegen de oprukkende legermacht. Een bloedige slag volgt, welke wordt beschreven voor het publiek in een fraai bodeverhaal door Demophon – ongetwijfeld een taalgrapje van de schrijver. Hierin wordt duidelijk dat Trachis heeft getriomfeerd, maar tegen een hoge prijs: een groot aantal mannen is gedood, waaronder Hyllos’ halfbroer Ifithos. Een schel klinkend klaagzang van Iole middenin het publiek doet de zaal beseffen wat voor vreselijk verlies dit moet zijn voor deze moeder die in korte tijd haar man en zoon uit haar leven gerukt ziet. Aan het einde van het stuk zitten Hyllos en Lykos nog één keer tegenover elkaar om het publiek annex volk te overtuigen dat hun eigen staatsvorm de heilzaamste is van de twee. De vraag die doorschemert is niet zozeer of er een keuze is tussen democratie of aristocratie, maar tegen welke prijs Hyllos bereidt is om die democratie in te voeren. Deze korte samenvatting laat al zien dat het centrale thema van deze nieuwe tragedie de democratie en het conflict tussen machthebbers en burgers is. Wat is juist voor een machthebber om te doen? Hoe moet hij handelen als hij niets dan het beste met zijn volk voorheeft: een nieuw, twijfelachtig systeem instellen of doorgaan op de oude voet? Hyllos geeft geen eenduidig antwoord op deze vragen, maar laat het publiek zijn eigen conclusies te trekken. 23
Die interactie met het publiek is een belangrijk thema in het stuk. Steeds weer keert dat thema terug: van de vorm van het toneel tot het gedrag van de acteurs, van de rol van het koor tot aan het gebruik van televisie en camera’s. Het toneel is namelijk zo opgesteld, dat het publiek aan drie kanten zit, wat de acteurs de mogelijkheid geeft om gemakkelijk in en uit het publiek te lopen, waardoor het stuk als zeer persoonlijk wordt ervaren. Maar er wordt tegelijkertijd een mate van afstand gecreëerd tussen de acteurs en het publiek door de rol van de camera’s en de media. Het podium hangt namelijk vol met opnameapparatuur en de acteurs worden vaak door de camerameisjes annex het koor aan de centrale, ronde tafel geregisseerd. Daar gaan ze dan in discussie in de stijl van moderne talkshows en spelen daarbij handig in op de aanwezigheid van de camera’s. Recht de camera inkijken om het volk toe te spreken, de tegenstander afschilderen als onbeslist, twijfelachtig of onbekwaam en met sterke oneliners je punt maken, het is allemaal bekend van de hedendaagse tv. Hierdoor is er ook ruimte voor onderhuidse kritiek op media en hun vermogen nieuws over te brengen: het gebeurt meerdere malen dat de acteurs op tv door blijven praten, terwijl ze op het toneel stil blijven zitten of iets geheel anders doen. Er worden zo vraagtekens gezet bij het waarheidsgehalte van wat je op tv ziet en de manieren waarop deze ‘waarheid’ wordt overgebracht. Moeten we alles zomaar aannemen wat we op tv zien? Wordt altijd wel het hele verhaal getoond? Geenszins, lijkt deze tragedie te suggereren. Ook voor de muziek is een belangrijke rol weggelegd. De tonen van Asko|Schönberg begeleiden het gehele stuk en zwepen de gemoederen flink op, zowel tijdens de koordansen van de camerameisjes als bij de klaagzang van Iole. Vooral door de locatie van het stuk, de kerk De Duif, die uitmunt in de akoustiek, klonk de muziek zowel helder als overdonderend. De acteurs die door de kerk heen renden, waren hierdoor ook altijd goed te horen, wat het geheel tot een prettige ervaring maakte. De muziek is gedeeltelijk zelf geschreven, gedeeltelijk gebaseerd op componisten als Bruckner, leerde het internet later, maar vooral de zelf geschreven delen kunnen hier en daar vreemd aandoen: op het moment dat er plaats op het podium wordt gemaakt voor een dame die uit een elektrische gitaar scheurende klanken trekt met een strijkstok, beseft de kijker dat het toch modern theater blijft. Het voortreffelijke toneelwerk van de acteurs, en met name dat van Joep van der Geest en Reinout Bussemaker als kemphanende Hyllos en Lykos, maakte die opmerkelijke muziekkeuzes meer dan goed. De lange duur van het stuk deed maar weinig af aan het geheel, net als het soms wat klungelig acterend koor. Keuzes in de opmaak hebben ook flink wat stof op doen 24
waaien in de nabesprekingen van het stuk, zeker over de rol van de vormen van de verf op de gezichten en de kledingkeuze was veel te doen. Dat de mooiepraatjesmaker Menestheus een zeer opgedoft uiterlijk heeft, inclusief belachelijke pruik, is een leuke vinding, maar de betekenis van de vleugels op de rug van Iole is een voorbeeld van een tot nu toe nog onopgelost vraagstuk. De tijd moet uitwijzen of dit nieuwe werk van Herman Altena net zo bestendig zal zijn als de geestelijke voorgangers ervan, zeker door de nadruk op de moderne media, die waarschijnlijk over een aantal jaar al flink verouderd aan zal doen. Toch is er een pracht van een moderne tragedie neergezet die zich heel goed schikt naar de idealen van de antieke tragedies, door hedendaagse én tijdloze problematiek op een muzikale en aantrekkelijke wijze in een mythisch verleden aan te kaarten.
