OVERZICHT De Raad Aanvang: Tijd
24-11-2015 19:00
Raadzaal 1.02
19:00 Raadsacademie: Circulair inkopen van ambitie naar praktijk in Amersfoort 19:30 pfh: Kemmerling secr: Van Kan
Molendijkzaal 0.01
Vermeerzaal 1.03
Amersfoortse Monitor Sociaal Domein 2015 pfh: Imming secr: de Korte
Geheimhouding op bestuurlijke stukken pfh: Bolsius secr: Bongers
20:00
Vragen raadsleden aan college
20:15
Tijd
Het Plein
Informatie over nieuwe website amersfoort.nl en nieuwe lay-out van het raadsinformatiesysteem (Politiek Portaal) Presentatie Fotoboek ’Die ander gesig van Amersfóórt’ Presentatie Boek ‘Twee keer valse start: vijf jaar rommelen met kunsthal KAdE’
Raadzaal 1.02 HB
20:30 01. Vaststelling agenda Besluit zonder debat, met moties en amendementen 02. Westelijke ontsluiting: ontwerp, vooroverlegnota en ontwerpbestemmingsplan
pfh: Buijtelaar
Besluiten zonder debat 03. Begrotingswijziging 2015.1 GGD regio Utrecht
pfh: Imming
04. Beleid “Zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten” 05. Parkeerverordening 2016 en Verordening Parkeerbelastingen 2016
pfh: Kemmerling pfh: Buijtelaar
06. Vaststellen verslagen en besluitenlijsten oktober 2015 Motie 07. Motie 2015-209M OPA 400 jaar Johan van Oldenbarnevelt 08. *Motie 2015-235M SP De Horsten 09. *Motie 2015-236M D66 Verbetering communicatie huurders en Alliantie
1
pfh: Houwing
Voorzitter: L. Bolsius Wnd. griffier: M. Bongers Datum: Aanvang:
dinsdag 24 november 2015 20:30
01. Vaststelling agenda
Besluit zonder debat, met moties en amendementen 02. Westelijke ontsluiting: ontwerp, vooroverlegnota en ontwerpbestemmingsplan
Besluiten zonder debat 03. Begrotingswijziging 2015.1 GGD regio Utrecht 04. Beleid “Zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten” 05. Parkeerverordening 2016 en Verordening Parkeerbelastingen 2016 06. Vaststellen verslagen en besluitenlijsten oktober 2015
Motie 07. Motie 2015-209M OPA 400 jaar Johan van Oldenbarnevelt 08. *Motie 2015-235M SP De Horsten 09. *Motie 2015-236M D66 Verbetering communicatie huurders en Alliantie
01. Vaststelling agenda
02. Westelijke ontsluiting: ontwerp, vooroverlegnota en ontwerpbestemmingsplan De raad wordt gevraagd de nadere uitwerking van het ontwerp van de Westelijke ontsluiting en de vooroverlegnota “Westelijke ontsluiting” vast te stellen. Tevens wordt gevraagd met deze vaststelling de eerder vastgestelde nota’s van randvoorwaarden ten aanzien van de Westelijke ontsluiting te doen vervallen. Tot slot wordt gevraagd het ontwerpbestemmingsplan “Westelijke ontsluiting” voor een ieder ter inzage te leggen in het kader van de formele procedure van het bestemmingsplan. Besproken in De Ronde van 6 oktober 2015. Raadsvoorstel Westelijke ontsluiting - ontwerp, vooroverlegnota en ontwerpbestemmingsplan (pdf) Bijlage - Ontwerptekening Westelijke ontsluiting (pdf) Bijlage - Afwegingsnotitie bij ontwerptekening (pdf) Bijlage - Toetsing aan 1e set van randvoorwaarden (pdf) Bijlage - Toetsing aan tweede set randvoorwaarden (pdf) Agenda 6 oktober 2015 (bevat overige bijlagen)
03. Begrotingswijziging 2015.1 GGD regio Utrecht Conform artikel 44 lid 4 van de Gemeenschappelijke Regeling GGD regio Utrecht wordt de gemeenteraad in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over de begrotingswijziging 2015.1 naar voren te brengen. Omdat het een beperkt aantal wijzigingen betreft die geen invloed hebben op de hoogte van de inwonersbijdrage wordt voorgesteld om geen zienswijze in te dienen. Raadsvoorstel Begrotingswijziging 2015.1 GGD regio Utrecht (pdf)
04. Beleid “Zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten” De raad wordt gevraagd het beleid voor “Zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten” en de hier bij behorende zienswijzennota vast te stellen. Tevens wordt de raad gevraagd dit beleid als gebiedsgerichte criteria op te nemen in de nieuwe Welstandsnota. Dit nieuwe beleid voor zonnepanelen geeft pandeigenaren met concrete regels duidelijkheid en biedt de mogelijkheid gebruik te maken van zonne-energie, als dit niet ten koste gaat van monumentale waarden en het historisch stadsbeeld. Raadsvoorstel Beleid “zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten” (pdf) Bijlage - Zienswijzennota Beleid “zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten” (pdf) Bijlage - Beleid “zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten” (pdf)
05. Parkeerverordening 2016 en Verordening Parkeerbelastingen 2016 De raad wordt gevraagd de Parkeerverordening 2016 en Verordening Parkeerbelastingen 2016 vast te stellen. Hierin zijn een aantal inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de verordeningen voor 2015: de parkeertarieven zijn voor 2016 volgens de consumentenprijsindex (CPI-index) aangepast; de hoogte van de naheffingsaanslag is geactualiseerd; de locaties van de oplaadplaatsen voor elektrische auto’s zijn geactualiseerd; de vergunninguitgifte wordt verder gedigitaliseerd; de raad verleent het college bevoegdheid voor het beperkt uitbreiden van vergunningzones; de mogelijkheid van het aanwijzen van 2-uurs-plaatsen wordt geïntroduceerd; het gebied van het Eemplein en De Nieuwe Stad wordt A3-vergunninggebied. Raadsvoorstel Parkeerverordening 2016 en Verordening Parkeerbelastingen 2016 (pdf) Parkeerverordening 2016 (pdf) Verordening Parkeerbelastingen 2016 (pdf)
06. Vaststellen verslagen en besluitenlijsten oktober 2015
07. Motie 2015-209M OPA 400 jaar Johan van Oldenbarnevelt Omdat de stemmen staakten op 10 november 2015, dient op grond van art 32 lid 4 Gemeentewet de motie in een volgende vergadering opnieuw in stemming te worden gebracht. Motie - 2015-209M OPA 400 jaar Johan van Oldenbarnevelt (pdf)
08. *Motie 2015-235M SP De Horsten Motie - 2015-235M SP Renovatie de Horsten (pdf)
09. *Motie 2015-236M D66 Verbetering communicatie huurders en Alliantie Motie - 2015-236M D66 Verbetering communicatie huurders en Alliantie (pdf)
Gemeente Amersfoort
RAADSVOORSTEL
Van Aan Portefeuillehouder
: Burgemeester en Wethouders : Gemeenteraad : Wethouder J.C. Buijtelaar
B&W-vergadering De Ronde Agenda Het Besluit Vastgesteld besluit
: 22-09-2015 : 06-10-2015 : 24-11-2015 :
Reg.nr. Datum Agendapunt
: 5072839 : 22 september 2015 :
TITEL Westelijke ontsluiting - ontwerp, vooroverlegnota en ontwerpbestemmingsplan
BESLISPUNTEN 1. De nadere uitwerking van het ontwerp van de Westelijke ontsluiting, zoals vastgelegd in ontwerptekening Westelijke ontsluiting Amersfoort d.d. 10 juli 2015 met bijbehorende afwegingsnotitie vast te stellen. De nadere uitwerking betreft: a. Het verplaatsen van het parkeerterrein van het Bosbad / AMHC naar een strook grond grenzend aan de hockeyvelden en het inrichten van het huidige parkeerterrein als ecologische hoofdstructuur (EHS); b. Inrichting van de Barchman Wuytierslaan Noord met een berm van zes meter tussen hoofdrijbaan en fietsstraat; c. De aanleg van een toekomstbestendige verkeersaansluiting ter plaatse van het Dierenpark Amersfoort; d. Het mogelijk maken van de bouw van een parkeergarage op de plaats van het parkeerterrein van het Dierenpark; e. Het mogelijk maken van de aanleg van een parkeerterrein op de “maisakker” van de Mgr. Blomstichting; f. De aanleg van een fietsbrug over het spoor ter plaatse van de Barchman Wuytierslaan; g. De aanleg van een toegang tot de Bernhardkazerne rechtstreeks op de Westelijke ontsluiting voor konvooien en in geval van calamiteiten; h. Het oostwaarts opschuiven van de hoofdrijbaan over een afstand van twee meter ter plaatse van het tankstation langs de Daam Fockemalaan; i. Het inrichten van de Daam Fockemalaan tussen de Barchman Wuytierslaan en de Prins Frederiklaan als verkeersluwe straat; j. Het inzetten op boswetcompensatie in het gebied tussen de A.P. Hilhorstweg en de Eem, in de gemeente Soest, direct grenzend aan de gemeente Amersfoort; k. Het inzetten op natuurverrijking in het gebied langs de A.P. Hilhorstweg in de gemeente Soest, direct grenzend aan de gemeente Amersfoort; 2. Met het vaststellen van de nadere uitwerking van het ontwerp de eerder vastgestelde nota’s van randvoorwaarden ten aanzien van de Westelijke ontsluiting te doen vervallen; 3. De beantwoording van de reacties van de vooroverlegpartners en de stakeholders overeenkomstig de vooroverlegnota “Westelijke ontsluiting” vast te stellen; 4. Het ontwerpbestemmingsplan “Westelijke ontsluiting” voor een ieder ter inzage te leggen in het kader van de formele procedure van het bestemmingsplan.
Inlichtingen bij:
F.W.J. van Vliet, DIR/PP, (033) 469 49 38
Gemeente Amersfoort raadsvoorstel 5072839 pagina 2
AANLEIDING Bij de definitieve keuze voor variant 7B op 9 juli 2013 en 17 december 2013, heeft uw raad besloten dat het (concept)ontwerpbestemmingsplan zal worden geagendeerd in de Ronde, voordat het ter inzage wordt gelegd. Ons college heeft, conform de opdracht van uw raad, het ontwerp gezamenlijk met de provincie nader uitgewerkt, in overleg met de stakeholders. Tijdens een reeks van bijeenkomsten hebben partijen advies gegeven over de gepresenteerde voorstellen en vond gedachtewisseling plaats. Ook zijn alle vereiste en benodigde onderzoeken uitgevoerd voor deze fase van het ontwerp en het bestemmingsplan. Ontwerpbestemmingsplan Het ontwerpbestemmingsplan maakt een nieuw tracé mogelijk dat loopt vanaf de Stichtse Rotonde, verdiept liggend via het kazerneterrein van de Prins Bernhardkazerne en parallel aan de Aletta Jacobslaan, met een fietsviaduct en een onderdoorgang voor autoverkeer onder het spoor door en vervolgens grotendeels via het bestaande wegtracé van de Barchman Wuytierslaan. Het plangebied van het ontwerpbestemmingsplan beslaat het gebied van het tracé zelf, de herinrichting van de Daam Fockemalaan, het terrein van Onze Lieve Vrouwe ter Eem, het terrein van de Kabouterhut, een deel van het terrein van Dierenpark Amersfoort, een deel van het terrein van het klooster van de Mgr. Blomstichting en een deel van het Sportpark Birkhoven. Het ontwerpbestemmingsplan is nu in de fase gekomen van de formele procedure. In de notitie “Rol van de raad in RO procedures” is vastgelegd dat uw raad wordt geïnformeerd over ons voornemen om een formele bestemmingsplanprocedure te starten. Op 17 december 2013 heeft u besloten voor het benodigde bestemmingsplan een aangepast model 1 procedure toe te passen. Dit houdt in dat het (concept)ontwerpbestemmingsplan actief geagendeerd wordt in de Ronde, voordat het ter inzage wordt gelegd.
HISTORIE Aan dit voorstel zijn verschillende besluitvormingsmomenten van en informatiemomenten aan uw raad voorafgegaan, o.a.: - 16 februari 2010 – uw raad besluit voor de verkeerskundige ontsluiting van Amersfoort-West een aantal alternatieven door het college te laten uitwerken. - 1 maart 2011 – uw raad stelt randvoorwaarden vast waaraan de oplossing voor de verbeterde doorstroming van het verkeer aan de westkant van Amersfoort moet voldoen en de wijze waarop de participatie van belanghebbenden wordt vormgegeven. - 20 december 2011 – uw raad besluit tot het verder uitwerken van de meest realistische oplossingsrichtingen en om de consequenties daarvan in beeld te brengen. - 26 februari 2013 – de afspraken met betrekking tot een voorkeursoplossing voor de westelijke ontsluiting zijn vastgelegd in de ‘Nota van randvoorwaarden Westelijke ontsluiting’, die is vastgesteld door de coalitiepartijen, als bijlage bij het coalitieakkoord 2013-2014. - 9 juli 2013 – gelet op de effecten op het verkeer, het milieu, de leefbaarheid en de inpasbaarheid kiest uw raad voor variant 7B. - 17 december 2013 – uw raad maakt een definitieve keuze voor tracé 7B. De financiële dekking voor variant 7B is verzekerd. Het tracé voldoet aan de criteria die VERDER stelt en met het aanleggen van het tracé wordt de doorstroming van het verkeer vanaf 2020 wezenlijk verbeterd. Andere varianten zijn daarmee niet meer aan de orde.
BEOOGD EFFECT Het tracé 7B is uitgewerkt op basis van eerdere besluitvorming, de nota’s van randvoorwaarden, nadere onderzoeken en overleggen met de direct betrokkenen. Na vaststelling van dit uitgewerkte ontwerp wordt de aanbesteding van de aanleg van de Westelijke ontsluiting voorbereid. Het ontwerpbestemmingsplan is de juridisch-planologische vertaling van het uitgewerkte ontwerp van de Westelijke ontsluiting. Ook maakt het bestemmingsplan het mogelijk een deel van de gevolgen van de aanleg van de weg op te vangen, zoals de herbouw van de te slopen woning op het terrein van Onze Lieve Vrouwe ter Eem, de bouw van een parkeergarage ten behoeve van het Dierenpark Amersfoort, dan wel de aanleg van een parkeerterrein op het terrein van de Mgr. Blomstichting, het creëren van nieuwe ruimte voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) bij Sportpark Birkhoven en de aanleg van een ecoduct.
Gemeente Amersfoort raadsvoorstel 5072839 pagina 3
ARGUMENTEN 1.1 Het ontwerp is een goede uitwerking van de het raadsbesluit over tracé 7B, de uitgevoerde onderzoeken en de afstemming met betrokkenen. a) Door het verplaatsen van de parkeerplaatsen van het bosbad en AMHC kan de huidige parkeerplaats worden ingericht als ecologische hoofdstructuur. Daarmee wordt een ontbrekende ecologische schakel richting de Eemvallei ingevuld. Dit is een belangrijke plusmaatregel om de verschuiving van het noordelijk deel van de Barchman Wuytierslaan te compenseren. b) Met een berm van zes meter breed tussen de hoofdrijbaan en de fietsstraat op de Barchman Wuytierslaan Noord krijgt de weg de gevraagde groene inpassing en wordt de barrièrewerking voor ecologie beperkt, e.e.a. mede op verzoek van bewoners. c) Vanwege de toename van het aantal bezoekers van het Dierenpark wordt gekozen voor een inrichting van de verkeersaansluiting die meer verkeer kan verwerken en daarmee meer toekomstbestendig is. d,e) De gesprekken met het Dierenpark over de wijze waarop de afname van het aantal parkeerplaatsen wordt gecompenseerd, zijn nog in volle gang. Vooruitlopend op een definitieve keuze worden twee locaties aangemerkt en mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan één van deze beide opties wordt opgenomen. f) De fietsbrug zorgt voor een comfortabele, verkeersveilige en sociaal veilige kruising met het spoor voor langzaam verkeer en scoort op deze aspecten beter dan een fietstunnel. Met de keuze voor een fietsbrug wordt invulling gegeven aan de wens van uw raad; g) Een rechtstreekse aansluiting op de Westelijke ontsluiting voor minder dan 12 konvooien per jaar en in geval van calamiteiten is een belangrijke wens van de gebruikers van de Bernhardkazerne en kan eenvoudig worden gerealiseerd. De extra aansluiting geeft geen extra overlast voor de omgeving. h) Door de hoofdrijbaan twee meter op te schuiven ter plaatse van het benzinestation wordt ook hier invulling gegeven aan de gevraagde groene inpassing en wordt de verkeersveiligheid vergroot; i) Voor de Daam Fockemalaan is in overleg met aanwonenden een ontwerp opgesteld, waarbij de hoofdrijbaan wordt ingericht als fietsstraat. Daarmee wordt recht gedaan aan de belangrijke fietsroute en krijgt de straat een groene uitstraling; j) Boscompensatie op deze locatie langs de Eem draagt bij aan de ecologische verbinding tussen Birkhoven en de Eem en aan de groene inrichting van deze rand van de stad. Van de mogelijke locaties voor boscompensatie ligt deze plek bovendien het dichtst in de buurt van de projectlocatie; k) Samen met de boscompensatie langs de Eem ontstaat een waardevol natuurgebied dat de ecologische verbinding tussen Birkhoven en het EHS-gebied langs de Eem versterkt. In de bijgevoegde Afwegingsnotitie treft u een beschrijving van de uitwerking van het ontwerp met de afwegingen die daaraan ten grondslag liggen.
2.1 De eerder vastgestelde nota’s van randvoorwaarden zijn adequaat vertaald in het ontwerp Tot twee maal toe heeft uw raad een nota van randvoorwaarden vastgesteld voor de Westelijke ontsluiting. De eerste maal op 1 maart 2011en de tweede maal een andere Nota van randvoorwaarden op 26 februari 2013. Beide nota’s zijn leidend geweest bij het opstellen van het ontwerp. In bijlage 4 en 5 bij het ontwerp is een toetsing aan beide nota’s opgenomen. Ons college heeft geoordeeld dat het verstandig is om op enkele punten af te wijken van de gestelde randvoorwaarden, om daarmee de beoogde kwaliteit te realiseren. Met het vaststellen van het ontwerp wordt een eenduidig kader gesteld als basis voor de aanbesteding van het project.
3.1 De reacties van vooroverlegpartners en stakeholders zijn zorgvuldig afgewogen Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in februari 2015 uitgezet bij in totaal 35 vooroverlegpartners en stakeholders. Wij hebben 25 reacties ontvangen, waarvan een aantal zeer uitvoerig zijn. Voor een uitgebreide samenvatting van de reacties verwijzen wij naar de bijgevoegde vooroverlegnota (bijlage 8). In de reacties komt een aantal onderwerpen meerdere keren terug. Deze onderwerpen worden in paragraaf 2.2 van de vooroverlegnota besproken.
Gemeente Amersfoort raadsvoorstel 5072839 pagina 4
Het gaat dan om de volgende thema’s: I. Nut en noodzaak Bij de raadsbesluiten over de Westelijke ontsluiting zijn de verkeerskundige nut en noodzaak aangetoond met verkeersmodelberekeningen, die voor het concept-ontwerpbestemmingsplan zijn geactualiseerd. Zonder maatregelen zakt de gemiddelde doorstroomsnelheid in de avondspits op de Westelijke ontsluiting tot 10 km/u (bij een maximumsnelheid van 50km/u). Variant 7B haalt een gemiddelde doorstroomsnelheid van ruim 40 km/u in de spitsen. In bijlage 9 en 10 bij het bestemmingsplan worden nut en noodzaak toegelicht en treft u een uitleg bij het toegepaste verkeersmodel. Naast de verkeerskundige nut en noodzaak worden ook knelpunten opgelost t.a.v. de balans tussen de aanwezige functies en infrastructuur, de verbindingen tussen wijken, leefbaarheid en ecologie. Het geheel aan maatregelen levert een positief Kosten-Baten saldo op van €104 tot €120 miljoen (MKBA, bijlage bij raadsbesluit van 9 juli 2013). II. Participatie Er is een intensief participatietraject gevolgd. Zoveel mogelijk is rekening gehouden met de inbreng van de omwonenden, ook bij de verdere inrichting van het gebied. Uit de reacties blijkt dat er verschillend tegen de participatie en de uitkomsten daarvan wordt aangekeken. Wij begrijpen dat niet iedereen tevreden is met de uitkomsten, maar zijn van mening dat wij zorgvuldig met de participatie zijn omgegaan, in lijn met de wens en besluitvorming van uw raad. III. Bomen Effect Rapportage en Boscompensatie en Natuurverrijking De Bomen Effect Rapportage (BER) in bijlage 16 geeft inzicht in de aantallen en waarde van de aanwezige bomen (kwaliteit) en het aantal te behouden en te kappen bomen (kwantiteit) in het plangebied. Naar aanleiding van de BER is het ontwerp op een aantal onderdelen aangepast, zoals het tracé van het fietspad langs de BW-laan Noord en de inrichting van de parkeerplaats bij restaurant De Kabouterhut. De overige adviezen worden meegenomen in de Boom Effect Analyse en het boombeschermingsplan. Gegeven het totale maatregelenpakket – wettelijk, bovenwettelijk en verrijking – (bijlage 17 en 18) wordt geconcludeerd dat natuur en ecologie in en rond het plangebied verrijkt en versterkt wordt ten opzichte van de huidige situatie. Niet alleen wordt de barrièrewerking van met name het noordelijke gedeelte van de BW-laan sterk verminderd, ook worden verbindingen naar de omgeving versterkt en worden biotopen en leefgebieden van soorten kwalitatief en kwantitatief verbeterd. IV. Cultuurhistorische waarden Het tracé van de westelijke ontsluiting is gedeeltelijk over het terrein van het voormalige kloosterscholen- en internaatcomplex van Onze Lieve Vrouw ter Eem geprojecteerd. De gevolgen hiervan op het rijksmonument zijn nader onderzocht. Aangezien de weg verdiept is aangelegd en van afstand door een lage geluidswal onzichtbaar is gelegen blijven de representatieve en de landschappelijke tuinen geheel in tact. De oprijlaan wordt vanaf de Prins Frederiklaan via een nieuw te bouwen viaduct toegankelijk. Hiermee wordt de zichtas vanaf de Prins Frederiklaan op de toren van de kapel hersteld c.q. versterkt. Ook de nieuw geplaatste toegangspoort moet dit beeld versterken. Aan de uitwerking van het viaduct, de toegangspoort met muur en hekwerken, alsmede aan de herbouw van de conciërgewoning worden in het bestemmingsplan specifieke eisen gesteld. Bijlage 11 is een landschappelijke analyse behorende bij het totale plan.
4.1 Start procedure nodig om de Westelijke ontsluiting te kunnen realiseren Voor de aanleg van de Westelijke ontsluiting is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. De nadere uitwerking van het tracé, met de keuzes die daarbij horen, wordt hiermee vertaald naar een bindend juridisch kader. Binnen dit kader zal het project worden gerealiseerd.
Gemeente Amersfoort raadsvoorstel 5072839 pagina 5
KANTTEKENINGEN Het ontwerp wijkt op onderdelen af van eerdere besluitvorming In de nadere uitwerking van het ontwerp is het op verschillende aspecten verstandig gebleken om af te wijken van eerdere besluitvorming. Deze zijn expliciet gemaakt bij de beslispunten en worden uitvoerig beschreven in de toelichting bij het ontwerp (bijlage 3).
Boscompensatie en natuurverrijking vinden buiten de gemeentegrenzen plaats Voor de boscompensatie en natuurverrijking wordt ingezet op een gebied langs de A.P. Hilhorstweg in de gemeente Soest, grenzend aan Amersfoort. Deze keuze wijkt af van randvoorwaarde 6.6. (Alle ecologische schade en aantasting (hoe klein ook)wordt gecompenseerd, bij voorkeur in het gebied zelf en zo dit niet lukt, dan binnen Amersfoort, door bijvoorbeeld natuurverrijking). Het belang van de natuur in Birkhoven wordt hier belangrijker geacht dan het niet-overschrijden van de gemeentegrens.
Niet alle wensen van belanghebbenden worden gehonoreerd Gedurende het uitwerken van het ontwerp hebben vele belanghebbenden adviezen gegeven en wensen kenbaar gemaakt. Ons college heeft daar bij de uitwerking goed naar geluisterd en zo veel mogelijk invulling aan gegeven. Desalniettemin heeft ons college niet alle wensen kunnen honoreren. Er zijn partijen die de discussie hierover niet als gesloten beschouwen.
DUURZAAMHEID Net als bij de eerdere besluitvorming vormt de Strategische Milieubeoordeling (SMB) (bijlage 23) het vertrekpunt voor de wijze waarop wij een goede balans vinden tussen de economische, ecologische en meer sociaal-culturele/leefbaarheids aspecten (duurzaamheid) binnen dit project. In de SMB zijn de aspecten van verkeer, milieu, ecologie, landschap, leefbaarheid en gezondheid geïnventariseerd en afgewogen. Het verbeteren van de doorstroming vormde de aanleiding van het project. De Westelijke ontsluiting loopt daarbij door een gebied dat intensief wordt benut met een veelheid aan functies die passen bij deze groene rand van de stad. Door dit intensieve gebruik wordt steeds meer afbreuk gedaan aan een goede ruimtelijke inrichting. Het MUST rapport (hoort bij het raadsbesluit van 16 februari 2010) geeft aan dat de westzijde van Amersfoort een aantal knelpunten kent: De balans tussen de aanwezige functies en infrastructuur is niet meer aanwezig; De verbindingen tussen en vanuit de wijken laten te wensen over; De ecologische verbindingen staan onder druk. In het MUST rapport wordt ook aangegeven dat de uiteindelijke oplossing voor de Westelijke ontsluiting er toe kan bijdragen dat deze knelpunten worden opgelost. Met de aanleg van de Westelijke ontsluiting wordt een kwaliteitslag gemaakt, die beoogt te bewerkstelligen dat functies in het gebied aanwezig blijven en daar op een verantwoorde wijze kunnen vernieuwen. Per saldo treedt een verbetering op van de leefbaarheid van aangrenzende gebieden; lagere geluidbelasting, verbetering luchtkwaliteit, geen doorsnijding, verkeersluwe inrichting van een deel van de Daam Fockemalaan, ontsluiting noordelijk deel Barchman Wuytierslaan via een parallelweg. De ecologie in het gebied wordt versterkt en verrijkt, door o.a. het vergroten van de EHS, het aanleggen van ecologische verbindingen tussen gebieden en het kwalitatief en kwantitatief verbeteren van biotopen. De bereikbaarheid en veiligheid voor fietsers wordt versterkt door de aanleg van een fietsbrug, twee fietstunnels, fietsstraten en de verbreding van fietspaden. Op dit moment wordt de aanbesteding van de Westelijke ontsluiting voorbereid, waarbij duurzaamheid als een onderscheidend criterium wordt meegenomen. Het project biedt door de grote hoeveelheid beton die wordt verwerkt kansen voor circulair inkopen, waarbij gekeken wordt op welke wijze de aanvoer van primaire grondstoffen verminderd kan worden en hoogwaardig hergebruik kan worden gestimuleerd. Op deze wijze kan een relevante bijdrage worden geleverd aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de stad (Afvalloze stad in 2030).
Gemeente Amersfoort raadsvoorstel 5072839 pagina 6
FINANCIËN Kosten of opbrengsten in €
Dekking kosten in €
67,1 mln.
67,1 mln.
Dekking vastgelegd in
60 mln VERDER (beschikking d.d.11-4-2015) 7,1 mln Beter Benutten en Restbudget Randstadspoor met een garantstelling van de Provincie Utrecht d.d.18-10-2013*
* De garantstelling gaat er van uit dat deze bijdrage vanuit Beter Benutten en het Restbudget Randstadspoor geleverd wordt. De aanvraag voor Beter Benutten is inmiddels ingediend en de aanvraag voor het Restbudget Randstadspoor is in voorbereiding.
In het raadsbesluit van 17 december 2013 is een taakstellend krediet vastgesteld van 67,1 mln euro. Dit wordt volledig gedekt door een bijdrage vanuit het programma VERDER en met een garantstelling van de provincie Utrecht voor budget uit de programma’s Beter Benutten en Randstadspoor. De raming van de kosten van het project ziet er als volgt uit: Kosten (mln €) Realisatiekosten, inclusief nader te detailleren, indirecte kosten en risico’s (excl BTW) Verwervingen en planschade (incl. risicoreservering) Planfase (gerealiseerd) Natuurverrijking Inflatie
47,9 12,1 4,4 0,6 2,1
Totaal
67,1
De realisatiekosten zijn geraamd door ingenieursbureau Grontmij conform de SSK-systematiek (bijlage 13b). In deze raming is een risico reservering opgenomen van 15% opgenomen. Voor verwervingen en planschade is een risicoreservering opgenomen van 20%. De kosten voor de planfase betreffen alle gemaakte kosten tot nu toe, inclusief interne uren. Op basis van deze raming heeft ProRail een eigen raming gemaakt (bijlage 13c). Een second opinion op de projectfinanciën is uitgevoerd door AT Osborne (bijlage 14). In deze rapporten wordt geconcludeerd dat het voorliggende ontwerp binnen het taakstellende budget kan worden gerealiseerd en dat de risicoreservering voldoende is voor de fase waarin het project zich bevindt. De financiële onderbouwing is als bijlage 13a bij dit raadsvoorstel gevoegd. Een deel van de onderbouwing, waaronder de SSK raming, wordt niet openbaar gemaakt. Openbaar maken van deze gegevens schaadt de concurrentiepositie van de gemeente in het aanbestedingsproces. Deze gegevens worden onder geheimhouding voor uw raad ter inzage gelegd.
Gemeente Amersfoort raadsvoorstel 5072839 pagina 7
RISICOPARAGRAAF 1. Het budget wordt overschreden Ondanks het feit dat in de raming een passende risicoreservering is opgenomen, bestaat het risico van budgetoverschrijding. Dit risico ligt volledig bij de gemeente. Gezien de omvang van het project zijn beheersmaatregelen van belang. De aanbestedingsstrategie is gericht op het beperken van het risico op budgetoverschrijding. Risicomanagement vormt een integraal onderdeel van de aansturing van het project. 2. Er treedt vertraging op door procedures De kans bestaat dat procedures worden aangegrepen om de aanleg van de weg tegen te houden. In de planning en het budget is daar rekening mee gehouden, o.a. met een beroepsprocedure bij de Raad van State. Ons college richt zich op goed overleg met alle belanghebbenden, zowel in het ontwerp als tijdens de bouw. Daarnaast worden de vereiste procedures met gepaste zorgvuldigheid voorbereid. 3. De samenwerking met ProRail leidt tot budgetoverschrijdingen Als beheerder van het spoor zal ProRail het spoorviaduct aanleggen. Vanwege logische werkgrenzen zullen de werkzaamheden van ProRail een groter gedeelte van de aanleg van de Westelijke ontsluiting omvatten. Gemeente en ProRail hebben verschillende belangen, waarbij de gemeente eindverantwoordelijk is en risicodragend. Er bestaat het risico van budgetoverschrijdingen bij ProRail. Ook bestaat het risico dat de managementkosten hoger zijn door het dubbel uitvoeren van taken. Uw college heeft ProRail vanaf een vroeg stadium betrokken en stuurt aan op een goede samenwerking en duidelijke afspraken. 4. Het budget voor grondverwerving wordt overschreden Naast de bouwkosten vormen de kosten voor grondverwerving een grote kostenpost. Met eigenaren tot overeenstemming komen over de waarde van een perceel kan complex zijn, waarbij vele factoren een rol spelen. Het risico bestaat dat niet alle factoren goed in beeld zijn, waardoor een overschrijding van het budget ontstaat. De gemeente laat zich in het verwervingsproces bijstaan door beëdigd taxateurs. Uit voorzorg wordt het mogelijk gemaakt om na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan over te gaan tot onteigening. Ten slotte is er een risicoreservering van 20% opgenomen in de raming. 5. Boscompensatie kan niet plaatsvinden op de voorgenomen locatie Bij de vaststelling van het bestemmingsplan moet de compensatie in het kader van de boswet geregeld zijn. De kans bestaat dat geen overeenstemming wordt bereikt over de voorgenomen locatie met de eigenaar. Om die reden heeft ons college ook andere mogelijke locaties in beeld gebracht. 6. Door aanwezigheid van zwerfkeien of dichte grindlagen treedt stagnatie op Bij een ander bouwproject aan de westkant van Amersfoort heeft de aanwezigheid van een dichte grindlaag geleid tot stagnatie en extra kosten. Ook voor de Westelijke ontsluiting wordt een diepe bouwput gegraven waarbij zwerfkeien of dichte grindlagen kunnen worden aangetroffen. Er wordt uitgebreid grondonderzoek uitgevoerd, zodat een aannemer zijn werkwijze hierop kan aanpassen. 7. Er worden niet-gesprongen explosieven aangetroffen Uit historisch vooronderzoek is gebleken dat de Westelijke ontsluiting wordt aangelegd in een gebied met verhoogde kans op aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Het aantreffen hiervan leidt tot stagnatie en extra kosten. Op dit moment wordt door een gespecialiseerd bedrijf een projectgebonden risico-analyse uitgevoerd.
Gemeente Amersfoort raadsvoorstel 5072839 pagina 8
8. Er worden archeologische vondsten gedaan Uit vooronderzoek blijkt dat in het gebied mogelijk archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Daarom wordt aanvullend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Indien vondsten worden gedaan kan dit leiden tot stagnatie en extra kosten.
COMMUNICATIEBOODSCHAP EN BETROKKEN PARTIJEN Gedurende de afgelopen twee jaar is het ontwerp van de Westelijke ontsluiting in overleg met direct betrokkenen (aangrenzende bewoners, bedrijven en instellingen) nader uitgewerkt. Om de effecten van de aanleg van de Westelijke ontsluiting daarbij inzichtelijk te maken zijn o.a. filmpjes en 3D-visualisaties (bolfoto’s) gemaakt. Bij het vooroverleg voor het bestemmingsplan zijn naast de gebruikelijke vooroverlegpartners alle partijen die betrokken zijn geweest bij het opstellen van het ontwerp uitgenodigd om te reageren. Deze direct betrokkenen worden nu in kennis gesteld van de ter visie legging van het bestemmingsplan waarbij zij worden gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze. Voor geïnteresseerden is er een publieks-samenvatting gemaakt waarin het ontwerp van de Westelijke ontsluiting per deelgebied en op verschillende aspecten wordt uitgelegd. Zodra het ontwerp is vastgesteld zal de communicatie met de omgeving zich meer gaan richten op de uitvoeringsfase.
VERVOLGSTAPPEN Na het raadsbesluit zal het ontwerpbestemmingsplan ter visie worden gelegd. Ingediende zienswijzen zullen worden behandeld, waarmee in het tweede kwartaal van 2016 het bestemmingsplan ter vaststelling aan uw raad zal worden aangeboden. De verwerving van percelen wordt voortgezet, met minnelijke verwerving als uitgangspunt. Parallel aan dit traject worden de aanbestedingsdocumenten opgesteld, op basis van het vastgestelde ontwerp. Ook worden verschillende ecologische maatregelen vooruitlopend op de aanleg gerealiseerd. Zodra het bestemmingsplan onherroepelijk is, eventueel na een procedure bij de Raad van State, zal voor de nog niet verworven percelen een onteigeningsprocedure worden opgestart. Ook zal vanaf dat moment de aanbesteding van het werk plaatsvinden. In de periode 2017 – 2019 zal het project Westelijke ontsluiting worden gerealiseerd. Voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd heeft u als gemeenteraad de gelegenheid het ontwerpbestemmingsplan Westelijke ontsluiting te bekijken. Het plan staat in dit stadium nog niet op www.ruimtelijkeplannen.nl. U kunt het conceptontwerpbestemmingsplan vinden via de volgende link: http://p-w34.amersfoort.int/Raadsleden/NBG_main.asp. Voor het raadplegen van deze omgeving is een handleiding opgesteld. Deze kunt u lezen door op onderstaand icoon te klikken. Kanttekening hierbij is dat de tijd tussen de periode van verzending van dit raadsvoorstel en de daadwerkelijke start van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan wordt benut voor het optimaliseren van het bestemmingsplan. Bij de formele ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan worden alle definitieve versies van de uitgevoerde onderzoeken als bijlage opgenomen bij het ontwerpbestemmingsplan. Vanwege de hoeveelheid en de omvang van de onderzoeken worden deze onderzoeken nu al zoveel mogelijk openbaar gemaakt (waarbij de komende tijd wordt benut voor een finale check). Handleiding digitale bestemmingsplannen voor raadsleden (juni 2012).lnk
Gemeente Amersfoort raadsvoorstel 5072839 pagina 9
Burgemeester en wethouders van Amersfoort, de secretaris,
Bijlagen
de burgemeester,
Gemeente Amersfoort raadsvoorstel 5072839 pagina 10
Nummer
Rapport/Tekening/Informatie
Bijlagen algemeen Bijlage 1 Raadsbesluit
Opgesteld door
Gemeente
Bijlagen bij Ontwerp Westelijke ontsluiting (ter vaststelling door de raad) Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5
Ontwerptekening Westelijke ontsluiting Afwegingsnotitie bij ontwerptekening Toetsing aan 1e set van randvoorwaarden Toetsing aan 2e set van randvoorwaarden
Grontmij Gemeente Gemeente Gemeente
Bijlagen m.b.t. Ontwerpbestemmingsplan Westelijke ontsluiting Bijlage 6 Bijlage 7 Bijlage 8 Bijlage 9 Bijlage 10 Bijlage 11 Bijlage 12 Bijlage 13a Bijlage 13b Bijlage 13c Bijlage 13d Bijlage 14a Bijlage 14b Bijlage 15 Bijlage 16a Bijlage 16b Bijlage 16c Bijlage 17 Bijlage 18 Bijlage 19 Bijlage 20 Bijlage 21 Bijlage 22
Concept Ontwerpbestemmingsplan http://pw34.amersfoort.int/Raadsleden/NBG_main.asp. Verbeelding (link) http://pw34.amersfoort.int/Raadsleden/NBG_main.asp. Vooroverlegnota Rapport SMB, Strategische Milieubeoordeling Uitleg verkeersmodel Landschappelijke analyse Historisch overzicht besluitvorming Notitie Financiën - SSK-raming (geheim) - Probabilistische raming (geheim) - Overzichtstabel financiën (geheim) Second Opinion kostenraming (geheim) Second Opinion kostenraming Bureauonderzoek Archeologie Bomen Effect Rapportage (BER) - BER: inventarisatie per deel - BER: boomnummers op tekening Rapport Ecologie: Effectstudie natuurwaarden en wettelijke maatregelen natuurwetgeving Rapport Ecologie: Maatregelen in het kader van verrijking en bovenwettelijke compensatie Rapport Geluid: Akoestisch onderzoek Gezondheidseffectscreening Rapport Luchtkwaliteit: Toetsing en effectbeoordeling luchtkwaliteit Rapport Milieu: Bodemscan
Gemeente
Gemeente
Gemeente Bureau Ruimtewerk Gemeente H+N+S landschapsarchitecten Gemeente Gemeente Grontmij ProRail Gemeente AT Osborne AT Osborne Gemeente, Centrum voor Archeologie De Bomenconsulent, Ekootree De Bomenconsulent, Ekootree De Bomenconsulent, Ekootree Bureau Waardenburg
Bureau Waardenburg
Alcedo GGD, regio Utrecht Royal HaskoningDHV Van der Helm Milieubeheer BV
Gemeente Amersfoort
RAADSBESLUIT
Reg.nr.5072839
De raad van de gemeente Amersfoort; op basis van het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 september 2015, sector DIR/PP (nr.5072839); b e s l u i t: 1. de nadere uitwerking van het ontwerp van de Westelijke ontsluiting, zoals vastgelegd in ontwerptekening Westelijke ontsluiting Amersfoort d.d. 10 juli 2015 met bijbehorende afwegingsnotitie vast te stellen; de nadere uitwerking betreft: a. het verplaatsen van het parkeerterrein van het Bosbad / AMHC naar een strook grond grenzend aan de hockeyvelden en het inrichten van het huidige parkeerterrein als ecologische hoofdstructuur (EHS); b. inrichting van de Barchman Wuytierslaan Noord met een berm van zes meter tussen hoofdrijbaan en fietsstraat; c. de aanleg van een toekomstbestendige verkeersaansluiting ter plaatse van het Dierenpark Amersfoort; d. het mogelijk maken van de bouw van een parkeergarage op de plaats van het parkeerterrein van het Dierenpark; e. het mogelijk maken van de aanleg van een parkeerterrein op de “maisakker” van de Mgr. Blomstichting; f. de aanleg van een fietsbrug over het spoor ter plaatse van de Barchman Wuytierslaan; g. de aanleg van een toegang tot de Bernhardkazerne rechtstreeks op de Westelijke ontsluiting voor konvooien en in geval van calamiteiten; h. het oostwaarts opschuiven van de hoofdrijbaan over een afstand van twee meter ter plaatse van het tankstation langs de Daam Fockemalaan; i. het inrichten van de Daam Fockemalaan tussen de Barchman Wuytierslaan en de Prins Frederiklaan als verkeersluwe straat; j. het inzetten op boswetcompensatie in het gebied tussen de A.P. Hilhorstweg en de Eem, in de gemeente Soest, direct grenzend aan de gemeente Amersfoort; k. het inzetten op natuurverrijking in het gebied langs de A.P. Hilhorstweg in de gemeente Soest, direct grenzend aan de gemeente Amersfoort; 2. met het vaststellen van de nadere uitwerking van het ontwerp de eerder vastgestelde nota’s van randvoorwaarden ten aanzien van de Westelijke ontsluiting te doen vervallen; 3. de beantwoording van de reacties van de vooroverlegpartners en de stakeholders overeenkomstig de vooroverlegnota “Westelijke ontsluiting” vast te stellen; 4. het ontwerpbestemmingsplan “Westelijke ontsluiting” voor een ieder ter inzage te leggen in het kader van de formele procedure van het bestemmingsplan. Vastgesteld in de openbare vergadering van … de griffier
de voorzitter
T RAP
-KE
LDER
34411801.dwg
AFWEGINGSNOTITIE WESTELIJKE ONTSLUITING September 2015
AANLEIDING Op 9 juli 2013 heeft de gemeenteraad besloten tot de aanleg van de Westelijke ontsluiting conform variant 7b. Variant 7B gaat van zuid naar noord uit van een ligging op bestaand tracé tot aan het benzinestation en vervolgens van de aanleg van een verdiept tracé parallel aan de Aletta Jacobslaan, over het terrein van de Bernhardkazerne. Vervolgens wordt de spoorlijn gekruist met een onderdoorgang voor auto’s en een viaduct voor fietsers/voetgangers. Op de Barchman Wuytierslaan Noord wordt het bestaande tracé gevolgd. Hierbij wordt extra ruimte gecreëerd voor fietsers. De raad heeft bovendien de volgende twee onderzoeksopdrachten meegegeven aan het college: Besluitpunt 3: Het college op te dragen in overleg te treden met het ministerie van Defensie met als doel om binnen de gestelde randvoorwaarden de weg over de Bernhardkazerne zover als mogelijk naar het westen te verschuiven ten gunste van de groenstrook langs de Aletta Jacobslaan. Besluitpunt 4: Het college op te dragen het voorstel van de fietsersbond voor een fietsvoetgangersviaduct ter vervanging van de fiets- voetpaden in de onderdoorgang, nader uit te werken en indien verkeersveilig, sociaal veilig en financieel mogelijk in het ontwerp op te nemen. In nauwe samenspraak met bewoners en belanghebbenden heeft de gemeente het tracé voor de Westelijke ontsluiting nader uitgewerkt. Per deelgebied zijn een aantal bewonersavonden georganiseerd waarin ideeën zijn opgehaald. Alle ideeën zijn door de ambtelijke projectgroep uitgewerkt en tijdens bewonersavonden besproken. Hieruit is een voorstel naar voren gekomen waarin zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van alle input. Deze notitie gaat niet in op de onderdelen die al in het basisontwerp zaten (variant 7B); alleen die onderdelen die zijn gewijzigd of die nader zijn uitgewerkt komen in deze notitie aan de orde. Naar aanleiding van de bewonersavonden zijn ook als onderzoeksopdracht opgepakt: Het landschappelijk inpassen van het noordelijk deel van de Barchman Wuytierslaan. De nadere uitwerking van variant 7B geeft een dwarsprofiel van ca 15-20 meter met nagenoeg alleen verharding zonder groene inpassing. Door de tussenberm tussen de parallelweg (langs de woningen) en de Westelijke ontsluiting te verbreden tot minimaal 6 meter wordt een betere landschappelijke inpassing verkregen. De consequenties hiervan op onder andere de EHS moet worden onderzocht
Als gevolg van de nadere uitwerking bleek dat op delen van het tracé het ontwerp van variant 7B niet meer voldeed. Als voorbeeld de aansluiting van het Dierenpark. In 2014 heeft het Dierenpark een sprong gemaakt qua bezoekersaantallen. De ontsluiting zoals deze voor variant 7B was ontworpen kon deze aantallen niet meer verwerken. Daarom is een nieuwe (robuuste) ontsluiting ontworpen. Deze grijpt meer in op het parkeerterrein van het Dierenpark, hetgeen vervolgens weer gecompenseerd moet worden.
Dit heeft geresulteerd in een reeks keuzes voor de verschillende delen van het tracé. De gemaakte keuzes worden in deze notitie beschreven.
Afwegingsnotitie Westelijke ontsluiting, september 2015
1. Aanpassing parallelweg langs het zuidelijk deel van de Daam Fockemalaan Er worden een aantal maatregelen uitgevoerd op de westelijk gelegen parallelweg langs het zuidelijke deel van de Daam Fockemalaan. De parallelweg wordt ter hoogte van de ontsluitingsweg naar het Klooster (de verlengde Prins Frederiklaan) geknipt. Hier zijn een aantal redenen voor: o Versterken doorgaande karakter van de fietsroute over de Daam Fockemalaan. Het huidige éénrichting bereden fietspad aan de oostzijde van de Daam Fockemalaan wordt verbreed en geschikt gemaakt voor tweerichting fietsverkeer; o De zichtlijn vanaf de Prins Frederiklaan richting het Klooster wordt rustiger. Door van de route naar het Klooster ter plaatse van de kruising met de Westelijke ontsluiting er een aansluiting af te halen wordt het wegbeeld rustiger; o Het weghalen van de aansluiting geeft meer mogelijkheid om het hoogteverschil landschappelijk beter in te passen. Het deel van de parallelweg van de Westelijke ontsluiting tussen twee aansluitingen in (één aansluiting op de Daam Fockemalaan en één aansluiting op de buitenring van de Stichtse rotonde) wordt als éénrichting weg ingericht. Het autoverkeer rijdt op dit deel in zuidelijke richting. Het profiel van dit deel van de parallelweg wordt heringericht waarbij de fietsers die tegen het autoverkeer inrijden een fietsstrook krijgen. Door deze inrichting wordt de verkeersveiligheid voor met name fietsers vergroot. Deze maatregel is afgestemd met zowel Het Leerhotel als het Meridiaancollege. Ter hoogte van het benzinestation wordt de weg iets verschoven. In de huidige situatie ligt het benzinestation pal tegen de weg aan waarbij de vulpunten op zeer korte afstand van de weg staan. Dat is ongewenst. Daarom wordt ter plaatse van het benzinestation een berm van 2,0 meter gemaakt. In de driehoek tussen het fietspad, de doorgetrokken Prins Frederiklaan en de Westelijke ontsluiting wordt een grondophoging gemaakt. Hiervoor zijn een aantal redenen: o Deze grondwal fungeert als geluidwering, daarmee wordt voorkomen dat hier een geluidscherm moet worden geplaatst; o Het voorkomt doorzicht over de oude route, daarmee is het duidelijk hoe in de nieuwe situatie het verloop van de wegen is; o Het draagt bij aan het oplossen van het hoogteverschil tussen het viaduct naar het klooster en de omgeving;
2. Met een verschoven ligging langs de Aletta Jacobslaan blijft het aanwezige groen grotendeels behouden. Conform de wens van de gemeenteraad, wordt de verdiepte ligging van het tracé ter plaatse van de Aletta Jacobslaan zo ver mogelijk opgeschoven in de richting van de kazerne. Hiervoor is uitvoering overleg gepleegd met Defensie. Dit heeft uiteindelijk er toe geleid dat er een wigvormig deel van het
Afwegingsnotitie Westelijke ontsluiting, september 2015
kazerneterrein aangekocht kan worden. De kleinste verschuiving wordt gerealiseerd ter plaatse van de hoek van de Aletta Jacobslaan en de grootste verschuiving wordt gerealiseerd bij de aansluiting Aletta Jacobslaan – Barchman Wuytierslaan. Door deze verschuiving wordt een gedeelte van de groenstrook langs de Aletta Jacobslaan gespaard en komt de weg verder af te liggen van de woonbebouwing. Ook is onderzocht of op een deel van het verdiepte deel er een overkluizing gemaakt kan worden. Het doel van deze overkluizing is om barrière van de verdiepte wegligging weg te nemen waardoor de leefbaarheid in de Beroemde Vrouwenbuurt wordt vergroot en er vanuit de Beroemde Vrouwenbuurt een verbinding wordt gemaakt naar het Defensieterrein en Onze Lieve Vrouwe ter Eem. Dit initiatief is onderzocht op een groot aantal aspecten. Op basis van het onderzoek is geconcludeerd dat de voordelen niet opwegen tegen de nadelen en dat bovendien de financiële consequenties (meerkosten ca €8,5 mio) niet binnen het project kunnen worden opgevangen. Op basis hiervan heeft het college besloten de overkluizing niet nader te onderzoeken. Vervolgens is de raad hierover geïnformeerd.
3. Gewijzigde ontsluiting en inrichting van de Beroemde Vrouwenbuurt . In overleg met de bewoners van de Beroemde Vrouwenbuurt is de ontsluiting van de buurt gewijzigd: De aansluiting van de Aletta Jacobslaan op de Daam Fockemalaan – Prins Frederiklaan wordt geknipt. Door deze knip worden de woningen aan de Maria Montessorilaan, de Anna Maria van Schuurmanlaan door middel van een lus ontsloten, er ontstaan geen doodlopende wegen. Doodlopende wegen zijn vanuit beheersoogpunt onwenselijk (bv. vuilniswagen); Het deel van de Aletta Jacobslaan in de bocht wordt verwijderd. Dit is het smalste deel van het tracé waar de Westelijke ontsluiting langs moet. De ruimte is te beperkt om de Aletta Jacobslaan in stand te houden. Ook is de ruimte te beperkt om een fietspad en/of voetpad over het huidige tracé van de Aletta Jacobslaan te laten lopen. Er ontstaat hierdoor een wigvormig stuk grond waar geen doorgang is. Vanuit beheersoverwegingen is dit een ongewenste situatie. Daarom is het aanbod aan de bewoners van de Maria Montessorilaan 2 en 4 en de Anna Maria van Schuurmanlaan 12 gedaan om deze grond bij hun tuin te betrekken. Hier is met deze bewoners nog geen overeenstemming over. In het bestemmingsplan wordt de mogelijkheid hiervoor wel geboden; De huidige afsluiting van de Aletta Jacobslaan op de Barchman Wuytierslaan wordt opgeheven, deze verbinding wordt weer opengesteld. Doordat de Aletta Jacobslaan geen rechtstreekse verbinding meer heeft met de Prins Frederiklaan kan het deel van de Aletta Jacobslaan tussen de Anna Maria van Schuurmanlaan en de Maria Montessorilaan versmald worden. De weg kan hetzelfde dwarsprofiel krijgen als de Anna Maria van Schuurmanlaan en de Maria Montessorilaan. Op verzoek van de bewoners van de Anna Maria van Schuurmanlaan 1 en de Maria Montessorilaan 2 wordt de versmalling aan de woningzijde gerealiseerd zodat ook deze bewoners een strook grond aan hun tuin kunnen toevoegen. Ook hier is nog geen overeenstemming over maar dit zal in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Er komt wel een voetpad als verbinding tussen de Aletta Jacobslaan en de Prins Frederiklaan;
Afwegingsnotitie Westelijke ontsluiting, september 2015
Ook voor de woning aan de Daam Fockemalaan geldt dat er door het opheffen van het laatste stuk van de Aletta Jacobslaan er grond vrijkomt die bij de tuin gevoegd kan worden. Ook hier is nog geen overeenstemming over maar dit zal in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Het kruisingsvlak van de Prins Frederiklaan met de Daam Fockemalaan moet iets worden opgetild. Dit heeft twee oorzaken: o de Westelijke ontsluiting ligt niet diep genoeg ter hoogte van het viaduct naar OLV ter Eem. Het lengteprofiel van de Westelijke ontsluiting kan niet worden aangepast, het dwangpunt ligt bij het benzinestation, eerder beginnen met de helling kan daarom niet. Ook het toepassen van een steilere helling is niet mogelijk; o Het lengteprofiel van de Prins Frederiklaan richting OLV ter Eem in een helling naar beneden. Ter plaatse van de aansluiting met de Daam Fockemalaan heeft dit lengteprofiel een kuil. Door het kruisingvlak op te tillen kan er een meer constante helling worden gemaakt. De verbinding voor langzaam verkeer vanaf de fietsbrug naar de Beroemde Vrouwenbuurt wordt niet in het verlengde van de Aletta Jacobslaan gelegd maar iets verderop. Dit is op verzoek van bewoners die de kans groot achten dan bij een verbinding in het verlengde van de Aletta Jacobslaan er veel fietsverkeer door de Beroemde Vrouwenbuurt gaat rijden. Met deze verschuiving is de meest logische route via de Daam Fockemalaan. De Daam Fockemalaan is de hoofdfietsroute en is ook als zodanig vormgegeven.
Door de buurt op deze wijze te ontsluiten wordt in tegenstelling tot de huidige situatie, voorkomen dat de buurt als doorgaande route door fietsers wordt gebruikt. De Aletta Jacobslaan fungeert in de huidige situatie als doorgaande route voor fietsverkeer. De doorgaande fietsroute is in de nieuwe situatie via de Daam Fockemalaan. De buurt heeft twee ontsluitingen, dit in verband met onderhoudswerkzaamheden en calamiteiten zodat er altijd tenminste één ontsluiting beschikbaar is.
4. Fietsers kruisen het spoor met een fietsbrug Conform de wens van de gemeenteraad zullen fietsers het spoor kruisen met een fietsbrug. Op verzoek van enkele bewoners is nogmaals onderzocht of fietsers ook in een tunnel het spoor kunnen kruisen. De afweging tussen de fietsbrug en de fietstunnel is gemaakt op de volgende aspecten: Sociale veiligheid. CROW publicatie 237(Handboek sociale veiligheid in de verplaatsingsketen) noemt de volgende aandachtspunten bij een fietstunnel en viaducten zijn: o Zicht: het einde van een tunnel is bij het inrijden te zien
Afwegingsnotitie Westelijke ontsluiting, september 2015
zo min mogelijk hoeken en pilaren in de zichtlijnen opening geeft een ruime indruk o verlichting: een goede overgang van de lichtsterkte o aankleding: een prettige, aangename, verzorgde aankleding van de tunnel o onderhoud en beheer: geen zwerfvuil een goede regeling voor het verwijderen van graffiti In dit specifieke geval is het niet mogelijk om een tunnel met doorzicht te maken. Vanaf de Barchman Wuytierslaan gaat de helling naar beneden en is onderaan een haakse bocht. Er is geen zicht op hetgeen zich om de bocht bevindt. Vanwege de haakse bocht moeten de fietsers snelheid terugnemen om de bocht te kunnen nemen, de snelheid van de fietser is dan zeer gering. Vluchten kan dan alleen door weer de helling te beklimmen. Bij het fietsviaduct is er sprake van overzicht en de fietser is boven het spoor op het hoogste punt. Vluchten kan dan door weer naar beneden te fietsen. Zicht en vluchtmogelijkheden maken de fietsbrug sociaal veiliger; Verkeersveiligheid. Door de toepassing van de fietsbrug is het mogelijk om boven de EHS een splitsing te maken in het fietspad waardoor er ter weerszijden van het noordelijk deel van de Barchman Wuytierslaan een twee richting bereden fietspad gerealiseerd kan worden. Hierdoor worden op het noordelijk deel van de Barchman Wuytierslaan oversteekbewegingen voorkomen. In het geval van de toepassing van de fietsers in de tunnel is dat niet mogelijk; in de tunnel ligt aan één zijde een tweerichting bereden fietspad. Daardoor zijn er meer oversteekbewegingen op het noordelijk deel van de Barchman Wuytierslaan. Ook de haakse bocht ter plaatse van de aansluiting Barchman Wuytierslaan – Westelijke ontsluiting is verkeersonveilig. Fietsers komen met snelheid de helling naar beneden en er is geen overzicht op het langzaam verkeer dat uit de tunnel komt. In verband met de onderdoorgang is het niet mogelijk om deze haakse bocht ruimer vorm te geven voor meer zicht . Minder oversteekbewegingen en goed zicht maken de fietsbrug verkeersveiliger; Te overbruggen hoogteverschil. In onderstaande tabel is het hoogteverschil voor zowel de fietsbrug als de fietstunnel weergegeven: Hoogtes
BW laan zuid
ongelijkvloers fietspad thv spoor BW-laan noord
Fietsviaduct
10,00 m +NAP
14,80 m + NAP
8,00 m + NAP
fietsonderdoorgang
10,00 m + NAP
3,40 m + NAP
8,00 m + NAP
hoogteverschil
van BW-laan zuid naar spoor
van BW-laan noord naar spoor
fietsviaduct
4,80 m
6,80 m
fietsonderdoorgang
6,60 m
4,60 m
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het verschil in te overbruggen hoogteverschil gering is, namelijk 20 centimeter. Bij de toepassing van het fietsviaduct moet maximaal 6,80 m hoogteverschil worden overwonnen, bij de toepassing van de fietsonderdoorgang 6,60 m. Daarbij is rekening gehouden dat de fietsers minder diep onder het spoor doorgaan dan het autoverkeer. Comfort en berijdbaarheid. Een veel gebruikt argument voor de toepassing van fietstunnels ten opzichte van een fietsviaduct is dat de snelheid die de fietser ontwikkelt als hij/zij naar beneden rijdt gedeeltelijk gebruikt wordt om de helling omhoog te beklimmen. Dat argument geldt met name bij korte tunnels. In dit geval is er sprake van een lange tunnel (ca 60 m) en is er een haakse bocht bij één van de tunnelmonden. Dat betekent dat de snelheid die de fietser naar beneden ontwikkelt niet gebruikt kan worden om de helling omhoog te rijden. Het hellingspercentage voor zowel de tunnel als de fietsbrug bedraagt minder dan 4%. Leefbaarheid. In de onderdoorgang worden de fietsers en voetgangers bloot gesteld aan de uitlaatgassen van het autoverkeer. Dat is bij toepassing van een fietsbrug niet het geval.
Afwegingsnotitie Westelijke ontsluiting, september 2015
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de toepassing van een fietsbrug ten opzichte van de fietsers in de tunnel voor het autoverkeer met name voordelen biedt voor sociale veiligheid en verkeersveiligheid. Daarom is in het ontwerp uitgegaan van de toepassing van een fietsviaduct.
5. De Bernhardkazerne krijgt een nieuwe hoofdontsluiting en een ontsluiting voor calamiteiten De Bernhardkazerne wordt ontsloten via de kruising van de Barchman Wuytierslaan met de Daam Fockemalaan. Tevens wordt een viaduct over de Westelijke ontsluiting aangelegd en een nieuw opstelterrein buiten de poort van de kazerne. Bezoekers voor de kazerne dienen zich eerst te melden bij het entreegebouw en kunnen vervolgens met de auto het kazerneterrein op rijden. De wijze van ontsluiting is vastgelegd in een overeenkomst met de Staat (Besluit B&W d.d. 4 november 2014). Op verzoek van het Ministerie van Defensie is ook een rechtstreekse ontsluiting van de kazerne op de Westelijke ontsluiting in het ontwerp meegenomen. Deze zal incidenteel worden gebruikt voor colonnes en in geval van calamiteiten. Wanneer de aansluiting wordt gebruikt zet de marechaussee de weg af om het in- en uitrijden mogelijk te maken. In de normale situatie is de aansluiting door middel van een hek afgesloten. In overleg met Defensie zijn ook andere ontsluitingsvormen onderzocht: Een viertakskruispunt ter plaatse van de aansluiting Barchman Wuytierslaan Een T-aansluiting ter plaatse van de calamiteiten aansluiting op de Westelijke ontsluiting De viertakskruising is op de volgende punten onderzocht: Verkeersafwikkeling. Ondanks de toevoeging van extra rijstroken ter plaatse van de kruising gaat de doorstroomsnelheid op de Westelijke ontsluiting achteruit. Dit is voor de gemeente onwenselijk; Inpassing. Om het hoogteverschil tussen het diepliggende kruispunt en de toegang van Defensie te overbruggen moet de verbindingsweg in een lus en in een helling worden gelegd. Deze situatie is weliswaar passend te maken maar leidt tot een ongewenste inpassing. Het opstelterrein voor de toegang komt in een bocht en in een helling te liggen. Dat is voor defensie onwenselijk; Meerkosten. Vanwege de aansluiting moeten er rijstroken op het kruispunten worden toegevoegd, deze extra rijstroken zijn ook in de spoortunnel nodig waardoor de spoorkruising met 2 rijstroken moet worden verbreed. Daar komt bij dat de aansluiting op het diepste punt van het tracé ligt en in het grondwater ligt. De waterdichte constructie ter plaatse van de aansluiting moet aanzienlijk groter worden. De meerkosten zijn geraamd op ca €8,5 miljoen. Daar is zowel bij de gemeente als bij Defensie geen dekking voor.
Afwegingsnotitie Westelijke ontsluiting, september 2015
Defensie en de gemeente Amersfoort hebben gezamenlijk geconcludeerd dat de toepassing van een viertakskruising niet wenselijk is. Ten aanzien van de toepassing van een T-aansluiting heeft Defensie aangegeven grote inpassingproblemen te zien en hebben zij aangegeven geen nut te zien in een verdere uitwerking van deze oplossing. De inrichting van het voorterrein van het kazerneterrein zal door Defensie zelf worden ontworpen, dit staat nog niet op tekening
6. De Daam Fockemalaan wordt een woonstraat en een route voor doorgaand fietsverkeer De voorgestelde vormgeving van het gedeelte van de Daam Fockemalaan tussen de Prins Frederiklaan en de Barchman Wuytierslaan is in samenspraak met de bewoners tot stand gekomen. Het uitgangspunt voor de herinrichting is de bestaande wegenstructuur en weginrichting op de Berg geweest. Hiervoor zijn in een aantal avonden alternatieven gepresenteerd en besproken. Dit deel van de Daam Fockemalaan wordt heringericht tot fietsstraat; er komt in het midden één rijbaan, waarop fietsstroken in twee richtingen worden gemarkeerd. Dit is tevens de route voor het doorgaande fietsverkeer (hoofdfietsroute). In het ontwerp is opgenomen dat de woningen aan de Daam Fockemalaan die hun erfaansluiting via de achterzijde hebben gemaakt weer de ontsluiting aan de voorzijde kunnen maken. Het snelheidsregime op de Daam Fockemalaan wordt 30 km/h.
7. Ontsluiting en parkeren Dierenpark Amersfoort en Kabouterhut Ten gevolge van de aanleg van de Westelijke ontsluiting zullen circa 260 van de circa 870 parkeerplaatsen van het Dierenpark Amersfoort verdwijnen. Dit zijn meer parkeerplaatsen dan in het oorspronkelijke plan van variant 7B. De reden hiervoor is dat het Dierenpark in 2014 meer bezoekers
Afwegingsnotitie Westelijke ontsluiting, september 2015
heeft getrokken dan in de voorafgaande jaren, waardoor de aansluiting zoals deze in variant 7B was ontworpen niet meer voldoet. Er is een nieuwe robuuste ontsluiting ontworpen die echter meer ingrijpt op het voorterrein en het parkeerterrein van het Dierenpark. Deze ontsluiting is als voorrangsplein vormgegeven. Deze ontsluiting kan functioneren zonder verkeerslichten en heeft geen effect op de doorstroomsnelheid op de Westelijke ontsluiting. Bovendien is geconstateerd dat de inrichting van het voorterrein deels de reden is voor de afwikkelingsproblemen rond het Dierenpark. In nauwe samenwerking met het Dierenpark is daarom een herinrichtingsvoorstel voor het voorterrein tot stand gekomen. De herinrichting bestaat uit de volgende elementen: Ontvlechten van autoverkeer en voetgangers. In de huidige situatie kruist de voetgangersstroom die van het parkeerterrein af komt vlak voor de slagboom het autoverkeer. Dat zorgt op drukke dagen voor stagnatie en wachtrijvorming tot op de Barchman Wuytierslaan. Door de slagboom verder op het terrein te leggen en de voetgangers op een andere plaats het autoverkeer te laten kruisen wordt dit voorkomen Herinrichting bestaande parkeervelden. Door een optimalisatieslag kunnen meer auto’s op het huidige parkeerterrein parkeren Herinrichting voorterrein. Door de ontvlechting van autoverkeer en voetgangers komen de voetgangers via een andere route op het entreeplein, de route gaat via de plek van de huidige fietsenstalling. Deze moet daarom verplaatst worden. De nieuwe situering zorgt er voor dat ook de fietserstroom niet de voetgangerstrook kruist. Het voorplein wordt groter. Het Dierenpark heeft aangegeven dat op drukke dagen het voorplein vol staat en dat een vergroting wenselijk is; Nieuwe locatie gehandicapten parkeren. Deze parkeerplaats komt vlak bij de ingang van het Dierenpark te liggen. Voor het Dierenpark is het essentieel dat parkeerplaatsen in de nabijheid van het park worden gecompenseerd. Hiervoor worden twee mogelijkheden onderzocht, te weten: de aanleg van een parkeerterrein op maaiveldniveau op het terrein van het klooster van de Mgr. Blomstichting. De looproute vanaf het parkeerterrein is voor de instituten langs en via de oversteekvoorziening recht voor de entree van het Dierenpark. De Westelijke ontsluiting kan per rijrichting worden overgestoken; de realisatie van een parkeergarage op het huidige parkeerterrein van het Dierenpark. Deze parkeergarage is voorzien op het huidige parkeerterrein. Dit terrein ligt op een verhoging in het landschap. Door de parkeergarage in te graven wordt de impact op de omgeving beperkt gehouden. De zijkanten van de rug worden intact gehouden. De parkeergarage kan als splitlevel garage worden vormgegeven. Door steeds een halve verdieping te stijgen worden de hellingbanen in de parkeergarage zo kort mogelijk gehouden. In het huidige ontwerp wordt uitgegaan van een groene inpassing. De tweede optie heeft zowel ruimtelijk als verkeerstechnisch de voorkeur en heeft ook de voorkeur van het Dierenpark. Deze optie is echter ook duurder. Omdat nog geen keuze is gemaakt worden in het bestemmingsplan beide opties beschreven. De Westelijke ontsluiting gaat ook over het parkeerterrein van de Kabouterhut. Daarom wordt voor de Kabouterhut een nieuw parkeerterrein van ca 100 parkeerplaatsen gerealiseerd op ongeveer de locatie waar nu de Barchman Wuytierslaan ligt. In de huidige situatie ligt de Kabouterhut met zijn voorzijde aan de Barchman Wuytierslaan. In de nieuwe situatie is de Kabouterhut met de achterzijde naar de Westelijke ontsluiting gericht. Het restaurant wordt dan ontsloten via een parallelweg. Er komt wel een rechtstreekse verbinding vanaf het fietspad naar de Kabouterhut.
Afwegingsnotitie Westelijke ontsluiting, september 2015
8. De Barchman Wuytierslaan Noord schuift enkele meters op ten behoeve van ruimtelijke kwaliteit Op dit tracédeel schuift de Westelijke ontsluiting op in westelijke richting en over enkele meters meer dan in het oorspronkelijke ontwerp. De reden hiervoor is dat in de nadere uitwerking van variant 7B op het noordelijk deel van de Barchman Wuytierslaan zonder verschuiving een nagenoeg aaneengesloten verharding komt te liggen. Op die plaatsen waar het fietspad zo ver in het bos ligt dat er bomen tussen de hoofdrijbaan en het fietspad kunnen staan is er een aaneengesloten verharding van ca 14 meter (parallelweg en hoofdrijbaan). Op die plaatsen waar de tussenberm tussen het fietspad en de hoofdrijbaan te smal is voor bomen is er een nagenoeg aaneengesloten verharding van ca 18-20 meter (parallelweg – hoofdrijbaan - fietspad). Met name de bewoners van dit deel van de Barchman Wuytierslaan hebben gepleit voor verhoogde verkeersveiligheid bij de uitritten en een betere landschappelijke inpassing. In het nieuwe ontwerp wordt de berm tussen de hoofdrijbaan en de parallelweg verbreed tot 6 meter. Dit betekent echter dat de weg en het fietspad gedeeltelijk in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) komen te liggen. Om te onderzoeken of deze verschuiving wettelijk mogelijk is, is een “nee-tenzij” uitgevoerd. De “nee – tenzij” toets is beoordeeld door de Provincie Utrecht. Het resultaat van de “nee – tenzij” toets is dat er voor de ecologie in het gebied voldoende plussen staan tegenover de minnen van de aantasting. De “nee – tenzij” toets is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. De verschuiving heeft als gevolg dat ook het fietspad in het bos verplaatst moet worden. De nieuwe ligging is tot stand gekomen op basis van de boom effectrapportage en de ecologische waarden in het gebied. Het resultaat is dat het fietspad meanderend in het bos ligt. Het fietspad is tevens verbreed tot 3 meter om fietsverkeer in twee richtingen mogelijk te maken. De maat van het fietspad is eigenlijk te smal, 3,5 meter is eigenlijk het minimum. Omdat er aan beide zijden van de Westelijke ontsluiting twee richting bereden fietspaden komen en het fietsverkeer voornamelijk ’s ochtends in zuidelijke richting rijdt en ’s middags in noordelijke richting en het fietspad in de EHS ligt, is er gekozen voor een breedte van 3,0 m.
Afwegingsnotitie Westelijke ontsluiting, september 2015
In onderstaande dwarsprofielen wordt de consequentie weergegeven van de verschuiving. In beide dwarsprofielen is een horizontale rode lijn weergegeven, dat is de locatie van de huidige verharding.
Dwarsprofiel zonder verschuiving:
Dwarsprofiel met verschuiving:
9. Het parkeren van Sportpark Birkhoven wordt verplaatst ten behoeve van een ecologische verbinding Op dit moment parkeren leden en bezoekers van de hockeyclub in het bos langs de Barchman Wuytierslaan. Deze parkeerplaatsen worden verplaatst naar een strook grond direct grenzend aan de hockeyvelden. Het bos zal worden ingericht als Ecologische Hoofdstructuur tussen het bosgebied van Birkhoven en de reeds bestaande ecoduiker onder de Birkstraat. Daarmee wordt een ontbrekende ecologische schakel richting de Eemvallei ingevuld. De verplaatsing van het parkeerterrein is een belangrijke plusmaatregel om de verschuiving van het noordelijk deel van de Barchman Wuytierslaan te compenseren.
Afwegingsnotitie Westelijke ontsluiting, september 2015
De toegangsweg naar het parkeerterrein bij de sportvelden wordt iets verlegd. Daardoor kan het voorrangsplein iets groter worden, daardoor gaat hij beter functioneren. De toegangsweg wordt met gescheiden rijstroken uitgevoerd, deze kunnen landschappelijk beter worden ingepast. Ook de oversteekbaarheid voor dieren wordt daardoor beter. Tevens heeft deze indeling het voordeel dat er niet meer in de bermen en half op de toegangsweg geparkeerd kan worden, de ruimte is daarvoor te beperkt. Dat gebeurt in de huidige situatie wel en dat zorgt voor overlast. Behalve de ecologische voordelen die deze maatregel biedt zijn er ook voordelen voor de gebruikers: Er wordt een heldere situatie gemaakt voor “kiss & ride” voor de ingang van het hockeyterrein Er komt een doorsteek voor fietsers en voetgangers vanaf de Amsterdamseweg / Birkstraat naar de entree van de sportterreinen. Voor fietsers wordt de afstand vanaf de Amsterdamseweg naar de entree van de sportvelden verkort en voor voetgangers wordt de afstand vanaf het parkeerterrein bij de Middelhoefseweg naar de entree van de sportterreinen verkort. Het parkeerterrein wordt overzichtelijk ingericht. De huidige situatie kent volgens onze telling 310 parkeerplaatsen. Het huidige parkeerterrein kent geen vakindeling, dat maakt het zeer lastig om een exact aantal te bepalen als parkeercapaciteit. Rekening houdende met bestaande bomen wordt de parkeercapaciteit van het nieuwe parkeerterrein 316 parkeerplaatsen. Door de doorsteek die gemaakt is aan het einde van het parkeerterrein maakt de loopafstand vanaf het parkeerterrein bij de Middelhoefseweg een stuk korter. Hierdoor is het aantrekkelijker voor bezoekers aan het sportpark om op piekdagen van dit terrein gebruik te maken. Bij evenementen en toernooien kunnen bezoekers hier op gewezen worden. Het parkeerterrein aan de Middelhoefseweg wordt ook gebruikt voor de toekomstige uitbreiding met het 6e hockeyveld. Deze maatregel is ontworpen in overleg met SRO en met de hockeyvereniging AMHC (als grootste gebruiker). Beide partijen staan positief tegenover deze maatregel.
10. Wettelijke natuurcompensatie In het kader van het bestemmingsplan wordt alleen gekeken naar de wettelijke verplichtingen tot compensatie, zoals deze zijn verwoord in o.a. de boswet, de flora- en faunawet, de APV en de EHS. De kap van bomen zal gedeeltelijk worden gecompenseerd door de herplant van bomen in het gebied. Bureau Waardenburg heeft in opdracht van de gemeente onderzoek verricht naar de aanwezige natuurwaarden, zij hebben de effecten bepaald als gevolg van de realisatie van de Westelijke
Afwegingsnotitie Westelijke ontsluiting, september 2015
ontsluiting en maatregelen uitgewerkt om negatieve effecten te voorkomen en waar mogelijk de natuur te versterken. Dit is weergegeven in het rapport “Realisatie Westelijke ontsluiting, Effectstudie natuurwaarden en maatregelen natuurwetgeving” (Bureau Waardenburg). De belangrijkste ecologische maatregelen zijn: Opheffen gelijkvloerse spoorwegovergang en het aanbrengen van een ecoduct om de spoordriehoek te verbinden met de EHS; De parkeerplaats bij sportpark Birkhoven verplaatsen en de vrijkomende ruimte toevoegen aan de EHS; Het maken van faunapassages bij de BW-laan noord Het maken van een bos van ca 4 ha in het verlengde van de Melksteeg
11. Bovenwettelijke compensatie en natuurverrijking In de Nota van Randvoorwaarden van de Westelijke ontsluiting is vastgelegd dat alle ecologische schade, hoe klein ook, zal worden gecompenseerd. Daartoe is de ecologische schade door de aanleg van de weg in kaart gebracht. Samen met natuurorganisaties zijn opties geïnventariseerd voor de wijze waarop de schade kan worden gecompenseerd. De gemeenteraad heeft besloten dat naast natuurcompensatie ook 600.000 euro zal worden geïnvesteerd in natuurverrijking. In het rapport “Natuur rond de Westelijke Ontsluiting Amersfoort, Maatregelen in het kader van verrijking en bovenwettelijke compensatie” (Bureau Waardenburg, 20 juli 2015) worden maatregelen voorgesteld voor de bovenwettelijke compensatie en de natuurverrijking. Bovenwettelijke compensatie: Hiervoor is in eerste instantie in beeld gebracht wat de schade is die wordt toegebracht als gevolg van de aanleg van de Westelijke ontsluiting. Het landschap is hiervoor in verschillende groentypen onderverdeel (bv argrarisch, berm met bomen, parklandschap, etc) en vervolgens per type het aantal m2 in beeld gebracht. Binnen het plan wordt ook weer groen teruggebracht. Hiervoor is een groenbalans opgesteld. Als resultaat heeft deze balans dat er ca 1,5 ha groen verdwijnt als gevolg van de aanleg van de Westelijke ontsluiting. Dit is in geval van aanleg van het parkeerterrein voor het Dierenpark op het terrein van de Mgr. Blomstichting. Als het parkeerterrein daar niet gerealiseerd wordt is er sprake van het verdwijnen van ca 0,5 ha. De te treffen maatregelen hebben voornamelijk betrekking op kwaliteitsverbetering waardoor bestaande gebieden met een lage natuurwaarde een hogere natuurwaarde krijgen. Natuurverrijking: Voor de natuurverrijking worden 22 mogelijke maatregelen voorgesteld. De maatregelen worden gewogen op een aantal criteria. Het resultaat van deze weging is dat de realisatie van een natuurgebied langs de A.P.Hilhorstweg (maatregel 1) het meeste effect heeft. Het is een aaneengesloten gebied van ca 3 ha. en heeftin de huidige een lage ecologische waarde Aanvullend worden de volgende maatregelen voorgesteld: de realisatie van de vleermuistunnel (maatregel 5) en –bunker (maatregel 6) kleinschalige maatregelen voor de sleedoornpage (maatregel 4) beoordeling mogelijkheden passeerbaar maken hekken bewoners (maatregel 12) Deze maatregelen zijn kleinschalig en niet kostbaar maar leveren belangrijke winst voor natuur. Waardenburg trekt in haar rapport de volgende conclusie: “Wanneer we kijken naar het totale maatregelenpakket – wettelijk, bovenwettelijk en verrijking - dan kunnen we niet anders dan concluderen dat natuur en ecologie in en rond het plangebied verrijkt en versterkt worden ten opzichte van de huidige situatie. Niet alleen wordt de barrièrewerking van met name het noordelijke gedeelte van de BW-laan sterk verminderd, ook worden verbindingen naar de omgeving versterkt en worden biotopen en leefgebieden van soorten kwalitatief en kwantitatief verbeterd.”
Afwegingsnotitie Westelijke ontsluiting, september 2015
TOETSING AAN DE EERSTE SET RANDVOORWAARDEN Datum: 03-09-2013 nummer
Randvoorwaarde
voldoet
1.1
De participatie zal plaatsvinden op het niveau van adviseren zoals beschreven in de door de gemeenteraad vastgestelde nota "Uitgangspunten, spelregels en afwegingsinstrumentarium voor participatie".
1.2
Er wordt ingezet op optimale communicatie.
1.3
Alle randvoorwaarden en parameters voor onderzoeken, input in verkeersmodellen e.d. worden goed inzichtelijk gemaakt voor iedereen.
1.4
Terugkoppeling naar participanten vindt plaats op relevante momenten, tijdig opdat partijen hun standpunt kunnen formuleren.
1.5
De normale rechtsgang blijft voor de participanten onverkort mogelijk. Alle belangen zijn vertegenwoordigd in de participatiegroep. Indien later tijdens de uitwerking van de varianten blijkt, dat een belang niet wordt vertegenwoordigd, kan de participatiegroep daarmee worden uitgebreid.
Ja, er is een participatiegroep samengesteld waarin belangen uit het gebied en daarbuiten zijn vertegenwoordigd. In het raadsbesluit van 9 juli 2013 heeft de raad besloten de nadere uitwerking met de direct betrokkenen te doen. De nadere uitwerking is gebeurd op het niveau van adviseren. Ja, de participatiegroep is 15 keer bijeen geweest. Daarnaast zijn er werksessie gehouden met de participatiegroep in na het besluit van 9 juli 2013 zijn er nog 19 bewonersavonden over de verschillende delen van het tracé gehouden. Ook zijn er informatieavonden en inloopavonden voor de hele stad gehouden. Ook is voortdurend de mogelijkheid geboden om buiten de reguliere vergaderingen om te overleggen. Ja. Op voorhand is de opzet van het verkeersonderzoek besproken met de participatiegroep en is een buurtavond gehouden ter toetsing van de dynamische verkeersmodellering van de huidige situatie. Van elk onderzoek is de onderzoeksmethode toegelicht en zijn tussentijdse resultaten besproken. Ja. De participanten hebben op voorhand de stukken gekregen (vaak in concept) zodat zij in staat waren om hun advies aan de raad te kunnen formuleren. Behalve het overleg met de participatiegroep zijn er ook bijeenkomsten met direct betrokkenen geweest en is één op één overleg gevoerd met direct betrokkenen Ja, dit blijft van kracht
1.6
1.7
Op bestuurlijk niveau vindt overleg plaats met regiogemeenten en provincie binnen het Utrechts verkeer-
Toetsting aan de eerste set randvoorwaarden
Er is een participatiegroep samengesteld waarin 18 verschillende belangen zijn vertegenwoordigd. In een later stadium zijn is de werkgroep Stichtse Rotonde ook aangeschoven. In de deeluitwerkingen met de direct betrokkenen is ook nog de Bomenstichting aangeschoven. Ja, dit overleg heeft plaats gevonden en heeft tot een aantal brieven geleid die
nummer
Randvoorwaarde
voldoet
en vervoerberaad (UVVB).
als bijlage bij de raadsvoorstellen zijn gevoegd. Participatiegroep is betrokken bij: De opzet verkeersonderzoek De door te rekenen situaties met verkeersmodel. Opzet offerte uitvraag trechtering tbv bureaukeuze De participatiegroep heeft eigen ontwikkelingsscenario aangeleverd, welke ook is doorgerekend door de gemeente. De aanpak trechtering tbv raadsbesluit 20-12-2012 Aanpak en keuze bureau MKBA Ja. Alle onderzoeksstappen zijn gepresenteerd en besproken met de participatiegroep. In 2015 hebben leden van de voormalige participatiegroep op eigen initiatief een tweetal second opnions uit laten voeren. De raad heeft hier geen budget voor beschikbaar gesteld. Ja. De doorstroming van het verkeer is zowel in de trechtering behorende bij het raadsbesluit van 20 december 2011 als in de nadere uitwerking van de varianten aan de orde geweest. In de gekozen variant (7B) profiteert het openbaar vervoer ook van de verbetering van de doorstroming. Ja, in variant 7B zijn een tweetal fietstunnels opgenomen en is er een fietsbrug opgenomen. Het aantal gelijkvloerse oversteken wordt hierdoor verminderd. Ja. Er is gezocht naar een oplossing tussen de Amsterdamseweg en de Stichtse rotonde. Er is ook gekeken naar oplossingen buiten het gebied (bijvoorbeeld variant 3 uit de trechtering van 9 juli 2013 met een ongelijkvloerse spoorkruising op het grond gebied van de gemeente Soest)
1.8
De participatiegroep wordt betrokken bij de opdrachtformulering voor externe onderzoeken, civieltechnische uitwerkingen etc. De gemeente is verplicht een aanbestedingsprocedure met meerdere bureaus te voeren.
1.9
Het uitgangspunt is dat door een goede opdrachtverlening voor onderzoek geen second opinion op de resultaten noodzakelijk is. Mocht blijken tijdens de participatie dat er toch aanleiding is voor een second opinion, beslist daarover de gemeenteraad en wordt daarvoor budget beschikbaar gesteld.
2.1
Het verkeerskundig onderzoek richt zich op de eerste plaats op de doorstroming van het autoverkeer, maar het belang van een goed functionerend openbaar vervoer zal nadrukkelijk worden betrokken in de verdere uitwerking van de varianten.
Ook zal er aandacht zijn voor een goede infrastructuur voor de fietser, waarbij ook de oversteekbaarheid belangrijk is.
2.2
Het zoekgebied voor de oplossing ligt in principe tussen de Radiumweg en de oprit A28. In de onderzoeken naar oplossingen wordt echter ook verder gekeken naar mogelijke oplossingen buiten dat gebied.
Toetsting aan de eerste set randvoorwaarden
nummer
Randvoorwaarde
voldoet
2.3
Waar het binnen het bereik van de gemeente ligt, worden voor de oplossingsrichting de stappen uit de methodiek Verdaas gevolgd: 1 Sturen op ruimtelijke visie programma. 2 Anders betalen voor mobiliteit (prijsbeleid). 3 De mogelijkheden van mobiliteitsmanagement. 4 Een optimalisatie van het openbaar vervoer. 5 Benutting van de bestaande infrastructuur 6 Aanpassingen van bestaande infrastructuur. 7 Een onderbouwing van de noodzaak tot nieuwe infrastructuur. Vooraf wordt gedefinieerd wat onder sluipverkeer wordt verstaan en moet er duidelijkheid over de hoeveelheid sluipverkeer komen.
Ja, in bijlage 4 van de procesbeschrijving behorende bij het raadsbesluit van 20 december 2011 is de ladder van VERDAAS uitgebreid aan de orde gekomen. De stappen 1 tot en met 4 zijn in het VERDER traject aan de orde geweest. De varianten 2, 3 en 4 uit deze procesbeschrijving vallen onder trede 5 en 6. De varianten 5 en 6 vallen onder trede 7.
2.4
2.5
Onderzocht wordt in welke mate het lokaal verkeer gebruik maakt van de snelwegen A1 en A28.
2.6
Oude onderzoeken worden waar mogelijk geactualiseerd. Nieuwe onderzoeken, zoals een kentekenonderzoek (om o.a. inzicht te geven in het sluipverkeer) worden in gang gezet.
2.7
Toekomstige ontwikkelingen zullen voor zover bekend in de onderzoeken worden meegenomen.
2.8
Er moet inzicht komen in het toekomstig gebruik van het spoor, zowel door het personenvervoer als het goederenvervoer.
2.9
Alle bekende varianten voor verbetering van de doorstroming van het verkeer, ook uit het verleden, zowel schetsmatige als gedetailleerde worden in de eerste onderzoeksfase tegen het licht gehouden.
2.10
In de verkeersmodellen worden de effecten van de verbeterde verkeerssituatie op de snelwegen meegenomen
Toetsting aan de eerste set randvoorwaarden
Ja. De definitie en normering van sluipverkeer is paragraaf 7.1 van de procesbeschrijving behorende bij het raadsbesluit van 20 december 2011 aan de orde geweest. Ja. In bijlage 2 van de procesbeschrijving behorende bij het raadsbesluit van 20 december 2011 is dit aan de orde geweest. Dit bleek geen factor te zijn die van invloed was en is in de latere berekeningen daarom niet geactualiseerd. Ja. Er is een uitgebreid verkeersonderzoek gehouden, dit is beschreven in hoofdstuk 2 van de procesbeschrijving behorende bij het raadsbesluit van 20 december 2011. Ja. De ontwikkelingen die in het verkeersmodel zijn meegenomen staan vermeld in bijlage 1 van de procesbeschrijving behorende bij het raadsbesluit van december 2011. Begin 2015 is variant 7B met het geactualiseerde verkeersmodel doorgerekend. Hier zijn de meest recente en meest recente toekomstige ontwikkelingen in meegenomen. Ja. In paragraaf 2.2. van de procesbeschrijving 2011 is aangegeven wat de huidige verwachtingen ten aanzien van de ontwikkelingen op het spoor zijn, dit is meegenomen in de modellering. Ja. Alle bekende varianten zijn onderzocht, 27 stuks in totaal. Aanvullend zijn er nog 3 varianten bedacht. Al deze varianten zijn meegenomen in de trechtering. Ja. Het verbreden van de A1 en A28 alsmede het oplossen van de problematiek van knooppunt Hoevelaken is in de verkeersmodellering
nummer
Randvoorwaarde
2.11
Bij onderzoeken naar de varianten zullen de gevolgen per wijk en gebied (Soesterkwartier, Berg, DF-laan eo, BW laan, Birkhoven Bokkeduinen, Amsterdamseweg, Amersfoort noord, Soest) zichtbaar worden gemaakt, zowel in verkeersmodellen als in mileukaarten.
2.12
De uitgewerkte varianten worden afgewogen in een strategische milieubeoordeling (SMB), omdat de SMB zich niet alleen beperkt tot de milieugevolgen in het zoekgebied, maar ook breder kijkt naar (verkeers)alternatieven. Daarnaast zal een maatschappelijke kosten batenanalyse MKBA worden uitgevoerd, waarin o.a. de omgevingskwaliteiten, de kosten van de verschillende alternatieven in relatie tot de maatschappelijke opbrengsten en de financiële gevolgen voor het vastgoed worden afgewogen.
3.1
In deze collegeperiode wordt een definitief besluit genomen over de oplossing voor een verbeterde doorstroming van het verkeer aan de westkant van Amersfoort.
4.1
De bereikbaarheid van woningen, voorzieningen en instellingen in het gebied wordt zowel tijdens werkzaamheden als na realisatie gewaarborgd.