25
KLEIN, EPISCH EN FIJN Een impressie van het seminar over Catullus 64 Thomas Hart
W
ie van congressen, seminars en symposia houdt, hoefde zich aan het eind van 2013 niet te vervelen. Zoals alleen al uit deze editie van de Wau mag blijken, stond voor Nederlandse classici de laatste maand van het jaar in het teken van aangename academische uitstapjes. Op 20 december deed ook de OIKOSonderzoeksgroep ‘Hellenistic and Imperial Literature’ een stevige duit in het zakje. Op de elfde verdieping van de Vrije Universiteit te Amsterdam vond op die dag een seminar over Catullus 64 plaats. Dit seminar was het officieuze vervolg op een seminar over Catullus 63 dat tien jaar geleden door OIKOS in Groningen werd georganiseerd. Daarnaast is Catullus’ epyllion op zichzelf natuurlijk al een dag vol lezingen waard. En zo bleek het. Ondanks dat de feestdagen nabij waren en een winterzon aangenaam scheen, liet een veertigtal toehoorders zich, aangemoedigd door de inlooplunch, door de veelbelovende variatie aan sprekers naar AmsterdamZuid lokken. Naast onze eigen Niels Koopman en Rodie Risselada zouden ook Diederik Burgersdijk (Radoud Universiteit Nijmegen), Annemarie Ambühl (Leiden) en keynote speaker Gail Trimble (Trinity College, Oxford), die momenteel een commentaar schrijft op Catullus 64 in de Cambridge University Press “orange”reeks, hun gedachten over het gedicht in kwestie hardop met ons delen. Diederik Burgersdijk opende het bal met een doorwrocht paper waarin onder andere de narratieve structuur van het gedicht en het aspect van de Gouden Tijd ter sprake kwamen. In het kader van dat laatste werd een verband gelegd tussen Catullus 64 enerzijds en zowel Hesiodus’ passage over de aftakelende generaties der mensen als Vergilius’ vierde Ecloga anderzijds. Niels Koopman sprak vervolgens over Catullus 64.50266 als obedient of disobedient ecphrasis. Deze twee begrippen werden in 1993 door Andrew Laird geïntroduceerd, maar de spreker pleitte voor de ontoepasbaarheid van deze twee begrippen in het duiden van de ecphrasis in Catullus’ gedicht en stelde voor om in plaats van Laird’s begrippen gebruik te maken van een ander onderscheid: dat tussen het opus ipsum (het fysieke werk) en res ipsae (de gebeurtenissen die het onderwerp van de ecphrasis vormen), zoals Andrew Sprague Becker voorstelde in een werk uit 1995 over de ecphrasis van Achilles’ schild in Ilias 18. Het betoog was solide, maar lokte desondanks een degelijke discussie uit, met name van de kant van de taalkundigen in de 26
zaal. Deze discussie maakte nog maar eens duidelijk hoe spreken over een ingewikkeld werk als Catullus 64 onmogelijk makkelijk kan zijn. Taalkunde vormde het uitgangspunt voor het volgende paper, dat van Rodie Risselada. Door verschillende linguïstische kenmerken in ogenschouw te nemen werd de narratieve structuur van het gedicht in kwestie duchtig onder de loep genomen. Een half uur bleek te kort om alle interessante punten aan te stippen, die variëerden van het drievoudige tum tot parallellen met het lyrische ik van Pindarus. Annemarie Ambühl vervolgde het seminar met een geheel andere invalshoek: een intrigerende intertekstuele beschouwing van het element van ‘civil warlandscape’ in Catullus 64, waarbij ook Callimachus’ Hymne aan Delos, Vergilius’ Georgica en Lucanus’ Bellum Civile aan de orde kwamen. Wie Gail Trimble nog niet kende, had al enigszins kennis met haar gemaakt voordat ze als laatste spreker aan het woord kwam. Op elk paper had ze een waardevolle aanvulling, die ze vriendelijk, duidelijk en altijd enthousiast overbracht naar het publiek. De laatste spreker van het seminar knoopte bevlogen verschillende elementen uit de verschillende voorafgaande papers in elkaar vast in haar eigen paper, “Space, Time and Judgement in Catullus 64”. Het woord “allesomvattend” kan in het geval van Catullus 64 denk ik niet met recht gebruikt worden, maar zeer zeker was de “veelomvattendheid” van Trimble’s paper de reden dat men met een voldaan gevoel op weg ging naar het diner. Als je er niet bij was, heb je iets gemist, dat staat vast. Maar, zoals organisator Mark Heerink al zei: in 2023 komt er gewoon weer een seminar. Pak Catullus 65 er maar alvast bij.
27
TROJAANSE HELDENSCHOUW IN DRIE PORTRETTEN Maurits Lesmeister I. Paris (een limerick) Er was eens een prinsje uit Troje Verliefd op Heleentje (die mooie); Maar ja, Menelaos Bracht jaren van chaos, Toen dat paard, en talloze dooien. II. Hector (een halfrijm) Helmboswuivend Naar de duivel. III. Aeneas (een antithese) Plichtsgetrouw Verliet hij zijn vrouw.
28
PRIJSVRAAG Wie is deze meneer ook alweer? Stuur je antwoord naar
[email protected] en win Het feest van Saturnus door Piet Gerbrandy. Met dank aan Laverna.