5.1
In Amersfoort West geldt dat de huidige functies de mogelijkheid wordt geboden om te optimaliseren. Mocht uitbreiding of intensivering nodig zijn om als functie vitaal te blijven, dan wordt dat toegestaan binnen de grenzen van
Toetsting aan de eerste set randvoorwaarden
voldoet meegenomen. Gezien de afstand van de Westelijke ontsluiting tot aan knooppunt Hoevelaken is de vormgeving van de oplossing bij knooppunt Hoevelaken niet van belang voor wat betreft het effect op de Westelijke ontsluiting. Ja. In paragraaf 7.1 van de procesbeschrijving behorende bij het raadsbesluit van 20 december 2011 zijn de effecten per wijk inzichtelijk gemaakt. In de Strategische Milieubeoordeling wordt vervolgens dieper ingegaan op de effecten voor lucht en geluid. Ja. Er is een SMB en een MKBA opgesteld. De MKBA is als bijlage bij het raadsbesluit van 9 juli 2013 gevoegd. De SMB was ook bij dit raadsbesluit gevoegd maar is geactualiseerd op basis van latere aanpassingen aan het ontwerp en recentere onderzoeken. De meest recente versie van de SMB is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Ja. Na vaststelling van de nota van randvoorwaarden op 1 maart 2011 zijn de eerstvolgende gemeentraadsverkiezingen gehouden op 19 maart 2014. De gemeenteraad heeft op 20 december 2013 een definitieve keuze gemaakt voor variant 7B. Ja. Variant 7B voorziet in een goede aansluiting van onder andere het Dierenpark, de Bernhardkazerne, het zwembad / hockeyvelden en in een parallelweg voor het noordelijk deel van de BW-laan. Hiermee wordt de bereikbaarheid en verkeersveiligheid voor de woningen en instituten hier verbeterd. Ook is er veel aandacht geweest voor de fietsvoorzieningen wat heeft geresulteerd in een aantal ongelijkvloerse fietskruisingen. De bereikbaarheid tijdens de realisatie is een punt van nadere uitwerking en zal met name tijdens de contractfase en uitvoeringsfase aandacht krijgen. Ja. Hier is rekening mee gehouden. De uitbreiding van het aantal woningen op de Wagenwerkplaats zit in het verkeersmodel.
nummer
5.2
Randvoorwaarde de eigen kavel. De rode functies worden terughoudend benaderd met uitzondering van de ontwikkeling van het spoorwegemplacement met meer dan de al vastgelegde 1000 woningen. De ‘rode’ ontwikkelingen worden terughoudend benaderd. Randvoorwaarde is dat het groen en landschappelijke karakter van het gebied wordt bewaard en versterkt.
5.3
Voor overig Amersfoort worden de huidige bekende ontwikkelingen (o.a. Maatweg) en het vigerende of op korte termijn vast te stellen beleid (o.a. Visie Werklocaties voor de Isselt) als uitgangspunt genomen voor de onderzoeken.
6.1
Er is € 60 miljoen beschikbaar gesteld vanuit het programma VERDER. Bij plannen die verder gaan kan aanvullende financiering worden gezocht.
6.2
Indien de kosten voor een optimale oplossing boven het beschikbare budget uitkomen, zal een afweging binnen een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse worden gemaakt voordat aanvullende financiering wordt gezocht. De functie van de westelijke ontsluiting wordt beperkt tot regionaal/lokaal verkeer. Verkeer dat niet op de westelijke ontsluiting thuishoort (sluipverkeer A1/A28) dient te worden voorkomen. Extra verkeer ten gevolge van het ruimtelijk model Optimaliseren en ten gevolge van de autonome ontwikkeling wordt in de berekeningen wel meegenomen. Er wordt een integraal naar het gebied gekeken voor wat betreft bebouwing, infrastructuur, landschap en milieu.
6.3
6.4
6.5
De uiteindelijke oplossing moet een verbetering opleveren voor het totaal van alle inwoners en gebruikers.
Toetsting aan de eerste set randvoorwaarden
voldoet
Ja. Conform het eerdere besluit is het scenario “Optimaliseren” als uitgangspunt genomen. In ontwerpproces van de varianten is rekening gehouden met het landschappelijk karakter van het gebied. De weg heeft een groene uitstraling en er is veel aandacht geschonken aan compenserende maatregelen. Ja. Alle bekende vastgestelde ontwikkelingen zijn meegenomen in het verkeersmodel. Dit is weergegeven in bijlage 1 van de procesbeschrijving behorende bij het raadsbesluit van 20 december 2011. Ja, er is aanvullend budget gevonden voor de geraamde kosten van € 67,1 miljoen. De provincie stelt zich garant voor de aanvullende bijdrage van € 7,1 miljoen. Dekking daarvan komt uit Beter Benutten en Randstadspoor . Ja. Er is een MKBA gemaakt en er is aanvullende financiering gezocht en gevonden. Zie uitleg bij randvoorwaarde 6.1 Ja. In de verkeerskundige beoordeling is het aandeel sluipverkeer berekend (en is lager dan 5%). Het ruimtelijk model optimaliseren is als uitgangspunt gehanteerd in het verkeersmodel.
Ja. Er is een integrale afweging geweest op basis van verschillende onderzoeken, onder andere: Ecologie Cultuurhistorie Landschappelijke analyse Geluid, lucht In de SMB wordt een afweging gemaakt van alle onderzochte aspecten. Ja. Dit is op verschillende manieren onderzocht. Uit het de verkeersmodellering blijkt dat er een verbetering van de doorstroming op de Westelijke ontsluiting is en daarnaast een afname van verkeer in de aanliggende wijk de Berg is (-5% par. 3.4
nummer
Randvoorwaarde
6.6
De oplossing moet leiden tot behoud cq verbetering van het milieu (lucht, geluid, fijnstof e.d.) in de aanpalende buurten. Eventuele ecologische schade wordt gecompenseerd, bij voorkeur in het gebied zelf en zo dit niet lukt, dan binnen Amersfoort.
6.7
De oplossing moet leiden tot behoud cq verbetering van de leefbaarheid in de aanliggende buurten (bereikbaarheid, verkeersveiligheid). Een doodlopende BW-laan is daarbij onwenselijk.
6.8
De woningen, instellingen, bedrijven en voorzieningen in het gebied moeten goed en veilig bereikbaar blijven.
6.9
De langzaam verkeersroutes (fietsers en voetgangers) in het gebied worden verbeterd.
6.10
Met het beschermd stadsgezicht Bergkwartier wordt rekening gehouden
Toetsting aan de eerste set randvoorwaarden
voldoet van de bijlage bij het raadsbesluit van 9 juli 2013). Uit de gezondheidseffectscreening van de GGD blijkt dat er qua geluid meer woningen op vooruit gaan dan achteruit. Qua luchtkwaliteit treedt er een relevante afname op van de NO2 concentratie. Ja. Zie ook toelichting op randvoorwaarde 6.5. Nee. Alle Ecologische schade wordt weliswaar gecompenseerd maar niet binnen Amersfoort. Een deel van de compensatie vindt plaats in Soest. Ja. De Beroemde Vrouwenbuurt wordt weer bij de Berg aangesloten. Dit deel van de Daam Fockemalaan krijgt een verkeersluwe functie en ook is er geen sprake van sluipverkeer door de Beroemde Vrouwenbuurt. De BW-laan wordt geen doodlopende straat. Ja. Variant 7B voorziet in een goede aansluiting van onder andere het Dierenpark, Kabouterhut, de Bernhardkazerne, het zwembad / hockeyvelden en een parallelweg (fietsstraat) voor het noordelijk deel van de BW-laan, hier mee wordt de bereikbaarheid en verkeersveiligheid voor de woningen en instituten hier verbeterd. Alleen restaurant de Vlasakkers moet wijken voor de Westelijke ontsluiting. Ja. Er is er veel aandacht geweest voor het langzaam verkeer, dit heeft geresulteerd in een aantal ongelijkvloerse kruisingen: Twee fietstunnels onder de Stichtse rotonde Een fietsviaduct over het spoor en de Westelijke ontsluiting. Op het noordelijk deel van de Barchman Wuijtierslaan wordt fietsverkeer in twee richtingen ter weerszijden van de weg gefaciliteerd. Hiermee worden gelijkvloerse fietsoversteken voorkomen en krijgen de fietsroutes een verbeterde doorstroming. Ja. Hier is rekening mee gehouden. De doorgaande route van de Westelijke ontsluiting wordt om de woonwijk heen gelegd. De Daam Fockemalaan wordt heringericht tot woonstraat met een
nummer
6.11
Randvoorwaarde
voldoet
Indien de oplossing leidt tot een nieuw tracé, dan: a. moet dat tracé adequaat en landschappelijk worden ingepast b. mag het tracé geen barrière vormen tussen de woonwijken en het groene gebied c. moeten waar mogelijk groene verbindingen worden gerealiseerd.
verkeersluw karakter. De herinrichting past bij het beschermd stadsgezicht. De oude zichtlijn naar het klooster OLV ter Eem wordt in ere hersteld, de oude oprijlaan wordt kruist de Westelijke ontsluiting ongelijkvloers. Ja. Een deel van het tracé voorziet een nieuwe aanleg. Dit deel wordt als volgt ingepast: achter de Beroemde Vrouwenbuurt langs verdiept aangelegd groen aangekleed voorzien van ongelijkvloerse verbindingen naar o.a. het klooster OLV ter Eem en Birkhoven / Bokkeduinen. Hiermee wordt de barrière Daam Fockemalaan opgeheven. Er worden ongelijkvloerse verbindingen aangebracht tussen de woonwijk en het groene gebied: fietsviaduct viaduct naar OLV ter Eem
6.12
6.13
Indien de oplossing leidt tot een aanpassing van de Daam Fockemalaan, dan: a. moet deze oplossing een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit hebben b. leiden tot een bereikbare en verkeersveilige buurt in samenhang met het Bergkwartier. Indien de oplossing leidt tot een tracé over de Bernhardkazerne, dan zijn de voorwaarden vanuit Defensie: a. geen opdeling defensieterrein b. tracé tussen kazerne en Vlasakkers alleen als het een viaduct is c. een openbare weg over defensieterrein moet afgeschermd zijn d. toegang tot kazerne moet via DF- BW-laan mogelijk blijven e. volwaardige secundaire ontsluiting kazerne is nodig f. compenseren te slopen bebouwing 1 op 1 g. terreincompensatie marktconform en/of aanvullend bebouwingspercentage h. geluidswerende en beperkende maatregelen treffen i. wijziging zonering bedrijfsvoering kazerne voor
Toetsting aan de eerste set randvoorwaarden
Er worden een aantal ecologische verbindingen gemaakt, de belangrijkste verbindingen zijn: spoordriehoek wordt verbonden met de EHS, en er komt een verbinding van Birkhoven naar de polder. Ja. De Daam Fockemalaan wordt verkeersluw ingericht met een inrichting die qua uitstraling, dwarsprofiel en materialisering past bij het Bergkwartier.
Ja. Er is inmiddels een convenant gesloten met Defensie waarin wordt voldaan aan de randvoorwaarden die Defensie heeft gesteld.
nummer
Randvoorwaarde rekening gemeente.
Toetsting aan de eerste set randvoorwaarden
voldoet
TOETSING AAN DE TWEEDE SET RANDVOORWAARDEN Datum: 03 -09-2015 nummer 1
2.1
2.2
2.3 2.4
2.5
randvoorwaarde Het tracé voor de Westelijke ontsluiting loopt vanaf de Stichtse rotonde, via het kazerneterrein parallel aan de Aletta Jacobslaan, met een tunnel voor alle verkeer onder het spoor door en vervolgens verder via het bestaande wegtracé (Barchman Wuytierslaan). De participatiegroep (met daarin een vertegenwoordiging van verschillende belangen) zal advies uitbrengen over hoe om te gaan met de effecten van de nieuwe variant (concrete inpasbaarheid, milieu en ecologische impact). De participatie zal plaatsvinden op het niveau van adviseren zoals beschreven in de door de gemeenteraad vastgestelde nota "Uitgangspunten, spelregels en afwegingsinstrumentarium voor participatie". Er zal een planning voor de participatie worden opgesteld zodat de participatiegroep tijdig in staat wordt gesteld hun rol te kunnen uitvoeren.
De normale rechtsgang blijft voor de participanten onverkort mogelijk. Alle belangen zijn vertegenwoordigd in de participatiegroep. Indien blijkt dat een belang niet wordt vertegenwoordigd, kan de participatiegroep daarmee worden uitgebreid.
Op bestuurlijk niveau vindt overleg en afstemming plaats met regiogemeenten en provincie binnen het Utrechts verkeer- en vervoerberaad (UVVB). 2.6 Met de groeperingen die het belang van het groen in de huidige participatiegroep vertegenwoordigen (zie Participatie- en Communicatieparagraaf Westelijke Ontsluiting, vastgesteld d.d. 1 maart 2011) wordt afgestemd over de wijze en omvang van de compensatie van ecologische schade en aantasting alsmede over de ecologische inpassing, het versterken van de ecologische verbindingen en andere natuurversterking en –verrijking. 3.1 Het verkeerskundig onderzoek richt zich op de eerste plaats op de doorstroming van het autoverkeer, maar het belang van een goed functionerend openbaar vervoer zal nadrukkelijk worden betrokken in de verdere uitwerking van het tracé. Ook zal er aandacht zijn voor een goede infrastructuur voor de fietser, Toetsting aan tweede set randvoorwaarden
voldoet Ja, de nadere uitwerking van het tracé is conform de beschreven route
Ja, er zijn adviezen ingediend door de participatiegroep
Ja, er is een planning opgesteld voor de periode tot aan het eerstvolgende raadsbesluit (9 juli 2013), deze is gedeeld met de participatiegroep en deze heeft een advies uitgebracht. Ja, dit blijft mogelijk. Ja, de participatiegroep is uitgebreid met bewoners rondom Stichtse rotonde en tijdens de uitwerking met direct belanghebbenden ook met de Bomenstichting. Ja, dit heeft plaats gevonden
Ja , dit heeft plaats gevonden. Behalve met de groeperingen die in de participatiegroep de belangen van het groen vertegenwoordigden zijn hier ook individuele bewoners en groeperingen aangehaakt, bijvoorbeeld de Bomenstichting.
Ja. De doorstroming van het verkeer is zowel in de trechtering behorende bij het raadsbesluit van 20 december 2011 als in de nadere uitwerking van de varianten aan de orde geweest. In de gekozen variant (7B) profiteert
nummer
randvoorwaarde waarbij ook de oversteekbaarheid belangrijk is.
3.2
Bij onderzoeken naar het tracé zullen de gevolgen per wijk en gebied (Soesterkwartier, Berg, DF-laan eo, BW laan, Birkhoven Bokkeduinen, Amsterdamseweg, Amersfoort noord, Soest) zichtbaar worden gemaakt, zowel in verkeersmodellen als in mileukaarten.
3.3
Het tracé wordt afgewogen in een strategische milieubeoordeling (SMB), omdat de SMB zich niet alleen beperkt tot de milieugevolgen in het zoekgebied, maar ook breder kijkt naar (verkeers)alternatieven. Daarnaast zal een maatschappelijke kosten batenanalyse MKBA worden uitgevoerd, waarin o.a. de omgevingskwaliteiten, de kosten van het tracé in relatie tot de maatschappelijke opbrengsten en de financiële gevolgen voor het vastgoed worden afgewogen.
4.1
Uiterlijk 25 juni 2013 wordt een definitief besluit genomen door de Amersfoortse gemeenteraad over de oplossing voor een verbeterde doorstroming van het verkeer aan de westkant van Amersfoort. Het proces (onderzoeken, planvorming, uitwerking en realisatie) zal in samenwerking met de Provincie Utrecht moeten worden gedaan, bij voorkeur via het sluiten van een bestuursovereenkomst.
4.2
4.3
5.1
5.2
6.1
Er zal een akkoord moeten worden bereikt met het ministerie van defensie over de benodigde grond voor het tracé. Er is € 60 miljoen beschikbaar gesteld vanuit het programma VERDER. Bij plannen die verder gaan wordt aanvullende financiering gezocht. Keuze voor het tracé mag niet leiden tot een aanvullende bijdrage door de gemeente Amersfoort, bovenop de reeds overeengekomen bijdrage vanuit Amersfoort aan de regionale maatregelen voor het VERDER-pakket. Er komt vanuit het projectbudget voor € 600.000 natuurversterking en –verrijking. De functie van de westelijke ontsluiting wordt beperkt
Toetsting aan tweede set randvoorwaarden
voldoet het openbaar vervoer ook van de verbetering van de doorstroming. In variant 7B zijn een tweetal fietstunnels opgenomen en is er een fietsbrug opgenomen. Het aantal gelijkvloerse oversteken wordt hierdoor verminderd. Ja. In paragraaf 7.1 van de procesbeschrijving behorende bij het raadsbesluit van 20 december 2011 zijn de effecten per wijk inzichtelijk gemaakt. In de Strategische Milieubeoordeling wordt vervolgens dieper ingegaan op de effecten voor lucht en geluid. Ja. Er is een SMB en een MKBA opgesteld. De MKBA is als bijlage bij het raadsbesluit van 9 juli 2013 gevoegd. De SMB was ook bij dit raadsbesluit gevoegd maar is geactualiseerd op basis van latere aanpassingen aan het ontwerp en recentere onderzoeken. De meest recente versie van de SMB is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Nee, het besluit is op 9 juli 2013 genomen.
Nee. Na overleg is besloten om geen bestuursovereenkomst te sluiten. De raad heeft dit in het raadsbesluit van 17 december 2013 (besluitpunt 2) bekrachtigd. Ja, er is een convenant gesloten met Defensie en de grondaankoop wordt op korte termijn afgerond Ja, er is aanvullend budget gevonden voor de geraamde kosten van € 67,1 miljoen. De provincie stelt zich garant voor de aanvullende bijdrage van € 7,1 miljoen. Dekking daarvan komt uit Beter Benutten en Randstadspoor . Ja, hier zijn maatregelen voor bedacht en dit is in de kostenraming opgenomen. Ja. In de verkeerskundige
nummer
randvoorwaarde tot regionaal/lokaal verkeer.
6.2
Het tracé moet verkeersveilig zijn voor alle verkeer
6.3
Er wordt integraal naar het gebied gekeken voor wat betreft bebouwing, infrastructuur, landschap en milieu.
6.4
Het tracé moet een verbetering opleveren voor het totaal van alle inwoners en gebruikers.
6.5
Het tracé moet leiden tot behoud cq verbetering van de leefbaarheid in de aanliggende buurten (bereikbaarheid, verkeersveiligheid) en tot behoud cq verbetering van het milieu (lucht, geluid, fijnstof e.d.) in de aanpalende buurten.
Toetsting aan tweede set randvoorwaarden
voldoet beoordeling is het aandeel sluipverkeer berekend (en is lager dan 5%). Ja, het tracé is ontworpen volgens het handboek wegontwerp. Daar waar mogelijk zijn ongelijkvloerse kruisingen voor langzaam verkeer aangebracht. Het noordelijk deel van de BW-laan wordt voorzien van een parallelweg. Ja. Er is een integrale afweging geweest op basis van verschillende onderzoeken, onder andere: Ecologie Cultuurhistorie Landschappelijke analyse Geluid, lucht In de SMB wordt een afweging gemaakt van alle onderzochte aspecten. Ja, Dit is op verschillende manieren onderzocht. Uit het de verkeersmodellering blijkt dat er een verbetering van de doorstroming op de Westelijke ontsluiting is en daarnaast een afname van verkeer in de aanliggende wijk de Berg is (-5% par. 3.4 van de bijlage bij het raadsbesluit van 9 juli 2013). Uit de gezondheidseffectscreening van de GGD blijkt dat er qua geluid meer woningen op vooruit gaan dan achteruit. Qua luchtkwaliteit treedt er een relevante afname op van de NO2 concentratie. Ja. Dit is op verschillende manieren onderzocht. Uit het de verkeersmodellering blijkt dat er een verbetering van de doorstroming op de Westelijke ontsluiting is en daarnaast een afname van verkeer in de aanliggende wijk de Berg is (-5% par. 3.4 van de bijlage bij het raadsbesluit van 9 juli 2013). Uit de gezondheidseffectscreening van de GGD blijkt dat er qua geluid meer woningen op vooruit gaan dan achteruit. Qua luchtkwaliteit treedt er een relevante afname op van de
nummer
randvoorwaarde
6.6
Alle ecologische schade en aantasting (hoe klein ook) wordt gecompenseerd, bij voorkeur in het gebied zelf en zo dit niet lukt, dan binnen Amersfoort, door bijv. natuurverrijking. De natuur in het gebied zal daarnaast worden versterkt en verrijkt, met een goede ecologische inpassing, verbetering van de ecologische verbindingen en het verminderen van ecologische barrières tussen Birkhoven en Bokkeduinen. De woningen, instellingen, bedrijven en voorzieningen in het gebied moeten goed en veilig bereikbaar blijven, zowel tijdens werkzaamheden als na realisatie.
6.7
6.8
De langzaam verkeersroutes (fietsers en voetgangers) in het gebied worden verbeterd.
6.9
Met het beschermd stadsgezicht Bergkwartier wordt rekening gehouden.
Toetsting aan tweede set randvoorwaarden
voldoet NO2 concentratie. Ja, er wordt op drie niveaus natuurcompensatie voorzien: wettelijke natuurcompensatie bovenwettelijke natuurcompensatie natuurverrijking
Ja. Variant 7B voorziet in een goede aansluiting van onder andere het Dierenpark, Kabouterhut, de Bernhardkazerne, het zwembad / hockeyvelden en een parallelweg (fietsstraat) voor het noordelijk deel van de BW-laan, hier mee wordt de bereikbaarheid en verkeersveiligheid voor de woningen en instituten hier verbeterd. Alleen restaurant de Vlasakkers moet wijken voor de Westelijke ontsluiting.. De fasering tijdens realisatie is nu nog niet onderzocht, dit komt in een later stadium aan de orde. Ja. Er is er veel aandacht geweest voor het langzaam verkeer, dit heeft geresulteerd in een aantal ongelijkvloerse kruisingen: Twee fietstunnels onder de Stichtse rotonde Een fietsviaduct over het spoor en de Westelijke ontsluiting. Op het noordelijk deel van de Barchman Wuijtierslaan wordt fietsverkeer in twee richtingen ter weerszijden van de weg gefaciliteerd. Hiermee worden gelijkvloerse fietsoversteken voorkomen en krijgen de fietsroutes een verbeterde doorstroming. Ja. Hier is rekening mee gehouden. De doorgaande route van de Westelijke ontsluiting wordt om de woonwijk heen gelegd. De Daam Fockemalaan wordt heringericht tot woonstraat met een verkeersluw karakter. De herinrichting past bij
nummer
randvoorwaarde
6.10
Het nieuw tracé: a. moet adequaat en landschappelijk worden ingepast b. mag geen barrière vormen tussen de woonwijken en het groene gebied c. moet leiden tot realisatie van groene verbindingen.
voldoet het beschermd stadsgezicht. De oude zichtlijn naar het klooster OLV ter Eem wordt in ere hersteld, de oude oprijlaan wordt kruist de Westelijke ontsluiting ongelijkvloers. Ja. Een deel van het tracé voorziet een nieuwe aanleg. Dit deel wordt als volgt ingepast: achter de Beroemde Vrouwenbuurt langs verdiept aangelegd groen aangekleed voorzien van ongelijkvloerse verbindingen naar o.a. het klooster OLV ter Eem en Birkhoven / Bokkeduinen. Hiermee wordt de barrière Daam Fockemalaan opgeheven. Er worden ongelijkvloerse verbindingen aangebracht tussen de woonwijk en het groene gebied: fietsviaduct viaduct naar OLV ter Eem
6.11
Indien het tracé leidt tot een aanpassing van de Daam Fockemalaan, dan a. moet deze oplossing een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit hebben b. leiden tot een bereikbare en verkeersveilige buurt in samenhang met het Bergkwartier.
Toetsting aan tweede set randvoorwaarden
Er worden een aantal ecologische verbindingen gemaakt, de belangrijkste verbindingen zijn: spoordriehoek wordt verbonden met de EHS, en er komt een verbinding van Birkhoven naar de polder. Ja. A: De herinrichting is samen met de bewoners opgesteld en past bij het karakter van de Berg, dit komt tot uiting in het dwarsprofiel en de materialisering. B: Het tracé heeft als gevolg dat de Daam Fockemalaan geen verkeersfunctie meer heeft. De inrichting is hier op aangepast. De Daam Fockemalaan krijgt een verkeersluw en groen karakter.
Gemeente Amersfoort
RAADSVOORSTEL
Van Aan Portefeuillehouder
: Burgemeester en Wethouders : Gemeenteraad : Wethouder F. Imming
B&W-vergadering De Ronde Agenda Het Besluit Vastgesteld besluit
: 03-03-2015 : : 24-11-2015 :
Reg.nr. Datum Agendapunt
: 5098237 : 3 november 2015 :
TITEL Begrotingswijziging 2015.1 GGD regio Utrecht
BESLISPUNTEN Geen zienswijze ten aanzien van de begrotingswijziging 2015.1 van de GGD regio Utrecht in te dienen.
AANLEIDING Conform artikel 44 lid 4 van de Gemeenschappelijke Regeling GGD regio Utrecht wordt de gemeenteraad in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over de begrotingswijziging 2015.1 naar voren te brengen.
BEOOGD EFFECT De gewijzigde begroting vast te kunnen stellen in de vergadering van het Algemeen Bestuur van de GGD regio Utrecht op 10 december 2015.
ARGUMENTEN 1.1 Het betreft een beperkt aantal wijzigingen De begroting is op enkele onderdelen gewijzigd. Een belangrijke wijziging is de aanpassing van de formatie als gevolg van - het besluit om de bedrijfsvoering te versterken - uitvoering van SOA-Sense (seksualiteitshulpverlening voor jongeren) - het project invlechting Jeugd Gezondheidszorg 0-4 jaar (Vitras) De toegenomen kosten worden binnen de bestaande begroting opgevangen en/of opgevangen door de toename van inkomsten zoals de subsidie SOA-Sense, een extra bijdrage van de Vitras gemeenten en extra JGZ keuzetaken gemeenten (waaronder Amersfoort € 164.667). 1.2 De inwonerbijdrage verandert niet De aanpassingen leiden er niet toe dat de inwonerbijdrage wordt bijgesteld. De inwonerbijdrage blijft € 11,49.
FINANCIËN De inwonerbijdrage voor Amersfoort blijft € 11,49 bedragen. Het meerwerk voor de JGZ voor de gemeente Amersfoort (€ 164.667) heeft betrekking op het contactmoment adolescenten en extra inzet in de wijkteams, deze onderdelen waren in de begroting 2015 van de gemeente Amersfoort al opgenomen. Inlichtingen bij: J.C.M. Theunisse, DIR/SL, (033) 469 47 91
Gemeente Amersfoort raadsvoorstel 5098237 pagina 2
Ambtelijk vindt er inhoudelijk met de GGDrU nog overleg plaats over de begrotingswijzigingen. Mogelijke wijzigingen die hier uit voortvloeien hebben geen verhogende invloed op de inwonerbijdrage. Overleg vindt plaats over de invlechting van de JGZ taak voor 0-4 jarigen (voorheen Vitras) en de huurafspraken van het stadskantoor gemeente Utrecht.
VERVOLGSTAPPEN Op 10 december 2015 wordt de gewijzigde begroting (2015.1) aan het Algemeen Bestuur van de GGD regio Utrecht ter vaststelling aangeboden.
Burgemeester en wethouders van Amersfoort, de secretaris,
Bijlagen
- geen
de burgemeester,
Gemeente Amersfoort
RAADSBESLUIT
Reg.nr.5098237
De raad van de gemeente Amersfoort; op basis van het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 november 2015, sector DIR/SL (nr.5098237); b e s l u i t: geen zienswijze ten aanzien van de begrotingswijziging 2015.1 van de GGD regio Utrecht in te dienen. Vastgesteld in de openbare vergadering van … de griffier
de voorzitter
Gemeente Amersfoort
RAADSVOORSTEL
Van Aan Portefeuillehouder
: Burgemeester en Wethouders : Gemeenteraad : Wethouder Y. Kemmerling
B&W-vergadering De Ronde Agenda Het Besluit Vastgesteld besluit
: 03-11-2015 : : 24-11-2015 :
Reg.nr. Datum
: 5099538 : 3 november 2015
TITEL Beleid “zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten”
BESLISPUNTEN 1. De zienswijzennota “Zonnepanelen in (rijks-) beschermde stadsgezichten” vast te stellen; 2. Het beleid “Zonnepanelen in (rijks-) beschermde stadsgezichten” vast te stellen; 3. Dit beleid als gebiedsgerichte criteria op te nemen in de nieuwe Welstandsnota.
AANLEIDING De gemeente is verplicht om beleid vast te stellen ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van de (rijks-) beschermde stadsgezichten. De oude bestemmingsplannen De Berg en Binnenstad gaven geen ruimte voor het plaatsen van zonnepanelen. De nieuwe bestemmingsplannen voor De Berg en de Binnenstad kennen een dubbelbestemming “cultuurhistorische waarde”, die voor zonnepanelen om nadere uitwerking van het beleid vraagt. Uitgangspunt voor dat beleid is dat duurzaamheidsmaatregelen moeten passen binnen monumentale waarden en het historisch stadsbeeld (collegebesluit van 18-9-2012). Het beleid voor de toepassing van zonnepanelen zal als gebiedsgerichte criteria ondergebracht worden in de Welstandsnota. Op wijzigingen en toevoegingen aan de Welstandsnota is op grond van artikel 12 van de Woningwet de inspraakverordening van toepassing. Het wijzigen en vaststellen van de Welstandsnota is een bevoegdheid van de raad. Gezien de grote behoefte aan duidelijkheid, intern en extern bij aanvragers, is besloten het zonnepanelen beleid in procedure te brengen vooruitlopend op de nieuwe Welstandsnota. In de raadsinformatiebrief nummer 66 “herziening van de Welstandsnota” van 2 juli 2014 is aangegeven dat het vaststellen van de beleidsregels zonnepanelen voor de Binnenstad en De Berg vooruitloopt op de herziening van de Welstandsnota. Op 6 januari 2015 (collegebesluit van 06-01-2015) heeft het college het concept-beleid “zonnepanelen in (rijks-) beschermde stadsgezichten” vrijgegeven voor inspraak.
BEOOGD EFFECT Het nieuwe beleid voor zonnepanelen geeft pandeigenaren met concrete regels duidelijkheid en biedt de mogelijkheid gebruik te maken van zonne-energie, als dit niet ten koste gaat van monumentale waarden en het historisch stadsbeeld. Vanuit onze duurzaamheidsambities stimuleren wij ondermeer het gebruik van zonnepanelen in onze stad. In gebieden als de (rijks-)beschermde stadsgezichten De Binnenstad en De Berg moeten de duurzaamheidsmaatregelen passen binnen de monumentale waarden en het historisch stadsbeeld. De Binnenstad en De Berg zijn verschillend van karakter als het gaat om de monumentale waarde en het historisch stadsbeeld. Daarom wordt voor de beide beschermde stadsgezichten verschillend beleid voorgesteld: op De Berg zijn er met behoud van monumentale waarden meer mogelijkheden voor het plaatsen van zonnepanelen dan in de Binnenstad. In de Binnenstad zijn zonnepanelen zijn in verband met de kwaliteit van het dakenlandschap zonnepanelen niet toegestaan op hellende daken, wel op platte daken, mits onzichtbaar vanuit het openbaar gebied. Op De Berg zijn zonnepanelen toegestaan op platte en Inlichtingen bij:
A.M. van der Laarse, DIR/SO, (033) 469 49 96
Gemeente Amersfoort raadsvoorstel 5068099 pagina 2
hellende daken mits onzichtbaar vanuit het openbaar gebied én in de architectuur geïntegreerde oplossingen ook op hellende daken die zichtbaar zijn vanuit openbaar gebied.
ARGUMENTEN 1.1 Het is de bevoegdheid van de gemeenteraad om op grond van artikel 12 van de Herziene Woningwet een welstandsnota vast te stellen/ het welstandsbeleid aan te vullen. Het concept-beleid heeft gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn vijf zienswijzen ingediend. Voor een samenvatting en de beoordeling van de zienswijzen wordt verwezen naar bijgevoegde Zienswijzennota. De beoordeling van de zienswijzen leidt tot de conclusie dat er geen aanleiding is tot aanpassing van het concept-beleid. De zienswijzen tonen de betrokkenheid van reclamanten bij de duurzaamheidsdoelstelling (energie- en kostenbesparing), maar ze wegen het behoud van monumentale waarden en het historisch stadsbeeld minder zwaar dan wij vanuit onze verantwoordelijkheid voor het beschermen van de cultuurhistorische waarden van de rijksbeschermde stadsgezichten doen. 2.1 Het vaststellen van het beleid “Zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten” is nodig om pandeigenaren met concrete regels duidelijkheid te verschaffen over de mogelijkheid gebruik te maken van zonne-energie. Het collegebesluit van 18-9-2012, dat duurzaamheidsmaatregelen moeten passen binnen monumentale waarden en het historisch stadsbeeld en de dubbelbestemming “cultuurhistorische waarde” in de nieuwe bestemmingsplannen, vragen om een nadere, concretere, uitwerking van het beleid. 3.1 De gemeente is op grond van de Monumentenwet 1988 verplicht voor de rijksbeschermde stadsgezichten ter bescherming een bestemmingsplan vast te stellen. Er is voor gekozen om in de nieuwe bestemmingsplannen Binnenstad en De Berg een dubbelbestemming ”cultuurhistorische waarde” op te nemen en de concrete uitwerking van het beschermend beleid voor het plaatsen van zonnepanelen als gebiedsgerichte criteria op te nemen in de nieuwe Welstandsnota.
DUURZAAMHEID Het beleid “Zonnepanelen in (rijks-) beschermde stadsgezichten” geeft pandeigenaren in de (rijks-) beschermde stadsgezichten met concrete regels duidelijkheid over hun mogelijkheden voor de toepassing van zonne-energie. Hun mogelijkheden om bij te dragen aan die doelstelling worden beperkt door de voorwaarde dat het niet ten koste mag gaan van monumentale waarden en het historisch stadsbeeld. Het nieuwe zonnepanelenbeleid is overigens iets minder beperkend, dan de regeling in de oude bestemmingplannen. De oude bestemmingsplannen boden geen ruimte voor het plaatsen van zonnepanelen.
FINANCIËN Het beleid ”Zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten” heeft geen financiële consequenties voor de gemeente.
COMMUNICATIEBOODSCHAP EN BETROKKEN PARTIJEN Amersfoort streeft er naar om in 2030 een CO2 neutrale stad te zijn. Aan die doelstelling kunnen de bewoners van de beschermde stadsgezichten een bescheiden bijdrage leveren. De nieuwe beleidsregels zonnepanelen geeft pandeigenaren in de (Rijks-) beschermde stadsgezichten met concrete regels duidelijkheid. Het biedt de mogelijkheid gebruik te maken van zonne-energie, als dit niet ten koste gaat van monumentale waarden en het historisch stadsbeeld. Bij de voorbereiding van het nieuwe zonnepanelenbeleid zijn naast Milieu, Monumentenzorg en de CRK, subcommissie Erfgoed betrokken. In een vroeg stadium is ook een presentatie gegeven voor de Stichting Woonklimaat Berg. Tijdens de periode van de ter visielegging van het ontwerp-beleid is een informatieavond georganiseerd, die bezocht is door een tiental belanghebbende personen.
Gemeente Amersfoort raadsvoorstel 5068099 pagina 3
VERVOLGSTAPPEN Na het besluit van uw raad tot vaststelling van het beleid “Zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten” volgt publicatie. Daarmee is het nieuwe beleid van kracht. Het beleid wordt als gebiedsgerichte criteria opgenomen in de nieuwe Welstandsnota.
Burgemeester en wethouders van Amersfoort, de secretaris,
de burgemeester,
Bijlagen
- Ontwerpraadsbesluit - Zienswijzen nota “ Zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten” (#5099997) - Beleid “zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten” (#5085489)
Gemeente Amersfoort
RAADSBESLUIT
Reg.nr.5068099
De raad van de gemeente Amersfoort; op basis van het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 november 2015, sector DIR/SO (nr.5068099); b e s l u i t: 1. de zienswijzennota “ Zonnepanelen in (rijks-) beschermde stadsgezichten” vast te stellen; 2. het beleid “Zonnepanelen in (rijks-) beschermde stadsgezichten” vast te stellen; 3. dit beleid als gebiedsgerichte criteria op te nemen in de nieuwe welstandsnota. Vastgesteld in de openbare vergadering van … de griffier
de voorzitter
Docsnr.5099997 Onderwerp:
Bijlage bij raadsvoorstel 5099538 Zonnepanelen in (rijks-) beschermde stadsgezichten.
Zienswijzennota
Hoofdstuk 1, Status zienswijzennota, inleiding en procedure. 1.1. Status zienswijzennota Deze zienswijzennota behoort bij het door de raad te nemen besluit over de vaststelling van het beleid Zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten. Deze nota heeft twee hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat een inleiding, een overzicht van de ingekomen zienswijzen en de verdere procedure voor de vaststelling van het beleid. Hoofdstuk 2 geeft na de samenvatting per zienswijze een beoordeling, met een conclusie of de zienswijze aanleiding geeft tot aanpassing van het concept-beleid. 1.2 Inleiding. De gemeente is verplicht om beleid vast te stellen ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van de (rijks-) beschermde stadsgezichten. De nieuwe bestemmingsplannen De Berg en Binnenstad kennen een dubbelbestemming “cultuurhistorische waarde”, wat voor toepassing van zonnepanelen vraagt om nadere uitwerking. Vanuit onze duurzaamheids ambities, Amersfoort in 2030 een CO2neutrale stad, stimuleren wij onder meer het gebruik van zonnepanelen in onze stad. Uitgangspunt voor het beleid in beschermde gebieden als De Binnenstad en De Berg is dat duurzaamheidsmaatregelen moeten passen binnen monumentale waarden en het historisch stadsbeeld. (collegebesluit 8-9-2012) . Er is zowel intern als bij aanvragers behoefte aan een nadere uitwerking van deze beleidsregel voor concrete situaties. Gezien de behoefte aan duidelijkheid en het tijdpad van de herziening van de Welstandsnota is besloten de besluitvorming over het zonnepanelenbeleid vooruitlopend op de nieuwe Welstandsnota in procedure te brengen. In de beschermde stadsgezichten is het plaatsen van zonnepanelen bijna altijd vergunningsplichtig. Met het nieuwe beleid ” Zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten” worden enerzijds de cultuurhistorische waarden van de beschermde stadsgezichten gewaarborgd en anderzijds de mogelijkheden voor aanvragers duidelijk geformuleerd. Dit beleid zal als gebiedsgerichte criteria opgenomen worden in de nieuwe Welstandsnota.
Het nieuwe beleid voor zonnepanelen biedt iets meer mogelijkheden voor de toepassing van zonnepanelen, dan de oude bestemmingsplannen. De oude bestemmingsplannen boden geen enkele ruimte voor het plaatsen van zonnepanelen. Rekening houdend met het verschil in karakter tussen de Binnenstad en De Berg maakt het nieuwe beleid “Zonnepanelen in (rijks-) beschermde stadsgezichten”, toepassing mogelijk, waar dit kan zonder schade aan monumentale waarden en het historisch stadsgezicht. 1.3 Procedure Overeenkomstig artikel 12 van de Woningwet is op wijzigingen en toevoegingen aan de Welstandsnota de inspraakverordening van toepassing. Het vaststellen van (aanpassingen) van de Welstandsnota is een bevoegdheid van de raad. Zienswijzeronde Op 6 januari 2015 hebben wij het concept-beleid “Zonnepanelen in (rijks-)beschermde stadsgezichten” vrijgegeven voor inspraak. Het concept-beleid heeft vanaf 15 januari 2015 zes weken ter inzage gelegen en op 3 februari is een informatieavond georganiseerd. Een ieder is gedurende die periode in de gelegenheid gesteld om schriftelijk dan wel mondeling een zienswijze bij het college kenbaar te maken. Er zijn binnen de termijn vijf zienswijzen binnengekomen.
1
Vaststelling Na de zienswijzenronde beslist de gemeenteraad over de vaststelling van het beleid. De raad weegt hierbij de ontvangen zienswijzen mee. De regels hebben rechtskracht na publicatie van het raadsbesluit. 1.4
Overzicht ingekomen zienswijzen a. een vijftal bewoners van de Berg ( Johan van Oldenbarneveltlaan, Prinses Marielaan en Prins Hendriklaan) b een bewoner van de Prinses Marielaan ( De Berg) (= gelijkluidend aan zienswijze a) c. een bewoner van de mr. Th. Heemskerklaan (De Berg) d. een bewoner van de Johan van Oldenbarneveltlaan (De Berg) e. een bewoner van de Valkestraat ( Binnenstad)
Hoofdstuk 2
Zienswijzen: samenvatting, beoordeling en conclusie.
Samenvatting a. Zienswijze plaatsing zonnepanelen Bergkwartier te Amersfoort een vijftal bewoners van diverse straten op De Berg. b. Zienswijzen van een bewoner van de Prinses Marielaan (geheel gelijkluidend aan a) Reclamanten zijn het oneens met het uitgangspunt voor het Bergkwartier, zonnepanelen toe te staan op platte en hellende daken, mits onzichtbaar vanuit de openbare ruimte, hebben daarop een andere visie en doen voorstellen. Reclamanten: 1. schrijven dat bij het aanwijzen van het beschermd stadsgezicht De Berg uitdrukkelijk van gemeentewege is aangegeven, dat “de Berg” geen openluchtmuseum zou worden en vinden dat aan de bewoners niet uit te leggen is, dat voor De Berg specifieke eisen gelden voor het plaatsen van zonnepanelen. Ook omdat in de toelichting op het aanwijzingsbesluit als beschermd stadsgezicht hierover niets staat; 2. geven aan dat in Hilversum in een vergelijkbare wijk met beschermd stadsgezicht vanaf de openbare weg zichtbare zonnepanelen wel worden toegestaan; 3. wijzen op de rechtsongelijkheid die ontstaat tussen vanuit de openbare ruimte zichtbare dakvlakken. Waar het plaatsen van zonnepanelen vergunningsplichtig is, geldt een verbod, terwijl het op grond van het besluit Omgevingsrecht vergunningsvrij is, panelen te plaatsen op niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde achterdakvlakken (soms zichtbaar); 4. pleiten voor het overlaten van een veel groter deel van de kwaliteitshandhaving aan de bewoners. Ze vinden het opmerkelijk dat beperkend beleid ten aanzien van zonnepanelen wordt geformuleerd, terwijl veel andere storende elementen niets of weinig in de weg wordt gelegd; 5. vinden de beperking op toepassing van zonnepanelen een verbod op energiezuinigheid en op geld besparen. Reclamanten stellen ten aanzien van het zonnepanelenbeleid voor: 6. geen specifiek beleid op te stellen ten aanzien van het plaatsen van zonnepanelen in beschermd stadsgezicht, aanvullend aan de regels, die er zijn voor bijvoorbeeld het plaatsen van dakramen; 7. eventueel voor rijks- en gemeentelijke monumenten een striktere beoordeling toe te passen, maar niet voor het beschermd stadsgezicht als totaal; 8. aansluiting te zoeken bij de volgens het Besluit Omgevingsrecht vergunningsvrij plaatsen van zonnepanelen op niet naar openbaar gebied gekeerde achterdakvlakken; 9. zonnepanelen die zonder vergunning zijn geplaatst, alsnog te legaliseren. 2
Beoordeling 1. De gemeente is op grond van de Monumentenwet 1988 verplicht voor de rijksbeschermde stadsgezichten ter bescherming een bestemmingsplan vast te stellen. De aanwijzing beoogt een basis te bieden voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten. De toelichting bij de aanwijzing kan voor wat het beschermingsbelang als uitgangspunt dienen. De toelichting op het aanwijzingsbesluit is echter geen limitatieve opsomming van gevaren waartegen beschermend beleid moet worden geformuleerd. Dat zonnepanelen niet genoemd worden in de toelichting van het aanwijzingsbesluit is geen belemmering voor het formuleren van het beschermende beleid. Het aanwijzen van een gebied als beschermd stadsgezicht betekent per definitie dat daar vanwege de aanwezige kwaliteiten specifieke, beperkende, van de rest van de stad afwijkende, regels gelden. Het niet toestaan van zichtbare zonnepanelen maakt een wijk nog niet tot een openluchtmuseum. Het doel van aanwijzing is niet bevriezing, maar wijzigingen te laten aansluiten bij de aanwezige karakteristiek en kwaliteiten. Dit kan dus beperkingen of aanvullende eisen met zich meebrengen.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
In 2014 is de gemeente Amersfoort in het gelijk gesteld inzake een beroepsprocedure tegen de weigering van vergunning voor het plaatsen van vanuit het openbaar gebied zichtbare zonnepanelen in het (rijks-)beschermd stadsgezicht Bergkwartier. De rechter heeft geoordeeld dat de weigering terecht was. De motivering van de weigering was tweeledig: enerzijds in strijd met redelijke eisen van welstand voor een beschermd stadsgezicht en anderzijds in strijd met de in het bestemmingsplan geborgde cultuurhistorische waarde. Elk beschermd stadsgezicht heeft eigen specifieke kwaliteiten en gemeenten maken op basis daarvan hun eigen afweging en beleid. Alleen al het feit het gaat om een andere gemeente betekent dat geen sprake is van gelijke gevallen. In de onder 1 genoemde beroepsprocedure heeft de rechter dit onderschreven. Het plaatsen van zonnepanelen is in de gehele stad vergunningvrij, behalve in de beschermde stadsgezichten en op monumenten. De reden voor die vergunningsplicht is dat, ter bescherming van de cultuurhistorische waarde, de toepassing van zonnepanelen in de beschermde stadsgezichten moet kunnen worden verboden of aan voorwaarden gebonden. Met het vergunningvrij maken van het plaatsen van zonnepanelen op niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde achterdakvlakken heeft de wetgever in beschermde stadsgezichten panelen toe willen staan op zo min mogelijk zichtbare plaatsen. De consequentie van de keuze van de wetgever om dit met de Wabo vergunningvrij te maken is, dat deze vergunningvrije panelen in een enkel geval zichtbaar zijn vanuit het openbaar gebied. Wij vinden die incidentele aantasting van het stadsgezicht geen reden om het kind met het badwater weg te gooien door, ook op vergunningsplichtige dakvlakken, vanuit het openbaar gebied zichtbare zonnepanelen, toe te staan. Zoals aangegeven onder punt 1 heeft de gemeente de verplichting beschermend beleid te voeren voor aangewezen rijksbeschermde stadsgezichten. Ook ten aanzien van andere zaken gelden in het beschermd stadsgezicht gebiedsgerichte criteria. Er blijven, ook zonder zonnepanelen, nog veel energiebesparingmogelijkheden over; Daarnaast zijn er centrale mogelijkheden voor gezamenlijke oplossingen voor het plaatsen van zonnepanelen en het oprichten van energie-corporaties. Zonnepanelen maken meestal een veel grotere inbreuk op de beeldkwaliteit, dan dakvensters zowel in kleur- en materiaalgebruik, als in oppervlak; Daarom vinden wij specifiek beleid voor zonnepanelen nodig en is het van een andere orde dan het beleid over dakvensters; Voor rijks- en gemeentelijke monumenten gelden striktere regels waar het gaat om aantasting van monumentale waarden zoals constructies en historische materialen. De regels voor zonnepanelen in het beschermd stadsgezicht beogen de bescherming van de beeldkwaliteit van het gebied als totaal. Alleen het beschermen van de beeldkwaliteit van monumenten is daarvoor niet voldoende. Los van de aantasting van de beeldkwaliteit door zichtbare zonnepanelen zou een ruimhartig toestaan van de toepassing van zonnepanelen ook de groene kwaliteit van het beschermd stadsgezicht De Berg kunnen aantasten. Omdat bomen een ongestoorde bezonning van de panelen in de weg staan, zou er druk kunnen komen op het verlenen van kapvergunningen. 3
8. Aansluiting zoeken bij de vergunningvrijheid van zonnepanelen op niet naar openbaar gebied gekeerde achterdakvlakken, zou betekenen ook zonnepanelen toe te staan op andere vanuit openbaar gebied zichtbare dakvlakken. Omdat dit afbreuk doet aan de beeldkwaliteit van het beschermd stadsgezicht vinden we dit ongewenst; (Zie ook punt 3) 9. Bouwactiviteiten, die zijn uitgevoerd zonder vergunning kunnen worden gelegaliseerd, als ze passen binnen het beleid. Pandeigenaren kunnen een aanvraag indienen om die panelen te legaliseren, die voldoen aan het nieuwe beleid. Conclusie De zienswijzen a en b geven geen aanleiding tot een aanpassing van het concept-beleid “Zonnepanelen in (rijks-) beschermde stadsgezichten”.
c. Zienswijze van een bewoner van de Heemskerklaan Reclamant geeft aan dat de architectonisch rijke variatie van de bebouwing in het Bergkwartier niet bevroren is, maar in beweging. Hij vindt dat het niet toestaan vanuit openbaar gebied zichtbare zonnepanelen in schril contrast staat tot de snelle ontwikkeling van fraaie nieuwe bouwmaterialen, ontwerp- en toepassingstechnieken. Reclamant stelt voor: het beleidskader bij te stellen en toekomstige architectonisch fraaie oplossingen voor fotovoltaïsche toepassingen op gevels en daken mogelijk te maken, ook zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Beoordeling Reclamant heeft, ten onrechte, de indruk dat het nieuwe zonnepanelenbeleid toepassing van nieuwe, architectonisch fraaie nieuwe bouw materialen en technieken uitsluit. Het nieuwe beleid maakt echter geïntegreerde oplossingen in gevel en op plat en hellend dak mogelijk in het beschermde stadsgezicht Bergkwartier. In geïntegreerde oplossingen zullen zich steeds nieuwe ontwikkelingen voordoen, die via aanvragen om advies worden voorgelegd aan Commissie Ruimtelijke Kwaliteit(CRK), subcommissie Erfgoed. Deze formulering is gekozen omdat hiermee maximaal kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen. De door reclamant voorgestelde ruimte is in het nieuwe beleid aanwezig, zij het dat per geval als maatwerk wordt beoordeeld of er sprake is van een geïntegreerde oplossing. Aan het bezwaar van reclamant is al op voorhand tegemoet gekomen. Conclusie De zienswijze geeft geen aanleiding tot een aanpassing van het concept-beleid “Zonnepanelen in (rijks-) beschermde stadsgezichten”.
d. Zienswijze van een bewoner van de Johan van Oldenbarneveltlaan Reclamanten zijn teleurgesteld omdat ze een afwijzing hebben ontvangen na een verzoek om vergunning voor het plaatsen van zonnepanelen op hun pand aan de Johan van Oldenbarneveltlaan. Ze geven aan veel te doen om zo milieubewust mogelijk te leven en professioneel beiden dagelijks actief bezig te zijn om de wereld energiezuiniger, schoner en klimaatbewuster te maken. Naast de milieu aspecten noemen ze ook dat zonnepanelen financieel interessant zijn. Reclamanten waarderen dat de gemeente tracht de karakteristiek van de prachtige wijk Bergkwartier te behouden, maar vinden dat: 1. het beleid “genuanceerd” moet worden in bepaalde gebieden en aan de randen van het beschermd stadsgezicht. Bijvoorbeeld Johan van Oldenbarneveltlaan: Waar het beeld gedomineerd wordt door buiten het beschermd stadsgezicht staande kantoorpanden ed. zouden ook zonnepanelen moeten worden toegestaan; 2. het met twee maten meten is, als honderden m2 ‘s geïntegreerde zonnepanelen zijn toegestaan op een”kantoorkolos” net buiten het beschermd stadsgezicht en 15 meter verderop, binnen het beschermd stadsgezicht zonnepanelen verboden zijn; 4
3. het toestaan van geïntegreerde oplossingen een zinloze bepaling is voor (oude) bestaande panden; Beoordeling 1. het door reclamant gesignaleerde probleem doet zich altijd voor bij grenzen en randen: aan weerszijden van een grens gelden verschillende regels. De voorgestelde “nuancering”van het beleid betekent in feite het verschuiven van de grens en daarmee het verschuiven van het “grensprobleem”; 2. Ook deze zienswijze heeft betrekking op het “grensprobleem”. Het doel van het zonnepanelenbeleid is het beschermen van de beeldkwaliteit van het rijksbeschermd stadsgezicht, niet het eerlijk verdelen van de mogelijkheden voor toepassing van al dan niet geïntegreerde zonnepanelen. Voor zover niet vergunningvrij is het uitgangspunt in het beschermd stadsgezicht dat zonnepanelen zijn toegestaan mits de cultuurhistorische waarden worden gewaarborgd. Voor Het Bergkwartier betekent dit onzichtbaar of zichtbaar, maar dan wel geïntegreerd in de architectuur; 3. Reclamant is, ten onrechte, van mening dat geïntegreerde oplossingen geen optie zijn voor oude bestaande panden. Er zijn voortdurend nieuwe ontwikkelingen en technieken voor geïntegreerde oplossingen. Die zijn wel duurder in aanschaf en hebben daardoor een lager rendement, dan de standaard zonnepanelen op het dak. Conclusie De zienswijze geeft geen aanleiding tot een aanpassing van het concept-beleid “Zonnepanelen in (rijks-) beschermde stadsgezichten”.
e. Zienswijze van een bewoner van de Valkestraat. Reclamant geeft aan dat zijn zienswijze zich richt op de Binnenstad. Hij vindt het beleid voor de Binnenstad, zonnepanelen alleen toe te staan op platte daken , onzichtbaar vanuit de openbare ruimte, “te kort door de bocht en te behoudend”. Hij veronderstelt, dat het nieuwe beleid voor de binnenstad een beperking betekent ten opzichte van het verleden; dat er toen discussie mogelijk was en na overleg wel eens wat werd goedgekeurd. Hij pleit er voor: 1. ook in de Binnenstad ruimte te geven voor vanuit het openbaar gebied zichtbare nieuwe, mogelijk experimentele, toepassingen; 2. de hogeschool Utrecht een onderzoek te laten doen naar mogelijkheden in de Binnenstad; 3. een inventarisatie uit te voeren van platte daken met mogelijkheid voor zonnepanelen (overheid, bedrijfsleven en particulieren); 4. met potentiële gegadigden voor het toepassen van zonne-energie mee te denken en ze te enthousiasmeren; 5. mensen te wijzen op de mogelijkheden om samen energie op te wekken met buren of in aanpalende postcodegebieden. Beoordeling Het beleid “Zonnepanelen in (rijks-) beschermde stadsgezichten” geeft een uitwerking van de op 8 september 2012 vastgestelde beleidsregel, dat duurzaamheidsmaatregelen moeten passen binnen monumentale waarden en de beschermde stadsgezichten. De nieuwe regels voorzien in de behoefte zowel intern, als bij aanvragers aan een nadere uitwerking van het beleid voor concrete situaties. Behalve de abstracte beleidsregel, die in concrete gevallen aanleiding kan zijn tot discussie, kent ook het bestemmingsplan Binnenstad ( het nieuwe en ook het oude) regels die zich tegen het aanbrengen van zonnepanelen verzetten. De veronderstelling dat de nieuwe regels een beperking betekenen ten opzichte van het verleden is onjuist. Regels uit het oude bestemmingsplan gaven geen ruimte voor het plaatsen van zonnepanelen De vanuit openbaar gebied onzichtbare mogelijkheden op platte daken (zie inleiding) zijn nieuw beleid en vormen een verruiming. De beleidsregels maken bewust onderscheid in beleid tussen de Binnenstad en de Berg. Op de Berg mogen geïntegreerde 5
(architectonisch hoogwaardige) oplossingen zichtbaar zijn. Een en ander na positief advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, subcommissie Erfgoed.
1.
2.
3. 4+5.
De kwaliteit van de binnenstad is het bijzondere historische dakenlandschap en het stadsbeeld als totaal. Wij vinden dat vanuit het openbaar gebied zichtbare zonnepanelen grote impact hebben op het totaalbeeld en daarmee afbreuk doen aan het dakenlandschap, ook als het gaat om architectonisch zorgvuldig vormgegeven toepassingen. Overigens wordt opgemerkt, dat: - de beperking betrekking heeft op minder dan 1% van het oppervlak van de stad Amersfoort; de beperking heeft dus een heel beperkt milieueffect, maar is belangrijk voor behoud van de beeldkwaliteit van het historisch dakenlandschap; - er in de binnenstad relatief veel rijks- en gemeentelijke monumenten staan, waar behoud van het historisch dakvlak, oude pannen, toepassing van zonnepanelen ook al in de weg staat; - de beschikbare hellende dakvlakken veelal klein en “gebroken” zijn door aanwezigheid van dakkapellen, schoorstenen en schaduw gevende belendingen, waardoor zonnepanelen geen hoog rendement opleveren; - ook ten aanzien van andere bouwkundige ingrepen met grote gevolgen voor de kwaliteit, op basis van de cultuurhistorische analyse voor de binnenstad, strikte beperkende regels gelden. We zijn van mening dat het belang van behoud van het historisch dakenlandschap zwaarder weegt dan de met experimenteren te behalen winst. Overigens wordt op De Berg wel de mogelijkheid geboden om te experimenteren met nieuwe ontwikkelingen en technieken op vanuit het openbaar gebied zichtbare hellende daken in de vorm van geïntegreerde oplossingen. Een onderzoek is alleen zinvol, als er bereidheid is te experimenteren met nieuwe ontwikkelingen en technieken op hellende daken. Voor de binnenstad willen we het historische dakenlandschap zo gaaf mogelijk in stand houden. Op een luchtfoto van de binnenstad zijn de platte daken met mogelijkheden voor het plaatsen van zonnepanelen in één oogopslag te zien. De punten 4 en 5 hebben betrekking op de wijze waarop de gemeente beleid voert voor de bevordering van de duurzaamheid. Dit beleid is hier niet aan de orde. Reclamant veronderstelt, ten onrechte, dat de gemeente ten aanzien van toepassing van duurzaamheidsmaatregelen behoudend is. De gemeente voert op het gebied van duurzaamheid echter een actief stimulerend beleid: er wordt meegedacht met mensen die zonnepanelen willen toepassen. Voor particuliere eigenaren, die geen zonnepanelen kunnen plaatsen op eigen pand (bijvoorbeeld vanwege bezonning of vanwege de monumentale kwaliteit of om een andere reden) worden door de gemeente mogelijkheden geboden voor gezamenlijke oplossingen en er is een initiatief om deel te nemen in het collectief plaatsen van zonnepanelen. Hiervoor heeft de gemeente de daken van 3 sportzalen beschikbaar gesteld. Voor bewoners van De Berg heeft Eemstroom, samen met Stichting Duurzaam Bergkwartier het dak van sportzaal Juliana van Stolberg een de Graaf Hendriklaan in gebruik genomen. Meer info hierover bij
[email protected] of via http://www.amersfoort.nl/zonnestroom.html Het voert te ver om in het kader van de vaststelling van het beleid Zonnepanelen in (rijks-) beschermde stadsgezichten een overzicht te geven van alle activiteiten die door de gemeente worden aangewend in het kader van bevordering van de duurzaamheid. De aanbevelingen van reclamant zijn voor een belangrijk deel al gemeentelijk duurzaamheidsbeleid.
Conclusie De zienswijze geeft geen aanleiding tot een aanpassing van het concept-beleid “Zonnepanelen in (rijks-) beschermde stadsgezichten. ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- -
6
Gemeente Amersfoort
Collegevoorstel
Sector
:
Opsteller
:
Telefoon
:
User-id
:
SOB A.M. van der Laarse (033) 469 49 96 LAAA
Reg.nr. :
4730774
Datum
7 juli 2014
:
Onderwerp
collegevoorstel "beleid zonnepanelen beschermde stadsgezichten" Voorstel:
1. Instemmen met het "Beleid zonnepanelen in beschermde stadsgezichten"; 2. Het "Beleid zonnepanelen in beschermde stadsgezichten" vrijgeven voor inspraak; 3. De raadsinformatiebrief "beleid zonnepanelen in beschermde stadsgezichten" vaststellen.
AANLEIDING Om met behoud van de monumentale waarden van de (Rijks-)beschermde stadsgezichten De Berg en de Binnenstad toepassing van zonnepanelen mogelijk te maken is het nodig nieuwe regels te formuleren. Het oude bestemmingsplan De Berg gaf en het vigerende plan Binnenstad geeft geen ruimte voor het plaatsen van zonnepanelen. (Afgezien van een beperkt aantal plekken waar het plaatsen van zonnepanelen. op grond van landelijke wettelijke regelingen via de Wabo en BOR vergunningsvrij is). Uitgangspunt voor het nieuwe zonnepanelenbeleid is dat duurzaamheidsmaatregelen moeten passen binnen monumentale waarden en het historisch stadsbeeld. (collegebesluit van 8 september 2012, reg.nr. 4153852) Het nieuwe beleid geeft pandeigenaren met concrete regels duidelijkheid en biedt de mogelijkheid gebruik te maken van zonne-energie, als dit niet ten koste gaat van monumentale waarden en het historisch stadsbeeld. Het nieuwe beleid zal als gebiedsgerichte criteria voor De Berg en de Binnenstad worden opgenomen in de Welstandsnota. Het vaststellen van het “beleid zonnepanelen in de beschermde stadsgezichten” loopt vooruit op de herziening van de Welstandsnota, die in voorbereiding is, omdat er zowel intern als bij de pandeigenaren in de beschermde stadsgezichten behoefte isaan duidelijk beleid. Regelmatig komen er vragen over het plaatsen van zonnepanelen en collectoren op de Berg en in de Binnenstad. Al in 2010, toen de gemeente Amersfoort startte met de duurzaamheidscampagne om huiseigenaren te stimuleren tot het energiezuinig maken van hun pand, is vastgesteld dat er soms tegenstrijdige belangen zijn tussen milieu en monumentenzorg. De door het college vastgestelde beleidsregel dat duurzaamheidsmaatregelen dienen te passen binnen monumentale waarden en het historisch stadsbeeld vraagt om een concrete uitwerking. In een bezwarenprocedure tegen de weigering van een vergunning voor panelen op De Berg is de gemeente onlangs door de rechter in het gelijk gesteld. De behandelend jurist betwijfelt of het huidige voor de binnenstad geldende beleidskader in een bezwarenprocedure standhoudt.
KORTE SAMENVATTING. In de beschermde stadsgezichten is het plaatsen van zonnepanelen in een beperkt aantal gevallen vergunningsvrij (op niet naar openbaar gebied gekeerde achterdakvlakken van niet-monumenten). Voor alle andere situaties in de (Rijks-)beschermde stadsgezichten De Berg en de Binnenstad is de
-1-
Collegevoorstel Reg.nr : 4730774 Datum :
Gemeente Amersfoort
7 juli 2014
vergunningplicht gehandhaafd, omdat zonnepanelen in deze gebieden de ruimtelijke kwaliteit en het historisch stadsbeeld kunnen aantasten. Ter bescherming van deze waarden is het nodig nieuwe regels te formuleren om toepassing van zonnepanelen mogelijk te maken. De Binnenstad en De Berg zijn verschillend van karakter, waar het gaat om monumentale waarden en het historisch stadsbeeld. Dit leidt tot de keuze voor een nuanceverschil in het beleid voor de toepassing van zonnepanelen tussen de beide beschermde stadsgezichten. Voorgesteld beleid zonnepanelen Binnenstad: - toegestaan op platte daken, mits onzichtbaar vanuit openbaar gebied en - niet toegestaan op hellende daken. Toelichting: Zonnepanelen worden in de Binnenstad niet toegestaan op hellende daken omdat ze ernstig afbreuk doen aan de historische samenhang, structuur, het dakenlandschap als totaal en het historisch stadsbeeld; Zonnepanelen worden wel toegestaan op platte daken, mits niet zichtbaar vanuit de openbare ruimte, omdat het veelal gaat om grote daken van nieuwe invullingen en omdat panelen op platte daken minder invloed hebben op het historisch waardevolle dakenlandschap dan op hellende daken, ook al zijn ze vanuit een hoog standpunt, zoals vanaf de toren, wel zichtbaar. Overigens mag het aanbrengen van zonnepanelen nooit ten koste gaan van monumentale waarden en historische materialen van het betreffende pand. Voorgesteld beleid zonnepanelen De Berg Zonnepanelen toegestaan: - op hellende en platte daken, mits onzichtbaar vanuit openbare ruimte*; - op vanuit de openbare ruimte zichtbare hellende daken, mits geïntegreerd in de architectuur; - op vanuit de openbare ruimte door hoogteverschillen zichtbare platte daken, mits wordt gewerkt met trendsetters en samenhangende en hoogwaardige oplossingen. Toelichting: Omdat de monumentale kwaliteit van De Berg gelegen is in de landschappelijke aanleg met hoogwaardige architectuur in het groen en niet of veel minder in een historisch stadsbeeld en dakenlandschap, doen geïntegreerde oplossingen en panelen op vanuit openbaar gebied onzichtbare dakvlakken daaraan geen afbreuk; Onder geïntegreerde oplossingen worden toepassingen verstaan waarbij de panelen samenhangend zijn opgenomen in de architectuur van het pand in plaats van als opgelegde elementen toegevoegd. Geïntegreerde oplossingen zijn met de huidige techniek nauwelijks haalbaar bij bestaande panden, maar bieden wellicht mogelijkheden voor de toekomst. * “Onzichtbaarheid vanuit openbare ruimte” is een lastig te hanteren criterium, dat extra controlewerk vergt bij de vergunningsverlening en aanleiding kan geven tot discussie. Zichtbelemmering door groen telt niet! Door bladverlies in de winter en door kappen van groen kunnen panelen later heel storend voor het stadsgezicht zichtbaar worden. Ook voor oplossingen in gevels of op maaiveld geldt de voorwaarde: niet zichtbaar vanuit openbaar gebied. Overigens mag het aanbrengen van zonnepanelen nooit ten koste gaan van monumentale waarden en historische materialen van het betreffende pand.
BEOOGD EFFECT Toevoeging van het “beleid zonnepanelen beschermde stadsgezichten” als gebiedsgerichte criteria aan de welstandsnota geeft enerzijds duidelijkheid over de toepassingsmogelijkheden van zonnepanelen en anderzijds bescherming aan de monumentale waarden en het historisch stadsbeeld.
ARGUMENTEN 1.1 Voor het beschermen van de monumentale waarden en het historisch stadsbeeld in de beschermde stadsgezichten zijn duidelijke regels voor de toepassing van zonnepanelen nodig; 2.1 De inspraakverordening die van kracht is voor wijzigingen van de welstandsnota schrijft deze procedure voor;
-2-
Collegevoorstel Reg.nr : 4730774 Datum :
Gemeente Amersfoort
7 juli 2014
3.1 Het is de bevoegdheid van de raad uiteindelijk het (welstands)beleid vast te stellen. Daarom is het belangrijk de raad nu door middel van een raadsinformatiebrief te informeren over het voorgenomen beleid en de start van de inspraak.
KANTTEKENINGEN 1.1 Het niet toestaan aan bewoners van de binnenstad (een klein deel van de bebouwing van Amersfoort) om zonnepanelen aan te brengen, betekent in relatie tot de omvang van de stad een kleine beperking van de bijdrage aan de duurzaamheidsdoelstelling. Er is om pandeigenaren, die geen mogelijkheid hebben op eigen dak, tegemoet te komen een gemeentelijk initiatief om als collectieve voorziening zonnepanelen te plaatsen op gemeentelijk vastgoed. FINANCIËN Het zonnepanelenbeleid heeft voor de gemeente geen financiële consequenties. De beperkingen van de toepasbaarheid van zonnepanelen en de eisen aan de uitvoering in de beschermde stadsgezichten kunnen voor de pandeigenaar wel financiële consequenties hebben. Dit nieuwe beleid betekent een beperkte verruiming ten opzichte van de eerdere situatie waarin zonnepanelenbeleid in het bestemmingsplan was opgenomen.
COMMUNICATIE Het voorgestelde beleid is vooraf afgestemd met de disciplines Milieu en Monumentenzorg, de stadsbouwmeester en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, subcommissie Erfgoed. Verder zijn in bijeenkomsten: - in 2010 en 2011 bij voorlichting Samen Duurzaam in Bergkwartier en Binnenstad - op 1 maart 2012 bij bijeenkomst van de Stichting Woonklimaat Berg - op 21 november 2012 bij symposium 033 Energie - in juni 2013 in Bergkerk bij bijeenkomst 033 Energie. de uitgangspunten voor toepassing van zonnepanelen en collectoren bij monumenten en in de beschermde stadsgezichten op hoofdlijnen toegelicht en overwegend positief ontvangen. Op grond van artikel 12 van de Woningwet is op aanpassingen/ aanvullingen van de Welstandsnota de Inspraakverordening van kracht. Na het vrijgeven voor inspraak door het college ligt het nieuwe beleid, zes weken ter inzage. In deze periode, maar niet in de vakantiemaanden juli of augustus, zal een informatieavond georganiseerd worden. Binnen deze inzage termijn kunnen belanghebbenden zienswijzen indienen.
VERVOLG De raad wordt via een RIB geïnformeerd over het beleid en de start van de inspraakprocedure. Na de inspraak zal het beleid met medeweging van eventueel binnengekomen zienswijzen ter vaststelling aan de raad worden aangeboden. Na vaststelling door de raad kan het beleid worden toegevoegd aan de Welstandsnota. Bijlage :
overzicht beleidskeuzes zonnepanelen De Berg en de Binnenstad.
-3-
Bijlagen Collegevoorstel Reg.nr. : 4730774 Datum :
Gemeente Amersfoort
7 juli 2014
Bijlage 1 :
-4-
Bijlagen Collegevoorstel Reg.nr. : 4730774 Datum :
Gemeente Amersfoort
7 juli 2014
Bijlage 2 :
-5-
Gemeente Amersfoort
RAADSVOORSTEL
Van Aan Portefeuillehouder
: Burgemeester en Wethouders : Gemeenteraad : Wethouder J.C. Buijtelaar
B&W-vergadering De Ronde Agenda Het Besluit Vastgesteld besluit
: 03-11-2015 : : 10-11-2015 :
Reg.nr. Datum
: 5018826 : 3 november 2015
TITEL Parkeerverordening 2016 en Verordening Parkeerbelastingen 2016
BESLISPUNTEN 1. de Parkeerverordening 2016 vast te stellen en in werking te laten treden per 1 januari 2016; 2. de Verordening Parkeerbelastingen 2016 vast te stellen en in werking te laten treden per 1 januari 2016; 3. de Parkeerverordening 2015, vastgesteld bij raadsbesluit op 7 oktober 2014, in te trekken op de dag van inwerkingtreding van de Parkeerverordening 2016, met dien verstande dat vergunningen die zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 2015, worden geacht te zijn verleend krachtens deze Verordening. 4. de Verordening Parkeerbelastingen 2015, vastgesteld bij raadsbesluit op 7 oktober 2014, in te trekken op de dag van inwerkingtreding van de Verordening Parkeerbelastingen 2016, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich vóór die datum hebben voorgedaan.
AANLEIDING De Verordening Parkeerbelastingen en de Parkeerverordening vormen de grondslag voor het heffen van parkeerbelastingen (vergunningen en tarieven voor maaiveldparkeren) en voor de grenzen van de gebieden waar vergunningparkeren en betaald parkeren geldt. Het vaststellen van de Parkeerverordening en de Verordening Parkeerbelastingen vindt jaarlijks plaats vanwege de indexatie van de tarieven en het doorvoeren van gewenste wijzigingen. De verordeningen worden door uw raad vastgesteld.
BEOOGD EFFECT Met de nieuwe verordeningen voeren we enkele inhoudelijke wijzigingen door ten opzichte van de verordeningen voor 2015. Met het vaststellen van de Parkeerverordening 2016 en de Verordening Parkeerbelastingen 2016: 1. zijn de parkeertarieven voor 2016 volgens de consumentenprijsindex (CPI-index) aangepast; 2. is de hoogte van de naheffingsaanslag geactualiseerd; 3. zijn de locaties van de oplaadplaatsen voor elektrische auto’s geactualiseerd; 4. wordt de vergunninguitgifte verder gedigitaliseerd; 5. regelt u de bevoegdheid voor het beperkt uitbreiden van vergunningzones; 6. wordt de mogelijkheid van het aanwijzen van 2-uurs-plaatsen geïntroduceerd; 7. wordt het gebied van het Eemplein en De Nieuwe Stad A3-vergunninggebied. De overige aanpassingen vindt u terug in bijlage 5 met het overzicht met de wijzigingen.
Gemeente Amersfoort raadsbesluit 4721204 pagina 2
ARGUMENTEN 1. Met verdergaande digitalisering maken we het parkeren makkelijker Sinds dit jaar hebben vergunninghouders de mogelijkheid hun parkeerproducten digitaal in een e-loket zelf te regelen. Het doel van de digitalisering is het makkelijker aanvragen en wijzigingen van parkeerproducten voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Wij zetten in op een verplichte invoer van het kenteken bij de parkeerautomaten in de loop van 2016. Hierover hebben wij u in 2014 geïnformeerd in ons voorstel voor het verlenen van een krediet voor nieuwe parkeerautomaten van 9 september 2014 (https://amersfoort.notudoc.nl/cgi-bin/meeting.cgi/action=view/id=2092). Als de vergunningen en parkeertickets uit de parkeerautomaten gekoppeld zijn aan het geparkeerde voertuig via het kenteken, kan de handhaving efficiënter verlopen. Om de handhaving efficiënter (sneller) te kunnen maken door inzet van voertuigen die kentekens scannen, wordt nu ook voorgesteld om de bezoekersjaarvergunning en de dalurenbezoekersvergunning, die nog via een pas op naam worden uitgegeven, te laten vervallen. Bewoners kunnen hun bezoek dan aanmelden via de digitale regeling die al bijna twee jaar bestaat en naar tevredenheid van gebruikers werkt. Er wordt daarbij afgerekend per minuut tot een maximum bedrag per dag. De regeling is ook flexibeler, omdat meer kentekens per keer kunnen worden aangemeld, wat handig is als men veel bezoek krijgt. Met het vervallen van de bezoekerspas voor een vast bedrag per jaar, gaat de bezoeker betalen voor de werkelijk geparkeerde tijd, maar tegen een laag bezoekerstarief. (Vooralsnog verloopt de betaling via de bewoner, maar op korte termijn komt een landelijk een app beschikbaar die het mogelijk maakt dat de bezoeker zelf het parkeergeld tegen het lage tarief betaalt.) De kosten van het bezoekersparkeren via de digitale regeling in vergelijking met de huidige bezoekerspas is afhankelijk van het aantal bezoekers dat iemand ontvangt en hun parkeerduur. De verwachting is dat in de meeste gevallen die kosten niet of weinig stijgen of zelfs lager zijn door het betalen voor de werkelijke parkeertijd; krijgt men veel bezoek, dan zullen de kosten hoger kunnen uitvallen. Om bewoners bij het vervallen van de pas wat tegemoet te komen in de parkeertijd voor hun bezoek, wordt de parkeertijd verhoogd van 90 naar 100 uur per kwartaal. Met het vervallen van de pas maken we ook een einde aan oneigenlijk gebruik van de pas door diverse bewoners, die vanwege het hebben van een eigen parkeergelegenheid niet in aanmerking komen voor een eerste parkeervergunning. Zij gebruiken de bezoekerspas nu nog voor hun eerste auto en zorgen daarmee voor extra parkeerdruk op straat. 2a.
We passen de tarieven aan in de Tarieventabel van de Verordening Parkeerbelastingen volgens de CPI-index Volgens uw raadsbesluit van 28 september 2004 wordt als grondslag voor de jaarlijkse indexering de CPI-index (alle huishoudens, basisjaar 2004) van het CBS gebruikt. Voor het jaar 2016 betekent dit dat de tarieven van maaiveldparkeren, parkeervergunningen en leges worden verhoogd met 0,47% (dit was in 2015: 1,06%). Voor parkeerapparatuur worden vanaf 2016 de berekende bedragen afgerond op € 0,05. Tot in 2015 zijn de bedragen afgerond op € 0,10 om betaling met gebruikelijke munten mogelijk te maken op de parkeerapparatuur toen. Sinds dit voorjaar 2015 accepteren de parkeerautomaten geen muntgeld meer en kan er een andere afronding plaatsvinden. Voor 2016 betekent de indexatie bijvoorbeeld dat het tarief voor maaiveldparkeren in het A-gebied (binnenstad) stijgt van € 2,50 naar € 2,55 per uur. Ook de meeste andere parkeergeldtarieven stijgen met € 0,05. De stijgingen verlopen dus vanaf 2016 geleidelijker dan met de eerdere verhogingen in de afgelopen jaren met € 0,10. Daarnaast zijn alle vergunningtarieven volgens de index verhoogd. Zie de Tarieventabel in de Verordening Parkeerbelastingen. 2b.
In de Verordening Parkeerbelastingen is de hoogte van de naheffingsaanslag gewijzigd volgens landelijk regelgeving In die gevallen waarin niet of onvoldoende parkeergeld is betaald wordt een naheffingsaanslag opgelegd. Het wettelijk maximum van de naheffing, inclusief de door te berekenen kosten, bedraagt in 2016 € 60,- per naheffing. Dit is in de Staatscourant van 21 juli 2015 gepubliceerd. Hoewel de kosten van een naheffingsaanslag hoger zijn dan deze opbrengsten (zie bijlage 3 van de Verordening Parkeerbelastingen 2016: Kostenonderbouwing naheffingsaanslag 2016), mag dus niet meer dan € 60,per naheffing in rekening worden gebracht.
Gemeente Amersfoort raadsbesluit 4721204 pagina 3
2c. Uw raad verleent ons college de bevoegdheid tot beperkte uitbreidingen van vergunningzones In bijlage 1 (Tarieventabel) van de Verordening Parkeerbelastingen is nu in artikel 4.3 opgenomen dat uw raad ons college de bevoegdheid geeft te besluiten tot beperkte uitbreidingen van vergunningzones. Dit naar aanleiding van uw raadsbesluit op 15 september 2015 over het Beleid Invoering Parkeerregulering. Uw raad heeft besloten uitbreidingen vanaf circa 150 parkeerplaatsen mogelijk te maken en ons college de bevoegdheid te geven te besluiten tot beperkte uitbreidingen. Wij stellen uw raad voor ons die bevoegdheid te geven voor uitbreidingen tot 250 parkeerplaatsen. Van deze voorgenomen uitbreidingen volgens uw onlangs vastgestelde kaders stellen wij u via een Collegebericht op de hoogte. Deze door ons college besloten uitbreidingen worden in daaropvolgende jaren in de Verordening Parkeerbelastingen opgenomen. Uitbreidingen van meer dan 250 parkeerplaatsen leggen wij altijd aan uw raad voor akkoord voor via een voorstel tot wijziging van de Verordening Parkeerbelastingen. 2d.
Voor meer maatwerk maken we parkeerplaatsen met een maximale parkeerduur van 2 uur mogelijk Wij vinden het wenselijk om naast 1-uurs- en 4-uurs-parkeerplaatsen een derde categorie parkeerplaatsen beschikbaar te hebben. Bij voorzieningen in de stad is een parkeerduur van één uur soms ontoereikend, maar is vier uur te veel. Volgens de huidige parkeerverordening mogen vergunninghouders altijd op parkeerplaatsen parkeren die een regime hebben van meer dan 1 uur. Wordt er een maximale parkeerduur van 4 uur ingesteld, dan staan de parkeerplaatsen ook voor vergunninghouders ter beschikking en ontstaat er een parkeertekort voor de voorziening. In het voorstel wordt daarom voorgesteld om ook een 2-uurs-regime te introduceren, waar vergunninghouders geen gebruik van kunnen maken. Het is de bedoeling slechts beperkt hiervan gebruik te maken, als er geen andere oplossing mogelijk is. Dit is momenteel aan de orde in de Joannes Tolliusstraat, bij de huisartsenpost en de daarnaast gelegen sportaccomodatie. 2e.
Voor een goede parkeersituatie betrekken we het Eempleingebied en De Nieuwe Stad bij het Avergunninggebied Het parkeerterrein in De Nieuwe Stad wordt per 1 januari 2016 toegankelijker gemaakt door de slagboom te verwijderen. Op dit moment is door de geplaatste paviljoens de toegankelijkheid voor voetgangers slecht en staat de betaalautomaat uit het zicht. Het parkeerterrein is nu nog in beheer en exploitatie bij ParkeerService, maar komt weer terug in de gemeentelijke parkeerverordening. Een recent vrijgekomen parkeerautomaat wordt centraal op het parkeerterrein geplaatst. Het parkeertarief voor A-gebieden sluit goed aan bij het huidige parkeertarief op het parkeerterrein. Daarmee behouden we een goede basis in de parkeersituatie voor het project De Nieuwe Stad. Om deze reden en om reden dat wij het Eempleingebied en De Nieuwe Stad zien als een gebied dat behoort tot de binnenstad en het Stadshart, stellen wij voor dit gebied te betrekken bij het A-vergunninggebied.
FINANCIËN De besluiten hebben geen organisatorische consequenties. De financiële consequenties beperken zich tot de indexatie (0,47 %) van de straatparkeer- en vergunningtarieven.
VERVOLG Na de vaststelling van de Parkeerverordening 2016 en de Verordening Parkeerbelastingen 2016 treden de hiermee samenhangende door ons college vastgestelde parkeerbesluiten op 1 januari 2016 in werking.
COMMUNICATIE De verordeningen en besluiten worden zoals gebruikelijk na vaststelling in de Stadsberichten gepubliceerd en landelijk op www.overheid.nl, in een persbericht, een nieuwsbericht op amersfoort.nl, en informatie in Amersfoortmail en social media.
Gemeente Amersfoort raadsbesluit 4721204 pagina 4
BETROKKEN PARTIJEN Met Coöperatie ParkeerService zijn de door te voeren wijzigingen besproken, zowel wat betreft nieuw beleid als verbeteringen in de huidige vergunninguitgifte. Burgemeester en wethouders van Amersfoort, de secretaris,
de burgemeester,
Bijlagen
1. ontwerp-raadsbesluit 2. Parkeerverordening 2016 (reg.nr. 5018832) 3. Verordening Parkeerbelastingen 2016 + tarieventabel (reg.nr. 5018829) 4. Overzicht van de wijzigingen in de Parkeerverordening 2016 en de Verordening Parkeerbelastingen 2016
Gemeente Amersfoort
RAADSBESLUIT
Reg.nr.
5018826
De raad van de gemeente Amersfoort; op basis van het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 november 2015, DIR.SO.VV (nr. 5018781);
b e s l u i t: 1. 2. 3.
4.
de Parkeerverordening 2016 vast te stellen en in werking te laten treden per 1 januari 2016; de Verordening Parkeerbelastingen 2016 vast te stellen en in werking te laten treden per 1 januari 2016; de Parkeerverordening 2015, vastgesteld bij raadsbesluit op 7 oktober 2014, in te trekken op de dag van inwerkingtreding van de Parkeerverordening 2016, met dien verstande dat vergunningen die zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 2015, worden geacht te zijn verleend krachtens deze Verordening; de Verordening Parkeerbelastingen 2015, vastgesteld bij raadsbesluit op 7 oktober 2014, in te trekken op de dag van inwerkingtreding van de Verordening Parkeerbelastingen 2016, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich vóór die datum hebben voorgedaan.
Vastgesteld in de openbare vergadering van … de griffier
de voorzitter
Verordening
Reg.nr.
5018832
De raad van de gemeente Amersfoort; heeft het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 27 oktober 2015, DIR.SO.VV (nr. 5018781) gelezen; vindt het gewenst regels te stellen voor het vergunningparkeren en betaald parkeren in de gemeente Amersfoort; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 en de Algemene wet bestuursrecht,
b e s l u i t: vast te stellen de volgende Verordening:
Parkeerverordening 2016 AFDELING I Artikel 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze Verordening wordt verstaan onder: 1. RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990; 2. brommobiel: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990; 3. motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990, alsmede brommobielen, en met uitzondering van kampeerauto’s en vrachtauto’s; 4. aanhangwagen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990; 5. kampeerauto: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Regeling Voertuigen; 6. parkeren: het gedurende de aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden; 7. wegen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994; 8. houder: degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens was ingeschreven, met dien verstande dat ook degene die middels een leaseovereenkomst of een verklaring van de werkgever kan aantonen dat hij de bestuurder is van het motorvoertuig dat tijdens het parkeren op naam van de leasemaatschappij respectievelijk de werkgever in het hiervoor bedoelde register was ingeschreven, als houder wordt aangemerkt. 9. parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, waaronder ook verzamelparkeermeters, en wat naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan; 10. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur; 11. dagparkeerplaats: parkeerapparatuurplaatsen geschikt voor een maximale parkeerduur van 24 uur; 12. langparkeerplaats: parkeerapparatuurplaatsen geschikt voor een maximale parkeerduur van 4 uur; 13. kortparkeerplaats: parkeerapparatuurplaatsen geschikt voor een maximale parkeerduur van 1 uur; 14. belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die: a. is aangeduid met het bord E9 (of bord 99a) uit bijlage I van het RVV 1990; #5018832 Parkeerverordening 2016
b.
15.
16. 17.
18. 19.
20. 21.
22. 23. 24.
25. 26.
27. 28.
29.
gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990, met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd; c. door de gemeente is gemarkeerd voor het parkeren door vergunninghouders; vergunning: een door het college van burgemeester en wethouders verleende vergunning, waarmee het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen; vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend. bewonersvergunning: een vergunning voor de eigenaar of houder van een motorvoertuig, die als bewoner in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op een adres staat ingeschreven en van wie het adres een zelfstandige woning betreft, in een gebied waar het fiscale regime van kracht is; bedrijfsvergunning: een vergunning voor een onderneming, gevestigd binnen de gemeente Amersfoort; artsenvergunning: een combinatie van een vergunning, geldig in alle parkeergebieden en fiscale zones, en een ontheffing van parkeerverboden voor een beoefenaar van een medisch, paramedisch of ander beroep, waarbij sprake is van een mensreddend element; dagvergunning: een vergunning welke geldig is gedurende een periode van 00.00 uur tot 24.00 uur; deelauto: een personenauto met herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder, of tussen natuurlijke personen uit meer dan één huishouden; deelautoaanbieder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die motorvoertuigen voor deelautogebruik ter beschikking stelt; deelautovergunning: een vergunning voor deelauto’s, bedoeld voor het parkeren op een gereserveerde parkeerplaats voor een deelauto van een deelautoaanbieder; tariefzone: de verdeling van Amersfoort in verschillende zones zoals omschreven in de Verordening parkeerbelastingen, waarbinnen een daartoe vastgesteld tarief geldt voor het betaald- of vergunningparkeren. vergunninggebied: een gebied als bedoeld in bijlage 1 behorende bij de Verordening parkeerbelastingen. beroep of bedrijf: hetgeen het spraakgebruik hieronder verstaat, met dien verstande dat beroepen en bedrijven worden beschouwd als één bedrijf als de vestigingsadressen dezelfde zijn of het een aaneengesloten bebouwing betreft, dan wel sprake is van een juridische constructie waaruit moet worden geconcludeerd dat het in wezen één beroep of bedrijf betreft, tenzij het tegendeel wordt aangetoond. zelfstandige woning: een zelfstandig belastingobject in de zin van de onroerende zaakbelastingen in gebruik als woning. parkeerplaats op eigen terrein: a. een parkeerplaats – niet zijnde een parkeerplaats in een openbaar toegankelijke private parkeergarage die met een abonnement wordt afgenomen - waarover de aanvrager beschikt of kan beschikken op grond van eigendom, erfpacht, huur, ingebruikgeving of anderszins of; b. een parkeerplaats waarop de aanvrager aanspraak kan maken (al dan niet via een wachtlijst) in een garage of op een perceel, omdat deze volgens een raadsbesluit, een bouwvergunning, een omgevingsvergunning, een erfpachts- of splitsingsakte of een huur- of koopovereenkomst, voor de woning van de aanvrager bestemd is of; c. een voormalige parkeerplaats op eigen terrein die door of vanwege de aanvrager een andere bestemming dan die van parkeerplaats heeft gekregen. woning/ruimte zonder parkeerplaats: een zelfstandige woning of andere ruimte, die in de omgevingsvergunning is aangemerkt als ‘Woning/ruimte zonder parkeerplaats’, als zodanig is opgenomen op de POET-lijst en waarbij geldt dat de eigenaar/bewoner niet in aanmerking komt voor een parkeervergunning.
#5018832 Parkeerverordening 2016
AFDELING II Artikel 2 1.
2. 3.
Maximaal aantal vergunningen
Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, het maximaal aantal uit te geven bewoners- en bedrijfsvergunningen, uitgezonderd dagvergunningen, per vergunninggebied vaststellen. Voor bewonersvergunningen hanteren zij daarbij de volgende formule: (aantal belanghebbendenplaatsen x 1,25) + (aantal lang- en dagparkeerplaatsen x 0,8). Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, het maximaal aantal uit te geven vergunningen wijzigen als het aanbod van parkeerplaatsen met 5% of meer stijgt of daalt. Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, nadere regels vastleggen voor de maximale uitgifte van het aantal vergunningen.
AFDELING III Artikel 3 1.
2.
2.
3.
4.
2.
3.
De bewonersvergunning
De deelautovergunning
Burgemeester en wethouders kunnen vergunningplaatsen toewijzen in het vergunninggebied bestemd voor deelauto's. Voor deelautobedrijven geldt dat: a. de deelautovergunning alleen geldig is op de daartoe aangewezen vergunningplaats; b. per vergunningplaats maximaal 1 vergunning wordt uitgegeven op naam van de deelautoaanbieder. Voor particulieren geldt dat in aanvulling op en onverminderd het bepaalde in artikel 3, burgemeester en wethouders op aanvraag van een eigenaar of houder van een motorvoertuig bestemd voor deelautogebruik, een bewonersvergunning kunnen verlenen voor één of meerdere vergunningzones, als de autostandplaats is gelegen in één of meerdere gebieden waar vergunninghoudersplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn. Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, nadere regels vastleggen voor de uitgifte van deelautovergunningen.
Artikel 5 1.
PARKEERVERGUNNINGEN
Als het maximaal aantal vergunningen in een vergunninggebied niet is overschreden en onverminderd het bepaalde in artikel 7, kunnen burgemeester en wethouders op aanvraag een vergunning verlenen aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die als bewoner in de ‘gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens’ op een adres staat ingeschreven dat een zelfstandige woning betreft in een gebied waar het fiscale regime van kracht is, voor het betreffende vergunninggebied. Om de rangorde voor verlening van de vergunningen te kunnen toepassen op de aanvragen voor op het eerstkomende jaar, stellen burgemeester en wethouders een beoordelingsdatum en aanvangstijdstip vast voor het indienen van de aanvragen.
Artikel 4 1.
AANTAL PARKEERVERGUNNINGEN PER VERGUNNINGGEBIED
De bedrijfsvergunning
Als het maximaal aantal vergunningen in een vergunninggebied niet is overschreden en onverminderd het bepaalde in artikel 7, kunnen burgemeester en wethouders op aanvraag aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in een pand, gelegen in een vergunninggebied een bedrijfsvergunning voor het betreffende vergunninggebied verlenen. Als het maximaal aantal vergunningen in een vergunninggebied niet is overschreden en onverminderd het bepaalde in artikel 7, kunnen burgemeester en wethouders op aanvraag aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in een pand, gelegen in een vergunninggebied in zone A, een bedrijfsvergunning voor het gebied B1 in zone B verlenen. Burgemeester en wethouders kunnen, onverminderd het bepaalde in artikel 7, op aanvraag aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent vanuit een pand
#5018832 Parkeerverordening 2016
4.
5.
6.
7.
8.
gelegen in een vergunninggebied in zone A of B een vergunning verlenen die geldig is in alle vergunninggebieden en fiscale zones. Als het maximaal aantal vergunningen in een vergunninggebied niet is overschreden en onverminderd het bepaalde in artikel 7, kunnen burgemeester en wethouders op aanvraag aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent vanuit een pand dat niet is gelegen in het vergunninggebied, maar wel in gemeente Amersfoort, en die aantoont dat het voor het uitvoeren van werkzaamheden in een vergunninggebied, in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in het vergunninggebied te parkeren op belanghebbendenplaatsen of betaald-parkeerplaatsen, voor het betreffende gebied een vergunning verlenen. Burgemeester en wethouders kunnen, onverminderd het bepaalde in artikel 7, op aanvraag aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent vanuit een pand dat niet is gelegen in een vergunninggebied, maar wel in de gemeente Amersfoort, en die aantoont dat het in het belang van zijn beroeps- of bedrijfsuitoefening voor het uitvoeren van werkzaamheden noodzakelijk is in de vergunninggebieden te parkeren op belanghebbendenplaatsen of betaaldparkeerplaatsen, een vergunning verlenen die geldig is in alle vergunninggebieden en fiscale zones. Burgemeester en wethouders kunnen in het geval de eigenaar of houder van een motorvoertuig een medisch of paramedisch beroep uitoefent, dan wel een ander beroep uitoefent waarbij er sprake is van een mensreddend element, onverminderd het bepaalde in artikel 7, op aanvraag een combinatie van een vergunning, geldig in alle parkeergebieden en fiscale zones, en ontheffing van parkeerverboden verlenen. Burgemeester en wethouders kunnen in het geval de eigenaar of houder van een motorvoertuig een beroep uitoefent als verloskundige, zorgverlener in de thuiszorg of bij Tafeltje Dekje, onverminderd het bepaalde in artikel 7, op aanvraag een vergunning verlenen, geldig in alle parkeergebieden en fiscale zones. Om de rangorde voor verlening van de vergunningen te kunnen toepassen op de aanvragen voor op het eerstkomende jaar, stellen burgemeester en wethouders een beoordelingsdatum en aanvangstijdstip vast voor het indienen van de aanvragen.
Artikel 6 1.
2.
3.
4.
Vergunningen/ontheffingen voor beperkte duur
Aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent, waarbij dit voertuig wordt gebruikt voor de medische zorgverlening of bij het verrichten van werkzaamheden en voor zover dit voertuig voor het uitvoeren van die werkzaamheden in de onmiddellijke omgeving van de betreffende locatie op parkeerapparatuurplaatsen en/of vergunningplaatsen moet worden geparkeerd, kan op aanvraag, onverminderd het bepaalde in artikel 7, een dagvergunning worden verleend voor alle vergunninggebieden en fiscale zones. Aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent, waarbij dit voertuig wordt gebruikt voor de medische zorgverlening of bij het verrichten van herstel-, onderhouds- of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden en voor zover dit voertuig voor het uitvoeren van die werkzaamheden in de onmiddellijke omgeving van de betreffende locatie op parkeerapparatuurplaatsen en/of vergunningplaatsen en/of plaatsen waarvoor een parkeerverbod is ingesteld moet worden geparkeerd, kan op aanvraag, onverminderd het bepaalde in artikel 7, een dagvergunning worden verleend voor de/het aangewezen vergunninggebied(en) en fiscale zone(s) in combinatie met een ontheffing van het parkeerverbod op (een) specifiek aangewezen plaats(en). Aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent, waarbij dit voertuig wordt gebruikt bij het verrichten van herstel-, onderhouds- of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden en voor zover dit voertuig voor het uitvoeren van die werkzaamheden ten minste vijf werkdagen in de onmiddellijke omgeving van de betreffende locatie op parkeerapparatuurplaatsen en/of vergunningplaatsen moet worden geparkeerd, kan op aanvraag, onverminderd het bepaalde in artikel 7, een vergunning op (een) daartoe aangewezen plaats(en) voor de duur van de werkzaamheden met als maximum een maand worden verleend. Aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent, waarbij dit voertuig wordt gebruikt bij het verrichten van herstel-, onderhouds- of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden en voor zover dit voertuig voor het uitvoeren van die werkzaamheden ten minste vijf werkdagen in de onmiddellijke omgeving van de betreffende locatie moet worden geparkeerd op een aangewezen plaats in het vergunninggebied en fiscale zone, waar een parkeerverbod geldt, kan op aanvraag, onverminderd het bepaalde in artikel 7, een vergunning in combinatie met een
#5018832 Parkeerverordening 2016
5.
ontheffing van parkeerverbod op (een) daartoe aangewezen plaats(en) voor de duur van de werkzaamheden met als maximum een maand worden verleend. Aan bewoners en bedrijven in vergunninggebieden kan op aanvraag van de bewoner, onverminderd het bepaalde in artikel 7, een vergunning worden verleend voor het parkeren van een losstaande aanhanger (waaronder caravans, kampeerauto’s en vouwwagens) op vergunninghoudersplaatsen in het vergunninggebied waar de bewoner staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. De vergunning is maximaal drie dagen geldig. Parkeren op betaalapparatuurplaatsen is niet toegestaan.
AFDELING IV
Artikel 7 1. 2. 3. 4.
5.
2. 3. 4. 5. 6. 7.
8.
9. 10.
11.
Verlenen van vergunningen
Burgemeester en wethouders stellen per openbaar te maken besluit de regels vast die zij hanteren voor het verlenen van vergunningen. In de vergunninggebieden A1 en B2 wordt maximaal één bewonersvergunning, als bedoeld in artikel 3 eerste lid, per zelfstandige woning verleend. Een vergunning wordt voor een periode van maximaal één jaar verleend, ingaande per 1 mei. In het geval de verleende vergunning een eerste vergunning betreft, als vermeld in artikel 3 eerste lid, tweede en derde lid, wordt deze in het volgende jaar automatisch verlengd, tenzij de criteria voor uitgifte van de vergunning gewijzigd zijn. Er kan per zelfstandige woning maximaal één vergunning als bedoeld in artikel 6 zesde lid, voor een losstaande aanhanger tegelijkertijd geldig zijn.
Artikel 8 1.
HET VERLENEN EN INTREKKEN VAN VERGUNNINGEN, DE GELDIGHEID EN DE VOORSCHRIFTEN.
Voorschriften voor gebruik en geldigheid van vergunningen en ontheffingen
De bewoners- en bedrijfsvergunning zijn geldig voor een periode van maximaal één jaar, met ingang van de dag na de dag van verlening. De bewoners- en bedrijfsvergunning zijn geldig voor één vergunninggebied, met uitzondering van de vergunningen als bedoeld in artikel 5, derde en vijfde lid. De vergunning voor houders van een auto met een (para)medisch beroep zijn geldig in alle vergunninggebieden en fiscale zones. Ontheffingen voor beperkte duur als vermeld in artikel 6 tweede lid en vierde lid zijn, bij aanvraag, geldig op de daartoe aangewezen plaatsen. Een vergunning geldt voor het parkeren met een motorvoertuig op één belanghebbenden- of betaaldparkeerplaats. De bewoners- en bedrijfsvergunningen zijn, binnen het gebied waarvoor zij zijn verleend, geldig op belanghebbendenplaatsen en betaald-parkeerplaatsen met een maximale parkeerduur van vier uur. In afwijking van het zesde lid geldt dat op het parkeerterrein ‘Stadhuisplein’ (naast ingang parkeergarage Stadhuis) parkeren door de vergunninghouder op door burgemeester en wethouders nader vast te stellen tijdstippen, is toegestaan. In afwijking van het zesde lid, kunnen burgemeester en wethouders dagvergunningen verlenen die, naast geldigheid op belanghebbendenplaatsen en betaald-parkeerplaatsen met een maximale parkeerduur van vier uur, ook geldig zijn op betaald-parkeerplaatsen met een maximale parkeerduur van één uur. In afwijking van het zesde lid kan een vergunning worden afgegeven voor het parkeren op een belanghebbenden of betaald-parkeerplaats in combinatie met een ontheffing van een parkeerverbod. De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens: a. de periode waarvoor de vergunning geldt; b. het gebied waarvoor de vergunning geldt; c. het kenteken van het voertuig waarvoor de vergunning is verleend; Aan de vergunning worden de volgende voorschriften verbonden: a. de vergunning is uitsluitend geldig voor het parkeren met een motorvoertuig waarvan het kenteken is geregistreerd als zijnde het kenteken respectievelijk de naam waaronder de vergunning is verleend;
#5018832 Parkeerverordening 2016
b.
12.
13.
de vergunning is uitsluitend geldig, als het kenteken dat op de vergunning is vermeld overeenkomt met het kenteken van het geparkeerde voertuig; c. tijdens het parkeren moet de vergunning in de linkerbenedenhoek achter de voorruit zijn aangebracht. Dit dient zodanig te gebeuren dat de voorzijde van de vergunning duidelijk vanaf de buitenkant van het motorvoertuig te lezen is; d. als één of meer van de hiervoor genoemde voorschriften niet wordt (worden) nageleefd, wordt dit voor de uitvoering van deze Verordening beschouwd als parkeren zonder vergunning; e. de vergunning blijft eigendom van de gemeente Amersfoort; f. de vergunning mag alleen worden gebruikt in overeenstemming met de bij of krachtens deze Verordening vastgestelde criteria voor uitgifte van vergunningen. De vergunning als bedoeld in artikel 6 zesde lid, bevat in ieder geval de volgende gegevens: a. de periode waarvoor de vergunning geldt; b. het gebied waarvoor de vergunning geldt; c. het kenteken van de aanhanger waarvoor de vergunning is verleend. Aan de vergunning als bedoeld in artikel 6 zesde lid, worden de volgende voorschriften verbonden: a. de vergunning is uitsluitend geldig voor het parkeren van een losstaande aanhanger, waarvan het kenteken is geregistreerd als zijnde het kenteken waaronder de vergunning is verleend; b. de vergunning is slechts geldig, als het kenteken dat op de vergunning is vermeld overeenkomt met het kenteken van het geparkeerde voertuig; c. tijdens het parkeren moet de vergunning achter een ruit zijn aangebracht. Dit dient zodanig te gebeuren dat de voorzijde van de vergunning duidelijk vanaf de buitenkant van het voertuig te lezen is. Voor aanhangers die niet van ruiten zijn voorzien, moet de vergunning achter een raam op de begane grond nabij de hoofdingang van het woonadres van de aanvrager zijn aangebracht. Op motorfietsen hoeft de vergunning niet zichtbaar te zijn aangebracht. d. als één of meer van de hiervoor genoemde voorschriften niet wordt of worden nageleefd, wordt dit voor de uitvoering van deze Verordening beschouwd als parkeren zonder vergunning; e. de vergunning blijft eigendom van de gemeente Amersfoort; f. de vergunning mag alleen worden gebruikt in overeenstemming met de bij of krachtens deze Verordening vastgestelde criteria voor uitgifte van vergunningen.
Artikel 9 1.
2.
3.
Wachtlijst
Burgemeester en wethouders kunnen, als al zoveel vergunningen zijn verleend, dat op grond van het besluit als bedoeld in artikel 7 eerste lid geen vergunningen meer worden verleend, de aanvraag voor een eerste bewonersvergunning als bedoeld in artikel 3 eerste lid voor onbepaalde tijd op een wachtlijst plaatsen. Binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag om een vergunning wordt beslist of: a. de aanvraag wordt toegewezen, dan wel; b. de aanvraag wordt afgewezen, dan wel; c. de aanvraag op een wachtlijst wordt geplaatst. De in het tweede lid genoemde termijn kan met ten hoogste acht weken worden verlengd.
Artikel 10 Intrekking en wijziging van de vergunning 1.
Op verzoek hiertoe van burgemeester en wethouders dient de vergunninghouder de voor de vergunning relevante informatie te verstrekken. 2. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of wijzigen: a. op verzoek van de vergunninghouder; b. wanneer de vergunninghouder het gebied waarvoor de vergunning is verleend, voor bewoning verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt; c. wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning; d. wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen; e. wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften; f. wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt; g. om reden van openbaar belang; h. bij het niet (volledig) nakomen van het bepaalde bij of krachtens deze parkeerverordening; #5018832 Parkeerverordening 2016
3. 4.
i. als de criteria waaronder de vergunning is verleend, gewijzigd zijn. Een besluit tot het intrekken of wijzigen van een vergunning is met redenen omkleed. De betrokkene wordt van het intrekken of het wijzigen van de vergunning schriftelijk in kennis gesteld. Wanneer een parkeervergunning is ingetrokken op grond van het bepaalde in het tweede lid onderdeel e, f, of h, wordt een aanvraag om een parkeervergunning pas behandeld na afloop van de periode waarvoor de ingetrokken vergunning was verleend.
AFDELING V
VERBODSBEPALINGEN, STRAFBEPALING, SLOTBEPALINGEN
Artikel 11 Verkeerd gebruik 1.
2. 3. 4. 5. 6.
Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan: a. op een parkeerapparatuurplaats; b. op een belanghebbendenplaats. In afwijking van lid 1 b mag op een belanghebbendenplaats naast een motorvoertuig ook een aanhanger worden geplaatst, mits deze is voorzien van een parkeervergunning. Het is verboden enig voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd. Het is verboden, parkeerapparatuur op andere wijze, met andere middelen of met andere munten dan die welke in de kennisgeving op of bij de parkeerapparatuur staan aangegeven, in werking te stellen. Als onder het bord E9 (‘vergunningparkeren’) op een onderbord dagen en/of uren zijn vermeld, geldt het gebod een vergunning te voeren slechts gedurende de aangegeven dagen en/of uren. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.
Artikel 12 Parkeren zonder vergunning of zonder ontheffing 1. a. b. c. 2.
Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan, aldaar een voertuig te parkeren of geparkeerd te houden: zonder vergunning of zonder ontheffing; zonder dat het voertuig duidelijk is voorzien van een vergunning of ontheffing; in strijd met de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorwaarden. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.
Artikel 13 Strafmaat Overtreding van het bepaalde in afdeling V wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de eerste categorie. Artikel 14 Opsporing Met de opsporing van overtredingen van deze Verordening zijn, behalve de in artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren belast. Artikel 15 Hardheidsclausule Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze Verordening naar hun oordeel leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de betrokkene(n), ten gunste van de aanvrager af te wijken. Artikel 16 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel 1.
2. 3.
De Parkeerverordening 2015, vastgesteld bij raadsbesluit op 7 oktober 2014, wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum van inwerkingtreding, met dien verstande dat vergunningen welke zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 2015, worden geacht te zijn verleend krachtens deze Verordening. Deze Verordening treedt in werking op 1 januari 2016. De Verordening wordt aangehaald als: ‘Parkeerverordening 2016’.
#5018832 Parkeerverordening 2016
Vastgesteld in de openbare vergadering van
de griffier,
PUBLICATIEDATUM:
#5018832 Parkeerverordening 2016
de voorzitter,
Verordening
Reg.nr.
5018829
De raad van de gemeente Amersfoort; heeft het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 27 oktober 2015, DIR.SO.VV (nr. 5018781) gelezen; vindt het gewenst regels te stellen voor het innen van belastingen inzake het parkeren in de gemeente Amersfoort; gelet op artikel 147, eerste lid, en artikel 149, artikel 225 en artikel 228 van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht; b e s l u i t: vast te stellen de volgende Verordening:
Verordening parkeerbelastingen 2016 Artikel 1
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze Verordening wordt verstaan onder: a. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen voor de tijd die daarvoor nodig is, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden; b. houder: diegene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet (Stb. 1935, 554) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken tijdens het parkeren in het register was ingeschreven; c. parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, waaronder ook verzamelparkeermeters, en wat naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan; d. centraal register: het register van het ServiceHuis Parkeer- en Verblijfsrechten bestemd voor de registratie van parkeerrechten. e. wegen: wat daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994. Artikel 2 1.
2.
Belastbaar feit Onder de naam 'parkeerbelastingen' worden de volgende belastingen geheven: a. een belasting voor het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens de bij deze Verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze; b. een belasting voor een door de gemeente verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze. Onder de naam parkeerplaatsgeld worden geheven de rechten als bedoeld in artikel 228 van de Gemeentewet, voor parkeerplaatsgebruik, waaronder moet worden verstaan het afzetten van een
# 5018829 Verordening Parkeerbelastingen 2016
parkeerapparatuurplaats of een belanghebbendenplaats dan wel het houden van een voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, op een parkeerapparatuurplaats of een belanghebbendenplaats. Artikel 3 1. 2.
3.
4. 5.
Artikel 4
Belastingplicht De belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt geheven van de degene die het voertuig heeft geparkeerd. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt ook aangemerkt: a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen; b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel a., heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat: 1e als een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie tijdens het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd; 2e als blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd. De belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a., wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b., als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, als deze aannemelijk maakt dat tijdens het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. De belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b., wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd. Het parkeerplaatsgeld, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt geheven van de natuurlijke of rechtspersoon, die de parkeerapparatuurplaats of belanghebbendenplaats afzet of laat afzetten dan wel het betreffende voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, op een parkeerapparatuurplaats of op een belanghebbendenplaats houdt. Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze Verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel. Artikel 5 1. 2.
3.
Artikel 6 1.
2.
Ontstaan van de belastingschuld De belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a., is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. De belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b., is verschuldigd op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan, dan wel het tijdstip waarop – bij automatische verlenging – de aanslag wordt opgelegd. Het parkeerplaatsgeld, bedoeld in artikel 2, tweede lid, is verschuldigd bij de aanvang van het tijdvak waarop de aangifte betrekking heeft. Wijze van heffing en termijn van betaling De belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a., voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen wordt geheven door voldoening op aangifte en moet worden betaald bij aanvang van het parkeren. In afwijking van het hierboven bepaalde moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen één maand na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het inloggen op het centrale register via een telefoon. Voor de voldoening van de belasting geldt dat: a. de belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b., wordt geheven door een mondelinge, dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder ook wordt begrepen een nota; b. in geval de kennisgeving mondeling wordt gedaan de belasting moet worden voldaan op het moment van uitgifte van de vergunning;
# 5018829 Verordening Parkeerbelastingen 2016
c.
in geval van een schriftelijke kennisgeving dient de belasting meteen te worden voldaan, voordat de vergunning wordt verleend. Het parkeerplaatsgeld, bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt geheven door voldoening op aangifte en moet worden betaald bij aanvang van het tijdvak waarop de aangifte betrekking heeft. De op de parkeerapparatuur aangegeven instructies voor het voldoen van het parkeerplaatsgeld dienen te worden opgevolgd. Een naheffingsaanslag is direct inbaar.
3. 4. 5. Artikel 7
Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
Burgemeester en wethouders maken in alle gevallen bij openbaar te maken besluit de aanwijzing bekend van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, mag worden geparkeerd. Artikel 8
Vrijstelling
Houders van een gehandicaptenparkeerkaart zijn vrijgesteld van betaling van de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a. De gehandicaptenparkeerkaart wordt tevens aangemerkt als vergunning, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b. Artikel 9
Kosten
De kosten van de naheffingsaanslag voor de belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, bedragen € 60-, zegge: zestig euro1. Artikel 10 Kwijtschelding Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 11 Nadere regels door burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels geven voor de heffing en invordering van parkeerbelastingen. Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel 1.
2. 3. 4.
De Verordening Parkeerbelastingen 2015, vastgesteld bij raadsbesluit op 7 oktober 2014 wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Deze Verordening treedt in werking op 1 januari 2016. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016. De Verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening Parkeerbelastingen 2016’.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de griffier,
de voorzitter,
PUBLICATIEDATUM:
Bijlage 1: Tarieven- en kostentabel Bijlage 2: Kostenonderbouwing naheffingsaanslag 2016 1
Besluit minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 9 juli 2015
# 5018829 Verordening Parkeerbelastingen 2016
Bijlage 3: Overzichtskaart vergunninggebieden
# 5018829 Verordening Parkeerbelastingen 2016
1. TARIEVENTABEL Behorende bij en deel uitmakende van de Verordening Parkeerbelastingen 2016. Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze tabel wordt verstaan onder: a. dag: periode van 00.00 uur tot 24.00 uur b. maand: een kalendermaand c. jaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december. Artikel 2 De Tariefzones en betaald-parkeergebieden A. Onder de in de artikelen 3, 4 en 5 van deze tabel genoemde tariefzones A, B, en G, worden de volgende gebieden verstaan, die hiermee tevens zijn aangewezen als betaald-parkeergebieden als bedoeld in artikel 2, eerste lid onderdeel a van de verordening: 1.
Zone A: Het gebied dat wordt omringd door de volgende wegen, weggedeelten, pleinen of waterpartijen: Hooglandseweg-Zuid, Beek, Heiligenbergerbeek, Stadsring (met uitzondering van het weggedeelte tussen Hendrik van Viandenstraat en Flierbeek), Arnhemseweg (tot Prinses Julianaplein), Prinses Julianaplein, Prinses Julianaplein tussen Lange Beekstraat en Aldegondestraat, Leusderweg (tot aan de Ponlijn), Ponlijn, Kersenbaan, Stationsstraat, Barchman Wuytierslaan (tussen Koningin Wilhelminalaan en Heinsiuslaan), spoorlijn Amersfoort-Zwolle tot aan Hooglandseweg-Zuid.
2.
Zone B: Het gebied dat wordt begrensd door de gemeentegrens en de begrenzing van de tariefzone A.
3.
Zone G: Het gebied, dat samenvalt met tariefzone A en B voor zover op plaatsen zoals bedoeld in artikel 3, lid 3 en artikel 3, lid 4.2 van deze tarieventabel.
B.
De in dit artikel onder A, lid 1 genoemde weggedeelten, wegen en pleinen vallen in het geheel binnen het zonegebied, met uitzondering van de onderstreepte wegen of weggedeelten, tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven.
Artikel 3 Vergunninggebieden Als gebieden voor het parkeren voor vergunninghouders bedoeld in artikel 2, eerste lid onderdeel b van de Verordening worden aangewezen: 1. 1.1
In tariefzone A: het gebied omringd door de Eem, Beek, Heiligenbergerbeek, Stadsring, Stadsring tussen Flierbeek en Hendrik van Viandenstraat, Arnhemseweg, Prinses Julianaplein met uitzondering van het wegvak tussen Lange Beekstraat en Aldegondestraat, Lange Beekstraat 12 t/m 66 (even), Korte Beekstraat, gebouwencomplex de Soeverein, Leusderweg (tot aan Ponlijn), Ponlijn, Stationsstraat, Stationsplein, Barchman Wuytierslaan tussen Koningin Wilhelminalaan en Heinsiuslaan, spoorlijn Amersfoort-Zwolle tot aan de Eem, als vergunninggebied A1;
1.2
het gebied omringd door Hooglandseweg-Zuid, Bloemendalse Buitenkade, Schimmelpennickkade, spoorlijn Amersfoort-Zwolle vanaf de Eem tot aan Hooglandseweg-Zuid, als vergunninggebied A2.
1.3
het gebied omringd door de spoorlijn Amersfoort – Zwolle, rivier de Eem tot Brabantsestraat, Brabantsestraat en Nieuwe Poort, als vergunninggebied A3.
# 5018829 Verordening Parkeerbelastingen 2016
2. 2.1
In tariefzone B: het gebied omringd door Berkenweg, Stationsplein, Barchman Wuytierslaan tussen Koningin Wilhelminalaan en Heinsiuslaan, Barchman Wuytierslaan tussen Heinsiuslaan en A. Kuyperlaan, A. Kuyperlaan, Prins Frederiklaan, Utrechtseweg tussen Prins Frederiklaan en het parkeerterrein op de kruising Utrechtseweg-Appelweg, het parkeerterrein op de kruising UtrechtsewegAppelweg, Appelweg t/m huisnummer 14, Westerstraat, Leusderweg, Ponlijn, Utrechtseweg tussen Ponlijn en Berkenweg, als vergunninggebied B1;
2.2
het gebied omringd door de Stadsring, H. van Viandenstraat, Bisschopsweg tussen de Hendrik van Viandenstraat en Arnhemseweg (daarbij inbegrepen Zandgat), Weistraat, Veldstraat, Arnhemseweg tussen Veldstraat en Prinses Julianaplein, Prinses Julianaplein (oostkant tussen Aldegondestraat en Lange Beekstraat), Lange Beekstraat 12 t/m 66 (even), Korte Beekstraat, gebouwencomplex de Soeverein, Arnhemseweg (tussen Julianaplein en Stadsring. En verder Kroontjesmolen, Burgerbuurt en het parkeerterrein met ingang aan de Rubensstraat (tegenover Bisschopsweg 144) als vergunninggebied B2;
2.3
het gebied omringd door de Stadsring (parallelweg tussen Hendrik v. Viandenstraat en Heiligenbergerbeek), Heiligenbergerbeek, Zwaanstraat, parallelweg van de Heiligenbergerweg tussen de Zwaanstraat en de Pauwstraat, de wegas van de Heiligenbergerweg tussen de Pauwstraat en de Bisschopsweg, Bisschopsweg tussen Heiligenbergerweg en H. van Viandenstraat, en H. van Viandenstraat, als vergunninggebied B3;
2.4
het gebied omringd door de Van Galenstraat, Banckerstraat, Pullstraat, Van Randwijcklaan, Cartierstraat, Columbusweg, St. Brandaenstraat, Hogeweg, Stadsring, Flierbeeksingel, Scheltussingel, Hooglandseweg-Zuid, als vergunninggebied B4;
2.5
het gebied omringd door de Flierbeek, Catharine van Rennespad, Blekerssingel, Heiligenbergerbeek, Stadsring, Stadsring tussen Flierbeek en Heiligenbergerbeek als vergunninggebied B6;
2.6
het gebied omringd door de spoorlijn Amersfoort – Zwolle vanaf het Piet Mondriaanplein tot de Nieuwe Poort met inbegrip van Amsterdamseweg tot huisnummer 16, Drentsestraat, Puntenburgerlaan, Noorderwierweg tot Gerrit van Stellingwerfstraat, Noorderwierweg vanaf Gerrit van Stellingwerfstraat tot Matthias Withoosstraat, Matthias Withoosstraat, Soesterweg vanaf huisnummers 76 (even) en 143 (oneven) tot Piet Mondriaanlaan, Piet Mondriaanlaan en Piet Mondriaanplein, als vergunninggebied B7.
3.
In tariefzone G: alle wegen binnen de gemeentegrenzen van de Gemeente Amersfoort.
4. 4.1
Bijzondere aanwijzingen: binnen de onder lid 1 en 2 genoemde gebieden, wegen en terreinen worden de door burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit aangewezen betaald-parkeerplaatsen met apparatuur geschikt voor een maximale parkeerduur van meer dan één uur eveneens als parkeerplaatsen voor vergunninghouders aangewezen;
4.2
binnen de onder lid 3 genoemde gebieden, wegen en terreinen worden door burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit de deelautoplaatsen en plaatsen voor het opladen van elektrische auto’s aangewezen;
4.3
in aansluiting op de onder lid 2 genoemde gebieden, wegen en terreinen kunnen door burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit uitbreidingen tot maximaal 250 parkeerplaatsen op de aanliggende vergunningzone plaatsvinden. In het daaropvolgende jaar wordt de uitbreiding in deze verordening opgenomen.
# 5018829 Verordening Parkeerbelastingen 2016
5.
De in dit artikel genoemde weggedeelten, wegen en pleinen vallen in het geheel binnen het vergunninggebied, met uitzondering van de onderstreepte wegen of weggedeelten tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven.
Artikel 4 Tarieven van de belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a., van de Verordening. Het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a. van de Verordening bedraagt: in zone
A
B
bij parkeerapparatuur voor parkeertijd van maximaal 1 uur maximaal 2 uur maximaal 4 uur 1 kalenderdag
maximaal 1 uur maximaal 2 uur maximaal 4 uur 1 kalenderdag
bedrag per uur € 2,55 per uur € 2,55 per uur € 2,10 per uur € 2,10 per uur per kalenderdag max. € 7,10 € 1,95 per uur € 1,95 per uur € 1,35 per uur € 1,35 per uur per kalenderdag max. € 7,10
Artikel 5 Tarieven van de belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b., van de Verordening 1. Het tarief voor een parkeervergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b., van de Verordening bedraagt: 1.1 voor een vergunning van bewoners voor een gebied gelegen in zone A, als bedoeld in artikel 2 van deze tarieventabel per jaar: € 93,05; 1.2 voor een vergunning van bewoners voor het gebied gelegen in zone B, als bedoeld in artikel 2 van deze tarieventabel per jaar: € 77,05; 1.3 voor een vergunning van deelautobedrijven voor het gebied gelegen in zone G, als bedoeld in artikel 2 van deze tarieventabel per jaar: € 93,05; 1.4 voor een vergunning van bedrijven geldig voor alle gebieden in de zones A en B als bedoeld in artikel 2 van deze tarieventabel per jaar: € 941,80; 1.5 voor een vergunning van bedrijven gevestigd in zone A voor een gebied gelegen in zone A, als bedoeld in artikel 2 van deze tarieventabel per jaar: € 250,80; 1.6 voor een vergunning van bedrijven gevestigd in zone A voor een bepaalde locatie in het gebied B1 gelegen in zone B, als bedoeld in artikel 2 van deze tarieventabel per jaar: €125,60; 1.7 voor een vergunning van bedrijven gevestigd in zone B voor een gebied gelegen in zone B, als bedoeld in artikel 2 van deze tarieventabel per jaar: € 125,60; 1.8 voor een vergunning van bedrijven gevestigd in Amersfoort, maar buiten zone A of B voor een gebied gelegen in zone A of B, als bedoeld in artikel 2 van deze tarieventabel per jaar: € 250,80; 1.9 voor een vergunning geldig voor artsen in de zones A en B als bedoeld in artikel 2 van deze tarieventabel per jaar € 306,80. 2. 2.1 2.2 2.3
Het tarief voor een dagvergunning bedraagt: voor het parkeren op een parkeerplaats met parkeerapparatuur geschikt voor een parkeertijd van één uur: €15,40; voor het parkeren op parkeerplaatsen met parkeerapparatuur anders dan bedoeld in lid 2.1, of vergunningplaats geldig in alle zones: € 7,75; voor het parkeren op een parkeerplaats met parkeerapparatuur, anders dan bedoeld in lid 2.1, of vergunningplaats in zone A via een digitale regeling: tarief per uur € 0,96 (betaling geschiedt per minuut) met een maximum van € 3,90 per 24 uur;
# 5018829 Verordening Parkeerbelastingen 2016
2.4
voor het parkeren op een parkeerplaats met parkeerapparatuur, anders dan bedoeld in lid 2.1, of vergunningplaats in zone B via een digitale regeling: tarief per uur € 0,65 (betaling geschiedt per minuut) met een maximum van € 2,60 per 24 uur.
3.
Het tarief voor een maandvergunning geschikt voor het parkeren op alle parkeerplaatsen met parkeerapparatuur of belanghebbendenplaats bedraagt € 149,00.
Artikel 6 a. b.
Tarief voor parkeerplaatsgeld als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de Verordening. Het parkeerplaatsgeld als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de Verordening bedraagt: € 7,75/dag. In afwijking van het vorige lid bedraagt het parkeerplaatsgeld voor een 3-dagenontheffing voor een aanhanger, als bedoeld in artikel 6 zesde lid van de Parkeerverordening 2016, € 7,75 per ontheffing, waarbij geldt dat de eerste twee ontheffingen gratis worden verstrekt als op belanghebbendenplaatsen wordt geparkeerd.
Artikel 7 Berekening tarieven bij wijzigingen gedurende het jaar. Als de belastingplicht voor de vergunningen als bedoeld in artikel 5, onder 1.1, 1.2 en 1.3, van deze tarieventabel wordt beëindigd in de loop van het jaar, wordt op schriftelijk verzoek ontheffing verleend over het volle aantal maanden dat na beëindiging van de belastingplicht nog overblijft.
2. KOSTENONDERBOUWING NAHEFFINGSAANSLAG 2016 Berekening kostprijs Naheffingsaanslag Parkeerbelasting Kostprijs 2015 in € 379.847
Kostprijs 2016 in € 512.974
Verschil in % t.o.v. 2015 +35
Kosten Coöperatie Parkeerservice - opleggen naheffingsaanslagen - behandelen bezwaar en beroep - beheer en onderhoud Parkeervoorzieningen maaiveld
212.673 49.615 15.206
98.344 15.875 8.457
-54
147.852
74.012
Totale kosten voor naheffingsaanslagen
592.520
611.318
+3,2
Aantal verwachte naheffingsaanslagen3
7.500
7.000
-7
79 59
87 60
+10
Kosten controle door VTH2 - naheffingsaanslagen parkeerbelasting
Kostprijs per stuk Maximaal te hanteren tarief4
2 De indexering van de kosten van de door Coöperatie ParkeerService ingehuurde parkeercontroleurs is gebaseerd op de consumentenprijsindexcijfers in de maanden januari t/m juli van 2015 , zoals bekend bij het CBS. 3 Het aantal verwachte naheffingsaanslagen is een schatting gebaseerd op de aantallen die tot en met juni 2015 zijn uitgeschreven. 4 Op basis van Staatscourant (Stcrt. 2015, 20623) .
# 5018829 Verordening Parkeerbelastingen 2016
3. OVERZICHTSKAART TARIEFZONES Kaart gebiedsindeling vergunninggebieden 2016, behorende bij Verordening Parkeerbelastingen 2016.
Programma: 11
2015-209M STEMMEN GESTAAKT 10 november 2015
Motie "400 jaar Johan van Oldenbarnevelt" Amersfoort, 10 november 2015 Raadsvoorstel nr. 5074539 'Begroting 2016 en meerjarenraming 2017-2019’ De raad van de gemeente Amersfoort, overwegende dat: a. Johan van Oldenbarnevelt de grootste Nederlandse staatsman is geweest en op zijn minst de mede-Vader des Vaderlands, hoofdrolspeler in onze onafhankelijkheidsstrijd b. hij in Amersfoort geboren en getogen is, en uit een geheel Amersfoortse familie voortkwam, terwijl zijn band met de stad heel zijn leven is blijven bestaan c. het dan ook getuigt van het vereiste respect voor onze afkomst en geschiedenis, maar ook van welbegrepen eigenbelang op het gebied van toeristische marketing, als de stad een vooraanstaande rol speelt bij de 400 e gedenkdag van zijn executie, in 2019 d. reeds verschillende boeiende initiatieven in de stad aan het ontstaan zijn, zoals een opera van Holland Opera, een tentoonstelling samen met andere steden, etc. e. daarnaast op diverse andere plaatsen in het land aan plannen voor de herdenking wordt gewerkt, zoals in onderwijs en wetenschap en bij de media f. deze maand in Amersfoort de stichting zal worden opgericht die als organisatorische en juridische drager van de viering zal fungeren, voorlopig onder te brengen in ons Archief. Het is deze stichting die subsidieaanvragen zal moeten doen g. het concept van het businessplan van deze stichting i.o. uitgaat van ca. 3,5 miljoen kosten, waarvan het publiek, sponsors en fondsen ruim 3 miljoen dragen verder overwegende dat: h. de ervaring leert dat dergelijke herdenkingen lange voorbereidingstijd nodig hebben, waarbij vergeleken drie jaar allesbehalve extreem is i. de ervaring verder leert dat zekerheid van behoorlijke financiële steun in een vroeg stadium een conditio sine qua non is voor een evenement als dit j. de ervaring tenslotte leert dat dergelijke zekerheid nooit afkomstig is van sponsors of fondsen, maar alleen van de overheid kan komen k. het oormerken van geld in de begroting zekerheid geeft aan de aspirant-aanvrager dat hij op behoorlijke steun kan rekenen, mits hij tot maximaal dat bedrag goedkeuring van zijn subsidieaanvraag verkrijgt draagt het College op: 1. met de op te richten stichting voor de herdenking van 400 jaar Johan van Oldenbarnevelt met een positieve insteek in overleg te treden over de door hen op te stellen subsidieaanvraag voor de aanloop-, organisatie- en uitvoeringskosten voor de jaren 2016,2017 en 2018 ten laste van het evenementenfonds. 2. daarnaast met de plaatselijke initiatiefgroep, voor zover diens werk niet door de stichting wordt overgenomen, met een positieve insteek te overleggen over plaatselijke aanvullingen op de landelijke viering 3. de raad te informeren over de resultaten van het overleg onder 1 en 2 en tenminste twee maal per jaar te informeren over de voortgang tot aan de viering.
Programma: 11
Roel Mulder Fractie OPA
2015-209M STEMMEN GESTAAKT 10 november 2015
Programma: 8
2015-235M
MOTIE : Renovatie de Horsten
Amersfoort, 24 november 2015
De raad van de gemeente Amersfoort overwegende dat: a. er op vele plekken loszittend beton is geconstateerd; ook op plekken die mogelijk gevaren voor de bewoners met zich mee kunnen brengen; nu al valt er af en toe een stuk beton naar beneden; de Alliantie heeft aangegeven dat er sprake is van betonrot; b. er op diverse plaatsen in de flats steeds groter wordende scheuren ontstaan in de muren; c. er een tekort is aan parkeerplaatsen omdat er een norm uit 1975 wordt gehanteerd; d. er ook een tekort is aan deugdelijke plaatsen om fietsen te stallen; e. er sprake is van een toename van onveiligheid en de bewoners zich steeds minder veilig voelen in de Horsten; f. er onduidelijkheid is over de wijze waarop de hoeveelheid handtekeningen die nodig zijn om de geplande aanbouw uit te voeren zijn verzameld. verzoekt het college: 1. met de Alliantie in gesprek te gaan met als doel de problemen rond parkeerplaatsen en fietsenstallingen, het dichtmetselen van ramen, de scheuren in muren, vallende stukken beton, het toenemende gevoel van onveiligheid en de verstoorde relatie tussen bewoners en de Alliantie duurzaam op te lossen; 2. een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de wijze waarop de handtekeningen zijn verzameld die nodig zijn om de geplande aanbouw uit te voeren; 3. om de Alliantie op te roepen het bouwkundig rapport van de flatgebouwen vrij te geven.
Rob Molenkamp Fractie SP
Programma: 8
2015-236M
MOTIE Verbetering communicatie huurders en Alliantie Amersfoort, 12 november 2015 ____________________________________________________________________________ De raad van de gemeente Amersfoort, overwegende dat: a. Het de laatste tijd opvalt dat er vaker problemen zijn tussen de Alliantie en de huurders van verschillende complexen. b. Het aanvankelijk begon het met de problemen bij Jericho/Jeruzalem over asbest en de slechte isolatie van de huizen. c. De laatste tijd er problemen met de bewoners van de Horsten en recentelijk ook met de bewoners van de Lobeliusserre in Kattenbroek zijn bijgekomen. d. De klachten,naast het slechte onderhoud, vooral de slechte communicatie betreffen.
verzoekt het college 1. Alles in het werk te stellen om de communicatie tussen de bewoners en de Alliantie te verbeteren d.w.z. in ieder geval de Alliantie te bewegen om binnen een redelijke termijn te reageren via mail of telefoon. 2. Bij patstellingen tussen de Alliantie en de bewoners niet te lang wachten om een onafhankelijk mediator/jurist in te schakelen 3. Afspraken ten aanzien van het verbeteren van de communicatie in de prestatieafspraken met de woningbouwcoöperaties op te nemen. ____________________________________________________________________________ D66 Noëlle Sanders
Motie - 2015-236M D66 Verbetering communicatie huurders en Alliantie
De Ronde en Het Plein Datum: Aanvang:
dinsdag 24 november 2015 19:00
Raadsacademie: Circulair inkopen van ambitie naar praktijk in Amersfoort Informatie
Motie - 2015-236M D66 Verbetering communicatie huurders en Alliantie
Raadsacademie: Circulair inkopen van ambitie naar praktijk in Amersfoort Informatie Inhoud agendapunt Raadsacademie: Circulair inkopen van ambitie naar praktijk in Amersfoort (pdf) Bijlage - Collegebesluit Ondertekening Green Deal Circulair Inkopen Bijlage - Economic Board Utrecht: Circulair inkopen Bijlage - Nota inkoop- en aanbestedingsbeleid Toekomstagenda Milieu
Raadsacademie De Raadsacademie wordt georganiseerd door ambtelijke organisatie en griffie en is bedoeld om feitelijke informatie te geven over beleid en uitvoering. Het is geen politieke bijeenkomst, daarom is de portefeuillehouder niet per se aanwezig. Titel Datum Ambtelijk contact Programma Inhoud
Reg.nr. 5116794 Circulair inkopen van ambitie naar praktijk in Amersfoort 24 november 2015 Wim van Druenen (033-469 5588) en Nelly Swijnenburg (033-469 5217) 3. Stedelijk beheer en milieu /10. Economie en duurzaamheid / 12. Financiën en belastingen Tijdens deze raadsacademie krijgen raadsleden informatie over het thema Circulair Inkopen.
Professor Jacqueline Cramer is bereid gevonden om haar visie te geven op de circulaire economie. Cramer is hoogleraar Sustainable Innovation bij de UU, strategisch adviseur bij Utrecht Sustainability Institute en lid van de Amsterdam Economic Board met als aandachtsveld Circulaire Economie. Vanuit de bredere context van Cirkelregio en het regionaal sluiten van grondstofkringlopen zal zij inzoomen op de kansen voor de gemeente Amersfoort met de inzet van het inkoopinstrumentarium. Zij geeft haar visie op de aanpak die nodig is om de ambitie 10% circulair inkopen in 2020 te realiseren. Waar moet de focus liggen, welke partijen zijn daarbij nodig en hoe krijg je die in beweging? Vervolgens zal een korte presentatie worden gegeven over de lopende en komende initiatieven in Amersfoort op het vlak van circulair inkopen. Waarna raadsleden ruim de tijd krijgen om in gesprek te gaan met Jacqueline Cramer. Vervolg
n.v.t.
Bijbehorende documenten Achtergronddocumenten
-
Collegebesluit Ondertekening Green Deal Circulair Inkopen Economic Board Utrecht: Circulair inkopen Nota inkoop- en aanbestedingsbeleid Toekomstagenda Milieu
#5116794 v1 - AGENDAPUNT DR 24-11-2015: RAADSACADEMIE: CIRCULAIR INKOPEN VAN AMBITIE NAAR PRAKTIJK IN AMERSFOORT
Inhoud agendapunt Raadsacademie: Circulair inkopen van ambitie naar praktijk . . .
De Ronde en Het Plein Datum: Aanvang:
dinsdag 24 november 2015 19:00
Amersfoortse Monitor Sociaal Domein 2015 Informatie
Inhoud agendapunt Raadsacademie: Circulair inkopen van ambitie naar praktijk . . .
Amersfoortse Monitor Sociaal Domein 2015 Informatie Inhoud agendapunt Amersfoortse Monitor Sociaal Domein 2015 (pdf) Raadsinformatiebrief - RIB 2015-115 Monitor Sociaal Domein over 2015 (pdf) Bijlage - Monitor Sociaal Domein over 2015 (pdf) Agendapunt De Ronde 17 november 2015 Bijlage - Webdossier Sociaal Domein
Agendapunt De Ronde Titel Datum Van Portefeuillehouder Programma Soort bijeenkomst Reden van aanbieding
Inhoud
Van de raadsleden wordt gevraagd Vervolg Advies presidium Bijbehorende documenten
Achtergronddocumenten
Reg.nr. 5116814 Amersfoortse Monitor Sociaal Domein 2015 24 november 2015 College van B&W Ambtelijk contact Imming/Tigelaar Zwier (033-469 4535) 4. Sociaal Domein Informatie In De Ronde van 6 oktober is aangegeven dat half november de Raadsinformatiebrief over de Monitor naar de raad zou komen. Deze is op 17 november 2015 toegelicht. Tijdens deze Ronde vindt de inhoudelijke bespreking plaats. De effecten van de veranderingen in het sociaal domein worden gevolgd in de monitor sociaal domein. De monitor van 2015 is de eerste die verschijnt. De opzet van deze monitor is conform het plan 'opzet monitor sociaal domein vanaf 2015' waarover raadsleden in september 2014 input hebben geleverd. Over dit plan is de raad in november 2014 geïnformeerd.
In de Amersfoortse Monitor Sociaal Domein 2015 komen o.a. de volgende onderwerpen aan bod: Sociale Basis Infrastructuur, wijkteams, specialistische zorg en ondersteuning, werk en inkomen, cijfermatige informatie en cliëntervaringen. Vragen stellen en met elkaar en de portefeuillehouders te spreken over de Amersfoortse Monitor Sociaal Domein 2015. Er is geen besluitvorming op deze onderwerpen vereist. RIB 2015-115 Monitor Sociaal Domein over 2015 Monitor Sociaal Domein over 2015 Agendapunt De Ronde 17 november 2015 Webdossier Sociaal Domein
#5116814 v1 - AGENDAPUNT DR 24-11-2015: AMERSFOORTSE MONITOR SOCIAAL DOMEIN 2015
Toelichting voor het invullen van het Agendapunt 1. 2. 3.
Vul bij Titel de naam van De Ronde bijeenkomst in. Vul bij Portefeuillehouder de achternaam in. Vul bij Ambtelijk contact de achternaam en het telefoonnummer in van degene die eventueel vragen over
4. 5.
het onderwerp kan beantwoorden. Vul bij Inhoud vooral inhoud in (dus geen proces). Kies bij Soort bijeenkomst uit Peiling, Voorbereiding besluit, Informatie of Rondetafelgesprek (zie kolom A
6. 7. 8. 9.
hieronder voor toelichting). Vul bij Reden van aanbieding de relevante formulering uit kolom B hieronder in. Vul bij Van de raadsleden wordt gevraagd de relevante formulering uit kolom C hieronder in. Vul bij Vervolg in wat volgende stap in het proces is, en wanneer die plaatsvindt. Vul bij Bijbehorende documenten in op basis van welke documenten wordt gesproken in De Ronde:
raadsvoorstel, nota, relevante moties op basis waarvan dit voorstel aan raad wordt aangeboden, rapport op basis waarvan informatie wordt geleverd et cetera (laat hokjes over BIS, Raadsstukken, Fractie leeg; dat vult de griffie in). 10. Vul bij Achtergronddocumenten in wat er aan overige relevante informatie is: vorige versie van nota, websites, persberichten, et cetera (laat hokjes over BIS, Raadsstukken, Fractie leeg; dat vult de griffie in). 11. Er is beperkte mogelijkheid voor het geven van een presentatie; een presentatie moet iets toevoegen aan informatie die schriftelijk gegeven kan worden. Als een presentatie gewenst is, geef dan aan wie deze presentatie verzorgt en wat zijn/haar functie is. De digitale versie van de eventuele presentatie moet op de dinsdag van De Ronde, vóór 15.00 uur bij de griffie via
[email protected] zijn aangeleverd. 12. Laat alle andere vakjes leeg, zorg dat het geheel niet langer dan 1 A4 is! Niets aan de opmaak veranderen! Doel activiteit (A)
Peiling (college peilt raad)
Reden van aanbieding (B)
Van de raadsleden wordt gevraagd (C)
Toelichten bevoegdheid college of raad + eventuele eerdere stappen proces
Duidelijke relatie met doel aangeven
Consultatieplicht van het college: “wensen en bedenkingen” op grond van:
Wensen en bedenkingen te geven over [..] op grond van (wetsartikel/afspraken)
- artikel 160 lid 2 Gw (oprichting van of deelneming in rechtspersonen) óf - artikel 165 lid 3 Gw (bevoegdheden overdragen aan bestuurscommissie) óf - artikel 169 lid 4 Gw (ingrijpende gevolgen)
Voorbereiding besluit
Informatie
De mening van de raad te peilen alvorens een besluit te nemen op grond van de bevoegdheid van het college om [..] (vrijwillige consultatie)
Zich uit te spreken over de peilpunten:
De mening van de raad te peilen, bijvoorbeeld bij het voorbereiden van een raadsvoorstel of uitvoering door het college
Zich uit te spreken over de peilpunten:
Bevoegdheid raad op grond van wettelijke bepaling en/of naar aanleiding van afspraak/toezegging/wens/motie/amendement
Zijn mening te geven over het voorliggende raadsvoorstel (en eventueel nota) en zich voor te bereiden op besluitvorming
Voorbereiding op besluitvorming (zienswijze) --> bij bijvoorbeeld begroting en jaarrekening van gemeenschappelijke regelingen
Wel/geen zienswijze in te dienen + motivatie
Informatie maakt onderdeel uit van voorbereiding op …
-
Kennis te nemen van …
-
Vragen te stellen
1. … 2. … 1. … 2. …
Hoorzitting (bijvoorbeeld bij begrotingsvoorstellen, model 3 in RO-procedures): Informatie maakt onderdeel uit van de voorbereiding op de besluitvorming over [..]
Aanwezig te zijn om te luisteren en eventueel vragen te stellen aan degenen die iets naar voren brengen
Raadsinformatiebrief: Fractie/raadslid wil nadere toelichting door college
-
Kennis te nemen van …
-
Vragen te stellen
Rondetafelgesprek
Naar aanleiding van toezeggingen/wensen
Vragen te stellen en/of discussie te voeren over de onderwerpen [die aan de orde zijn] aan/met [wie?]
Peiling (raadslid peilt raad)
Fractie/raadslid wil mening peiling over bepaald onderwerp, motie/amendement
Zich uit te spreken over de peilpunten: 1. … 2. …
#5116814 v1 - AGENDAPUNT DR 24-11-2015: AMERSFOORTSE MONITOR SOCIAAL DOMEIN 2015
Gemeente Amersfoort
RAADSINFORMATIEBRIEF 2015-115 Van Aan Portefeuillehouder
: Burgemeester en Wethouders : Gemeenteraad : Wethouders F. Imming /M. Tigelaar
Reg.nr. Datum Programma
: 5110267 : 3 november 2015 : 4. Sociaal domein
TITEL Monitor sociaal domein 2015
KENNISNEMEN VAN De uitkomsten van de eerste monitor sociaal domein over 2015.
AANLEIDING De transitie en transformatie van het sociaal domein was en is een grote verandering voor zowel clienten als gemeente. De gemeente heeft er nieuwe taken bij gekregen, voortkomend uit overheveling van de AWBZ functies naar de WMO, de transitie van de jeugdzorg en de invoering van de Participatiewet. Deze transitie van taken ging en gaat gepaard met ingrijpende kortingen op de budgetten. Voor 2015 is gekozen om ons vooral te concentreren op een zorgvuldig transitieproces en de eerste stappen te zetten in beheerst innoveren. Samen met uw raad hebben we vastgesteld dat het noodzakelijk en wenselijk is de effecten van deze veranderingen te volgen, zodat verantwoording kan worden geboden en het beleid en kaders voor de komende jaren van transformatie verder kunnen worden ontwikkeld. Daarom is in overleg met uw raad en de advies- en cliëntenraden het plan “Opzet Amersfoortse monitor sociaal domein vanaf 2015” opgesteld. Deze opzet is u in november 2014 toegezonden middels raadsinformatiebrief 2014-123. Conform dit plan is de monitor in de afgelopen periode opgesteld op basis van de beschikbare gegevens over het eerste half jaar 2015. Deze eerste monitor wordt u nu aangeboden.
KERNBOODSCHAP De kernvraag is of de in het meerjarig beleidskader sociaal domein vastgestelde doelen zijn en worden bereikt. Een antwoord op deze vraag geeft invulling aan de verantwoording die we afleggen over het gevoerde beleid aan uw raad. Deze vraag is op basis van de gegevens uit de huidige monitor en in dit stadium nog niet volledig en met zekerheid te beantwoorden. Dit was ook voorzien en benoemd (om diverse redenen’ in het plan van aanpak voor de monitor. Wel is duidelijk dat in de volgende monitoren de kernvraag beter kan worden beantwoord omdat we dan over meer, betere en vergelijkbare gegevens kunnen beschikken. We moeten deze monitor dan ook deels als een nulmeting beschouwen. We zien op basis van de gegevens geen aanleiding of handvatten om het ingezette beleid en de uitgangspunten van de transformatie op dit moment te wijzigen. We concluderen daarnaast dat de ingezette lijn om stapgewijs en beheerst te innoveren op zijn plaats is. De kwantitatieve maar zeker ook de kwalitatieve onderzoeken geven ons wel waardevolle informatie over de uitvoering van het beleid: op punten is de uitvoering in deze eerste periode nog niet op het door ons gewenste kwaliteitsniveau of blijken complexe casussen weerbarstiger en meer tijd te kosten dan voorzien. In de toelichting hieronder gaan we nader in op de lessen die we leren. Tenslotte wordt in de monitor ons beeld bevestigd en verder ingekleurd dat we (deels) met een zeer kwetsbare groep te maken hebben. Veranderingen in het stelsel – zoals de overdracht van taken van Rijk naar gemeenten en het grotere beroep op zelf en samenredzaamheid- zijn ingrijpend voor het leven individuele mensen, zeker voor de meest kwetsbaren onder ons. Dit onderstreept nogmaals dat we ook toekomstige veranderingen realistisch, zorgvuldig en in goed overleg met de doelgroep moeten uitvoeren.
Inlichtingen bij:
E. Lans, DIR/SL, (033) 469 4341
Gemeente Amersfoort raadsinformatiebrief 5099220 pagina 2
TOELICHTING
Monitor in ontwikkeling De monitor sociaal domein is nog in ontwikkeling. Dit was voorzien en benoemd in het plan voor de monitor. De monitor gaat over een een fase waarin Rijk (o.a. SVB), gemeente, wijkteams en zorgaanbieders invulling geven en tegelijkertijd uitvoering geven aan nieuwe taken, nieuwe verhoudingen tot elkaar innemen en met nieuwe verantwoordelijkheden te maken krijgen. Voor veel onderwerpen in deze monitor is het jaar 2015 een nulmeting, omdat er geen eerdere (soortgelijke) cijfers beschikbaar zijn. We moeten in deze eerste monitor rekening houden met onzuiverheden in registraties. Ook beschikken we op het moment van het uitbrengen van deze monitor niet over alle gegevens van de zorgomvang en financiën. Vergelijking met andere gemeenten is daarom in deze eerste monitor slechts heel beperkt mogelijk. Bij de bespreking van de opzet van de monitor (in 2014) zijn deze beperkingen in de beschikbaarheid van kwantitatieve gegevens voorzien en (mede) daarom is de opdracht geven om de verwachte beperkte kwantitatieve informatie aan te vullen met kwalitatieve onderzoeken. In komende monitoren zal het kwantitatieve beeld completer zijn, is er de mogelijkheid om de ontwikkelingen in tijd te volgen en zullen de mogelijkheden om te vergelijken met andere gemeenten toenemen. Wij zullen ook het kwalitatieve onderzoek voortzetten. Kwalitatief onderzoek:waardevol voor de praktijk In de selectie van casussen voor het kwalitatief onderzoek “Cliëntervaring in beeld” hebben wij de opdracht gegeven om vooral op zoek te gaan naar cliënten waarbij problemen werden verondersteld of grote veranderingen in 2015 waren voorzien. Dit om te achterhalen of de veronderstelde problemen zijn opgetreden, hoe die problemen zijn ervaren en hoe ze op de werkvloer zijn opgepakt. Om vervolgens hiervan te kunnen leren voor zowel de uitvoeringspraktijk als eventueel voor beleidsuitgansgspunten. Vanwege deze scherpe selectiecriteria zijn cliënten voor wie (nog) niets is veranderd in de ondersteuning, of die met slechts een kleine aanpassing te maken kregen, in dit onderzoek niet vertegenwoordigd. De cliënten zijn bovendien door (wijkteam)medewerkers aangedragen, dit heeft ook de presentativiteit van de onderzoeksgroep beïnvloed. Om deze redenen geven de onderzoekers aan dat uit dit onderzoek geen conclusies kunnen worden getrokken voor wat betreft de effecten op de ‘gemiddelde’ cliënt. De resultaten moeten dan ook nadrukkelijk niet worden gelezen als representatief voor de ervaringen van ‘nieuwe’ en ‘oude’ Jeugdzorg/Wmo-cliënten. De resultaten zijn indicatief voor de eerste ervaringen van cliënten die met een grote verandering in de ondersteuning te maken kregen.Met deze relativering vanuit het oogpunt van onderzoek en representativiteit beschouwen wij dit onderzoek zeer waardevol als input voor het programma van continue kwaliteitsverbetering met en van de wijkteams en in onze gesprekken met onze strategische partners: de zorgaanbieders. Enkele inhoudelijke resultaten In de monitor vallen ons een aantal zaken met voorrang op: onderstaand zijn enkele hiervan weergegeven. Voor al het overige verwijzen wij u naar (de samenvatting van) de Amersfoortse monitor sociaal domein 2015. - Basisinfrastructuur : zelf/samenredzaamheid niet altijd makkelijk Inzet is dat de wijkteams bezien waar mogelijk het sociaal netwerk van mensen zelf of inzet van vrijwilligers kan worden ingezet bij de beantwoording van hun hulpvraag. Het wijkteam heet circa 35% van alle hulpvragen (looptijd tot 19 augustus) doorverwezen naar de basisinfrastructuur of het eigen netwerk. Het rapport “Cliëntervaring in beeld” laat zien dat dit niet altijd gemakkelijk is, soms omdat er maar een heel klein netwerk is, soms omdat men familie of vrienden niet wil of kan belasten. In het rapport “Amersfoortse mantelzorgers in beeld” zijn clienten geinterviewd die wel een mantelzorger hebben. Zij en de mantelzorgers zelf geven heel specifiek aan op welke fronten en hoe (verdere) ondersteuning van mantelzorgers kan worden geboden. In het vierde kwartaal komen wij met een plan van aanpak voor de ondersteuning van mantelzorgers.
Gemeente Amersfoort raadsinformatiebrief 5099220 pagina 3
Opvallend is dat door het wijkteam wordt aangegeven dat vooral bij clienten met een licht verstandelijke handicap of psychiatrische problematiek het lastig is om ´zomaar´ een vrijwilliger in te zetten. Dit is voor ons aanleiding om in de uitvraag voor de Sociale Basis Infrastructuur (SBI) nadrukkelijk deze doelgroep te agenderen. - Wijkteams: 7,3 maar continue kwaliteitsverbetering Bijna 6.000 mensen zijn bij de wijkteams in het eerste half jaar in beeld of in beeld geweest. Vooral het rapport “Cliëntervaring in beeld” laat de kwetsbaarheid zien van mensen die via het wijkteam zorg nodig hebben op het terrein van WMO of Jeugd. Uit het clientonderzoek blijkt dat 64 % (zeer) tevreden is over de ondersteuning van het wijkteam, het gemiddelde rapportcijfer dat alle geinterviewde clienten geven is een 7,3. Een op de tien clienten is juist (zeer) ontevreden over de wijkteams. Die ontevredenheid richt zich vooral op de communicatie naar hen toe en de communicatie van de wijkeammedewerker naar andere betrokkenen. Daarnaast noemen clienten twee specifieke verbeterpunten: de snelheid voor een eerste afspraak én het maken van duidelijke afspraken met clienten en deze nakomen. Om sneller een eerste afspraak te kunnen maken is onlangs extra capaciteit aan de wijkteams toegevoegd. Daarmee willen wij ook meer tijd voor de medewerkers van het wijkteam creeren voor communicatie met de clienten. In het continue programma kwaliteitsontwikkeling wijkteams worden de casussen uit de onderzoeken als leermateriaal toegepast. - Huishoudelijke Hulp: niet zonder strubbelingen Het onderzoek onder cliënten Huishoudelijke Hulp, als ook een aantal casestudies uit het onderzoek “Cliëntervaring in beeld”, laten zien dat de communicatie en het proces rond de overgang naar een nieuwe systematiek in de ogen van deze cliënten te kort is geschoten. In het onderzoek komt herkenbaar naar voren dat de uitvoering van de gesprekken over de benodigde huishoudelijke hulp door de aanbieders niet altijd goed is verlopen. Cliënten geven daarbij aan dat zij geen gesprek hebben gehad dat zij hebben ervaren als hét gesprek over de benodigde huishoudelijke hulp ( voorafgaand aan het vaststellen van een ondersteuningsplan). Een deel van de mensen geeft aan dit ondersteuningsplan helemaal niet te kennen. Daarnaast is de overgang van urentoekenning per client (input) naar kijken wat nodig is voor een schoon huis (output) voor veel mensen onduidelijk en in veel gevallen vooral ongewenst. 57 % van de ondervraagde clienten geeft aan dat zij in 2015 minder ondersteuning ontvangen dan in 2014. Van deze groep zegt de helft dat zij minder tevreden omdat zij minder uren krijgen en dat naar hun mening een deel van het huishoudelijk werk blijft liggen. Wel is de waardering van de kwaliteit van de geboden hulp nagenoeg gelijk gebleven. Het gemiddelde rapportcijfer dat door cliënten voor de Hulp in de huishouding werd gegeven is een 7,9 (2013:7,8). In het vierde kwartaal van dit jaar zullen wij uw raad, binnen de financiele kaders, een voorstel doen rondom het beleid huishoudelijke hulp 2016 en verder. - Werk en inkomen en minimabeleid: integraal onderdeel van het sociaal domein Werk en inkomen en het minimabeleid waren al taken van de gemeente, de grote opgave is om dit leefdomein als een integraal onderdeel in het sociaal domein op te nemen.Vanuit die gedachte is de meest opvallende constatering in het rapport ´Clientervaring in beeld´ dat er zorggevallen zijn waarbij het niet gelukt is de financiele situatie volledig in beeld te krijgen. De monitor omvat verder cijfers op hoofdlijnen op dit onderdeel: cijfers over stapeling van bijvoorbeeld inkomensondersteuning én benodigde zorg zijn er helaas nog niet. Wel volgen we alvast nauwlettend een knelpunt dat we op basis van de monitor kunnen voorzien: een deel van de clienten ontvangen met (grote) vertraging facturen van het CAK voor de inning van de eigen bijdrage waardoor de facturen ´ineens´ flink op kunnen lopen voor clienten. Dit wordt veroorzaakt door WMO-aanbieders niet allemaal hun productie melden bij het CAK.
Gemeente Amersfoort raadsinformatiebrief 5099220 pagina 4
FINANCIËN De monitor gaat niet over de financiën met betrekking tot het sociaal domein. Op andere momenten rapporteren wij u over de financiële stand van zaken.
COMMUNICATIEBOODSCHAP EN BETROKKEN PARTIJEN De eerste monitor sociaal domein is verschenen. Deze monitor is in ontwikkeling. De kernvraag is of de in het meerjarig beleidskader sociaal domein vastgestelde doelen zijn en worden bereikt. Deze vraag is op basis van de gegevens uit de huidige monitor en in dit stadium nog niet volledig en met zekerheid te beantwoorden. Dit was ook voorzien en benoemd (om diverse redenen) in het plan van aanpak voor de monitor. Wel is duidelijk dat in de volgende monitoren de kernvraag beter kan worden beantwoord omdat we dan over meer, betere en vergelijkbare gegevens kunnen beschikken.. We zien op basis van de gegevens geen aanleiding of handvatten om het ingezette beleid en de uitgangspunten van de transformatie op dit moment te wijzigen. We concluderen daarnaast dat de ingezette lijn om stapgewijs en beheerst te innoveren op zijn plaats is. De kwantitatieve maar zeker ook de kwalitatieve onderzoeken geven ons wel waardevolle informatie over de uitvoering van het beleid: op punten is de uitvoering in deze eerste periode nog niet op het door ons gewenste kwaliteitsniveau of blijken complexe casussen weerbarstiger en meer tijd te kosten dan voorzien. De monitor geeft input voor het gesprek met de cliëntenraden, wijkteams en zorgaanbieders om de uitvoeringspraktijk te optimaliseren. Ook betrekken we de resultaten van de monitor bij de keuze voor (de implementatie van) beleidsaanpassingen.
VERVOLGSTAPPEN De resultaten van de monitor bespreken wij met de mensen op de werkvloer van het sociale domein: met o.a. de cliëntenraden, wijkteams en zorgaanbieders. De clientervaringen uit de kwalitatieve onderzoeken zijn daarbij zeer behulpzam bij dit gesprek en kunnen richting geven aan optimalisering van de uitvoeringspraktijk: continue leren van en in de uitvoering. Een goed voorbeeld is de verdere verbreding van de blik van de wijkteams naar alle leefgebieden van clienten waaronder hun financiele situatie en ook de eisen die we stellen aan de communicatie van zorgaanbieders met hun clienten. Wij betrekken de resultaten van de monitor daarnaast in ieder geval bij de keuzes in aankomende beleidsdocumenten betreffende de huishoudelijke hulp, de basisinfrastructuur en de ondersteuning van mantelzorgers. De resultaten van de komende monitoren zullen wij steeds gebruiken om de ingezette lijn van beheerst innoveren en leren in de praktijk te voeden en te toetsen met kwantitatieve en kwalitatieve gegevens.
Met vriendelijke groet, Burgemeester en wethouders van Amersfoort, de secretaris,
de burgemeester,
Amersfoortse monitor sociaal domein 2015
1
2
Uitgave en rapportage afdeling Samen Leven : Gemeente Amersfoort.
Dorien de Bruijn, Zwaantina van der Veen, Dymphna Meijneken november 2015
Inhoudsopgave_Toc434499861 Samenvatting........................................................................................................................................... 6 1.
Inleiding ......................................................................................................................................... 11 1.1
Kader en achtergrond............................................................................................................ 11
1.2
Uitgangspunten ..................................................................................................................... 11
1.3
Opzet monitor 2015 .............................................................................................................. 13
1.4
Verhouding tot toezeggingen en moties ............................................................................... 15
1.5
Leeswijzer .............................................................................................................................. 17
Resultaten ............................................................................................................................................. 19 2.
3.
4.
5.
Basisinfrastructuur ........................................................................................................................ 20 2.1
Inleiding ................................................................................................................................. 21
2.2
Mantelzorg ............................................................................................................................ 21
2.3
Behoefte en aanbod ondersteuning voor mantelzorgers ..................................................... 22
2.4
Vrijwilligerswerk .................................................................................................................... 24
2.5
Casussen: mogelijkheden van inzetten sociaal netwerk en vrijwilligers............................... 24
Wijkteams ...................................................................................................................................... 26 3.1
Inleiding ................................................................................................................................. 27
3.2
Aantal hulpvragen ................................................................................................................. 28
3.3
Aantal inwoners..................................................................................................................... 29
3.4
Begeleiding uitgevoerd door het wijkteam ........................................................................... 29
3.5
Terugverwijzing naar basisinfrastructuur of eigen kracht..................................................... 29
3.6
Cliënttevredenheid wijkteams .............................................................................................. 30
3.7
Casussen: zorg door het wijkteam ........................................................................................ 32
Specialistische zorg en ondersteuning .......................................................................................... 33 4.1
Inleiding ................................................................................................................................. 34
4.2
Huishoudelijke hulp ............................................................................................................... 35
4.3
Hulpmiddelen en –voorzieningen ......................................................................................... 38
4.4
Nieuwe WMO ........................................................................................................................ 38
4.5
Jeugdhulp zonder verblijf ...................................................................................................... 42
Bescherming en veiligheid............................................................................................................. 44 5.1
Inleiding ................................................................................................................................. 44 3
6.
4 7.
8.
5.2
Beschermd wonen ................................................................................................................. 45
5.3
Jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering ......................................... 46
5.4
Overige indicatoren bescherming en veiligheid .................................................................... 48
Werk en inkomen .......................................................................................................................... 50 6.1
Inleiding ................................................................................................................................. 51
6.2
Bijstand .................................................................................................................................. 51
6.3
Wet sociale werkvoorziening ................................................................................................ 52
6.4
Plaatsingen arbeidsbeperkten............................................................................................... 53
6.5
Re-integratie en participatie ................................................................................................. 53
6.6
Schuldhulpverlening .............................................................................................................. 54
Minimabeleid en eigen bijdrage .................................................................................................... 55 7.1
Inleiding ................................................................................................................................. 55
7.2
Collectieve zorgverzekering................................................................................................... 56
7.3
Vangnetten: bijzondere bijstand, maatwerkvangnet en meerkostenregeling ..................... 56
7.4
Eigen bijdrage ........................................................................................................................ 57
Achtergrondgegevens en voorspellers zorggebruik ...................................................................... 59 8.1
Inleiding ................................................................................................................................. 59
8.2
Achtergrondgegevens ........................................................................................................... 60
8.3
Voorspellers zorggebruik....................................................................................................... 62
Bijlagen .................................................................................................................................................. 64 Bijlage 1
Definities ............................................................................................................................. 65
Bijlage 2
Opzet onderzoek Cliëntervaring in beeld............................................................................ 71
Bijlage 3
Onderzoek Cliëntervaring in beeld...................................................................................... 73
Bijlage 4
Onderzoek Cliënttevredenheid Hulp bij het Huishouden, gemeente Amersfoort ........... 122
Bijlage 5
Onderzoek Cliëntervaring wijkteams ................................................................................ 141
Bijlage 6
Onderzoek Amersfoortse Mantelzorgers in beeld ............................................................ 146
5
Samenvatting 6
Met de decentralisaties per 2015 in het Sociaal Domein hebben gemeenten er veel nieuwe taken bij gekregen. Taken die eerst bij het Rijk en Provincie waren belegd op het gebied van zorg, jeugdzorg, werk en inkomen zijn –met veel minder financiële middelen– overgeheveld naar de gemeente: de overheveling van AWBZ-functies naar de WMO, de transitie van de jeugdzorg, de invoering van de Participatiewet en het passend onderwijs. Voor en in 2015 is er vooral gewerkt aan het in goede banen leiden van de veranderingen en daarmee het waarborgen van de continuïteit van de zorg. Met alle veranderingen heeft de gemeente veel meer de regie gekregen in het Sociaal Domein. Verkokering en overlap van voorzieningen kan meer worden tegengegaan, samenwerking tussen partijen kan worden verbeterd. Op lokaal niveau kunnen mensen die zorg nodig hebben veel meer centraal gesteld worden. De effecten van alle veranderingen gaan we volgen met de monitor Sociaal Domein. Daarmee laten we periodiek zien wat er is gedaan, welke resultaten er zijn geboekt en of er al dan niet moet worden bijgestuurd. In deze monitor doen we dat voor de eerste keer. Daarmee is het gelijk ook een nulmeting. Eén met wel een aantal beperkingen. Deze monitor komt uit in een periode dat niet alle gegevens van de zorgomvang en financiën bekend zijn. We moeten daarnaast in dit opstartjaar rekening houden met onzuiverheden in registraties. Ook een vergelijking maken met andere gemeenten is maar beperkt mogelijk. De opzet van de monitor is volgens het ‘Plan monitor sociaal domein vanaf 2015’. Voor dit plan is bij cliëntenraden en de gemeenteraad geïnventariseerd welke onderwerpen zij gemonitord willen hebben. Deze Amersfoortse monitor sluit cijfermatig aan bij de landelijke monitor ‘Gemeentelijke monitor Sociaal Domein’. Die cijfers hebben we aangevuld met kwalitatieve gegevens. Tot slot hebben we in deze monitor ook de toezeggingen aan de gemeenteraad en de beantwoording van door de gemeenteraad ingediende moties meegenomen. Voor de voorliggende monitor zijn, naast de gemeentelijke en landelijke cijfers, de volgende (kwalitatieve)onderzoeken als bron gebruikt: • Onderzoek ‘Cliëntervaring in beeld’ naar 19 casussen waarvoor veel veranderde in 2015; • Kwantitatief onderzoek naar de cliënttevredenheid Hulp bij het Huishouden; • Kwantitatief onderzoek naar cliëntervaring wijkteams; • Onderzoek naar ondersteuning en ondersteuningsbehoefte onder Amersfoortse Mantelzorgers. De hoofdstukken in deze monitor zijn ingedeeld naar het beeld van het Sociaal Domein: de piramide. Die piramide staat symbool voor de zorg en ondersteuning, die steeds meer in de basis wordt opgepakt en steeds minder terecht komt in de gespecialiseerde zorg aan de top.
7
Basisinfrastructuur De basisinfrastructuur bestaat uit familie, vrienden, buurtbewoners, mantelzorgers, vrijwilligers, verenigingen, sociaal werkers, scholen en sociale ondernemers. Ze vormen het fundament van het Sociaal Domein. In Amersfoort verleent 13% van de mensen tussen 19 en 65 jaar mantelzorg. Vanaf 65 jaar is dit 16%. Van de ouderen voelt 14% zich overbelast, van de jongere groep is dat 12%. Movisie heeft onderzocht in hoeverre het aanbod voor mantelzorgers in Amersfoort aansluit bij de behoeften. De organisaties die in Amersfoort actief zijn blijken over het algemeen een generalistische aanbod te hebben, waarmee ze alle typen mantelzorgers hopen te bedienen. Een specialistisch aanbod ontbreekt veelal. Ruim een derde van de Amersfoorters is actief als vrijwilliger. Amersfoortse vrijwilligers zijn vooral actief in de sectoren sport, gezondheidszorg / maatschappelijke dienstverlening en religieuze organisaties. Bij een aantal casussen valt op dat cliënten, om verschillende redenen, een (zeer) beperkt sociaal netwerk hebben. En daarmee zijn de mogelijkheden om het sociale netwerk in te schakelen bij deze casussen ook beperkt. De wijkteams De negen wijkteams in Amersfoort zijn sinds 1 januari 2015 allemaal operationeel. Ze ondersteunen huishoudens. In het eerste halfjaar van 2015 zijn circa 3800 hulpvragen bij de wijkteams ‘ingestroomd’. Een hulpvraag kan meerdere personen betreffen. Het ging tot half september om bijna zesduizend Amersfoortse inwoners die in beeld zijn (geweest) bij de wijkteams. De inzet van het wijkteam is gericht op meer inzet van de burger en zijn omgeving en op minder doorverwijzen naar specialistische zorg. Van alle hulpvragen is circa 35% doorverwezen naar de basisinfrastructuur of eigen kracht. De meeste van deze hulpvragen zijn afgehandeld op basis van zelfredzaamheid: de burger kan op eigen kracht verder.
Bijna tweederde (64%) is (zeer) tevreden over de ondersteuning van het wijkteam en zou het wijkteam aan anderen aanraden als zij vragen of problemen hebben. Zij zijn vooral tevreden over het prettige contact met de wijkteammedewerker en de uiteindelijk gekozen oplossing voor de zorgvraag. Een op de tien is juist (zeer) ontevreden over de wijkteams. Zij zijn vooral ontevreden over de communicatie naar hen toe en de communicatie van wijkteammedewerkers met andere betrokkenen. Gemiddeld geeft men het wijkteam een 7,3 als rapportcijfer. Over het contact met de medewerker van het wijkteam zijn veel cliënten (zeer) tevreden.
8
In een aantal casussen is gekeken hoe cliënten de overgang naar het wijkteam ervaren hebben. Bijvoorbeeld bij begeleiding en zorg aan jongeren via het wijkteam in plaats van door een zorgaanbieder. Bij begeleiding gaven de geïnterviewde cliënten aan dat ze niet zaten te wachten op verandering en dat de overgang aanvankelijk ook veel onzekerheid gaf, maar dat het hen uiteindelijk meeviel. Dit kwam in deze gevallen vooral door de warme overdracht. De vier bestudeerde casussen op het gebied van jeugdzorg waren vaak meer complexe en langer lopende trajecten. De tussenkomst van het wijkteam pakte in deze gevallen wisselend uit. Specialistische zorg en ondersteuning Het doel van de specialistische zorg en ondersteuning is een voorzieningenaanbod dat goed aansluit bij de behoefte van inwoners. Verder is de inzet dat zorg en ondersteuning steeds minder terecht komt in de gespecialiseerde zorg. In dit kader zijn cijfers over aantallen cliënten van belang. In februari 2015 kregen zo’n 2650 cliënten huishoudelijke hulp en vijf maanden later waren dit er zo’n 100 minder. Van de groep die minder uren huishoudelijke hulp kreeg, is de helft minder tevreden dan eerst, omdat een deel van het huishoudelijk werk nu blijft liggen. Toch beoordelen zij de kwaliteit van de geboden hulp hetzelfde als in 2014: gemiddeld een 7,9.Verder blijkt dat niet alle cliënten het idee hebben een gesprek te hebben gehad over de vermindering van uren. Uit de casussen blijkt dat de afname van het aantal uren hulp gevoelig ligt bij de geïnterviewde cliënten. Begin 2015 hadden 5900 cliënten een hulpmiddel of -voorziening (‘wonen, rollen en vervoer’; de oude taken vanuit de WMO). Een half jaar later waren dit er 5750. Wat betreft de cliëntaantallen van de voor de gemeente nieuwe WMO-taken, weten we hoeveel het er betroffen begin 2015 en hoeveel cliënten het eerste half jaar vanuit wijkteams doorverwezen zijn naar specialistische zorg. Hoeveel cliënten dit waren per 1 januari 2015 staat in de volgende tabel. In totaal ontvangen op 1 januari ongeveer 1400 unieke cliënten begeleiding, persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf, dagbesteding en/of vervoersdiensten. Tabel 1
Aantal unieke cliënten specialistische zorg, per 1 januari 2015
Begeleiding Persoonlijke verzorging Kortdurend verblijf Dagbesteding Vervoersdiensten Totaal
Aantal unieke cliënten 1.050 100 <50 550 200 1.400
Toelichting: aantallen zijn afgerond op 50-tallen. Bron: Vektis en zorgadministratie GWS, bewerking O&S
In het eerste half jaar zijn er door de wijkteams zo’n 350 volwassenen doorverwezen naar begeleiding, 150 naar dagbesteding en 100 naar vervoersdiensten. Naar kortdurend verblijf zijn enkele tientallen verwezen en slechts enkelen zijn verwezen naar persoonlijke verzorging.
In het eerste kwartaal van 2015 waren er zo’n 1940 jongeren die Jeugdzorg zonder verblijf kregen bij een zorgaanbieder. Van deze trajecten is ruim de helft verwezen door de huisarts. Bescherming en veiligheid Bij bescherming en veiligheid gaat het om huishoudens waar de veiligheid in het geding is. Het gaat om bijvoorbeeld beschermd wonen, jeugdhulp met verblijf en jeugdbescherming. En er wordt opvang geboden als dat nodig is, maar het doel is wel om deze instroom te beperken. In dat kader zijn cijfers over aantallen cliënten van belang.
9
Begin 2015 waren er circa 400 cliënten met beschermd wonen. In het eerste kwartaal van 2015 ontvingen circa 250 Amersfoortse jongeren jeugdhulp met verblijf, 300 jongeren jeugdbescherming en iets minder dan 100 jongeren hadden te maken met jeugdreclassering. Werk en inkomen De participatiewet betreft zowel bestaande taken (bijstand) als nieuwe taken die gericht zijn op het aan het werk krijgen en houden van mensen met een arbeidsbeperking (Wajong en Wsw). Doelen zijn om mensen met een (grotere) afstand tot de arbeidsmarkt in een beschermde omgeving te laten werken, om instroom in de bijstand te beperken en uitstroom te bevorderen en om een financieel vangnet te bieden voor mensen die dit nodig hebben. In dit kader zijn cijfers over cliëntaantallen van belang. In totaal werd er het eerste half jaar van 2015 aan 2950 huishoudens een bijstanduitkering verstrekt. Het gaat hierbij om 3350 personen die onderdeel uitmaakten van deze huishoudens. Dat zijn 150 uitkeringen meer dan in dezelfde periode vorig jaar. Op 1 januari 2015 hadden 940 Amersfoorters een Wsw-dienstverband. Dit zal de komende jaren afnemen, doordat er geen nieuwe mensen meer in kunnen stromen in deze regeling. Op de peildatum 25 september 2015 volgden circa 1700 Amersfoorters een re-integratietraject. De ontwikkeling die cliënten maken richting de arbeidsmarkt meten we op de re-integratieladder. Van de cliënten die minimaal een jaar op de re-integratieladder staan, is 50% gestegen. Zij hebben een stap op de weg richting de arbeidsmarkt gezet. In het eerste halfjaar van 2015 waren er 681 hulpvragen voor een schuldregeling. In 2015 is 78% van de afgeronde trajecten succesvol afgerond. Financiële vangnet en eigen bijdrage Inwoners die niet zelfstandig in hun inkomen kunnen voorzien of bijzondere kosten hebben in verband met bijzondere omstandigheden komen in aanmerking voor het financiële vangnet. De gemeente betaalt voor hen een deel van de premie voor zorgverzekering, zij hoeven geen eigen bijdrage voor zorgkosten te betalen en zij kunnen een financiele tegemoetkoming krijgen in de vorm van bijzondere bijstand / maatwerkvangnet / meerkostenregeling. Van de collectieve zorgverzekering voor minima maken zo’n 2950 personen gebruik. Van bijzondere bijstand maken half oktober zo’n 3250 huishoudens gebruik. Het maatwerkvangnet betrof tot half september een kleine 50 personen. Van de meerkostenregeling maakten de eerste helft van 2015 minder dan 10 personen gebruik. Hoeveel huishoudens geen eigen bijdrage hoefden te betalen gezien hun inkomen is nog niet bekend. Achtergrondgegevens en voorspellers zorggebruik Naast de cijfers over de verschillende onderdelen van de decentralisaties, zijn er ook allerlei andere gegevens die belangrijk zijn om te monitoren.
Enerzijds omdat achtergrondgegevens bepaalde ontwikkelingen kunnen verklaren. Hierbij gaat het om cijfers over leeftijdsopbouw, huishoudensamenstelling, inkomen, gezondheid en redzaamheid. Anderzijds zijn er indicatoren die het toekomstige zorggebruik (mede) kunnen voorspellen. Dit betreft cijfers over voortijdig schoolverlaten, werkloosheid, overgewicht, kinderen met kans op armoede en jeugdige verdachten. De informatie in deze monitor hierover komt uit de landelijke monitor sociaal domein. Voor deze monitor bieden deze achtergrondgegevens een context waarbinnen we de cijfers kunnen plaatsen. In de toekomst kunnen we deze gegevens gebruiken om ontwikkelingen te zien of te verklaren.
10
1. 11
1.1
Inleiding
Kader en achtergrond
Er verandert veel in het sociale domein. De gemeente heeft er allerlei nieuwe taken bij gekregen in verband met de decentralisaties: overheveling van de AWBZ functies naar de WMO, de transitie van de jeugdzorg, de invoering van de Participatiewet en het passend onderwijs. In 2015 richten we ons primair op de overdracht in goede banen leiden en continuïteit van zorg. De gemeente heeft hiervoor de regiefunctie, zodat zij door oplossingen op lokaal niveau de mens meer centraal kan stellen en verkokering en overlap van voorzieningen tegen kan gaan. De gemeente moet de zorg tegelijk met aanzienlijk minder financiële middelen uitvoeren. De doelen van deze transities zijn: zorg dichterbij, minder inzet specialistische zorg, meer verantwoordelijkheid bij de burger, effectievere en efficiëntere hulp, toename van maatschappelijke participatie en efficiënter gebruik van maatschappelijke voorzieningen, lagere kosten. De effecten van deze veranderingen moeten gevolgd worden, zodat er verantwoord en waar nodig bijgestuurd kan worden. Het gaat zowel om kwantitatieve informatie (cijfers, indicatoren) als om kwalitatieve informatie (ervaringen, het verhaal achter de cijfers). Dat zal gebeuren in deze monitor Amersfoortse monitor sociaal domein die voorlopig jaarlijks zal verschijnen en waarvan dit de eerste is. Proces om tot monitor te komen Om te komen tot deze opzet voor het monitoringssysteem is binnen de gemeentelijke organisatie en bij cliëntraden en de gemeenteraad geïnventariseerd welke onderwerpen zij gemonitord willen hebben. Gekeken is naar de Amersfoortse opzet van het sociaal domein. Welke onderwerpen zijn al gedekt door de gegevens uit de landelijke monitor en welke nog niet? Raadsleden en cliënt- en adviesraden zijn betrokken bij de invulling tijdens een interactieve bijeenkomst op 15 september 2014. De belangrijkste (hoofd)vragen die raadsleden en cliënt- en adviesraden beantwoord willen zien in de monitor, zijn meegenomen in de Opzet Amersfoortse monitor sociaal domein vanaf 2015. De gemeenteraad is hierover in november 2014 geïnformeerd. De uitwerking hiervan is deze monitor, waarvan dit de eerste is.
1.2
Uitgangspunten
Bij de opzet van de monitor zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd. Onderwerpen die we herhaaldelijk meten Uitgangspunt in de monitor is dat het indicatoren / onderwerpen betreft die we herhaaldelijk gaan meten. Dus bijvoorbeeld elk jaar of eens in de 2 jaar. De idee is dat de monitor op termijn een trend in beeld kan brengen. Dit is vaak kwantitatieve informatie, maar kunnen ook kwalitatieve onderzoeken zijn. Een voorbeeld van een herhaald kwalitatief onderzoek betreft het onderzoek naar de ervaring van cliënten. Een dergelijk onderzoek wordt in principe in de toekomst herhaald, hoewel
de invulling per jaar wel anders kan zijn. Dit om ook aan te kunnen sluiten bij de actuele situatie en vragen. Zaken die eenmalig worden onderzocht, bijvoorbeeld om een verdiepend beeld te krijgen, kunnen wel in de monitor genoemd worden, wanneer ze een mooie aanvulling betreffen op de monitorgegevens. Maar deze behoren in principe niet tot de vaste monitorgegevens.