29
ANDREAS CAPELLANUS’ DE AMORE VERTAALD DOOR PIET GERBRANDY* Boekrecensie Quod amor sit passio. David Omar Cohen
E
ven ongrijpbaar als de liefde is het boek dat Andreas Capellanus er in de twaalfde eeuw na Christus over schreef. In drie boeken poogt de auteur een zekere Walter, die als adressaat van het werk fungeert, op diens verzoek kennis mee te geven van de liefde. Het gebeurt met de nodige tegenzin: eigenlijk, aldus de verder onbekende Capellanus, zou een weldenkend mens zich verre moeten houden van de jachtpartij die liefde heet. De vriendschap die de auteur echter voor zijn even onbekende vriend voelt, heeft hem er toch toe gebracht aan het schrijven te gaan: “… en omdat het voor mij zonneklaar is dat wie in de leer van de liefde geschoold is, behoedzamer zal voortgaan op het liefdespad, zal ik mijn best doen zo zorgvuldig mogelijk aan je verzoek te voldoen.” Het resultaat is een werk dat van de innerlijke tegenstrijdigheden aan elkaar hangt. Waar in de eerste twee boeken een systematisch opgebouwde liefdesleer uiteen wordt gezet, vormt het derde boek één grote tirade over de verderfelijkheid van de vrouw en de noodzaak zich aan alle aardse erotiek te onttrekken. Komische verwarring wordt door Capellanus gezaaid als hij Walter wil waarschuwen voor het gevaar dat ontembaar hitsige nonnen voor een man kunnen betekenen en hierbij als autoriteit niemand minder aanhaalt dan Publius Ovidius Naso. Helemaal vreemd wordt het wanneer een personage wordt opgevoerd dat vertelt hoe hij bij zijn katabasis het onderaardse paleis van Amor heeft bezocht en daar van de God de twaalf voornaamste liefdesvoorschriften heeft ontvangen. Hij voegde er deze woorden aan toe: sunt et alia amoris praecepta minora, quorum tibi non expediret auditus, quae etiam in libro ad Gualterium scripto reperies (“Er zijn voor de liefde nog een aantal minder belangrijke voorschriften, maar het zou op dit moment voor u niet veel zin hebben die te vernemen. U kunt ze ook vinden in het boek dat aan Walter is opgedragen”). *
Elders in dit nummer is een verslag te lezen van het symposium waarop de presentatie van de hier besproken vertaling van Piet Gerbrandy plaatsvond. 30
Het zijn deze en nog andere verwarrende elementen die Liefde (Latijn: De Amore) tot een lastig te bevatten werk maken. Bijzonder verhelderend werkt gelukkig de inleiding die onze eigen vertaler en annotator Piet Gerbrandy bij Capellanus’ werk schreef: op prettige wijze en met spaarzaam gebruik van verwijzingen zet hij de hoofdzaken uiteen omtrent liefdesopvattingen in de twaalfde eeuw, de rol van christelijk gedachtegoed, de hoofse liefde en de invloed van Ovidius’ Ars Amatoria op het Middeleeuwse denken in het algemeen en op het werk van Andreas Capellanus zelf. Korte voetnoten bij de vertaling helpen daarnaast de lezer die geïnteresseerd is in talige, wetenschappelijke en culturele achtergronden bij de tekst een flink eind op streek; verklarende voetnoten zijn spaarzaam verspreid en beknopt gehouden. Tot zover in algemene termen over de uitgave van Liefde. Kijken we naar de tekst zelf, dan valt op dat de taal waar Capellanus zich van bedient geënt is op het klassieke Latijn, maar dat hij er een typerende, vrij kunstmatige en vaak redundante stijl op nahoudt. Hieronder volgt een passage uit het begin van het werk, waarin de liefde wordt gedefinieerd als een passio (‘aandoening’): [2] Quod amor sit passio facile est videre. Nam antequam amor sit ex utraque parte libratus, nulla est angustia maior, quia semper timet amans ne amor optatum capere non possit effectum, nec in vanum suos labores emittat. [3] Vulgi quoque timet rumores et omne quod aliquo posset modo nocere; res enim imperfectae modica turbatione deficiunt. [4] Sed et si pauper ipse sit, timet ne eius mulier vilipendat inopiam; si turpis est, timet ne eius contemnatur informitas vel pulchrioris se mulier annectat amori; si dives est, praeteritam forte tenacitatem sibi timet obesse. [5] Et ut vera loquamur, nullus est qui possit singularis amantis enarrare timores. Dat liefde een aandoening is valt gemakkelijk te zien. Want voordat liefde geheel wederzijds en in evenwicht is, leidt niets tot een zo grote vertwijfeling, daar de verliefde permanent vreest de verlangde vervulling niet te zullen bereiken, zodat alle inspanningen uiteindelijk vergeefs blijken te zijn. Ook vreest hij voor praatjes en alles wat op enigerlei wijze schadelijk kan zijn. Wat nog niet af is kan immers al door een bescheiden verstoring in het ongerede geraken. Voorts zal hij, als hij arm is, vrezen dat de vrouw neerkijkt op zijn behoeftigheid; is hij lelijk, dan vreest hij dat zij zijn afzichtelijkheid zal afwijzen en liefdesbanden zal aanknopen met iemand die mooier is; en is hij rijk, dan vreest hij dat zijn voormalige gehechtheid aan geld in zijn nadeel zou kunnen 31