12
Verantwoordings- en beleidsinformatie In de monitor wordt informatie opgenomen die inzicht geeft in de effecten van de beweging die we in het sociale domein willen maken (beleidsinformatie) en niet om sturingsinformatie. Hiermee willen we de (middel)lange termijn ontwikkelingen volgen. De monitor levert derhalve informatie op om naar de gemeenteraad toe te verantwoorden over het gevoerde beleid. Verder levert het zo nodig informatie op die gebruikt kan worden voor het bijsturen van beleid. Sturingsinformatie niet in monitor maar via gebruikelijke rapportages Naast deze verantwoordings- en beleidsinformatie is uiteraard ook sturingsinformatie nodig. Deze informatie wordt separaat verzameld, bijvoorbeeld in de wijkteams, via de zorgaanbieders en via de afdeling Werk, Inkomen en Zorg. Over zaken als onder meer de uitputting budget en onverhoopt ontstaan van bijvoorbeeld wachtlijsten ontvangt de gemeenteraad, zoals gebruikelijk, informatie middels de standaardrapportages over de voortgang van beleid. In 2015 is dit voor het eerst in de zomerrapportage. Daar waar de uitvoering zaken in ernstige mate afwijken, informeren we de raad buiten de monitor en de standaardrapportages om. Kosten en bureaucratie zo veel mogelijk beperken De insteek bij de opzet van de monitor is om de kosten en de belasting voor instellingen zoveel mogelijk te beperken. Dit omdat we het vanuit de gemeente Amersfoort belangrijk vinden om het geld binnen het sociaal domein zoveel mogelijk te besteden aan de zorg zelf. Daarom sluiten we zoveel mogelijk aan bij bestaande gegevens en de landelijke monitor (‘gemeentelijke monitor sociaal domein’ genaamd). Figuur 1
Inhoud landelijke monitor (‘gemeentelijke monitor sociaal domein’)
Voorspellers zorggebruik
Aansluiten bij bestaande cijfers en landelijke monitor Een belangrijke manier om kosten en bureaucratie te beperken is om zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande cijfers en door aan te sluiten bij de landelijke monitor (‘gemeentelijke monitor
sociaal domein’, zie figuur 1). Buiten dat het efficiënt is om zoveel mogelijk gebruik te maken van wat er al is, maken we hiermee het sociaal domein in Amersfoort ook vergelijkbaar met andere gemeenten. Dit betekent dat we daardoor op onderdelen afhankelijk zijn van wat er door de landelijke werkgroep ontwikkeld is en wordt. En we zijn afhankelijk van aanlevering van gegevens door CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) en KING (Kwaliteits Instituut Nederlandse Gemeenten). Naast tellen ook vertellen Bij de landelijke monitor gaat het om cijfers / kwantitatief onderzoek, maar in het Amersfoortse monitoringssysteem worden ook kwalitatieve onderzoeksvragen uitgewerkt. Dus naast tellen ook vertellen. Dit geeft een beeld van het verhaal achter de cijfers.
13
Monitor in ontwikkeling De Amersfoortse Monitor Sociaal Domein is een monitor in ontwikkeling. Dit is een gegeven omdat de landelijke monitor die een belangrijke basis vormt voor de Amersfoortse ook nog aan verandering onderhevig is. Zo zijn er in 2015 landelijk nog wijzigingen doorgevoerd en dit zal de komende jaren naar verwachting zo blijven. Maar ook is de Amersfoortse monitor geen statisch document omdat op deze manier ruimte is om ons blijvend aan te passen als gevolg van veranderingen in beleid of in uitvoering. Zo zullen er ook zaken zijn die aanvullend vanaf 2016 gemeten zullen worden omdat er nieuwe (Amersfoortse) beleidsveranderingen zijn.
1.3
Opzet monitor 2015
Bronnen monitor 2015 Deze monitor is opgebouwd uit de volgende cijfer- / gegevensbronnen: • Cijfers van het CBS en uit de Gemeentelijke monitor sociaal domein Dit betreft bijvoorbeeld de cijfers over jeugdzorg. Deze zijn door de specialistische jeugdzorginstellingen aangeleverd aan het CBS. Het betreft niet de Jeugdzorg die door wijkteams is geleverd. Daarnaast maken we gebruik van gegevens uit de Gemeentelijke monitor sociaal domein. Dit geldt in deze eerste monitor vooral voor achtergrondgegevens en gegevens en cijfers die het toekomstige zorggebruik (mede) kunnen voorspellen. • Cijfers van overige extern organisaties Dit betreft bijvoorbeeld cijfers van de GGD over mantelzorg, gezondheid en zelfredzaamheid en cijfers over crisisopvang van Samen Veilig Midden Nederland en GGZ. • Cijfers van de gemeente Amersfoort Dit betreft onder andere gegevens uit de eenmalige gegevensoverdracht van Vektis over ‘zorgaantallen’ de stand op 1-1-2015 (bijvoorbeeld over beschermd wonen, dagbesteding en begeleiding), gegevens uit Mens Centraal over de zorg en toeleiding van het wijkteam en gegevens over de oude WMO-taken uit de zorgadministratie GWS. De cijfers die aangeleverd worden door zorginstellingen in de verantwoordingsrapportage zijn nog niet volledig en betrouwbaar genoeg om over te rapporteren. Op onderdelen is gebruik gemaakt van gegevens uit kwartaalrapportages van instellingen, bijvoorbeeld over crisismeldingen jeugd. Daarnaast gebruiken we nog cijfers uit de door de gemeente uitgevoerde kwantitatieve onderzoeken, bijvoorbeeld voor cijfers over vrijwilligerswerk. En cijfers uit gemeentelijke rapportages zoals de SZ Zomerrapportage. • Onderzoek Cliëntervaring in beeld Dit onderzoek beschrijft de eerste ervaringen van cliënten waarvoor begin 2015 het meest veranderd is, omdat er van de ervaringen van deze cliënten het meest te leren valt. Het betreft 19 casussen. Omdat het om 19 casussen gaat die niet willekeurig gekozen zijn (het
•
•
14
•
zijn cliënten waarvoor het meest veranderd is), zijn deze ervaringen niet representatief voor de gemiddelde cliënt. Want voor veel cliënten is nog weinig of niets veranderd. De uitkomsten brengen in beeld hoe grote zorgwijzigingen in de praktijk in individuele gevallen hun uitwerking hebben gekregen. Het volledige onderzoek is te vinden in bijlage 3 van deze monitor. Onderzoek Cliënttevredenheid Hulp bij het Huishouden, gemeente Amersfoort In de zomer 2015 is een cliënttevredenheidsonderzoek uitgevoerd onder de cliënten die een geldig toeleidingsbesluit voor Hulp bij het Huishouden hebben. Er is hen gevraagd naar de overgang begin van het jaar naar de nieuwe werkwijze op het terrein van Huishoudelijke Hulp. Daarnaast is hen gevraagd naar hun ervaringen met de zorgaanbieder en de (kwaliteit van de) hulp. Het volledige onderzoek is te vinden in bijlage 4 van deze monitor. Onderzoek Cliëntervaring wijkteams In de zomer 2015 is een onderzoek uitgevoerd onder cliënten van alle wijkteams in Amersfoort. Cliënten is gevraagd hoe ze het wijkteam beoordelen, onder andere het contact en de ondersteuning vanuit het wijkteam. Ook is hen gevraagd wat mogelijke verbeterpunten zijn. Het volledige onderzoek is te vinden in bijlage 5 van deze monitor. Onderzoek Amersfoortse Mantelzorgers in beeld Begin 2015 is een onderzoek gedaan naar de ondersteuning en ondersteuningsbehoefte van mantelzorgers in Amersfoort. Het onderzoek maakt een inschatting van de omvang van de verschillende typen mantelzorgers in Amersfoort. Vervolgens wordt de behoefte aan ondersteuning door mantelzorgers inzichtelijk gemaakt, alsook in hoeverre het huidige aanbod in Amersfoort hierin voorziet. Het volledige onderzoek is te vinden in bijlage 6 van deze monitor.
Beperkingen monitor 2015 Deze monitor valt midden in de fase waarin Rijk (onder andere Sociale Verzekeringsbank), gemeente, wijkteams en zorgaanbieders invulling geven en tegelijkertijd uitvoering geven aan nieuwe taken, nieuwe verhoudingen tot elkaar en nieuwe verantwoordelijkheden. Daarbij hebben ze als gezamenlijke uitdaging een ingrijpende en noodzakelijke transformatie van het zorgstelsel. We beschikken daardoor voor deze monitor nog niet over alle gegevens van de zorgomvang en de financiën. Hierdoor is het niet mogelijk een totaalbeeld te geven van alle zorg, die sinds 2015 onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt. Daarom geven we in deze rapportage een beeld op hoofdlijnen. Dit geldt in het bijzonder voor gegevens over de zorgrealisatie bij de nieuwe WMO-taken (met name de Zorg in Natura) en gegevens over kosten per cliënt1. Wanneer er gegevens beschikbaar waren die toch aanvullend een beeld geven, zijn deze toch opgenomen in de monitor. Ook al waren deze oorspronkelijk geen onderdeel van de opzet van de monitor. Doordat het een opstartjaar betreft moeten we ook rekening houden met onzuiverheden in registraties. Dit geldt met name voor Mens Centraal waarin de wijkteams hun gegevens administreren. Ondanks deze onzuiverheden geven de cijfers wel een goed beeld van de omvang van de werkzaamheden. Waar deze gegevens uit Mens Centraal worden gebruikt, worden de aantallen afgerond weergegeven en wordt bovenstaande kanttekening bij de cijfers vermeld. Vergelijking met andere gemeenten is in deze eerste monitor slechts heel beperkt mogelijk. Dit omdat veel gemeenten net als Amersfoort geen of beperkt – of bij wijze van proef – gegevens hebben aangeleverd aan het CBS. Verder is de werkwijze van verschillende gemeenten verschillend (zoals bijvoorbeeld de invulling van de sociale wijkteams) en is het nog onvoldoende duidelijk wat
1
Voor een beeld van de totale kosten verwijzen wij naar de begroting en de zomerrapportage.
deze verschillen zijn. CBS en King zijn voornemens om een dergelijke analyse nog uit te voeren, zodat het voor gemeenten duidelijker wordt met welke gemeenten zij zich kunnen vergelijken. Daarnaast zijn we voor een vulling van deze monitor deels afhankelijk van het CBS / King. In het plan Opzet Amersfoortse monitor sociaal domein vanaf 2015 werd al aangegeven dat het de verwachting was dat een deel van de gegevens pas vanaf 2016 of later beschikbaar zouden komen. Dit is ook het geval.
15
2015 als nulmeting Doordat op veel terreinen de zorg in 2015 dusdanig is veranderd of doordat er geen cijfers over eerdere jaren beschikbaar zijn, is 2015 voor veel onderdelen een nulmeting. Voor de onderwerpen waarvan er wel cijfers over 2014 of andere jaren zijn die betrouwbaar en vergelijkbaar zijn, gebruiken we deze. Ook in 2016 zal het niet voor alle onderdelen mogelijk zijn om in de tijd te vergelijken. Enerzijds omdat een deel van de cijfers in 2015 niet beschikbaar is. En anderzijds omdat we in de monitor 2015 deels gebruik maken van alternatieve indicatoren bij gebrek aan de gewenste indicatoren in 2015. Gegevens die vanaf 2016 beschikbaar komen Doordat we in 2015 in een overgangsjaar zitten, beschikken we voor deze monitor nog niet over alle gegevens. De verwachting is echter dat de komende jaren steeds meer (betrouwbare) gegevens beschikbaar komen. Naar verwachting kunnen we een aantal aanvullende zaken in de monitor van 2016 wel meenemen, conform de Opzet Amersfoortse monitor sociaal domein vanaf 2015. Hiervoor zijn we deels afhankelijk van gegevens van partijen buiten de gemeente zoals het CBS en zorginstellingen. De gegevens die we verwachten vanaf 2016 te kunnen opnemen in de monitor staan hieronder. • Aanvullende indicatoren uit de gemeentelijke monitor • Aanvullende CAK-cijfers over eigen bijdragen • Stapeling uitkering met zorggebruik • cijfers over jeugd 18+ • cijfers over daadwerkelijke kosten (indien mogelijk per cliënt) Daarnaast zullen we in de volgende monitor aangeven hoe we in de toekomst de veranderde Sociale basisinfrastructuur zullen monitoren. De monitor over 2016 komt naar verwachting op zijn vroegst uit in maart 2017. Dit omdat de cijfers over het eerste half jaar van 2016 uit de Gemeentelijke monitor Sociaal domein rond 1 januari 2017 beschikbaar komen. In 2015 kwamen de eerste gegevens over het eerste kwartaal eenmalig half september beschikbaar, maar dit is dus niet meer het geval vanaf 2016. Over tussentijdse cijfers die via de Gemeentelijke monitor nog over 2015 beschikbaar komen, zal de raad via aparte rapportages geïnformeerd worden.
1.4
Verhouding tot toezeggingen en moties
In 2014 zijn verschillende toezeggingen gedaan aan de raad over monitoring en ook in veel aangenomen moties ging het hier over. In het plan voor de monitor staat hoe de verschillende moties / toezeggingen die in dit kader gedaan zijn en hoe deze monitor hieraan tegemoet komt. In deze monitor rapporteren we hierover. Hieronder staat om welke moties het gaat en welke cijfers en gegevens hierbij horen. Toezegging herinrichting hulp bij huishouden (08-07-2014) en overige moties huishoudelijke hulp Op 8 juli 2014 is besloten dat het beleid rond huishoudelijke hulp wordt veranderd. Het gaat niet zozeer om een schoon huis, maar om een gestructureerd huishouden, waarbij schoonmaken meer
een middel is dat wordt ingezet zodat burgers kunnen participeren en zoveel mogelijk zelfredzaam zijn. De contracten met de aanbieders zijn voor twee jaar afgesloten en gebaseerd op resultaatgestuurde ondersteuning en financiering. In hetzelfde besluit is toegezegd dat de effecten van het beleid gemonitord zullen worden. Op basis hiervan zal eind 2015 besluitvorming voorbereid worden met betrekking tot de benadering van hulp bij het huishouden per 2017. Bij de vaststelling van de herinrichting Hulp bij het Huishouden is een aantal toezeggingen gedaan rond Mantelzorg. In de toezegging staat dat in oktober 2014 gestart wordt met de nulmeting met betrekking tot mantelzorg.
16
In deze monitor wordt het aantal cliënten weergegeven dat een geldig toeleidingsbesluit heeft voor hulp bij het huishouden. Daarnaast zijn de cliëntervaringen in beeld gebracht in het kwantitatieve onderzoek Cliënttevredenheid Hulp bij het Huishouden. Met dit onderzoek wordt ook invulling geven aan een motie uit 2013 om meer inzicht te geven in cliënttevredenheid. In de motie was gevraagd dit inzicht per aanbieder te laten zien, echter de omvang van de cliëntengroep bij de aanbieders van huishoudelijke hulp loopt uiteen van 5 tot 1400 cliënten, waardoor uitsplitsing van de resultaten naar aanbieding tot onbetrouwbare resultaten en conclusies zou kunnen en leiden. Het kwalitatieve onderzoek Cliëntervaring in beeld bevat een aantal casussen waarvoor de hulp bij het huishouden aanzienlijk wijzigde. Dit brengt in beeld hoe zorgveranderingen op dit terrein in de praktijk zijn beslag heeft gekregen in individuele gevallen. Toezegging vervolg monitor minimabeleid / WMO-beleid en kwetsbaren In onder andere verschillende raadsinformatiebrieven (RIB) zijn toezeggingen gedaan over een vervolg van de monitor minimabeleid en WMO 2013. Zo werd er in de RIB minimabeleid en WMO 2013 (2014-63) en RIB wijkcijfers decentralisaties (2014-79) aangegeven hoe de oude vorm van monitoring van minima- / WMO-beleid ingepast gaat worden in de monitoring en evaluatie van de beweging in het sociale domein. Daarnaast is in de motie M-3.10 (08-07-2014) ‘Gemeente, ken uw Kwetsbaren’ aan het College verzocht de kwetsbare doelgroepen in aard en omvang systematisch, gekwantificeerd en overzichtelijk nader te omschrijven en daarbij ook aan te geven per groep op welke indicatoren welke risico's aanwezig zijn. Daarbij werd aangegeven dat er consequent aandacht zal blijven voor kwetsbaren, burgers die door het vangnet dreigen te vallen en voor het voorkomen van stapeling van kosten. En hierover heeft het college in oktober 2015 schriftelijke raadsvragen beantwoord (2015-089) door te verwijzen naar deze monitor. In het plan ‘Opzet Amersfoortse monitor sociaal domein’ gaven we aan dat we in deze eerste monitor invulling zouden geven aan het monitoren van deze groepen. Kwetsbare groepen en het sociaal domein De uitvoering van de motie over kwetsbaren vraagt om een hanteerbare concretisering van het brede begrip kwetsbaar. Gelet op de context van de motie: het sociaal domein, zien wij de concretisering in de stapelingen van zorgbehoeftes, financieel zorgelijke omstandigheden plus de combinatie van beide. In de (eerste) begroting 2015 hebben wij in reactie op de motie toegezegd dat wij in deze monitor opnieuw aandacht zullen besteden aan stapeling van zorgbehoeftes en financieel zorgelijke omstandigheden. In de monitoring in de jaren 2012 t/m 2014 (monitor minimabeleid en WMO-beleid) hebben wij ingezoomd op deze omstandigheden. Hieruit komt een genuanceerd beeld naar voren, dat niet leidt tot een eenvoudige aanduiding van kwetsbare doelgroepen. Het is niet zo dat als men deze omstandigheden heeft, men ook kwetsbaar is. Wel kan in het algemeen worden gesteld dat het risico op kwetsbaarheid toeneemt als men in deze omstandigheden verkeert.
In deze monitor zetten wij een eerste stap in de uitvoering van de motie. Een eerste stap omdat de gegevens over het zorggebruik nog onvoldoende beschikbaar zijn. Het is namelijk nog onvoldoende mogelijk bestanden onderling te koppelen. Over aantallen met stapeling van zorg verwachten we in de monitor van 2016 wel informatie over te kunnen geven. Definitie kwetsbaren Wij definiëren de groep kwetsbaren als inwoners die een laag inkomen hebben en stapeling van zorg. Wij verwachten echter de komende jaren niet over deze gegevens te kunnen beschikken, omdat de gemeente beperkt gegevens over inkomen heeft en de inkomensgegevens van het CBS niet recent zijn. Totdat we wel over deze gegevens beschikken, houden we het dus bij stapeling en een laag inkomen door een uitkering.
17
In 2015 hebben we echter nog geen gegevens over stapeling. In hoofdstuk 7 Financieel vangnet en eigen bijdragen gaan we in op cliënten met een laag inkomen. Casestudy Wij zijn ons ervan bewust dat door alleen naar stapelingsgegevens te kijken wij de werkelijkheid niet volledig weergeven. Ook daarom doen wij aanvullend kwalitatief onderzoek, dit jaar in de vorm van een diepgaande casestudy onder 19 zorgcliënten. Het gehele rapport van deze casestudy is opgenomen in bijlage 3 en geeft een beter beeld van kwetsbaarheid dan uit kwantitatieve gegevens kan worden gehaald. Uit de casestudy komt het signaal naar voren dat een deel van de zorggebruikers – ook enkelvoudige – kwetsbaar zijn. Naast zorgafhankelijkheid speelt bijvoorbeeld sociaal isolement een rol bij de kwetsbaarheid van deze cliënten. Motie Meten behandelingsresultaten (outcome criteria) De motie (M-3.1 van 15-07-2014) ‘Meten behandelingsresultaten (outcome criteria)’ is aangenomen. Hierin staat dat de gemeente in 2015 gaat voorbereiden hoe ze outcome criteria gaat meten. Bij de meting van de behandelingsresultaten worden landelijk 3 outcome criteria onderscheiden: uitval, tevredenheid en doelrealisatie. In het monitoringsplan Opzet Amersfoortse monitor sociaal domein staat dat we voor het meten van outcome criteria aansluiten bij de landelijke ontwikkelingen. Zo werken verschillende landelijke kennisinstituten (zoals het Nederlands Jeugdinstituut) in samenwerking met gemeenten outcome criteria uit. Hierbij willen wij vanuit de gemeente Amersfoort aansluiten. Op die manier kan Amersfoort de outcome criteria vergelijken met andere gemeenten. In 2015 waren wij in afwachting van een notitie van deze werkgroepen. Op het moment van het afsluiten van de inkoopcontracten van 2016, waren de indicatoren nog niet voldoende uitgewerkt. Dus kunnen deze criteria op zijn vroegst opgenomen worden in inkoopcontracten 2017.
1.5
Leeswijzer
Het sociaal domein in 2016 is te zien als een piramide: breed aan de basis, smal aan de top.2 De piramide staat ervoor dat zorg en ondersteuning steeds meer in de basis worden opgepakt, en steeds minder terecht komen in de gespecialiseerde zorg aan de top. We hebben de hoofdstukken in deze monitor ingedeeld volgens deze piramide. De basis van de piramide bestaat uit wat mensen voor zichzelf en voor elkaar kunnen betekenen. Dit is de basisinfrastructuur. Als daar de oplossing niet te vinden is, kunnen Amersfoorters terecht bij de wijkteams. Als ook die inzet niet voldoende is, kunnen Amersfoorters een beroep doen op 2
Bron: Meerjarig beleidskader sociaal domein Amersfoort 2015 – 2018, aangepast conform raadsbesluit 28 oktober 2014.
professionals die gespecialiseerd zijn in de aanpak van bijzondere problemen. In de monitor verdelen we deze gespecialiseerde zorg over twee hoofdstukken: specialistische zorg en ondersteuning en bescherming en veiligheid. De zorgvraag hoeft niet altijd in die volgorde van basisinfrastructuur naar wijkteams naar gespecialiseerde zorg: zo nodig kunnen de verschillende niveaus ook tegelijkertijd en in wisselwerking met elkaar worden ingezet. Figuur 2
Piramide
18
Bron: O&S
Naast deze piramide staan werk en inkomen en Minimabeleid en eigen bijdrage. Dit zijn onderdelen van het sociaal domein die veel raakvlakken hebben met de zorg en ondersteuning uit de piramide, maar er slechts deels onderdeel van zijn. Zo wordt een deel van de cliënten vanuit Werk en inkomen of het minimabeleid ook begeleid vanuit wijkteams. Verder werkt de minimacoach bij een deel van de clienten nauw samen de wijkteams. Behalve deze hoofdstukken met cijfers over het sociaal domein, staan er andere belangrijke gegevens om te monitoren in het laatste hoofdstuk achtergrondgegevens en voorspellers zorggebruik.
Resultaten
Foto: FreeImages.com / Andy Reis
2.
Basisinfrastructuur
In Amersfoort verleent 13% van de mensen tussen 19 en 65 jaar mantelzorg. Dit is 16% onder inwoners van 65 jaar en ouder. Hiervan voelt 14% van de ouderen zich overbelast en dit aandeel ligt op 12% onder de overige mantelzorgers. Movisie heeft onderzocht in hoeverre het aanbod voor mantelzorgers in Amersfoort aansluit bij de behoeften. De organisaties die in Amersfoort actief zijn op het gebied van mantelzorg blijken over het algemeen een generalistische aanbod te hebben, waarmee ze alle typen mantelzorgers hopen te bedienen. Een specialistisch aanbod ontbreekt veelal. Ruim een derde van de Amersfoorters is actief als vrijwilliger. Amersfoortse vrijwilligers zijn vooral actief in de sectoren sport, gezondheidszorg / maatschappelijke dienstverlening en religieuze organisaties. Bij een aantal casussen valt op dat cliënten, om verschillende redenen, een (zeer) beperkt sociaal netwerk hebben. En daarmee zijn de mogelijkheden om het sociale netwerk in te schakelen bij deze casussen ook beperkt.
20
2.1
Inleiding
Achtergrond De basisinfrastructuur bestaat uit familie, vrienden, buurtbewoners, mantelzorgers, vrijwilligers, verenigingen, sociaal werkers, scholen en sociale ondernemers. De basisinfrastructuur is het fundament van het sociaal domein.3 Voor zover het gaat om organisaties die bijdragen in deze basisinfrastructuur gaat het om voorzieningen waar geen toegangsbesluit voor nodig is. Het gaat om laagdrempelige mogelijkheden voor (kwetsbare) burgers om elkaar te ontmoeten, informatie en advies te krijgen en op lichte wijze ondersteund en toegerust te worden.
21
Naar resultaatsturing bij de basisinfrastructuur De invulling van sociale basisinfrastructuur gaat vanaf 2016 veranderen. Verdere ontwikkeling van de indicatoren voor basisinfrastructuur was daarom in 2015 niet zinvol. In december 2015 wordt over de toekomstige vormgeving van resultaatsturing in de basisinfrastructuur een peilnota in de raad gebracht. Hierin komt ook te staan hoe de monitoring bij deze resultaatsturing eruit komt te zien. Dit hoofdstuk van de monitor richt zich dit jaar daarom vooral op enkele onderdelen van het terrein basisinfrastructuur: mantelzorg en vrijwilligerswerk. Naast cijfers hierover zijn er ook twee kwalitatieve onderzoeken uitgevoerd die informatie over de mantelzorg en het sociale netwerk opleveren. De belangrijkste conclusies hieruit worden ook in dit hoofdstuk beschreven.
2.2
Mantelzorg
Aandeel mantelzorgers en (over)belasting In de monitor gebruiken we voor mantelzorg de definitie die de GGD hanteert bij haar periodieke gezondheidsmonitor. Iemand wordt als mantelzorger gedefinieerd als hij of zij voor minstens 3 maanden of minimaal 8 uur per week mantelzorg verleent. In 2015 geeft 13% van de Amersfoorters in de leeftijd van 19 tot en met 64 jaar mantelzorg. Het aandeel Amersfoortse 65+’ers dat mantelzorg geeft is 16%. Tabel 2
Aandeel Amersfoorters dat mantelzorg verleent, 2015 2015 13% 16%
19-64 jaar 65+ Bron: Stadspeiling 2015, bewerking O&S
De GGD heeft onderzocht in hoeverre mantelzorgers zich belast voelen door de zorg voor een ander. In Amersfoort lijken oudere mantelzorgers van 65 jaar of ouder zich iets vaker (over)belast4 te voelen dan volwassen mantelzorgers (19-64 jaar): respectievelijk 14% en 12% (in 2012). Figuur 3
Aandeel mantelzorgers dat zich (over)belast5 voelt, 2012
19-64 jaar 65+
2012 12% 14%
Bron: GGD Gezondheidsmonitor 2012, bewerking O&S 3
Bron: Meerjarig beleidskader sociaal domein Amersfoort 2015 – 2018, aangepast conform raadsbesluit 28 oktober 2014. De GGD spreekt van (over)belast als iemand zich door de verzorging van een ander momenteel ‘tamelijk zwaar belast’, ‘zeer zwaar belast’ of ‘overbelast’ voelt. 5 De GGD spreekt van (over)belast als iemand zich door de verzorging van een ander momenteel ‘tamelijk zwaar belast’, ‘zeer zwaar belast’ of ‘overbelast’ voelt. 4
2.3
Behoefte en aanbod ondersteuning voor mantelzorgers
In 2015 heeft Movisie in opdracht van de gemeente Amersfoort een kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar het ondersteunen en waarderen van mantelzorgers in Amersfoort.6 Dit onderzoek brengt de omvang van verschillende typen mantelzorgers in Amersfoort in beeld, hun behoefte aan ondersteuning en de mate waarin dit in Amersfoort wordt aangeboden.
22
Omvang mantelzorgers met een ruime definitie Movisie gaat uit van een omvang van 33.700 volwassen mantelzorgers in Amersfoort. Dit is een ruimere definitie dan dat de GGD en de gemeente Amersfoort hanteert. Het betreffen álle mensen die mantelzorg verlenen (ook kortdurend of weinig uren).7 Voor de omvang van het aantal mantelzorgers in Amersfoort gaat Movisie uit van de definitie en meting van het SCP. Aan wie geven deze mantelzorgers hun hulp?8 • 40% van de mantelzorgers geeft hulp aan hun ouders of schoonouders; • 29% geeft mantelzorg aan partner of kind; • 31% geeft mantelzorg aan een vriend, kennis, buur, collega of tweede of derdegraads familielid. Uit landelijk onderzoek blijkt dat 83% van de mantelzorgers van aanvragers van WMO-voorzieningen in dezelfde gemeente woont als de persoon die zij verzorgen. Behoefte en gebruik van ondersteuning door mantelzorgers Uit landelijk onderzoek blijkt dat 56% van de mantelzorgers behoefte heeft aan ondersteuning. Een minderheid blijkt echter gebruik te maken van ondersteuning. Movisie heeft voor Amersfoort becijferd dat een kleine 15.000 mantelzorgers behoefte heeft aan een vorm van ondersteuning, en dat globaal 6000 mantelzorgers op jaarbasis bereikt worden. Dat betekent dat er jaarlijks 9000 mantelzorgers ofwel hun ondersteuning elders vinden, bijvoorbeeld online bij landelijke hulpbronnen, ofwel dat zij verstoken blijven van ondersteuning. Deels ligt het beperkte gebruik aan het gebrek aan bekendheid met voorzieningen en de voorwaarden om daarvan gebruik te kunnen maken. Ook spelen belemmeringen bij mantelzorgers om de behoefte aan ondersteuning te accepteren een rol. Soms worden belemmeringen opgeworpen vanuit de zorgvrager. Daarnaast kan er een gebrek aan passend aanbod zijn of ontevredenheid met het huidige aanbod en slechte ervaringen uit het verleden. Vormen van ondersteuning en aansluiting op behoefte Movisie heeft 39 mensen die werkzaam zijn bij organisaties die in Amersfoort actief zijn op het terrein van welzijn, gevraagd naar de ondersteuning van hun organisaties aan mantelzorgers.9 De meeste organisaties hebben een generalistische aanbod, waarmee ze alle typen mantelzorgers hopen te bedienen. Een specialistisch aanbod ontbreekt veelal. Hieronder wordt per soort ondersteuning aangegeven wat er in Amersfoort wordt aangeboden en in hoeverre dit volgens Movisie voldoet en volgens Amersfoortse mantelzorgers zelf.10 6
Movisie – Scherpenzeel, R., & Hoek, K. van den (2015). Amersfoortse mantelzorgers in beeld. Utrecht: Movisie. Movisie gebruikt de definitie van het SCP als ook de resultaten van een onderzoek van het SCP. Van deze groep geven volgens Movisie 24.000 intensief en/of langdurig hulp. Dit wijkt af van de definitie van de GGD. Het verschil zit in het feit dat bij de GGD-definitie mensen letterlijk wordt gevraagd of zij mantelzorg verlenen, en vervolgens hoeveel uur en hoe lang. Het SCP vraagt niet of mensen zichzelf daadwerkelijk herkennen als mantelzorger. 8 SCP, uit landelijk onderzoek onder de langdurige en/of intensieve mantelzorgers. 9 Het ging om organisaties als Beweging 3.0, Welzin, MEE, maar ook bijvoorbeeld huisartspraktijken en wijkteams. 10 In werkateliers zijn verschillende typen mantelzorgers gehoord over de door hen gewenste ondersteuning en wat zij missen in het Amersfoortse aanbod. 7
23
• Informatie & advies Mantelzorgers worden in Amersfoort ondersteund door het geven van informatie en advies. Het kan gaan over omgaan met de ziekte, beperkingen en eventueel probleemgedrag van degene voor wie zij zorgen. Maar ook kan het informatie betreffen over zorg- en ondersteuningsaanbod, over wettelijke regelingen of vergoedingen. Movisie stelt dat in Amersfoort onder de meegenomen organisaties relatief weinig informatie wordt gegeven over zorgverzekeringen11, woningaanpassingen en aangepast vervoer. Ook worden wat betreft advies vormen van mentorschap weinig aangeboden, lijkt de functie van mantelzorgmakelaar weinig bekend en lijkt er weinig advies gegeven te worden om het netwerk te versterken. Movisie zegt dat mantelzorgers daar zeer bij gebaat kunnen zijn. Amersfoortse mantelzorgers noemen in dit verband nadrukkelijk ook de behoefte aan online informatie, een goede sociale kaart en e-learning. Ook wordt één centraal punt gemist waar zij informatie kunnen halen. In de groepsgesprekken met mantelzorgers wordt de informatievoorziening en begeleiding van mantelzorgers door STIPs en de wijkteams nog niet optimaal bevonden. • Training/educatie In Amersfoort worden cursussen aangeboden over het (omgaan) met ziektes en beperkingen, en ook een cursus in zelfzorg. In Amersfoort valt op dat een klein percentage training geeft in praktische vaardigheden, zoals tillen en verplaatsen, aldus Movisie. Ook ontbreekt een cursusaanbod waarin de mantelzorger wordt voorbereid op het keukentafelgesprek, terwijl dit volgens Movisie wel wenselijk is. • Dagactiviteiten of vrijwillige respijtzorg Respijtzorg is tijdelijke en volledige overname van de mantelzorg. Dit kan bijvoorbeeld op locatie, zoals dagbesteding en logeeropvang, maar ook thuis, één-op-één, door een zorgvrijwilliger of professional. In Amersfoort wordt wel respijtzorg aangeboden, maar beperkt volgens Movisie. Het gaat om een zorgvrijwilliger aan huis, dagbesteding, dagbehandeling en door een enkele zorg- of welzijnsorganisatie dagverzorging. Kortdurende opvang, crisisopvang en vakantieopvang wordt volgens Movisie minder aangeboden. Geen van de door Movisie onderzochte organisaties biedt logeeropvang voor kinderen, zoals een logeergezin.12 Movisie stelt dat respijtzorg een belangrijke vorm van ondersteuning is om de zorg langer vol te kunnen houden. Met name de logeerfaciliteiten lijken volgens Movisie in het huidige aanbod onvoldoende. In Amersfoort zijn echter wel logeeropvang en respijtzorg door de gemeente ingekocht als specialistische zorg en ondersteuning. Alleen zijn organisaties met dit soort specialische zorg en ondersteuning niet meegenomen in het onderzoek van Movisie. • Praktische en materiële hulp Een klussendienst, vrijwillig vervoer en hulp bij de thuisadministratie zijn voorbeelden van praktische ondersteuning. Regelingen vanuit de bijzondere bijstand kunnen behoren tot een vorm van materiële hulp. In Amersfoort wordt praktische hulp vooral door vrijwilligersorganisaties aangeboden. Diensten als een maaltijdservice en hulp bij de thuisadministratie worden beperkt aangeboden. Zo is in een aantal wijken Ravelijn gestart met een Wijkserviceteam, waarbij vrijwilligers bij mensen aan huis komen om, voor een kleine vergoeding, reparaties uit te voeren en tegelijkertijd een luisterend oor te bieden. Daarnaast zij er diverse vrijwilligersorganisaties die hulp bij administratie bieden. Dit is volgens Movisie een zeer gewaardeerde vorm van hulp. 11
De gemeente Amersfoort heeft in 2014 wel op allerlei manieren voorlichting gegeven over de collectieve zorgverzering voor minima. Van de gemeente zijn echter geen mensen geïnterviewd door Movisie omdat zij zich richtten op organisaties die zich (deels) richten op mantelzorgers. 12 Logeeropvang en respijtzorg zijn wel door de gemeente Amersfoort ingekocht.
Materiële hulp wordt door organisaties in Amersfoort nauwelijks geboden, aldus Movisie. Enkelen bieden dit aan in de vorm van hulpmiddelen, en een enkele aanbieder in de vorm van vakantiegeld. Andere organisaties verwijzen op dit punt naar de gemeente.
24
• Netwerkversterking Vaak zijn mantelzorger en zorgvrager zich minder bewust van de hulp die anderen in hun netwerk kunnen bieden: andere familieleden, vrienden en buren bijvoorbeeld. Er zijn verschillende methodieken om meer zicht te krijgen op de potenties van dit netwerk en de mogelijkheden om het te versterken en uit te breiden. Er worden in Amersfoort relatief weinig trainingen netwerkversterking aangeboden volgens Movisie. Movisie stelt dat mantelzorgers daar behoefte aan hebben en bij gebaat kunnen zijn. Wel wordt de cursus ‘Mantelzorger? Zorg voor jezelf!’ aangeboden. • Emotionele steun Deze vorm van ondersteuning kan tot uiting komen in individuele gesprekken met zorgprofessionals, ervaringsdeskundigen en of zorgvrijwilligers, maar ook in de vorm van collectief georganiseerd lotgenotencontact. Het Amersfoortse aanbod van emotionele steun wordt vooral geboden in de vorm van individuele gesprekken, een luisterend oor en huisbezoek. Collectief georganiseerde vormen van emotionele steun, zoals thematische groepsbijeenkomsten, lotgenotencontactgroepen en mantelzorgcafés worden minder vaak aangeboden aldus Movisie. Op bescheiden schaal is er een vrijwillig maatjesproject voor mantelzorgers. Volgens Movisie wordt juist deze collectief georganiseerde steun door mantelzorgers zeer gewaardeerd.
2.4
Vrijwilligerswerk
In 2015 was 36% van de Amersfoorters in de afgelopen 12 maanden actief als vrijwilliger. Dit is een toename ten opzichte van 2013, toen ongeveer een derde van de Amersfoorters vrijwilliger was. Amersfoortse vrijwilligers zijn in 2013 vooral actief in de sectoren sport, gezondheidszorg / maatschappelijke dienstverlening en religieuze organisaties. Uit ditzelfde onderzoek onder Amersfoorters in 201313 blijken hoger opgeleiden vaker actief als vrijwilliger dan lager opgeleiden. Ook doen meer ouderen dan jongeren vrijwilligerswerk. Daarentegen besteden lager opgeleiden gemiddeld meer uren per maand aan vrijwilligerswerk dan hoger opgeleiden. Ook 50 tot 74-jarigen besteden relatief veel tijd aan vrijwilligerswerk, terwijl 30 tot 39-jarigen gemiddeld de minste uren per maand actief zijn als vrijwilliger. Tabel 3
Aandeel vrijwilligers
Actief als vrijwilliger in afgelopen 12 maanden
2013 33%
2015 36%
Bron: Stadspeiling 2013, 2015, bewerking O&S
2.5
Casussen: mogelijkheden van inzetten sociaal netwerk en vrijwilligers
Er zijn 19 Amersfoortse cliënten geïnterviewd voor wie de zorg door de nieuwe wetgeving en manier van werken (sterk) veranderd is. Deze zijn beschreven in het door I&O uitgevoerde kwalitatieve onderzoek Cliëntervaring in Beeld. De casussen brengen in beeld hoe grote zorgwijzigingen in de 13
Gemeente Amersfoort, afdeling Onderzoek & Statistiek - Bruijn, D. de & Burgwal, B. van de (2014). Vrijwilligerswerk. Amersfoort.
praktijk in individuele gevallen hun uitwerking hebben gekregen. Bij de interviews is ook in beeld gebracht hoe in de individuele gevallen naar de mogelijkheden van het sociaal netwerk is gekeken en dit is ingezet. Hieronder is een samenvatting van de ervaringen opgenomen. In het onderzoek is geselecteerd op cliënten waarvoor begin 2015 het meest veranderd is, omdat er van de ervaringen van deze cliënten het meest te leren valt. Dat betekent dat de ervaringen uit het kwalitatieve onderzoek niet representatief zijn voor de gemiddelde cliënt. Want voor veel cliënten is nog weinig of niets veranderd.
25
Bouwen aan een sociaal netwerk Vanuit het nieuwe beleid wordt er meer ingezet op het eigen sociale netwerk van cliënten. Bij de casussen waarbij begeleiding via het wijkteam werd geboden, werd ook gekeken naar mogelijkheden in het sociale netwerk. Medewerkers gaven aan dat dit nog in opbouw was, omdat de relatie met de cliënt ook nog in de opbouwfase zat. Bij een aantal casussen valt op dat cliënten, om verschillende redenen, een (zeer) beperkt sociaal netwerk hebben. En daarmee zijn de mogelijkheden om het sociale netwerk in te schakelen ook beperkt. Een cliënt zegt hierover: “ik hoef niet zo nodig meer mensen te zien. Ik heb een paar, dat ik een paar keer per jaar opzoek. Maar ik hoef ze niet in mijn huis”. In het licht van deze casussen geven betrokken wijkteammedewerkers aan dat het vooral bij cliënten met licht verstandelijke handicap en psychiatrische problemen lastig is om ‘zomaar’ een vrijwilliger in te zetten. Meerdere in het onderzoek geïnterviewde cliënten hebben moeite met verandering en nieuwe contacten. Sommige geïnterviewde cliënten hebben volgens de wijkteammedewerkers blijvend ondersteuning nodig bij het uitbreiden van het sociaal netwerk, naast de inzet van vrijwilligers. Mantelzorg Krijgen van mantelzorg is bij lang niet alle geïnterviewde cliënten vanzelfsprekend. In een enkel geval omdat er problemen zijn in de familierelaties. Een cliënt geeft aan: “Als het moeilijk gaat thuis, met je kind, dan raak je contact met je familie gauw kwijt. Mensen begrijpen het niet, zeggen: je moet hem gewoon harder aanpakken”. Ook zijn er geïnterviewde cliënten die het lastig vinden om bijvoorbeeld hun kinderen te vragen omdat ze een druk leven hebben of ziek zijn. In het onderzoek zijn een aantal cliënten geïnterviewd samen met hun mantelzorger. Het kwam voor dat mensen sinds 2015 extra belast worden. Dit werd bijvoorbeeld genoemd in een geval van verminderde huishoudelijke hulp. Het kwam ook voor dat mantelzorgers deels ontlast zeiden te zijn, doordat er een goede oplossing is gevonden voor de situatie.
3.
Wijkteams
26
De wijkteams ondersteunen zelf huishoudens. De inzet is gericht op meer inzet van de burger en zijn omgeving en op minder doorverwijzen naar specialistische zorg. In het eerste halfjaar van 2015 zijn circa 3800 hulpvragen bij de wijkteams ‘ingestroomd’. Een hulpvraag kan meerdere personen betreffen. Het ging tot half september om bijna zesduizend Amersfoortse inwoners die in beeld zijn (geweest) bij de wijkteams. Het meer inzetten van de burger en zijn omgeving gebeurt door hulpvragers te verwijzen naar de sociale basisinfrastructuur of eigen kracht. Van alle hulpvragen die wijkteams tot 19 augustus 2015 hebben afgesloten, is circa 35% doorverwezen naar de basisinfrastructuur of eigen kracht. De meeste van deze hulpvragen zijn afgehandeld op basis van zelfredzaamheid: de burger kan op eigen kracht verder. De cliënttevredenheid onder cliënten van het wijkteam is gemeten. Bijna tweederde (64%) is (zeer) tevreden over de ondersteuning van het wijkteam en zou het wijkteam aan anderen aanraden als zij vragen of problemen hebben. Zij zijn vooral tevreden over het prettige contact met de wijkteammedewerker en de uiteindelijk gekozen oplossing voor de zorgvraag. Een op de tien is juist (zeer) ontevreden over de wijkteams. Zij zijn vooral ontevreden over de communicatie naar hen toe en de communicatie van wijkteammedewerkers met andere betrokkenen. Gemiddeld geeft men het wijkteam een 7,3 als rapportcijfer. Over het contact met de medewerker van het wijkteam zijn veel cliënten (zeer) tevreden.
Daarnaast is bij een aantal casussen gekeken hoe zij de overgang naar het wijkteam ervaren hebben. Bijvoorbeeld bij begeleiding en zorg aan jongeren via het wijkteam in plaats van door een zorgaanbieder. Bij begeleiding gaven de geïnterviewde cliënten aan dat ze niet zaten te wachten op verandering en dat de overgang aanvankelijk ook veel onzekerheid gaf, maar dat het hen uiteindelijk meeviel. Dit kwam in deze gevallen vooral door de warme overdracht. De vier bestudeerde casussen op het gebied van jeugdzorg waren vaak meer complexe en langer lopende trajecten. De tussenkomst van het wijkteam pakte in deze gevallen wisselend uit.
3.1 27
Inleiding
Achtergrond Als de zorgvraag van mensen dusdanig groot is dat zij daarvoor niet of onvoldoende terecht kunnen bij familie, vrienden of andere mensen in hun omgeving en ook ondersteuning vanuit bijvoorbeeld welzijnsorganisaties onvoldoende is, kunnen Amersfoorters in hun eigen wijk een beroep doen op een wijkteam. Medewerkers van de wijkteams begeleiden zelf huishoudens, maar kunnen ook doorverwijzen naar gespecialiseerde zorg en ondersteuning. Wijkteams werken integraal en generalistisch. De wijkteams vormen een belangrijke schakel in het streven naar nabije zorg op maat en vormen een belangrijke schakel in het zorgsysteem zoals dat in Amersfoort wordt vormgegeven (de zorgpiramide). Zij hebben de volgende functies: a. beslissen over de toegang tot ‘specifieke’(gemeentelijk gefinancierde) voorzieningen, behalve voor inkomensvoorzieningen en arbeidstoeleiding b. toeleiden (wegwijzen) naar de basis(zorg)infrastructuur c. voeren van regie: één huishouden, één plan, één regisseur (aanspreekpunt) d. vraag verhelderen e. versterken eigen kracht / zelfredzaamheid f. uitvoeren van ambulante zorg en ondersteuning op het gebied van Jeugdzorg en WMO g. signaleren. Beleidsdoelen In het algemeen is het doel van de decentralisaties om minder specialistische zorg in te zetten door meer zorg in wijkteams op te pakken en efficiënter gebruik van maatschappelijke voorzieningen en de eigen kracht en het eigen netwerk van mensen. De inzet van wijkteams moet bijdragen aan zorg dichter bij de burger, meer preventie, het vergroten van de zelfredzaamheid en meer inzet van die burger en zijn omgeving waar mogelijk en minder specialistische zorg. De beleidsdoelen zoals die voor de wijkteams in de begroting benoemd zijn, zijn: • We willen wijkteams die passen bij de wijk • Via het wijkteam kunnen mensen een beroep doen op specifieke voorzieningen of specialistische hulpverlening • We ontwikkelen de werkwijze en de kwaliteit van de wijkteams verder, in 2015 • We sturen op de inzet van middelen en houden de budgetten in de gaten Om te kunnen monitoren in hoeverre er minder specialistische zorg wordt ingezet en meer zorg in wijkteams uitgevoerd, is het van belang om de komende jaren cijfers over cliëntenaantallen te volgen. Daarom staan er in dit hoofdstuk cijfers over cliëntaantallen en aantallen ‘hulpvragen’ van de wijkteams. Voor wijkteams rapporteren we vooral over het aantal ‘hulpvragen’. Stel dat er een hulpvraag is omtrent een burenruzie tussen twee huishoudens. Dan is er sprake van één hulpvraag, maar zijn er meerdere burgers betrokken.
Naast het aantal hulpvragen brengen we ook het aantal unieke mensen in beeld dat contact heeft gezocht met de wijkteams in het eerste half jaar. Indicatieve gegevens De cijfers over wijkteams zijn afkomstig uit Mens Centraal; het registratiesysteem van de wijkteams. We hebben te maken met een opstartjaar, waarin zich nog kinderziektes voordoen en de registraties nog onzuiverheden bevatten. Zodoende zijn aantallen afgerond op 50-tallen. De gegevens moeten als indicatief worden beschouwd.
3.2 28
Aantal hulpvragen
Stadbreed zijn de wijkteams sinds 1 januari 2015 operationeel. Daarvoor waren in een beperkt aantal wijken pilots. In het eerste halfjaar van 2015 zijn circa 3800 hulpvragen bij de wijkteams terecht gekomen (instroom).14 Dit zijn uitsluitend hulpvragen gestart vanaf 1 januari. In dezelfde periode zijn zo’n 2250 hulpvragen afgerond (uitstroom). Dit kunnen ook hulpvragen zijn die al voor 1 januari zijn gestart. Het betreffen zeer uiteenlopende vragen. Het kan gaan om een korte vraag om informatie, of om de aanvraag van een hulpmiddel, zoals een traplift of een aanpassing op een scootmobiel. Maar ook kunnen de hulpvragen leiden tot begeleiding door het wijkteam of betekenen dat iemand wordt doorverwezen naar aanvullende specialistische hulp. Op de peildatum 1 juli 2015 waren er ongeveer 3000 actieve hulpvragen bij de wijkteams bekend. Er zijn veel hulpvragen waarin het wijkteam ‘een vinger aan de pols’ houdt. Dit speelt met name bij de doelgroep van licht verstandelijk beperkte mensen. Een intensieve ondersteuning door het wijkteam is dan niet (meer) nodig, maar af en toe checken of het goed gaat is wel belangrijk. In onderstaande tabel zijn deze hulpvragen als actieve hulpvraag opgenomen; deze vragen echter nog weinig inspanning door het wijkteam. Tabel 4
Aantal hulpvragen wijkteams
Instroom aantal hulpvragen (sinds 01-01-2015) 1 Uitstroom aantal hulpvragen Aantal actieve hulpvragen
1
Eerste halfjaar, 2015 3.800 2.250 Peildatum, 01-07-2015 3.000
Toelichting: aantallen zijn afgerond op 50-tallen. 1 De uitstroom en het aantal actieve hulpvragen kunnen betrekking hebben op hulpvragen die al voor 1 januari 2015 zijn gestart. Bron: Mens Centraal, bewerking O&S
De instroom van het aantal hulpvragen minus de uitstroom is niet gelijk aan het aantal actieve hulpvragen. Dit komt ondermeer doordat er (langlopende) actieve hulpvragen zijn die al voor 1 januari zijn ingestroomd. Daarnaast hebben de in- en uitstroomcijfers betrekking op het eerste halfjaar, terwijl het aantal actieve hulpvragen is vastgesteld op de peildatum 1 juli 2015.
14
In Mens Centraal bleken, vooral langlopende, hulpvragen niet altijd zichtbaar per wijkteam. Om onder andere een reëel beeld te geven van de case load zijn bij de aantallen hulpvragen uit Mens Centraal de langlopende casussen opgeteld.
3.3
Aantal inwoners
In paragraaf 3.2 rapporteerden we over het aantal hulpvragen, maar daarnaast is het ook interessant om aan te geven welk aantal inwoners in beeld is bij het wijkteam. Dit zegt immers iets over de reikwijdte van de wijkteams. In 2015, tot 17 september, zijn bijna zesduizend Amersfoortse inwoners in beeld (geweest) bij de wijkteams. Tabel 5
Aantal inwoners
Aantal inwoners in beeld bij de wijkteams
29
2015, tot 17-09-2015 5.900
Toelichting: aantallen zijn afgerond op 50-tallen. Bron: Mens Centraal, bewerking O&S
Dat een inwoner in beeld is (geweest) bij het wijkteam betekent niet dat de burger zorg of ondersteuning van het wijkteam heeft ontvangen. Het kan ook gaan om een eenmalig contactmoment of een advies.
3.4
Begeleiding uitgevoerd door het wijkteam
Begeleiding wordt zowel uitgevoerd door het wijkteam als door andere zorgaanbieders. De gezinssituatie (zoals de complexiteit van de problematiek) en de intensiteit van de begeleiding leiden tot de afweging of het wijkteam de begeleiding zelf uitvoert, of dat ze doorverwijzen. De wijkteams begeleiden zowel jongeren als volwassenen. Wij presenteren hier geen aantallen voor begeleiding uitgevoerd door de wijkteams. Het registratiesysteem was bij de start nog onvoldoende op orde en instructies voor registratie van begeleiding nog niet helder uitgekristalliseerd. Hierdoor registreerden wijkteams niet consequent alle begeleiding die ze zelf uitvoerden. Naar verwachting kunnen we in 2016 wel betrouwbaar rapporteren over begeleiding uitgevoerd door het wijkteam. We kunnen wel rapporteren over toeleiding. In het eerste halfjaar van 2015 hebben wijkteams 350 keer voor begeleiding van volwassenen doorverwezen naar specialistische zorgaanbieders. (De complete cijfers over toeleiding naar specialistische zorg door de wijkteams staan in het hoofdstuk over specialistische zorg en ondersteuning.)
3.5
Terugverwijzing naar basisinfrastructuur of eigen kracht
De inzet van wijkteams moet bijdragen aan zorg dichter bij de burger, meer preventie, meer inzet van die burger en zijn omgeving waar mogelijk en minder specialistische zorg. Vanuit dit beleidsperspectief is het interessant om te zien welk deel van de hulpvragen wordt terugverwezen naar de basisinfrastructuur of eigen kracht. Bij terugverwijzing wordt een hulpvraag bij het wijkteam afgesloten, omdat de burger op eigen kracht verder kan of gebruik kan maken van het eigen netwerk. Ook als burgers worden doorverwezen naar zorg binnen de sociale basisinfrastructuur is er sprake van terugverwijzing. Over afschaling van de specialistische zorg naar basisinfrastructuur gaat het hier niet. Ook weten we niet in hoeverre cliënten die eerst begeleiding door het wijkteam ontvingen naar zorg binnen de basisinfrastructuur doorverwezen zijn.
Van alle hulpvragen die wijkteams tot 19 augustus 2015 hebben afgesloten, is circa 35% terugverwezen naar de basisinfrastructuur of eigen kracht.15 De meeste van deze hulpvragen zijn afgehandeld op basis van zelfredzaamheid: de burger kan op eigen kracht verder. Overigens moet worden beseft dat volledig terugverwijzen naar zelfredzaamheid niet altijd mogelijk is. Zo is het stabiliseren of normaliseren van de problematiek soms het maximaal haalbare. Dit zien we ook bij onder meer de schuldhulpverlening en re-integratie. Ook bij ouderen zal het vooral het vertragen van de achteruitgang zijn en het behoud van de beperkte zelfredzaamheid. Daarnaast zijn er altijd een aantal neutrale oorzaken als reden voor beëindiging. Denk aan verhuizingen en overlijden (vooral bij de WMO en ouderen).
30
In deze paragraaf hebben we stilgestaan bij terugverwijzing naar de basisinfrastructuur of eigen kracht. Uiteraard worden ook hulpvragen opgeschaald, doordat het wijkteam burgers toe leidt naar specialistische zorg of zelf professionele ondersteuning biedt. Cijfers over deze toeleiding naar specialistische zorg en ondersteuning door het wijkteam komen aan bod in de hoofdstukken over specialistische zorg en bescherming en veiligheid.
3.6
Cliënttevredenheid wijkteams
De gemeente Amersfoort heeft onder cliënten van de wijkteams onderzoek uitgevoerd hoe cliënten de dienstverlening hebben ervaren. Cliënten die in de periode van mei tot medio augustus 2015 bij één van de wijkteams een zorgtraject hebben afgerond, zijn benaderd met een vragenlijst. Deze is door 376 cliënten ingevuld. De cliënttevredenheid onder cliënten van het wijkteam is gemeten. Bijna tweederde (64%) is (zeer) tevreden over de ondersteuning van het wijkteam en zou het wijkteam aan anderen aanraden als zij vragen of problemen hebben. Zij zijn vooral tevreden over het prettige contact met de wijkteammedewerker en de uiteindelijk gekozen oplossing voor de zorgvraag. Een op de tien is juist (zeer) ontevreden over de wijkteams. Zij zijn vooral ontevreden over de communicatie naar hen toe en de communicatie van wijkteammedewerkers met andere betrokkenen. Gemiddeld geeft men het wijkteam een 7,3 als rapportcijfer. Over het contact met de medewerker van het wijkteam zijn veel cliënten (zeer) tevreden. Onderstaande figuur geeft de ervaringen weer over de snelheid van de eerste afspraak en het contact met de medewerker.
15
Bij de berekening van dit percentage is de reden van afsluiting ‘niet voor wijkteam bedoeld’ buiten beschouwing gelaten, omdat deze categorie het totaalbeeld vertekent. Op dit moment worden nog veel hulpvragen afgesloten, omdat deze niet voor het wijkteam bedoeld zijn. Toen de wijkteams net opgestart waren, was er bij burgers en wijkteammedewerkers nog enige onzekerheid en onduidelijkheid over welke zorg waar verleend moest worden. De verwachting is dat burgers en wijkteammedewerkers volgend jaar minder zoekende zijn, en dat de reden van afsluiting ‘niet voor wijkteam bedoeld’ zal afnemen.
Figuur 4
Tevredenheid over het contact met de medewerker van het wijkteam
de afspraak na aanmelding was snel genoeg ik had prettig contact met de medewerker de medewerker begreep mij goed de medewerker vroeg naar mijn eigen mening en ideeën 0
31
20
40
helemaal eens niet eens, niet oneens helemaal oneens
60
80
100
mee eens mee oneens weet niet / niet van toepassing
Bron: O&S Onderzoek Cliëntervaring wijkteams, 2015
Het helpen om meer gebruik te maken van de omgeving wordt lang niet bij alle contacten zo ervaren. Ongeveer drie op de tien cliënten geven aan dat het wijkteam hen heeft geholpen om meer gebruik te maken van mensen uit de eigen omgeving bij huidige of toekomstige problemen. Figuur 5
Ondersteuning van het wijkteam Plan van aanpak
ik heb samen met het wijkteam een plan van aanpak met doelen opgesteld
Sociale netwerk het wijkteam helpt mij om meer gebruik te maken van de mensen in mijn eigen omgeving met nieuwe vragen/problemen, kan ik voortaan (ook) terecht bij mensen uit mijn omgeving
Tevredenheid ik ben tevreden over de ondersteuning van het wijkteam. ik zou het wijkteam aan andere mensen aanraden als zij vragen of problemen hebben 0
20
40
60
80
helemaal eens
mee eens
niet eens, niet oneens
mee oneens
helemaal oneens
weet niet / niet van toepassing
Bron: O&S Onderzoek Cliëntervaring wijkteams, 2015
Verbeterpunten die cliënten noemen zijn onder andere: • altijd snel een eerste afspraak maken na aanmelding bij het wijkteam • maken van duidelijke afspraken met de cliënt en deze ook nakomen
100
3.7
Casussen: zorg door het wijkteam
Er zijn 19 Amersfoortse cliënten geïnterviewd voor wie de zorg door de nieuwe wetgeving en manier van werken (sterk) veranderd is. Deze zijn beschreven in het door I&O uitgevoerde kwalitatieve onderzoek Cliëntervaring in Beeld. De casussen brengen in beeld hoe grote zorgwijzigingen in de praktijk in individuele gevallen hun uitwerking hebben gekregen. In het onderzoek is geselecteerd op cliënten waarvoor begin 2015 het meest veranderd is, omdat er van de ervaringen van deze cliënten het meest te leren valt. Dat betekent dat de ervaringen uit het kwalitatieve onderzoek niet representatief zijn voor de gemiddelde cliënt. Want voor veel cliënten is nog weinig of niets veranderd.
32
Ervaringen met de overgang in de zorg Enkele van de interviews betroffen volwassen cliënten die voorheen bij een specialistische zorgaanbieder zorg kregen en nu deze zorg (deels) in de vorm van begeleiding via het wijkteam krijgen. Bij de bestudeerde casussen van cliënten die begeleiding krijgen van het wijkteam, zijn de cliënten voor de overgang begin van het jaar veelal door hun ‘oude’ begeleider van de gespecialiseerde instelling geïnformeerd. In de meeste gevallen verliep dat via een ‘warme overdracht’. Geïnterviewde cliënten gaven veelal aan dat ze niet zaten te wachten op verandering en dat de overgang aanvankelijk ook veel onzekerheid gaf. Een cliënt zegt: “Hoe dichter bij het kwam, hoe meer ik er tegenop zag. Ik zag er als een berg tegenop. Nu na een tijdje in de nieuwe situatie en alles op gang is gekomen valt het wel mee. Ik kan goed praten met de persoon van het wijkteam.” Naar aanleiding van de interviews geven betrokken wijkmedewerkers aan dat het als positief wordt ervaren dat er korte lijnen zijn bij cliënten die bijvoorbeeld hulpmiddelen nodig hebben. Een wijkmedewerker zegt hierover dat ze korte lijnen hebben, dat alles meer in één hand is. De wijkmedewerker pakt een signaal op, sluit het kort. Ervaringen met de overgang Jeugdzorg naar wijkteam De vier bestudeerde casussen op het gebied van jeugdzorg waren vaak langer lopende complexe trajecten. Bij deze casussen namen vaak de cliënten eind 2014 zelf contact op met het wijkteam, omdat ze wisten van de veranderingen en/of omdat ze dringend om een indicatie verlegen zaten. Toch duurde het soms lang voordat ze geholpen werden. Zo vertelt een cliënt die PGB aanvroeg voor zijn twee autistische pleegkinderen: “In november 2014 werd ik door MEE naar de gemeente doorverwezen. Bij de gemeente gaven ze aan dat ik moest wachten tot januari 2015. Er werd mij niet verteld waar ik in de tussentijd wel terecht kon. Toen ik in januari 2015 belde met de gemeente, werd mij gezegd dat het te druk was, kom in februari maar terug”. In een ander geval pakte de tussenkomst van het wijkteam goed uit. Zo leidde tussenkomst van het wijkteam bij een meisje tot een nieuw plan voor zorg. In deze bestudeerde casus werd er door het wijkteam een nieuwe vorm van begeleid wonen gezocht, in plaats van niet-aansluitende duurdere zorg. In enkele casussen is er sprake van onduidelijkheid over de regierol tussen de (ervaren) ouder en de wijkteammedewerker die in de nieuwe rol zit.
4.
Specialistische zorg en ondersteuning
33
Het doel van de specialistische zorg en ondersteuning is een voorzieningenaanbod dat goed aansluit bij de behoefte van inwoners. Aangezien het nog niet mogelijk was voor alle zorgvormen te meten in hoeverre dit het geval was, kunnen we hier in de monitor slechts beperkt over rapporteren. Wel hebben we informatie over hoe de cliënten met huishoudelijke hulp deze hulp ervaren en geven de casussen van cliënten waarvoor veel veranderde qua huishoudelijke hulp een beeld van hoe dit in de praktijk in deze individuele gevallen uitwerkte. Daarnaast gaan we, voor zover beschikbaar, in dit hoofdstuk in op cliëntaantallen. Dit geeft een beeld van de zorgomvang. In de toekomst geeft dit dan weer hoe deze verandert door alle ontwikkelingen binnen het sociaal domein. In februari 2015 kregen zo’n 2650 cliënten huishoudelijke hulp en vijf maanden later waren dit er zo’n 100 minder. Onder de groep waarvoor het aantal geleverde uren huishoudelijke hulp afnam (57% geeft in het kwantitatieve onderzoek aan dat dit voor hen geldt), geeft de helft aan minder tevreden te zijn dan eerst. Dit omdat een deel van het huishoudelijk werk nu blijft liggen. Toch beoordelen cliënten de kwaliteit van de geboden hulp gelijk. Gemiddeld beoordelen de cliënten de huishoudelijke hulp met een7,9. Verder blijkt dat niet alle cliënten het idee hebben een gesprek te hebben gehad over de vermindering van uren. Uit de casussen blijkt dat de afname van het aantal uren hulp gevoelig ligt bij de geïnterviewde cliënten. Begin 2015 hadden 5900 cliënten een hulpmiddel of -voorziening (oftewel ‘wonen, rollen en vervoer’). Een half jaar later waren dit er 5750. Wat betreft de cliëntaantallen van de voor de gemeente nieuwe
WMO-taken, weten we hoeveel het er betroffen begin 2015 en hoeveel cliënten het eerste half jaar vanuit wijkteams doorverwezen zijn naar specialistische zorg. Het ging begin 2015 om zo’n 1050 cliënten met begeleiding, 100 cliënten met persoonlijke verzorging, 550 cliënten met dagbesteding en 200 cliënten met vervoersdiensten. Daarnaast waren er enkele cliënten met kortdurend verblijf. In totaal ontvangen op 1 januari ongeveer 1400 unieke cliënten begeleiding, persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf, dagbesteding en/of vervoersdiensten. In het eerste half jaar zijn er door de wijkteams zo’n 350 volwassenen doorverwezen naar begeleiding, 150 naar dagbesteding en 100 naar vervoersdiensten. Naar kortdurend verblijf zijn enkele tientallen verwezen en slechts enkelen zijn verwezen naar persoonlijke verzorging. In het eerste kwartaal waren er zo’n 1940 jongeren die Jeugdzorg zonder verblijf kregen bij een zorgaanbieder. Van deze trajecten is ruim de helft verwezen door de huisarts.
34 4.1
Inleiding
Achtergrond Als we het hebben over specialistische zorg en ondersteuning, dan vallen hier verschillende zorgvormen onder waarvoor een toegangsbesluit van de gemeente nodig is of een verwijzing van een arts. Met ingang van 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor een breed spectrum van specialistische zorg, waaronder een aantal vormen die nieuw zijn voor de gemeente. Vóór 2015 was de gemeente verantwoordelijk voor de WMO onderdelen huishoudelijke hulp en voorzieningen op het terrein van ‘wonen, rollen en vervoer’.16 Vanaf 2015 zijn daar de gehele jeugdzorg en diverse WMO onderdelen bijgekomen. Beleidsdoelen In het algemeen is het doel van de decentralisaties om minder specialistische zorg in te zetten door meer zorg in wijkteams op te pakken en efficiënter gebruik van maatschappelijke voorzieningen en het eigen netwerk van mensen. In de begroting staat het volgende genoemd over beleidsdoelen van specialistische zorg en ondersteuning: “We zorgen voor een specialistisch zorgaanbod en de beschikbaarheid van specifieke voorzieningen voor inwoners van Amersfoort. We willen een voorzieningenaanbod dat goed aansluit bij de zorgbehoeften op dit moment. We bevinden ons in een bijzondere fase van de veranderingen in het sociaal domein. De verwachting is dat het huidige gebruik aan specialistische zorg en voorzieningen geleidelijk zal verminderen, als de nieuwe organisatie van het sociaal domein zijn beslag krijgt. Dit is van belang, aangezien er steeds minder geld beschikbaar zal zijn voor deze vormen van zorg en ondersteuning.” Om te kunnen monitoren in hoeverre er minder specialistische zorg wordt ingezet en meer zorg in wijkteams uitgevoerd, is het van belang om de komende jaren cijfers over cliëntenaantallen te volgen. Daarom staan er in dit hoofdstuk voor zover beschikbaar cijfers over cliëntaantallen van de specialistische zorg en toeleiding naar specialistische zorg. ZIN en PGB Specialistische zorg en ondersteuning kan zowel in de vorm van ‘zorg in natura (ZIN)’ als in een ‘persoonsgebonden budget (PGB)’. In principe wordt de zorg als ZIN geleverd. Deze zorg heeft de gemeente namelijk al ingekocht bij de diverse zorgaanbieders. De cliënt kan echter zelf kiezen voor 16
Voorbeelden van wonen, rollen en vervoer zijn: trapliften en douchestoelen (woonvoorziening), rolstoelen (rollen), en scootmobielen en regiotaxi (vervoersvoorzieningen).
een PGB. Vaak wordt hiervoor gekozen als cliënten ook al andere zorg ontvangen. Cliënten moeten dan een plan indienen waarin zij aangeven waarom een PGB voor hen beter geschikt is dan ZIN. De meeste specialistische zorg en ondersteuning betreft zorg in natura. Indicatieve gegevens We hebben te maken met een opstartjaar, waarin zich nog kinderziektes voordoen en de registraties nog onzuiverheden bevatten. Zodoende zijn veel aantallen afgerond op 50-tallen. De gegevens moeten als indicatief worden beschouwd.
4.2 35
Huishoudelijke hulp
Huishoudelijke hulp was ook vóór 2015 een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Het wijkteam bepaalt sinds 2015 de toeleiding naar huishoudelijke hulp. Aantal cliënten Begin 2015 hebben circa 2650 Amersfoorters een geldig toeleidingsbesluit voor huishoudelijke hulp.17 Het totaal aantal cliënten met een geldig toeleidingsbesluit voor huishoudelijke hulp lijkt in de eerste helft van 2015 licht gedaald. De meeste cliënten ontvangen hun huishoudelijke hulp als zorg in natura. Een klein deel van de cliënten heeft een PGB. Daarnaast ontvangt ongeveer driekwart van de cliënten vooral schoonmaakhulp (HH1) tegenover ongeveer een kwart die daarnaast ook hulp krijgt bij de organisatie en regie van het huishouden (HH2). Tabel 6
Aantal cliënten met een geldig toeleidingsbesluit huishoudelijke hulp 18
Zorg in natura PGB Totaal
februari, 2015 2.500 150 2.650
juli, 2015 2.450 100 2.550
Toelichting: aantallen zijn afgerond op 50-tallen. Vanwege andere afrondingssystematiek verschilt het totaal juli (2550) van het cijfer zoals gepresenteerd in de ‘eerste half jaar sociaal domein – rapportage’ (2500). Bron: gemeente Amersfoort, bewerking O&S
Cliënttevredenheidsonderzoek hulp bij het huishouden Opzet onderzoek Voor huishoudelijke hulp heeft de gemeente Amersfoort in 2015 13 zorgaanbieders gecontracteerd. De gemeente heeft een extern onderzoeksbureau opdracht gegeven de klanttevredenheid te onderzoeken onder de cliënten van de 13 gecontracteerde zorgaanbieders. Dit onderzoek heeft plaats gevonden in de periode juli – augustus 2015. In totaal hebben 634 cliënten een vragenlijst ingevuld. Achtergrondgegevens cliënten huishoudelijke hulp De mensen die huishoudelijke hulp ontvangen, zijn doorgaans op gevorderde leeftijd: 70% van de ontvangers is 75 jaar of ouder. Bijna 80% van de cliënten woont alleen. Vier op de tien respondenten van het onderzoek naar huishoudelijke hulp heeft hulp gehad bij het invullen van de vragenlijst. 17
Niet iedereen verzilverd het toeleidingsbesluit. Dit betekent dat het daadwerkelijke gebruik van huishoudelijke hulp iets lager ligt dan het aantal cliënten met een geldig toeleidingsbesluit. 18 Er is gekozen voor periode 2 in plaats van periode 1, omdat deze gegevens betrouwbaarder zijn.
Ontevredenheid over de afname van het aantal uren huishoudelijke hulp Een groot deel van de cliënten, 57%, geeft aan dat zij in 2015 minder ondersteuning ontvangen dan in het voorgaande jaar. Van deze groep geeft desgevraagd de helft aan minder tevreden te zijn dan eerst (zie onderstaande figuur).19 Uit hun toelichtingen blijkt dat de vermindering van het aantal uren vaak als reden voor die ontevredenheid wordt aangegeven. Verder wordt aangegeven dat naar hun mening een deel van het huishoudelijk werk nu blijft liggen. Figuur 6
Tevredenheid 2015 ten opzichte van 2014 naar ondersteuning
oordeel van cliënten die dezelfde ondersteuning krijgen oordeel cliënten die minder ondersteuning krijgen dan 2014
36
0%
20%
40%
60%
80%
100%
minder tevreden over hulp in 2015 dan in 2014 net zo tevreden in 2015 als in 2014 meer tevreden over hulp in 2015 dan in 2014 Bron: KWIZ, Cliënttevredenheidsonderzoek Hulp bij het Huishouden 2015, gemeente Amersfoort
Verdeeldheid over de mate van inbreng bij totstandkoming van het ondersteuningsplan Bij de overgang begin 2015 naar de nieuwe werkwijze is afgesproken dat de zorgaanbieders met alle cliënten een gesprek zouden voeren over de taken, de mate van ondersteuning en het te behalen resultaat en dat de afspraken zouden worden vastgelegd in een ondersteuningsplan. Uit het onderzoek blijkt dat niet alle cliënten het idee hebben een gesprek te hebben gehad. Ook weet niet iedereen van het bestaan van een ondersteuningsplan of soms lijkt men de brief over het verminderde aantal uren als ondersteuningsplan te zien. Dit signaal volgt ook uit het onderzoek Cliënt in Beeld (zie hieronder). Ondanks zorgwijziging tevredenheid over de kwaliteit van de geboden hulp Ondanks ontevredenheid over het feit dat men minder uren hulp ontvangt, is de kwaliteit van de geboden hulp gelijk gebleven. Gemiddeld beoordelen de cliënten de huishoudelijke hulp met 7,9. Dat is vergelijkbaar met de eerdere meting over 2013. Toen gaven de cliënten de huishoudelijke hulp als rapportcijfer een 7,8. Onderstaande figuur geeft weer hoe de cliënten de huishoudelijke hulp op verschillende onderdelen beoordelen.
19
Aan de respondenten is eerst gevraagd of zij in vergelijking met 2014 nu minder ondersteuning kregen, meer of dat het gelijk is gebleven. Daarna is hen gevraagd of zij meer of minder tevreden zijn over de hulp in 2015 ten opzichte van de hulp in 2014.
Figuur 7
Tevredenheid aspecten huishoudelijke hulp 2015
Telefonische bereikbaarheid Vevanging ziekte Vervanging vakantie Wisselingen medewerkers
Inzet medewerkers Aandacht en interesse
37
Kwaliteit schoonmaak Tijdstip en dag hulp 0% zeer tevreden
20% tevreden
40% ontevreden
60%
80%
100%
zeer ontevreden
Bron: KWIZ, Cliënttevredenheidsonderzoek Hulp bij het Huishouden 2015, gemeente Amersfoort
Onderzoek Cliënt in Beeld: casussen van mensen met minder uren hulp bij huishouden Er zijn 19 Amersfoortse cliënten geïnterviewd voor wie de zorg door de nieuwe wetgeving en manier van werken (sterk) veranderd is. Deze zijn beschreven in het door I&O uitgevoerde kwalitatieve onderzoek Cliëntervaring in Beeld. De casussen brengen in beeld hoe grote zorgwijzigingen in de praktijk in individuele gevallen hun uitwerking hebben gekregen. Een aantal gevallen betrof wijzigingen in de hulp bij het huishouden. Hun ervaringen worden hieronder samengevat weergegeven. In het onderzoek is geselecteerd op cliënten waarvoor begin 2015 het meest veranderd is, omdat er van de ervaringen van deze cliënten het meest te leren valt. Dat betekent dat de ervaringen uit het kwalitatieve onderzoek niet representatief zijn voor de gemiddelde cliënt. De geïnterviewde cliënten hebben het gevoel dat ze niet gehoord zijn en dat er gewoon besloten is dat ze minder uren ontvangen omdat er bezuinigd moet worden. In hun beleving is er geen ‘gesprek’ geweest. Pratend over de vermindering van uren, komen er veel emoties los bij de geïnterviewde cliënten huishoudelijke zorg. Een cliënt zegt over het verminderde aantal uren: “Wij hebben zoveel gedaan, zoveel betekend. Hebben wij dit nou verdiend?” Ook geven cliënten in de interviews aan dat ze ontevreden zijn over hoe schoon het is, bijvoorbeeld: “Het huis is niet echt schoon. De zolder wordt niet gedaan, daar kan ik me nog iets bij voorstellen. Alleen het hoognodige wordt gedaan en de ruimtes waar we leven. Ik heb het gevoel dat het huis wordt verslonsd en verwaarloosd”. Wijkteammedewerkers wijzen erop dat veel ouderen hechten aan schoonmaaknormen van vroeger. De nieuwe normen voor de schoonmaak zijn pragmatischer en daar moeten de cliënten aan wennen. Sommige van de geïnterviewde cliënten zien dat zelf ook wel. Bij de wijziging in schoonmaakuren zijn de geïnterviewde cliënten niet geneigd zelf extra hulp in te kopen. Ook vragen weinig familie om (meer) hulp. Met name in de casussen huishoudelijke hulp vinden cliënten het lastig om bijvoorbeeld hun kinderen te vragen om te helpen. Redenen die genoemd worden zijn dat de kinderen vaak een drukke baan hebben of zelf kwetsbaar zijn.
Op het koffiedrinken met de hulp wordt door de meeste geïnterviewde cliënten niet bezuinigd. Een cliënt zegt in dit verband: “We drinken altijd samen koffie, soms wel twee keer per bezoek. Dat is erg gezellig. Ik krijg verder geen mensen over de vloer.”
4.3
38
Hulpmiddelen en –voorzieningen
De gemeente verstrekt ook hulpmiddelen en – voorzieningen die bedoeld zijn om verdere achteruitgang te voorkomen en beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie van burgers te verminderen of weg te nemen. Het gaat om bijvoorbeeld trapliften, (aanpassingen aan) scootmobielen of een taxipas. Deze hulpmiddelen en – voorzieningen (oftewel ‘wonen, rollen en vervoer’) vielen ook vóór 2015 al onder verantwoordelijkheid van de gemeente. Er zijn op zowel 1 januari als 1 juli 2015 bijna 13 duizend voorzieningen voor wonen, rollen en vervoer. Dit aantal omvat behalve de daadwerkelijke hulpmiddelen en voorzieningen ook aanpassingen en accessoires. Mede hierdoor is het totaal aantal voorzieningen aanzienlijk hoger dan het aantal cliënten dat hiervan gebruik maakt. Ook ontvangen sommige cliënten meer dan één voorziening. In totaal ontvangen bijna 6 duizend unieke cliënten een voorziening voor wonen, rollen en/of vervoer. Dit aantal neemt licht af tussen 1 januari en 1 juli. De meeste voorzieningen zijn vervoersvoorzieningen. Dit zijn vooral pasjes voor het collectief vraagafhankelijk vervoer tegen gereduceerd tarief, oftewel de ‘regiotaxi’. Het daadwerkelijk gebruik van deze voorziening ligt echter aanzienlijk lager. In het eerste halfjaar van 2015 heeft namelijk maar ruim 60% van de Amersfoortse actieve WMO-pashouders daadwerkelijk één of meerdere ritten gemaakt. Er zijn weinig veranderingen in het aantal voorzieningen tussen 1 januari en 1 juli. Dit beperkte verloop is begrijpelijk, omdat als een cliënt eenmaal een voorziening heeft deze meestal gedurende langere tijd blijft houden, in verband met chronische beperkingen. Tabel 7
Aantal verstrekte hulpmiddelen en –voorzieningen, en unieke cliënten Peildatum, 01-01-2015
Peildatum, 01-07-2015
2.200 6.700 4.550 4.050 12.950
2.200 6.550 4.450 3.950 12.700
5.900
5.750
1
Voorzieningen Rolstoelvoorzieningen Vervoersvoorzieningen > collectief vervoer (‘regiotaxi’) Woonvoorzieningen Totaal aantal voorzieningen wonen, rollen en vervoer Cliënten Totaal aantal unieke cliënten met voorziening wonen, rollen en/of vervoer Toelichting: aantallen zijn afgerond op 50-tallen. 1 Onder voorzieningen vallen ook aanpassingen en accessoires. Bron: Zorgadministratie GWS, bewerking O&S
4.4
Nieuwe WMO
Behalve huishoudelijke hulp en de voorzieningen die onder ‘wonen, rollen en vervoer’ vallen, bevat de WMO sinds 2015 ook diverse andere voorzieningen. Het gaat daarbij om lichtere vormen van ondersteuning en begeleiding , maar ook om dagbesteding en beschermd wonen. In deze paragraaf
staan begeleiding, persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf, dagbesteding en vervoersdiensten centraal. In het volgende hoofdstuk komt onder andere beschermd wonen aan de orde. De gemeente kan zelf cliënten begeleiden en ondersteunen. De aantallen hiervan zijn opgenomen in het hoofdstuk van de wijkteams. Daarnaast kan de gemeente cliënten doorverwijzen naar specialistische zorg aangeboden door zorgaanbieders. De gezinssituatie (zoals stabiliteit en hoeveelheid problematiek) en de intensiteit van de begeleiding bepaalt of het wijkteam de begeleiding zelf uitvoert, of dat wordt doorverwezen naar specialistische zorg. Het kan daarbij gaan om zorg in natura van één van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders of om een PGB. Met een PGB kan de cliënt zelf zorg inkopen.
39
Gegevens over de omvang van WMO specialistische zorg ontbreken nog grotendeels, omdat het aanleveren en verwerken van gegevens van de zorgaanbieders moeizaam verloopt. Hier presenteren we cijfers over de beginstand (1 januari 2015) van zowel de PGB’s als zorg in natura. Voor de PGB’s kunnen we bovendien de stand per 1 juli (na eerste half jaar) rapporteren. Verder presenteren we gegevens over toeleiding naar specialistische zorg via het wijkteam. (Gegevens over zorg uitgevoerd door het wijkteam staan in het hoofdstuk over de wijkteams.) Gegevens van andere verwijzers, zoals de huisarts en overige zorgspecialisten, zijn nog niet beschikbaar. Standgegevens Er zijn op 1 januari 2015 in totaal circa 2300 verstrekte voorzieningen voor specialistische zorg en ondersteuning. Dit zijn voorzieningen voor begeleiding, persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf, dagbesteding en vervoersdiensten. De meeste voorzieningen zijn in natura (circa 1900, tegenover circa 400 PGB’s). In totaal ontvangen op 1 januari ongeveer 1400 unieke cliënten een voorziening voor specialistische zorg of ondersteuning. Het totaal aantal unieke cliënten is lager dan het totaal aantal voorzieningen, omdat sommige cliënten meer dan één voorziening ontvangen. Vooral cliënten met persoonlijke verzorging of dagbesteding ontvangen ook vaak begeleiding. We kunnen nog geen totaal aantal voorzieningen en unieke cliënten per 1 juli presenteren, omdat gegevens over zorg in natura op 1 juli ontbreken. Wel kunnen we voor de PGB’s de stand van 1 januari vergelijken met die van 1 juli. Het totaal aantal unieke cliënten met een PGB en het totaal aantal PGB voorzieningen voor specialistische zorg of ondersteuning is gelijk gebleven tussen 1 januari en 1 juli. Hieronder zullen we ingaan op diverse vormen van specialistische zorg en ondersteuning, namelijk: begeleiding, persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf, dagbesteding en vervoersdiensten. Begeleiding specialistische zorgaanbieders Circa 1050 Amersfoortse cliënten ontvingen op 1 januari 2015 begeleiding van specialistische zorgaanbieders. De meerderheid ontvangt deze zorg op dat moment in natura. Het aantal PGB voorzieningen en unieke cliënten met een PGB voor begeleiding is tussen 1 januari en 1 juli gelijk gebleven.20
20
De ogenschijnlijke grote afname in de tabel van 250 naar 200 PGB’s en unieke cliënten is het gevolg van afrondingssystematiek.
Persoonlijke verzorging Op 1 januari ontvingen circa 100 Amersfoorters persoonlijke verzorging. Het betreft hier alleen de persoonlijke verzorging die is overgekomen naar gemeenten en die sterk op individuele begeleiding lijkt. Ongeveer evenveel cliënten ontvangen deze zorg in natura als via een PGB. Het aantal PGB’s en cliënten met een PGB voor persoonlijke verzorging is gelijk gebleven tussen 1 januari en 1 juli. Tabel 8
Aantal voorzieningen en cliënten specialistische zorg, zorg in natura en PGB Peildatum, 01-01-2015 Aantal Aantal unieke voorzieningen cliënten
40
Begeleiding Zorg in natura 1 PGB Totaal Persoonlijke verzorging Zorg in natura PGB Totaal 2 Kortdurend verblijf Zorg in natura PGB Totaal 3 Dagbesteding Zorg in natura PGB Totaal 4 Vervoersdiensten Zorg in natura PGB Totaal Totaal Zorg in natura PGB Totaal
Peildatum, 01-07-2015 Aantal Aantal unieke voorzieningen cliënten
950 250 1.150
850 250 1.050
. 200 .
. 200 .
50 <50 100
<50 <50 100
. <50 .
. <50 .
<50 <50 <50
<50 <50 <50
. <50 .
. <50 .
700 150 850
450 100 550
. 100 .
. 100 .
200 200
200 200
. .
. .
1.900 400 2.300
1.150 250 1.400
. 400 .
. 250 .
Toelichting: aantallen zijn afgerond op 50-tallen. Gegevens over zorg in natura op 1 juli 2015 zijn niet bekend. 1 De ogenschijnlijke grote afname van 250 naar 200 PGB’s en unieke cliënten is het gevolg van afrondingssystematiek. 2 Kortdurend verblijf betreft hier verblijf tijdelijk. 3 De gegevens voor dagbesteding worden zowel geregistreerd door WMO (jeugd en 67+’ers) als door arbeidsintegratie (1867 jaar). Waarschijnlijk zitten hierdoor dubbeltellingen in het aantal voorzieningen. 4 Vervoersdiensten betreft uitsluitend zorg in natura. Bron: Vektis en zorgadministratie GWS, bewerking O&S
Kortdurend verblijf Het betreft een voorziening waarbij iemand in een instelling verblijft ter ontlasting van de mantelzorger. Het aantal cliënten en voorzieningen voor kortdurend verblijf (in dit geval ‘verblijf tijdelijk’) is beperkt: het gaat om enkele gevallen. Vanwege de beperkte omvang is het niet mogelijk verschillen waar te nemen tussen ZIN en PGB, noch tussen 1 januari en 1 juli. Dagbesteding Ongeveer 550 Amersfoorters zitten in de dagbesteding, ook wel ‘begeleiding in groepsverband’ genoemd. De meeste cliënten ontvangen de dagbesteding als zorg in natura. Het aantal cliënten is
voor dagbesteding betekenisvoller dan het aantal voorzieningen. Het aantal voorzieningen bevat waarschijnlijk administratieve dubbeltellingen die nog opgepakt worden.21 Het aantal unieke cliënten met een PGB voor dagbesteding is tussen 1 januari en 1 juli gelijk gebleven. Vervoersdiensten Vervoersdiensten omvat het vervoer naar de dagbesteding. Het betreft dus enkel mensen die ook dagbesteding ontvangen. Ongeveer 200 Amersfoorters maken gebruik van deze vervoersdiensten. Dit betreft uitsluitend zorg in natura. Toeleiding via wijkteam
41
In bovenstaande gegevens staat de omvang van zorg in natura op 1 januari en het aantal PGB’s in het eerste half jaar. Daarnaast zijn ook de gegevens bekend over de toeleiding naar specialistische zorg via het wijkteam in de eerste helft van 2015. Begeleiding In het eerste halfjaar hebben wijkteams circa 350 keer volwassenen toegeleid naar begeleiding. In de meerderheid van de gevallen betreft de begeleiding zorg in natura. Persoonlijke verzorging De wijkteams hebben slechts enkele keren toegeleid naar persoonlijke verzorging. In alle gevallen betrof het een PGB. Tabel 9
Toeleiding naar specialistische zorg via het wijkteam, zorg in natura en PGB
Begeleiding Persoonlijke verzorging 1 Kortdurend verblijf 2 Dagbesteding 3 Vervoersdiensten
Eerste halfjaar, 2015 350 <50 <50 150 100
Toelichting: aantallen zijn afgerond op 50-tallen. Vanwege andere afrondingssystematiek verschilt het cijfer begeleiding (350) van het cijfer zoals gepresenteerd in de ‘eerste half jaar sociaal domein – rapportage’ (300). 1 Kortdurend verblijf betreft hier logeeropvang. 2 Dagbesteding betreft hier dagactiviteit en dagopvang. De volgende categorieën zijn samengevoegd: dagactiviteit bij zintuiglijk gehandicapten, dagopvang bij beperking in de ontwikkeling, dagopvang bij fysieke beperkingen, en dagopvang bij psychosociale beperkingen. 3 Vervoersdiensten betreft hier vervoer naar dagopvang. Bron: Mens Centraal, bewerking O&S
Kortdurend verblijf De eerste zes maanden van 2015 hebben wijkteams enkele tientallen keren toegeleid naar kortdurend verblijf (in dit geval ‘logeeropvang’). Dagbesteding Circa 150 keer is door wijkteams toegeleid naar verschillende vormen van dagbesteding, zoals dagopvang bij fysieke beperkingen. Vrijwel al deze toeleidingen gaan naar zorg in naturavoorzieningen en nauwelijks naar PGB. Daarnaast worden vanuit het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs mensen aangemeld bij de afdeling Arbeidsintegratie voor arbeidsmatige dagbesteding voor de mensen in de leeftijd van 18 tot 67 jaar. 21
De gegevens voor dagbesteding worden zowel geregistreerd door WMO (jeugd en 67+’ers) als door arbeidsintegratie (1867 jaar). Waarschijnlijk zitten hierdoor dubbeltellingen in het aantal voorzieningen.
Vervoersdiensten Wijkteams hebben in het eerste halfjaar van 2015 circa 100 keer toegeleid naar vervoersdiensten naar dagopvang. Dit betreft uitsluitend toeleiding naar zorg in natura.
4.5
Jeugdhulp zonder verblijf
Vanaf 2015 valt de gehele jeugdzorg onder verantwoordelijkheid van de gemeente. Jeugdhulp zonder verblijf wordt zowel uitgevoerd door het wijkteam als door andere zorgaanbieders. Gegevens over zorg uitgevoerd door de wijkteams staan in het hoofdstuk over de wijkteams.