spreken. Om je de waarheid te zeggen, niemand zou in staat zijn alle angsten van zelfs maar één verliefde op te sommen. (De Amore I 1.2 – 5, vertaling Piet Gerbrandy) De gekunsteldheid van het Latijn wordt bijvoorbeeld duidelijk in omne quod aliquo posset modo nocere, waarin het hyperbaton verder geen functie vervult. De vertaling “wat op enigerlei wijze schadelijk kan zijn” zorgt door de licht archaïserende toon voor een vergelijkbaar effect. De metaforiek blijft elegant bewaard in een weergave van timet ne … pulchrioris se mulier annectat amori met “dan vreest hij dat zij … liefdesbanden zal aanknopen met iemand die mooier is’. Ook stunteliger woordgroepen als modica turbatione en praeteritam tenacitatem worden tekstgetrouw weergegeven met ‘bescheiden verstoring’ en ‘voormalige gehechtheid’. Nergens wordt de brontekst door de vertaling gecorrigeerd. Verderop worden Capellanus’ zinnen een flink stuk langer: [10] Mulier quam amoris respectu cognoveris affectare pecuniam sit tibi penitus inimica, et eam tanquam animal venenosum quod cauda ferit et ore blanditur evitare memento. Si enim tanta corporis te petulantia cogat, ut soldatas quaerere velis feminas, magis tibi expedit cum mulieribus publice in prostibulo commorantibus negotiari et earum pretio corpus parvo mercari, quam sub amoris figmento ab aliqua se dominam simulante meretricio more velle propriis exspoliari divitiis. [11] In tali namque mercimonio ille dicitur competentiori foro mercari, qui quod optat pretio minori consequitur. Vilius enim venalitati res exposita comparatur, quam si venditor ab emptore rogetur. Heu dolemus, quia dominarum honorabile nomen meretricio cernimus opere profanari! Universae igitur armentur dominae probiores, [si], quum sua iura videant ab indignis feminis usurpari, et tam nefanda studeant scelera vindicare, ne tantae perditionis exemplum diutius per orbem valeat divagari. Een vrouw van wie je ziet dat ze via liefde uit is op geld, moet je als een aartsvijandin beschouwen. Denk eraan haar te mijden als een giftig dier dat met de staart toeslaat terwijl de mond één en al vriendelijkheid is. Mochten de prikkels van het lichaam echter zo opspelen dat je je gedwongen ziet op zoek te gaan naar vrouwen die te koop zijn, dan is het veel beter zaken te doen met vrouwen die in openbare bordelen rondhangen en voor een klein bedrag hun lichaam te kopen, dan je van je rijkdommen te laten beroven door een vrouw die zich onder het voorwendsel van liefde voordoet als dame, terwijl ze zich in feite als een hoer gedraagt. Bij dit soort handel doet immers diegene de beste zaken, 32
die wat hij wenst voor een lagere prijs in de wacht sleept. Iets waarvan duidelijk is dat het te koop staat wordt immers goedkoper verworven dan waar de koper de verkoper nog zover moet zien te krijgen tot verkoop over te gaan. Ach, het doet mij werkelijk verdriet te moeten zien dat de eerzame naam van dames door hoerenwerk te grabbel wordt gegooid. Laten alle dames van voortreffelijker karakter in het geweer komen wanneer zij zien dat wat hun rechtens toekomt door onwaardige vrouwen in beslag wordt genomen, en laten zij ernaar streven die goddeloze misdaden te straffen, opdat dit verderfelijke voorbeeld niet langer gelegenheid krijgt zich over de wereld te verspreiden. (De Amore I 9.10 – 11, vertaling Piet Gerbrandy) Een aantal ingrepen lijkt nodig om de tekst in het Nederlands leesbaar te houden: de parallelle zinsbouw van quod cauda ferit et ore blanditur wordt losgelaten ten gunste van toevoeging van een extra bijzin. Wel blijft enige dichterlijke sierlijkheid bewaard doordat de mond in die bijzin gepersonifieerd subjekt wordt. Hoewel de vertaling over het algemeen, zoals eerder gezien, een erg getrouw beeld geeft van Capellanus’ woordkeuze, doet hij in deze passage aan het origineel soms minder recht. Een weergave van consequitur met “in de wacht sleept” lijkt weliswaar wat colloquiaal maar past goed in de zin als geheel, waar heu dolemus, quia … cernimus met een vertaling als “Ach, het doet mij werkelijk verdriet te moeten zien dat …” erg zwaar wordt aangezet. Fraai is dan weer de manier waarop de zin si enim tanta corporis … divitiis in één Nederlandse constructie wordt weergegeven en de vertaling op alle punten bijzonder goed en vloeiend leesbaar blijft en nergens vervalt in verwrongen constructies. Toch boet de vertaling door die bevorderde leesbaarheid soms aan nauwkeurigheid in, zoals in deze zin waar enim als “echter” wordt vertaald, met weliswaar een vereenvoudiging, maar ook een verandering van het zinsverband tot gevolg. Voor de vlotheid van de taal is ervoor gekozen lastig weer te geven idiomatische nuances als de NcI in ille dicitur competentiori foro mercari niet te vertalen. In zo’n geval valt dat goed te verdedigen, wat in mindere mate geldt voor het weglaten van bijvoorbeeld igitur in de laatste zin en het verkorten van tantae perditionis exemplum tot “dit verderfelijke voorbeeld”. Schitterend zijn dan weer de vlotte woordkeuze en voelbare verontwaardiging in dominarum honorabile nomen meretricio cernimus opere profanari, “dat de eerzame naam van dames door hoerenwerk te grabbel wordt gegooid” en de beeldende kracht van de metaforiek in universae igitur armentur dominae, “laten alle dames … in het geweer komen”. Het zijn dan ook voornamelijk vondsten als die laatste die de vertaling tot een genoegen om te lezen maken en de auteur tot leven weten te brengen. 33
Dat voor een eenentwintigsteeeuws publiek tot een lastig te bevatten werk als De Amore een toegangspoort is geopend, is niet alleen voor het Nederlands taalgebied een aanwinst, maar ook en bovenal een wapenfeit voor Piet Gerbrandy en de Historische Uitgeverij, die zowel het werk van Andreas Capellanus als de door hem bezongen onbegrijpelijkheid van de liefde grijpbaar hebben gemaakt.
34
DE GROOTSTE OORLOG OOIT Riemer van der Veen
G
elukkig ben ik niet lang na 19 september jarig. Op die dag verscheen namelijk de nieuwe Thucydidesvertaling van Wolther Kassies. Die kon ik gelukkig dus voor mijn verjaardag krijgen van een groep literaire classici. Met dit cadeau ben ik erg blij en mijn hoge verwachtingen zijn zeker waargemaakt. Mijn interesse voor deze vertaling was gewekt toen Laverna speciaal voor haar leden de man uitnodigde om een lezing te komen geven op 29 oktober. Omdat slechts twintig belangstellenden de Doelenzaal bezetten, leek het een wat zielige bedoening, deze speciale lezing, maar dat vond Kassies niet. Hij schoof zijn tafel wat dichterbij en begon enthousiast te vertellen. Hij begon met de historische achtergronden die leidden tot de Peloponnesische oorlog, vastgelegd in Thucydides’ eigen Pentekontaetia, en met het uiteenzetten van onze kennis over Thucydides’ leven. Hiermee leidde Kassies ons over bekend terrein, maar wist hij telkens net iets meer te vertellen dan we al wisten. Zo was deze inleiding goed te volgen voor mensen die nog nooit Thucydides hadden gelezen, maar bevatte zij ook nieuwe informatie voor degenen die het vak Thucydides met verve hebben afgesloten. In de loop van zijn lezing werd duidelijk dat Kassies een erg goede verteller is. Daarnaast maakte hij een interesssante uitweiding over zijn ervaringen als vertaler. Zo wilde hij het boek de titel ‘De grootste oorlog ooit’ meegeven, maar dat vond de uitgever met het oog op de omvang van oorlogen uit moderner tijden niet helemaal toepasselijk. Deze titel is nu op de achterkant van het boek terechtgekomen. Door dit soort anekdotes wist hij zijn verhaal flink wat leven in te blazen, een vaardigheid die hij ongetwijfeld aan zijn jarenlange leservaring heeft overgehouden. In het vervolg van zijn lezing belichtte Kassies Thucydides meer als literator. Hij gaf voorbeelden van de invloed van de sofisten op zijn werk. Zo zou Thucydides’ werk sterk beïnvloed zijn door Gorgias, hetgeen te zien is aan de manier waarop Thucydides zijn redevoeringen opbouwt. Op de vraag of Thucydides zelf als volgeling van Gorgias deze redevoeringen zo gestileerd heeft, of alleen geprobeerd heeft de redevoeringen zo waarheidsgetrouw mogelijk weer te geven, antwoordde Kassies dat hij geen idee had. Dat is ook niet te achterhalen, ook al is het een interessante vraag, voegde hij toe. De receptie van Thucydides kwam eveneens aan bod. In de oudheid stond deze 35
man al bekend als een groot schrijver. Verschillende auteurs hebben geprobeerd zijn werk te voltooien, van wie Xenophon de bekendste is. Tevens oogstte Thucydides in de oudheid veel lof voor zijn stijl, al kreeg hij er ook kritiek op. Dionysius van Halicarnassus, Demetrius en Longinus zetten Thucydides in hun werk allemaal in zowel positief als negatief daglicht. Dit geeft wel aan hoe grote faam Thucydides nog genoot in de eeuwen die na hem volgden. In het tweede deel van de lezing kregen we een kijkje in de keuken van Wolther Kassies als vertaler. De moeilijke stijl die Thucydides hanteert en de vage woorden die hij gebruikt, worden in elke vertaling anders weergegeven, maar vaak kregen we geen helder beeld van wat Thucydides echt bedoelt. Kassies liet ons zes vertalingen zien van dezelfde passage die ieder op een andere manier het lastige thucydideïsche taaleigen weergaven. Er zaten vertalingen bij die de tekst niet veel begrijpelijker maakten dan het Grieks zelf. Ook de vertaling van Schwartz stond er echter tussen, die ik nog steeds erg scherp vind en die in mijn ogen het best recht doet aan het Grieks. Waarom Kassies het dan nodig vond om een nieuwe vertaling te maken, werd in de zaal gevraagd. Volgens Kassies was Schwartz’ vertaling erg goed, maar miste zij inleidende woorden en werd er voor leken te weinig uitgelegd. Schwartz vond het misschien niet nodig om woorden als efoor, triëre en fyle uit te leggen, maar Kassies wel. Hij heeft meer dan honderd pagina’s met noten hierover, een uitgebreid register en bibliografie en een heel heldere inleiding die interessant is voor leken alsook voor doorgewinterde classici. Deze inleiding komt grotendeels overeen met de lezing die hij voor Laverna heeft gegeven. De vertalingen van Hesiodus en Apollonius die Kassies eerder heeft gepubliceerd, werden al met veel lof ontvangen en deze recente vertaling van Thucydides kan in mijn ogen aan dat rijtje worden toegevoegd. De vertaling is een welkome vervanger van Schwartz door de ingevoegde tussenkopjes en het uitgebreide notenapparaat. Kassies verandert wel veel zinsstructuren, maar dat is bij een schrijver als Thucydides onvermijdelijk. Dat maakt de vertaling alleen niet goed bruikbaar als werkvertaling. De vertaling doet wel recht aan het lastige Grieks van Thucydides zonder onleesbaar te worden. Zoals Kassies zelf in zijn inleiding zegt, vergt het veel concentratie van de lezer om Thucydides in het Grieks te lezen, maar dat geldt zeker ook voor deze mooie vertaling.