42
De cijfers over jeugdhulp zonder verblijf, niet uitgevoerd door het wijkteam, zijn afkomstig van het CBS. Alle jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zijn vanaf 1 januari 2015 verplicht de gegevens bij het CBS aan te leveren. De cijfers die we hier presenteren zijn voorlopige cijfers, gebaseerd op gegevens van 90% van de aanbieders. Aantal jongeren en trajecten Bijna tweeduizend Amersfoortse jongeren ontvingen in het eerste kwartaal van 2015 begeleiding (jeugdhulp zonder verblijf), die niet werd uitgevoerd door een wijkteam. Het aantal trajecten ligt iets hoger dan het aantal jongeren dat deze zorg ontvangt. Dit is begrijpelijk omdat één jongere meerdere trajecten kan volgen. Tabel 10 Aantal jongeren en trajecten jeugdhulp zonder verblijf, niet uitgevoerd door het wijkteam22 Kwartaal 1, 2015 Niet uitgevoerd door het wijkteam Aantal jongeren Aantal trajecten
1.940 2.165
Toelichting: Vanwege andere afrondingssystematiek verschilt het cijfer aantal jongeren (1.940) van het cijfer zoals gepresenteerd in de ‘eerste half jaar sociaal domein – rapportage’ (1.950). Bron: CBS, bewerking O&S
Per type verwijzer Het CBS rapporteert behalve over aantal jongeren en trajecten ook wie de jongeren heeft doorverwezen. Van alle trajecten jeugdhulp zonder verblijf, niet uitgevoerd door het wijkteam, is ruim de helft verwezen door de huisarts. Bijna 300 trajecten zijn doorverwezen via de gemeentelijke toegang, zoals het wijkteam en andere gemeentelijke organisaties. In circa een kwart van de trajecten is de verwijzer onbekend of is er geen verwijzer. De optie ‘onbekend’ betekent dat de jeugdhulp voor 1 januari 2015 is gestart. De optie ‘geen verwijzer’ wordt gebruikt voor jeugdhulp die vrij toegankelijk is.
22
Enkele cijfers van het CBS over aantallen jongeren en trajecten verschillen tussen tabellen (verschil maximaal 10). Het CBS rapporteert in haar eigen tabellen dezelfde verschillen. Voor deze monitor volgen wij die rapportage. Deze verschillen kunnen deels worden toegewezen aan afronding.
Tabel 11 Per type verwijzer het aantal trajecten jeugdhulp zonder verblijf, niet uitgevoerd door het wijkteam23 Kwartaal 1, 2015
43
Niet uitgevoerd door het wijkteam Gemeentelijk toegang Huisarts Jeugdarts Gecertificeerde instelling Medisch specialist Geen verwijzer Onbekend Totaal aantal trajecten
280 1.150 . 80 55 155 435 2.160
Toelichting: Het CBS rapporteert een ‘.’ als het cijfer onbekend is, onvoldoende betrouwbaar of geheim. Het CBS geeft de waarden 0 tot en met 7 weer als geheim om te voorkomen dat cijfers herleidbaar zijn tot individuen. Bron: CBS, bewerking O&S
Op dit moment zijn alleen nog de cijfers over het eerste kwartaal beschikbaar. Daarom is het nog niet mogelijk om een ontwikkeling waar te nemen in de omvang van de verwijzingen of een verschuiving naar type verwijzer.
23
Enkele cijfers van het CBS over aantallen jongeren en trajecten verschillen tussen tabellen (verschil maximaal 10). Het CBS rapporteert in haar eigen tabellen dezelfde verschillen. Voor deze monitor volgen wij die rapportage. Deze verschillen kunnen deels worden toegewezen aan afronding.
5.
Bescherming en veiligheid
44
Bij bescherming en veiligheid gaat het om huishoudens waar de veiligheid in het geding is. En er wordt opvang geboden als dat nodig is, maar het doel is wel om deze instroom te beperken. In dat kader zijn cijfers over aantallen cliënten van belang. Begin 2015 waren er circa 400 cliënten met beschermd wonen. In het eerste kwartaal van 2015 ontvingen circa 250 Amersfoortse jongeren jeugdhulp met verblijf, 300 jongeren jeugdbescherming en iets minder dan 100 jongeren hadden te maken met jeugdreclassering.
5.1
Inleiding
Achtergrond Als we het hebben over bescherming en veiligheid, dan gaat het om huishoudens waar de veiligheid in de thuissituatie in het geding is. Hier worden, in combinatie met ondersteuning, zo nodig drang- en dwangmaatregelen ingezet. En er wordt opvang geboden aan mensen die (tijdelijk) niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en beschermd wonen of opvang nodig hebben. Beleidsdoelen Doelstellingen bescherming en veiligheid: • Het realiseren een sluitende keten van zorg en maatschappelijke dienstverlening.
• • •
Bij huishoudens waar sprake is van een combinatie van zorg met dwang- en drangmaatregelen, werken we vanuit het principe 'een huishouden, een plan'. We beperken de instroom in de opvangvoorzieningen. We bestrijden huiselijk geweld en kindermishandeling daadkrachtig en treden op als de veiligheid van het kind in het geding is.
Omdat het doel is om de instroom in de opvangvoorzieningen te beperken, geven we in dit hoofdstuk onder andere cijfers over aantallen cliënten weer. Over huiselijk geweld en kindermishandeling zijn op het moment van het uitbrengen van deze monitor nog geen betrouwbare gegevens beschikbaar.
45
5.2
Beschermd wonen
Voor beschermd wonen presenteren we gegevens over de stand op 1 januari en op 1 juli evenals over de toeleiding via het wijkteam. Sinds 1 januari moet men naar het wijkteam om een indicatie voor beschermd wonen aan te vragen. Indicaties die voor die tijd zijn afgegeven lopen door (voor maximaal 5 jaar). De registraties voor beschermd wonen bevatten nog onzuiverheden. Zodoende zijn aantallen afgerond op 50-tallen. De gegevens moeten als indicatief worden beschouwd. Standgegevens Op 1 januari 2015 waren er circa 400 Amersfoortse cliënten met beschermd wonen. De meerderheid van deze cliënten ontvangt de zorg in natura. Circa 100 cliënten ontvangen een PGB voor beschermd wonen en dit aantal blijft in het eerste halfjaar van 2015 ongeveer gelijk. Het aantal voorzieningen is voor zorg in natura beduidend hoger dan het aantal unieke cliënten. Dit betreft veel overlap in producten, zoals cliënten die als onderdeel van het beschermd wonen dagbesteding ontvangen. Het aantal unieke cliënten is voor beschermd wonen zodoende informatiever dan het aantal voorzieningen. Tabel 12
Aantal voorzieningen en cliënten beschermd wonen, zorg in natura en PGB
Zorg in natura PGB Totaal
Peildatum, 01-01-2015 Aantal Aantal unieke voorzieningen cliënten 500 300 100 100 600 400
Peildatum, 01-07-2015 Aantal Aantal unieke voorzieningen cliënten . . 100 100 . .
Toelichting: aantallen zijn afgerond op 50-tallen. Gegevens over zorg in natura op 1 juli 2015 zijn niet bekend. Bron: Vektis en zorgadministratie GWS, bewerking O&S
Toeleiding via wijkteam Behalve standgegevens zijn er ook gegevens bekend over de toeleiding naar beschermd wonen via het wijkteam. De wijkteams hebben in het eerste halfjaar van 2015 voor zowel zorg in natura als PGB enkele tientallen keren toegeleid naar de specialistische zorgvorm beschermd wonen. Er wordt dus relatief veel gebruik gemaakt van PGB’s voor beschermd wonen.
Tabel 13
Toeleiding naar beschermd wonen via het wijkteam, zorg in natura en PGB
Zorg in natura PGB
Eerste halfjaar, 2015 <50 <50
Toelichting: aantallen zijn afgerond op 50-tallen. Vanwege andere afrondingssystematiek verschillen deze cijfers van het cijfer zoals gepresenteerd in de ‘eerste half jaar sociaal domein – rapportage’ (In de rapportage over het eerste half jaar werd er afgerond op 25). Bron: Mens Centraal, bewerking O&S
5.3
Jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering
46 Vanaf 2015 valt de gehele jeugdzorg onder verantwoordelijkheid van de gemeente. Een deel van deze jeugdzorg valt onder bescherming en veiligheid, zoals jeugdbescherming en jeugdreclassering. De cijfers over jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering, zijn afkomstig van het CBS. Alle jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zijn vanaf 1 januari 2015 verplicht de gegevens bij het CBS aan te leveren. De cijfers die we hier presenteren zijn voorlopige cijfers, gebaseerd op gegevens van 90% van de aanbieders. Aantal jongeren en trajecten Jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering komt beduidend minder vaak voor dan jeugdhulp zonder verblijf (zoals beschreven onder specialistische zorg). Jeugdhulp met verblijf Circa 250 Amersfoortse jongeren ontvingen in het eerste kwartaal van 2015 jeugdhulp met verblijf. Het aantal trajecten ligt iets hoger, maar dit is logisch aangezien één jongere meerdere trajecten kan volgen. Het blijkt dat het in meeste trajecten van jeugdhulp met verblijf gaat om pleegzorg. Bij pleegzorg kan de jongere (tijdelijk) niet bij de eigen ouder(s) wonen en wordt daarom opgevangen in een pleeggezin. Jeugdbescherming In Amersfoort ontvingen ongeveer 300 jongeren jeugdbescherming in het eerst kwartaal. De meerderheid van de jeugdbeschermingtrajecten betreft een ondertoezichtstelling. In circa 85 trajecten is sprake van voogdij. Jeugdreclassering Iets minder dan 100 jongeren (tussen 12 en 23 jaar) hadden het eerste kwartaal te maken met jeugdreclassering. Dit waren ook circa 100 trajecten. Vanwege de kleine aantallen is het niet mogelijk een verder onderscheid te maken in bijvoorbeeld gedwongen kader of vrijwillig.
Tabel 14 Aantal jongeren en trajecten jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering24 Kwartaal 1, 2015
47
Aantal jongeren Jeugdhulp met verblijf Jeugdbescherming Jeugdreclassering Aantal trajecten Jeugdhulp met verblijf Jeugdbescherming > ondertoezichtstelling > voogdij Jeugdreclassering
255 295 90 285 315 210 85 100
Vanwege andere afrondingssystematiek verschillen deze cijfers ‘aantal jongeren’ van de cijfers zoals gepresenteerd in de ‘eerste half jaar sociaal domein – rapportage’. Bron: CBS, bewerking O&S
Jeugdhulp met verblijf per type verwijzer Het CBS rapporteert voor jeugdhulp met verblijf ook wie de jongeren heeft doorverwezen.25 In bijna tweehonderd trajecten is de verwijzer onbekend. Dit betekent dat deze jeugdhulptrajecten al voor 1 januari 2015 zijn gestart. De overige trajecten zijn vooral verwezen door een gecertificeerde instelling. Voor circa vijftien trajecten is de huisarts de verwijzer. Tabel 15
Per type verwijzer het aantal trajecten jeugdhulp met verblijf26
Gemeentelijk toegang Huisarts Jeugdarts Gecertificeerde instelling Medisch specialist Geen verwijzer Onbekend Totaal aantal trajecten
Kwartaal 1, 2015 . 15 . 65 . . 190 280
Toelichting: Het CBS rapporteert een ‘.’ als het cijfer onbekend is, onvoldoende betrouwbaar of geheim. Het CBS geeft de waarden 0 tot en met 7 weer als geheim om te voorkomen dat cijfers herleidbaar zijn tot individuen. Bron: CBS, bewerking O&S
Vergelijking met 100.000+ gemeenten Het CBS rapporteert behalve over absolute aantallen jongeren en trajecten ook over het relatieve aandeel jongeren met jeugdhulp. Deze jeugdzorgcijfers kunnen we vergelijken met een selectie van 100.000+ gemeenten.27 24
Enkele cijfers van het CBS over aantallen jongeren en trajecten verschillen tussen tabellen (verschil maximaal 10). Het CBS rapporteert in haar eigen tabellen dezelfde verschillen. Voor deze monitor volgen wij die rapportage. Deze verschillen kunnen deels worden toegewezen aan afronding. 25 Het CBS rapporteert niet over de type verwijzer bij jeugdbescherming en jeugdreclassering. Dit is logisch aangezien jeugdbescherming door de rechter dwingend wordt opgelegd, en van jeugdreclassering alleen sprake is als een jongere is veroordeeld of wordt verdacht van een strafbaar feit. 26 Enkele cijfers van het CBS over aantallen jongeren en trajecten verschillen tussen tabellen (verschil maximaal 10). Het CBS rapporteert in haar eigen tabellen dezelfde verschillen. Voor deze monitor volgen wij die rapportage. Deze verschillen kunnen deels worden toegewezen aan afronding. 27 Het gemiddelde is berekend op basis van de 100.000+ gemeenten waarover in de tabellen van het CBS geen gegevens beschikbaar zijn over jeugdhulp zonder verblijf uitgevoerd door wijk- of buurtteam. Deze selectie is gekozen vanwege
In Amersfoort ontving in het eerste kwartaal van 2015 bijna 6% van de jongeren jeugdhulp. Dit is mogelijk een onderschatting van het werkelijke aandeel jongeren met jeugdhulp, omdat het CBS voor Amersfoort alleen rapporteert over jeugdhulp zonder verblijf niet uitgevoerd door het wijkteam en jeugdhulp met verblijf.28 In Amersfoort ontvangen in 2015 relatief minder jongeren jeugdhulp dan in andere 100.000+ gemeenten. Ook het aandeel jongeren met jeugdhulp met verblijf is in Amersfoort iets lager dan gemiddeld (0,6% respectievelijk 0,9%). Relatief weinig Amersfoortse jongeren hebben jeugdbescherming (zoals ondertoezichtstelling en voogdij): 0,7% tegenover gemiddeld 1,2% van de jongeren in de 100.000+ gemeenten. Het aandeel jongeren met jeugdreclassering is in Amersfoort vergelijkbaar met het gemiddelde.
48
Tabel 16 Jeugdhulp met verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering, Amersfoort en 100.000+ gemeenten
1,2
Jongeren met jeugdhulp 2 > jongeren met jeugdhulp met verblijf 2 Jongeren met jeugdbescherming 3 Jongeren met jeugdreclassering
Amersfoort Kwartaal 1, 2015 5,8% 0,6% 0,7% 0,4%
29
100.000+ gemeenten Kwartaal 1, 2015 6,7% 0,9% 1,2% 0,4%
Toelichting: 1 Onder jongeren met jeugdhulp valt jeugdhulp zonder verblijf niet uitgevoerd door het wijkteam en jeugdhulp met verblijf. Jeugdhulp zonder verblijf uitgevoerd door het wijkteam valt hier officieel ook onder, maar voor Amersfoort en de selectie van 100.000+ gemeenten zijn hierover geen gegevens beschikbaar in de tabellen van het CBS. 2 In percentage van alle jongeren t/m 17 jaar. 3 In percentage van alle jongeren van 12 t/m 22 jaar. Bron: CBS, bewerking O&S
5.4
Overige indicatoren bescherming en veiligheid
Huiselijk geweld Per 1 januari 2015 zijn verschillende organisaties samengevoegd in één samenwerkingsverband Samen Veilig Midden Nederland.30 Het heeft als werkgebied alle gemeenten in de provincie Utrecht, Weesp en Wijdemeren. Er wordt hulp geboden bij geweld in afhankelijkheidsrelaties. En het is voor iedereen die hulp nodig heeft: kinderen, volwassenen, ouderen, slachtoffers en plegers. Ook professionals kunnen terecht als zij op zoek zijn naar advies.
vergelijkbaarheid met Amersfoort (ook voor Amersfoort ontbreken deze gegevens in de CBS tabellen). De selectie (exclusief Amersfoort en G4) omvat de volgende gemeenten: Alkmaar, Apeldoorn, Arnhem, Breda, Delft, Dordrecht, Ede, Emmen, Enschede, Groningen, Haarlemmermeer, Leeuwarden, Maastricht, Westland, Zwolle. 28 Voor Amersfoort en de selectie van 100.000+ gemeenten zijn in de tabellen van het CBS geen gegevens beschikbaar over jeugdhulp zonder verblijf uitgevoerd door wijk- of buurtteam. Daarom is het aandeel jongeren met jeugdhulp mogelijk een onderschatting van de werkelijkheid. 29 Het gemiddelde is berekend op basis van de 100.000+ gemeenten waarover in de tabellen van het CBS geen gegevens beschikbaar zijn over jeugdhulp zonder verblijf uitgevoerd door wijk- of buurtteam. Deze selectie is gekozen vanwege vergelijkbaarheid met Amersfoort (ook voor Amersfoort ontbreken deze gegevens in de CBS tabellen). De selectie (exclusief Amersfoort en G4) omvat de volgende gemeenten: Alkmaar, Apeldoorn, Arnhem, Breda, Delft, Dordrecht, Ede, Emmen, Enschede, Groningen, Haarlemmermeer, Leeuwarden, Maastricht, Westland, Zwolle. 30 Het Advies en Meldpunt Kindermishandeling Utrecht, het Steunpunt huiselijk geweld Utrecht en het Steunpunt huiselijk geweld Eemland/Heuvelrug zijn samen verder gegaan als Veilig Thuis: het Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK). Dit maakt weer onderdeel uit van het bredere samenwerkingsverband Samen Veilig Thuis Midden-Nederland.
Doordat verschillende organisaties zijn samengevoegd sluiten de registraties van de verschillende onderdelen nog niet allemaal op elkaar aan. Vanwege de samenvoeging van organisaties heeft het CBS de betrokken instellingen uitstel gegeven voor aanlevering van gegevens. Deze zijn dus ook niet in deze monitor opgenomen. Crisisopvang jeugd Crisismeldingen met betrekking tot kinderen in Amersfoort worden in het Samenwerkingsverband Samen Veilig Midden Nederland opgepakt, maar ook voor een deel door de GGZ.31 Hierover geven cijfers wel voldoende een eenduidig beeld. Onderstaande tabel geeft weer de aantallen crisismeldingen in de eerste helft 2015.
49
Tabel 17
Crisisopvang jeugd Amersfoort en regio Eemland
Samen Veilig Midden Nederland GGZ Totaal
Amersfoort Eerste halfjaar, 2015 60 . .
Regio Eemland Eerste halfjaar, 2015 103 21 124
Bron: GGZ en kwartaalrapportages Samen Veilig Midden Nederland
Hulpvragen wijkteams met veiligheidsrisico Wijkteams registreren een signaal als zij zich zorgen maken over de veiligheid. Zij registreren dan een zogenaamd ‘veiligheidsrisico’ bij die hulpvraag. De wijkteams maken deze inschatting bij aanvang van de hulpvraag: het is dus een momentopname. Tot op heden wordt dit veiligheidsrisico nog niet consequent geregistreerd door de wijkteams. Zodoende is voor de meeste hulpvragen (circa 4000) onbekend of er een veiligheidsrisico is. Aannemelijk is echter dat wijkteammedewerkers in geval van een veiligheidsrisico dit vaak wel zullen registreren en het juist niet doen als er geen risico is. Vanwege bovenstaande kanttekening moeten de cijfers over veiligheidsrisico’s als indicatief worden beschouwd. In 2015 is tot 17 september over wat minder dan 50 hulpvragen een veiligheidsrisico geregistreerd. In ongeveer zeshonderd hulpvragen hebben wijkteams geregistreerd dat er geen veiligheidsrisico’s zijn. Verwijsindex risicojongeren (VIR) Amersfoort is als gemeente binnen de regio Eemland betrokken bij de verwijsindex risicojongeren (VIR). Deze verwijsindex is een landelijk systeem voor risicomeldingen. Het doel is om verschillende professionals (bijvoorbeeld hulpverleners, leerkrachten, gemeente) die zich zorgen maken om dezelfde jongere bij elkaar te brengen. Als een professional een risico signaleert bij een jongere tot 23 jaar, dan kunnen zij dit in de VIR melden. Als andere professionals over dezelfde jongere meldingen hebben gedaan, dan ontstaat er een match. De diverse professionals nemen vervolgens contact met elkaar op om te overleggen over de beste aanpak en om de hulpverlening af te stemmen. De cijfers over de VIR zijn nog niet betrouwbaar genoeg om over te rapporteren. Dit omdat de wijkteams begin 2015 het instrument te vaak (onterecht) inzetten en dit het beeld vertekent. Over de inzet van de VIR zijn procesafspraken gemaakt met de wijkteams en in 2016 zal hierover in de monitor wel gerapporteerd kunnen worden.
31
Voor jeugd geldt dat de samenvoeging van organisaties organisatorisch minder wijzigingen in registraties teweeg heeft gebracht. Hierdoor geven cijfers uit kwartaalrapportages van Samen Veilig Midden Nederland over aantallen crisisopvang wel een voldoende eenduidig beeld.
6.
Werk en inkomen
50
De participatiewet betreft zowel bestaande taken (bijstand) als nieuwe taken die gericht zijn op het aan het werk krijgen en houden van mensen met een arbeidsbeperking (Wajong en Wsw). Doelen zijn om mensen met een (grotere) afstand tot de arbeidsmarkt in een beschermde omgeving te laten werken, om instroom in de bijstand te beperken en uitstroom te bevorderen en om een financieel vangnet te bieden voor mensen die dit nodig hebben. In dit kader zijn cijfers over cliëntaantallen van belang. In totaal werd er het eerste half jaar van 2015 aan 2950 huishoudens een bijstanduitkering verstrekt. Het gaat hierbij om 3350 personen die onderdeel uitmaakten van deze huishoudens. Dat zijn 150 uitkeringen meer dan in dezelfde periode vorig jaar. Op 1 januari 2015 hadden 940 Amersfoorters een Wsw-dienstverband. Dit zal de komende jaren afnemen, doordat er geen nieuwe mensen meer in kunnen stromen in deze regeling. Op de peildatum 25 september 2015 volgden circa 1700 Amersfoorters een re-integratietraject. De ontwikkeling die cliënten maken richting de arbeidsmarkt meten we op de re-integratieladder. Van de cliënten die minimaal een jaar op de re-integratieladder staan, is 50% gestegen. Verder participeert zo’n 60% van de cliënten door inkomen uit werk te genereren (bijstandsgerechtigden met een parttime baan), door actief te zijn in de maatschappij (bijvoorbeeld als vrijwilliger), of door bezig te zijn met een re-integratietraject.
In het eerste halfjaar van 2015 waren er 681 hulpvragen voor een schuldregeling. In 2015 is 78% van de afgeronde trajecten succesvol afgerond.
6.1
51
Inleiding
Achtergrond Als we het hebben over werk en inkomen, dan gaat het over de uitvoering van de Participatiewet. Werk en Inkomen is een bestaande taak van de gemeente die nu onderdeel is geworden van het Sociaal Domein. De afdeling Werk en Inkomen beweegt mee in het Sociaal Domein door o.a. de samenwerking met de wijkteams en het maatschappelijk veld en de uitvoering in het loket Werk Inkomen en Zorg. Daarnaast wordt op onderdelen intensief regionaal samengewerkt. Daar waar we in het Sociaal Domein breed spreken over een ‘overgangsjaar en leerjaar’ geldt dit niet voor de bestaande taken van Werk en Inkomen. De Participatiewet is immers niet “geheel” nieuw, hij vervangt de Wet werk en bijstand (Wwb) en is aangevuld met regels om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen en te houden. Arbeidsbeperkten die nu onder de Participatiewet vallen, konden voorheen een beroep doen op de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Sinds de invoering van de Participatiewet zijn deze regelingen voor nieuwe instroom gesloten. We hebben daardoor een bredere doelgroep gekregen en een nieuwe verantwoordelijkheid als het gaat om o.a. de banenafspraak uit het Sociaal akkoord32. In het hoofdstuk over financieel vangnet en eigen bijdragen komt het minimabeleid aan de orde. Beleidsdoelen Voor werk en inkomen zijn de volgende doelstellingen: • Mensen met een (grotere) afstand tot de arbeidsmarkt kunnen met ondersteuning of, indien nodig in een beschermde omgeving, zinvol werk doen. • We voeren de gemeentelijke taken uit die voortvloeien uit het ‘Sociaal Akkoord’ met de rijksoverheid • We richten ons op de preventie en aanpak van fraude • We bieden een vangnet • We hebben een sluitende aanpak voor alle kwetsbaren in Amersfoort In dit hoofdstuk geven we cijfers weer over het aantal cliënten die vallen onder de Participatiewet, de mensen met een (grotere) afstand tot de arbeidsmarkt. Hierbij maken we onderscheid tussen het aantal cliënten met een bijstandsuitkering, cliënten met een dienstverband binnen de sociale werkvoorziening en het aantal cliënten met Wajong. Daarnaast geven we aan in hoeverre de afstand tot de arbeidsmarkt zich ontwikkelt voor cliënten met een re-integratietraject. Tot slot geven we weer in hoeverre Amersfoorters gebruik maken van schuldhulpverlening.
6.2
Bijstand
In het eerste half jaar van 2015 hadden bijna 3400 Amersfoorters een bijstanduitkering.33 In totaal werden er 2950 bijstanduitkeringen verstrekt. Het aantal uitkeringen is hoger dan het aantal personen, omdat een uitkering op huishoudenniveau is. Het aantal uitkeringen is toegenomen vergeleken met dezelfde periode in 2014 toen er sprake was van 2800 bijstanduitkeringen.
32
Hiervoor moeten door werkgevers (in het bedrijfsleven en bij de overheid) tot 2026 125.000 extra banen gecreëerd worden. 33 Bij bijstand is er altijd sprake van na-ijleffecten. Daarom zijn de bijstandscijfers voorlopige cijfers.
De eerste zes maanden van dit jaar zijn circa 450 uitkeringen de bijstand ingestroomd. De instroom in de bijstand is dit jaar lager dan de instroom in de eerste helft van 2014 (destijds 500 uitkeringen). In het eerste halfjaar van 2015 zijn ruim 350 Amersfoortse cliënten uitgestroomd uit de uitkering. Dit is vergelijkbaar met dezelfde periode vorig jaar.
52
Aanvullend op de instroom kan ook worden gekeken welk aandeel bijstanduitkeringen is voorkomen ten opzichte van de aanmeldingen. Op drie manieren kan een uitkering worden voorkomen. Allereerst doordat de cliënt de aanvraag intrekt of de klantmanager de aanvraag afwijst. Daarnaast is er een preventief filter door de inzet van een traject van Arbeidsintegratie (via WorkFast begeleiding bij het actief solliciteren). Tot slot kan het Jongerenloket worden ingezet om terug te keren naar het onderwijs en daarmee een uitkering te voorkomen. Met behulp van deze drie onderdelen zijn in het eerste halfjaar bijna de helft van de uitkeringen voorkomen ten opzichte van de aanmeldingen. Bij uitstroom zijn cijfers over uitstroom naar regulier werk en snel uitstromen ook van belang. Een deel van de cliënten die uitstroomt, stroomt uit naar regulier werk.34 De uitstroom naar regulier werk is in het eerste halfjaar van 2015 toegenomen ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar: 41% in 2015 tegenover 31% in 2014. Het aandeel snelle uitstroom is vrijwel gelijk gebleven. Net als vorig jaar is ruim 50% van de uitstroom gerealiseerd door mensen die minder dan een jaar een uitkering nodig hadden. Tabel 18
Bijstand Eerste halfjaar, 2015
Aantal cliënten en uitkeringen Aantal personen met bijstand Aantal uitkeringen bijstand Instroom Instroom cliënten bijstand <65 jaar Aandeel voorkomen uitkeringen bijstand t.o.v. aanmeldingen Uitstroom Totale uitstroom uitkering Aandeel uitstroom naar regulier werk Aandeel snelle uitstroom (binnen 12 maanden na instroom)
3350 2950 450 49% 350 41% 54%
Toelichting: aantallen zijn afgerond op 50-tallen. Bron: SZ Zomerrapportage 2015, bewerking O&S
6.3
Wet sociale werkvoorziening
Op 1 januari 2015 hadden 940 Amersfoorters een Wsw-dienstverband. Sinds 1 januari 2015 is de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) gesloten voor nieuwe instroom. Voor de huidige Wsw-ers met een vast dienstverband verandert er niets. Mensen met een Wsw-indicatie die eind 2014 nog op de wachtlijst stonden, vallen vanaf 2015 onder re-integratie via de Participatiewet. Het aantal mensen in de Wsw zal hierdoor in de komende decennia door natuurlijk verloop geheel worden afgebouwd. Tussen 1 januari en 1 juli is al een lichte daling in het aantal mensen met Wsw zichtbaar. In het eerste halfjaar van 2015 waren er 787 Amersfoortse Wsw-werkenden. Dit betreft het aantal arbeidsjaren, dus niet het aantal mensen. Het aantal arbeidsjaren ligt lager dan het aantal mensen 34
Behalve uitstroom naar regulier werk kunnen mensen vanuit de bijstand ook uitstromen doordat zij een opleiding gaan volgen en een beroep kunnen doen op studiefinanciering. Ook het vinden van een partner met inkomen, een verhuizing, overlijden, of het bereiken van de AOW-leeftijd kunnen redenen voor uitstroom zijn.
met Wsw, omdat veel Wsw-ers niet fulltime werken. In het eerste halfjaar van 2014 was nog sprake van 810 Wsw-werkenden. Ook hier is dus al enige afname zichtbaar, doordat de instroom in de Wsw is gesloten. Tabel 19
Wet sociale werkvoorziening (Wsw)
Aantal mensen met Wsw-dienstverband Aantal Wsw-werkenden (arbeidsjaren)
Peildatum, 01-01-2015 Peildatum, 01-07-2015 940 921 Eerste halfjaar, 2015 787
Toelichting: het aantal Wsw-werkenden betreft het aantal arbeidsjaren, dus niet het aantal mensen. Bron: Amfors (aantal mensen met Wsw-dienstverband), SZ Zomerrapportage 2015 (aantal Wsw-werkenden (arbeidsjaren)), bewerking O&S
53 6.4
Plaatsingen arbeidsbeperkten
Sinds 1 januari 2015 is de Wajong gesloten voor nieuwe instroom. Mensen die anders een beroep op de Wajong hadden kunnen doen, vallen nu onder de Participatiewet. De Wajong blijft bestaan voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn en voor mensen die al in de Wajong zaten. Zij vallen onder het UWV. Vanuit het sociaal akkoord zijn er afspraken gemaakt voor het plaatsen van arbeidsbeperkten. Dit pakt Amersfoort samen met de regio35 op. Tot 1 september heeft het Werkgeversservicepunt in opdracht van de 7 gemeenten en het UWV een kleine 80 arbeidsbeperkten geplaatst in de regio. Ruim 70 hiervan zijn geplaatst vanuit de Wajong en zo’n 5 vanuit de bijstand. Het wordt regionaal opgepakt, maar tot 1 september betrof het zo’n 40 Amersfoorters vanuit de Wajong en zo’n 5 vanuit de bijstand. Daarnaast zijn er nog ongeveer 20 plaatsingen geweest die via de afdelingen arbeidsintegratie van de diverse gemeenten en de re-integratiebureaus die door het UWV voor de begeleiding van Wajongers worden ingehuurd. Veruit de meeste plaatsingen waren in het bedrijfsleven. Tabel 20
Plaatsingen arbeidsbeperkten
Aantal plaatsingen vanuit Wajong Aantal plaatsingen vanuit bijstand Totaal
Regio 70 5 80
2015, tot 1 september Amersfoort 40 5 45
Toelichting: aantallen zijn afgerond. Bron: Gemeente Amersfoort, bewerking O&S
6.5
Re-integratie en participatie
Op de peildatum 25 september 2015 volgen circa 1700 Amersfoorters een re-integratietraject. Hieronder vallen ook de WorkFast deelnemers die gedurende een periode van maximaal 3 maanden 40 uur per week solliciteren, en hierbij twee tot drie keer per week worden gezien. De ontwikkeling die cliënten maken richting de arbeidsmarkt meten we op de re-integratieladder. Deze ladder heeft 9 treden en maakt beweging zichtbaar in een re-integratietraject. Van de cliënten die minimaal een jaar op de re-integratieladder staan, is 50% gestegen. Dit is een toename ten opzichte van 2014; toen steeg 43% van de cliënten op de re-integratieladder. Meer mensen hebben dit jaar een stap op de weg richting de arbeidsmarkt gezet. 35
Baarn, Bunschoten, Leusden, Nijkerk, Soest en Woudenberg
Behalve stijging op de re-integratieladder kijken we ook naar de participatie van cliënten. Een deel van de cliënten is (nu) niet in staat zijn om te werken. Zij zijn daarvan dan ook (tijdelijk) ontheven. Een aantal van deze cliënten participeert ondanks de ontheffing. Voor iedere cliënt geldt in principe “doen wat je kunt”. Doordat dit in 2015 voor het eerst wordt gemeten, is nog niet van alle cliënten in beeld of zij participeren. Volgens de eerste cijfers lijkt circa 60% van de cliënten te participeren. Zij participeren doordat zij werken (bijstandsgerechtigden met een parttime baan), actief zijn in de maatschappij (bijvoorbeeld als vrijwilliger), of bezig zijn met een re-integratietraject. Tabel 21
54
Re-integratie en participatie
Aantal cliënten in re-integratietraject Cliënten die stijgen op de re-integratieladder Aandeel participerende cliënten
Peildatum, 25-09-2015 1.700 Eerste halfjaar, 2015 50% 60,4%
Toelichting: het aantal cliënten in re-integratietraject is het aantal cliënten met een traject (circa 2000) minus het aantal cliënten met dagbesteding (circa 300). Dit aantal is afgerond op 50-tallen. Bron: Dashboard SZ Amersfoort, SZ Zomerrapportage 2015, bewerking O&S
6.6
Schuldhulpverlening
In het eerste halfjaar van 2015 liepen er 681 hulpvragen voor een schuldregeling. In 201536 is 78% van de afgeronde trajecten succesvol afgerond. Een traject is succesvol afgerond als er sprake is van finale kwijting (bij minnelijke schuldregeling) dan wel schone lei (bij wettelijke schuldregeling/WSNP). De overige trajecten (22%) is niet succesvol afgerond, bijvoorbeeld door terugval in schulden. Tabel 22
Schuldhulpverlening
Aantal hulpvragen Schuldregeling succesvol afgerond
Eerste halfjaar, 2015 681 78%
Bron: SZ Zomerrapportage 2015, bewerking O&S
36
Het percentage uit 2015 wordt berekend door de in 2013, 2014 en in het eerste halfjaar van 2015 succesvol afgeronde trajecten te delen op het totaal in die jaren afgeronde trajecten.
7.
Minimabeleid en eigen bijdrage
55
Inwoners die niet zelfstandig in hun inkomen kunnen voorzien of bijzondere kosten hebben in verband met bijzondere omstandigheden komen in aanmerking voor het financiële vangnet. Dit omvat gemeentelijke bijdrage in premie voor zorgverzekering, geen eigen bijdrage voor zorgkosten bij een laag inkomen en bijzondere bijstand / maatwerkvangnet / meerkostenregeling. Van de collectieve zorgverzekering voor minima maken zo’n 2950 personen gebruik. Van bijzondere bijstand maken half oktober zo’n 3250 huishoudens gebruik. Het maatwerkvangnet betrof tot half september een kleine 50 personen. Van de meerkostenregeling maakten de eerste helft van 2015 minder dan 10 personen gebruik. Hoeveel huishoudens geen eigen bijdrage hoefden te betalen gezien hun inkomen is nog niet bekend.
7.1
Inleiding
Achtergrond Inwoners die niet zelfstandig in hun inkomen kunnen voorzien of bijzondere kosten hebben in verband met bijzondere omstandigheden (zoals een chronische ziekte of een handicap of die
onvoldoende kunnen participeren in de samenleving) komen in aanmerking voor het financiële vangnet.37 Het zorggerelateerde financiële vangnet omvat: • gemeentelijke bijdrage in de premie zorgverzekering voor lage inkomens • bijzondere bijstand / maatwerkvangnet / meerkostenregeling • geen eigen bijdrage voor zorgkosten bij een laag inkomen
56
Beleidsdoelen De doelstelling van het eigen bijdragebeleid is om mensen met de laagste inkomens compensatie te bieden voor zorgkosten. Aanvullend is de inzet van het financiële gemeentelijke vangnet. Dit is gericht op financiële steun in bijzondere gevallen, waarbij het € 0 eigen bijdrage beleid en/of de collectieve zorgverzekering niet (geheel) voldoet. Met het financieel vangnet willen we minima in bijzondere omstandigheden financieel tegemoet komen als dat nodig is.38
7.2
Collectieve zorgverzekering
De gemeente biedt een collectieve zorgverzekering aan voor burgers met lage inkomens. Er zijn drie pakketten, waarvan het derde, meest uitgebreide pakket gericht is op vergoeding van hoge en gestapelde zorgkosten. In totaal maken half oktober 2015 zo’n 2950 personen gebruik van de collectieve zorgverzekering. Van het meest uitgebreide pakket dat gericht is op vergoeding van hoge en gestapelde zorgkosten maken zo’n 500 personen gebruik.
7.3
Vangnetten: bijzondere bijstand, maatwerkvangnet en meerkostenregeling
Er is een financieel vangnet van toepassing voor minima. Naast bijzondere bijstand, wat wettelijk geregeld is, is er in Amersfoort het maatwerk vangnet voor minima die buiten de bijzondere bijstand vallen, maar wel financiële ondersteuning nodig hebben. Dit wordt gefinancierd vanuit het minimabeleid. Verder is er de meerkostenregeling voor minima met medische meerkosten. Deze drie regelingen zijn communicerende vaten. Dit wordt in Amersfoort in 2016 een vangnet, maar omdat dit in 2015 nog niet zo was, beschrijven we de verschillende regelingen in deze monitor nog apart. Bijzondere bijstand De bijzondere bijstand is een uitkering waarmee mensen met een laag inkomen niet-alledaagse kosten kunnen betalen (zogenaamde ‘bijzondere kosten’, dus geen ‘normale kosten’ als boodschappen en huur). De kosten moeten noodzakelijk zijn en niet door een andere regeling worden vergoed. Voorbeelden van bijzondere bijstand zijn: kosten voor bewindvoering, kosten voor inrichting / huisraad, en de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand. In het eerste halfjaar van 2015 is ruim 4600 keer bijzondere bijstand toegekend. Iemand kan meerdere toekenningen krijgen. Het aantal huishoudens met bijzondere bijstand is dus lager dan het aantal toekenningen. Op de peildatum 12 oktober 2015 hadden circa 3250 huishoudens bijzondere bijstand.
37 38
Voor meer informatie over het financiële vangnet, zie ‘Eerste half jaar sociaal domein – rapportage’. Zie het rapport ‘Zicht op Nieuwe Armoede’ van het Geldloket voor meer informatie over armoede door de crisis
Maatwerk vangnet Tot half september 2015 maakten 47 personen gebruik van het maatwerkvangnet. Van hen maakten 10 hier gebruik van op basis van zorgkosten en de overige 37 kwamen in verband met overige financiële redenen voor dit vangnet in aanmerking. Totaal werd er tot half september ruim €16.500,- uitgekeerd. Gemiddeld ging het dus om een uitgekeerd bedrag van zo’n €350,-. Bij zorggerelateerde uitkeringen lag het gemiddelde bedrag (€440,-) wat hoger dan bij de overige uitkeringen (€330,-).
57
Meerkostenregeling De meerkostenregeling is een regeling die wordt verstrekt aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verbandhoudende meerkosten hebben en die een inkomen hebben van minder dan 120% bijstandsnorm. Het doel is om de participatie en zelfredzaamheid te ondersteunen. Dit zijn kosten voor bijvoorbeeld sportvoorzieningen, saneren woning, verhuiskostenvergoeding en huurderving Van de meerkostenregeling maakten de eerste helft van 2015 minder dan tien personen gebruik. Dit wil niet zeggen dat er zo weinig inwoners zijn met (medische) meerkosten, maar deels kunnen de mensen met medische meerkosten ook recht hebben op bijzondere bijstand of het maatwerkvangnet, waardoor ze geen beroep hoefden te doen op de meerkostenregeling. Of de mensen behoren vanwege te hoge inkomsten niet tot de doelgroep.
7.4
Eigen bijdrage
Geen eigen bijdrage De gemeente stelt de eigen bijdrage in de kosten voor ambulante zorg op € 0 bij een laag inkomen. Hierbij wordt uitgegaan van een inkomen tot 120% van het minimum niveau en geen vermogen boven een bepaalde grens. Hiermee worden hoge kosten voor zorg bij een laag inkomen en bij stapeling van zorgkosten in belangrijke mate gecompenseerd. De kosten voor de gemeente van het € 0 eigen bijdrage beleid zijn nog niet bekend. De raming bedraagt € 1,2 miljoen op jaarbasis. Opgelegde en geïnde eigen bijdragen Over het innen van eigen bijdragen zijn afspraken gemaakt met het CAK, de instantie die de eigen bijdragen int. In oktober 2015 is het opgelegde bedrag over de eerste zes maanden van 2015 zo’n €885.500,- en is er zo’n €820.500,- door het CAK geïnd. Naar verwachting zal het verschil tussen geïnd en opgelegd over het eerste half jaar kleiner worden, omdat er een vertraging zit tussen het ontvangen van een factuur en de betaling hiervan. Zo is voor januari 2015 een kleine 97% van het opgelegde geld geïnd, terwijl dit voor juni 2015 ruim 83% is. Verder zal het totale opgelegde bedrag naar verwachting hoger worden. Want het CAK geeft aan dat niet alle WMO-zorgaanbieders hun productie melden bij het CAK. Dit blijkt vooral te gelden voor cliënten met nieuwe WMO-zorg, namelijk individuele begeleiding, dagbesteding, persoonlijke verzorging, kortdurend verblijf en beschermd wonen. Dit leidt ertoe dat cliënten vertraagd een factuur ontvangen van het CAK voor de inning van de eigen bijdrage en dat deze facturen flink op kunnen lopen voor cliënten. In de begroting staat een bedrag van € 2.551.200 voor inkomsten aan eigen bijdrage. Dit is hetzelfde bedrag wat in 2014 begroot was voor huishoudelijke hulp en wmo ‘oud’. Voor de nieuwe producten zijn geen inkomsten eigen bijdrage begroot. Als er het tweede half jaar net zoveel opgelegd wordt als het eerste half jaar, zit er een behoorlijk gat tussen begrote eigen bijdragen en daadwerkelijk opgelegd en geïnd. Dit komt enerzijds doordat niet
alle aanbieders hun productie melden en anderzijds door het gewijzigde minimabeleid. Hierdoor hoeven minder huishoudens een eigen bijdrage te betalen.
58
8.
Achtergrondgegevens en voorspellers zorggebruik
59 Naast de cijfers over de verschillende onderdelen van het Sociaal Domein, zijn er ook andere gegevens belangrijk om te monitoren. Het gaat om achtergrondgegevens die bepaalde ontwikkelingen mogelijk kunnen verklaren. Het betreft cijfers over leeftijdsopbouw, huishoudensamenstelling, inkomen, gezondheid en redzaamheid. Daarnaast zijn er indicatoren die het toekomstige zorggebruik (mede) kunnen voorspellen. Dit betreft cijfers over voortijdig schoolverlaten, werkloosheid, overgewicht, kinderen met kans op armoede en jeugdige verdachten. Dit zijn grotendeels de achtergrondgegevens en voorspellers uit de landelijke monitor sociaal domein.
8.1
Inleiding
Achtergrond Naast de cijfers over de verschillende onderdelen van het Sociaal Domein, zijn er ook andere gegevens belangrijk om te monitoren. In de landelijke Gemeentelijke monitor sociaal domein zijn indicatoren opgenomen die mogelijk verschillen tussen steden en/of wijken kunnen verklaren. Het gaat hier om indicatoren als huishoudensamenstelling en de gezondheid van burgers. Ook bevat de landelijke monitor verschillende indicatoren die een beeld kunnen geven van de zorgbehoefte in de toekomst. Deze indicatoren zouden dus het zorggebruik moeten kunnen voorspellen. Dit hoofdstuk geeft deze indicatoren weer. Waar mogelijk vergelijken we Amersfoort met ‘sterk stedelijke’ gemeenten.39 Hiermee sluiten we aan bij de landelijke monitor. Nog niet alle gegevens zijn vanuit de landelijke monitor beschikbaar. Zo zullen op termijn ook de gevolgen voor de kosten en het aantal cliënten binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) in beeld worden gebracht. De veranderingen binnen de WMO en Jeugdzorg kunnen hier gevolgen voor hebben.
39
‘Sterk stedelijk’ wordt in de landelijke monitor gedefinieerd als een gebied met een omgevingsadressendichtheid groter of gelijk aan 1500 en kleiner dan 2500 adressen per vierkante kilometer. Dit zijn 72 gemeenten, waaronder Amersfoort.
8.2
Achtergrondgegevens
Leeftijd Jongeren tot 18 jaar vormen een kwart (24%) van de Amersfoortse bevolking. Bijna tweederde van de bevolking bestaat uit volwassenen tussen de 18 en 67 jaar. Ongeveer één op de tien Amersfoorters is 68 jaar of ouder; 3% is zelfs 80 jaar of ouder. Figuur 8
Leeftijd inwoners
7%
3%
60
24%
22% 6%
38%
0-17 jaar 24-49 jaar 68-79 jaar
18-23 jaar 50-67 jaar 80 jaar en ouder
Toelichting: peildatum 1 januari 2015. Bron: GBA, bewerking O&S
Huishoudensamenstelling In Amersfoort zijn de meeste huishoudens (38%) meerpersoonshuishoudens met kinderen. Dit zijn paren met kinderen en eenoudergezinnen. Bijna evenveel huishoudens (36%) bestaan uit één persoon (‘eenpersoonshuishouden’). Ongeveer een kwart (26%) zijn meerpersoonshuishoudens zonder kinderen, zoals paren zonder kinderen en overige huishoudens. In vergelijking met sterk stedelijke gemeenten zijn er in Amersfoort relatief iets meer meerpersoonshuishoudens met kinderen. Tabel 23
Samenstelling huishoudens
Eenpersoonshuishouden Meerpersoonshuishouden met kinderen Meerpersoonshuishouden zonder kinderen Bron: CBS via Gemeentelijke monitor sociaal domein, bewerking O&S
Amersfoort 36% 38% 26%
Peildatum, 01-01-2014 Sterk stedelijk 38% 34% 29%
Inkomens Ruim één op de drie Amersfoortse huishoudens had in 2013 een laag inkomen.40 Ongeveer een kwart van de huishoudens had een hoog inkomen. Amersfoort kent relatief meer huishoudens met een hoog inkomen, en minder met een laag inkomen, in vergelijking met sterk stedelijke gemeenten. Tabel 24
Inkomens huishoudens Amersfoort 36% 24%
Huishoudens met laag inkomen Huishoudens met hoog inkomen
Peildatum, 01-01-2013 Sterk stedelijk 41% 17%
Bron: CBS via Gemeentelijke monitor sociaal domein, bewerking O&S
61
Gezondheid en redzaamheid Via de GGD GHOR zijn in de gemeentelijke monitor sociaal domein vijf indexcijfers gepresenteerd: mentale gezondheid, lichamelijke gezondheid, sociale omgeving, zelfredzaamheid en samenredzaamheid. In de bijlage staat een uitgebreide beschrijving van deze indexcijfers. Deze cijfers helpen om inzicht te krijgen in de gezondheid en redzaamheid van Amersfoortse burgers, zowel volwassenen (19-64 jaar) als ouderen (65+’ers). Amersfoort De verschillen in indexcijfers tussen volwassenen (19-64 jaar) en ouderen (65+) lijken over het algemeen relatief klein. Volwassenen scoren iets gunstiger op lichamelijke gezondheid, wat wellicht komt doordat ouderen waarschijnlijk vaker te maken zullen hebben met meerdere chronische aandoeningen en beperkingen aan gehoor, zicht en/of mobiliteit.41 Op alle andere indexcijfers scoren Amersfoortse ouderen iets gunstiger dan volwassenen. Ouderen blijken vooral relatief gunstig te scoren op de mentale gezondheid (gedefinieerd door matige en ernstige psychische klachten). Dit betekent overigens niet dat er geen problemen hoeven te zijn met de mentale gezondheid van ouderen, maar dat deze problemen relatief minder groot zijn dan onder volwassenen. Vergelijking met sterk stedelijk gebied Amersfoort lijkt wat betreft gezondheid en redzaamheid van burgers over het algemeen vergelijkbaar met andere gemeenten in sterk stedelijk gebied. Wat wel zichtbaar is, is dat in Amersfoort volwassenen iets gunstiger scoren op lichamelijke gezondheid, terwijl dit in sterk stedelijk gebied juist de ouderen zijn. Daarnaast lijkt de mentale gezondheid van Amersfoortse volwassenen ongunstiger dan gemiddeld in sterk stedelijke gemeenten. Op dit moment geeft de landelijke monitor nog onvoldoende inzicht in de constructie van de indexcijfers. Hierdoor is het niet mogelijk om een verklaring te geven voor dit verschil in mentale gezondheid. Tabel 25
Indexcijfers gezondheid en redzaamheid, 2012
Mentale gezondheid Lichamelijke gezondheid Sociale omgeving Zelfredzaamheid Samenredzaamheid
19-64 jaar 23 46 30 45 47
Amersfoort 65+ 44 43 37 48 51
19-64 jaar 38 41 33 41 45
Sterk stedelijk 65+ 44 46 35 43 50
Toelichting: De indexcijfers staan op een schaal van 1 tot 100 ( 1= het minst gunstig, 100 = het meest gunstig). De indexcijfers bestaan uit samengestelde indicatoren. Zie bijlage voor uitgebreide beschrijving indexcijfers. Bron: GGD Gezondheidsmonitor via Gemeentelijke monitor sociaal domein, bewerking O&S
40 41
Zie bijlage voor uitgebreidere definitie laag en hoog inkomen. Dit zijn de indicatoren waaruit het indexcijfer lichamelijke gezondheid is opgebouwd.
8.3
Voorspellers zorggebruik
Voortijdig schoolverlaten In het schooljaar 2013-2014 stond bijna 2% van alle leerlingen op het voortgezet onderwijs en middelbaar onderwijs (mbo) geregistreerd als voortijdig schoolverlater. Dit zijn jongeren (tot 23 jaar) die het onderwijs hebben verlaten en niet in het bezit zijn van een startkwalificatie. Het aandeel voortijdig schoolverlaters is vergelijkbaar met andere gemeenten in sterk stedelijk gebied. Tabel 26
62
Voortijdig schoolverlaters
Voortijdig schoolverlaters (voortgezet onderwijs + mbo)
Schooljaar 2013-2014 Sterk stedelijk 2,2%
Amersfoort 1,9%
Bron: Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) via Gemeentelijke monitor sociaal domein, bewerking O&S
Werkloosheid In februari 2014 was bijna 7% van de Amersfoortse beroepsbevolking werkloos. Deze inwoners hebben geen betaald werk, maar hebben wel recent naar betaald werk gezocht en zijn daarvoor direct beschikbaar. Het werkloosheidspercentage in Amersfoort is relatief lager dan gemiddeld in gemeenten in sterk stedelijk gebied. Tabel 27
Werkloosheid Amersfoort 6,8%
Werkloosheid
Peildatum, februari 2014 Sterk stedelijk 7,8%
Bron: CBS via Gemeentelijke monitor sociaal domein, bewerking O&S
Jongeren met overgewicht Kinderen en jongeren met overgewicht ontwikkelen zich vaak tot volwassenen met overgewicht of obesitas. De voorspellende waarde van overgewicht bij kinderen voor overgewicht op latere leeftijd neemt toe met de leeftijd. De oudste groep waarvan de GGD, bij het JGZ contactmoment, bij alle kinderen de lengte en het gewicht meet zijn 13-14 jarigen. In Amersfoort heeft 14% van deze jongeren overgewicht of obesitas. Tabel 28
Jongeren met overgewicht 2014 14%
13-14 jarigen met overgewicht (incl. obesitas) Bron: GGD, bewerking O&S
Kinderen met kans op armoede In 2012 had ongeveer één op de tien Amersfoortse kinderen kans om met armoede op te groeien. Dit zijn kinderen van 0 tot 18 jaar die opgroeien in een meerpersoonshuishouden, waarbinnen de ouder(s) een inkomen hebben tot 120% van het sociaal minimum. In Amersfoort is het aandeel kinderen met kans op armoede lager dan gemiddeld in sterk stedelijk gebied (13,2%). Tabel 29
Kinderen met kans op armoede
Kinderen met kans op armoede Bron: CBS via Gemeentelijke monitor sociaal domein, bewerking O&S
Amersfoort 10,4%
2012 Sterk stedelijk 13,2%
Jeugdige verdachten In Amersfoort waren in 2013 gemiddeld 219 jeugdige verdachten per 10.000 inwoners. Dit is vergelijkbaar met sterk stedelijke gemeenten. Jeugdige verdachten zijn jongeren tussen de 12 en 25 jaar tegen wie als verdachte proces-verbaal is opgemaakt. Zo’n proces-verbaal kan over meerdere delicten gaan. Tabel 30
Jeugdige verdachten per 10.000 inwoners
Jeugdige verdachten per 10.000 inwoners
Amersfoort 219
Bron: Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) via Gemeentelijke monitor sociaal domein, bewerking O&S
63
2013 Sterk stedelijk 218
Bijlagen
Bijlage 1 Definities Basisinfrastructuur Sociale basisinfrastructuur Basisinfrastructuur omvat voorzieningen waar geen toegangsbesluit voor nodig is. Het gaat om laagdrempelige mogelijkheden voor (kwetsbare) burgers om elkaar te ontmoeten, informatie en advies te krijgen en op lichte wijze ondersteund en toegerust te worden. De basisinfrastructuur bestaat uit familie, vrienden, buurtbewoners, mantelzorgers, vrijwilligers, verenigingen, sociaal werkers, scholen en sociale ondernemers. Mantelzorg Mantelzorg is de zorg die iemand geeft aan een bekende uit zijn/haar omgeving (zoals de partner, ouders, kind, buren of vrienden) als deze persoon voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. Deze zorg kan bestaan uit het huishouden doen, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen, enzovoort. Mantelzorg wordt niet betaald. Een vrijwilliger vanuit een vrijwilligerscentrale is geen mantelzorger. Een mantelzorger is iemand die voor minstens 3 maanden of minimaal 8 uur per week mantelzorg verleent. Bron definitie: GGD
Vrijwilliger Een vrijwilliger is iemand die uit vrije wil onbetaald werk verricht buiten het eigen huishouden. Het betreft niet de zorg voor een bekende uit zijn/haar omgeving die langere tijd ziek is, hulpbehoevend of gehandicapt. Wijkteams Wijkteams Het wijkteam is een samenwerkingsverband van professionals. De wijkteams werken integraal en generalistisch. Medewerkers van de wijkteams ondersteunen zelf huishoudens, maar kunnen ook doorverwijzen naar gespecialiseerde zorg en ondersteuning of gespecialiseerde zorg betrekken. Wijkteams hebben de volgende functies: a. beslissen over de toegang tot ‘specifieke’(gemeentelijk gefinancierde) voorzieningen, behalve voor inkomensvoorzieningen en arbeidstoeleiding b. toeleiden (wegwijzen) naar de basis(zorg)infrastructuur c. voeren van regie: één huishouden, één plan, één regisseur (aanspreekpunt) d. vraag verhelderen e. versterken eigen kracht / zelfredzaamheid f. uitvoeren van ambulante zorg en ondersteuning op het gebied van Jeugdzorg en WMO g. signaleren.
65
Terugverwijzing naar basisinfrastructuur of eigen kracht Bij terugverwijzing wordt een hulpvraag bij het wijkteam afgesloten, omdat de burger op eigen kracht verder kan of gebruik kan maken van het eigen netwerk. Ook als burgers worden doorverwezen naar zorg binnen de sociale basisinfrastructuur is er sprake van terugverwijzing. Afschaling Hiervan is sprake wanneer een cliënt stopt met het gebruik maken van specialistische zorg of zorg geboden door het wijkteam en bijvoorbeeld gebruik gaat maken van de sociale basisinfrastructuur Opschaling Tegenover afschaling staat opschaling. Een hulpvraag wordt opgeschaald als het wijkteam burgers toe leidt naar specialistische zorg of zelf professionele ondersteuning biedt. Specialistische zorg en ondersteuning Specialistische zorg en ondersteuning Onder specialistische zorg en ondersteuning vallen verschillende zorgvormen waarvoor een toegangsbesluit van de gemeente nodig is of een verwijzing van een arts. Vaak wordt dit ook een maatwerkvoorziening genoemd. ZIN Zorg in natura. Deze zorg heeft de gemeente ingekocht bij de diverse zorgaanbieders. PGB Persoonsgebonden budget. Cliënt kan kiezen voor een PGB in plaats van ZIN, zodat hij of zij zelf de zorg kan inkopen en niet gebonden is aan de zorgaanbieders waarmee de gemeente een contract heeft. Vaak wordt hiervoor gekozen als cliënten ook al andere zorg ontvangen. Huishoudelijke hulp Binnen de huishoudelijke hulp bestaat een onderscheid tussen niveau 1 (HH1) en niveau 2 (HH2). Bij HH1 bestaat de hulp vooral uit schoonmaakwerk. Cliënten hebben geen psychische, psychogeriatrische en/of geestelijke beperkingen, maar kunnen door ouderdomsklachten en/of fysieke klachten geen (zwaarder) huishoudelijk werk meer verrichten. Bij HH2 is naast huishoudelijke hulp ook aandacht voor de organisatie en regie van het huishouden. Ook omvat de hulp lichte ondersteuningstaken, zoals administratieve werkzaamheden en het doen van boodschappen. De cliënten met HH2 ontvangen gemiddeld iets meer uren zorg per week. Hulpmiddelen en –voorzieningen (wonen, rollen en vervoer) Binnen de hulpmiddelen en –voorzieningen onderscheiden we wonen, rollen en vervoer. Onder woonvoorzieningen vallen onder andere tilliften, douche- of toiletstoel, traplift, of drempelhulp. De voorzieningen voor ‘rollen’ zijn uitsluitend rolstoelen. Voorbeelden van vervoersvoorzieningen zijn: scootmobielen, driewielers of aangepaste fietsen, en het collectief vraagafhankelijk vervoer tegen gereduceerd tarief (‘regiotaxi’). Begeleiding (WMO) Onder begeleiding worden onderscheiden, begeleiding basis en begeleiding speciaal. Beide vormen worden zowel door de Amersfoortse wijkteams aangeboden als door specialistische zorgaanbieders. Begeleiding basis is de normale begeleiding die wat praktischer van aard is (bijvoorbeeld: ‘Hoe richt je je week in?’). Speciale begeleiding is een zwaardere vorm van begeleiding die vaker samengaat met psychische, psychiatrische of gedragsproblemen. Deze vorm van begeleiding vereist zwaarder gekwalificeerd personeel.
Persoonlijke verzorging (WMO) Persoonlijke verzorging is voor slechts een heel klein deel overgekomen naar gemeenten (circa 5%). Alleen het deel persoonlijke verzorging dat veel lijkt op individuele begeleiding valt sinds 1 januari 2015 onder verantwoordelijkheid van de gemeente. De overige persoonlijke verzorging (circa 95%) is overgegaan naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). Kortdurend verblijf (WMO) Bij kortdurend verblijf wordt iemand tijdelijk buiten huis geplaatst om de mantelzorger te ontlasten. Het is een tijdelijk verblijf in een instelling waarbij sprake is van overnachting. Ook de termen ‘logeeropvang’ en ‘verblijf tijdelijk’ worden hiervoor gebruikt. Dagbesteding (WMO) Dagbesteding, ook wel ‘begeleiding in groepsverband’ genoemd, omvat diverse vormen van dagactiviteiten en dagopvang. Voorbeelden van dagbesteding zijn: dagactiviteit bij zintuiglijk gehandicapten, dagopvang bij beperking in de ontwikkeling, dagopvang bij fysieke beperkingen, en dagopvang bij psychosociale beperkingen. Vervoersdiensten (WMO) Vervoersdiensten omvat het vervoer naar de dagbesteding. Het betreft dus enkel mensen die ook dagbesteding ontvangen. Jeugdhulp zonder verblijf Bij jeugdhulp zonder verblijf blijft de jongere (formeel) in de thuissituatie wonen. De jongere heeft een aantal afspraken bij het gezin thuis of bij een organisatie die jeugdzorg biedt. Het omvat de hulp en zorg aan jongeren (en hun ouders) bij psychische, psychosociale- en/of gedragsproblemen, maar ook bij een verstandelijke beperking van de jongere of opvoedingsproblemen van de ouders. Bescherming en veiligheid Beschermd wonen (WMO) Beschermd wonen is bedoeld voor mensen met psychische en/of psychosociale problemen die (tijdelijk) niet zelfstandig kunnen wonen, ook niet met hulp van een mantelzorg of hulpverlener. Deze mensen krijgen onderdak in een beschermende woonomgeving gecombineerd met op participatie gerichte ondersteuning en begeleiding. Jeugdhulp met verblijf Bij jeugdhulp met verblijf blijft de jongere (formeel) niet in de thuissituatie wonen, maar elders. Dit zijn dus uitsluitend verblijfsvormen met een overnachting, ook als dit alleen in het weekend of juist door de week is. Het omvat de hulp en zorg aan jongeren (en hun ouders) bij psychische, psychosociale- en/of gedragsproblemen, maar ook bij een verstandelijke beperking van de jongere of opvoedingsproblemen van de ouders. Onder jeugdhulp met verblijf valt: pleegzorg, gezinsgericht, gesloten plaatsing en ander verblijf bij een jeugdhulpaanbieder.
Jeugdbescherming Jeugdbescherming wordt door de rechter dwingend opgelegd en kan in de vorm van ondertoezichtstelling of voogdij. Ondertoezichtstelling is een maatregel die de rechter oplegt als ernstige (opvoedings)problemen een gezonde en veilige ontwikkeling van een jongere bedreigen. Door de maatregel wordt het ouderlijk gezag beperkt. De ouders ontvangen verplicht begeleiding van een gezinsvoogd. De jongere blijft thuis wonen of wordt uit huis geplaatst. Voogdij houdt in dat anderen dan de biologische ouders het gezag uitvoeren over een minderjarige. Nadat ouders uit de ouderlijke macht zijn ontheven of ontzet, komt de jongere in een pleeggezin of instelling. Jeugdreclassering Jeugdreclassering is een combinatie van begeleiding en hulpverlening voor jongeren die veroordeeld zijn of verdacht worden van een strafbaar feit. Jongeren komen voor jeugdreclassering in aanmerking als zij ten tijde van het delict 12 tot 18 jaar oud waren. De begeleiding kan doorlopen tot de jongere 23 jaar wordt. Werk en inkomen Participatiewet De Participatiewet is sinds 1 januari 2015 van kracht. Met de Participatiewet is één regime beoogd voor iedereen met arbeidsvermogen die voorheen een beroep zou doen op de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), of de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). De Wajong en de Wsw blijven bestaan voor diegenen die voor 1 januari 2015 al van de regelingen gebruik maakten. De Wajong blijft verder toegankelijk voor personen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. De Participatiewet heeft tot doel om iedereen die kan werken aan het werk te krijgen, bij voorkeur op de reguliere arbeidsmarkt. Daarbij biedt de Participatiewet een aantal instrumenten en voorzieningen om werkgevers te ondersteunen bij het in dienst nemen en houden van mensen met een arbeidsbeperking. Bijstand Bijstand is het financiële vangnet van de sociale zekerheid. Mensen die (tijdelijk) niet in eigen onderhoud kunnen voorzien en geen gebruik kunnen maken van een andere regeling (voorliggende voorziening) hebben recht op bijstand voor levensonderhoud. De Participatiewet biedt hiervoor de wettelijke grondslag. Wet sociale werkvoorziening (Wsw) De Wsw voorziet in werk voor arbeidsgehandicapten die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische handicap uitsluitend onder aangepaste omstandigheden kunnen werken. Dit kan (met intensieve begeleiding) bij een reguliere werkgever of in een sociale werkplaats. Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) Tot 1 januari 2015 kregen op grond van de Wajong mensen een uitkering die van jongs af aan (voor hun 18e jaar) een arbeidsbeperking hebben door een lichamelijke handicap, ziektes of aandoeningen, en niet volledig in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Met ingang van 1 januari 2015 is deze uitkering alleen voor mensen als zij nooit meer kunnen werken (‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’). Mensen die voor 2015 een Wajong-uitkering hadden, behouden het recht op een Wajong-uitkering.
Schuldhulpverlening Bij schuldsanering worden alle uitstaande schulden overgenomen door één instantie, meestal de Gemeentelijke Kredietbank (GKB) of gemeentelijke Sociale Dienst. Als deze zogenaamde ‘minnelijke schuldhulpverlening’ mislukt, kan via de rechtbank een wettelijke schuldsaneringsregeling worden opgelegd via de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Achtergrondgegevens en voorspellers zorggebruik Huishoudensamenstelling Het CBS maakt onderscheid tussen eenpersoonshuishoudens, meerpersoonshuishoudens met kinderen, en meerpersoonshuishoudens zonder kinderen. • Eenpersoonshuishouden: een huishouden met één persoon die ouder is dan 14 jaar. • Meerpersoonshuishouden met kinderen: niet-gehuwde paren met kinderen, echtparen met kinderen en eenoudergezinnen. • Meerpersoonshuishouden zonder kinderen: niet-gehuwde paren zonder kinderen, echtparen zonder kinderen en overige huishoudens. Inkomen Particuliere huishoudens zijn door het CBS ingedeeld naar hoogte van het besteedbaar huishoudeninkomen. Alle particuliere huishoudens zijn gerangschikt van laag naar hoog besteedbaar huishoudeninkomen. • Voor de huishoudens met een laag inkomen worden de 40% huishoudens met het laagste besteedbaar inkomen meegenomen. • Voor de huishoudens met een hoog inkomen worden de 20% huishoudens met het hoogste besteedbaar inkomen meergenomen. Gezondheid en redzaamheid De vijf indexcijfers van gezondheid en redzaamheid zijn door GGD GHOR gepresenteerd als een schaal van 1 tot 100, waarbij 1 het minst gunstig en 100 het meest gunstig is. De indexcijfers bestaan uit samengestelde indicatoren. Dit houdt in dat meerdere indicatoren, die onderling met elkaar samenhangen, gebundeld zijn tot een overkoepelende uitkomstmaat. De vijf indexcijfers zijn als volgt opgebouwd: • Mentale gezondheid: gebaseerd op ‘psychische klachten matig’ en ‘psychische klachten ernstig’. • Lichamelijke gezondheid: bestaat uit de drie indicatoren ‘twee of meer chronische aandoeningen’, ‘beperkingen gehoor / zicht’ en ‘beperkingen mobiliteit’. • Sociale omgeving: is op gebouwd uit twee samengestelde indicatoren ‘veiligheid’ (zoals huiselijk geweld) en ‘eenzaamheid’. Het indexcijfer zoals in de monitor gepresenteerd (afkomstig uit de Gemeentelijke monitor sociaal domein) betreft alleen de samengestelde indicator ‘veiligheid’. • Zelfredzaamheid: is opgebouwd uit de ‘zelfredzaamheidsindex’ en ‘sociale uitsluitingsindex’. Het indexcijfer zoals gepresenteerd (afkomstig uit de Gemeentelijke monitor sociaal domein) betreft alleen de samengestelde indicator ‘zelfredzaamheidsindex’. • Samenredzaamheid: is gemeten op basis van het percentage inwoners dat mantelzorg verleent en de belasting hiervan (wel/niet zwaar). Voortijdig schoolverlater Een jongere (tot 23 jaar) die het onderwijs (voortgezet onderwijs of middelbaar onderwijs (mbo)) heeft verlaten en niet in het bezit is van een startkwalificatie.
Werkloosheid De werkloze beroepsbevolking zijn mensen die geen betaald werk hebben, maar wel recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn. Het CBS meet dit via de Enquête Beroepsbevolking. Het percentage werkloosheid wordt bepaald door de werkloze beroepsbevolking als percentage van de totale beroepsbevolking (werkzaam en werkloos) te berekenen. Deze meting van werkloosheid wijkt dus af van de werkloosheidsdefinities waarbij wordt gekeken naar de uitkering die men heeft of waarbij wordt gekeken naar de inschrijving als ‘werkzoekend’ bij het UWV Werkbedrijf. Jongeren met overgewicht Er is sprake van (ernstig) overgewicht of obesitas wanneer iemand te zwaar is voor zijn lengte. Kinderen en jongeren met overgewicht ontwikkelen zich vaak tot volwassenen met overgewicht of obesitas. De voorspellende waarde van overgewicht bij kinderen voor overgewicht op latere leeftijd neemt toe met de leeftijd. Kinderen met kans op armoede Dit zijn kinderen van 0 tot 18 jaar die opgroeien in een meerpersoonshuishouden, waarbinnen de ouder(s) een inkomen hebben tot 120% van het sociaal minimum. Jeugdige verdachten Een jeugdige verdachte is een jongere tussen de 12 en 25 jaar tegen wie als verdachte proces-verbaal is opgemaakt. Een proces-verbaal kan over meerdere delicten gaan.
Bijlage 2 Opzet onderzoek Cliëntervaring in beeld Opzet onderzoek De gemeente Amersfoort heeft een kwalitatief onderzoek onder cliënten uit laten voeren om te kunnen leren van de eerste ervaringen met de nieuwe manier van werken binnen het sociaal domein. Het onderzoek Cliëntervaring in beeld42 doet verslag van de eerste ervaringen van negentien cliënten. De geïnterviewde cliënten hebben verschillende achtergronden. Zo zijn er 6 cliënten geïnterviewd die primair last hebben van ouderdom, 2 van een lichamelijke beperking, 8 van een verstandelijke beperking en 3 met psychiatrische problematiek. De meeste van deze cliënten hadden naast deze primaire problematiek nog andere beperkingen. Dit gold voor 12 van de cliënten. In de selectie van casussen zijn we vooral op zoek gegaan, naar die cliënten waar we problemen veronderstelden. Dit om te achterhalen of de veronderstelde problemen zijn opgetreden, hoe die problemen zijn ervaren, hoe ze zijn opgepakt. Aan zorgaanbieders van huishoudelijke hulp is gevraagd om voor dit onderzoek cliënten te benaderen die in 2015 minder huishoudelijk hulp krijgen dan in 2014 (als richtsnoer is meegegeven: ongeveer 25% minder dan de eerder ontvangen uren). Om een breed beeld te krijgen van de mogelijk hierdoor ontstane vragen en aandachtspunten, is verschillende zorgaanbieders ook gevraagd om verschillende achtergrondkenmerken bij de selectie van cliënten te hanteren. Uiteindelijk zijn er vier casussen aangeleverd door de zorgaanbieders huishoudelijke hulp. Aan de wijkteams is gevraagd cliënten aan te leveren waarvoor er begin 2015 veel veranderd is. In dit kader is gevraagd om cliënten te benaderen die via wijkteams geen, minder of andere zorg krijgen, bijvoorbeeld door herindicatie. Om een breed beeld te krijgen, is ook gevraagd om zoveel mogelijk verschillende casussen aan te leveren, qua inkomen, leeftijd, etnische achtergrond, type beperking. Uiteindelijk zijn er 14 cliënten in het onderzoek meegenomen die door de wijkteams zijn aangeleverd. Aan Arbeidsintegratie is gevraagd voor dit onderzoek cliënten te benaderen die via herindicatie andere of minder dagbesteding krijgen of mensen die eerst een PGB kregen en nu Zorg in Natura. Uiteindelijk is 1 cliënt bereid gevonden mee te werken aan het onderzoek. Het onderzoek bestond uiteindelijk uit 19 casestudies, waarbij als het volgt te werk is gegaan: 1. dossierbespreking met de medewerker van het sociaal wijkteam 2. face to face interviews met de cliënt en eventueel de mantelzorger 42
Cliëntervaring in Beeld, R. Beerepoot en A. Lempens van I&O Research, 2015
3. groepsgesprek wijkteammedewerkers Het doel van het onderzoek was het verkrijgen van inzicht in de eerste ervaringen van mensen die (sterk) met de overgang naar het nieuwe beleid te maken hebben gekregen. De hoofdvraag was: Welke aandachtspunten zijn af te leiden uit de ervaringen van cliënten voor wie de zorg begin 2015 (sterk) is veranderd. Ervaringen indicatief “Vanwege de genoemde selectiecriteria zijn cliënten voor wie (nog) niets is veranderd in de ondersteuning, of die met slechts een kleine aanpassing te maken kregen, in dit onderzoek niet vertegenwoordigd. De cliënten zijn bovendien door medewerkers zelf aangedragen, wat tot een selectieve onderzoeksgroep zou kunnen leiden. Om al deze redenen kunnen uit dit onderzoek geen conclusies worden getrokken voor wat betreft de effecten op de ‘gemiddelde’ cliënt, zoals dat wel de bedoeling is in kwantitatief onderzoek. De resultaten moeten dan ook nadrukkelijk niet worden gelezen als representatief voor de ervaringen van ‘nieuwe’ en ‘oude’ Jeugdzorg/WMO-cliënten, maar als indicatief voor de eerste ervaringen van cliënten die met een grote verandering in de ondersteuning te maken kregen.”43
43
Bron: Cliëntervaring in Beeld, R. Beerepoot en A. Lempens van I&O Research, 2015, p. 6.
Bijlage 3 Onderzoek Cliëntervaring in beeld
Rapport
Cliëntervaring In Beeld
Casestudies Gemeente Amersfoort eerste ervaringen met de nieuwe zorgdienstverlening
www.ioresearch.nl
COLOFON Uitgave I&O Research Van Dedemstraat 6c 1624 NN Hoorn 0229-282555 Rapportnummer 2015-concept Datum Oktober 2015 Opdrachtgever gemeente Amersfoort Auteur(s) Ir Rachel Beerepoot Drs Ankie Lempens Bestellingen Exemplaren zijn verkrijgbaar bij de opdrachtgever.
Het overnemen uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
Cliëntervaring In Beeld • Colofon
Inhoudsopgave 1.
Over het onderzoek
78
1.1
Inleiding
1.2
Kanttekening vooraf: werving en selectie en hoe de resultaten te lezen
1.3
Aanpak
1.4
Leeswijzer 81
2.
78 79
Beschrijving van de onderzoeksgroep 83 2.1
3.
Inleiding
83
De feitelijke verandering in ondersteuning 3.1
4.
Feitelijke wijziging in de zorgtoekenning Het proces van de wijziging
87 87
97
4.1
Bekendheid
4.2
Het proces van wijziging bij de cliënten jeugdzorg 97
4.3
Het proces van de wijziging bij de cliënten begeleiding
4.4
Huishoudelijke hulp
5.
97 98
98
Alternatieven, het sociaal netwerk en de mantelzorger 102 5.1
Inleiding
102
5.2
Zelf (meer) betalen 102
5.3
Meer hulp vanuit het sociaal netwerk
5.4
Meer mantelzorg? 104
102
6.
Effecten: wat levert de nieuwe ondersteuning voor de cliënten op?
7.
Signalen en aandachtspunten uit de negentien verhalen 7.1
Stof tot nadenken: hoe deze bevindingen te lezen? 115
7.2
Aandachtspunten per cliëntgroep samengevat
7.3
Signalen en aandachtspunten
Bijlage 1.
117
Casusoverzicht en cliëntkenmerken
Cliëntervaring In Beeld • Inhoudsopgave
121
115
115
108
78
1 Hoofdstuk
Over het onderzoek
Cliëntervaring In Beeld • Inhoudsopgave
77
1. Over het onderzoek 1.1 Inleiding ‘Naast tellen ook vertellen’ De uitbreiding van gemeentelijke taken in het kader van de decentralisaties, leidt bij gemeenten tot een groeiende behoefte aan verantwoordings- en sturingsinformatie. De gemeente Amersfoort startte al in 2014 met de ontwikkeling van een monitor sociaal domein. Doel van deze monitor is verantwoording te kunnen afleggen over het gevoerde beleid en handvatten te bieden om dit beleid zo nodig bij te sturen. Het Plan Amersfoortse monitor sociaal domein beschrijft dat deze monitor weliswaar moet aansluiten op landelijke monitoring op het sociaal domein, maar dat er daarnaast behoefte is aan lokale aanvulling hierop. De keuze van de lokaal specifieke accenten in de Amersfoortse monitor kwam tot stand na een uitgebreide inventarisatieronde binnen de gemeentelijke organisatie zelf, de gemeenteraad en cliënt- en adviesraden. Eén van de voorgenomen aanvullingen op de meetgegevens uit de landelijke monitor is het structureel verrijken van de kwantitatieve sturingsinformatie met kwalitatief onderzoek naar de cliëntervaring. Door casestudies op te tekenen en structureel in te bedden in de monitor, wil de gemeente de komende jaren een beeld krijgen van de effecten van het nieuwe beleid op het sociaal domein; opgebouwd vanuit zowel de cijfers als vanuit de cliëntbeleving, zodat ook ‘het verhaal achter de cijfers’ in beeld komt.
Welke aandachtspunten zijn af te leiden uit de ervaringen van cliënten voor wie de zorg begin 2015 (sterk) is veranderd?
Het onderzoek richtte zich op de volgende onderwerpen: • de omstandigheden en situatie van de cliënt vóór en na de overgang per 1 januari; • de veranderingen in (te) ontvangen zorg en ondersteuning; • de ervaring van de cliënt ten aanzien van het proces en het resultaat van de overgang; • de mate van zelfredzaamheid: inzet van eigen kracht, het sociale netwerk en (andere) alternatieven voor weggevallen ondersteuning.
Hiervoor is de methodiek van de gevalsstudies gekozen. Onderliggend rapport doet verslag van de eerste ervaringen van negentien cliënten. Omdat er in de startperiode van het nieuwe beleid bij veel jeugdzorg/ Wmo-cliënten nog sprake is van een overgangssituatie, is deze eerste meting specifiek gericht op praktijkgevallen waarbij de ondersteuningssituatie in de overgang naar de nieuwe wetgeving sterk is veranderd: dit heeft consequenties voor de generaliseerbaarheid van de gegevens. Om die reden beginnen we met de volgende kanttekening en toelichting van de werving en selectie.
1.2 Kanttekening vooraf: werving en selectie en hoe de resultaten te lezen De resultaten van dit onderzoek zijn niet te beschouwen als representatief voor de cliëntervaring in de gemeente Amersfoort
In de selectie van casussen is de gemeente Amersfoort vooral op zoek gegaan naar cliënten waarbij problemen werden verondersteld. Dit om te achterhalen of de veronderstelde problemen zijn opgetreden,
Cliëntervaring In Beeld • 1. Over het onderzoek 78
hoe die problemen zijn ervaren en hoe ze zijn opgepakt. We lichten de werkwijze bij de werving en selectie van de casussen in deze paragraaf toe. • Aan zorgaanbieders van huishoudelijke hulp is gevraagd voor dit onderzoek cliënten te benaderen die in 2015 minder huishoudelijke hulp krijgen dan in het jaar daarvoor (als richtlijn is meegegeven: ongeveer 25 procent minder dan de eerder ontvangen uren). Om een breed beeld te krijgen van de mogelijk hierdoor ontstane vragen en aandachtspunten, is ook aan enkele zorgaanbieders gevraagd om verschillende achtergrondkenmerken bij de selectie van cliënten te hanteren. Uiteindelijk zijn er vier casussen aangeleverd door de zorgaanbieders huishoudelijke hulp. • Aan de wijkteams is gevraagd cliënten aan te leveren voor wie er begin 2015 veel veranderd is. In dit kader is gevraagd om cliënten te benaderen die via wijkteams geen, minder of andere zorg krijgen, bijvoorbeeld door herindicatie. Om een breed beeld te krijgen, is ook gevraagd om zoveel mogelijk verschillende casussen aan te leveren, qua inkomen, leeftijd, etnische achtergrond, type beperking. Uiteindelijk zijn er veertien cliënten in het onderzoek meegenomen die door de wijkteams zijn aangeleverd. • Aan Arbeidsintegratie is gevraagd cliënten te benaderen die via herindicatie andere of minder dagbesteding krijgen of mensen die eerst een PGB kregen en nu Zorg in Natura. Uiteindelijk is één cliënt bereid gevonden mee te werken.
Vanwege de genoemde selectiecriteria zijn cliënten voor wie (nog) niets is veranderd in de ondersteuning, of die met slechts een kleine aanpassing te maken kregen, in dit onderzoek niet vertegenwoordigd. De cliënten zijn bovendien door de genoemde medewerkers zelf aangedragen, wat tot een selectieve onderzoeksgroep zou kunnen leiden. Om al deze redenen kunnen uit dit onderzoek geen conclusies worden getrokken voor wat betreft de effecten op de ‘gemiddelde’ cliënt, zoals dat wel de bedoeling is in kwantitatief onderzoek. De resultaten moeten dan ook nadrukkelijk niet worden gelezen als representatief voor de ervaringen van ‘nieuwe’ en ‘oude’ Jeugdzorg/Wmo-cliënten, maar als indicatief voor de eerste ervaringen van cliënten die met een grote verandering in de ondersteuning te maken kregen. Hieruit zijn mogelijk richtingen voor verder onderzoek af te leiden.
1.3 Aanpak Centraal in het onderzoek stond de uitvoering van negentien casestudies44. We beschrijven de aanpak. 1 Dossierbesprekingen met de medewerker van het sociaal wijkteam, de consulent arbeidsintegratie en de contactpersoon van de zorgaanbieder We bespraken per casus steeds de situatie van de cliënt (voor, tijdens en na de wijziging) en de reflectie hierop van de medewerker. 2 Face to face interviews met de cliënt en met diens mantelzorger We voerden met de cliënten een uitgebreid individueel face to face interview. We vroegen daarbij de belangrijkste mantelzorger van de cliënt (indien van toepassing) bij dit gesprek aanwezig te zijn. 3 Groepsgesprek wijkteammedewerkers We organiseerden een groepsgesprek met enkele wijkteammedewerkers. Hierin koppelden we onze eerste analyse van de (geaggregeerde) bevindingen uit de casestudies terug en werkten deze uit tot de belangrijkste succes, knel- en verbeterpunten.
44
Er zijn ons vanuit de wijkteams en zorgaanbieders in totaal 23 potentiële praktijkgevallen aangereikt. Uiteindelijk konden er binnen de onderzoeksperiode 19 praktijkgevallen worden onderzocht. De overige cliënten wilden of konden bij nader inzien om uiteenlopende redenen toch niet meewerken.
Cliëntervaring In Beeld • 1. Over het onderzoek 79
Dossierbespreking wijkteammedewerker Feiten reflectie
Interview cliënt + mantelzorger Feiten ervaring, beleving
Rapport
Interviews
De periode van dataverzameling lag tussen 21 mei en 6 juli. De interviews met cliënten vonden face to face plaats, in de meeste gevallen bij de cliënt thuis. Twee cliënten kozen er voor op een andere locatie (het gemeentehuis) geïnterviewd te worden. Het ging om gesprekken van gemiddeld 1 uur tot 1,5 uur, waarbij door de interviewer ruim de tijd werd genomen tot het bieden van uitleg over het onderzoek, de anonimiteit en aan het winnen van vertrouwen. Er werd gewerkt met een gespreksleidraad, maar de gesprekken werden vooral ook ‘open’ ingezet om alle ruimte te bieden aan wat de cliënt uit zichzelf naar voren bracht, vanuit de gedachte dat er zo min mogelijk sturing moet plaatsvinden om zo dicht mogelijk te komen bij de beleving van de cliënt. De interviewer deed ook observaties (hoe is de verzorging van huis en uiterlijk van de cliënt, wat voor indruk maakt de cliënt tijdens het gesprek). De interviewer stelde nadien een uitgebreid verslag op van de ontmoeting. De respondenten tekenden een verklaring waarin ze aangaven op de hoogte te zijn van de wijze waarop hun resultaten zouden worden verwerkt (anoniem en niet herleidbaar). Als dank voor hun medewerking ontvingen de respondenten een VVV-cadeaucheque ter waarde van 20 euro. De interviews met de medewerkers vonden in hoofdzaak plaats op hun werkplek. De duur van de gesprekken varieerde van 0,5 tot 1,5 uur. Ook bij deze interviews is een checklist gehanteerd en nadien een verslag opgesteld. In enkele gevallen was het agenda technisch niet mogelijk de gesprekken face to face af te nemen en zijn ze telefonisch gevoerd. In twee gevallen was de wijkteammedewerker ook bij het thuisinterview aanwezig, dit op verzoek van de cliënt. Deze medewerkers zijn daarnaast nog individueel geïnterviewd. Er zijn in totaal zeventien (verschillende) medewerkers geïnterviewd van verschillende wijkteams (7), van Arbeidsintegratie (1) en van twee verschillende zorgaanbieders van onder meer hulp bij het huishouden (2). Mantelzorg
Bij vijf cliëntinterviews was er een mantelzorger bij het gesprek aanwezig, die ook is geïnterviewd. Eén keer nam (ook) de huishoudelijke hulp deel aan het gesprek. In twee gevallen was de cliënt zelf niet bij het gesprek aanwezig, maar vond het gesprek plaats met de mantelzorger: dit betrof jeugdzorg cliënten.
Cliëntervaring In Beeld • 1. Over het onderzoek 80
Groepsgesprek
Aan het groepsgesprek namen drie wijkteammedewerkers en één consulent Arbeidsintegratie deel. Aan hen werden stellingen voorgelegd die voortkwamen uit de eerste onderzoeksbevindingen. Verder is besproken wat zij zien als de positieve en negatieve aspecten van de nieuwe werkwijze.
1.4 Leeswijzer De gebruikte namen in de rapportage – zowel van de wijkteammedewerkers als van de cliënten - zijn aliassen. Als de casussen zijn aangebracht met voornaam (dit was meestal het geval bij de cliënten jonger dan zeventig jaar), dan gebruiken we in de beschrijving alleen de (alias) voornaam. Bij casussen die zijn aangebracht met daarbij alleen de achternaam (dit betreft in de meeste – maar niet alle - gevallen oudere cliënten), spreken we in het rapport van ‘mevrouw’, ‘meneer’ of ‘familie’ met daarbij de (alias) achternaam. In hoofdstuk 2 beschrijven we de samenstelling van de onderzoeksgroep; de belangrijkste kenmerken van de 19 cliënten (zie ook bijlage 1). Hoofdstuk 3 gaat over de verandering in ondersteuning waarmee de cliënten te maken kregen en hun toekomstperspectief. In hoofdstuk 4 komt het overgangsproces aan de orde en hoe dit door de cliënten is ervaren. Hoofdstuk 5 gaat over de alternatieven voor ondersteuning door de gemeente; hoe en in hoeverre zijn mogelijkheden van het sociaal netwerk aan de orde gekomen? Hier komt ook de rol van de mantelzorger aan bod. Hoofdstuk 6 bespreekt de effecten van de wijziging: is de nieuwe ondersteuning passend en hoe staan de cliënten er nu voor? In het afsluitende hoofdstuk 7 bespreken we de signalen die uit de casestudies zijn af te leiden: wat ging er goed, wat niet en welke aandachtspunten komen daaruit naar voren?
Cliëntervaring In Beeld • 1. Over het onderzoek 81
2 Hoofdstuk
Kenmerken van de cliënten
Cliëntervaring In Beeld • Kenmerken van de cliënten
82
2. Beschrijving van de onderzoeksgroep 2.1 Inleiding De onderzoeksgroep is zeer divers. De leeftijd van de cliënten loopt uiteen van 9 tot 93 jaar. Ze hebben diverse achtergronden, problematiek en verschillende vormen van ondersteuning. De cliënten hulp bij het huishouden zijn zonder uitzondering 65 plussers, de meesten zijn de zeventig gepasseerd. In de jeugdzorg gaat het om casussen waarin kinderen jonger dan 18 jaar onderdeel zijn. Soms is het hele gezin of gezinssysteem ‘cliënt’; dat geldt vooral bij de jeugdzorg casussen. Maar ook bij de cliënten hulp bij het huishouden is regelmatig sprake van een (echt)paar: viermaal. Bij de cliënten Jeugdzorg gaat het twee keer om gezinnen met meer dan 1 kind (beide gevallen 2 kinderen). Aangezien de nieuwe werkwijze uitgaat van de situatie van het hele gezin, is steeds minder duidelijk afgebakend wie de cliënt is. Centraal staan immers de draagkracht en draaglast van het ‘systeem’. Primaire problematiek
Bij 8 cliënten speelde een verstandelijke beperking een belangrijke rol in de ondersteuningsbehoefte, bij 6 mensen ging het primair om ouderdomsgerelateerde achteruitgang van lichaam en (soms ook) geest, in twee gevallen was een lichamelijke beperking en/of ziekte leidend en in 3 gevallen psychiatrische problematiek (waaronder autisme en ADHD). Tabel 1 Overzicht van de primaire problematiek
Aantal Ouderdom
6
Lichamelijke beperking
2
Verstandelijke beperking
8
Psychiatrische problematiek
3
Totaal
19
combinatie problematiek
12
Bij de meeste cliënten, 12 cliënten, is er bovendien sprake van combinatieproblematiek: zij hebben bijvoorbeeld een lichte verstandelijke beperking en psychiatrische/gedragsproblemen en/of lichamelijke beperkingen. Vaak is er ook sprake (geweest) van ziekte en/of een recente operatie, waardoor mensen (tijdelijk meer of andere) ondersteuning ontvangen. Ook de combinatie van ouderdomsgerelateerde klachten met lichte/beginnende dementie en een chronische ziekte komt regelmatig voor.