36
OH, OH, OXFORD Aniek van den Eersten
O
xford, city of dreaming spires, van beroemde schrijvers, wereldleiders en natuurlijk briljante academici. Een stad en universiteit waar ik vroeger slechts van durfde te dromen, totdat iets minder dan een jaar geleden mijn droom werkelijkheid werd. Eind januari zat ik nietsvermoedend op de bank m’n mail te checken toen er opeens een mailtje van Oxford University op m’n scherm verscheen met de tekst: “I am very pleased to inform you that the Faculty of Classics would like to offer you a place on the MSt in Greek and/or Latin Languages and Literature.” De eerste vier woorden waren eigenlijk al genoeg om mijn hart een sprongetje te laten maken. Ik moest nog wel even de master in Amsterdam afronden, maar dan kon het avontuur echt beginnen. Eenmaal aangekomen in de Britse universiteitsstad was mijn eerste stop Balliol College. In Oxford ben je namelijk niet alleen verbonden aan de universiteit en je faculteit, maar ook aan een college. Voor masterstudenten is het college voornamelijk van belang voor je accommodatie en, ook niet onbelangrijk, je sociale leven. Balliol bleek een goede keus. Het is één van de progressievere colleges, dus officiële dress codes zijn gelukkig niet aan de orde van de dag. Ook de accommodatie voor masterstudenten laat weinig te wensen over. Waar andere colleges voor masterstudenten moderne accommodatie hebben, verspreid over de buitenwijken van de stad, heeft Balliol naast het hoofdgebouw in het centrum, waar de bachelorstudenten wonen, een vergelijkbaar accommodatiegebouw voor masterstudenten, Holywell Manor. Wij noemen het hoofdgebouw dan ook niet de mainsite, zoals andere colleges dat doen, maar de Broad Streetsite (genoemd naar de straat waaraan het ligt). Helaas is mijn kamer niet in Holywell Manor, maar in een gebouw aan de overkant van de weg. Ik heb echter niets te klagen, want mijn kamer wordt inmiddels vanwege de grootte mijn “little palace” genoemd en de keuken in ons gebouw is misschien wel de grootste keuken van alle studentenkeukens in Oxford. Het is de perfecte plek om te vaak thee te gaan halen in de hoop dat er iemand is om je af te leiden van je werk en het is er op donderdagochtend altijd feest als ik samen met een Duitse student Ancient Philosophy, als Balliols eerste cake representatives, taart bak voor de Middle Common Room (MCR). 37
Deze MCR is ook één van de actiefste van Oxford. De MCR is een ontspanningsruimte voor de masterstudenten waar men niet alleen prettig kan verblijven met kranten, loungebanken en koffie, maar ook door de organisatie die zich inspant om ons gelukkig te houden: een soort Laverna, alleen niet voor een bepaalde studie, maar voor de masterstudenten van Balliol. Zij hebben er alles aan gedaan om alle studenten zich zo snel mogelijk thuis te laten voelen. De eerste week zat vol met activiteiten als een echte Engelse picknick die desnoods in de regen was doorgegaan met paraplu’s, een competitie zaklopen en uiteraard een eerste kennismaking met cricket. Hoe leuk het sociale leven ook is, ik ging natuurlijk vooral naar Oxford om er te studeren. Om te beginnen moest ik uitzoeken hoe het hele onderwijssysteem daar nou precies in elkaar zit en dat is nog niet zo simpel. Het zit ongeveer zo: als masterstudent heb je de keuze uit drie options, meestal je scriptie, een leespensum en een secundaire vaardigheid. Die laatste optie kun je echter weer splitsen in twee verschillende vaardigheden en voor het leespensum kun je uit veel verschillende schrijvers en periodes kiezen of zelfs je eigen pensum samenstellen. Moeilijk kiezen dus. Gelukkig had ik zelf al een redelijk goed idee van wat ik wilde doen en ben ik daar maar bij gebleven. Ik hou me nu dus voornamelijk bezig met archaïsche lyriek en papyrologie. Als je dan je opties gekozen hebt, is nog lang niet alles duidelijk. Het is in Oxford namelijk niet zo dat elke optie vaste bijbehorende colleges heeft. Je moet zelf met je supervisor kijken welke colleges voor jou nuttig zijn om bij te wonen. Ik doe zelf papyrologie bij Dirk Obbink en lyriek met Felix Budelmann en Gregory Hutchinson. Het is echt geweldig om colleges en tutorials te hebben van de mensen van wie je normaal alleen de boeken leest. Naast de colleges heb je dan nog seminars, lezingenreeksen vergelijkbaar met de varialezingen, die zijn bedoeld voor alle leden van de faculteit vanaf masterniveau. Bij deze seminars kun je dus ineens in een zaaltje terechtkomen met mensen als Martin West (ja, echt gebeurd bij de allereerste seminar die ik bijwoonde). Kortom, ze houden me wel bezig daar in Engeland. De eerste ‘term’ van acht weken zit er nu op en ik heb waanzinnig veel geleerd. En hoewel ik het leuk vind om weer even terug te zijn in Nederland, ben ik ook blij dat ik straks aan de andere kant van de Noordzee nog een paar maanden mag genieten van wat Oxford allemaal te bieden heeft.