In een meerderheid van de gevallen is er sprake van meer dan één aandoening en in bijna alle gevallen is er op meer dan één vlak behoefte aan ondersteuning
Financiële problemen
Hoewel de financiële problematiek niet geldt als grondslag voor ondersteuning, is dit ook bij een deel van de cliënten aan de orde. Bij ten minste vier gevallen is sprake van bewind of schuldhulpverlening (dit is niet structureel uitgevraagd). Daarnaast moet een meerderheid van de cliënten rondkomen van een laag of
Cliëntervaring In Beeld • Kenmerken van de cliënten
83
minimuminkomen. Dit kan gaan om een WAO of AOW uitkering zonder aanvulling, maar ook om een situatie van loondienst met loonbeslag. In één geval betrof het een gezin van een zelfstandig ondernemer met instabiele en doorgaans lage inkomsten.
13 van de 19 cliënten moeten rondkomen van een minimum of laag inkomen
Een laag inkomen hoeft niet te betekenen dat er financiële problemen spelen. Uit een aantal casussen komt wel naar voren dat schuldenproblematiek of een krappe financiële situatie veel impact heeft op de cliënt, zowel qua bewegingsvrijheid als emotioneel. Casus Griet, vrouw 57 jaar, verstandelijk beperkt, ontvangt hulp bij het huishouden, verpleging & verzorging en gaat naar dagbesteding: Griet en haar man (die ook bij de sociale werkplaats werkt en licht verstandelijk beperkt is) hebben veel schulden gemaakt. Dat leidde tot grote problemen en spanningen waardoor ze op scheiden stonden, vertelt de wijkteammedewerker. Nu het bewind geregeld is, is de financiële situatie rustig en datzelfde geldt voor het huwelijk. Griet: “Ik bestelde allerlei dingen via internet. En daar kregen we dan ruzie over. Als we nu iets willen kopen, vragen we aan meneer de Weerd of het mag en dan bepaalt hij dat. Dat is veel beter”. Casus Jim, man 44 jaar, ADHD (‘het is altijd heel druk in mijn hoofd’), is lange tijd dakloos geweest, kreeg begeleiding en vroeg zelf om bewindvoering. “Als het slecht met me gaat, ga ik weer domme dingen doen: veel blowen, al mijn geld daar aan uitgeven. Nu heb ik een bewindvoerder: de huur wordt betaald en daarnaast heb ik leefgeld. Die controle heb ik nodig, want dan kan ik maar een tientje per week uitgeven aan blowen, ik ken me zelf goed.” Casus familie van Oudendijk, vrouw 71 jaar geopereerd aan longtumoren, waarbij tweederde deel van haar longen is weggehaald. Ze kan niet meer zonder hulp lopen en is heel snel moe. Haar man is 77 en hartpatiënt. Beiden lijden ze aan diabetes. Ze ontvangen HH en thuiszorg. “Dat ze je alles afpakken, dat is het ergst. Nu moet je voor alles betalen. Ik heb alleen maar AOW. De zorgtoeslag is van 105 naar 44 euro gegaan. Het mantelzorgcompliment is weg. En de eigen bijdrage is omhoog gegaan. Ik heb 42 jaar gewerkt. Met vakantie kunnen we niet, we willen geen schulden maken. Het treinabonnement hebben we opgezegd. En de hoge heren van de verzekeringsmaatschappijen die vangen weer meer. Dat is toch schandalig.” Mevrouw van Oudendijk wordt erg emotioneel en barst in snikken uit. Haar man komt met zakdoekjes aanzetten. Casus Rosalie, 18 jaar, lichte verstandelijke beperking en afkomstig uit multiproblem gezin, woont in beschermd wonen. Wijkteammedewerker: “Het meest urgent waren de financiële problemen: er was een schuld van duizenden euro’s omdat vader ‘van het PGB gesnoept had’ en omdat Rosalie de woonbegeleider meermalen niet had binnengelaten, kreeg ze ook haar leefgeld niet. Mede daardoor ging het slechter met haar, want ze voelde zich opgejaagd, heen en weer geslingerd tussen de waarheid van haar vader en die van de schuldeisers en niet in staat iets aan de situatie te veranderen. Rosalie: “Ik had ineens geen geld meer om boodschappen te doen, eten te kopen. Wat moet ik doen?”. Nu is er beschermingsbewind geregeld en een afbetalingsregeling. Rosalie: “dat geeft me rust”. Casus mevrouw Bouslam: Ze zit bij de voedselbank, vertelt ze. Daar wordt ze moe van. Ze moet elke woensdag met de bus, want ze mag niet fietsen vanwege problemen met haar knie. Nu heeft ze 100 euro
Cliëntervaring In Beeld • Kenmerken van de cliënten
84
per maand, straks in de schuldsanering houdt ze meer over: 70 euro per week en mag ze de kinderbijslag houden. Dan kan ze weer stoppen met de voedselbank en gezonder gaan eten. De financiële situatie van de cliënt is niet in alle casussen bij de betrokken professionals bekend. Coördinator bij aanbieder van hulp bij het huishouden zegt (desgevraagd) over twee cliënten met hulp bij het huishouden: “De financiële situatie van onze cliënten kennen we niet. De eigen bijdrage gaat via het CAK.” Casus Tom: jeugdzorg, 11-jarige jongen met psychiatrisch problematiek, licht verstandelijke beperking en gedragsproblemen. Op mijn vraag naar de financiële situatie van het gezin, zegt de wijkteam-medewerker: “modaal denk ik, daar zit volgens mij geen belemmering”. Bij het cliëntinterview geeft de moeder van Tom echter aan dat ze in financieel zwaar weer zitten vanwege huidige zeer geringe inkomsten van haar man, die ZZP-er is en kostwinner. Moeder heeft daarom sinds kort een schoonmaakbaan erbij, wat haar erg zwaar valt in combinatie met de zorg voor Tom en voor hun andere kind. Het gezin gaat dit jaar niet op vakantie en de zichtbare vernielingen van Tom in huis (tijdens zijn woedeaanvallen gooit hij met dingen en sneuvelt er huisraad en delen van het interieur) ‘laten we nu ook maar zitten’. Zorgstapeling
Bij een meerderheid van de bestudeerde casussen is er sprake van zorgstapeling: cliënten ontvangen bijvoorbeeld een combinatie van thuiszorg (verzorging en/of verpleging), begeleiding en hulp bij het huishouden of ontvangen naast de jeugdzorg of Wmo-ondersteuning hulp van een psycholoog, orthopedagoog of een andere zorgprofessional/specialist. Soms is er sprake van meerdere professionals voor verschillende leden van één gezin. Casus Griet, vrouw 57 jaar, verstandelijk beperkt, ontvangt hulp bij het huishouden, persoonlijke verzorging en gaat naar dagbesteding. Haar man is ook verstandelijk beperkt en werkt bij de sociale werkplaats. Casus Rosalie, 18 jaar: in het gezin is voogdij voor twee van de drie kinderen, Rosalie zelf woont in beschermd wonen. Vader en moeder zitten in de schuldhulpverlening en Rosalie zelf heeft beschermingsbewind. Casus Halsema: mevrouw heeft fysieke problemen en krijgt hulp bij het huishouden, ze zorgt daarnaast voor haar dementerende man waarvoor zij een PGB krijgt. Hij gaat ook naar de dagbesteding. De meerderheid van de bestudeerde cliënten kampt met een combinatie van kwetsbaarheden: zowel psychisch, lichamelijk als maatschappelijk. Hierbij is er meer aan de hand dan de primaire ondersteuningsvraag.
Cliëntervaring In Beeld • Kenmerken van de cliënten
85
3 Hoofdstuk
De feitelijke verandering in ondersteuning
Cliëntervaring In Beeld • De feitelijke verandering in ondersteuning
86
3. De feitelijke verandering in ondersteuning 3.1 Feitelijke wijziging in de zorgtoekenning Bij alle 19 cliënten is er sprake van een verandering in de ondersteuning; daar zijn de casussen ook op geselecteerd. Wat is er in de ondersteuning aan de cliënten feitelijk veranderd? Dit verschilt uiteraard naar zorgtype en ook van cliënt tot cliënt. Verder bespreken we het beoogde toekomstperspectief van de cliënt (gezien vanuit het wijkteam). Begeleiding De in kaart gebrachte begeleidingszaken laten een redelijk gelijk beeld zien: bij de cliënten met psychiatrische problematiek en/of een verstandelijke beperking was er voorheen individuele begeleiding aan huis vanuit een gespecialiseerde organisatie: iemand die regelmatig langskwam om een vinger aan de pols te houden, de situatie in huis te controleren, vragen te beantwoorden en soms mee te gaan naar de dokter of activiteit. Bij de cliënt met niet aangeboren hersenletsel (NAH) was er daarnaast ook sprake van training in meer zelfredzaamheid en zelfstandigheid in praktisch taken, zoals weer leren koken. In de nieuwe situatie zijn de cliënten begeleiding overgegaan naar de wijkteams, maar is er daarbij qua inhoud van de begeleiding niet (veel) veranderd, zo geven zowel de wijkteammedewerkers als de cliënten aan. De frequentie is veelal iets verlaagd, soms gelijk gebleven en een enkele keer verhoogd.
Situatie OUD
Situatie nieuw
Toekomstperspectief vanuit wijkteam
Heleen
Individuele Begeleiding via gespecialiseerde organisatie eens per twee weken
Begeleiding via het wijkteam ongeveer eens per week
Begeleiding afbouwen
Griet
Individuele Begeleiding via gespecialiseerde organisatie ongeveer eens per vier weken, persoonlijke verzorging en hulp bij het huishouden.
Begeleiding via het wijkteam ongeveer eens per vier weken, persoonlijke verzorging is gelijk gebleven, de hulp bij het huishouden is van 2x2 naar 1x3 uur gegaan.
Afbouw wel gewenst op langere termijn
Jim
Individuele Begeleiding en HH via gespecialiseerde organisatie, eens per twee weken
Geen hulp in het huishouden meer, begeleiding via het wijkteam ongeveer eens per twee, drie weken
Begeleiding afbouwen en vervangen door maatje
René
Individuele Begeleiding eens per week vanuit specialistische organisatie inclusief administratie en hulp bij het huishouden.
Administratie via vrijwilliger, begeleiding eens per twee weken. Hulp bij het huishouden is gelijk gebleven.
Oefenen in meer zelfstandigheid en zelfredzaamheid
Meike
Individuele begeleiding, 1,5 uur per twee weken van gespecialiseerde organisatie A. Echtgenoot kreeg 1 uur per maand van gespecialiseerde organisatie B.
Beiden 1 uur per maand begeleiding via het wijkteam
Oefenen in meer zelfstandigheid, maar achterwacht blijft nodig
Cliëntervaring In Beeld • De feitelijke verandering in ondersteuning
87
Begeleiding 2 uur per week Mevrouw via gespecialiseerde Bouslam organisatie (intensieve thuisbegeleiding)
Begeleiding 1 uur per 2/3 weken door wijkteam
Alleen nog op afroep, maar achterwacht blijft nodig
Aanpalende ondersteuning, zoals hulp in het huishouden of de bij administratie gaat niet in alle bestudeerde gevallen ‘mee’ naar het wijkteam. Casus Jim, man 44 jaar, ADHD, is lang dakloos geweest. Zijn huis is schaars ingericht, het ziet er chaotisch uit, er liggen overal losse spullen, ook op de rond. Als ik (de interviewer) vraag waar ik kan gaan zitten, wijst Jim naar de tafel met twee stoelen erbij, maar voordat ik daar kan zitten, moet ik eerst tal van spullen wegleggen en wegschuiven. “Ik heb enorm opgeruimd’, zegt hij zelf. Vanuit de gespecialiseerde instelling die voorheen de thuisbegeleiding gaf, kwam er ook eens per week iemand helpen met de huishouding. Jim: “Samen met Nellie pakte ik dan dingen in huis aan. Als ik moet opruimen, lukt dat me niet goed. Ik begin hier en dan weer daar en dan komt er niks van. Het is heel druk in mijn hoofd; ik kan me er niet op concentreren. Dus dan pakten we samen bijvoorbeeld een hoek van de kamer aan. Die hulp heb ik nu niet meer.” Casus René, man 40 jaar, Niet aangeboren hersenletsel, zit in een rolstoel en heeft moeite met nieuwe dingen. Vanuit de gespecialiseerde instelling die voorheen de thuisbegeleiding gaf, was er ook administratieve ondersteuning. Hiervoor heeft het wijkteam nu bemiddeld in een vrijwilliger. De persoonlijke verzorging en/of verpleging (thuiszorg) die sommige cliënten naast de begeleiding ontvingen, is in de bestudeerde gevallen gebleven en verloopt via de thuiszorgaanbieder (vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet). Deze zorg is bij het wijkteam wel in beeld, maar valt in de casus van Griet niet onder de regie van het wijkteam. Casus Griet, wijkteammedewerker Natasja: “De verpleging en verzorging loopt al jaren voor Griet. Zij wassen en douchen haar. Deze zorg is niet veranderd.” Voert het wijkteam hierop regie? Natasja: “Nee, dat is niet meegenomen omdat dat uit een ander potje komt. Je bekijkt wel wat er is aan andere hulp en dit heeft ze gewoon nodig. Maar de thuiszorg heeft een eigen plan en eigen doelen, dat staat naast onze ondersteuning. Contact tussen het wijkteam en de thuiszorgorganisatie zou wel mogelijk zijn, maar daar is nog geen tijd voor geweest.” De inzet van uren en de bezoekfrequentie van de nieuwe begeleiding vanuit het wijkteam wordt met de cliënten wel afgestemd, maar kan wat flexibeler worden ingezet, zo geven de wijkteammedewerkers aan. Er kan tussendoor met vragen worden gebeld en omdat de wijkteammedewerker immers in de buurt werkt, kunnen ze de cliënt tegenkomen en inspelen op een vraag of situatie. Casus Meike, vrouw 35 jaar, verstandelijk en lichamelijk beperkt. Meike en haar man wonen om de hoek van het wijkcentrum. Als ze boodschappen doen, lopen ze langs en zwaaien ze soms. Casus Heleen, vrouw 63 jaar, verstandelijk en lichamelijk beperkt. Wijkteammedewerker: “ik fiets soms ook even langs en kijk of de gordijnen open zijn. En ze kan me bellen. Maar spontaan aanbellen doe ik niet, want Heleen hecht aan regelmaat en duidelijkheid. Dat geldt eigenlijk toch wel voor deze doelgroep (met een verstandelijke beperking en/of psychiatrische problematiek)”
Cliëntervaring In Beeld • De feitelijke verandering in ondersteuning
88
Casus René, man 40 jaar, de wijkteammedewerker geeft aan, laatst had René ’s morgens een lekke band en belde in paniek op. Omdat hij hier vlakbij woont ben ik toen even naar hem toe gegaan en heb zijn band gelapt. Toen was het probleem weer opgelost. Twee van de vier wijkteammedewerkers van bovenstaande casussen geven aan dat het niet altijd lukt om inderdaad de afgesproken frequentie van de nieuwe ondersteuning te halen, in beide gevallen wegens grote drukte. Casus Jim. Wijkteammedewerker Arjan zegt: “Nu is het de bedoeling dat ik er eens per twee, drie weken naartoe ga voor ongeveer een uurtje. Ik moet toegeven dat het daar weer hoog tijd voor is.” Daarvan is ook Jim zich bewust: “Ik heb hem al een hele tijd niet meer gezien.” Casus Heleen. Wijkteammedewerker Tiny geeft aan dat ze vorige week verhinderd was, op het vaste tijdstip. “Toen ben ik niet gekomen, het lukte gewoon niet, dat vind ik dan heel vervelend voor Heleen. Tiny wil eigenlijk elke woensdag naar Heleen om haar ‘uit bed te trommelen’ om naar het wijkcentrum te gaan waar dan kan worden geschilderd. Het is Tiny’s plan om Heleen meer de deur uit te krijgen voor activiteiten en sociale contacten, want Heleen zit altijd binnen, slaapt heel veel en onderneemt uit zichzelf bijna niets. Zelf geeft Heleen ook aan dat ze zich vaak verveelt en zo graag eens wat vaker naar een cafeetje of bioscoop zou willen gaan. Ook houdt ze van schilderen, wat elke woensdag in het wijkcentrum kan worden gedaan, maar Heleen gaat/ durft nooit zelfstandig de deur uit en ze heeft bovendien grote moeite met opstaan. Ze heeft een sterk verstoord dag/nachtritme. Dat merkt ook de interviewer als deze om 15 uur bij haar voor de deur staat voor het interview en ze niet opendoet. Gelukkig komt mantelzorger Robert (‘een soort zoon,’ noemt hij zichzelf) net aan met Heleens boodschappen. Hij doet de deur voor me open en een slaperige Heleen komt de trap af. De gordijnen in het huis zijn dicht en het ruikt muf: “Ik was in slaap gevallen denk ik”, zegt ze. Als wijkteammedewerker Tiny ’s ochtend dus niet komt, blijft Heleen thuis. En in bed. “Laatst was het wel heel erg, vertelt Heleen: “Toen was ik pas om 21:00 uur wakker. Dat vind ik dan zelf ook wel te gek. Maar als niemand mij wakker maakt dan gaat dat zo. Ik ga dan door tot 03:00 uur in de nacht en dan slaap ik weer tot de volgende avond.” Casus Griet. Wijkteammedewerker: “Ik merk wel dat door de druk in de agenda, het lastig is om het goed vol te houden. Het verschilt per week, maar de caseload is te vol. We hebben te weinig menskracht momenteel, dan ga je er te gehaast heen. Dat kan eigenlijk niet. Je moet rustig kunnen zitten: de tijd nemen.” Arbeidsintegratie
Er is één casus arbeidsintegratie in het onderzoek meegenomen, waarbij het ook om begeleiding gaat. Dagbesteding voor mensen tussen de 18 en 67 jaar is in de nieuwe WMO een vorm van begeleiding die in Amersfoort niet onder het wijkteam valt, maar onder Arbeidsintegratie. Situatie OUD Dagbesteding en individuele Dexter begeleiding via PGB
Situatie nieuw
Toekomstperspectief
Zelfde dagbesteding maar nu onbetaald. Aanvraag voor PGB via Wlz loopt nog.
Er is een Wlz indicatie aangevraagd waarmee hij straks naar verwachting weer PGB betaald wordt. Dit zal een lager bedrag worden.
Casus Dexter, 19 jaar, matige verstandelijke beperking: functioneert op het niveau van een kind van 8 tot 10 jaar en heeft zeer intensieve begeleiding nodig, Wajong-uitkering, thuiswonend.
Cliëntervaring In Beeld • De feitelijke verandering in ondersteuning
89
Ontvangt individuele begeleiding (bijles) en dagbesteding vanuit PGB. Na de ZMLK-school ging Dexter werken in het bedrijf van zijn vader, met een PGB. Zijn vader en opa begeleiden hem. In deze casus was lang onduidelijk wie de cliënt moest gaan helpen. Door de moeder was aangeklopt bij het wijkteam omdat een herindicatie nodig was, maar het duurde lang voordat ze werd doorverwezen naar arbeidsintegratie. In de beleving van de moeder pas nadat een klacht was ingediend. In deze casus was het de bedoeling de goedlopende situatie niet te verstoren, maar gezien de nieuwe regels was het niet mogelijk om een PGB toe te kennen vanuit de gemeente, volgens de consulent Arbeidsintegratie. Om die reden is er door de wijkteammedewerker uiteindelijk een beroep gedaan op de wet langdurige zorg (Wlz). In afwachting van de indicatie van de Wlz is er tussenfinanciering door de gemeente geregeld. Deze is echter wel minder dan het PGB. “Je probeert te regelen wat mogelijk is”, geeft de consulent Arbeidsintegratie aan. Toekomstperspectief
Er zijn bij bijna alle begeleidingscasussen plannen voor ‘afschalen’ en in sommige ook voor ‘afbouw’: minder uren contact tot uiteindelijke stopzetting ervan. Dat wordt in de meeste gesprekken met wijkteammedewerkers genoemd, maar dit toekomstbeeld blijkt niet altijd bij de cliënt bekend of duidelijk. De omgekeerde situatie is ook aan de orde, de cliënt denkt dat er afgebouwd wordt en ze zelf weer verder kan, terwijl de wijkteammedewerker aangeeft dat er een vinger aan de pols moet worden gehouden. Casus Heleen. Ik informeer bij Heleen hoe vaak Tiny (de wijkteammedewerker) komt en Heleen zegt dat dat net zo vaak is als de vorige begeleider die vanuit de gespecialiseerde organisatie kwam. Wijkteammedewerker Tiny (die bij het gesprek aanwezig is) zegt dan: “maar dat is wel tijdelijk, hè. Ik zal niet altijd zo vaak blijven komen”. Heleen reageert verbaasd: “Oh?”. “Ja”, legt Tiny uit: “anders zeggen ze bij het wijkbureau: ga je nu alweer naar Heleen? Dat moeten we afbouwen.” “Oh”, zegt Heleen en kijkt duidelijk verbaasd. Casus Jim. Wijkteammedewerker Arjan wil voor Jim op termijn een maatje zoeken, zodat hij uiteindelijk de bezoeken kan afbouwen. Jim heeft wel regelmatig contact nodig, iemand met wie het klikt en die met hem dingen gaat ondernemen, want Arjan ziet vereenzaming en terugval in Jims oude gedrag dan als gevaar. Dan gaat Jim misschien weer zwerven en zijn oude straatmaatjes opzoeken en teveel blowen. Arjan zegt dat hij hierover met Jim al eens heeft gepraat. Tijdens het interview met Jim vraag ik (de interviewer) of de wijkteammedewerker met hem over de mogelijkheid van een maatje heeft gesproken. Dan wordt duidelijk dat Jim dit heel anders heeft begrepen. “Ja, ik ben vroeger wel eens aidsbuddy geweest voor iemand en ook voor jonge gasten die wat houvast nodig hadden. Dat zou ik best wel weer willen doen.” Casus mevrouw Bouslam: de wijkteammedewerker geeft aan dat de begeleiding moet blijven: “Ze heeft twee pubers, er is wel extra ondersteuning nodig omdat dit een nieuwe fase is met nieuwe vaardigheden. Je kunt het niet afbouwen, het zijn kwetsbare kinderen. Doordat je betrokken blijft pik je het sneller op waardoor het minder escaleert. Het is een moeder die zo gek kan doen dat ze op straat belanden.” Mevrouw Bouslam zelf geeft in het gesprek echter aan dat ze straks in de schuldsanering gaat en dat de begeleiding vanuit het wijkteam dan stopt. Ze kan altijd nog wel bellen. Maar dan is alles op de rit. Er komen mogelijk wel weer nieuwe problemen, maar nu gaat het goed. Bij de casus van Griet geeft de wijkteammedewerker aan dat het wijkteam in principe afbouw voor Griet wil, maar dat ze dit nog niet van plan is. Casus Griet. Wijkteammedewerker: “Griet kan zich best goed redden alleen thuis, maar ze moet niet teveel alleen thuis zijn. Ze begrijpt veel dingen niet goed en het is haar al gauw teveel. Ze kan vanwege haar beperkte mobiliteit niet zelfstandig de deur uit voor een boodschap of wandeling. Komt er onverwachts post, dan kan ze helemaal van slag raken. En in huis gaat ze maar een keer per dag naar beneden (ochtend)
Cliëntervaring In Beeld • De feitelijke verandering in ondersteuning
90
en boven (avond). Ze heeft veiligheid en structuur nodig. Het beleid van de gemeente is afbouwen en afschalen, maar ik denk dat ik goed kan inschatten dat dat nu nog niet kan. Mijn coördinator luistert daar ook naar. Deze mensen kun je niet volledig met vrijwilligers verder laten gaan. Waar blijft dan de professionaliteit van het wijkteam? “ Deze wijkteammedewerker ervaart echter wel druk vanuit het beleid om af te schalen en af te bouwen en maakt zich daarover zorgen. Casus Griet. Wijkteammedewerker: “Sommigen mensen hebben dit gewoon nodig en blijven dit nodig hebben. Ik heb nu achteraf wel twijfels over de beslissing om Griet naar het wijkteam over te hevelen. Ze had begeleiding vanuit de organisatie waar ze ook dagbesteding heeft. Ik denk nu wel eens: had ik haar daar beter niet kunnen laten? Dan had ik moeten opschalen. Straks moet ik haar loslaten, dat zou me echt aan het hart gaan.” Ze ziet nog een ander gevaar: “deze mensen met psychiatrie en beperkingen zijn potentiële zorgmijders. Als ze teleurstellingen krijgen, laten ze al gauw niemand meer binnen. Bij Griet is dat ook een tijd zo geweest. Of ze vallen terug in verslaving en schulden, dan zijn we uiteindelijk toch weer duurder uit?” Hulp bij het huishouden
Bij de acht casussen hulp bij het huishouden zijn twee groepen te onderscheiden: • drie casussen waarbij het wijkteam (ook) betrokken was bij de wijziging in de ondersteuning en • vijf casussen waarbij de wijziging in de ondersteuning direct en alleen via de zorgaanbieder liepen (vanuit twee verschillende aanbieders voor hulp bij het huishouden). Via de zorgaanbieder Situatie OUD
Situatie nieuw
Toekomstperspectief
Mevrouw Hoogenberg
6 uur (2 keer p.w.)
4 uur (2 keer p.w.)
Wordt gevolgd
Meneer schoenmaker
4 uur: (2 keer p.w.)
2,5 uur (1 keer pw)
Wordt gevolgd
Mevrouw Koensma
4 uur (1 keer pw)
2 uur (1 keer pw)
Wordt gevolgd
Mevrouw Slager
3 uur
2,5 uur
Wordt gevolgd
Mevrouw Halsema
4 uur (1 keer p.w.)
Terug naar 2 uur, nu weer 4 uur (1 keer p.w.) Cliënt heeft bezwaar gemaakt
Wordt gevolgd
Situatie OUD
Situatie nieuw
Toekomstperspectief
5 uur (via PGB)
2,5 uur via PGB en lagere uurvergoeding Cliënt heeft bezwaar gemaakt
Wordt gevolgd
Met betrokkenheid wijkteam
Familie Schipper
Cliëntervaring In Beeld • De feitelijke verandering in ondersteuning
91
Familie Hoogwoud
6 uur: (2 keer p.w.)
2,5 uur (1 keer p.w.)
Wordt gevolgd
Mevrouw van Oudendijk
3 uur (1 keer p.w.)
2,5 uur (1 keer p.w.)
Wordt gevolgd
Cliënten die alleen huishoudelijke hulp en in principe geen andere zorg nodig hebben, zijn bij de overgang begin 2015 alleen gezien door de zorgaanbieder, zo geeft de gemeente aan. Bij huishoudelijke hulp wordt door de betrokken medewerker niet gekeken naar het toekomstperspectief, maar wordt structureel gekeken naar hoe de hulp past bij de huidige situatie: de cliënt wordt gevolgd. Omdat dit onderzoek zich richt op situaties met een aanzienlijke zorgverandering, is het urenaantal huishoudelijke hulp in bijna alle bestudeerde casussen gereduceerd, meestal van 4 naar 2 of 2,5 uur. In één casus is het urental uiteindelijk gelijk gebleven, maar dit was – in de beleving van de cliënt – nadat zij bezwaar had gemaakt tegen een aanvankelijke urendaling. De betrokken zorgaanbieder geeft aan niets van een bezwaar te weten, maar geeft aan dat de uren zijn (terug)verhoogd nadat intern de situatie van de cliënt opnieuw is bekeken. In sommige gevallen houdt de urenreductie in dat er, in plaats van tweemaal per week, nog maar eenmaal per week hulp in huis is. Als er sprake was van twee verschillende hulpen, valt er dan één hulp weg. Soms moet een cliënt om andere redenen afscheid nemen van de vaste hulp – redenen die niet direct samenhangen met de transitie, maar in combinatie met een urenreductie wel sterk ingrijpen. Casus mevrouw Hoogenberg, 93 jaar, door ouderdom beperkt in haar mobiliteit en chronisch ziek, had al tien jaar dezelfde hulp. Maar omdat twee organisaties gingen fuseren, werd haar vaste hulp ingedeeld in een andere gemeente dan waar mevrouw woont. Dat viel samen met de korting in uren, waardoor ze nu minder uren én een andere hulp heeft. Casus mevrouw Schipper, 79 jaar, licht dementerend, lichamelijk beperkt, heeft altijd hulp via PGB vergoed gekregen. Dat vindt het echtpaar prettig; dan kunnen ze zelf de hulp kiezen. De huidige hulp komt er dan ook al jaren. Maar nu ze haar nog maar voor minder uren kunnen betalen (en een lager bedrag), zijn ze bang dat de hulp ermee zal moeten stoppen: “Ze moet er ook van rondkomen, nu zal ze er meer adressen bij moeten nemen en dan past het misschien niet meer.” Meneer Schoenmaker, 71 jaar, licht verstandelijk beperkt, heeft een evenwichtsstoornis en andere lichamelijke klachten, is van twee naar één keer per week hulp in het huishouden gegaan. Die hulp kreeg hij van twee verschillende hulpen. Daarvan is er nu één afgevallen. Vaste hulp is voor de geïnterviewde cliënten om verschillende redenen vaak erg belangrijk. Bij de casussen van cliënten met een verstandelijke beperking en/of psychiatrische problemen blijkt dat voor deze doelgroep dergelijke veranderingen lastig zijn. Maar dat geldt ook voor veel ouderen. Casus Heleen: “Ik heb veel nare ervaringen in mijn leven gehad. Ik was te gemakkelijk van vertrouwen. Nu vertrouw ik niet zomaar iedereen meer.” Wijkteammedewerker Tiny legt uit dat Heleen een geschiedenis heeft van mensen die misbruik van haar maakten en problematische liefdesrelaties, ook nog recent. Casus meneer Schoenmaker is een man die niet houdt van verandering, vertelt zijn contactpersoon bij de zorgaanbieder. Zijn vaste hulp was een tijd ziek, dus kreeg hij anderen toegewezen. Met één van de twee klikte het niet, toen zei hij: laat die tweede dan maar zitten. En als zijn hulp op vakantie gaat, gaat hij zelf ook op vakantie en hoeft hij geen vervanging. Zelf geeft hij aan: “Ik heb al vijf jaar een vaste hulp. Die is
Cliëntervaring In Beeld • De feitelijke verandering in ondersteuning
92
goed en leuk, ze maakt me vrolijk. Ik had andere hulpen, maar die bevielen niet allemaal goed. Sommigen waren ‘onbeschoft’ of ‘liepen er onfatsoenlijk bij’. Die heeft hij weggestuurd. Hij heeft nu met de zorgaanbieder afgesproken dat ze ‘deze niet meer bij me weghalen”. Ze drinken ook altijd samen koffie, soms wel twee keer per bezoek. Dat is erg gezellig. “Ik krijg verder geen mensen over de vloer”, zegt meneer Schoenmaker. Dat heeft hij ook liever niet, vandaar dat hij het interview ook niet bij hem thuis wilde laten plaatsvinden. Casus mevrouw Hoogenberg: “Het is toch iemand die in je kasten komt en alles van je ziet. Ik schaam me er erg voor om het te vertellen, maar ik heb een aandoening waardoor ik soms ontlasting en urine verlies. Het toilet, de badkamer en de was hebben dus extra aandacht nodig. Denk je in hoe dat is als je dat aan weer een andere hulp moet uitleggen. Soms komt er vervanging, maar dat is vreselijk en je hebt er niks aan. Ze zeggen: Wat moet ik doen? Ik zeg dat dan niet zo gemakkelijk tegen zo’n meisje, ik heb wel eens meegemaakt dat ze het vies vond. Ik vind dat heel erg. Begrijp je dan hoe belangrijk een vaste hulp is die je niks hoeft uit te leggen. En dat een keertje overslaan ook echt niet kan?” Casus René, Niet Aangeboren Hersenletsel, zit in een rolstoel en krijgt begeleiding vanuit het wijkteam: “Ik heb ook nog huishoudelijke hulp, al drie jaar dezelfde en dat gaat heel goed. Bij de aanbieder van huishoudelijke hulp is nu veel te doen, veel mensen die weg moeten. Mag mijn vaste hulp blijven? Dat maakt me onzeker en dat is erger dan weten waar je aan toe bent, daar kan je naar handelen.” Jeugdzorg In het onderzoek zijn vier jeugdzorgzaken bestudeerd. Het gaat om vier sterk uiteenlopende situaties en ook de wijziging waarmee men te maken kreeg, verschilt sterk per geval. Situatie OUD
Situatie nieuw
Toekomstperspectief
Tom
Speciaal onderwijs met psychiatrische ondersteuning
Tijdelijk beschikking afgegeven voor nieuwe school, Tom zit daar al
Beschikking loopt af situatie wordt weer opnieuw bekeken door wijkteam – nieuwe beschikking aanvragen
Rosalie
Beschermd wonen met 10 uur thuisbegeleiding via gespecialiseerde organisatie, uit PGB
Zelfde plus begeleiding vanuit wijkteam, PGB verlengd, traject richting kamerwonen ingezet, op wachtlijst
Begeleid kamerwonen met (veel lager) PGB
Meneer Meppen
Pleegzorg was geweigerd, PGB aangevraagd voor ondersteuning voor zorg voor autistische pleegkinderen met LVG
Pleegzorg opnieuw aangevraagd en verleend, geen bemoeienis op dit moment vanuit wijkteam. Kinderen krijgen ook nog ondersteuning maar die indicatie loopt nog door vanuit oude situatie
Kinderen zullen op termijn zelfstandig of begeleid moeten gaan wonen.
Cliëntervaring In Beeld • De feitelijke verandering in ondersteuning
93
Mevrouw van Dijk
Begeleiding door gespecialiseerde organisatie voor vader, moeder en zoon. Mevrouw heeft ook hulp van psycholoog.
Mevrouw heeft nog steeds hulp van de psycholoog maar gezin wordt niet meer begeleid door Wijkteam Zoon heeft Wlz indicatie voor begeleid wonen en gaat daar binnen 2 maanden naar begeleid wonen verhuizen
Zoon gaat uit huis naar begeleid kamerwonen
Casus Tom, 11-jarige licht verstandelijk beperkte jongen met psychiatrische en gedragsproblemen, betreft een zaak waarin op het moment van de transitie naar het wijkteam eigenlijk alleen maar een indicatie nodig is. Tom zat niet op de juiste school en had een indicatie nodig voor een andere school met begeleiding. Het onderzoek naar de juiste plek voor Tom was al - in vooronderzoek - in overleg met alle betrokken partijen bepaald. De tussenkomst van het wijkteam leidde op zich dus niet tot een nieuwe ondersteuningssituatie en wordt ook niet gezien als een ‘herbeoordeling’. De wijkteammedewerker: “Het hele plan lag al klaar en het contact met het wijkteam betekende eigenlijk twee stappen terug voor het gezin. Het heeft ze vooral veel tijd gekost.” Casus Rosalie, 18-jarige licht verstandelijk beperkte vrouw zonder dagbesteding, in beschermd wonen, afkomstig uit multiproblemgezin. De wijkteammedewerker nam de casus in onderzoek en vond de huidige situatie niet passend bij de cliënt en bovendien heel duur. Wijkteammedewerker: “Ik bezocht Rosalie wonend in haar paradijsje, maar totaal verpieterd. 18 jaar, verstandelijk beperkt, een verleden met instellingen, weglopen en helemaal geïsoleerd in een zelfstandige wooneenheid met een hoog PGB. Veel gedoe met de begeleiding die ze niet accepteerde. Geen netwerk, geen dagbesteding. Ze komt haar bed niet uit, slikt antidepressiva. Ik wilde veel meer en passender begeleiding voor haar, het liefst via ZIN in zelfstandig begeleid wonen, waar wel 24-uurszorg aanwezig is. Maar daar is een wachtlijst van 5/6 jaar voor. Ik heb de zorgorganisatie voorgesteld terug te gaan naar een lager PGB, omdat ik vanuit het wijkteam nu de begeleiding verzorg. Maar voor dat lager PGB wilden zij niet leveren. We stonden dus onder druk om het hoge PGB te verlengen, of we moesten een crisis uitlokken waarbij ze eruit gezet zou worden. Dat wil je niet. Dus hebben we het hoge PGB moeten verlengen en staat ze nu op de (kortere) wachtlijst voor begeleid kamer wonen via een (lager) PGB. Dat zal enkele maanden duren.” Casus meneer Meppen: meneer zorgt sinds oktober 2014 voor twee kinderen uit zijn familie. Ze zijn twee jaar terug vrijwillig uit huis geplaatst door Jeugdzorg. Broer en zus werden toen uit elkaar gehaald. Ze zaten beiden in een instelling. Met de jongen ging het niet goed. Eerst kwamen ze ieder weekend bij meneer en uiteindelijk geheel in huis. Dit was in oktober 2014. Toen ze bij meneer in huis kwamen was er niets geregeld. In november 2014 wordt meneer via Mee naar de gemeente doorverwezen. Hij moest wachten tot januari 2015. Hij werd niet doorverwezen waar hij in de tussentijd wel terecht kon. In januari 2015 gebeld met de gemeente. Toen werd hem gezegd dat het te druk was, kom in februari maar terug. Ze hadden zorg in natura bij de instellingen waar ze zaten. Meneer wilde graag een PGB maar er werd aangegeven door de wijkteammedewerker dat dit niet kon. Het moest pleegzorg zijn volgens de wijkteammedewerker en daarvoor moest meneer pleeggezin worden. Toen kwamen ze in een soort vicieuze cirkel. De pleegzorgcentrale wilde dat er een indicatie was en de gemeente wilde dat er eerst een pleegzorgcentrale was. Uiteindelijk is het na 4,5 maand goedgekeurd. En is meneer nu pleeggezin. Toekomstperspectief
Bij de bestudeerde jeugdzorgcasussen, is in twee gevallen het cliëntcontact al volledig afgebouwd. In het eerste geval is de vraag van cliënt ‘opgelost’ door het aanvragen van een Wlz-indicatie voor begeleid
Cliëntervaring In Beeld • De feitelijke verandering in ondersteuning
94
wonen. De indicatie is afgegeven en de wijkteammedewerker heeft de regie overgedaan naar de instelling die de nieuwe zorg gaat leveren. Het contact met het wijkteam is – in overleg met de cliënt - afgesloten. In het andere geval is er ook geen contact meer tussen de wijkteammedewerker en cliënt. Doordat de cliënt nu pleeggezin is, is de vraag voor de wijkteammedewerker afgerond. De regie ligt nu bij de pleegvader. In de nabije toekomst is echter waarschijnlijk weer hulp nodig waarvoor de pleegvader bij het wijkteam aan zal kloppen. In één geval is er nog geen ‘oplossing’ bereikt: de cliënt staat op de wachtlijst voor begeleid kamer wonen en wordt in de tussentijd begeleid door het wijkteam, net zoals de andere leden van dit multiproblemgezin.
Cliëntervaring In Beeld • De feitelijke verandering in ondersteuning
95
4 Hoofdstuk
Het proces van de wijziging
Cliëntervaring In Beeld • Het proces van de wijziging
96
4. Het proces van de wijziging In dit hoofdstuk staat het proces van de wijziging centraal. We bepreken eerst de vraag in hoeverre de wijzigingen bij de cliënten bekend waren en vervolgens – per cliëntgroep – de wijze van communiceren en hoe dit door de cliënten is ervaren.
4.1 Bekendheid Was men ervan op de hoogte dat er dingen gingen veranderen?
De 19 cliënten waren allen goed op de hoogte van het feit dat er veranderingen op stapel stonden. Ze hadden erover in de krant gelezen en vaak ook al correspondentie vanuit de gemeente ontvangen. Casus meneer Schoenmaker “Ja, natuurlijk wist ik het. Ik heb tig brieven ontvangen. Alleen dacht ik wel: wanneer hoor ik nou eens wat het voor mij betekent? Dat bleef lang onduidelijk.” Casus Mevrouw Hoogenberg: “Het stond al zo vaak in de krant. En de hulp had er ook vaak over gepraat.” Casus Meike: “Mijn man was al 4-5 maanden van te voren voorbereid door de begeleider van de gespecialiseerde instelling dat het ging veranderen. En je krijgt dingen mee van televisie, bv. het journaal.”
4.2 Het proces van wijziging bij de cliënten jeugdzorg De meeste jeugdzorg cliënten uit het onderzoek namen zelf contact op met het wijkteam, omdat ze wisten van de verandering en/of omdat ze dringend om ondersteuning of een indicatie verlegen zaten. Toch duurde het soms lang voordat ze geholpen werden, zo blijkt uit de casussen. Casus Tom, moeder: “Het was in de periode december 2014. Het ging heel slecht met Tom op de school waar hij zat en we wisten waar hij wel op zijn plek zou zijn en dat we daar terecht konden. Maar eerst moesten we die indicatie hebben. We hadden al een brief gekregen van het wijkteam, dat we onder hen gingen vallen. Dus ik heb contact opgenomen, we zaten erom te springen.” Casus meneer Meppen, 50 jaar, vroeg PGB aan voor zijn twee autistische pleegkinderen (netwerk pleeggezin): “In november 2014 word ik via MEE naar de gemeente doorverwezen. Bij de gemeente gaven ze aan dat ik moest wachten tot januari 2015. Er werd mij niet verteld waar ik in de tussentijd wel terecht kon. Toen ik in januari 2015 belde met de gemeente, werd mij gezegd dat het te druk was, kom in februari maar terug.” Er is niet in alle bestudeerde jeugdzorgcasussen een huisbezoek geweest. In het geval van Dexter had de moeder dit wel gewild. Casus Dexter. Moeder: “Ik heb begrip voor de situatie van de gemeente en dat het moeilijk is. Maar ik heb wel een tip voor de gemeente: ga op huisbezoek. Kijk waar deze mensen werken. Hoe er met ze omgegaan wordt. Wat zou je doen als het jouw kind was? Dexter ziet er op het eerste gezicht heel normaal uit maar als je in gesprek gaat dan merk je zijn beperking. Je kunt niet alles beoordelen aan de hand van een papiertje.”
Cliëntervaring In Beeld • Het proces van de wijziging
97
4.3 Het proces van de wijziging bij de cliënten begeleiding Bij de bestudeerde casussen begeleiding zijn de cliënten veelal geïnformeerd door hun ‘oude’ begeleider vanuit de gespecialiseerde instelling. In de meeste gevallen verliep dat via een ‘warme’ overdracht, waarover de cliënten in principe tevreden zijn. Al gaven de meeste cliënten daarbij ook aan dat ze niet zaten te wachten op verandering en dat de overgang aanvankelijk veel onzekerheid gaf. Casus René, 44 jaar, niet aangeboren hersenletsel: “De brieven van de gemeente waren niet direct duidelijk. Ik begreep niet wat het was. Ik heb deze brieven toen besproken met de begeleider van de organisatie waar ik ondersteuning van kreeg. Heel 2014 wist ik dat het ging veranderen en dit is verder in goede harmonie steeds besproken met de begeleider. Hoe dichter bij het kwam, hoe meer ik er tegen op zag. Ik zag er als een berg tegenop. Nu na een tijdje in de nieuwe situatie en alles op gang is gekomen valt het wel mee. Ik kan goed praten met de persoon van het wijkteam.” Veel cliënten met begeleiding hebben sowieso grote moeite met veranderingen, zo blijkt uit de casussen. Voor hen was er veel onzekerheid en soms zelfs angst voor wat er komen ging. Niemand had er zin in, maar achteraf gezien valt het ook in veel gevallen erg mee, zo geven cliënten aan. Casus Jim, wijkteammedewerker: “Het was een warme overdracht bij Jim thuis met zijn oude begeleider en mij erbij. Ik heb daarna de draad opgepakt. Volgens mij vindt hij het nu wel prima. “ Jim: “Het leek mij eerst niks, ik had er geen zin in. Ik heb laatst geteld en ik heb al 23 verschillende hulpverleners in mijn leven gehad. Maar ze zijn hier bij mij thuis geweest, tegelijk, de oude en de nieuwe begeleider. En we hebben gepraat over wat ik nodig heb. Dat was wel goed.” Casus Griet, wijkteammedewerker: “De overdracht is heel soepel gegaan: vanuit deze zorginstelling werden alle cliënten begeleiding overgedragen. Er was een persoonlijke overdracht. Daarna heb ik nog een tijdje korte lijntjes met de vorige begeleider gehouden.” Griet: “Het veranderde zomaar, maar Jorien (wijkteammedewerker van gespecialiseerde instelling) had het wel uitgelegd. Het had met de regering te maken. En toen hebben we afscheid genomen. Natasja (de nieuwe wijkteammedewerker) luistert goed. En als ik haar bel omdat ik haar nodig heb, dan gaat ze met me mee, naar de dokter ofzo.”
De persoonlijke wijze waarop de cliënten uit de begeleidingscasussen door de overgang zijn geleid, wordt als positief beoordeeld.
4.4 Huishoudelijke hulp Wijze van communiceren
Hoewel al vroeg in 2014 brieven zijn gestuurd door de gemeente over de veranderingen, blijken de mensen vooral belang te hechten aan berichtgeving over hun persoonlijke situatie en het aantal uren dat men nog op hulp kan rekenen. In de beleving van deze cliënten, kwam het bericht over het aantal uren dat ze voortaan nog zouden krijgen, per brief. Cliënten die alleen huishoudelijke hulp nodig hadden en in principe geen andere zorg, zijn bij de overgang begin 2015 alleen ‘gezien’ door de zorgaanbieder, aldus de gemeente. Een aantal cliënten geeft aan dat - naast de schriftelijke informatie - de hulp hen over de wijziging had verteld. In hun beleving is er geen huisbezoek / herbeoordelings-gesprek geweest voorafgaand aan deze brief. Volgens één van de twee geïnterviewde zorgaanbieders was er wel sprake van een ‘gesprek’ over de wijziging, waarvoor de organisatie de hulp had ingeschakeld. Hier loopt de ervaring van de cliënten en de
Cliëntervaring In Beeld • Het proces van de wijziging
98
bedoeling van de zorgaanbieder dus uiteen. De geïnterviewde cliënten ervaren de communicatie als ‘een mededeling’: ze krijgen minder uren vanwege bezuinigingen. Casus familie van Oudendijk. Wijkteammedewerker (en ook wijkverpleegkundige van het echtpaar): “De gemeente had een heel onduidelijke brief gestuurd. Er stond bijvoorbeeld niet in dat er bezuinigd moest worden. Er stond wel in: u houdt uw indicatie. Dat is bij veel mensen uitgelegd als: ik houd mijn uren, terwijl die niet zo was.” Mevrouw Halsema, 69 jaar, verzorgt haar dementerende man: “De hulp heeft verteld dat ik van 4 naar 2 uur ging. Iedereen kreeg de helft, dit was van hogerhand opgelegd.” Mevrouw Hoogenberg: “Ik kreeg gewoon een brief. Ik wist wel van de veranderingen, jazeker, daar werd al een jaar lang over gepraat en de kranten stonden er vol mee. Maar zelf wist ik nog niet wat me boven het hoofd hing. Toen kreeg ik ineens die brief. En daarna vertelde de hulp dat ze wegging. Celina (contactpersoon van de zorgaanbieder) heeft me ook moeten teleurstellen. Ja, die kan er ook niks aan doen. De gemeente heeft dat zo beslist. Zo is het me uitgelegd. Ze zei: wij krijgen het ook zo opgelegd. Het is een opdracht”. In een aantal zaken was er (daarna) contact met het wijkteam. Dit was het geval bij cliënten die huishoudelijke hulp via een PGB ontvingen en als cliënten (of mantelzorgers) aan de bel trokken. Casus familie Koensma, leeftijd 73 en 78 jaar, beiden lijden aan longkanker: “Het is door de hulp zelf verteld. Ze moesten bezuinigen omdat de gemeente geen geld meer had en daarom kwamen ze minder”. Hierover is later wel contact over geweest met het wijkteam: ‘het wijkteam is daarna nog langs gekomen, omdat mijn dochter ze had gebeld. Ze zouden kijken of er meer mogelijk was, maar het bleef zoals het was.” Oordeel over de communicatie
Dat de verandering van het aantal uren via een brief of via de hulp is verteld en er – in de beleving van de betrokken cliënt - geen ‘gesprek’ is geweest, valt niet goed bij de cliënten hulp bij het huishouden. Bij de cliënten die huishoudelijke hulp ontvangen heerst sterk het gevoel dat men niet gehoord is en dat er gewoon besloten is dat ze minder uren ondersteuning ontvangen omdat er bezuinigd moet worden. Casus meneer Schoenmaker.” Ik had erover in de krant gelezen en ook al een paar keer met de zorgaanbieder gebeld om te vragen wat het voor mij betekent. Maar dat wist de medewerker toen nog niet. Toen kwam er opeens een brief waarin stond hoeveel uren ik er op achteruit zou gaan en dat ging al heel snel in (binnen 2 weken, meent hij). Hij had gedacht dat er eerst een gesprek zou komen, maar dat is er nooit geweest.” Bij een aantal cliënten is de rol van het wijkteam en van de zorgaanbieder niet helemaal duidelijk. Dit speelt met name bij de huishoudelijke hulp. Casus mevrouw Slager: mevrouw is het oneens met het feit dat ze minder uren huishoudelijke hulp krijgt en heeft zich daartoe tot het wijkteam gewend. Deze is langs geweest. Mevrouw zegt daarover: “gemeente dicht bij de mensen, hoezo? Het wijkteam heeft er helemaal geen invloed op.”
Cliëntervaring In Beeld • Het proces van de wijziging
99
Casus Mevrouw Halsema: “De communicatie met de zorgaanbieder loopt raar. Zij zeiden wij krijgen maar de helft betaald. U krijgt dus maar de helft. Terwijl de wethouder zei als je het nodig hebt krijg je het. Er moest een goed zorgplan komen. De zorgaanbieder moest dit maken. Mevrouw is hier niet bij betrokken. Mevrouw was de eerste bij de zorgaanbieder die in bezwaar was gegaan geeft zij aan.” Er leven bij een aantal mensen sterke emoties. Sommigen maken zich zorgen over (het werk van) hun hulp. Er speelt ook ongerustheid over de toekomst met minder uren hulp. Sommige cliënten denken daardoor ook aan een andere vorm van ondersteuning. Casus mevrouw Slager. “het is ook erg voor de medewerkers hulp bij het huishouden. Die krijgen minder uren en sommigen zijn zelfs ontslagen.” Casus mevrouw Hoogenberg: “Het maakt mij heel verdrietig. Ik kan er wel om huilen. (Interviewer: en dat doet ze dan ook). Ik heb jarenlang mijn man verzorgd, die had Parkinson. Dat is heel zwaar. En nu kom ik er zo vanaf. Dat is het trieste van het verhaal. Ik was afgepeigerd na zijn dood, ik was toen 90. Ik heb de oorlog meegemaakt, we hebben angst en honger gehad. Ik denk soms wel eens dat ze erop uit zijn om iedereen die oud is gewoon een pilletje te geven om er maar zo snel mogelijk van af te zijn. Wij hebben zoveel gedaan, zoveel betekend. Hebben wij dat nou verdiend? Wij zijn de oorlog doorgekomen en nu komen wij er zo vanaf.” Casus Familie van Oudendijk. Mevrouw moet huilen als ik (de interviewer) vraag hoe ze de veranderingen in de zorg heeft ervaren. “Ik vind het schandalig. We moeten nu heel veel betalen. Ik heb een longtumor en hij heeft een hartkwaal, we zijn al in de zeventig. Ik zit in mijn stoel en kan niks meer zelf. Je vraagt toch niet voor niks hulp aan. En dan hebben die hoge heren managers er weer geld bij gekregen.” Casus Meneer Schoenmaker. Hij maakt zich zorgen over de toekomst, vooral vanwege zijn gezondheid die achteruit gaat. Hij merkt dat dingen hem meer moeite kosten. En zijn gehoor gaat achteruit. Daarom wil hij graag beschermder wonen. Casus mevrouw Koensma: We hebben moeite met de acceptatie van beperkingen. Ooit hoorde je tot de sterkeren, nu takel je af. Dan zit je er over in hoe het verder moet. We zien geen oplossing. We voelen ons niet goed bij de huidige situatie maar weten niet hoe we het anders moeten krijgen.
Cliëntervaring In Beeld • Het proces van de wijziging
100
5 Hoofdstuk
Alternatieven, het sociaal netwerk en de mantelzorger
Cliëntervaring In Beeld • Alternatieven, het sociaal netwerk en de mantelzorger
101
5. Alternatieven, het sociaal netwerk en de mantelzorger 5.1 Inleiding Welke mogelijkheden zien de geïnterviewde cliënten zelf als alternatief voor de ondersteuning die wegvalt of is verminderd? In hoeverre roepen of kopen zij nu zelf (meer) hulp in en in hoeverre spelen het sociaal netwerk en de mantelzorger hierin een rol?
5.2 Zelf (meer) betalen Zelf (meer) zorg inkopen, is een optie om teruglopende hulp te compenseren. De geïnterviewde medewerkers van de (twee) zorgaanbieders zeggen dat er nauwelijks gebruik van wordt gemaakt. De meeste geïnterviewde cliënten zeggen dat het financieel niet mogelijk is of dat er andere keuzes worden gemaakt. Mevrouw Hoogenberg: “Meer uren zelf betalen? Ik heb een klein pensioentje, daar heb ik echt geen geld voor.” Familie van Oudendijk: “We hebben de scootmobiel zelf gekocht, niet eens meer aangevraagd. Je krijgt toch niets meer tegenwoordig. Maar een traplift kost € 6.000 dat kunnen we niet betalen. En de huisarts zei: daar maak je geen kans op, dus dat vragen we ook niet. Alles is al zoveel duurder geworden en we krijgen minder vergoeding” Casus meneer Schoenmaker: Een alarmsysteem wil hij niet. Dat kan hij niet betalen, zegt hij. Casus mevrouw Koensma: “We kunnen het financieel niet betalen anders hadden we zelf nog hulp genomen. We hebben geld op zij gezet voor vervanging van de bank of koelkast als die stuk gaat. Dat willen we er eigenlijk niet voor inzetten maar daar twijfelen we nu toch over. Een particuliere hulp kost 15 euro per uur.” Casus mevrouw Halsema: Bij het begin van het gesprek geeft mevrouw aan dat ze ieder jaar drie maanden overwinteren in Spanje. Op de vraag of ze zelf meer huishoudelijke hulp wil betalen geeft ze aan: “Als ik de huishoudelijke hulp zelf zou moeten betalen dat lukt niet. Ook als er meer dagopvang voor mijn man nodig is lukt dat niet. Meneer heeft een indicatie voor drie dagen maar dat kost 80 euro per dag en daar komen nog reiskosten bij. Dat kan ik niet betalen vanuit het PGB. Ik wil ook graag op een terrasje kunnen gaan zitten met mijn man, anders komen we de deur niet meer uit.”
Voor de meeste geïnterviewde cliënten is het zelf inkopen van (extra) zorg geen overweging
5.3 Meer hulp vanuit het sociaal netwerk Wordt het sociaal netwerk bekeken en besproken?
In hoeverre is het sociaal netwerk en de inzetbaarheid daarvan bij de beoordeling van de situatie door het wijkteam aan de orde geweest? Bij de geïnterviewde cliënten met hulp bij het huishouden die via de zorgaanbieder over de wijziging zijn geïnformeerd, is dit veelal niet gebeurd.
Cliëntervaring In Beeld • Alternatieven, het sociaal netwerk en de mantelzorger
102
Medewerker van zorgaanbieder: “Naar de mogelijkheden vanuit het sociaal netwerk hebben wij niet systematisch gekeken. We hebben als organisatie ook geen actieve contacten met vrijwilligers/ organisaties. Maar ik doe mensen wel eens een idee aan de hand als ik ze aan de telefoon heb. En op het zorgplan staat wel wat informatie.” In een aantal van de bestudeerde gevallen is er nadrukkelijk wel gekeken naar het sociaal netwerk. Bij de cliënten begeleiding blijkt uit de interviews dat de wijkteammedewerkers hierbij nog maar aan het begin staan: de relatie met de cliënt is immers nog in de opbouwfase. En soms wordt ook een andere beoordeling gemaakt door de wijkteammedewerker dan de cliënt zelf. Casus Meike: De wijkteammedewerker geeft aan: “Haar vader is financieel mentor maar ik weet niet precies wat dit inhoudt. Ze doen het meeste zelf qua administratie en soms help ik. Ik weet ook niet goed wat de ouders doen.” Tijdens het gesprek geeft Meike aan: “Mijn ouders helpen ons soms, maar het liefst zo min mogelijk, alleen als het echt niet anders kan. Ik heb het gevoel dat mijn ouders mij nog betuttelen, ze zijn bezorgd. Bijvoorbeeld met de financiën, ze vinden de aankoop van een aangepaste fiets niet goed. Ik heb hem toch gekocht en het geeft mij veel plezier en mobiliteit.” Casus Griet: Tijdens het gesprek met Griet zegt ze dat ze zich weleens opgesloten voelt. Wijkteammedewerker Natasja (in een apart gesprek nadien): “ik had niet eerder gehoord dat ze zich wel eens opgesloten voelt. Ze is niet mobiel, kan moeilijk weg. En ook financieel, ze kan niet zomaar een taxi nemen. Ik wil kijken of ik toch een vrijwilliger kan regelen die wat vaker met haar de straat op kan, even naar het winkelcentrum.” Casus René: de wijkteammedewerker geeft aan dat er een verstoord contact is met de ouders en dat er sprake is van een instabiel netwerk. De zus van René heeft ook problemen en daar gaat veel aandacht naar uit. Wanneer ik René in het gesprek vraag of mensen hem kunnen helpen geeft hij aan dat hij een vriend heeft die om de hoek woont en die hij altijd kan bellen om bijvoorbeeld een lamp te vervangen. Daarnaast geeft hij aan dat zijn ouders ver weg wonen maar dat als de nood hoog is ze komen. Met zijn zus gaat het nu ook weer beter. Hij geeft aan dat hij een goede band heeft met zijn familie, ze zijn net voor zijn verjaardag nog met zijn allen uit eten geweest. Casus Jim: de wijkteammedewerker wil Jim aan een maatje koppelen. Ook wil de wijkteammedewerker hem graag in een telefooncirkel hebben, om zijn eenzaamheid en neiging tot terugtrekken te tackelen. Maar ze hebben elkaar nu nog maar twee keer gesproken. Wat zijn de mogelijkheden van het sociaal netwerk?
In hoeverre is het mogelijk om meer hulp vanuit het sociaal netwerk in te zetten? Bij een aantal van de casussen valt op dat mensen – om verschillende redenen - een (zeer) beperkt sociaal netwerk hebben. En daarmee is er beperkte mogelijkheid om dit meer in te schakelen. Casus meneer schoenmaker: “Ik hoef niet zo nodig meer mensen te zien:” Ik heb een paar, dat ik een paar keer per jaar opzoek. Maar ik hoef ze niet in mijn huis.” Casus Heleen: “Ik heb met mijn zoon geen contact meer. En ik heb heel veel teleurstellingen in relaties gehad. Ik vertrouw niet zomaar iedereen meer. Wijkteammedewerker Tiny vertelt later dat Heleen vaak verstrikt raakt in problematische liefdesrelatie met mannen die misbruik van haar maken. Casus mevrouw Hoogenberg: “Ik heb lieve buren, maar iedereen heeft wel iets of is ook oud.” Casus Annelies. Haar zoon is licht verstandelijk beperkt en heeft gedragsproblemen. Hij gaat nu begeleid kamerwonen: “Nee, als het moeilijk gaat thuis, met je kind, dan raak je contact met je familie gauw kwijt.
Cliëntervaring In Beeld • Alternatieven, het sociaal netwerk en de mantelzorger
103
Mensen begrijpen het niet, zeggen; je moet hem gewoon harder aanpakken. De relatie met familie is verstoord geraakt.” Casus mevrouw Bouslam, 36 jaar, allochtone alleenstaande moeder met 2 kinderen, komt uit situatie huiselijk geweld, heeft begeleiding nodig bij opvoeding en schuldenproblematiek. Ze vertelt: “Ik heb geen hulp van vriendinnen of iets dergelijks. Ik ben liever alleen”. Ze vertelt dat vriendinnen haar misbruiken en dat ze geen familie in Nederland heeft.” En waar liggen de grenzen van inzet van het sociaal netwerk?
Vooral bij geïnterviewde cliënten met LVG of psychiatrische problematiek is het vaak lastig om ‘zomaar’ een vrijwilliger in te zetten, geven de wijkteammedewerkers bijna allemaal aan. Ook is er bij de geïnterviewde doelgroep vaak ‘koudwatervrees’ en moeite met verandering / nieuwe contacten. Verder bestaat het gevaar dat deze kwetsbare mensen worden uitgebuit. Casus Griet. Wijkteammedewerker: ze benadrukt wel dat Griet moeite heeft nieuwe mensen toe te laten. Dat is ook de reden dat Natasja bij het interview aanwezig is. Griet wilde dat niet alleen. “Ze houdt nieuwe contacten af, het komt snel te dichtbij als iemand in haar huis komt. Dat is een grote stap.” Casus René. René heeft één keer in de 14 dagen een vrijwilliger. Daar gaat hij samen mee koken om zekerder te worden in de keuken. Hij helpt ook met de computer. René was onzeker geworden online door te veel nare berichten te lezen. De vrijwilliger legt dat uit. De vrijwilliger komt via Raveleijn, nu 1 jaar. Het zit er dan weer op, dat is jammer. Voor de vrijwilliger is het stage, hij is student. Het klikt prima. Hij geeft aan: “Je weet niet wat voor nieuw iemand je weer krijgt en ik kan al niet goed tegen veranderingen.”
Bij het uitbreiden van het sociaal netwerk en bij inzet van vrijwilligers hebben sommige geïnterviewde cliënten blijvend ondersteuning nodig
De wijkteammedewerkers geven aan dat hun cliënten soms lastig in te passen zijn en allerlei belemmeringen ervaren in maatschappelijke deelname, waardoor het heel veel tijd en inspanning kost om de doelgroep te activeren. Casus Heleen. Als wijkteammedewerker Tiny oppert dat ze misschien naar de inloopochtend in het wijkcentrum kan, twijfelt ze zichtbaar. “Maar zijn dat dan mensen die erger zijn dan ik, zeg maar?” vraagt ze. “Weet je, ik pas vaak niet bij mensen: of ze zijn te slim voor me en ik kan niet meekomen, of ik zit tussen allemaal mensen die kwijlen en met hun mond openhangen. Daar voel ik me dan ook niet thuis.” Een deel van de geïnterviewde cliënten begeleiding met een LVG/ psychiatrische achtergrond is eenzaam, heeft geen of zeer beperkte dagbesteding en is door angsten en/of lichamelijke problemen aan huis gekluisterd. Deelname aan wijkactiviteiten is voor hen een goede optie, maar kost veel tijd en begeleiding
5.4 Meer mantelzorg? In hoeverre is meer inzet vanuit mantelzorgers een alternatief voor de cliënten die met vermindering van professionele ondersteuning te maken hebben gekregen? Meer mantelzorg is voor jongeren of kinderen met een ondersteuningsvraag juist niet altijd de oplossing, zo geven wijkteammedewerkers aan. Zij moeten juist loskomen van de ouders.
Cliëntervaring In Beeld • Alternatieven, het sociaal netwerk en de mantelzorger
104
Wijkteammedewerker casus Annelies. “Het is goed dat haar zoon begeleid kamer gaat wonen, meer loskomt van de ouders. Dat hij professioneel wordt begeleid en ondersteund in zijn leven. Dat er meer afstand is.” Wijkteammedewerker casus Meike; “In het kader van verzelfstandiging doe je liever niet te veel met ouders. Dan komen de cliënten niet los. En bij sommige cliënten zijn de ouders – om verschillende redeneren - niet goed in staat om de juiste steun te geven. Wijkteammedewerker casus Rosalie ”de mantelzorgsituatie is complex. Haar ouders zijn belangrijk voor haar, ook haar zus. Ze komt vaak thuis. Haar ouders hebben veel invloed op haar. Ze is loyaal naar haar ouders toe, maar de ouders hebben zelf niet zo’n gunstige invloed. Rosalie zit er tussen. Er is veel problematiek bij de ouders zelf. Er zijn veel conflicten.” Casus Dexter: De consulent Arbeidsintegratie: ”Moeder bedoelt het goed en wil alles goed regelen, maar ze heeft zelf ondersteuning nodig. Ze heeft zelf ook niet meer dan praktijkonderwijs. Moeder: “Op dit moment ben ik veel tijd kwijt met regelzaken, wel drie uur per week. Ik heb twee gehandicapte kinderen en mijn man is hartpatiënt. Zwaar is het niet, want je doet het voor je kind. Maar naar de toekomst kijken durf ik niet, ik maak me zorgen. Wie maakt de beslissing waar mijn kind gelukkig is en goed in zijn vel zit? Hij voelt zich op dit moment gelukkig en veilig. Maar wat als hij naar een andere plek moet?” Casus Griet. De wijkteammedewerker zegt: “haar man doet veel. Die kan ook wel wat aan. Maar ik houd het wel in de gaten en bespreek dat ook met haar. Hij is ook verstandelijk beperkt.” Bij mensen met psychiatrische problematiek en/of een lichte verstandelijke beperking zijn er regelmatig problemen in familierelaties, waardoor deze maar zeer ten dele belast kunnen worden. Ook vinden sommige mensen het niet wenselijk om hun familie met (nog meer) taken ‘op te zadelen’. Casus Tom, moeder: “ Tom heeft woede-uitbarstingen, gaat met dingen gooien, naar mensen toe, scheldt ze uit. Mijn schoonouders wonen ver weg. En de rest van de familie heeft in de loop van de tijd gezegd: zoek het maar uit. Er is weinig begrip voor de situatie. Het is ook heel moeilijk om hem uit handen te geven want mensen kunnen in paniek raken als hij een woedeaanval krijgt. Ze kunnen er niet mee omgaan. En het komt ook heel dichtbij, is heel privé. Ik heb liever opvang van ‘vreemden’ – mensen die ervoor geleerd hebben – dan van bekenden.” Casus Heleen: Heleen heeft redelijk goed contact met haar broer en zus, vertelt de wijkteammede-werker: “Maar dat betekent niet dat wij haar kunnen loslaten, dat kun je de familie niet aandoen. Bij deze doelgroep is de familie er vaak klaar mee. Deze mensen leunen heel zwaar op familie, hebben hoge verwachtingen. Er zijn vaak grote problemen, schulden. Dat geeft in families veel stress. Familie is aanvullend. En ze willen zich er soms van distantiëren.” Bij veel gevallen wordt een hogere belasting van de mantelzorger genoemd, vooral daar waar huishoudelijke hulp is verminderd. In sommige gevallen lijkt de mantelzorger daardoor risico te lopen overbelast te worden. Casus familie van Oudendijk: mantelzorger meneer van Oudendijk: “Soms gaat het niet meer. Dan zie ik het niet meer zitten. Er komt veel op mij neer. Laatst was ik ergens op bezoek en ik moest mijn koffie
Cliëntervaring In Beeld • Alternatieven, het sociaal netwerk en de mantelzorger
105
neerzetten omdat ik zo ging trillen. Ik moet rustig aandoen want ik ben heel nerveus. Ik heb zelf ook al drie bypasses gehad.” Casus Familie Schipper: Dochter Marga komt twee keer per week met boodschappen en om extra schoon te maken. Dochter Marga: “moeder is astmatisch en er ligt soms echt nog stof onder het bed. Dan wil ik gewoon voor de gezelligheid komen, maar dan ligt er weer een stofnest en dan pak ik de emmer maar weer. Het is soms wel zwaar. Ik ben zelf niet gezond en moet binnenkort geopereerd worden. Dan ben ik weken niet instaat om te helpen poetsen. Hoe moet dat dan?”
De mantelzorgers van de geïnterviewde cliënten die hulp bij het huishouden ontvangen, worden door de terugloop in uren zwaarder belast
In een aantal casussen is er duidelijk sprake van verlichting van de mantelzorger, doordat er een beter passende ondersteuning is gevonden voor de cliënt. Dit is het geval bij twee jeugdzorgzaken: Casus Annelies (zoon Benny met LVG gaat begeleid kamerwonen). Ze zegt: “ik kan nu meer moeder voor hem zijn, geen mantelzorger meer. Ik hoop dat het weer gezellig kan worden. Benny blijft een zorgenkind, maar ik denk dat ik het nu meer los kan laten.” Casus Tom (zoon met VG/psychiatrische problemen). Moeder: “Het is heel zwaar geweest. Er waren zoveel spanningen. Nu gaat het wel wat beter met hem en dat scheelt voor mij ook. De wijkteammede-werker heeft met mij ook wel gesproken over respijtzorg. Maar ik durf hem niet uit handen te geven.” In een aantal gevallen is de mantelzorger deels ontlast omdat er een goede oplossing is gevonden voor de situatie
Vraagverlegenheid
Met name in de casussen huishoudelijke hulp vinden cliënten het lastig om bijvoorbeeld hun kinderen te vragen om te helpen. Redenen die genoemd worden zijn dat de kinderen vaak een drukke baan hebben of zelf kwetsbaar zijn. Casus mevrouw Hoogenberg. “Mijn kinderen komen geregeld en nemen dan ook boodschapjes mee, maar mijn dochter heeft ook een gezin en een veeleisende baan. Die wil gewoon met mij komen praten over haar leven en niet bij mij de ladder op om de ramen te gaan zemen.” Casus mevrouw Koensma. “Mijn kinderen wonen ver weg. Mijn dochter is zelf ook ziek, ik wil haar niet te veel belasten want ze heeft het psychisch lastig. Mijn zoon werkt 70 uur in de week en is veel in het buitenland en mijn schoondochter werkt ook hard en heeft drie kinderen. “ Familie Hoogwoud: “We hebben twee kinderen, een zoon en een dochter. Onze dochter is ziek, die loopt nu zelf ook bij een specialist. Onze zoon woont ver weg en heeft een eigen bedrijf waardoor ze erg druk zijn.” Mevrouw Slager: “Ik heb twee zoons en een dochter. Die helpen niet in het huishouden. Ik wil ook niet teveel afhankelijk zijn van mijn kinderen. De verstandhouding met mijn dochter is niet super. Ze werken en hebben het zelf al druk. Eén zoon helpt wel met andere dingen bijv. met de computer of elektriciteit.”
Cliëntervaring In Beeld • Alternatieven, het sociaal netwerk en de mantelzorger
106
6 Hoofdstuk
Effecten: wat levert de nieuwe ondersteuning op?
Cliëntervaring In Beeld • Effecten: wat levert de nieuwe ondersteuning op?
107
6. Effecten: wat levert de nieuwe ondersteuning voor de cliënten op? Hoe gaat het in de nieuwe situatie met de cliënten? Welke bedoelde en onbedoelde effecten vloeien eruit voort? Waar gaat het goed en waar niet en waar leidt dat toe? Wat daarbij meteen opvalt is dat er bijna in elke casus positieve en negatieve effecten zijn aan te wijzen. In dit hoofdstuk bespreken we de effecten die de nieuwe ondersteuning of de herbeoordeling bij de geïnterviewde casussen heeft. Waar staan de cliënten nu? De tussenkoppen geven de huidige situatie van de cliënt na de wijziging aan. Cliënt gaat op eigen kracht verder
Casus mevrouw Bouslam, alleenstaande moeder van 2 kinderen met opvoedproblematiek. Ze is van 2 uur gespecialiseerde begeleiding per week en zes betrokken instanties naar het wijkteam overgegaan, waarmee ze gemiddeld nog maar eens per twee, drie weken telefonisch contact heeft. Schuldsanering is opgestart, er loopt een Arbeidsintegatietraject en de kinderen zitten in het speciaal onderwijs. De wijkteammedewerker geeft aan dat ze het contact niet zal afbouwen, mede vanwege de kwetsbaarheid van de kinderen: “het is een moeder die zo gek kan doen dat ze op straat belanden” Uit het interview: Nu heeft mevrouw Bouslam het wijkteam en ze wordt goed geholpen, zo geeft ze aan. “Ze willen echt helpen, leven mee en zoeken naar een oplossing”. Ze heeft iemand nodig die af en toe belt als een soort garantie. Iemand met een hoge positie, zegt ze, die door kan dringen en dingen regelen. Die heeft ze in haar ogen nu: “er is nu een goede oplossing, na 12 jaar.” Ze gaat nu in een andere wijk wonen, maar blijft bij hetzelfde wijkteam. Uit deze casus komt het signaal naar voren dat het van groot belang is dat er een vertrouwensrelatie tussen de wijkteammedewerker en de cliënt is. Deze cliënt vertrouwt erop nu ‘een achterwacht te hebben’, waardoor ze zelfstandig verder kan. Casus Meike, vrouw 35 jaar, verstandelijk en lichamelijk beperkt woont samen met haar man die ook verstandelijk beperkt is. Ze geeft aan dat ze zich meer serieus genomen voelt doordat ze dingen eerst zelf mag proberen. “We proberen zoveel mogelijk zelf, maar als het ons niet lukt dan trekken we aan de bel. Er is nu meer vrijheid, we mogen het eerst zelf proberen. Hiervoor mochten we het niet zelf proberen, we kregen altijd gelijk hulp. Het is fijn dat je het zelf mag doen, op jouw moment op je eigen tempo. Vroeger was de begeleiding meer sturen, ze lieten je minder zelf doen.” Deze cliënten die zich gehoord voelen en het vertrouwen hebben dat zij – als nodig – bij het wijkteam terecht kunnen, kunnen grotendeels zelfstandig verder. Cliënt heeft eindelijk een goede oplossing In een aantal bestudeerde casussen lijken de vraag en het ‘oude’ aanbod vaak niet optimaal op elkaar aan te sluiten. Als zo’n zaak dan - in zijn geheel - opnieuw tegen het licht wordt gehouden, met een frisse blik vanuit het wijkteam, levert dit op zich al winst op, zo blijkt. Casus Rosalie, wijkteammedewerker: “Ik heb gekeken: wat is voor dit meisje nodig en krijgt ze de juiste zorg? Nee, was mijn conclusie. Het past niet op haar situatie: ze heeft meer en andere begeleiding nodig. Ze stagneert, ontwikkelt zich niet.
Cliëntervaring In Beeld • Effecten: wat levert de nieuwe ondersteuning op?
108
In overleg met de familie is er een andere vorm van begeleid wonen gezocht waar 24-uurs toezicht aanwezig is en dus meer begeleiding, zodat ze naar vermogen wordt geactiveerd. Uit zichzelf doet ze dat niet, ze verpietert in haar zelfstandig appartementje: komt niet uit bed en gebruikt antidepressiva.” [..] de nieuwe vorm van begeleiding waarvoor Rosalie nu op de wachtlijst staat, is bovendien veel minder duur. Cliënt staat op de wachtlijst voor begeleid wonen
Casus Rosalie. De nodige zorg is nog steeds niet gerealiseerd vanwege een wachtlijst voor begeleid wonen. Daardoor loopt de huidige niet-aansluitende zorg tegen een hoge prijs nog steeds door. Cliënt profiteert van korte lijnen en nabijheid wijkteam
Een ervaren winstpunt van de ondersteuning door het wijkteam is dat er korte lijnen zijn bij cliënten die bijvoorbeeld hulpmiddelen nodig hebben. Casus Griet, wijkteammedewerker: “We hebben korte lijnen, alles is meer in één hand. Bijvoorbeeld zoals Griet nu aanpassingen nodig heeft in de badkamer, omdat ze niet zo stabiel staat. Ik pak dat signaal op, ik sluit dat kort, vaak is er nog wel huisbezoek nodig, maar het is gemakkelijk als ik daar bij ben. Die signalen pikken wij nu heel gemakkelijk op.” Casus Familie van Oudendijk: “De ondersteuning van de wijkteammedewerker is heel goed. En het is fijn dat ze in de wijk te vinden is: Ze is ook wijkverpleegkundige en ze zit ook een dagdeel op de huisartsenpost, dus daar kunnen we zo aanlopen. Ze helpt met de papieren en ze is een fijn persoon.” De nabijheid in de wijk kan ook de maatschappelijke deelname van de cliënt gemakkelijker maken. Casus Heleen, wijkteammedewerker: “Het is heel fijn dat je dichtbij bent. Je pakt de fiets. Je leert de cultuur van de wijk goed kennen, dan weet je waar ze vandaan komt. En vanuit die nabijheid kun je beter empoweren. [..] Als er wat gekoppeld moet worden”. Casus Heleen, wijkteammedewerker: “Er ontstaan heel veel mooie nieuwe dingen. Veel cliënten worstelen met hun anders-zijn. Heel veel mensen uit de wijk hebben die zelfde problematiek. Het wordt wat normaler door de wijkteams. Er is veel sociale controle en cohesie. Dat zou op termijn kunnen helpen om je normaler te voelen.” Cliënt is ontevreden over ‘de mate van schoon’
De geïnterviewde cliënten met hulp in de huishouding geven zonder uitzondering aan dat hun huis – na de urenreductie – minder goed schoon wordt. De coördinator van één van de zorgaanbieders geeft aan: “Er zat voorheen wel wat luxe in de toekenning van de huishoudelijke hulp, dat is er nu echt wel af.” Dat beeld wordt bevestigd bij de cliëntinterviews. Familie Schipper: “er blijven nu dingen liggen. Er moet gekozen worden. Als ze het één doet, blijft het ander liggen. We hadden laatst een formulier waar we niks van snapten. Ze heeft ons daarmee geholpen, want dat konden we echt niet zelf, maar toen was de tijd wel om.” Mevrouw Hoogenberg: “Hoe het nu gaat? De hulp komt binnen en roept een groet om de deur. Dan gaat ze meteen naar boven om de was in de machine te doen, want die was moet ze ophangen voordat haar 2 uur voorbij is. Ze doet boven de wc en badkamer en dan pas komt ze naar beneden. Ik heb een open
Cliëntervaring In Beeld • Effecten: wat levert de nieuwe ondersteuning op?
109
been en loop heel langzaam, dus ik kan er niet achteraan. Als ze naar beneden komt doet ze daar de keuken en het toilet. Ze moet echt doorstomen om alles klaar te krijgen. De ramen worden niet gedaan, overal ligt stof. Ik kan het niet doen.” Casus familie Hoogwoud: “de hulp doet nu alleen nog de belangrijke dingen. Ze doet veel niet meer. Ramen lappen mag nog meer één keer in de zes weken. Ze stoffen niet meer in de hoeken en gaten en strijken doen ze ook niet meer.” Casus mevrouw Koensma: “het huis is niet echt schoon. De zolder wordt niet gedaan, daar kan ik me nog iets bij voorstellen. Alleen het hoognodige wordt gedaan en de ruimtes waar ze leven. Ik heb het gevoel dat het huis wordt verslonsd en verwaarloosd. Wijkteammedewerkers wijzen erop dat veel ouderen hechten aan schoonmaaknormen van vroeger: het geboende stoepje en het glanzend gepoetst koper. De nieuwe normen voor de schoonmaak zijn pragmatischer en daar moeten de cliënten aan wennen. Sommige van de geïnterviewde cliënten zien dat zelf ook wel. Casus mevrouw Slager: “Ik ben heel netjes: deed liever alles zelf. Maar je moet leren loslaten. Het is nooit zoals je zelf doet.” Cliënt blijft ‘koffie drinken’ met hulp
Wat in alle casussen naar voren komt is dat de hulp voor de cliënten veel meer is dan alleen een schoonmaakhulp: ‘het praatje’ is voor de geïnterviewde cliënten minstens zo belangrijk. Op het ‘koffie drinken’ wordt door weinig van de geïnterviewde bezuinigd, want dat is – om verschillende redenen - een zeer belangrijk onderdeel voor de cliënten. Dat houdt dus ook in dat er voor het praktische onderdeel van het schoonmaken minder tijd overblijft. Casus familie van Oudendijk: “Maar we drinken nog altijd een kop koffie met de hulp. Er zijn er die dat niet meer doen, vertelt de hulp, dan krijgt ze niks, maar zo zijn wij opgevoed: dat gun je zo iemand”. Casus meneer Schoenmaker: Ze drinken ook altijd samen koffie, soms wel twee keer per bezoek. Dat is erg gezellig, vertelt hij: “Ik krijg verder geen mensen over de vloer”, zegt meneer Schoenmaker. Casus mevrouw Koensma: “Vroeger had je nog wel eens een praatje met de hulp maar daar is nu geen tijd meer voor. We hebben nu nog maar twee uur en met een half uur koffiedrinken blijft er nog maar 1,5 uur over. Ik vind het vervelend om hem gelijk aan het werk te zetten dus bied ik hem nog gewoon koffie aan.” De geïnterviewde cliënten hulp in het huishouden die het met minder uren moeten doen, geven aan dat het huis minder schoon wordt. Op ‘koffie drinken’ met de hulp bezuinigen de meeste geïnterviewde cliënten namelijk niet. Cliënt heeft achterliggende problematiek die niet in beeld is
In sommige casussen komt in het interview naar voren dat er onvervulde ondersteuningsbehoeften zijn, die door de wijkteammedewerker of door de zorgaanbieder (nog) niet zijn opgemerkt of niet worden aangepakt. Soms is daardoor juist weer aanvullende en/of zwaardere zorg nodig.
Cliëntervaring In Beeld • Effecten: wat levert de nieuwe ondersteuning op?
110
Casus meneer Schoenmaker: “Hij maakt zich wel zorgen over de toekomst, over zijn gezondheid die achteruit gaat. Hij merkt dat dingen hem steeds meer moeite kosten. En dat zijn gehoor achteruit gaat. Bij de was ophangen is hij soms duizelig. Eigenlijk wil hij daarom meer beschermd gaan wonen. “Liever vandaag dan morgen.” In een verzorgingshuis of ergens anders waar er meer toezicht (nabij) is. Dat heeft hij (nog) niet verteld aan de contactpersoon van de zorgaanbieder. “Ze heeft het ook niet gevraagd.” Casus familie Schipper, wijkteammedewerker: “Ze redden het niet met de uren die ze hebben. De toestand is verslechterd. Ik zie dat de mantelzorger overbelast raakt. En ze hebben ook met financiële achteruitgang te maken.” Casus mevrouw Koensma: het huis wordt wel schoon in de uren die er zijn, maar er is geen tijd meer om te praten. De huishoudelijke hulp geeft aan dat mevrouw heel veel behoefte heeft aan praten. Ze loopt nu bij de psycholoog om toch haar verhaal kwijt te kunnen. Casus mevrouw Halsema: mevrouw krijgt hulp in het huishouden. Ze is mantelzorger voor haar man die zwaar dement is en 24 uur per dag, zeven dagen in de week toezicht nodig heeft. De huishoudelijke hulp is ter ontlasting van mevrouw, dat ze ook even tijd voor zichzelf heeft. Cliënt en wijkbureau zitten niet op één lijn qua regie
In sommige van de geïnterviewde casussen is er onduidelijkheid over de regierol, zowel bij de cliënt als bij de wijkteammedewerker. Soms speelt er ook onduidelijkheid bij betrokken professionals over de regierol van de wijkteammedewerker. Casus Tom, wijkteammedewerker: “Het was niet duidelijk wie de regie had. Het schoolmaatschappelijk werk had beter geïnformeerd moeten zijn over onze rol als wijkteam. En er had meer duidelijkheid moeten zijn over de rol van het samenwerkingsverband. Moeder: “Ik vond het niet duidelijk wat de taak van het wijkteam was. Ik moest alles zelf regelen. Daar was ik eigenlijk best teleurgesteld in, want ik dacht dat het wijkteam er was om ons te ontlasten. En ook nu met de verlenging speelt dat weer: wat moet ik zelf doen en wat doen zij?” Wijkteammedewerker: “De ouders zijn een sterk team, daar hoef ik geen regie over te voeren.”
Bij een enkele casus bestaat onduidelijkheid over de regierol, zowel bij wijkteammedewerkers als bij cliënten: wie doet nou wat?
Cliënt heeft te maken met extra hobbels in het proces en/of een extra hulpverlener
Casus Tom: “We hadden ineens te maken met het wijkteam, de stichting samenwerkingsverband, de school. We werden van het kastje naar de muur gestuurd. Kostte bloed zweet en tranen. Er werd langs elkaar heen gewerkt. Ondertussen waren we zo bang dat we die goede plek kwijt zouden raken.” De wijkteammedewerker erkent dit. “Uitgangpunt is goed te kijken wat er nodig is. Maar dat was in dit geval al (in het voortraject, voordat het wijkteam erin zat) gebeurd. Alles was al uitgezocht. De administratie die wij moeten doen, kost veel tijd. Omdat er al een plan klaar lag, was de gang naar het wijkteam eigenlijk ‘twee stappen terug’.” Casus Rosalie: Ouders: Het is allemaal nogal ingewikkeld en anders geworden, vertelt moeder. Van onze jongste loopt de Ondertoezichtstelling nu ook af, onze gezinsvoogd regelde altijd alles. Maar nu zijn er ineens veel langere wegen. Elke keer dat je je verhaal gaat doen, denk je: begrijpen ze me wel? En we zitten
Cliëntervaring In Beeld • Effecten: wat levert de nieuwe ondersteuning op?
111
nu nog steeds met 3 organisaties: de gezinsvoogd en twee wijkteams – want de dochter woont in een andere wijk dan de ouders. De ouders: “Ze zijn niet van alles van elkaar op de hoogte. Bij wie we moeten zijn voor wat is nog onduidelijk. Het zou beter zijn als je je vraag om zorg op één centraal punt kon indienen.”
Bij enkele complexere zaken is de interventie van het wijkteam soms een extra stap die het proces vertraagt of compliceert
Cliënt ervaart ondeskundigheid in de aanpak van het wijkteam
In sommige casussen speelt het gevoel ‘van het kastje naar de muur gestuurd te worden’ en zijn er twijfels over de deskundigheid van het wijkteam. Dit leidt bij de betreffende cliënten tot onzekerheid. Ook duurde het in sommige gevallen erg lang. Casus Dexter, moeder vertelt dat ze via een brief op de hoogte werd gesteld dat het ging veranderen. In de brief stond dat je niets hoefde te doen, maar ze hoorde niks. Toen is zij zelf gaan bellen met het wijkteam, vanaf december. Maar ze hoorde niks. Ze zouden terugbellen, maar dat gebeurde niet. Ze heeft geklaagd. Toen is ze doorverwezen naar arbeidsintegratie en toen pas is het balletje gaan rollen. In juni zijn ze weer terug bij het wijkteam voor een Wlz indicatie, maar dat is nog niet rond. Ondertussen ontvangen de ouders van Dexter tussenfinanciering vanuit de gemeente. En werkt Dexter gewoon door. Moeder: “Dexter was bang dat hij weg moest, maar wij stellen hem gerust dat hij mag blijven.” Moeder: “Het wijkteam had zich van te voren beter moeten inleven in deze kinderen en op de hoogte moeten zijn. Ze wisten echt niet wat ze moesten doen. De wijkteammedewerker is aardig maar er gebeurt niks, het gaat te langzaam. Het is voor het wijkteam nog zoeken maar als je een kind hebt met een beperking dan heb je die tijd niet.” Casus meneer Meppen: Meneer wilde graag een PGB maar er werd aangegeven door de wijkteammedewerker dat dit niet kon. Het moest pleegzorg zijn. De toon van de wijkteammedewerker was dit spreek ik nu met je af, dit was echter een eenzijdige afspraak volgens meneer Meppen. Het was ook niet wat meneer Meppen graag wilde. Toen kwam er een soort vicieuze cirkel waarbij de pleegzorgcentrale een indicatie wil en de gemeente wil eerst een pleegzorgcentrale. Uiteindelijk is het goed opgelost maar dat heeft meneer zelf gedaan geeft hij aan en niet de wijkteammedewerker. [..] “Uiteindelijk blijkt dat [..] ik verkeerd ben voorgelicht.”
Cliëntervaring In Beeld • Effecten: wat levert de nieuwe ondersteuning op?
112
Casus Tom, wijkteammedewerker: “Er is vertraging opgetreden omdat er een verkeerd telefoonnummer was en twee partijen op elkaar zaten te wachten. Het dossier had ook veel eerder bij het wijkteam moeten komen vanuit het CIZ. Het CIZ had het gestuurd en zei: het ligt bij de gemeente, we moesten echt gaan navragen: waar ligt het dossier? De ouders zaten vanaf december te wachten, ze wisten al wat nodig was en waren bang de toegezegde plek kwijt te raken. De klok tikte, dus dat gaf wel spanning.” De wijkteammedewerker: “Het was mijn eerste beschikking. Het was best spannend, want jij bent dan ineens het aanspreekpunt. En je wilt het niet op je geweten hebben dat een kind niet de juiste zorg krijgt. Het kostte me veel moeite en tijd om in het diensten/productenboek de juiste code te vinden. Het moet allemaal kloppen.” Moeder: het kostte bloed, zweet en tranen. Er werd langs elkaar heen gewerkt. Ondertussen waren we zo bang die plek voor onze zoon kwijt te raken. Maar uiteindelijk is het wel gelukt.” De indicatie die werd afgegeven was echter maar kort: tot het einde van het schooljaar, om te kijken of de nieuwe situatie passend was. Maar omdat het pas lukte toen het schooljaar al voor tweederde voorbij was, is deze nu al weer bijna afgelopen. En moet er binnenkort weer opnieuw een beoordeling plaatsvinden.
Cliëntervaring In Beeld • Effecten: wat levert de nieuwe ondersteuning op?
113
7 Hoofdstuk
Signalen en aandachtspunten uit de negentien verhalen
Cliëntervaring In Beeld • Signalen en aandachtspunten uit de negentien verhalen
114
7. Signalen en aandachtspunten uit de negentien verhalen In dit afsluitende hoofdstuk komen de aandachtspunten en signalen aan bod die uit de casussen naar voren komen. We starten met de overpeinzing hoe deze bevindingen moeten worden gelezen, en de vraag: wat nu? Daarna geven we een samenvatting van de bevindingen per cliëntgroep weer. We sluiten af met een bloemlezing van de belangrijkste signalen en aandachtspunten.
7.1 Stof tot nadenken: hoe deze bevindingen te lezen? “Er gaat al heel veel goed”, zo geeft één van de wijkteammedewerkers aan. De interviews met de negentien cliënten en met hun contactpersonen van het wijkteam/de zorgaanbieder, leveren aandachtsen verbeterpunten op. Nergens ging het helemaal goed en tegelijkertijd zijn er veel mooie dingen gebeurd. In dit onderzoek is gekeken en geluisterd naar negentien verhalen. De negentien cliënten die worden geportretteerd, hebben allen te maken gehad met een wijziging in hun ondersteuning. Ze zijn niet representatief voor ‘de’ Wmo/jeugdzorg-cliënt in Amersfoort, zo was vooraf al duidelijk. Hoe deze rapportage dan te lezen en wat moeten we afleiden uit de signalen en aandachtspunten? De transitie is afgerond. We bevinden ons aan het begin van de transformatie: alles is nog in ontwikkeling. Dit rapport is daarom nadrukkelijk geen zwartboek dat ‘fouten’ moet opsporen. De aandachtspunten die we in deze rapportage optekenen, leveren leerpunten op. In de beschreven casussen is de leerervaring van de individuele wijkteammedewerker en van het wijkteam inmiddels al opgedaan vanuit de casus zelf. Deze rapportage maakt de signalen en daarmee de leerpunten breed toegankelijk. Wat nu?
De veelheid aan signalen en aandachtspunten die uit de negentien verhalen naar voren komen, toont het belang aan van voortzetting van de uitwisseling en het delen van ervaringen – zoals dat in deze rapportage gebeurt. Door het optekenen en delen van ervaringen van cliënten en wijkteammedewerkers kunnen de leereffecten zich sneller verspreiden. Openheid en (ruimte voor) intervisie, zijn daarbij van groot belang. De positieve ervaringen van cliënten zijn op zichzelf al bijzonder waardevol. Door deze successen in beeld te brengen, in hun context te plaatsen en de succesfactoren te benoemen, kan ook hiervan worden geleerd en ontstaat een multipliereffect waarbij de wijkteams – samen met de cliënten - steeds meer van het goede kunnen doen.
7.2 Aandachtspunten per cliëntgroep samengevat Cliënten Begeleiding De (voormalig) cliënten begeleiding die zijn geïnterviewd, vormen zonder uitzondering kwetsbare personen met problematiek op meerdere leefgebieden. Er spelen vooral problemen met dagbesteding en sociale contacten: verveling, ervaren zinloosheid en sociaal isolement zijn bij een aantal cliënten aan de orde. Het gaat om problemen op velerlei terreinen, zoals met het dag- en nachtritme, opstaan, orde en hygiëne, opvoeding van kinderen, middelengebruik, veiligheid van relaties, administratie en financiën. Hier lijkt bij alle casussen een vinger aan de pols nodig, omdat het leven van deze cliënten veel pieken en dalen kent. Dat het wijkteam dichtbij de cliënt in de buurt aanwezig is, levert in de bestudeerde casussen veel voordelen op. Het biedt meer mogelijkheden voor flexibele ondersteuning en voor verbinding met het lokaal nuldelijns aanbod. Door de nabijheid van de wijkteammedewerker is flexibeler inzet van de begeleiding mogelijk, wat goed aansluit bij de (sterk wisselende) behoeften van deze doelgroep. Tegelijkertijd voorziet het wijkteam niet in alle aspecten van de behoeften van deze cliënten, zo blijkt in de bestudeerde casussen. Met name bij cliënten met beperkte mobiliteit, een klein netwerk en ontbrekende
Cliëntervaring In Beeld • Signalen en aandachtspunten uit de negentien verhalen
115
dagbesteding is er nog steeds sprake van een isolement. De wijkteams werken er bij deze cliënten aan om het netwerk rondom deze cliënten te versterken, zodat zij zelfredzamer kunnen worden. Maar omdat de cliënten nog maar net zijn overgestapt en de band nog pril is, moeten hierin nog slagen worden gemaakt. Dat er vanuit de opdracht van de wijkteams toegewerkt wordt naar afschalen en (in sommige gevallen) afbouw en dat er in de alledaagse praktijk niet altijd voldoende tijd is voor de voorgenomen bezoeken. Dit vraagt om continue afweging bij de wijkteammedewerkers. Zij benadrukken het belang van een structureel oogje in het zeil houden bij deze cliënten, iets wat de meeste geïnterviewde cliënten zelf ook inzien. Dit temeer omdat mantelzorg en inzet van buren, vrienden en vrijwilligers bij deze doelgroep belangrijk, maar ook precair is. Bij de geïnterviewde cliënten begeleiding is – vanuit hun meervoudige problematiek – ook vaak meervoudige ondersteuning aanwezig, zoals huishoudelijke hulp, verpleging en verzorging, hulp bij de administratie, dagbesteding en/of arbeidsintegratie. Hierdoor is de regierol van de wijkteammedewerker bijzonder van belang. In sommige casussen wordt die regierol ook al duidelijk opgepakt. Maar waar de ondersteuning vanuit ‘andere potjes’ komt (Wlz, Zvw), is het overzicht en de regierol er bij sommige cliënten (nog) niet. De overgang naar het wijkteam heeft bij de geïnterviewde cliënten aanvankelijk voor onrust en angst gezorgd bij de cliënten, die doorgaans moeilijk omgaan met verandering. Toch is bij de bestudeerde casussen de nieuwe ondersteuning veelal goed geland, veelal dankzij de ‘warme overdacht’’ tussen de oude en de nieuwe begeleider. Bij de meeste bestudeerde casussen is er inmiddels een ‘klik’ met de wijkteammedewerker, waarmee de rust voor de cliënt is wedergekeerd. Jeugdzorg De vier jeugdzorgcasussen uit het onderzoek, zijn allen complex te noemen: ze betreffen meer personen, meer probleemgebieden en zijn vaak al langer lopend, waardoor er meerdere instanties bij betrokken zijn (geweest). Bij de geïnterviewde cliënten is het wijkteam ‘de zoveelste’ instantie waarmee het gezin te maken krijgt. Er is bij de geïnterviewde cliënten veel tijd verloren gegaan met het zoeken naar de juiste wegen. De geïnterviewde cliënten klopten veelal zelf aan bij het wijkteam en waren goed op de hoogte van de veranderingen. Uit de interviews met cliënten en hun wijkteammedewerker blijkt dat het terrein (nog) veelal nieuw is voor de wijkteams: zo wordt er ‘voor het eerst’ een beschikking aangevraagd en moet de wijkteammedewerker zich nog eigen maken in het nieuw (aangekochte) aanbod. Sommige ‘ervaren ouders’ uit de casussen weten meer dan de wijkteammedewerkers. In twee van de vier bestudeerde gevallen leverde de ‘nieuwe en integrale blik/aanpak’ van de wijkteammedewerker een doorbraak op in de oplossing. In één geval staat de cliënt nu op een wachtlijst (voor begeleid wonen) en laat de realisatie dus nog even op zich wachten. Bij enkele van de bestudeerde jeugdzorgzaken bestaat er een spanningsveld rond de regievraag. Ook komt het voor dat er tussen de (ervaren) ouder en de (soms minder ervaren) wijkteammedewerker onduidelijkheid is over de regierol: wie moet actie ondernemen? Dit leidt soms tot frustratie bij de casussen waarin ouders vaak al lange tijd op zoek zijn naar passende ondersteuning. Cliënten Huishoudelijke Hulp Bij huishoudelijke hulp is in het beleid een overgang gemaakt van toekenning naar resultaatgerichte uitvoering. De cliënten hebben dit vooral ervaren als een korting van het aantal uren huishoudelijke hulp dat ze ontvangen. De ontevredenheid daarover overheerst. De invoering van bezuinigingen en nieuw beleid doet soms zeer. Men ontvangt minder zorg en raakt dus iets kwijt. Dat zie je terug in de ervaring van de
Cliëntervaring In Beeld • Signalen en aandachtspunten uit de negentien verhalen
116
geïnterviewde cliënten. Sommigen hebben de ervaring dat er niet (goed) naar hun persoonlijke situatie is gekeken en vinden dat er nu te weinig tijd is om de benodigde werkzaamheden goed te kunnen verrichtten: het huis wordt niet meer schoon (genoeg), in de ervaring van de cliënten. Het persoonlijk contact met de vaste hulp blijkt een belangrijke factor in de ondersteuning en bijna alle geïnterviewde cliënten blijven dan ook ‘koffie drinken’ met de hulp. De wijze van communiceren over de wijzigingen is door de cliënten als niet voldoende persoonlijk en daardoor negatief ontvangen. Bij sommige geïnterviewde cliënten zien we in het onderzoek achterliggende behoeften of problemen die bij de wijziging in ondersteuning (nog) niet (goed of volledig) in beeld zijn gekomen. Het door sommige cliënten ervaren gebrek aan persoonlijk contact met de zorgaanbieder of het wijkteam lijkt daar debet aan; vooral in die gevallen waar bij de overgang geen huisbezoek of persoonlijk gesprek is geweest. Naar alternatieven in de eigen kring en in de sociale omgeving is bij de wijziging in schoonmaakuren in de meeste bestudeerde casussen (nog) niet gekeken. Bij de zorgaanbieder is het sociaal netwerk in de meeste gevallen ook niet uitgebreid of volledig in beeld. De geïnterviewde cliënten zijn niet geneigd zelf extra hulp in te kopen en het (meer) vragen van familie of vrienden gebeurt ook weinig door de geïnterviewde cliënten. Als er mantelzorgers zijn, krijgen die het doorgaans drukker, waarbij er in sommige casussen wel zorgen zijn over hun draagkracht.
7.3 Signalen en aandachtspunten De negentien verhalen zijn niet generaliseerbaar. Maar ze leveren wel enkele duidelijke signalen en aandachtspunten op, die we in deze paragraaf als gebundelde leerpunten weergeven. Neveneffecten
Er komen uit de negentien verhalen ook onbedoelde effecten van de nieuwe ondersteuning naar voren. Zo blijken er assumpties te zijn over ondersteuning waarop men ‘toch geen recht meer heeft’. Sommige cliënten maken er dus geen melding meer van bij het wijkteam en blijven dus met een ondersteuningsvraag zitten. Soms leidt dit er ook toe dat cliënten die dit kunnen betalen producten – zoals een scootmobiel direct zelf aanschaffen, zonder een aanvraag te doen. Bekendheid en communicatie
• De veranderingen in de zorg waren bekend bij de geïnterviewde cliënten
Dat er veranderingen in de ondersteuning op stapel stonden, was alom bekend bij de geïnterviewde cliënten. Zij hadden er in de media over gehoord en gelezen, hadden veelal schriftelijke informatie van de gemeente ontvangen en/of de hulp of begeleider had er met hen over gepraat. Er is over het algemeen bij de meeste cliënten begrip voor de wijzigingen in het ondersteuningsbeleid en ook voor het feit dat de gemeente moet bezuinigen. De algemene informatiecampagne mag geslaagd genoemd worden, op basis van de negentien cliëntinterviews. Op individueel niveau leeft er onbegrip en is er soms weerstand ten aanzien van maatregelen die cliënten persoonlijk raken. De communicatie over de persoonlijke veranderingen is door lang niet alle geïnterviewde cliënten als duidelijk, tijdig en correct ervaren. Dat geldt in het bijzonder voor de cliënten hulp in de huishouding.
Cliëntervaring In Beeld • Signalen en aandachtspunten uit de negentien verhalen
117
• Onzekerheid over eigen ondersteuningssituatie kon door de wijze van communiceren vaak niet worden weggenomen
De aanpak
• Afstemming en regie, vertrouwensband en huisbezoek
Goede regie blijkt uit de bestudeerde casussen van groot belang. Als de wijkteammedewerker erin slaagt de ondersteuningsvraag echt en volledig te overzien en te coördineren, vaart de cliënt daar duidelijk wel bij. Daarbij zijn een vertrouwensband en een goede klik tussen cliënt en wijkteammedewerker voorwaarden. Het huisbezoek en/of persoonlijk gesprek waarbij liefst alle leden van een gezin worden gezien, komt daarbij ook naar voren als een factor van belang, omdat signalen van aanpalende problematiek dan eerder worden opgepikt. Het overstijgende positieve punt in de nieuwe aanpak is dat de situatie van de cliënt in zijn geheel - op alle leefgebieden en in zijn sociale context - tegen het licht wordt gehouden, met als leidende vraag: wat is het beste voor deze cliënt?
• Nabijheid, flexibele inzet en maatwerk
Nabijheid van de wijkteammedewerker in de wijk, waardoor spontane bezoeken mogelijk zijn en de wijkteammedewerker en cliënt elkaar tegen kunnen komen, lijkt voordelen op te leveren voor een goede ondersteuning. Er kan flexibeler en meer op afroep worden ondersteund en daarmee kan beter maatwerk worden geleverd. • Er zijn nog schotten tussen Zvw, Wlz, jeugdzorg en Wmo • Op het terrein van jeugdzorg en arbeidsintegratie moeten ervaring en kennis binnen de wijkteams nog groeien • Meervoudige problematiek blijft soms verstopt
Uit een aantal casussen komt naar voren dat er soms nog te weinig afstemming is tussen de verschillende ondersteuners die in een gezin komen, vooral als deze ondersteuning uit een ‘ander potje’ komt (Zvw, Wlz of arbeidsintegratie): hier lijkt dan toch nog (of weer) sprake van schotten. In sommige van de bestudeerde casussen ervaren de cliënten (nog) een gebrek aan specialistische kennis en/of ervaring bij de wijkteams ten aanzien van sommige nieuwe taken, met name bij arbeidsintegratie en jeugdzorg. De juiste aanpak laat daardoor soms te lang op zich wachten en cliënten verkeren daardoor in onzekerheid. Dat is vooral lastig in langer lopende zaken, waarbij er soms juist een evenwicht was gevonden. Toch kan juist de integrale blik van het wijkteam en/of de juiste klik met de medewerker een positieve draai geven aan een complexe zaak, zo blijkt ook uit het onderzoek. Wat verder naar voren komt uit de bestudeerde casussen, is dat er op papier vaak sprake lijkt van ‘eenvoudige of enkelvoudig’ ondersteuningsvraag en problematiek, maar dat er bij een nadere blik regelmatig sprake blijkt te zijn van een combinatie van kwetsbaarheden en ondersteuningsbehoeften. Er speelt heel vaak meer dan op het eerste gezicht lijkt: er is niet alleen behoefte aan een stofvrije kamer, maar ook aan een aanspreekpunt. Ook is er regelmatig sprake van een nijpende financiële situatie of schuldenproblematiek, die in urgentie en als stressfactor hoog op de lijst staan, maar niet bij alle bestudeerde casussen worden gesignaleerd en meegenomen.
Cliëntervaring In Beeld • Signalen en aandachtspunten uit de negentien verhalen
118
De vraag achter de vraag komt in de bestudeerde casussen nog niet altijd even goed naar voren. Het sociaal netwerk
• Inzet van sociaal netwerk en integratie in de wijk is (nog maar net) begonnen
Het verkennen en uitbouwen van de mogelijkheden van het sociaal netwerk is in de bestudeerde gevallen van begeleiding al vaak wel ingezet, maar bevindt zich nog in de startfase. Het contact tussen cliënt en wijkteammedewerker is veelal nog pril. Het vertrouwen moet gewonnen worden en dit lijkt vooral een kwestie van tijd. Daarbij speelt ook dat de wijkteammedewerkers geen onrealistische verwachtingen willen wekken; ze benadrukken dat de dekking vanuit het sociaal netwerk bij deze maatwerk-mensen zeker niet volledig is en een professionele ‘vinger aan de pols’ bij de meeste cliënten altijd nodig zal blijven. Voor een groot deel van de aandachtspunten geldt dat er ‘tijd’ nodig is. Tijd om cliënten aan de nieuwe situatie en normen te laten wennen; tijd voor wijkteammedewerkers om meer ervaringen op te doen, van elkaar te leren en nieuwe kennis te vergaren; tijd om wijkteammedewerkers zich thuis te laten maken in de sociale kaart van hun werkwijk; tijd voor het sociaal netwerk om kwetsbare personen de hand te reiken.
Cliëntervaring In Beeld • Signalen en aandachtspunten uit de negentien verhalen
119
1 Bijlage
Casusoverzicht en cliëntkenmerken
Bijlage 1. geslacht 1 vrouw 2 vrouw 3 man 4 man 5 vrouw 6 vrouw 7 man 8 vrouw 9 man 10 vrouw 11 vrouw 12 vrouw 13 vrouw 14 vrouw 15 vrouw 16 vrouw 17 man 18 vrouw 19 man
Casusoverzicht en cliëntkenmerken
Type ondersteuning Beperking Financiering Zorgstapeling Minimuminkomen schuldproblematiek Woonsituatie leeftijdsgroep lfd betrokken client mantelzorger kind/ouder consulent bij gesprek Begeleiding LVG / LB ZIN ja ja ja samenwonend 63 ja Begeleiding LVG en psychiatrie ZIN ja ja ? alleenstaand 57 ja ja Begeleiding ADHD ZIN nee ja ja alleenstaand 44 Begeleiding NAH/ LB ZIN ja ja nee alleenstaand 40 Begeleiding LVG / LB ZIN nee ja nee samenwonend 35 Begeleiding opvoedproblematiek, regie ZIN ja ja ja Alleenstaande ouder 35 9+11 Begeleiding/arbeidsintegratie Jongere met VG PGB ja ja nee kind in gezin 19 gesprek gevoerd met mantelzorger HH Ouderdom ZIN ja nee nee alleenstaand 93 HH LVG en lichamelijke aandoening ZIN nee ja nee alleenstaand 71 HH Ouderdom ZIN ja nee nee samenwonend 71 ja HH Ouderdom, licht dementerend, LB PGB ja ja nee samenwonend 79 ja HH ouderdom ZIN nee ja nee samenwonend 78 ja HH ouderdom / man dementie ZIN / voor man heeft ja ze pgb ja nee samenwonend 69 Lichamelijke beperking / mobiliteit beperkt ZIN ja nee nee alleenwonend 69 HH HH Ouderdom, lichamelijke beperking, reuma, ZIN diabetis ja ja nee samenwonend 77 + 78 Jeugdzorg Jongere met LVG en gedragsproblemen PGB ja ja ja alleenstaand 8 ja gesprek gevoerd met mantelzorger Jeugdzorg Kind met VG ZIN ja nee nee kind in gezin 11 Jeugdzorg Kind met LVG/autisme ZIN ja nee nee kind in gezin 51 21 gesprek gevoerd met mantelzorger Jeugdzorg autisme / pleegzorg zin nu pleeg wilde ja pgb en ook straks nee nog aanvullend nee = ZIN? Alleenstaande ouder 16 + 17 45
Beschrijving cliëntkenmerken Het gaat in totaal om 19 mensen: 4 cliënten jeugdzorg, 7 begeleiding en 8 hulp bij het huishouden. Van hen zijn 11 vrouw en 8 man. CliËnten
Jeugdzorg
19
4
Begeleiding
Hulp bij het Huishouden
man
vrouw
8
8
11
6+1 (arbeidsintegratie)
Aantal cliënten Leeftijd t/m 18
3
18-35
2
36-65
6
66+
8
CliËnten
19
Minimum inkomen
13
zorgstapeling
Alleenwonend
15
8
Mantelzorger bij gesprek
7
PGB
3
Bijlage 4 Onderzoek Cliënttevredenheid Hulp bij het Huishouden, gemeente Amersfoort
CLIËNTTEVREDENHEIDSONDERZOEK HULP BIJ HET HUISHOUDEN GEMEENTE AMERSFOORT
Cliënttevredenheidsonderzoek Hulp bij het Huishouden 2015 gemeente Amersfoort
Colofon
Opdrachtgever Gemeente Amersfoort Datum Oktober 2015 Auteurs Bert van Putten Tessa Schoot Uiterkamp KWIZ Stavangerweg 23 – 5 9723 JC Groningen 050 – 5252473
[email protected] Uitgave Deze publicatie is een uitgave van KWIZ B.V. Het overnemen van cijfers en / of teksten is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld. Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd en / of openbaar gemaakt worden in welke vorm dan ook zonder voorafgaande toestemming van KWIZ B.V.
Inhoudsopgave Inleiding
126
1. Onderzoekspopulatie
127
1.1. Respons ........................................................................................................................ 127 1.2. Achtergrondkenmerken respondenten ....................................................................... 127 2. Oordeel zorg 128 2.1. Kwaliteit van de zorg.................................................................................................... 128 2.1.1. Kwaliteit zorgaanbieder........................................................................................ 128 2.1.2. Kwaliteit hulp........................................................................................................ 129 2.1.3. Klachtafhandeling ................................................................................................. 130 2.1.4. Rapportcijfer ......................................................................................................... 130 2.2. Veranderingen in de zorg ............................................................................................ 131 3. Ondersteuningsplan 132 4. Zelfredzaamheid
133
5. Tips en adviezen van respondenten 134 6. Conclusies
135
6.1. Oordeel zorg ................................................................................................................ 135 6.2. Ondersteuningsplan..................................................................................................... 135 6.3. Zelfredzaamheid .......................................................................................................... 135 Bijlage 1. Kenmerken respondenten Bijlage 2. Vragenlijst
137
136
Inleiding De gemeente Amersfoort heeft sinds 1 januari 2015 het beleid rond Hulp bij het Huishouden (HH) veranderd. Het gaat niet zozeer om een ‘schoon huis’ maar om een ‘gestructureerd huishouden’ waarbij schoonmaken meer een middel is dat wordt ingezet zodat burgers kunnen participeren en zoveel mogelijk zelfredzaam zijn. De contracten met de aanbieders zijn gebaseerd op resultaatgestuurde ondersteuning en financiering. Dit houdt in dat het te bereiken resultaat de basis is voor de ondersteuning. De cliënt en de aanbieder maken samen afspraken over de taken en leggen dit vast in een ondersteuningsplan. Het te bereiken resultaat bepaalt het aantal uren ondersteuning dat een zorgaanbieder inzet in een huishouden. Voor de uitvoering zijn via een aanbesteding 13 zorgaanbieders gecontracteerd. In de contracten met de aanbieders is opgenomen dat er periodiek een cliënttevredenheidsonderzoek wordt afgenomen om vast te stellen in welke mate er aan de minimale eisen, zoals communicatie en klachtafhandeling, wordt voldaan. De gemeente heeft KWIZ gevraagd dit onderzoek uit te voeren waarbij de volgende onderwerpen aan bod komen: • algemene kwaliteitsbeoordeling Hulp bij het Huishouden; • ondersteuningsplan; • klachtafhandeling; • veranderingen; • zelfredzaamheid. Opzet van het onderzoek Aan alle inwoners van de gemeente die in 2015 zijn geïndiceerd voor Hulp bij het Huishouden is een enquête verstuurd. Daarnaast is onder alle inwoners die al vóór 2015 recht hadden op Hulp bij het Huishouden een steekproef getrokken. In de enquête zijn mensen ook in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven op hun antwoorden. In totaal zijn er in juli 2015 1.074 enquêtes verstuurd. Respondenten hadden de mogelijkheid om de enquête online of schriftelijk in te vullen. De respons van 59 procent is zodanig hoog dat er sprake is van een representatief onderzoek. De volledige vragenlijst is te vinden in bijlage 2. In 2014 heeft BMC een klantonderzoek onder Wmo’ers in de gemeente Amersfoort uitgevoerd. Het onderzoek ging over 2013. In de huidige enquête is een aantal dezelfde vragen gesteld aan de respondenten waardoor vergelijking in de tijd mogelijk is. Daarnaast wordt er een onderscheid gemaakt tussen cliënten die al een HH-voorziening hadden en de groep die in 2015 voor het eerst een dergelijke voorziening heeft aangevraagd. Omdat het aantal nieuwe cliënten (53) vrij laag is, dient een vergelijking tussen oude en nieuwe cliënten met enige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Leeswijzer In het eerste hoofdstuk worden de onderzoekspopulatie en de respons beschreven. In het tweede hoofdstuk gaan we in op het oordeel van de respondenten over de Hulp bij het Huishouden. Daarbij komen het oordeel over de kwaliteit en de veranderingen in de hulp aan bod. Hoofdstuk drie gaat nader in op het ondersteuningsplan en in hoofdstuk 4 komt de zelfredzaamheid van de cliënten aan bod. Vervolgens wordt in het vijfde hoofdstuk een aantal tips en adviezen van de respondenten genoemd en in hoofdstuk 6 sluiten we af met de belangrijkste conclusies. In bijlage 1 staan de kenmerken van de respondenten en in bijlage 2 is de vragenlijst opgenomen.
1. Onderzoekspopulatie In dit eerste hoofdstuk geven we een aantal kenmerken van de respondenten weer. We beginnen met informatie over de respons.
1.1 Respons Onderstaande tabel geeft de respons weer. Tabel 1.1.1 Respons vragenlijst Omvang Aantal steekproef respondenten 1.074 634
Respons 59%
Aan 1.074 personen uit de gemeente een vragenlijst verstuurd. Dit zijn personen die recht hebben op Hulp bij het Huishouden (HH). Niet iedereen hiervan maakt op het peilmoment ook daadwerkelijk gebruik van HH en deze groep kon de vragenlijst dan ook niet invullen. Het is onbekend hoe groot deze groep exact is. In totaal hebben 634 respondenten de vragenlijst ingevuld, een respons van 59 procent. Deze respons is groot genoeg om betrouwbare uitspraken te kunnen doen.
1.2 Achtergrondkenmerken respondenten In deze paragraaf geven we een aantal kenmerken van de respondenten weer. De volgende tabel geeft de verdeling naar leeftijd weer. Tabel 1.2.1 Leeftijdscategorieën respondenten Leeftijdscategorie Aandeel 18 tot 35 jaar 1% 35 tot 65 jaar 13% 65 tot 75 jaar 16% 75 jaar en ouder 70% Totaal 100% De meeste respondenten zijn 75 jaar of ouder (70 procent). Slechts een klein deel is jonger dan 65 jaar (14 procent). Verder is ruim drie kwart van de respondenten vrouw en woont 79 procent alleen. 41 procent heeft hulp gehad bij het invullen van de vragenlijst. Tabel 1.2.2 geeft weer welk type Hulp bij het Huishouden de respondenten krijgen, HH 1 of HH 2. Tabel 1.2.2 Type HH Type HH HH 1 HH 2 Weet ik niet Totaal
Aandeel 49% 19% 33% 100%
Bijna de helft van de respondenten krijgt HH 1. Een derde geeft aan dat ze niet weten welk type hulp ze krijgen.
2. Oordeel zorg In dit hoofdstuk gaan we in op het oordeel van de respondenten over de zorg die ze krijgen.
2.1 Kwaliteit van de zorg Aan de respondenten is gevraagd hoe tevreden ze zijn over bepaalde aspecten rond de kwaliteit van de Hulp bij het Huishouden. We geven eerst de antwoorden van alle respondenten weer. Vervolgens vergelijken we deze antwoorden met de antwoorden over 2013. 2.1.1 Kwaliteit zorgaanbieder
De volgende figuur geeft de mate van tevredenheid van de respondenten aan over vier aspecten van hun zorgaanbieder. Figuur 2.1.1 Tevredenheid kwaliteit zorgaanbieder HH
De respondenten zijn het meest tevreden over de telefonische bereikbaarheid van de aanbieder van wie ze HH ontvangen, 94 procent is hier (zeer) tevreden over. Van bovengenoemde vier aspecten zijn de respondenten relatief het minst tevreden over de wisselingen van de medewerkers, 15 procent is hier (zeer) ontevreden over. In de volgende figuur wordt het aandeel respondenten dat (zeer) tevreden is over bovengenoemde aspecten vergeleken met het aandeel respondenten dat in 2013 (zeer) tevreden over dezelfde aspecten was.
Figuur 2.1.2 Tevredenheid kwaliteit zorgaanbieder HH 2013 en 2015
De tevredenheid over de zorgaanbieders is vergelijkbaar met 2013. De verschillen die er zijn, zijn niet significant. Uitzondering is de wisseling van de medewerkers; hierover zijn de respondenten in 2015 significant vaker tevreden dan in 2013. Op dit onderdeel is dus wel verbetering opgetreden, al is het nog wel relatief de grootste bron van ontevredenheid. 2.1.2 Kwaliteit hulp
Aan de respondenten is eveneens gevraagd hoe tevreden ze zijn over de kwaliteit van de hulp. Daarbij gaat het om de inzet van de medewerker(s), de aandacht en interesse voor de cliënt, de kwaliteit van de schoonmaak en het tijdstip en de dag waarop ze de hulp ontvangen. Wederom geven we de mate van tevredenheid van alle respondenten weer, gevolgd door een vergelijking met 2013. Figuur 2.1.4 Tevredenheid kwaliteit hulp
De respondenten zijn het vaakst tevreden over het tijdstip en de dag dat ze hulp ontvangen (98 procent) en de aandacht en interesse die de medewerkers voor ze hebben (97 procent).
In de volgende figuur een vergelijking tussen 2013 en 2015 in de beoordeling van de hulp. Het aandeel respondenten dat (zeer) tevreden is wordt weergegeven. Figuur 2.1.5 Tevredenheid kwaliteit hulp 2013 en 201545
Ook hier is de mate van tevredenheid van respondenten in 2015 gelijk aan die van 2013. De verschillen die er zijn, zijn niet significant. 2.1.3 Klachtafhandeling
Van alle respondenten geeft 80 procent aan te weten waar een eventuele klacht ingediend kan worden. Uit de toelichtende teksten blijkt dat verreweg de meeste mensen denken dat de klacht gemeld dient te worden bij de zorgaanbieder. Een kleine groep geeft aan dat men zich bij het wijkteam meldt bij klachten. 2.1.4 Rapportcijfer
De respondenten hebben de Hulp bij het Huishouden een rapportcijfer tussen 1 en 10 gegeven. Het gemiddelde cijfer dat werd gegeven is een 7,9. Over 2013 was dit gemiddeld een 7,8. Een voorzichtige vergelijking van de rapportcijfers tussen de cliënten die al een HH voorziening voor 2015 hadden en de cliënten die deze voor het eerst in 2015 ontvingen, leert dat de nieuwe cliënten met een 8,1 een iets hoger cijfer lijken te geven dan de oude cliëntgroep. Gezien het lage aantal respondenten dat voor het eerst in 2015 een HH voorziening heeft (namelijk 53), dient dit gegeven met enige voorzichtigheid te worden benaderd.
45
In 2013 is niet gevraagd naar de tevredenheid over het tijdstip en de dag waarop men hulp ontvangt.
2.2 Veranderingen in de zorg Er zijn ook vragen gesteld over hoe de cliënten HH de verandering in de zorg hebben ervaren. Van alle respondenten die in 2014 én in 2015 Hulp bij het Huishouden kregen, geeft 57 procent aan dat ze in 2015 minder ondersteuning krijgen dan in 2014. 42 procent krijgt dezelfde ondersteuning en 1 procent krijgt nu meer ondersteuning. Onderstaande figuur geeft aan of respondenten meer of minder tevreden zijn over de hulp in 2015 ten opzichte van de hulp in 2014. Deze mate van tevredenheid wordt weergegeven voor de groepen die minder of dezelfde ondersteuning hebben ontvangen. Figuur 2.2.1 Mate van tevredenheid 2015 ten opzichte van 2014
Van alle respondenten is 63 procent net zo tevreden over de hulp in 2015 als in 2014 en is 29 procent minder tevreden. Respondenten die in 2015 minder ondersteuning krijgen zijn vaker minder tevreden over de hulp in 2015 vergeleken met 2014. De meeste cliënten die dezelfde ondersteuning hebben gehouden zijn net zo tevreden als in 2014. De meeste cliënten die minder tevreden zijn, geven aan dat dit komt omdat ze minder uren hulp ontvangen. Naar hun mening blijven daardoor zaken liggen en / of wordt de hulp minder goed uitgevoerd. Daar zal de overgang naar de nieuwe systematiek van de gemeente Amersfoort mogelijk een rol hebben gespeeld. Voor 2015 deed de hulp bij het huishouden soms ook taken die niet tot de vaste taken binnen Hulp bij het Huishouden horen. Als voorbeelden van taken die blijven liggen noemen cliënten onder andere linnengoed strijken en het zemen van buitenramen. Omdat de oude indicatie op uren ondersteuning was gebaseerd, gebruikte de hulp de tijd die over was om dergelijke werkzaamheden te doen. In de huidige werkwijze is die ruimte om extra dingen te doen niet meer aanwezig. Uit de opmerkingen die de respondenten in de enquête hebben gemaakt blijkt dat hier de grootste ontevredenheid heerst. Van alle ruim 260 opmerkingen gaat 60 procent over het verminderde aantal uren.
3. Ondersteuningsplan In dit hoofdstuk gaan we in op het ondersteuningsplan. In dit plan staan de afspraken die cliënten samen met hun zorgaanbieder hebben gemaakt over de verdeling van de taken bij Hulp bij het Huishouden. Hoewel alle cliënten een ondersteuningsplan zouden moeten hebben, geeft toch een deel (ongeveer 20 procent) aan dat ze nooit een gesprek hierover hebben gehad en/ of geen plan hebben. De volgende stellingen zijn voorgelegd: De afspraken die u met de zorgaanbieder heeft gemaakt zijn vastgelegd in het ondersteuningsplan/ zorgplan. U heeft hulp gehad van uw familie/ mantelzorger bij het bespreken en invullen van het ondersteuningsplan/ zorgplan. Ik heb voldoende inbreng bij het tot stand komen van het ondersteuningsplan/ zorgplan gehad Degene met wie ik het gesprek had was vriendelijk. Het is mij duidelijk welke taken de zorgaanbieder doet en welke taken ik of mijn eventuele mantelzorger zelf blijf doen. Tabel 3.1.1 Stellingen ondersteuningsplan Stelling Helemaal Mee Niet eens/ mee oneens oneens niet oneens 1 8% 10% 9% 2 17% 14% 6% 3 12% 10% 9% 4 7% 6% 4% 5 7% 7% 9%
Mee eens 38% 22% 37% 43% 40%
Helemaal mee eens 12% 8% 14% 20% 16%
Niet van toepassing 24% 33% 18% 20% 20%
Van de respondenten geeft 18 procent aan het oneens te zijn met de stelling dat de afspraken zijn vastgelegd in het ondersteuningsplan. Als we de respondenten meetellen die aangeven dat deze stelling niet van toepassing is op hun situatie, is dit 42 procent. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Het kan zijn dat mensen het ondersteuningsplan niet hebben. Het kan ook dat men het ondersteuningsplan niet kent, men er niets aan kon aanpassen of het buiten de klant zelf geregeld is. Ook zou het kunnen zijn dat men de brief waarin het aantal uren is vastgesteld op basis van het ondersteuningsplan als ondersteuningsplan ziet. Een derde van respondenten heeft hulp gehad van hun familie / mantelzorger bij het bespreken en invullen van dit plan. Ruim de helft is het er (helemaal) mee eens dat ze voldoende inbreng hebben gehad bij het tot stand komen van het ondersteuningsplan. Voor 56 procent van de respondenten is het duidelijk hoe de taakverdeling is tussen de zorgaanbieder en hunzelf.
4. Zelfredzaamheid Aan de respondenten is gevraagd in hoeverre ze zich kunnen redden met de hulp die ze op dit moment krijgen. De volgende tabel geeft de antwoorden weer. Tabel 4.1.1 Zelfredzaamheid Ik red mij… onvoldoende soms wel en soms niet voldoende Totaal
Aandeel 20% 46% 34% 100%
Een op de vijf respondenten redt zich onvoldoende met de hulp die hij / zij op dit moment krijgt. Een derde redt zich voldoende. De volgende figuur laat de zelfredzaamheid van de respondenten zien naar leeftijdscategorie. Figuur 4.1.1 Zelfredzaamheid naar leeftijdscategorie
De verschillen tussen de groepen zijn klein en conclusies dienen met enige voorzichtigheid te worden getrokken. Ongeveer de helft redt zich soms wel en soms niet. Aan de respondenten is daarnaast gevraagd of ze weten waar ze terecht kunnen als ze meer hulp of ondersteuning nodig hebben. 38 procent geeft aan dat ze niet weten waar ze dan terecht kunnen en 62 procent denkt te weten waar ze dan moeten zijn46. Daarvan denkt bijna de helft dat zij bij hun zorgaanbieder terecht kunnen. Ongeveer 21 procent denkt dat ze daarvoor bij de gemeente moeten zijn en ongeveer 15 procent geeft aan dat ze daarvoor naar het wijkteam zouden gaan.
46
Respondenten konden vervolgens zelf opschrijven waar ze dachten terecht te kunnen. Er werden geen antwoordmogelijkheden gegeven.
5. Tips en adviezen van respondenten Aan het einde van de vragenlijst hadden de respondenten de mogelijkheid om tips en adviezen voor de gemeente en de zorgaanbieder te geven. Ongeveer 30 procent van de respondenten heeft dit ook gedaan. In het onderstaande zetten we de hoofdlijnen van de tips en adviezen op een rij. Wijziging in het aantal uren Er is kritiek op de wijziging in het aantal uren. Mensen geven aan dat ze in 2015 minder uren hebben gekregen dan voor die tijd. Men geeft aan dit te merken en er wordt gevraagd of deze uren terug kunnen komen. Een aantal respondenten wil graag meer uren ondersteuning. Ondersteuningsplan en gesprek Niet iedereen heeft daadwerkelijk een gesprek over het ondersteuningsplan gehad of weet zich het niet als zodanig te herinneren. Die behoefte is er wel. Men wil graag dat gesprekken en indicaties over de zorg bij hen thuis plaats vinden. Dit vergroot het inzicht in de situatie van de klant. De respondenten verwachten dat er beter zicht is op de persoonlijke situatie van de klant en de zorg beter afgestemd kan worden op wat de klant echt nodig heeft. Kwaliteit en dienstverlening Een groot aantal respondenten is tevreden over de hulp die bij hen thuiskomt. Met name als de hulp al langer bij de mensen thuiskomt is de tevredenheid groot. Meerdere mensen geven ook aan graag een vaste hulp te willen. Over de invalkrachten en vakantiehulpen is men minder enthousiast. De kwaliteit van schoonmaak wordt minder en de communicatie hierover kan beter. De vermindering van het aantal uren heeft volgens de respondenten een relatie met de kwaliteit van de schoonmaak. Cliënten geven aan dat in hun ogen grotere klussen blijven liggen of het werk wordt minder goed gedaan.
6. Conclusies In dit afsluitende hoofdstuk zetten we de belangrijkste conclusies op een rij.
6.1 Oordeel zorg De meeste cliënten zijn (zeer) tevreden over de Hulp bij het Huishouden Over het algemeen zijn de respondenten tevreden tot zeer tevreden over de Hulp bij het Huishouden. Het gemiddelde rapportcijfer is met een 7,9 nagenoeg gelijk aan de waardering in 2013. Dit ondanks de verandering in de werkwijze en het feit dat daardoor bij het merendeel van de cliënten het aantal uren ondersteuning minder is geworden. Met betrekking tot de aanbieder zijn de respondenten vooral tevreden over de telefonische bereikbaarheid. Iets minder tevreden zijn ze over de wisselingen van de medewerkers bij de zorgaanbieder. De cliënten die ontevreden zijn geven aan dat dit komt door het minder aantal uren dat men krijgt. Volgens het nieuwe werkwijze voor HH maken de cliënt en de aanbieder samen afspraken over de taken en het te bereiken resultaat, en leggen dit vast in een ondersteuningsplan. Het te bereiken resultaat bepaalt het aantal uren ondersteuning dat een zorgaanbieder inzet in een huishouden. Voor veel cliënten betekende de nieuwe werkwijze een vermindering van het aantal uren ondersteuning. Cliënten hebben echter nog dezelfde verwachtingen, bijvoorbeeld dat ook extra dingen mogelijk zijn als linnengoed strijken, buitenramen zemen en dergelijke.
6.2 Ondersteuningsplan Een aanzienlijke groep mensen geeft bij de stelling ‘De afspraken die u met de zorgaanbieder heeft gemaakt zijn vastgelegd in het ondersteuningsplan / zorgplan” aan dat dit niet van toepassing is bij hen of zijn het hier niet mee eens. Dit kan diverse redenen hebben. Het kan zijn dat mensen geen ondersteuningsplan hebben. Het kan voorkomen dat men de term ondersteuningsplan niet kent, dat het ondersteuningsplan buiten de klant om geregeld is door bijvoorbeeld de hulp of dat men de brief waarin het aantal uren is vastgesteld als ondersteuningsplan ziet.
6.3 Zelfredzaamheid Een op de drie respondenten redt zich op dit moment voldoende met de hulp die ze krijgen. En bijna de helft van de HH-cliënten geeft aan zich soms wel en soms niet te redden. Bijna vier op de tien respondenten weet niet waar ze terecht kunnen als ze extra hulp willen aanvragen. Van de respondenten die het wel weten denkt de grootste groep terecht dat men in eerste instantie bij de zorgaanbieder terecht kan. Daarnaast geeft 15 procent aan dat ze extra hulp kunnen aanvragen bij het wijkteam.
Bijlage 1. Kenmerken respondenten Tabel B1.1 Leeftijdscategorie Leeftijdscategorie 18 tot 35 jaar 35 tot 65 jaar 65 tot 75 jaar 75 jaar en ouder Totaal
Aandeel 1% 13% 16% 70% 100%
Tabel B1.2 Geslacht Geslacht Man Vrouw Totaal
Aandeel 22% 78% 100%
Tabel B1.3 Huishouden Huishouden Ik woon alleen Ik woon samen (bijvoorbeeld met partner of familielid) Totaal Tabel B1.4 Hulp bij invullen Hulp bij invullen Nee Ja, van een hulp- of zorgverlener Ja, van een naaste (bijvoorbeeld partner, familielid of vriend) Ja, van iemand anders Totaal
Aandeel 79% 21% 100%
Aandeel 59% 11% 27% 3% 100%
Bijlage 2. Vragenlijst De gemeente Amersfoort wil graag weten of u tevreden bent over de Hulp bij het Huishouden (HH) die u nu ontvangt. Het is de bedoeling dat u per vraag één antwoord kiest. Het invullen van de enquête duurt ongeveer 10 minuten. De enquête is anoniem. Uw antwoorden worden anoniem verwerkt. Dat wil zeggen dat niemand kan zien wie deze enquête heeft ingevuld.
Informatie Hulp bij het Huishouden 1. Welk type Hulp bij het Huishouden krijgt u? Hulp bij het Huishouden 1 (HH 1)
Hulp bij het Huishouden 2 (HH 2)
Weet ik niet
2. Van welke aanbieder krijgt u Hulp bij het Huishouden? Buurtdiensten
Royal Topzorg
Thuiszorg van Oranje
TSN
Weet ik niet
Anders, namelijk……..…….……….
Kwaliteit van de zorg 3. Kunt u aangeven hoe tevreden u bent over de kwaliteit van de zorg? Hoe tevreden/ontevreden bent u over… De telefonische bereikbaarheid van de organisatie waar u hulp van ontvangt? Vervanging bij ziekte van de vaste hulp? Vervanging bij vakantie van de vaste hulp? Wisselingen van medewerkers (het aantal verschillende mensen dat bij u thuis komt)?
Zeer tevreden
Tevreden
Ontevreden
Zeer ontevreden
Hoe tevreden/ontevreden bent u over… De inzet van de medewerker(s) (doen ze hun uiterste best)? De aandacht en interesse die de medewerker(s) voor u hebben? De kwaliteit van de schoonmaak? Het tijdstip en de dag waarop u de hulp ontvangt?
Zeer tevreden
Tevreden
Ontevreden
Zeer ontevreden
4. Welk rapportcijfer geeft u de Hulp bij het Huishouden? 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
5. Weet u waar u een klacht in kan dienen en wat u moet doen bij problemen met de huishoudelijke hulp? Ja
Nee
6. Als u wilt kunt u bovenstaande antwoorden toelichten. ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………
Veranderingen in de zorg 7. Is de ondersteuning die u van uw zorgaanbieder krijgt bij Hulp bij het Huishouden in 2015 veranderd ten opzichte van 2014? Ik krijg nu … minder ondersteuning dezelfde ondersteuning meer ondersteuning Ik kreeg in 2014 nog geen Hulp bij het Huishouden ga naar vraag 10
8. Bent u meer of minder tevreden over de hulp in 2015 ten opzichte van de hulp in 2014? Ik ben minder tevreden
Ik ben net zo tevreden
Ik ben meer tevreden
9. Kunt u bovenstaande antwoorden toelichten? ………………………………………………………………………………………………………………………. ……..………………………………………………………………………………………………………………. ……..……………………………………………………………………………………………………………….
Ondersteuningsplan / zorgplan 10. Voor Hulp bij het Huishouden wordt gewerkt met een ondersteuningsplan / zorgplan. In dit plan staan de afspraken die u samen met uw zorgaanbieder heeft gemaakt over Hulp bij het Huishouden. Ook legt het plan vast welke taken de zorgaanbieder doet en welke taken u of uw eventuele mantelzorger doet.
De volgende stellingen gaan over de manier waarop dit ondersteuningsplan / zorgplan tot stand kwam. Kunt u per stelling aangeven in hoeverre u het hier mee eens bent?
De afspraken die u met de zorgaanbieder heeft gemaakt zijn vastgelegd in het ondersteuningsplan / zorgplan U heeft hulp gehad van uw familie / mantelzorger bij het bespreken en invullen van het ondersteuningsplan / zorgplan
Ik heb voldoende inbreng bij het tot stand komen van het ondersteuningsplan / zorgplan gehad Degene met wie ik het gesprek had was vriendelijk Het is mij duidelijk welke taken de zorgaanbieder doet en welke taken ik of mijn eventuele mantelzorger zelf blijf doen
Helemaal mee oneens
Mee oneens
Niet eens / niet oneens
Mee eens
Helemaal mee eens
N.v.t. / geen mening
Helemaal mee oneens
Mee oneens
Niet eens / niet oneens
Mee eens
Helemaal mee eens
N.v.t. / geen mening
11. Kunt u bovenstaande antwoorden toelichten? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………...………………
Zelfredzaamheid 12. Kunt u aangeven in hoeverre u zich kunt redden met de hulp die u op dit moment krijgt? Ik red mij … onvoldoende
soms wel en soms niet
voldoende
13. Als u meer hulp of ondersteuning nodig heeft dan u op dit moment krijgt, weet u waar u dan terecht kunt? Nee
Ja, bij …………..………....
14. Kunt u bovenstaande antwoorden toelichten? ……………………………………………………………………………………………………...…… ………………………………………………………………………………………………………...… …………………………………………………………………………………………………...………
Algemene vragen 15. Wat is uw leeftijd? 17 jaar of jonger
18 - 34 jaar
35 - 64 jaar
65 - 74 jaar
75 of ouder
16. Bent u een man of een vrouw? Man
Vrouw
17. Woont u alleen of woont u samen? Ik woon alleen
Ik woon samen (bijvoorbeeld met een partner of familielid)
18. Heeft u hulp gehad bij het invullen van deze vragenlijst? Nee Ja, van een naaste (bijvoorbeeld partner, familielid of vriend)
Ja, van een hulp- of zorgverlener Ja, van iemand anders
Tips en adviezen 19. Hieronder kunt u eventuele tips en adviezen kwijt aan de gemeente en uw zorgaanbieder. ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Dit is het einde van de vragenlijst. Hartelijk dank voor uw medewerking!
Bijlage 5 Onderzoek Cliëntervaring wijkteams
Onderzoek Cliëntervaring Wijkteams Gemeente Amersfoort Marlies Visser, Dorien de Bruijn, Dymphna Meijneken 5 oktober 2015
In Amersfoort wordt sinds januari 2015 stadsbreed gewerkt met dertien wijkteams die zelf zorg verlenen en zorg naar gespecialiseerde zorginstellingen toeleiden. De gemeente Amersfoort wil meten hoe cliënten deze nieuwe manier van werken ervaren. Cliënten die in de periode van mei tot medio augustus 2015 bij één van de wijkteams een zorgtraject hebben afgerond, zijn benaderd met een vragenlijst. Deze is door 376 cliënten ingevuld (39%). Bijna tweederde (64%) is (zeer) tevreden over de ondersteuning van het wijkteam en zou het wijkteam aan anderen aanraden als zij vragen of problemen hebben. Eén op de tien is juist ontevreden. Cliënten geven de wijkteams gemiddeld een 7,3 als rapportcijfer. Wel zeggen sommigen dat zij te kort contact hebben (gehad) met het wijkteam om hierover te kunnen oordelen. Over het contact met de medewerker van het wijkteam zijn veel cliënten (zeer) tevreden. Zo vindt 73% dat de medewerker van het wijkteam snel genoeg een afspraak met hen heeft gemaakt na aanmelding. 87% vond het contact met de medewerker prettig. Toch gaan veel van de genoemde verbeterpunten van cliënten over afspraaktermijn en communicatie: •
altijd snel een eerste afspraak maken na aanmelding bij het wijkteam
•
maken van duidelijke afspraken met de cliënt, deze nakomen en ervoor zorgen dat cliënten niet telkens zelf contact op hoeven nemen
Ongeveer drie op de tien cliënten geven aan dat het wijkteam hen heeft geholpen om meer gebruik te maken van mensen uit de eigen omgeving bij huidige of toekomstige problemen.
Aanleiding In Amersfoort wordt sinds januari 2015 stadsbreed gewerkt met dertien wijkteams. Zij verlenen zelf zorg of geven advies. Of zij kunnen zorg naar gespecialiseerde zorginstellingen toeleiden. Daarnaast voeren de wijkteams de nieuwe WMO taken uit. De gemeente Amersfoort wil weten hoe cliënten deze nieuwe manier van werken ervaren. Het onderzoek levert de wijkteams informatie op over hoe hun dienstverlening wordt ervaren en waar mogelijke verbeterpunten liggen. Opzet In augustus 2015 is per post een uitnodiging verstuurd naar alle cliënten die in de periode van mei tot medio augustus 2015 bij één van de wijkteams een zorgtraject hebben afgerond. Vanaf mei hebben ook medewerkers van de wijkteams hun cliënten een vragenlijst laten invullen. Beide aanpakken samen hebben geleid tot een uiteindelijke respons van 376 ingevulde vragenlijsten (39%).
We verwachten dat bij dit onderzoek ernstig beperkte mensen relatief minder hebben meegedaan, net als mensen met slechts heel weinig/kort contact met het wijkteam. Verder zijn mensen vaak eerder geneigd om de vragenlijst in te vullen als ze dik tevreden zijn of erg ontevreden, zoals vaker voorkomt bij klanttevredenheidsonderzoek. De neutrale of minder uitgesproken groep is daarmee ondervertegenwoordigd in de uitkomsten.
Resultaten Verscheidenheid aan hulpvragen voor wijkteam De cliënten noemen zeer uiteenlopende redenen voor de hulp die zij van het wijkteam hebben gekregen. Bijna een kwart (23%) van de cliënten geeft aan dat zij twee of meer soorten hulp van het wijkteam hebben ontvangen. Men noemt vooral het krijgen van informatie en advies, ondersteuning, hulp bij een aanvraag of een combinatie hiervan. Ruime meerderheid cliënten tevreden over contact met medewerker wijkteam De meeste respondenten (73%) vinden dat er na hun aanmelding snel genoeg een afspraak met een medewerker van het wijkteam volgde. Zo’n 11% vindt het niet snel genoeg. Men vond het contact met de medewerker over het algemeen (zeer) prettig (87%) en voelde zich (zeer) begrepen (81%). Bij de meeste cliënten (72%) vroeg de medewerker naar hun eigen mening en ideeën.
Figuur 1
Contact met de medewerker van het wijkteam
de afspraak na aanmelding was snel genoeg ik had prettig contact met de medewerker de medewerker begreep mij goed de medewerker vroeg naar mijn eigen mening en ideeën 0
20 helemaal eens niet eens, niet oneens helemaal oneens
40
60
80
100
mee eens mee oneens weet niet / niet van toepassing
Bron: O&S
Helft respondenten stelt met wijkteam plan van aanpak op Bijna de helft van de respondenten (47%) geeft aan het (helemaal) eens te zijn met de stelling ‘ik heb samen met het wijkteam een plan van aanpak met doelen opgesteld’, terwijl 12% zegt dat dit niet gebeurd is. Het lijkt erop dat cliënten die voor ondersteuning bij het wijkteam kwamen vaker een plan van aanpak hebben opgesteld dan cliënten die met een andere vraag bij het wijkteam kwamen.
Drie op de tien cliënten door wijkteam geholpen bij inschakelen sociale netwerk Bijna drie op de tien cliënten (28%) vinden dat het wijkteam hen helpt om meer gebruik te maken van de mensen uit hun eigen omgeving. Een ongeveer even groot percentage (29%) vindt dat zij met nieuwe vragen/problemen voortaan (ook) terecht kunnen bij mensen uit hun omgeving. Zo’n 15% is het juist (helemaal) oneens met deze twee stellingen. Meer dan de helft van de respondenten heeft de antwoordoptie ‘weet niet/niet van toepassing’ of ‘niet eens/niet oneens’ gekozen. Bijna twee derde is tevreden over ondersteuning wijkteam Een ruime meerderheid (64%) is (zeer) tevreden over de ondersteuning van het wijkteam en hetzelfde percentage zou het wijkteam aan andere mensen aanraden als zij vragen of problemen hebben. Gemiddeld geven de cliënten de wijkteams een rapportcijfer van 7,3. 11% van de respondenten geeft het wijkteam een onvoldoende (rapportcijfer van 5 of lager) en 21% vindt dat het wijkteam goed tot uitstekend presteert (rapportcijfer van 8 of hoger). Figuur 2
Ondersteuning van het wijkteam
Plan van aanpak ik heb samen met het wijkteam een plan van aanpak met doelen opgesteld
Sociale netwerk het wijkteam helpt mij om meer gebruik te maken van de mensen in mijn eigen omgeving met nieuwe vragen/problemen, kan ik voortaan (ook) terecht bij mensen uit mijn omgeving
Tevredenheid ik ben tevreden over de ondersteuning van het wijkteam. ik zou het wijkteam aan andere mensen aanraden als zij vragen of problemen hebben 0
20
40
60
80
helemaal eens
mee eens
niet eens, niet oneens
mee oneens
helemaal oneens
weet niet / niet van toepassing
100
Bron: O&S
Helft cliënten beter inzicht in gezinssituatie na ondersteuning wijkteam Van de 376 respondenten zijn 92 cliënten bij het wijkteam geweest met een vraag of probleem over jeugd of gezin. In tabel 1 staat (in aantallen respondenten) weergegeven wat men vond van een aantal stellingen op het gebied van jeugd en gezin. Omdat het om een te klein aantal respondenten gaat, kunnen geen conclusies worden verbonden aan deze cijfers.
Tabel 1
Ondersteuning op het gebied van jeugd en gezin (aantallen respondenten) (helemaal) eens
niet eens, niet (helemaal) oneens niet eens
weet niet/n.v.t.
de wijkteammedewerker gaf goede opvoedtips en adviezen
41
6
8
37
door de ondersteuning weet ik nu beter wat er aan de hand is in mijn gezin
34
12
6
37
door de ondersteuning van het wijkteam ga ik nu anders met mijn kind(eren) om
24
15
8
39
Bron: O&S
In open antwoorden: deel cliënten heel tevreden Tot slot is de mensen gevraagd wat het wijkteam of de medewerker anders of beter kan doen. Verscheidene cliënten geven aan te kort contact “Ik heb het wijkteam als fantastisch te hebben (gehad) met het wijkteam om ervaren. Ik kan er altijd terecht als je ze hierover te kunnen oordelen. Daarnaast zegt nodig hebt en ze leven echt met je mee.” een deel (zeer) tevreden te zijn over het wijkteam. Ze zeggen goed geholpen te zijn en vriendelijk contact met de medewerkers te hebben gehad. In open antwoorden: vooral contact en communicatie als verbeterpunten Tegenover de (zeer) tevreden cliënten staan cliënten die juist kritisch zijn over het wijkteam. Ze noemen vooral veel verbeterpunten omtrent het contact en “Sneller contact opnemen, de communicatie met het wijkteam. Zo zeggen ze dat het duurde lang voor een wijkteam eerder contact moet zoeken. Cliënten geven aan bij e eerste afspraak.” de start al lang te hebben moeten wachten op de 1 afspraak. Sommigen vinden dat wijkteams beter moeten luisteren naar de cliënt en de vraag die hij/zij stelt. Ook verzoeken cliënten dat duidelijke afspraken worden gemaakt, die worden nagekomen, en dat cliënten niet zelf weer telkens contact moeten opnemen. “In ieder geval zorgen dat ze de afspraken Soms hebben mensen de indruk dat de nakomen. Dat gebeurde bij ons pas na communicatie tussen medewerkers van het maanden en volgens ons is dat niet de wijkteam onderling, en tussen het wijkteam en bedoeling van een wijkteam.” andere organisaties en zorgverleners, niet optimaal is. In een paar gevallen geeft de cliënt aan dat zijn/haar gegevens van het intakegesprek kwijt zijn geraakt. Vaak geven cliënten aan dat het hele proces hierdoor maanden duurde. Tot slot hadden een paar cliënten liever bezoek en contact gehad met één persoon van het wijkteam in plaats van twee.
Bijlage 6 Onderzoek Amersfoortse Mantelzorgers in beeld
Amersfoortse mantelzorgers in beeld Onderzoeks- en adviesrapport
Movisie: kennis en aanpak van sociale vraagstukken Movisie is het landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor toepasbare kennis, adviezen en oplossingen bij de aanpak van sociale vraagstukken op het terrein van welzijn, participatie, sociale zorg en sociale veiligheid. Onze activiteiten zijn georganiseerd in vier actuele programma’s: effectiviteit en vakmanschap, zelfredzaamheid, participatie, veiligheid en huiselijk/seksueel geweld. We investeren in de kracht en de onderlinge verbinding van burgers. We doen dit door maatschappelijke organisaties, overheden, maatschappelijk betrokken bedrijven en burgerinitiatieven te ondersteunen, te adviseren én met hen samen te werken. Lokaal of landelijk, toegesneden op het vraagstuk en de organisatie. Zo kunnen deze organisaties en hun professionals hun werk voor de samenleving zo goed mogelijk doen. Kijk voor meer informatie op www.movisie.nl.
COLOFON Auteurs: Roos Scherpenzeel en Kitty van den Hoek Projectnummer: P2604 Datum: 23 juni 2015 © Movisie Bestellen: www.movisie.nl
148
Inhoudsopgave 1
Samenvatting 151
2
Beleidscontext en opdracht
160
2.1
Wettelijk kader sociaal domein 160
2.2
Wat zegt de nieuwe Wmo over mantelzorg?
2.3
Transformatie van de formele zorg en ondersteuning
2.4
Visie en beleidskader gemeente Amersfoort
2.5
Opdracht
162
2.6
Leeswijzer
162
3
160 161
Algemeen beeld van de Amersfoortse mantelzorgers
164
3.1
Wat is mantelzorg?
3.2
Wie zijn de mantelzorgers?
3.3
Voor wie zorgen zij?
3.4
Hoeveel mantelzorgers zijn er in Amersfoort?
3.5
Waar wonen zij in en om Amersfoort?
3.6
Hoeveel mantelzorgers in Amersfoort zijn overbelast?
3.7
Hoeveel mantelzorgers in Amersfoort hebben behoefte aan ondersteuning?
4
164 164
165 166
166 168 169
Belasting en behoeften van bijzondere groepen 171 4.1
Jonge mantelzorgers
171
4.2
Oudere mantelzorgers 172
4.3
Werkende mantelzorgers
4.4
Mantelzorgers van niet-westerse komaf 175
4.5
Mantelzorgers van mensen met dementie
4.6
Mantelzorgers van mensen met psychische aandoeningen en/of verslaving
4.7
Mantelzorgers van mensen met een verstandelijke beperking
4.8
Mantelzorgers van zorgintensieve kinderen
4.9
Mantelzorgers van mensen met NAH
173 177
5
180
182
183
4.10 Mantelzorgers van mensen in de laatste levensfase
184
Huidige mantelzorgondersteuning in Amersfoort, is er een match? 5.1
Welke groepen mantelzorgers worden bereikt? 186
5.2
Welke generalistische mantelzorgondersteuning is er? 187
5.3
Het waarderen van mantelzorgers
5.4
Welke specialistische mantelzorgondersteuning is er?
5.5
Hoe worden formele en informele zorg op elkaar afgestemd?
6
7
161
189 190 196
Vinden, Versterken, Verlichten en Verbinden: adviezen 198 6.1
Mantelzorgondersteuning is de basis
6.2
Vinden 198
6.3
Versterken
200
6.4
Verlichten
202
6.5
Verbinden
204
198
Advies ten behoeve van bijzondere groepen mantelzorgers
149
209
186
179
8
Literatuurlijst
214
9
Bijlagen
218
9.1
Survey 219
9.2
Bijeenkomst mantelzorgers over waardering, 11 maart 2015
261
1. Samenvatting De gemeente Amersfoort wil het mantelzorgbeleid versterken en vroeg het Expertisecentrum Mantelzorg om kwalitatief onderzoek te doen naar het ondersteunen en waarderen van mantelzorgers in Amersfoort. In dit onderzoek splitste het Expertisecentrum Mantelzorg de vraag van de gemeente Amersfoort op in vier onderdelen: 1. In kaart brengen van de verschillende typen mantelzorgers die in Amersfoort wonen en hun huidige en toekomstige omvang en ondersteuningsbehoeften. 2. In kaart brengen van het huidige Amersfoortse ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers en aanbod van andere (particuliere) partijen zoals zorgverzekeraars en zorginstellingen. 3. Beoordelen van het aanbod aan de hand van de ondersteuningsbehoeften van de verschillende typen mantelzorgers en in hoeverre de behoefte van Amersfoortse mantelzorgers ook resulteert in het gebruik van het geboden aanbod. 4. Adviseren over wat (a) de gemeente Amersfoort kan doen om mantelzorgers (nog) beter te ondersteunen en (b) vorm kunnen geven aan de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers (voorheen het mantelzorgcompliment). Vraag 1: Wat voor typen mantelzorgers wonen er in Amersfoort? Wat is de omvang van de verschillende typen mantelzorgers en welke behoeften hebben zij? Afgeleid van landelijke en regionale cijfers, voor zover bekend, wonen er in Amersfoort: • 33.700 (SCP) volwassen mantelzorgers; • tenminste 12.866 (GGD) volwassen mantelzorgers die zichzelf als zodanig herkennen en benoemen; • 12.866 (GGD) tot 24.000 (SCP) mensen die meer dan 8 uur per week of langer dan drie maanden mantelzorg verlenen; • 10.000 mantelzorgers (SCP) geven meer dan 8 uur per week hulp EN langer dan drie maanden; • 5.700 mantelzorgers die zorgen voor een hulpbehoevende buiten Amersfoort; • 28.000 mantelzorgers die zorgen voor een hulpbehoevende binnen Amersfoort; • 1.537 (GGD) tot 4.200 (SCP) mensen die zich zwaar tot overbelast voelen door de mantelzorg. Er zijn in Amersfoort in elk geval de volgende subgroepen te onderscheiden: • 10.169 mantelzorgers van 19-65 jaar (verlenen meer dan 8 uur per week en/of meer dan 3 maanden mantelzorg); • 560 (GGD) tot 3.600 (SCP) jonge mantelzorgers; • 2.697 oudere mantelzorgers (65+) (verlenen meer dan 8 uur per week en/of meer dan 3 maanden mantelzorg); • 7.000 werkende mantelzorgers (verlenen meer dan 8 uur per week én langer dan 3 maanden mantelzorg), waarvan 1.300 zich zwaar- tot overbelast voelen; • 1000 mantelzorgers van niet-westerse komaf; • 6.000 mantelzorgers van mensen met dementie; • 4.500 mantelzorgers van mensen met psychische aandoeningen; • >1.000 mantelzorgers van mensen met psychiatrische problematiek (gediagnosticeerd); • 2.200 mantelzorgers van mensen met een verstandelijke beperking; • 1200 tot 1400 ouders van zorgintensieve kinderen en hun ‘brussen’; • 4.460 mantelzorgers van mensen met NAH; • 700 mantelzorgers van mensen in de laatste levensfase. De ondersteuningsbehoeften van mantelzorgers (zowel mensen die langdurig en intensief zorgen als mensen die ‘lichtere’ hulp bieden) variëren als volgt: • 19.000 mantelzorgers redden zich goed, zij hebben geen behoefte aan ondersteuningsaanbod;
• • • •
bijna 15.000 mantelzorgers hebben wél behoefte aan ondersteuningsaanbod; 11.800 mantelzorgers hebben behoefte aan informatie, advies en/of training; 3.700 mantelzorgers hebben behoefte aan respijtzorg in de vorm van een logeervoorziening; 4.400 mantelzorgers hebben behoefte aan respijtzorg in de vorm van dagactiviteiten en/of vrijwillige respijtzorg thuis.
Per subgroep zijn er behoeften te noemen. Jonge mantelzorgers • Bewustwording, herkend en gevonden worden; • Informatie en advies: hoe ga ik om met mijn hulpbehoevende moeder, vader, broer, zus; • Emotionele steun: lotgenotencontact; • Praktische hulp om activiteiten buitenshuis te kunnen ondernemen, zoals vervoer. Oudere mantelzorgers • Bewustwording, herkend en gevonden worden; • Informatie en advies, ook offline; • Educatie, training in het omgaan met de hulpbehoevende en de mantelzorg; • Praktische en materiële hulp, in en om het huis; • Passende respijtzorg. Werkende mantelzorgers • Bewustwording, herkend en gevonden worden; • Informatie en advies over mogelijkheden bij het combineren van werk en zorg; • Mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid. Mantelzorgers van niet-westerse komaf • Bewustwording, herkend en gevonden worden; • Cultuursensitieve netwerkondersteuning; • Informatie en advies over zorgvoorzieningen in Nederland, financiële regelingen en vergoedingen, (oudersdoms)ziekten en medicijngebruik, zowel schriftelijk als mondeling via contactpersonen in de eigen moedertaal; • Emotionele steun: lotgenotencontact, ‘cultuursensitief’ georganiseerd. Mantelzorgers van mensen met dementie • Bewustwording, herkend en gevonden worden, maatschappelijke acceptatie; • Informatie en advies, ook offline, gedifferentieerd naar het stadium waarin zieke en mantelzorger zich bevinden, over de ziekte en (het omgaan met) de gedragsveranderingen van de dementerende, en over het beschikbare zorg- en ondersteuningsaanbod; • Emotionele steun: lotgenotencontact, zo nodig ‘cultuursensitief’ georganiseerd (christelijk, islamitisch); • Educatie, training in het omgaan met de hulpbehoevende en de mantelzorg; • Integrale ondersteuning in de vorm van casemanagement; • Praktische en materiële hulp, in en om het huis; • Passende respijtzorg in latere stadia van de ziekte. Mantelzorgers van mensen met psychische aandoeningen en/of verslaving • Bewustwording, herkend en gevonden worden, maatschappelijke acceptatie; • Informatie en advies over regelingen en vergoedingen, over de ziekte(n), gedragsveranderingen en het omgaan daarmee; • Emotionele steun: lotgenotencontact dichtbij huis (Amersfoort of zelfs in de eigen wijk); • Educatie, training in het omgaan met de hulpbehoevende en de mantelzorg; • Betrokken worden bij het hulpverleningstraject;
• • •
Hulp bij de thuisadministratie en alle regeltaken; Materiële hulp: financiële tegemoetkoming in reiskosten; Passende respijtzorg.
Mantelzorgers van mensen met (een) verstandelijke beperking(en) • Netwerkondersteuning; • Emotionele steun: lotgenotencontact voor ouders en ‘brussen’ van kinderen met een verstandelijke beperking; • Passende respijtzorg. Mantelzorgers van zorgintensieve kinderen • Informatie, vooral online, en adviserende gesprekken met zorgprofessionals die direct betrokken zijn bij het kind; • Netwerkondersteuning; • Emotionele steun: lotgenotencontact voor ouders en ‘brussen’ van kinderen met een verstandelijke beperking; • Passende respijtzorg. Mantelzorgers van mensen met Niet-Aangeboren Hersenletsel (NAH) • Informatie en advies over de aandoening(en) en het omgaan met gedragsveranderingen en stemmingen; • Emotionele steun: lotgenotencontact; • Praktische hulp om activiteiten buitenshuis te kunnen ondernemen, zoals vervoer. Mantelzorgers van mensen in de laatste levensfase • Informatie en advies over ziekte, proces, prognose, behandeling en omgang met de patiënt en de situatie, over de mogelijkheden van professionele zorg, over verlofregelingen en over financiën (vergoedingen, zorgverzekering); • Emotionele steun en waardering van hun rol, bijvoorbeeld in het contact met de zorgprofessionals; • Praktische hulp bij de fysieke verzorging, bij vervoer, met het huishouden, bij de administratie; • Passende respijtzorg. Vraag 2: Hoe ziet het huidige ondersteuningsaanbod eruit? Algemeen Een kleine 15.000 mantelzorgers in Amersfoort heeft behoefte aan een vorm van ondersteuning. Op basis van zelfrapportage bereiken Amersfoortse organisaties voor mantelzorgondersteuning zo’n 6000 mantelzorgers op jaarbasis. Dat betekent dat er jaarlijks 9.000 mantelzorgers in Amersfoort hun ondersteuning elders vinden (online, bij landelijke hulpbronnen), of geen ondersteuning hebben. Van de 39 geraadpleegde organisaties geven er 14 aan dat hun diensten niet gericht zijn op mantelzorgers. Tegelijkertijd antwoordt slechts één organisatie dat zij geen mantelzorgers bereikt. Met andere woorden: bijna alle organisaties leveren diensten aan mantelzorgers, maar dat ervaart een aantal organisaties niet zo. Veel organisaties geven aan dat uiteenlopende groepen mantelzorgers baat hebben bij hun ondersteuning. De meeste organisaties hebben dan ook een generalistisch aanbod waarmee ze alle typen mantelzorgers hopen te bedienen, terwijl een specialistisch aanbod ontbreekt. Informatie en advies Veel organisaties bieden informatie en advies. Opvallend was dat zij nauwelijks informatie geven over zorgverzekeringen, woningaanpassingen en aangepast vervoer. Advies bieden de organisaties in de vorm van face-to-face gesprekken of telefonische gesprekken en individuele vraagverheldering. Daarnaast is er casemanagement en bemiddeling. Opvallend is dat zij aangeven nauwelijks vormen van mentorschap bestaan, noch is de functie van mantelzorgmakelaar in Amersfoort bekend.
Emotionele steun De organisaties bieden emotionele steun in de vorm van individuele gesprekken, een luisterend oor en huisbezoek. Opvallend is dat collectief georganiseerde vormen van emotionele steun en online steun minder vaak genoemd worden. Educatie Organisaties bieden vooral trainingen aan in het omgaan met aandoeningen, veel minder in praktische handelingen zoals tillen en ook niet in netwerkversterking. Praktische en materiële hulp Veel organisaties bieden dit niet zelf aan maar verwijzen door. Tegelijkertijd maakten 3360 zorgvragers en hun mantelzorgers in 2011 gebruik van huishoudelijke verzorging. Respijtzorg Respondenten bieden respijtzorg aan, maar de omvang hiervan lijkt beperkt. Het gaat om een zorgvrijwilliger aan huis (21%), dagbesteding (17%), -behandeling (13%) en -verzorging (4%). Kortdurende opvang, crisisopvang en vakantieopvang wordt door minder dan 13% van de organisaties aangeboden. Geen enkele organisatie biedt logeeropvang voor kinderen, zoals een logeergezin. Materiële hulp Materiële hulp wordt nauwelijks aangeboden. Slechts 11% biedt dit in de vorm van hulpmiddelen aan en een enkele aanbieder in de vorm van vakantiegeld. Anderen geven aan hier wel op te adviseren en door te verwijzen. Vraag 3: Hoe sluit het aanbod aan bij de ondersteuningsbehoeften van de verschillende groepen mantelzorgers in Amersfoort? Algemeen Samengevat hebben mantelzorgers in Amersfoort de volgende behoeften (zie hoofdstuk 2): • 11.800 mantelzorgers hebben behoefte aan informatie, advies en/of training, nadrukkelijk genoemd zijn online informatie, een goede sociale kaart en e-learning; mantelzorgers kunnen echter niet over alle onderwerpen informatie verkrijgen. Bovendien verkrijgen ze informatie niet op een centrale plek zoals ze wel aangaven. Er is ook geen mantelzorgmakelaar aanwezig. De cursus ‘Mantelzorger? Zorg voor jezelf!’ is een goed voorbeeld om mantelzorgers te leren balans te behouden. • 3.700 mantelzorgers hebben behoefte aan respijtzorg in de vorm van een logeervoorziening; die is er niet in Amersfoort. • 4.400 mantelzorgers hebben behoefte aan dagactiviteiten of vrijwillige respijtzorg thuis, nadrukkelijk genoemd is ook het vervoer naar de dagactiviteiten. Omdat het bij respijtzorg gaat om het ‘uit handen geven van de zorg’ is het van belang dat het aanbod goed aansluit bij de behoeften en dat de mantelzorger wordt gestimuleerd tot gebruik. Andere behoeften zijn: • netwerkversterking; er zijn bijvoorbeeld geen cursussen netwerkversterking, waar mantelzorgers wel veel baat bij kunnen hebben, en het advies richt zich ook niet op netwerkversterking. • emotionele steun; Het lijkt erop dat mantelzorgers met name telefonisch en van professionals steun ontvangen. Mantelzorgers kunnen ook gebaat zijn bij collectief georganiseerde steun. Op bescheiden schaal is er een vrijwillig maatjesproject voor mantelzorgers. • praktische en materiële hulp; Veel organisaties verwijzen door voor praktische hulp. Ravelijn heeft in de wijken Liendert, Rustenburg en Kruiskamp het Wijkserviceteam opgestart met vrijwilligers die reparaties uit kunnen voeren bij mensen thuis. Daarnaast bieden vrijwilligersorganisaties hulp bij administratie. • goed toegeruste professionals.
Tenslotte is het Persoonsgebonden Budget voor een deel van de mantelzorgers van zeer grote betekenis. Dit is in principe geen financiële tegemoetkoming, maar biedt wel mogelijkheden om een mantelzorger te betalen voor verleende zorg. Ook het waarderen van mantelzorgers met een geldelijke bijdrage valt hieronder (zie 4.5). Het waarderen van mantelzorgers Op het gebied van waardering geven mantelzorgers aan dat een themadag niet aansluit, nog de waardering in de vorm van cadeaubonnen. Een financiële waardering is het prettigst en kan het best persoonlijk ingevuld worden. De gemeente kan mantelzorgers bovendien waardering door de inzet van mantelzorgers bekend te maken, hen goed te ondersteunen en effectieve respijtzorg te organiseren zodat mantelzorgers er ook eens tussenuit kunnen. Jonge mantelzorgers Voor kinderen met een ouder met GGZ-problematiek en opvoedingsproblemen is er voldoende groepsaanbod, gespecificeerd per leeftijdscategorie. Tegelijkertijd kan de gemeente Amersfoort meer doen aan het vinden van jonge mantelzorgers. Oudere mantelzorgers In Amersfoort kunnen met name mantelzorgers die zorgen voor een ouder of partner met dementie gebruikmaken van specialistisch aanbod. Het kan zinvol zijn om een onderscheid te maken tussen ‘gewone’ ouderen, vanaf 65 jaar en ‘oude’ ouderen, vanaf 75 jaar. Deze laatste groep is het meest kwetsbaar. Werkende mantelzorgers Op dit moment is er geen structurele aandacht in Amersfoort voor werkende mantelzorgers. In het verleden is de gemeente actief geweest als ambassadeur van de Stichting Werk en Mantelzorg. Het zou helpen als de gemeente actief inzet op mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid bij Amersfoortse organisaties. Mantelzorgers van niet-westerse komaf Mantelzorgers van niet-westerse komaf maken weinig tot geen gebruik van ondersteuning die specifiek op hen gericht is. De dagbesteding (1 dag) voor Turkse en Marokkaanse vrouwen is daarop een positieve uitzondering. Mantelzorgers van mensen met dementie Mantelzorgers van mensen met dementie ontvangen ondersteuning in de vormen die bij hen passen: ontmoetings- en informatiebijeenkomsten, coaching en casemanagement. Dit komt onder meer omdat er tot voor kort een redelijke keten was rond mensen met dementie en hun mantelzorgers. De wijkverpleegkundige neemt, in afstemming met het sociale wijkteam, de casemanagementtaken nu over. Passende respijtzorg voor de latere fase van de ziekte is nu niet aanwezig, maar wel belangrijk om de zorg vol te kunnen houden. Mantelzorgers van mensen met psychische aandoeningen en/of verslaving De sociale kaart voor mantelzorgers van mensen met psychiatrische aandoeningen in Amersfoort is niet volledig. Zo is er geen lotgenotencontact mogelijk en hebben de sociale wijkteams te weinig deskundigheid op het terrein van GGZ-problematiek. Ook is er geen training voor mantelzorgers in het omgaan met psychiatrische problematiek. Er is geen passende respijtzorg en er wordt weinig gedaan aan netwerkversterking, wat juist kan helpen om de mantelzorg ‘te verdunnen’. Mantelzorgers van mensen met een verstandelijke beperking Ook voor mantelzorgers van mensen met een verstandelijke beperking is het aanbod mager; Zij hebben behoefte aan netwerkondersteuning, emotionele steun zoals lotgenotencontact, ook voor broers en zussen, en effectieve respijtzorg zodat de mantelzorger en het gezin even vrij is van de zorgtaken.
Mantelzorgers van zorgintensieve kinderen In Amersfoort zijn er verschillende vormen van ondersteuning aan ouders in gezinnen met zorgintensieve gezinnen. Het in kaart brengen en versterken van het netwerk doet met name MEE. Zij gebruiken onder meer het instrument POM (Preventieve Ondersteuning Mantelzorgers). Het zou van meerwaarde zijn als deze werkwijze breder wordt gedragen en ook het Steunpunt Mantelzorg specifiek oog zou hebben voor deze families. Mantelzorgers van mensen met NAH Er zijn verschillende vormen van opvang voor mensen met NAH: zowel thuis als buitenshuis, individueel en collectief en zowel professioneel als vrijwillig. Wat ontbreekt is nog het lotgenotencontact als vorm van emotionele ondersteuning. Ook gaven mantelzorgers aan behoefte te hebben aan casemanagement en een cursus voor mantelzorgers in het omgaan met mensen met hersenletsel. Aandachtspunt is met name de overgang van revalidatie naar huis. Juist in deze korte periode is van alles nodig: informatie, praktische hulp en emotionele steun, respijtzorg. Mantelzorgers van mensen in de laatste levensfase Mantelzorgers kunnen gebruik maken van het hospice Dôme, waar mensen tijdelijk kunnen logeren zodat de mantelzorger even op adem kan komen. Ook is er vrijwillige respijtzorg aan huis, georganiseerd vanuit het Ravelijn. Mantelzorgers lijken echter niet expliciet terecht te kunnen voor informatie en advies over en emotionele steun in de laatste levensfase. Vraag 4: Hoe kan de gemeente Amersfoort mantelzorgers (nog) beter ondersteunen en vormgeven aan de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers? Om antwoord te geven op de vierde vraag werkte het Expertisecentrum Mantelzorg met de vier ‘V’s uit Mantelzorgondersteuning is de basis. Aandachtspunten voor lokaal beleid: Vinden, Versterken, Verlichten en Verbinden. Vinden Lang niet alle Amersfoortse mantelzorgers worden bereikt. Dat wijkt niet af van het landelijke beeld. Het lijkt erop dat alle organisaties zich in algemene zin op mantelzorgers richten. Daarom formuleert het Expertisecentrum Mantelzorg de volgende adviezen ten aanzien van het bereiken van mantelzorgers in de gemeente: • Maak samen met het Netwerk Mantelzorg een strategisch plan om meer mantelzorgers en hun naasten te bereiken; Zoek mantelzorgers dichtbij hun eigen leefpad en dichtbij het zorgpad van hun naaste en sluit aan bij hun beleving. • Begin alvast! o Stuur burgers een oproep om zich te melden als zij mantelzorger zijn en stel daar iets aantrekkelijks tegenover zoals een kortingspas; o Bied informatie aan in de buurt van mantelzorgers, op allerlei alledaagse plekken waar zij komen; o Schrijf een column in de lokale krant over mantelzorgers en mantelzorgondersteuning. • Richt de communicatie niet op alle mantelzorgers van Amersfoort, maar op deelgroepen. • Breng ‘erfbetreders’ beter in beeld en richt communicatie over mantelzorgondersteuning ook aan hen. Vergroot kennis en vaardigheden van de GGZ-praktijkondersteuner van de huisarts, zodat deze mantelzorgers kan herkennen en hen kan ondersteunen/doorverwijzen; Ga aan de hand van de Toolkit ‘Mantelzorg in de huisartsenpraktijk’ met huisartsen het gesprek aan over het bereiken (en doorverwijzen) van mantelzorgers. • Vergroot kennis en vaardigheden van professionals in de basisinfrastructuur en de sociale wijkteams, zodat zij mantelzorgers en hun (over)belasting herkennen en hierop kunnen ondersteunen/verwijzen.
•
•
Zorg voor één plek waar alles te vinden is op het gebied van mantelzorgondersteuning, ook online. Werk daarvoor slim samen met (de websites van) het landelijke Expertisecentrum Mantelzorg en Mezzo. Vind mantelzorgers in de eigen organisatie: is er binnen gemeente, maatschappelijke organisaties en zorginstellingen voldoende ruimte en oog voor mantelzorgende werknemers?
Versterken In de gemeente Amersfoort kan Versterken uitgebouwd worden door mantelzorgers te betrekken bij het keukentafelgesprek, erkenning en waardering te geven aan mantelzorgers. • • • • •
Stimuleer organisaties in zorg en welzijn om mantelzorgbeleid op te stellen en stel zelf ook mantelzorgbeleid op. Betrek mantelzorgers bij het (keukentafel)gesprek. Betrek mantelzorgers tijdig bij het nadenken over en opstellen van beleid. Zorg dat zowel cliënten als mantelzorgers vanuit eigen regie en zelf/samenredzaamheid de zorg vorm kunnen geven. Ontwikkel beleid rondom de waardering van mantelzorgers, het voormalige mantelzorgcompliment. Bedenk daarbij of het om een financiële waardering gaat of niet, voor wie de waardering is en hoe de toekenning plaatsvindt.
Verlichten Het derde aandachtspunt, Verlichten, gaat over de draagkracht van mantelzorgers. Om overbelasting te voorkomen, is het belangrijk dat mantelzorgers de balans tussen verschillende taken en rollen behouden. Het gaat om heel verschillende manieren van ondersteunen: Informatie • Vanwege veranderde wet- en regelgeving hebben mantelzorgers op dit moment veel behoefte aan informatie daarover. • Zorg dat voor mantelzorgers duidelijk is dat zij informatie en ondersteuning kunnen verkrijgen vanuit de STIPpen en sociale wijkteams. • Evalueer de huidige online sociale kaart: biedt deze helder zicht op de actuele ondersteuningsmogelijkheden? Welke technische en inhoudelijke verbeteringen zijn mogelijk? • Overweeg basisinformatie over mantelzorgondersteuning in een e learning vorm te geven. De gemeenten Amsterdam en Den Haag hebben e-learning voor mantelzorgers gemaakt. Advies • Verken de meerwaarde van de functie ‘mantelzorgmakelaar’ in Amersfoort. • Zorg dat degenen die adviseren het netwerk in kaart brengen om mantelzorgers gericht te kunnen adviseren. • Verken de mogelijkheden van mentorschap, eventueel voor verschillende groepen. Emotionele steun • Zorg voor laagdrempelige vormen van collectieve emotionele steun. • Investeer in vrijwillige maatjes voor mantelzorgers. • Investeer in online emotionele ondersteuning. Educatie • Stem de tijden af op de doelgroep; ook voor werkende mantelzorgers. • Breng de mogelijkheden van e-learning voor mantelzorgers in beeld. • Investeer in netwerkcursussen, bijvoorbeeld ‘Een sterk sociaal netwerk’.
Praktische hulp • Zorg dat mantelzorgers geïnformeerd zijn over en desgewenst gebruik maken van de praktische hulp van de wijkserviceteams. • Faciliteer vrijwillige hulp bij administratie. • Faciliteer (meer) kook- en eetclubs en -activiteiten, met name voor alleenstaanden. Respijtzorg • Zorg dat het aanbod van respijtzorg gevarieerd is en goed aansluit bij de behoeften. • Zorg voor variatie in dagbesteding, zowel qua openingstijden als (meer eigentijdse) invulling. • Zorg dat Amersfoortse verwijzers voldoende zicht hebben op het aanbod van respijtzorg. • Verken de mogelijkheden om mantelzorgers met afstand tot de arbeidsmarkt op te leiden tot respijtzorgvrijwilliger. Materiële hulp • Zorg dat verwijzers goed geïnformeerd zijn over mogelijkheden voor materiële hulp. In het bijzonder over woningaanpassing is niet duidelijk of mantelzorgers daarover goed geïnformeerd worden. • Geef mantelzorgers een parkeerpas waardoor zij gratis of tegen gereduceerd tarief kunnen parkeren. Financiële tegemoetkoming • Overweeg vrijstelling van sollicitatieplicht voor mantelzorgers in de bijstand die intensief zorgen. • Ken PGB toe wanneer zorg of ondersteuning in natura niet voldoende aansluit bij de manier waarop burgers de zorg vorm willen geven. • Waardeer mantelzorgers desgewenst met financiële tegemoetkoming. Mantelzorgondersteuning vanuit wederkerigheid • ‘Ontproblematiseer’ en ‘ont-grijs’ het imago van mantelzorgondersteuning en maak waar mogelijk wederkerigheid het leidend principe in het aanbod. Aanbevelingen t.a.v. bijzondere groepen mantelzorgers • Faciliteer lotgenotencontactgroepen: o Voor mensen met GGZ-achtergrond, in Amersfoort o Voor jonge mantelzorgers o Voor mantelzorgers van niet-westerse komaf o Voor ouders van zorgintensieve kinderen Verbinden Als mantelzorgers en vrijwilligers beter samenwerken met beroepskrachten, ook wel het samenspel tussen formele en informele zorg genoemd, verbetert de zorg en ondersteuning. Bij een goed samenspel zijn de volgende aspecten van belang. • • • •
In Amersfoort kunnen actieve vrijwilligersorganisaties verbonden worden aan zorg- en welzijnsorganisaties, bijvoorbeeld de migrantenzelforganisaties of de kerken. Zorg dat de informele zorgorganisaties aanhaken bij het Gezondheidslab033, onderdeel van het Stadslab033. Ontwikkel een netwerk van organisaties rond mantelzorgondersteuning om te kijken welke deskundigheidsbevordering nodig is. Ontwikkel verschillende zorgketens en formuleer voor deze ketens uitdagingen om mantelzorgers te bereiken, met hen samen te werken en hen te ondersteunen.