38
SPOOKVERHALEN UIT DE OUDHEID Aflevering 6 – Philostratos van Athene vertaald door David Omar Cohen
De spooksater
N
a het bezoek aan de waterval bleef Apollonios’ reisgezelschap overnachten in een klein Aithiopisch dorp, waar ze het avondmaal gebruikten. De sfeer was serieus maar ontspannen. Op een gegeven moment begonnen plots de vrouwen in het dorp te schreeuwen: ze riepen elkaar op iets te achtervolgen en te vangen, en bevalen de mannen hieraan mee te doen. Die pakten op hun beurt stokken, stenen en al wat maar onder handbereik was en vielen hun vrouwen bij in hun geschreeuw met de woede van mannen, van wie het huwelijk geweld aangedaan is. Het dorp werd namelijk al tien maanden lang bezocht door een spooksater, die vrouwengek was en, naar gezegd werd, al twee vrouwen die hij bijzonder heftig bemind leek te hebben gedood had. Apollonios’ reisgezelschap raakte door het geschreeuw in paniek, maar hij zei: “Wees niet bang! Een sater is datgene, wat hier tekeergaat.” Neilos antwoordde: “Ja, bij Zeus, maar hoewel hij hier al tijden de orde verstoort, hebben wij Aithiopische wijsgeren er niets aan kunnen doen.” Daarop zei Apollonios dat er tegen dit soort creaturen een middel was, waarvan gezegd werd dat Midas het gebruikt had. “Midas stamde namelijk af van saters, zoals je aan zijn oren kon zien. Er kwam dan ook een keer een sater naar hem toe, die bijzonder luidruchtig feest ging vieren en niet alleen erbij zong, maar ook nog fluit ging spelen. Midas, meen ik, hoorde van zijn moeder dat men een sater met wijn moest lokken en in slaap moest laten vallen om hem weer geestelijk gezond te maken en bij zinnen te brengen. Daarop ging hij naar de bron bij zijn paleis, gooide daar wijn in en stuurde vervolgens de sater erop af, die ervan dronk en gevangen genomen werd. Ik kan u bewijzen, dat dit geen verzinsel is: we gaan naar de dorpsleider. Als het bestuur over wijn beschikt, zullen we die voor de sater vermengen, zodat hem hetzelfde zal overkomen als de sater van Midas.” Dit leek iedereen een goed voorstel. Apollonios goot vier Egyptische amforen leeg in een wijnkuip waar de schapen in het dorp uit dronken, en riep vervolgens op mysterieuze wijze en onder het uiten van een aantal dreigementen de sater naar zich toe. Die vertoonde zich niet, maar men kon 39
de wijn zien verdwijnen, alsof hij opgedronken werd. Toen hij op was, zei Apollonios: “De sater slaapt. Laten we nu vrede met hem sluiten,” waarna hij de dorpelingen naar een nimfengrot leidde, die op ongeveer dertig meter van het dorp lag. Er lag inderdaad een slapende sater in. Maar Apollonios verbood de dorpelingen hem te verwonden of tegen hem tekeer te gaan, aangezien zijn razernij tot een einde was gekomen.
40
MET BETREKKING TOT DE RELATIE EN HAAR RELATIE TOT DE KLASSIEKEN Jacob Kaandorp
I
n het vorige nummer van de Wau schreef Thomas Hart een stukje over een fenomeen wat hem al in zijn eerste jaar was opgevallen: dat er geregeld liefdes opbloeien tussen classici. Dat is inderdaad een opmerkelijk verschijnsel, want hoewel classici buitengewoon veel met elkaar omgaan, is het aantal relaties in andere hechte groepen vermoedelijk vaak lager (de opleidingsafdeling van Seattle Grace Hospital uitgezonderd). Ook ikzelf ben een wederhelft in een klassiek liefdeskoppel. Ik hoop mijn kinderen ooit te vertellen dat het eerste waar hun moeder en ik het over gehad hebben het aantal relaties onder classici betrof. “Dat is niet gezond en ik vind dat je dat niet moet willen.” We bleken het zo met elkaar eens te zijn dat we voor elkaar gemaakt leken. De rest is geschiedenis. Vele classici leven inmiddels gelukkig samen onder één dak: soms met gezelschap dat ze klassieke namen als Nestor of Olympia hebben gegeven, soms is de gedeelde interesse vooral lekker eten. In alle gevallen betekent samenwonen in elk geval een imposante boekenkast en een partner die begrijpt dat een tentamen over 2000 regels een opgave kan zijn. De heer Hart eindigt zijn bespiegelingen daarentegen met weinig vleiende woorden: “misschien is het wel zo dat we onbewust en uit een soort van diepevolutionaire overlevingsdrang voor elkaar kiezen omdat we weten dat we op elkaar aangewezen zijn. Soort zoekt soort. In elk geval wordt er op die manier voor klassiek georiënteerd nageslacht gezorgd. En sterft de classicus niet uit.” Hoewel er op deze woorden genoeg valt aan te merken (Wordt er niet voor veel meer klassiek georiënteerd nageslacht gezorgd als de classici een partner buiten de studie zoeken? Is de dodo ondanks deze strategie niet ook uitgestorven? Komen liefde en seks niet altijd voort uit “diepevolutionaire overlevingsdrang”?) gaat de heer Hart in de alinea ervoor nog een stap verder: “classici beminnen anderen omdat ze niemand anders kunnen vinden.”
41
Ik heb besloten van mijn hart geen moordkuil te maken. Hier wordt bij monde van de echte zwartkijker geformuleerd dat de meeste classici uit pure wanhoop omdat ze toch iets moeten met hun surplus aan Romantische gevoelens deze gevoelens dan maar voor elkaar gaan uiten. De gemiddelde classicus is te onhandig of te welbespraakt om in een bar zijn wereld van vers bloed te voorzien. Deze conclusie komt extra hard aan omdat de heer Hart zelf bij mijn beste weten zijn relaties heeft gevonden buiten de opleiding. Moeten we impliciet aannemen dat de heer Hart vanwege een imposante waterpolotorso wegkomt met openingszinnen als ‘Wat studeer je?’,
terwijl zijn studiegenoten in een hoek jaloerse blikken werpen? Dit gaat mij aan het hart, dit is, om het zo te zeggen, hart tegen Hart. Hoog tijd hier iets tegenin te brengen. Laten we vaststellen dat de classicus een superieur wezen is. De classicus is hoogopgeleid en welbespraakt. De classicus heeft een gezonde weerzin tegen ondoordachte vernieuwingen. Hij heeft het hart van goud, op de tong en op de juiste plaats. Bij vakken als Wetenschapsfilosofie haalt de student (G)LTC steevast het hoogste cijfer. De classicus doet niet aan sport, maar meent onderwijl wel te kunnen voetballen, beachvolleyballen en levendstrategoën. 42
Deze classicus haalt zijn neus op voor daten beneden zijn stand en waterpolo. Deze classicus is bereid om een jaar rond te lopen met onbeantwoorde Romantische gevoelens omdat de Idee Geliefde bezet is of homoseksueel. Deze classicus houdt een eeuwenoud geslacht in stand zoals de farao’s dat deden, de Romeinse equites en de tovenaars uit de wereld van J.K. Rowling. Maar niet met eunuchs, verstandshuwelijken of sorteerhoeden, maar met liefde. Dat is inderdaad opmerkelijk, maar verdient meer aandacht dan een snel geschreven artikeltje in de Wau.
43
NAWOORD Marko van der Wal
L
iefde binnen het classiciwereldje, dat is een vervanmijnbedshow. Eén keer ben ik in de verleiding gekomen, maar toen ik daar gehoor aan gaf werden mijn avances nogal prematuur afgekapt. Mijn eerste grote liefde was een socioloogpoliticoloog met eurofiele inslag, en de discussies ’s avonds op de bank gingen dan ook steevast over politiek en literatuur. Er was dus wel degelijk sprake van een evenwichtige relatie qua interesses, daarvoor hoefde het dus heus geen klassieke classicusclassicusverhouding te zijn. We gingen weliswaar op een gegeven moment uit elkaar, maar dat was vanwege systematische bijslaap. Ik leerde van die relatie in ieder geval dat het superioriteitsgevoel van de meeste classici volstrekt misplaatst is – en niet alleen dat van de classici. Waarom? Omdat een socioloogpoliticoloog zich van nature ook hoger op de ladder vindt staan dan laten we zeggen een algemeen cultuurwetenschapper. Iedereen vindt zichzelf nu eenmaal een klein beetje beter dan de rest, dat is ingebakken. Liefde heeft met superioriteitsgevoel niets te schaften. Bovendien is uit jagen gaan buiten het perk van de klassieken niet hetzelfde als downdaten. (Dat is een theoretische oplossing voor de toenemende groep hoogopgeleide singlevrouwen, die moeten dan maar met loodgieters en straatvegers aan de haal.) Misschien mis ik hier het punt, maar als je met z’n tweeën op een gelijkwaardig niveau kan praten over van alles en nog wat, dan maakt het toch niet uit waar iemand voor opgeleid is? Hoogstens kun je een voorkeur hebben, bijvoorbeeld liever iets geesteswetenschappelijks dat een econometrist. Alleen valt daar niets mee te beginnen op het moment dat je zomaar in het wild iemand tegenkomt van wie je spontaan slappe knieën krijgt. En diegene blijkt dan ingenieur te zijn. Zeg je dan nee uit principe? Natuurlijk begrijp ik dat classici vaak voor elkaar kiezen, maar dat heeft niet per definitie te maken met de mantra ‘soort zoekt soort’. Het is maar een kleine groep mensen, die sowieso vrij hecht opereert zowel binnen de studie als daarbuiten. Ik volg de nieuwe tvserie Utopia niet, maar het wachten is op het eerste gefrunnik, net zoals vroeger bij Big Brother. Schep een kader, een studie of een beloofde utopie, en zie dat mensen ineens konijnen worden.
44