•
• •
• • •
Realiseer lokaal en/of bovenlokaal randvoorwaarden in de vorm van scholing, training en experimenten om het samenspel tussen informele en formele zorg in de veranderende context vorm te geven. Regisseer mantelzorgondersteuning vanuit een goed functionerend steunpunt met taken van een expertisecentrum. Intensiveer het netwerk door: − samen met de gemeente en de sociale wijkteams vanuit een kernteam mantelzorg een vinger aan de pols te houden voor de ondersteuning van mantelzorgers; − bijeenkomsten te organiseren voor de leden; − deskundigheidsbevordering te organiseren; − op thema’s of doelgroepen samen met de leden veranderingen in gang te zetten. Bijvoorbeeld een projectgroep rond mantelzorgers van niet-westers afkomst, waarbij relevante deelnemers met elkaar afstemmen om deze groep mantelzorgers beter te bereiken en te ondersteunen. Zorg ervoor dat uitvoerders van het keukentafelgesprek oog hebben voor mantelzorgers. Stimuleer dat bij inkoop van zorg en welzijn aandacht is voor de mantelzorger. Zoek voor het mantelzorgbeleid aansluiting bij de Jeugdwet en de Participatiewet en ga na in hoeverre oog is voor integrale mantelzorgondersteuning in deze beleidsdomeinen en bij de afdeling wonen.
Tot slot Al met al heeft de gemeente Amersfoort met dit onderzoek een cultuurverandering ingezet die nodig is om effectief mantelzorgbeleid handen en voeten te geven. Zo zijn nieuwe samenwerkingsrelaties ontstaan en staat mantelzorgondersteuning op de agenda.
2. Beleidscontext en opdracht 2.1 Wettelijk kader sociaal domein De Wet langdurige zorg (Wlz) vormt samen met de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) een samenhangend en integraal nieuw wettelijk kader waarbinnen de stelselherziening zijn beslag krijgt. Gemeenten vanuit de sociale invalshoek en zorgverzekeraars vanuit de medische invalshoek krijgen samen de verantwoordelijkheid om samenhangende zorg en ondersteuning te organiseren. Verpleging en verzorging in de wijk die samenhangt met geneeskundige zorg, wordt overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). Begeleiding en verzorging die samenhangen, komen naar de gemeente en worden overgeheveld naar de Wmo. Ook de jeugdzorg en de jeugd-ggz worden een verantwoordelijkheid van gemeenten (Movisie 2014). De nieuwe Wmo 2015 heeft, net als bij haar introductie in 2007, als uitgangspunt: mogelijk maken dat mensen langer thuis kunnen blijven wonen, met behulp van het eigen sociale netwerk en eventueel met ondersteuning van de gemeente. Nieuw zijn enkele onderdelen uit de langdurige zorg, maar ook de grotere nadruk op de rol van de informele zorg, mantelzorgers in het bijzonder. In het toekomstige gesprek ‘aan de keukentafel’ wordt niet alleen gekeken naar mogelijkheden en behoeften van de cliënt/ burger, maar ook naar de rol en ondersteuningsvraag van de mantelzorger. Wat heeft hij of zij nodig om die rol te kunnen vervullen? Denk bijvoorbeeld aan huishoudelijke hulp, ter verlichting van de mantelzorger. Ook respijtzorg, zoals kortdurend verblijf in een zorghotel of dagopvang, bedoeld om de mantelzorger tijdelijk te ontlasten van de zorgtaak, is opgenomen in de Wmo 2015. De gemeente kan ook algemene voorzieningen faciliteren, zoals het organiseren van lotgenotencontact voor mantelzorgers en het subsidiëren van vrijwillige zorgorganisaties. Daarnaast dienen gemeenten in de verordening te bepalen op welke wijze het college zorgdraagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers (Movisie 2014). Om een sterk mantelzorgbeleid neer te zetten is kennis over de mantelzorg nodig, maar evenzeer betrokkenheid van mantelzorgers bij het vormgeven van het beleid. Ook de aanbieders van ondersteuning van mantelzorgers spelen hier een belangrijke rol: zij hebben kennis van het aanbod en van de ondersteuningsbehoeften van mantelzorgers; ook hun betrokkenheid is dus van vitaal belang. 2.2 Wat zegt de nieuwe Wmo over mantelzorg? Beleidsplan Artikel 2.1.2 van de Wmo bepaalt dat de gemeenteraad in het beleidsplan op moet nemen hoe mantelzorgers worden ondersteund. Om tot passende lokale ondersteuning te komen bevat het Memorie van Toelichting de aanbeveling om (lokale organisaties van) mantelzorgers en vrijwilligers, vertegenwoordigers van zorgvragers en professionele ondersteuners te betrekken bij het opstellen van het beleidsplan. Waardering Artikel 2.1.6 bepaalt dat in de verordening moet worden opgenomen op welke manier het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente. In het Memorie van toelichting volgt de aanbeveling om uw inwoners en in het bijzonder uw mantelzorgers te raadplegen over de vormgeving van deze waardering. Algemene voorzieningen Het belang dat de Wmo 2015 hecht aan een goede ondersteuning van mantelzorgers wordt benadrukt door de verplichting in artikel 2.2.2 om in ieder geval algemene voorzieningen te treffen die mantelzorgers ondersteunen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het organiseren van educatie voor
mantelzorgers, het faciliteren van zelfhulp voor mantelzorgers of het beschikbaar stellen van een mantelzorgmakelaar. Maatwerkvoorzieningen In artikel 2.3.1 en artikel 2.3.2 wordt het college verplicht om aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening te verstrekken. Om te bepalen of een inwoner in aanmerking komt, volgt na een aanvraag voor een maatwerkvoorziening binnen zes weken een onderzoek, beter bekend als het keukentafelgesprek. Onderzoek gericht op integrale ondersteuning In dat onderzoek moet volgens hetzelfde artikel 2.3.2 in ieder geval aandacht worden besteed aan de mogelijkheden om met mantelzorg of andere hulp uit het sociale netwerk te komen tot verbetering van zelfredzaamheid of participatie. Om de mantelzorger zelf goed te kunnen ondersteunen, is het van belang om naast diens mogelijkheden en belastbaarheid ook te vragen naar eigen ondersteuningsbehoeften. Kortom: de mantelzorger wordt betrokken bij de aanvraag en het onderzoek, om zo integrale ondersteuning op maat te kunnen leveren. Cliëntondersteuning De verplichting in artikel 2.2.3 tot het bieden van cliëntondersteuning geldt zowel voor zorgvragers als voor mantelzorgers. Het Memorie van toelichting benoemt dat het belangrijk is om oog te hebben voor de verschillende perspectieven en soms ook verschillende belangen van de zorgvrager en de mantelzorger. 2.3 Transformatie van de formele zorg en ondersteuning De decentralisatie houdt niet alleen een wetswijziging in. Door de transitie van zorg en welzijn verschuiven ook de rollen en taken van de beroepskracht. Dit wordt wel de transformatie genoemd. Het betekent een omslag in kennis, kunde, houding en manier van werken. Het doel is dat beroepskrachten minder overnemen en meer overlaten aan de cliënt en de mensen om de cliënt heen. Daarbij zijn de eigen kracht, en de eigen regie van mensen die hulp vragen belangrijk. Beroepskrachten werken in het nieuwe stelsel vraaggericht en regieversterkend werken vanuit terughoudendheid. Hiervoor moeten (aanstaande) beroepskrachten worden toegerust, zodat ze beter met cliënten, verschillende mantelzorgers, sociale netwerken en vrijwilligers leren samenwerken en hen leren te ondersteunen. Dat geldt voor de opleiding en (na)scholing van beroepskrachten, aangesloten bij beroepsverenigingen en brancheorganisaties, werkzaam in gemeenten en bij zorg- en welzijnsorganisaties. Ook op organisatieniveau is er een omslag nodig. Het werk binnen het sociale en zorg domein gebeurt veelal nog vanuit de eigen organisatie, aanbodgericht, versnipperd en met weinig aandacht voor het versterken van de eigen mogelijkheden van de cliënt en zijn of haar netwerk. De grote opgave is om dit echt te veranderen, niet alleen per organisatie en per sector, maar maatschappijbreed en aansluitend op lokale en regionale bewegingen en projecten. Het gaat daarbij om het stimuleren van een gedeelde visie, toerusting op passende methodieken, ontwikkelen van bijbehorende organisatievormen, begeleiden van onderlinge afstemming en samenwerking, erop aansluitende manieren van verantwoording, zorginkoop en bekostiging. 2.4 Visie en beleidskader gemeente Amersfoort In het meerjarig beleidskader Sociaal Domein 2015-2018 is als uitgangspunt beschreven: ‘(…) Het beroep op zelfredzaamheid en samenredzaamheid neemt toe. Professionals zullen nog meer inzetten op het ondersteunen en koppelen van mensen (en netwerken) die vaardig zijn in het
oplossen en aanpakken van problemen. Bijvoorbeeld mantelzorgers (…)’ In de visie van de gemeente Amersfoort vormen mantelzorgers samen met familie, vrienden, mensen in de buurt, kerken, moskeeën, vrijwilligers, verenigingen, ondernemers en anderen de wezenlijke basis van de ‘piramide van het sociaal domein’ (gemeente Amersfoort 2014). Amersfoorters zorgen voor elkaar, zoeken elkaar op en regelen veel samen. Duizenden Amersfoortse mantelzorgers, ook mensen die intensief zorgen, redden het goed zonder ondersteuning en zonder bemoeienis van de overheid. Tegelijkertijd kaart de gemeente onderaan pagina 7 van het beleidskader aan: ‘In de sociale basisinfrastructuur kan veel, maar niet alles. Er zijn immers grenzen aan de zelfredzaamheid en samenredzaamheid van inwoners. Veel mantelzorgers ervaren overbelasting.’ 2.5 Opdracht De gemeente Amersfoort wil het mantelzorgbeleid versterken door (kwalitatief) onderzoek naar het ondersteunen en waarderen van mantelzorgers in Amersfoort. Zij heeft Movisie gevraagd dit onderzoek uit te voeren en op basis hiervan een advies te verzorgen. De vraag van de gemeente Amersfoort heeft vier onderdelen: 1. In kaart brengen van de verschillende typen mantelzorgers die in Amersfoort wonen en hun huidige en toekomstige omvang en ondersteuningsbehoeften. 2. In kaart brengen van het huidige Amersfoortse ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers en aanbod van andere (particuliere) partijen zoals zorgverzekeraars en zorginstellingen. 3. Beoordelen van het aanbod aan de hand van de ondersteuningsbehoeften van de verschillende typen mantelzorgers en in hoeverre de behoefte van Amersfoortse mantelzorgers ook resulteert in het gebruik van het geboden aanbod. 4. Adviseren over wat de gemeente Amersfoort kan doen (a) om mantelzorgers (nog) beter te ondersteunen en (b) om vorm te kunnen geven aan de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers (voorheen het mantelzorgcompliment). De uitvoering van de opdracht omvatte drie stappen. Stap 1: Deskresearch Door literatuurstudie brachten we in kaart wat bekend is over aantallen en ‘typen’ mantelzorgers en hun behoeften. Stap 2: Werkateliers We hebben twee werkateliers georganiseerd. Het eerste werkatelier was voor mantelzorgers bedoeld. Hierin hebben we met name gekeken naar de ervaringen met het ondersteuningsaanbod en naar wensen omtrent het nieuwe “mantelzorgcompliment”. In het tweede werkatelier brachten we mantelzorgers en aanbieders van mantelzorgondersteuning bij elkaar om gezamenlijk de analyse te maken van de match tussen behoefte en aanbod. Stap 3: Rapportage en presentatie In deze derde stap brachten we de verkregen informatie uit de deskresearch en werkateliers samen in het onderzoeksrapport. 2.6 Leeswijzer In dit eerste hoofdstuk hebben we de beleidscontext en opdracht uiteengezet.
Het tweede hoofdstuk van dit rapport schetst een algemeen beeld van mantelzorg en mantelzorgers. Wat is mantelzorg, wie zijn de mantelzorgers, hoeveel zijn er in Amersfoort en voor wie zorgen zij veelal? Hoe zit het met belasting van mantelzorgers, wat is er bekend over risicofactoren? Wat weten we over ondersteuningsbehoeften? Sommige groepen mantelzorgers lopen extra risico op overbelasting. In hoofdstuk 3 noemen we de grootste en meest bekende groepen, maar streven geen volledigheid na. De diversiteit onder mantelzorgers en hun zorgvragers is enorm. De selectie geeft vooral een indruk van de factoren die een rol kunnen spelen bij overbelasting én de eisen die dit stelt aan het bereiken en ondersteunen van deze mantelzorgers en hun naasten. Elke subgroep van mantelzorgers is volgens een vast stramien beschreven: kenmerken, aantallen (indien bekend) en de vraag ‘wat hebben ze nodig?’. De input uit de werkateliers en enquête is daar ook bij aangegeven. In hoofdstuk 4 schetsen we een breed beeld van de mantelzorgondersteuning in Amersfoort aan de hand van de input uit de enquête, de schriftelijke adviezen van de Seniorenraad, Ravelijn, Beweging 3.0 en Dementelcoach. We leggen de behoeften van mantelzorgers naast het aanbod en doen uitspraken over de match ertussen. In hoofdstuk 5 formuleren we een antwoord op de vraag hoe de mantelzorgondersteuning in de gemeente Amersfoort versterkt kan worden. We gebruiken daarbij de vernieuwde basisfuncties voor mantelzorg als ‘oplegger’: Vinden, Versterken, Verlichten en Verbinden (Movisie 2014).
3. Algemeen beeld van de Amersfoortse mantelzorgers 3.1 Wat is mantelzorg? De definitie van mantelzorg in de Wmo 2015 luidt: “Mantelzorg is hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.” (Movisie 2014) Een mantelzorger kan een echtgenoot, vader of moeder zijn, maar ook een kind, tante of buurman. Hij of zij verleent de zorg aan iemand die door ziekte en/of door (lichamelijke, verstandelijke, psychische) beperkingen een vorm van hulp nodig heeft. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners en ook geen vrijwilligers. Zij geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen. Soms krijgen mantelzorgers een vergoeding vanuit een persoonsgebonden budget (pgb) van de hulpbehoevende. Van beroepsmatige zorg is dan echter geen sprake: het blijft mantelzorg binnen een persoonlijke relatie. De zorg neemt allerlei vormen aan: van huishoudelijke hulp tot persoonlijke verzorging. Het kan een tijdelijk of langdurig karakter hebben, licht of juist zwaar zijn, of in zwaarte toenemen – denk aan de zorg voor iemand met dementie of een terminaal zieke. Sommige mantelzorgers zorgen voor iemand die soms heel weinig en dan weer een periode heel veel zorg nodig heeft; denk bijvoorbeeld aan mensen met een verslaving en/of psychiatrische problematiek. Mantelzorg is meer dan de ‘primaire’ verzorger: het is een systeem of netwerk rond een hulpbehoevende. Iedereen die in dat netwerk iets bijdraagt, is belangrijk. Ook degenen die alleen (schijnbaar) lichte hulp bieden, zoals incidenteel vervoer, het buitenzetten van de kliko of het doen van een boodschap. Deze helpers maken het de primaire mantelzorger namelijk mede mogelijk om zich op de zorg voor zijn of haar naaste te richten, zonder overbelast te raken. Wie mantelzorgers adequaat wil ondersteunen, richt zich dus ook op de lichte helpers: eigenlijk op het netwerk in zijn geheel. 3.2 Wie zijn de mantelzorgers? Landelijke cijfers laten zien dat van alle mantelzorgers die langdurig en/of intensief hulp geven, ongeveer 60% vrouw is en bijna 70% 45 jaar of ouder. Eén vijfde van hen is 65 jaar of ouder (Oudijk et al. 2010). Uit deze cijfers blijkt al direct dat niet iedereen evenveel ‘kans’ heeft om mantelzorger te worden. Uit de onderzoeksliteratuur (Montgomery et al. 2007) komt naar voren dat er een zekere logica is die bepaalt wie er in de directe omgeving van een hulpbehoevende de (primaire) mantelzorger wordt. De partner is de eerst aangewezen persoon om de mantelzorgrol op zich te nemen. Als er geen sprake is van een partner, volgen eventuele dochters. Zij hebben twee maal zoveel kans om mantelzorger te worden als zoons. Als er geen dochters zijn, dan neemt een schoondochter vaak de mantelzorg op zich. Hierbij speelt beschikbaarheid ook een rol: wie zelf geen gezin of werk heeft, maakt meer kans om mantelzorger te worden dan andere familieleden. Daarnaast spelen cultuurspecifieke normen een rol; in sommige bevolkingsgroepen is het ongebruikelijk dat een man zijn vrouw helpt bij haar lichamelijke verzorging; dit wordt dan wel verwacht van een (schoon)dochter. Er zijn ook zogenaamde ‘veelhelpers’, die mantelzorg geven aan twee, drie of soms zelfs vier hulpbehoevenden. Deze veelhelpers zijn meestal vrouwen, gekenmerkt als ‘geboren mantelzorgers’ en vaak werkzaam (geweest) in de zorg. Ongeveer 17% van de mantelzorgers die langdurig zorg verlenen, is zo’n veelhelper (De Boer et al. 2009).
Mantelzorgers verrichten vooral taken op het gebied van psychosociale begeleiding, zoals emotionele steun en regeltaken. Ze zijn veel tijd kwijt met begeleiding: doktersbezoek, administratie en het coördineren van hulp rondom hun naaste. Mantelzorgers vinden het moeilijk om over hun zorgtaken te praten. Zij rekenen op weinig begrip, willen niet zeuren, zijn bang voor hun loopbaankansen of positie op het werk (Mezzo en Qidos 2015). Overigens is het niet zo dat de zwaardere vormen van mantelzorg door vrouwen worden gegeven en dat mannen lichtere hulp bieden: uit onderzoek blijkt dat er maar kleine verschillen zijn. Mannen regelen iets vaker dan vrouwen de praktische zaken, maar beiden geven even vaak emotionele steun. Vrouwen geven iets vaker verpleegkundige hulp, persoonlijke verzorging en huishoudelijke hulp dan mannen, maar het gaat om kleine verschillen van enkele procenten (De Boer en Keuzenkamp 2009). 3.3 Voor wie zorgen zij? Eerstegraads verwanten De meeste mantelzorgers zorgen voor hun (schoon-)ouders (Montgomery et al. 2007). Van de 2,6 miljoen langdurige en/of intensieve mantelzorgers, zoals becijferd door het SCP, geven de meeste mensen hulp aan hun ouders of schoonouders: zo’n 40%, oftewel meer dan 1 miljoen mensen. Direct daarna volgt de groep mantelzorgers die voor zijn of haar partner of kind zorgt, dat betreft 29% oftewel 750.000 mensen. Meer dan twee derde (69%) van de langdurige en/of intensieve mantelzorgers biedt dus hulp aan een eerstegraads verwant. Samengestelde gezinnen nemen in dit verband een bijzondere plaats in. Bijna 10% van alle gezinnen is een samengesteld of stiefgezin. In dergelijke gezinnen zijn de verhoudingen vaak complex. Kinderen moeten wennen aan een de stiefouder en omgekeerd moet de stiefouder een band opbouwen met de kinderen. Dit heeft gevolgen voor de onderlinge solidariteit. Andere familieleden en bekenden Van de 2,6 miljoen langdurige en/of intensieve helpers geeft ook bijna 17% zorg aan een vriend, kennis, buur of collega. Verder zorgt 15% voor een tweede- of derdegraads familielid zoals een grootouder, een neef/nicht of een oom/tante. Er zijn dus 810.000 mensen - 31% van de eerder genoemde 2,6 miljoen - die langdurig en/of intensief mantelzorg verlenen aan iemand, die geen eerstegraads verwant is - geen partner, kind, of (schoon)ouder (Oudijk et al. 2010). Het belang van buren Van de Nederlandse volwassen bevolking biedt 1% tot 2% hulp aan buren met een chronische ziekte of beperking (Steenbekkers en Vermeij (red) 2013, p.235): globaal gaat het dan om 125.000 tot 250.000 volwassenen. Uit onderzoek van Egging et al. (2011) onder mantelzorgers van 55+’ers bleek dat buren 9% uitmaken van deze groep mantelzorgers. Zij geven gemiddeld tussen de vier en vijf jaar zorg, langdurend dus. Ook bleek dat buren opvallend veel verpleegkundige hulp geven: 16% van mantelzorgende buren geeft dit soort hulp, tegenover 8% van de mantelzorgende vrienden en 24% van de mantelzorgende kinderen. Van de mantelzorgende buren geeft daarnaast 8% aan persoonlijke verzorging te geven. Verder geeft 18% van de mantelzorgende buren hulp aan 55+’ers met ‘veel gedragsproblemen’ en 68% aan 55+’ers met ‘ernstige fysieke beperkingen’. Vrienden worden belangrijker Ruim 9% van de mantelzorgers van zelfstandig wonende 55+’ers is geen familie of buur, maar een vriend of vriendin van de zorgvrager (Egging et al. 2011). Vrienden geven langdurig zorg, vier tot vijf
jaar, ruim 9 uur per week gemiddeld. Van de hulpbehoevenden heeft 68% ernstige fysieke beperkingen en 26% veel gedragsproblemen. Vrienden geven iets meer persoonlijke verzorging en emotionele steun dan buren, maar de helft minder verpleegkundige hulp dan buren. Ook geven vrienden ongeveer 30% meer administratieve en begeleidende hulp aan hun zorgbehoevende vriend of vriendin. Dit is een interessante ontwikkeling, die een mogelijke verschuiving impliceert van mantelzorg van familie naar vrienden en kennissen (zie ook Suanet et al. 2013). 3.4 Hoeveel mantelzorgers zijn er in Amersfoort? We vertalen de landelijke cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau naar gemeentelijk niveau. In een gemeente als Amersfoort, met 150.000 inwoners, wonen ongeveer 33.700 (volwassen) mantelzorgers. Van hen geven 24.000 mensen langdurig en/of intensief mantelzorg. Dat wil zeggen dat zij langer dan drie maanden en/of meer dan 8 uur per week zorg verlenen. Een aantal van ruim 10.000 mantelzorgers geeft zowel langer dan drie maanden als meer dan 8 uur per week hulp in de gemeente Amersfoort. Onderzoek van de GGD Midden-Nederland heeft iets andere uitkomsten. De GGD hanteert in haar onderzoek als criterium dat men op het moment van enquêteren ‘mantelzorg verleent’, tenminste 8 uur per week of drie maanden aaneengesloten. De GGD Midden-Nederland stelt dat 11% van de volwassenen (19 tot 65 jaar) en 14% van de senioren (65+) in de gemeente Amersfoort mantelzorg verleent (GGD 2012). In absolute aantallen komt dat neer op 10.169 mantelzorgers van 19-65 jaar en 2.697 mantelzorgers van 65 jaar en ouder. Het totaal aantal volwassen mantelzorgers komt daarmee, in de definitie van de GGD, op 12.866. Het gaat daarbij dus om mensen die langdurig of intensief mantelzorg verlenen. Deze mensen herkennen zichzelf ook daadwerkelijk in het begrip mantelzorger. Immers, hen is letterlijk gevraagd of zij ‘mantelzorg’ verlenen. In het vervolg van dit rapport, gebruiken we bij berekeningen steeds de breedste opvatting van het begrip mantelzorger, namelijk zoals gehanteerd door het SCP. Het uitgangspunt vormt dus steeds het cijfer van 33.700 Amersfoortse mantelzorgers: zowel mensen die lichte(re) en kortdurende vormen van mantelzorg verlenen, als mensen die langdurig of intensief voor een naaste zorgen. Mantelzorgbeleid en -ondersteuning richten zich immers idealiter op het geheel van netwerken rond zorgvragers en niet alleen op primaire mantelzorgers die zichzelf als zodanig herkennen. 3.5 Waar wonen zij in en om Amersfoort? Er zijn verschillen in percentage mantelzorgers per wijk in Amersfoort, zoals te zien is op de volgende twee tabellen (GGD 2012). Het betreft hier langdurige en/of intensieve mantelzorgers.
De eerste tabel geeft het percentage mantelzorgers van 19-65 jaar weer per wijk:
De tweede tabel geeft het percentage mantelzorgers van 65 jaar en ouder weer per wijk:
Opvallend is het relatief lage percentage mantelzorgers van beide leeftijdscategorieën in KruiskampKoppel. In Hoogland, Bergkwartier en Kattenbroek lijken de hoogste percentages mantelzorgers te
wonen; nader onderzoek op het niveau van buurten kan uitwijzen hoe zij verdeeld zijn binnen de wijken. Niet iedere Amersfoortse mantelzorger zorgt voor iemand in Amersfoort. Andersom wonen er in Amersfoort zorgvragers, wiens mantelzorger wekelijks of zelfs dagelijks van buiten de gemeente komt om zorg te verlenen. Uit landelijk onderzoek blijkt dat 83% van de mantelzorgers van aanvragers van 47 Wmo-voorzieningen in dezelfde gemeente woont als de persoon die zij verzorgen . Dit percentage zal per gemeente verschillen en is mede afhankelijk van de bevolkingsdichtheid van de gemeente en haar ommeland. Maar uitgaande van het landelijk gemiddelde en gebaseerd op de cijfers van het SCP, zouden er in Amersfoort 5.700 mantelzorgers wonen die zorgen voor een hulpbehoevende buiten Amersfoort. Ongeveer 28.000 Amersfoortse mantelzorgers zorgen voor iemand die wél binnen de gemeentegrenzen woont. 3.6 Hoeveel mantelzorgers in Amersfoort zijn overbelast? Mantelzorg kan een positieve ervaring zijn en voldoening geven. Mantelzorgers genieten van leuke momenten samen met degene die ze verzorgen en ze krijgen een goed gevoel bij het verlenen van de hulp. De relatie met de zorgvrager wordt als positiever ervaren en mantelzorgers voelen waardering uit hun omgeving voor hetgeen ze doen. Er is zelfs, bij ongeveer een derde van de mantelzorgers, sprake van uitbreiding van het sociale netwerk dankzij de mantelzorg (De Boer et al. (red.) 2009). Het geven van mantelzorg kan echter ook leiden tot overbelasting. Van de Amersfoortse mantelzorgers tussen 19 en 65 jaar die langdurig en/of intensief mantelzorg verlenen, voelt 11,4% zich belast tot overbelast (GGD 2012). Van de oudere mantelzorgers (65+) voelt 14% zich belast tot overbelast (GGD 2012). Ook hier gaat het om langdurige en/of intensieve mantelzorg. In absolute aantallen komt dat neer op 1537 zwaar tot overbelaste mantelzorgers in Amersfoort. Als we de SCPcijfers vertalen naar het Amersfoortse, dan krijgen we een andere, ruimere uitkomst: circa 4.200 48 mantelzorgers die zich zwaar tot overbelast voelen . Dat is ongeveer 1 op de 35 inwoners. Het gaat bij deze aantallen om álle mantelzorgers, dus niet alleen de mensen die meer dan 8 uur per week of langer dan 3 maanden mantelzorg verlenen. Vooral mensen die langdurig en intensief mantelzorg verlenen, lopen een grotere kans op overbelasting. Het gevaar hiervan is, dat zij ‘de patiënt achter de patiënt’ worden. In het uiterste geval kan dat leiden tot ontspoorde mantelzorg: sluipenderwijs slaat goede zorg om in verwaarlozing, verkeerde behandeling of zelfs mishandeling (Movisie 2014). Het is moeilijk om objectief vast te stellen of er overbelasting dreigt, maar er is wel een aantal factoren te noemen waarvan bekend is dat ze het risico vergroten. Deze zijn (Movisie 2009): • Kenmerken van de mantelzorger Denk aan leeftijd, gezondheid, competentie, inkomen en andere activiteiten naast het mantelzorgen (betaalt of vrijwillig werk), maar ook de eigen (culturele) opvattingen over mantelzorg. Mantelzorgen wordt zwaarder als de mantelzorger zelf slecht ter been is, een zware baan heeft of geldzorgen. • Kenmerken van de zorgvrager De ene zorgvrager vergt meer van een mantelzorger dan een ander: is de zorgvrager veeleisend en nooit tevreden? Is de zorgvrager depressief of juist heel opgewekt? Welke zorgopvattingen heeft de zorgvrager? Aard en duur van de aandoeningen en beperking kunnen ook een rol spelen.
47
Op basis van het Wmo-aanvragersonderzoek uit 2012 (wmov’12) van het Sociaal en Cultureel Planbureau Preciezer: tussen de 4.154 en 4.333 (analoog aan SCP berekening: 450.000 zwaarbelaste mantelzorgers op het totaal van mantelzorgers en volwassen bevolking, Oudijk et. al. 2010). 48
• Kenmerken van de relatie zorgvrager en mantelzorger Kunnen mantelzorger en zorgvrager goed omgaan met de ongelijke posities waarin ze verkeren? Gaat het om een terminale zieke? Hoeveel kan de zorgvrager zelf? Als de mantelzorger eigenlijk de enige is in het leven van de zorgvrager en de mantelzorger niemand heeft om af te lossen is het risico van overbelasting groot. • Woonsituatie van mantelzorger en zorgvrager Woont de mantelzorger in hetzelfde huis of ver weg? Laat de woonsituatie toe dat de mantelzorger ook een eigen leven kan leiden? • Steun vanuit het eigen netwerk Is er een steunend netwerk dat de lasten kan verlichten en waarin zorgtaken gedeeld worden? Klikt het met de vrijwillige of beroepsmatige zorg/hulp? Is de hulp flexibel? Goede samenwerking en afstemming met de vrijwillige of beroepsmatige zorg/hulp maken een wereld van verschil. 3.7 Hoeveel mantelzorgers in Amersfoort hebben behoefte aan ondersteuning? Lang niet alle mantelzorgers hebben behoefte aan ondersteuning. In onderzoek van het SCP geeft 56% van de mantelzorgers dit aan. Vertalen we dit met behulp van de SCP-cijfers naar Amersfoort, dan zouden we kunnen stellen dat bijna 19.000 Amersfoortse mantelzorgers zich goed redden en geen behoefte hebben aan ondersteuning. Tegelijkertijd heeft dus bijna de helft van de mantelzorgers die behoefte wél, terwijl slechts een minderheid daadwerkelijk gebruikmaakt van ondersteuning. Per ondersteuningsvorm verschillen de percentages, maar globaal maakt 3 tot 12% van de mantelzorgers geen gebruik van ondersteuningsaanbod terwijl zij dat wel zouden willen (De Boer et al. (red.) 2009). Deels ligt dat aan het gebrek aan bekendheid met voorzieningen en de voorwaarden om daarvan gebruik te kunnen maken. Uit landelijk onderzoek blijkt dat sommige mantelzorgers beter bekend zijn met (de voorwaarden voor) het ondersteuningsaanbod dan anderen. Zo geldt dat vrouwen, hoogopgeleiden, helpers die laag belast zijn en helpers woonachtig in landelijke gebieden minder bekend zijn met het aanbod dan mannen, laagopgeleiden, zwaarbelaste mantelzorgers en stedelingen (De Boer et al. (red.) 2009). Andere belangrijke factoren zijn (Neville et al. 2015): • • • •
Belemmeringen bij mantelzorgers om de eigen behoefte aan ondersteuning te accepteren. Belemmeringen opgeworpen vanuit de zorgvrager: hetzij voortvloeiend uit de aard van de beperkingen, hetzij vanwege onwil om het gebruik van de ondersteuning toe te staan. Ontevredenheid met het huidige aanbod en slechte ervaringen uit het verleden. Gebrek aan passend aanbod.
De vormen van ondersteuning waar mantelzorgers baat bij kunnen hebben, zijn (Movisie 2015): • Netwerkversterking Vaak zijn mantelzorger en zorgvrager zich minder bewust van de hulp die anderen in hun netwerk kunnen bieden: andere familieleden, vrienden en buren bijvoorbeeld. Er zijn verschillende instrumenten en methodieken om meer zicht te krijgen op de potenties van dit netwerk en de mogelijkheden om het te versterken en uit te breiden. Uit de geraadpleegde literatuur waren geen cijfers te destilleren over het percentage mantelzorgers dat aan deze vorm van ondersteuning behoefte heeft.
• Informatie en advies Mantelzorgers hebben behoefte aan informatie en advies bij het omgaan met de ziekte, beperkingen en eventueel probleemgedrag van degene voor wie zij zorgen. Ook is er informatie gewenst over zorgen ondersteuningsaanbod, bijvoorbeeld in de vorm van een toegankelijke sociale kaart. Daarnaast is er veel behoefte aan informatie over wettelijke regelingen, vergoedingen en criteria voor toegang tot voorzieningen. Zo’n 35% van de mantelzorgers (van Wmo-aanvragers) heeft behoefte aan deze vormen van ondersteuning (De Boer et al. (red) 2009). • Emotionele steun Deze vorm van ondersteuning kan tot uiting komen in individuele gesprekken met zorgprofessionals, ervaringsdeskundigen of zorgvrijwilligers, maar ook in de vorm van collectief georganiseerd lotgenotencontact. Uit de geraadpleegde literatuur waren geen cijfers te destilleren over het percentage mantelzorgers dat aan deze vorm van ondersteuning behoefte heeft. • Educatie Mantelzorgers hebben ook behoefte aan vaardigheidstraining gericht op het omgaan met gedrag, mogelijkheden en beperkingen van de zorgvrager, evenals training in zelfzorg. Zo’n 35% van de mantelzorgers (van Wmo-aanvragers) heeft behoefte aan ondersteuning in de vorm van informatie, advies en training (De Boer et al. (red) 2009). • Praktische en materiële hulp Een klussendienst, vrijwillig vervoer en hulp bij de thuisadministratie zijn voorbeelden van deze vorm van ondersteuning. Ook regelingen vanuit de bijzondere bijstand behoren hiertoe. Uit de geraadpleegde literatuur waren geen cijfers te destilleren over het percentage mantelzorgers dat aan deze vorm van ondersteuning behoefte heeft. • Respijtzorg Respijtzorg is tijdelijke en volledige overname van de mantelzorg. Dit kan in allerlei vormen: op locatie, zoals dagbesteding en logeeropvang, maar ook thuis, één-op-één, door een zorgvrijwilliger of – professional. Uit onderzoek onder aanvragers van Wmo-voorzieningen bleek dat 11% van hun mantelzorgers behoefte had aan respijtzorg in de vorm van een logeervoorziening; 13% had behoefte aan vervangende zorg voor één of meer dagdelen per week (De Boer et al. (red) 2009). Als we bovenstaande vertalen naar de Amersfoortse situatie, dan zou dat er als volgt uitzien: • • •
11.800 mantelzorgers hebben behoefte aan informatie, advies en/of training; 3.700 mantelzorgers hebben behoefte aan respijtzorg in de vorm van een logeervoorziening; 4.400 mantelzorgers hebben behoefte aan dagactiviteiten of vrijwillige respijtzorg thuis.
In de werkateliers en de enquête is verder aangekaart dat mantelzorgers over het algemeen behoefte hebben aan e-learning en online informatie, zoals een goede sociale kaart en een helder overzicht van veranderingen in de zorg. Ook hebben zij behoefte aan goed toegeruste professionals, die (h)erkennen wat het betekent mantelzorger te zijn, alert zijn op overbelasting en kunnen doorverwijzen indien nodig. Tot slot is in algemene zin aan gestipt dat dagbesteding (dagactiviteiten) en vervoer hier naar toe in belangrijke mate in de behoefte van mantelzorgers voorzien. Per subgroep zijn er accenten en aandachtspunten aan te wijzen, die we steeds per groep proberen te benoemen in hoofdstuk 3.
4. Belasting en behoeften van bijzondere groepen 4.1 Jonge mantelzorgers Kenmerken Jonge mantelzorgers zijn kinderen en jongeren tot ongeveer 25 jaar die thuis (of in de directe omgeving) opgroeien met een familielid dat langdurig chronisch ziek is, lichamelijke en/of psychische beperkingen heeft of verslaafd is. Dit is meestal een vader of moeder, maar kan ook een broer of zus zijn, of zelfs een opa of oma. Jonge mantelzorgers verrichten uiteenlopende taken: van intensieve zorg tot lichte hulp. Hoewel jonge mantelzorgers veel meer dan gebruikelijke taken op zich nemen, blijken zij vaak niet de primaire verzorger in het gezin. Landelijk gezien is het opvallend, dat het vaker gaat om kinderen en jongeren uit lage sociaaleconomische groepen en eenoudergezinnen. Ook zijn families, waarvan de ouders en/of kinderen in een niet-westers land zijn geboren, oververtegenwoordigd. Jonge mantelzorgers hebben taken, verantwoordelijkheden en zorgen die niet horen bij hun leeftijd en ontwikkeling. Zij komen tijd tekort voor sport, huiswerk en vrienden. Hun eigen opvoeding schiet er soms bij in of wordt gecompliceerd door de zorgsituatie thuis. Kinderen nemen in deze situaties niet zelden de rol van de ouder op zich (parentificatie), in zowel het huishouden als de zorg voor broertjes en zusjes. Jonge mantelzorgers en hun problemen zijn vaak verborgen. Zij maken niet of nauwelijks hun zorgen kenbaar. Zij willen hun ouders hier niet mee belasten en weten vaak niet goed bij wie zij anders terechtkunnen. Daarnaast speelt schaamte over de situatie een rol in het al dan niet uitspreken van hun zorgen naar derden. Omdat de jongere vaak niet de primaire verzorger is en bovendien niet meerderjarig, zal hij of zij nauwelijks formele hulp inschakelen of een beroep doen op de mogelijkheden binnen de Wmo. Ook zal de jongere niet snel op eigen initiatief een beroep doen op vrijwillige respijtzorg of het sociale netwerk van het gezin aanspreken om hulp te krijgen. Een andere belangrijke reden voor het niet inschakelen van hulp is het feit dat de jongeren zichzelf niet (h)erkennen als mantelzorger. Aantallen Hoeveel jonge mantelzorgers er zijn, is niet precies bekend. Het Sociaal en Cultureel Planbureau becijferde in 2012 dat er ongeveer 450.000 kinderen en jongeren zijn met een langdurig zieke huisgenoot. Meestal gaat het om hun vader of moeder, soms om een broer of zus (bijvoorbeeld met het Downsyndroom). Het betreft 12% van de 5- tot 23-jarigen. Voor Amersfoort betekent dit dat er, globaal genomen, 3.600 kinderen en jongeren zijn die samenleven met een familielid dat langdurig 49 ziek is of chronische beperkingen heeft. De GGD Midden-Nederland vraagt in haar gezondheidsmonitor voor de jeugd (specifiek het voortgezet onderwijs) ook naar mantelzorg. Er wordt gevraagd of kinderen bijvoorbeeld meehelpen bij het verzorgen van broertjes of zusjes, meegaan bij ziekenhuisbezoek of emotionele steun geven aan een zieke ouder of andere gezinsleden. Er wordt hierbij niet gevraagd naar een bepaalde (minimale) tijdsduur voor deze mantelzorg. Uitgaande van deze definitie blijkt 5% van de middelbare scholieren (13 - 17-jarigen) een vorm van mantelzorg te verlenen: rond de 560 jongeren. Onduidelijk is, in hoeverre zij dit als belastend ervaren en of zij behoefte hebben aan ondersteuning. Wat hebben ze nodig? • Bewustwording, herkend en gevonden worden; • Informatie en advies: hoe ga ik om met mijn hulpbehoevende moeder/vader/broer/zus; • Emotionele steun: lotgenotencontact; 49
Berekening: 12% van 30.000 minderjarigen in de gemeente Amersfoort.
• Praktische hulp om activiteiten buitenshuis te kunnen ondernemen, zoals vervoer. In de werkateliers en enquête is vooral aangegeven dat jonge mantelzorgers in Amersfoort nog maar beperkt bereikt cq. gevonden worden. Ook is aangekaart dat normaal begaafde kinderen van ouders met een verstandelijke beperking behoefte hebben aan (niet nader gespecificeerde) ondersteuning. 4.2 Oudere mantelzorgers Kenmerken Oudere mantelzorgers zijn 65-plussers die zorgen voor iemand in hun naaste omgeving. Het kan gaan om de partner, één of beide (schoon)ouder(s), een kind of een andere relatie zoals een broer of zus, een vriend of vriendin, een kennis of een buur. Bijna de helft van de oudere mantelzorgers (45%) zorgt voor de partner. Die zorg kost gemiddeld 45 uur per week. De zorg duurt bovendien vaak vele jaren en neemt in zwaarte toe in de loop van de tijd. Het kan gaan om ondersteunende zorg, zoals hulp met eten en drinken of aankleden. Ook kan zich de mantelzorg ontwikkelen tot een intensieve begeleidende zorg, onmisbaar om de partner thuis te laten wonen. Er zijn ook ouderen die zorgen voor een naaste in een instelling. Mantelzorg stopt immers niet bij de opname van de zorgvrager in een intramurale voorziening. Bijna een kwart van de mensen die mantelzorg ontvangt, woont in een verzorgings- of verpleeghuis. Hun mantelzorgers zien hun inspanningen vaak als een noodzakelijke aanvulling op de professionele zorg die in de instelling wordt geboden. Oudere mantelzorgers lopen een verhoogd risico op overbelasting: hun eigen sociale netwerk wordt kleiner doordat leeftijdgenoten gezondheidsproblemen krijgen of overlijden. Extra hulp en sociale ondersteuning vallen dan geleidelijk weg. Voor een langdurig zieke partner zorgen betekent vaak dat er 24-uurs mantelzorg moet worden geboden. Met het verstrijken van de jaren neemt ook de kans toe dat de mantelzorgers zelf gezondheidsproblemen krijgen. De oudere mantelzorger die voor zijn partner zorgt kan veelal moeilijk de zorg uit handen geven. De mantelzorger kan zich niet onttrekken van de zorg. Bovendien hebben ouderen steeds meer de wens om thuis oud te worden en niet naar een verzorgingshuis of verpleeghuis te willen verhuizen. Zij zijn er meestal van overtuigd zelf het beste voor hun partner te kunnen zorgen. Ook voelen ze zich vaak tekortschieten als ze de zorg voor de partner aan anderen overdragen. Oudere mantelzorgers zullen niet snel om ondersteuning vragen. Veel mantelzorgers vinden het vanzelfsprekend om voor de ander te zorgen. Oudere mantelzorgers cijferen zichzelf vaak weg. Aantallen Zo’n 14% van de senioren (65+) in de gemeente Amersfoort verleent mantelzorg: 2.697 oudere mantelzorgers. Van hen geeft 40% mantelzorg aan de partner, 14% aan andere familieleden en 29% aan buren/vrienden/kennissen (GGD 2012). Van deze mantelzorg bestaat 51% uit hulp in de huishouding, 71% uit gezelschap, troost, afleiding en 59% uit begeleiding en/of vervoer (GGD 2012). Van de oudere mantelzorgers (65+) voelt 14% zich belast tot overbelast. Van alle mantelzorgers van 65 jaar en ouder gaf 85% aan dat zij het afgelopen jaar geen hulp of ondersteuning had gekregen (GGD 2012). Onduidelijk is in hoeverre zij hulp wilden en of ze zelf iets hebben ondernomen hiertoe. Ook is niet duidelijk of aanbieders van mantelzorgondersteuning contact met hen hebben gelegd, zonder dat dit tot een vorm van hulp leidde. Het aandeel oudere mantelzorgers is in de afgelopen jaren landelijk toegenomen. In 2001 was 13% van de mantelzorgers 65 jaar of ouder; in 2008 is hun aandeel gestegen naar 20% (Oudijk et al. 2010). Deze vergrijzing van mantelzorgers zet in de toekomst naar verwachting door. Er zullen dus,
ook in Amersfoort, méér oudere mantelzorgers zijn, geschat wordt tot wel 60% meer (Sadiraj et al. 2009). Wat hebben ze nodig? • Bewustwording, herkend en gevonden worden. • Informatie en advies, ook offline. • Educatie, training in het omgaan met de hulpbehoevende en de mantelzorg. • Praktische en materiële hulp, in en om het huis. • Passende respijtzorg. In de werkateliers en enquête is vooral aangegeven dat er onder oudere mantelzorgers, veelal zorgend voor hun partner, veel eenzaamheid voorkomt. Ze hebben weinig gelegenheid tot het deelnemen aan activiteiten die hen energie opleveren en kampen zelf ook met gezondheidsproblemen. Ze hebben behoefte aan ondersteuning die hen helpt die negatieve spiraal te keren. Dat kan zijn door respijtzorg, maar ook door het aanleren van manieren om met de belasting om te gaan. Een ander punt dat is aangekaart, ook in het kader van mensen met dementie, is de behoefte aan state-of-the-art hulpmiddelen en domotica. 4.3 Werkende mantelzorgers Kenmerken De zorgverplichtingen van werkenden nemen toe. Dit komt niet zozeer door de zorg voor jonge kinderen, als wel door de toename in mantelzorg. Hoewel de overheid maatregelen treft om deze combinatie te vergemakkelijken, blijft de vraag in hoeverre de doelen ‘meer mantelzorg’ en ‘meer werken’ met elkaar verenigbaar zijn. Degenen die langer moeten werken – ouderen en vrouwen met een deeltijdbaan – zijn juist ook de mensen die vaak hulp geven. Werkende mantelzorgers bieden vooral relatief vaak hulp aan ouders: 80% van hen doet dit, vergeleken met 40% van het totaal aantal mantelzorgers (De Meester & Keuzenkamp 2011). Gemiddeld besteden werkende mantelzorgers 15 uur per week aan mantelzorgtaken. Een kwart van de intensieve mantelzorgers met betaald werk, heeft tevens kinderen onder de dertien jaar (De Boer et al. 2009). Het percentage werkenden dat tevens mantelzorg geeft, neemt toe. In de periode 19962002 bleef het gelijk, maar tussen 2004 en 2012 nam het toe van 13% tot bijna 18% (Josten en De Boer 2015). Ongeveer de helft van deze werkenden hielp niet meer dan twee uur per week. Dit was tevens de groep die het meest groeide onder de werkende mantelzorgers. Ongeveer 25% van de werkende mantelzorgers bood twee tot vier uur mantelzorg en een kwart deed dat meer dan vier uur per week. Vooral het aantal vrouwen van 45 jaar en ouder dat werk en mantelzorg combineerde, nam toe. Ook mensen met een kleine baan van minder dan 28 uur per week, verleenden vaker mantelzorg (Josten en De Boer 2015). Zo’n 19% van alle werkende mantelzorgers ervaart overbelasting door de zorg; één op de vijf zorgende werknemers werkt minder uren dan zij eigenlijk zou willen (De Boer et al. 2010). Op de schaal van Amersfoort zou het dan gaan om 1.330 overbelaste werkende mantelzorgers. In de GGD Gezondheidsmonitor geeft 11% van de beroepsbevolking (ruim 10.000 mensen) aan problemen te hebben met het combineren van werk en zorg, maar dit is niet nader uitgesplitst naar een type zorg (bijvoorbeeld de zorg voor kinderen versus mantelzorg). Werkende mantelzorgers bestaan voor 58% uit vrouwen en 42% uit mannen (Timmermans & De Boer, 2009). Mannelijke mantelzorgers hebben vaker betaald werk (80%) dan vrouwelijke mantelzorgers (66%). Beide groepen werken iets minder vaak dan de algemene bevolking. Werkende
vrouwen die mantelzorg geven, hebben iets minder vaak een baan van minimaal 28 uur (45%) dan werkende vrouwen in het algemeen (50%). Uit onderzoek blijkt dat werkende mantelzorgers op verschillende manieren proberen om de combinatie met betaald werk te kunnen blijven maken. Ze gaan bijvoorbeeld minder uren werken, nemen tijdelijk verlof op, passen de inhoud van hun werk aan of verdelen de zorgtaken in huis anders (De Boer et al. 2009). Op deze manier ervaart ongeveer de helft van de mantelzorgers dat de combinatie goed te doen is. Werkgever, collega’s en leidinggevende(n) bieden de mantelzorger hierbij passende steun, mentaal en anderszins. Mantelzorg is echter lang niet altijd bespreekbaar. Uit onderzoek blijkt dat ongeveer 48% van de mantelzorgers het niet bespreekt met de leidinggevende; 30% doet dit ook niet met collega’s (Plaisier et al. 2015). Aantallen Nederland heeft ongeveer 750.000 werkende mantelzorgers die 8 uur per week en langer dan drie maanden zorg verlenen. Van de werkende beroepsbevolking combineert 1 op de 8 werknemers werk met mantelzorgtaken; in de ziekenhuis- en zorgsector combineren 1 op de 4 werknemers werk met mantelzorg (De Boer en Keuzenkamp 2009). Uitgaand van de cijfers van het SCP telt de gemeente Amersfoort bijna 7.000 werkende mantelzorgers 50 die meer dan acht uur per week én langer dan drie maanden voor een naaste zorgen . Met een slag om de arm zouden we dan kunnen stellen dat ruim 1.300 werkende mantelzorgers zich overbelast 51 voelen . Wat hebben ze nodig? Werkende mantelzorgers willen het liefst gewoon blijven werken. Naast het verdienen van een eigen inkomen helpt het werk hen ook om afstand te kunnen nemen van de mantelzorg (De Boer et al. 2009). Mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid helpt hen om de zorg in combinatie met het betaalde werk langer vol te houden. Mantelzorgvriendelijk werken krijgt vorm op de volgende manier: mantelzorg is bespreekbaar, verlofregelingen zijn bekend en worden toegepast en er is ruimte voor maatwerkoplossingen. 1. De combinatie werk en mantelzorg is bekend en bespreekbaar Bij bedrijven die hebben besloten mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid te gaan voeren, maar het nog niet doen, geeft bijna de helft van de mantelzorgers aan dat zij hun leidinggevende niet verteld hebben dat ze mantelzorgtaken hebben. De helft daarvan zou dat wel willen. 33% van de ondervraagde mantelzorgers heeft het niet aan collega’s verteld. Ook daarvan zou de helft het liever wel doen. Bij bedrijven die wel mantelzorgvriendelijk beleid voeren, wordt mantelzorg veel vaker besproken: 62% van de mantelzorgers gaf aan gesproken te hebben met een leidinggevende. 2. De verlofregelingen zijn bekend en worden actief toegepast Verlofregelingen blijken nog lang niet altijd bekend, er wordt ook maar beperkt gebruik van gemaakt. Bij bedrijven die hebben besloten mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid te gaan voeren, maar het nog niet doen, geeft 70% van de mantelzorgers aan dat ze wel gebruik zouden willen maken van regelingen, maar dat om verschillende redenen niet doen.
50
Berekening o.b.v. verhouding 750.000 werkenden op 1,1 miljoen langdurige en intensieve mantelzorgers (De Boer en Keuzenkamp 2009), d.w.z. 68,2%, toegepast op de 10.080 Amersfoortse mantelzorgers die meer dan 8 uur per week en langer dan drie maanden zorgen = 6.873 werkende mantelzorgers. 51 Dat is 19% van de mantelzorgers die langdurig én intensief zorgen. Het percentage van 19% is eerder genoemd (De Boer et al. 2010), maar had daar betrekking op alle mantelzorgers, vandaar de slag om de arm.
Ook bij bedrijven die mantelzorgvriendelijk beleid voeren, maakt slechts een kleine groep mantelzorgers, 17%, gebruik van verlofmogelijkheden. Uit het onderzoek blijkt ook dat onderbrekingen op het werk en flexibele oplossingen niet altijd uitkomst bieden om de balans werk/privé beter te bewaken. Steun vanuit de organisatie blijkt vaak belangrijker bij het verminderen van stress onder werkende mantelzorgers dan een uurtje verlof. Overigens is het zorgverlof in het najaar van 2014 wettelijk uitgebreid: het mag nu ook ingezet worden voor een zieke vriend of buur en niet alleen voor familieleden. Daarnaast is het niet langer een vereiste dat de ziekte levensbedreigend is. 3. Leidinggevenden en medewerkers zoeken samen naar maatwerkoplossingen Al met al komt het ondersteunen van mantelzorgers neer op maatwerk. Niet alle mantelzorgers ervaren immers problemen met de combinatie met werk en niet iedereen heeft baat bij dezelfde oplossingen. De aard en de intensiteit van de zorg blijken bepalender voor de belasting van mantelzorgers dan factoren op het werk. Oplossingen voor het behouden van balans kunnen dan ook in de zorgsituatie liggen: mensen die altijd voor de ander klaar staan kunnen bijvoorbeeld leren om nee zeggen en hun grenzen beter te bewaken. Een preventieve training is dan een betere oplossing dan verlof opnemen. In het werkatelier en de enquête is specifiek genoemd dat grote werkgevers in Amersfoort nog maar weinig aandacht besteden aan mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid. Ook is genoemd dat werkende mantelzorgers meer behoefte hebben aan informatie, vooral online, terwijl daarin onvoldoende wordt voorzien. Een ander aandachtspunt in Amersfoort wordt gevormd door de hogere eigen bijdrage die werkende mantelzorgers sinds 2015 moeten betalen voor zorg die via de Zorgverzekeringswet is gefinancierd. Voor sommige mantelzorgers is dit opgelopen tot honderden euro’s per maand – terwijl zij niet in staat zijn meer te gaan werken. 4.4 Mantelzorgers van niet-westerse komaf Kenmerken Niet-westerse allochtone mantelzorgers zijn (uiteraard) niet als één groep te kenmerken, maar bestaan uit meerdere groepen die onderling overeenkomsten kennen maar ook de nodige verschillen. De Turkse bevolkingsgroep is in Amersfoort de grootste, daarna volgen de Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse bevolkingsgroepen. Er is in Amersfoort tevens een omvangrijke groep niet-westerse allochtonen afkomstig uit diverse andere landen. Het gaat onder meer om mensen met een vluchtelingachtergrond. Een overeenkomst tussen niet-westerse allochtone groepen is de beperkte vergrijzing: er zijn, vergeleken met de autochtone bevolking, nog weinig ouderen onder hen. Tegelijkertijd worden nietwesterse allochtonen ‘eerder oud’, bijvoorbeeld als gevolg van fysiek zwaar werk. Ze hebben, vergeleken met autochtonen, relatief meer lichamelijke beperkingen naarmate ze ouder worden (Van Lindert et al. 2004; Schellingerhout 2004 in: Schellingerhout 2008): denk aan suikerziekte, overgewicht, hart- en vaatziekten, COPD en psychische ziekten. Ook dementie komt vaker voor onder migrantenouderen, vanwege de grotere prevalentie van overgewicht en hart- en vaataandoeningen (Van Wieringen 2014). Een andere overeenkomst is dat niet-westerse allochtonen liever geholpen worden door eigen familie dan door professionele zorgverleners (Schellingerhout 2008). Er heersen traditionele opvattingen over het verlenen van zorg door kinderen aan hun ouders: met name van (schoon)dochters wordt dit als vanzelfsprekend gezien. Hulp vragen of ondersteuning zoeken, wordt beschouwd als een signaal dat men zelf de benodigde zorg niet meer wil of kan bieden – en dat staat gelijk aan falen. Er rust zowel een taboe op het inschakelen van professionele ondersteuning als op het vragen van informele hulp
aan anderen. Niet-westerse allochtonen kloppen ook minder vaak aan bij buren voor praktische hulp in vergelijking met autochtonen; het gaat om een verschil van bijna 20% (Kloosterman 2015). Groepsspecifieke kenmerken zijn er ook. In de Turkse, Marokkaanse, Iraanse, Iraakse en Afghaanse bevolkingsgroepen spelen tradities rond het geven en zoeken van mantelzorg een belangrijke rol. Ouders verwachten dat hun kinderen voor hen zorgen en andersom vinden kinderen het belangrijk om voor hun ouders te zorgen. Daarnaast spelen taboes rond bepaalde ziekten, zoals psychische aandoeningen of verstandelijke beperkingen, die bovendien op fatalistische wijze als Godgegeven worden beschouwd – de last die een mens moet dragen en accepteren. Begrippen als zelfregie en zelfzorg zijn ook niet gangbaar binnen deze groepen: wie mantelzorg ontvangt, mag zich echt volledig laten verzorgen door anderen. Een ander typisch kenmerk wordt gevormd door taalproblemen. Dat vraagt in de praktijk veel meer begeleiding buitenshuis, bijvoorbeeld bij het bezoeken van huisarts of specialist. De hoeveelheid mantelzorg verschilt verder per groep. Marokkaanse 55+’ers ontvangen verreweg de meeste huishoudelijke en persoonlijke verzorging van familieleden (54%), gevolgd door Turkse ouderen (30%). Zo’n 21% van de Surinaamse 55+‘ers ontvangt deze hulp. Bij de Antilliaanse bevolkingsgroep is het percentage hetzelfde als in de autochtone groep: 10%. Aantallen In de gemeente Amersfoort woonden per 2014 ruim 22.000 niet-westerse allochtonen (Gemeente 52 Amersfoort 2015) . Etniciteit
Aantal
etniciteit Turkije
6138
etniciteit Marokko
4883
etniciteit Suriname
1704
etniciteit Nederl. Antillen/Aruba
1743
etniciteit ov. niet westerse landen
7887
22355
totaal niet-westerse allochtonen
Bron:
GBA / bewerking O&S
Kleinere groepen niet-westerse allochtonen zijn vluchtelingen uit Iran (868), Irak (833), Afghanistan (678) en Somalië (428). Daarnaast is er een tamelijk grote groep Chinese Amersfoorters (541) (bron: GBA 1 januari 2015). Het aantal niet-westerse allochtonen van 65 jaar en ouder is weergegeven in de volgende tabel: Herkomst 65-plussers Turkije Marokko Suriname Antillen/Aruba Overige niet-westerse landen TOTAAL
52
Aantal 312 261 120 89 205 987
Niet-westerse allochtone inwoners zijn mensen met als herkomstgroepering een van de landen in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika en Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije.
In de gemeente Amersfoort wonen momenteel dus al bijna 1.000 65-plussers van niet-westerse komaf. Ten opzichte van de autochtone bevolking heeft een veel groter deel van hen op jongere leeftijd al te maken met ziekte en beperkingen. Hun mantelzorgers zijn echter veelal onzichtbaar. Ook in de statistieken. In de toekomst gaat deze groep groeien. Momenteel wonen er 5.654 40-64-jarigen van niet-westerse komaf in Amersfoort. Dit is in 2030 de generatie 55+’ers. Met enige marge valt dus te stellen dat de groep niet-westerse allochtone ouderen in de komende vijftien jaar zal vervijfvoudigen (ruim). Wat hebben ze nodig? Mantelzorgers van niet-westerse komaf hebben behoefte aan informatie en voorlichting over heel veel zaken: over (oudersdoms)ziekten, medicijngebruik, palliatieve zorg en zorgvoorzieningen, maar ook over financiële regelingen en vergoedingen. Voor degenen die het Nederlands niet machtig zijn, geldt dat informatie in de moedertaal gewenst is. Voor analfabeten beperkt zich dat tot personen die in hun eigen taal uitleg en voorlichting kunnen geven. Veel van hen weten nog weinig over psychogeriatrische zorg en verpleeghuiszorg en kennen alleen de verhalen of beelden van verpleeghuizen uit de tijd waarin hun ouders uit het land van herkomst migreerden. Veel mantelzorgers hebben behoefte aan emotionele ondersteuning en herkenning. Dat kan in de vorm van lotgenotencontact, maar er is ook behoefte om dat op een manier te kunnen doen waarbij niet ‘de vuile was’ wordt buiten gehangen. Suggesties die uit het werkatelier en de enquête naar voren kwamen hadden vooral betrekking op het bereiken van allochtone mantelzorgers en het aansluiten bij de behoefte aan ondersteuning in eigen taal en in lijn met eigen culturele opvattingen. 4.5 Mantelzorgers van mensen met dementie Kenmerken De groep oudere mantelzorgers bestaat voor een belangrijk deel uit mantelzorgers van mensen met dementie. Dement worden is een ingrijpend proces. Voor de persoon zelf, die geleidelijk de grip op het eigen leven verliest en voor de mensen in hun naaste omgeving. In de loop van het ziekteproces zien zij de persoon met dementie veranderen van een gezonde en competente volwassene in een verwarde en totaal zorgafhankelijke patiënt. In de latere stadia vraagt de zorg vaak letterlijk een 24uurs inzet, maar ook in het beginstadium heeft de ziekte een grote impact op het leven van de mantelzorgers. Haast alle mantelzorgers (98% tot 99%) ervaren problemen, in alle stadia van het proces. Ze hebben vooral moeite met veranderingen in het gedrag van hun naaste en zien op tegen het moment waarop opname in een zorginstelling nodig zal zijn. Met het voortgaan van het ziekteproces wordt de zorg ook lichamelijk meer belastend. Daarnaast ervaren veel mantelzorgers dat contacten met familie en vrienden schaarser worden; bijna een kwart van de mantelzorgers die langer dan vier jaar zorgen, mijdt zelfs het contact met vrienden en kennissen (Zwaanswijk et al. 2010). Aantallen In Nederland lijden ruim 250.000 mensen aan dementie. Dit aantal zal de komende decennia verdubbelen als gevolg van de toenemende vergrijzing in onze maatschappij. Tegelijkertijd zal ook de ernst van de dementie bij thuiswonende patiënten toenemen. Twee derde van de mensen met dementie wordt thuis verzorgd, meestal dankzij grote en langdurige inzet van hun naaste omgeving. Ook na opname van de persoon met dementie in een zorginstelling blijven mantelzorgers een belangrijke rol spelen. Zes op de tien mantelzorgers voelen zich onvoldoende ondersteund bij hun zorg voor de naaste met dementie. Eén op de vijf is zodanig overbelast, dat de eigen gezondheid gevaar loopt. Een ander gezondheidsgevaar schuilt in mishandeling door mensen met dementie. Een probleem waar een groot taboe op rust. Andersom is ook sprake van ontspoorde mantelzorg:
mishandeling ván de persoon met dementie. Volgens geraadpleegde Amersfoortse organisaties betreft dat één op de drie situaties. Rond iemand met dementie zijn drie tot vier mantelzorgers betrokken. In de Amersfoortse situatie is duidelijk dat het gaat om een samenspel van de mantelzorgers en de persoon met dementie zelf. Het aantal mensen met dementie stijgt in Amersfoort van naar verwachting 1.700 in 2010 naar ruim 2.800 in 2030. Dat betreft met name thuiswonenden, met een "zwaarder" ziektebeeld. Het aantal familieleden dat intensieve mantelzorg verleent stijgt vermoedelijk van 6.000 in 2010 naar zo'n 10.000 in 2030. De groep die af en toe hand- en spandiensten verleent, loopt over deze periode op van 8.400 tot zeker 11.200 mensen. De komende decennia is te verwachten dat 10% van de 65-plussers met de diagnose dementie oploopt tot 20%. Onderzoek toont aan dat 82% van de mantelzorgers van iemand met dementie problemen ervaart in de zorg, 64% voelt zich erdoor matig belast en 18% is ernstig belast. Al deze mantelzorgers lopen risico op overbelasting (Dirkse Anders Zorgen 2011). Wat hebben ze nodig? In de meeste gevallen (87% tot 94%) krijgen mensen met dementie en hun mantelzorgers professionele ondersteuning. Vooral dagopvang en dagbehandeling, huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en case-management (Zwaanswijk et al. 2010). Daarnaast groeit het aanbod aan specifiek op de mantelzorger gerichte ondersteuning. De meerderheid van de mantelzorgers - rond de 60% - heeft aan de huidige ondersteuning echter niet genoeg. In alle stadia van het ziekteproces hebben mantelzorgers meer informatie nodig over de ziekte en advies over het omgaan met gedragsveranderingen van de persoon met dementie. De geraadpleegde Amersfoortse organisaties beamen dit en geven daarbij aan dat laagdrempeligheid van deze informatievoorziening essentieel is – bijvoorbeeld door deze online en telefonisch aan te bieden. Van de mantelzorgers van mensen met beginnende dementie heeft 27% vooral meer behoefte aan een overzicht van het beschikbare zorg- en ondersteuningsaanbod; 15% zou graag een vorm van emotionele steun willen om niet het gevoel te hebben er alleen voor te staan. Hiervoor valt te denken aan lotgenotencontact. Ongeveer 12% van de mantelzorgers heeft in elk stadium behoefte aan extra praktische hulp bij klussen in en om het huis. In latere stadia is behoefte aan respijtzorg om af en toe afstand te kunnen nemen van de zorgsituatie. Bijvoorbeeld in de vorm van ‘oppas aan huis’, tijdelijke opname in een logeerhuis, dagactiviteiten of speciale vakantiearrangementen (Zwaanswijk et al. 2010). Een ander punt dat is aangekaart door de Amersfoortse organisaties, is de enorme behoefte aan state-of-the-art hulpmiddelen en domotica. Deze onvervulde ondersteuningsbehoeften komen voort uit onvoldoende passend aanbod (kwantitatief en kwalitatief), maar ook uit de eigen dilemma’s van de mantelzorgers. Zorg uit handen geven, vooral zorg voor de eigen partner, voelt vaak als persoonlijk falen en wordt daarom lang uitgesteld, terwijl vroegtijdige ondersteuning juist cruciaal is. De kans hierop is groter als het aanbod dichtbij en op één plek te vinden is en aantrekkelijk is voor zowel de persoon met dementie als de mantelzorger. De geraadpleegde Amersfoortse organisaties geven aan dat het realiseren van passende respijtzorg voor deze groep mensen erg moeilijk is. Dat komt enerzijds door het problematische gedrag van de persoon met dementie en anderzijds door de schaamte die de mantelzorger ervaart bij (de gedachte aan) het uit handen geven van de zorg. Niettemin hebben mantelzorgers van mensen met dementie grote behoefte aan met name passende, eigentijdse dagactiviteiten (dagbesteding) die de mantelzorger even kunnen ontlasten van de zorg.
4.6 Mantelzorgers van mensen met psychische aandoeningen en/of verslaving Kenmerken Mantelzorgers van mensen met psychische problemen (inclusief mensen met een verslaving) zijn meestal familieleden. Het zijn vaker vrouwen dan mannen, ze zijn meestal tussen de 45 en 54 jaar en gemiddeld wat hoger opgeleid. Vergeleken met andere mantelzorgers, zorgen zij minder vaak voor een partner en vaker voor een (schoon)ouder of kind - naast de zorg voor andere kinderen. De zorg is vaak langdurig, niet zelden een leven lang. Gemiddeld zijn er onder deze mantelzorgers veel meer ernstig belaste mensen dan in andere groepen mantelzorgers (Wittenberg et al. 2012). Het ziektebeeld van zorgvragers varieert nogal. Sommige zorgvragers zijn daadwerkelijk gediagnosticeerd met psychiatrische stoornissen die hun dagelijks leven ernstig beïnvloeden. Sommigen zijn periodiek psychotisch. Andere zorgvragers hebben nog nooit een psychiater bezocht; hun psychische aandoeningen zijn niet expliciet benoemd of zijn lichter van aard. Mantelzorgers rapporteren in onderzoek dat hun naasten zich kenmerken door een lage zelfredzaamheid, weinig sociale contacten en een beperkt inzicht in het eigen ziektebeeld (Wittenberg et al. 2012). Vanwege de onzichtbaarheid, onvoorspelbaarheid en het taboe op psychische aandoeningen lopen deze zorgverleners een groot risico op overbelasting. Zij krijgen bijvoorbeeld zelf ook psychische en fysieke problemen. Uit onderzoek blijkt dat met name depressie in deze groep vaker voorkomt dan in de rest van de bevolking. Moeders, echtgenotes en mantelzorgers met een laag inkomen lopen het meeste risico op depressie (Bransen 2011). Mantelzorgers kunnen zich medeverantwoordelijk voelen voor het ontstaan van de aandoeningen bij hun partner of kind. Ook ervaren ze grote moeilijkheden bij het omgaan met de persoonlijkheidsveranderingen van hun naaste. Er kan sprake zijn van periodes van terugval of acute verslechtering, waarin direct actie geboden is. In ‘rustige’ periodes is er dan weer angst voor plotselinge terugval. Daar komt bij dat patiënten soms zelf een heel beperkt ziektebesef hebben, terwijl voor een behandeling of opname hun toestemming wel is vereist. Sommige mantelzorgers en patiënten komen in contact met allerlei hulpverleners en instanties, niet alleen de ggz cq. verslavingszorg, maar ook de woningcorporatie, woonbegeleiding, politie en justitie, schuldhulpverlening, school en/of werk. Al deze factoren maken de mantelzorg voor iemand met psychische aandoeningen zwaar en complex (Bransen 2011). Aantallen Hoe groot deze groep mantelzorgers precies is, is niet bekend (Bransen 2011). In potentie is het een omvangrijke groep: ruim een miljoen mensen in Nederland tussen de 18 en 64 jaar heeft in de loop van een jaar te maken met een psychische aandoening. Ongeveer een derde van hen zocht hiervoor professionele hulp, variërend van gesprekken met een psycholoog tot behandeling door een psychiater (Wittenberg et al. 2012). Uit de CIZ Basisrapportage AWBZ blijkt dat er op 1 juli 2014 in de gemeente Amersfoort 1.360 AWBZcliënten waren met een psychiatrische aandoening als dominante grondslag. Van hen hebben 715 cliënten een extramurale indicatie; zij wonen dus in een zelfstandige woonruimte, al dan niet bij familie. Daarnaast waren er in 2011 1795 jongeren met een indicatie voor tweedelijns GGZ en 766 jongeren met een indicatie voor eerstelijns GGZ. Uiteraard vormen deze cliënten slechts een deel van de totale groep mensen met psychische aandoeningen in Amersfoort, maar ze geven wel een indruk van het aantal mantelzorgers van mensen met gediagnosticeerde psychiatrische problematiek: dat komt totaal op ruim 3900 mensen. Verder blijkt uit de GGD Gezondheidsmonitor dat 18% van de 19-65-jarigen (ruim 16.500 mensen) en 8% van de senioren (bijna 1.500 mensen) psychische problemen ervaart, waar 25% hulp bij krijgt
vanuit de eigen omgeving. Dat is, met enige marge, te vertalen als een aantal van 4.500 mantelzorgers van mensen met psychische aandoeningen (wel en niet gediagnosticeerd). Gezien de omvang van het aantal mensen met gediagnosticeerde problematiek (3900), lijkt dit aantal een flinke onderschatting. Wat hebben ze nodig? Mantelzorgers hebben er in de eerste plaats baat bij als hun naaste de juiste professionele zorg en behandeling krijgt. Daarnaast helpt het hen om hun kennis en vaardigheden te vergroten ten aanzien van de psychische aandoening(en) van de zorgvrager. De geraadpleegde Amersfoortse organisaties beamen dit en geven aan dat persoonlijke uitleg, bijvoorbeeld in de huisartsenpraktijk, soms het beste voorziet in die informatiebehoefte. In tegenstelling tot de brij aan informatie die over sommige aandoeningen op het internet te vinden is. Familiebeleid in zorginstellingen is eveneens een waardevolle vorm van ondersteuning. De mantelzorgers willen gezien en gehoord worden binnen de GGZ-instellingen, zo geven ook de geraadpleegde Amersfoortse organisaties aan. Ook hebben ze belang bij ondersteuning bij complexe regeltaken en contacten met diverse instanties. Verder vinden mantelzorgers (h)erkenning en emotionele steun in lotgenotencontact zoals in familieverenigingen en lokale groepen. Sommige mantelzorgers hebben behoefte aan tijdelijke, totale overname van de zorg, oftewel respijtzorg. Het respijtaanbod is echter vaak niet op ggz-problematiek ingesteld. Een andere behoefte die in onderzoek genoemd wordt, is die aan een financiële tegemoetkoming, met name voor reiskosten die mantelzorgers maken om hun naaste te bezoeken en te helpen. Tot slot, hoewel lastig te realiseren, is het ook bijzonder belangrijk om stigma dat rust op psychische stoornissen te verminderen. Dit kan hand in hand gaan met het maatschappelijk waarderen van mantelzorgers van mensen met psychische aandoeningen (Bransen 2011). In de werkateliers en de enquête is bovendien genoemd dat mantelzorgers, zeker zij die zorgen voor mensen met een verslaving, baat hebben bij training in grenzen stellen en het benutten van hulpbronnen in het eigen netwerk. Kinderen van ouders met GGZ-problematiek hebben baat bij lotgenotencontact, om zichzelf te uiten maar ook om te leren van andere kinderen. Voor jongere kinderen komt dat tot uitdrukking in het ‘spelenderwijs praten’ over de spanningen thuis, bijvoorbeeld in een spel-praatgroep zoals Piep zei de Muis of Billy Boem. 4.7 Mantelzorgers van mensen met een verstandelijke beperking Kenmerken Steeds meer mensen met een verstandelijke handicap wonen zelfstandig in de wijk, ook als ze volwassen zijn. Niet alleen zorgprofessionals, maar ook professionals van welzijn, woningcorporaties en huisartsen krijgen hen in hun praktijk. Juist in de buurt is het belangrijk dat hun netwerk versterkt wordt, bijvoorbeeld met buren, vrienden en collega’s van participatieprojecten of andere dagbesteding. In 2012 deden het SCP en de Hogeschool van Amsterdam onderzoek naar mantelzorgers van mensen met een verstandelijke beperking. Uit dat onderzoek blijkt dat zij meestal zorgen voor inwonende kinderen en soms ook voor een broer of zus. Hun motieven zijn vergelijkbaar met die van andere mantelzorgers: ze zorgen uit genegenheid en betrokkenheid en soms ook uit plichtsbesef, of omdat hun kind anders in een instelling zou moeten wonen. Mantelzorgers van mensen met een verstandelijke handicap zorgen langdurig en intensief: vaak gedurende vele jaren en meer dan 36 uur per week. Het gaat dan bijvoorbeeld om kinderen die permanent toezicht nodig hebben en hulp nodig hebben bij basale handelingen zoals eten, wassen, aankleden en toiletbezoek. Naast persoonlijke verzorging of verpleegkundige hulp bieden deze mantelzorgers begeleiding bij bezoeken buitenshuis. Ze regelen de afspraken en verzorgen soms ook het vervoer, ook als het om
volwassen cliënten gaat. Daarnaast doen mantelzorgers vaak de administratie en bieden ze emotionele ondersteuning. Ook ondersteunen ze hun kind bij hun cognitieve ontwikkeling, bijvoorbeeld met taal en rekenen. Ze zijn vaak ook verantwoordelijk voor de coördinatie van de zorg. De aard van de zorgtaken verandert door de jaren heen. Naarmate hun kind ouder wordt, kan het lichter worden, bijvoorbeeld omdat het kind naar school gaat, zich ontwikkelt en daardoor zelfstandiger wordt. Er kunnen echter ook andere taken bijkomen, bijvoorbeeld in de puberteit. Dan verschuift de zorg bijvoorbeeld van praktische hulp naar hulp bij het omgaan met de sociale omgeving. Soms ook verslechtert de situatie van de cliënt of is er meer professionele hulp mogelijk als een kind ouder wordt. Uit het onderzoek blijkt dat mantelzorgers van mensen met een verstandelijke handicap veel positieve ervaringen opdoen. Ze genieten van hun kind, broer of zus. Ook leert de mantelzorg hen te genieten van kleine dingen. Bovendien kunnen ze zich beter verplaatsen in iemand met een ander perspectief op de wereld. Tegelijk zijn er ook negatieve ervaringen die te maken hebben met de mantelzorg. De mantelzorgers uit het onderzoek noemen bijvoorbeeld de kwetsende reacties uit de buitenwereld, onbegrip over de zorg die zij bieden en het intensieve contact dat ze moeten onderhouden met zorginstellingen. Ook zijn er gevolgen van de mantelzorg zoals: • Inkomstenderving; • Minder sociale contacten; • Minder tijd voor activiteiten; • Een veranderende partnerrelatie. Vergeleken met mantelzorgers van andere groepen, zijn mantelzorgers van mensen met een verstandelijke beperking ernstig belast. De balans tussen draaglast en draagkracht is wankel en kan gemakkelijk omslaan. Hun eigen gezondheid lijdt sterk onder het vele zorgen. Ook kan de zorgsituatie tot spanningen en hoogoplopende emoties leiden in gezinnen en families. Ze verliezen vrienden uit het oog, hebben geen tijd voor uitjes of vakanties, tenzij ze een gespecialiseerde oppas hebben die permanent toezicht biedt. Sommige mantelzorgers geven hun baan op. Aantallen In 2008 waren er naar schatting bijna 150.000 mensen met een verstandelijke beperking die gebruik maakten van enige vorm van AWBZ-zorg: verblijf, begeleiding, dagbesteding of behandeling. Sindsdien is dat aantal gegroeid. Dat betekent dat er minstens zoveel mantelzorgers zijn die een groot deel van de zorg voor deze mensen dragen. In de gemeente Amersfoort woonden er in 2014 1.110 mensen die een AWBZ-indicatie hadden met een verstandelijke beperking als dominante grondslag; onder hen waren 325 minderjaren. Voor Amersfoort zou dit betekenen dat er tenminste 1.110 mantelzorgers zijn van mensen met een verstandelijke beperking, maar gezien de vaak levenslange betrokkenheid van met name de ouders maar ook de ‘brussen’ (broers en zussen) bij hun verstandelijk beperkte zoon/dochter en broer/zus, zal dit aantal minstens twee keer zo hoog liggen, op minimaal 2.200. Wat hebben ze nodig? Mantelzorgers geven aan dat het helpt om met andere ouders of familieleden te praten die ook voor iemand zorgen met een verstandelijke beperking. Wat ook helpt is respijtzorg: de tijdelijke en volledige overname van de zorg, zodat de mantelzorger er tussenuit kan. Een specialiseerde oppas of een logeerweekend in een instelling bijvoorbeeld. Er zijn allerlei vormen van respijtzorg, aan huis en
buitenshuis, vrijwillig en professioneel. De kern is dat mantelzorgers vrijaf krijgen, omdat de zorg voor hun kind of tante in goede handen is. Om de centrale mantelzorgers te ontlasten, is het belangrijk om het netwerk van mensen met een verstandelijke handicap en hun mantelzorgers in kaart te brengen. In het werkatelier en de enquête is aangegeven dat de ‘brussen’ van zorgintensieve kinderen, waaronder kinderen met een verstandelijke beperking, niet vergeten mogen worden: zij hebben behoefte aan een uitlaatklep en missen soms aandacht van de ouders in het gezin als gevolg van het zorgintensieve kind. Ze hebben baat bij contact met leeftijdsgenoten die zelf weten hoe het is om een ‘brus’ te zijn. Ook hebben sommige brussen behoefte aan individuele coaching door een maatje, die samen met hen werkt aan hun zelfvertrouwen. Daarnaast is aangekaart dat gezinnen met zorgintensieve kinderen, waaronder kinderen met een verstandelijke beperking, baat kunnen hebben bij vrijwillige ondersteuning thuis. 4.8 Mantelzorgers van zorgintensieve kinderen Kenmerken Zorgintensieve kinderen zijn kinderen, die als gevolg van een handicap, stoornis of ziekte veel en langdurig zorg en ondersteuning nodig hebben (CIZ 2013 in: Okma et al. 2014). Het gaat zowel om zorg van specialistische professionals als om langdurige en intensieve mantelzorg van primair ouders en daarnaast broers en zussen (ook wel ‘brussen’ genoemd). Vaak gaat het om een combinatie van ziekten, beperkingen, stoornissen en/of gedragsproblematiek. Er kan sprake zijn van (lichte) verstandelijke beperkingen, lichamelijke beperkingen, zintuiglijke beperkingen, GGZ-problematiek en meervoudige beperkingen. De intensieve zorg heeft een enorme impact op het gezin. Ouders gaan minder werken (78%), of krijgen zelfs een burn-out (60%). Ook krijgen ouders relatieproblemen (40%) en er ontstaan opvoedproblemen (44%). Ruim de helft van de ouders geeft aan dat de andere kinderen in het gezin onvoldoende aandacht krijgen als gevolg van de zorg voor het chronisch zieke of gehandicapte kind (Okma et al. 2014). Aantallen Het is lastig de omvang van deze nogal brede groep kinderen te bepalen – nog uitdagender is het om vervolgens het aantal mantelzorgers dat voor deze kinderen zorgt, te achterhalen. Onduidelijk is immers, uit hoeveel leden het gezin rond een zorgintensief kind telt. Bovendien tellen sommige gezinnen meerdere zorgintensieve kinderen. Het onderzoek ‘Kinderen met een handicap in Tel’ geeft aan dat in de gemeente Amersfoort tussen de 1,15% en 1,8% van de kinderen een handicap heeft (Tierolf 2013). In absolute aantallen betekent dit dat er in Amersfoort 600 tot 700 kinderen wonen met een handicap. Van hen heeft 60% een verstandelijke beperking, ruim 25% heeft een lichamelijke beperking en iets minder dan 14% heeft een zintuiglijke handicap (Okma et al. 2014). 14% van de kinderen wordt gekenmerkt als ‘chronisch ziek’ (Okma et al. 2014). Dit is een breed begrip, waar zowel complexe als ‘lichtere’ aandoeningen onder vallen, variërend van diabetes tot chronische eczeem. In absolute aantallen omvat dit ongeveer 5.500 kinderen in Amersfoort. De grootste groep onder hen zijn kinderen met COPD – ongeveer 10% van alle kinderen. Wat hebben ze nodig? Uit landelijk onderzoek van het Nederlands Jeugd Instituut is één en ander bekend over de ondersteuningsbehoeften van ouders en ‘brussen’ in zorgintensieve gezinnen. Ouders hebben vooral behoefte aan online informatie en ondersteunende gesprekken met zorgprofessionals zoals
medewerkers van de dagbesteding en het onderwijs. De timing van deze gesprekken is belangrijk: het moet niet een ‘vinkje’ zijn op de lijst van een medewerker, maar meermaals aangeboden worden en ‘mogelijk’ zijn. Een gezinscoach wordt vaak genoemd als belangrijke en verbindende vorm van ondersteuning voor zorgintensieve gezinnen. Een minderheid van ouders (25%) geeft aan dat ze extra helpende handen kunnen gebruiken. Veel meer ouders (67%) hebben behoefte aan het delen van hun ervaringen en gevoelens met andere ouders: lotgenotencontact, zowel offline als online. Verder geven ouders aan dat zij vaak niet weten waar ze terecht kunnen voor ondersteuning of ze gaan zelf niet op zoek naar die ondersteuning. Dit heeft mede te maken met de prioriteit die het inschakelen van ondersteuning heeft, ten opzichte van het zorgprogramma voor het kind, dat bovenaan staat en alle tijd en energie consumeert. Een ander punt dat ouders aangeven in het landelijk onderzoek, is de starheid van inloopspreekuren, waar men fysiek naar toe moet op een vaste tijd. Dit past in het geheel niet in het ritme van zorgintensieve gezinnen (Okma et al. 2014). In het werkatelier en de enquête is aangegeven dat de ‘brussen’ van zorgintensieve kinderen niet vergeten mogen worden: zij hebben behoefte aan een uitlaatklep en missen soms aandacht van de ouders in het gezin als gevolg van het zorgintensieve kind. Ze hebben baat bij contact met leeftijdsgenoten die zelf weten hoe het is om een ‘brus’ te zijn. Ook hebben sommige ‘brussen’ behoefte aan individuele coaching door een maatje, die samen met hen werkt aan hun zelfvertrouwen. Daarnaast is aangekaart dat gezinnen met zorgintensieve kinderen baat kunnen hebben bij vrijwillige ondersteuning thuis. 4.9 Mantelzorgers van mensen met NAH Kenmerken Niet-aangeboren hersenletsel, kortweg NAH, is schade aan de hersenen, ontstaan in de loop van het leven. NAH kan iedereen treffen. Er zijn twee typen: traumatisch en niet-traumatisch hersenletsel. Bij traumatisch hersenletsel ligt de oorzaak buiten het lichaam, zoals een verkeersongeluk of geweld. Niet-traumatisch is bijvoorbeeld een beroerte of CVA. Ook Alzheimer, Parkinson, Huntington en bijvoorbeeld een zenuwziekte als Multiple Sclerose worden ertoe gerekend, maar mensen met deze ziekten (en hun mantelzorgers) gebruiken de term ‘NAH’ niet of nauwelijks. Ze refereren eerder aan de naam van de ziekte zelf of aan het begrip dementie, bij vormen hiervan. Mantelzorgers van mensen NAH lopen tegen veel onduidelijkheid en onbegrip aan. Ze weten niet direct hoe ernstig het letsel is en welke gevolgen het op termijn heeft. Sommige gevolgen zoals gedragsveranderingen uiten zich pas later, sommige verminderen. Mantelzorgers, vaak de partners, leven dus in grote onzekerheid. Daarbij moeten ze ook vaak accepteren dat hun geliefde onherkenbaar is veranderd. Mantelzorgers van NAH-patiënten benoemen een aantal aspecten rondom de zorglast: • Een zware verantwoordelijkheid. • Veel onduidelijkheid over de zorgbehoeften van de cliënt. • Verminderde sociale contacten. • Het gevoel er alleen voor te staan. • Een constante bezorgdheid. Veel mantelzorgers van mensen met NAH voelen zich er alleen voor staan. Mensen uit hun omgeving hebben minder informatie over het hersenletsel. Zij weten soms niet hoe ze met de patiënt moeten omgaan of hoe ze de mantelzorger kunnen helpen. Gevolg is dat familie en vrienden zich terugtrekken. Zo kunnen patiënt en mantelzorger in een sociaal isolement raken. Dit kan leiden tot overbelasting, een burn-out en uiteindelijk zelfs ontsporing.
Van de mantelzorgers van NAH-patiënten is 35 tot 50 procent zeer zwaar belast of overbelast. Dat is veel meer dan de gemiddelde mantelzorger. Uit onderzoek onder mantelzorgers van CVA-patiënten (CVA is een vorm van NAH) blijkt dat het sociale netwerk rondom mantelzorgers sterk daalt in omvang, de ervaren kwaliteit van leven laag is en de depressiviteit onder mantelzorgers hoog is (Adriaansen et al. 2011). Ook veel jonge mantelzorgers krijgen te maken met de zorg voor iemand met NAH: meestal een van hun ouders. Het is belangrijk om kinderen van mensen met NAH te begeleiden, zo blijkt uit onderzoek (Visser-Meily et al. 2005). Bij opname in het revalidatiecentrum heeft 54% van de kinderen van de mensen met CVA ernstige emotionele of gedragsmatige problemen. Een jaar na de beroerte is dat nog 29%. Twee maanden na ontslag uit het revalidatiecentrum blijken de gedrags- of stemmingsproblemen vooral samen te hangen met de zorglast van de gezonde ouder. Aantallen Jaarlijks krijgen zo’n 160.000 (‘nieuwe’) mensen te maken met een vorm van NAH. In Nederland leven naar schatting 500.000 mensen met een vorm van NAH, volgens de Hersenstichting. Dit zou betekenen dat er in Amersfoort ruim 4.460 mensen wonen met NAH, en evenzoveel mantelzorgers van deze groep mensen. Wat hebben ze nodig? Voor veel patiënten en hun mantelzorgers geldt dat zij ineens in deze situatie terecht komen, van de ene op de andere dag. Zij hebben een enorme behoefte aan informatie over de aandoening en de gevolgen ervan. Daarnaast is het belangrijk om vanuit de professionele zorg voortdurend de mantelzorger erbij te blijven betrekken, bijvoorbeeld bij het evalueren van de zorgbehoefte van de cliënt en bij het verdelen van de taken tussen professionele zorgverleners en mantelzorger. Omdat mantelzorgers van mensen met NAH weinig steun ervaren vanuit hun netwerk, kunnen zij baat hebben bij gesprekken met lotgenoten. Met andere mantelzorgers kunnen ze hun ervaringen en zorgen delen. Ze hoeven zich niet groot te houden en ze kunnen nieuwe sociale contacten aangaan met mensen die begrijpen wat ze meemaken. Voorbeelden van georganiseerd lotgenotencontact zijn NAH-cafés en cursussen over niet-aangeboren hersenletsel waar mantelzorgers anderen kunnen ontmoeten. Daarnaast kunnen deze mantelzorgers baat hebben bij respijtzorgvoorzieningen zoals nacht- en weekendopvang, maar ook oppas aan huis. De geraadpleegde organisaties noemen ook nadrukkelijk de mogelijkheden voor dagbesteding/dagactiviteiten, waaraan deze groep mantelzorgers grote behoefte heeft. In de werkateliers en de enquête is verder aangegeven dat casemanagement gewenst is voor deze groep mensen. Daarnaast is aangekaart dat mantelzorgers van mensen met NAH, net als wrekende mantelzorgers (de groepen overlappen elkaar natuurlijk deels) de inkomstenderving als gevolg van hogere eigen bijdrage geïnd door zorgverzekeraars een probleem is. Deze mantelzorgers hebben behoefte aan financiële compensatie. 4.10 Mantelzorgers van mensen in de laatste levensfase Kenmerken Steeds meer mensen overlijden thuis, verzorgd en omringd door naasten. Dit zal de komende jaren alleen maar toenemen: mensen worden ouder en ervaren een langere periode van ziek-zijn voor zij overlijden. Daarbij geven zij de voorkeur aan verzorging in de eigen thuissituatie boven de omgeving van een ziekenhuis of verpleeghuis (Visser 2006). Zorg voor iemand in de laatste levensfase is zwaar en ingewikkeld. Waar een mantelzorger eerst nog vooral huishoudelijke hulp bood, verandert dat in complexere zorg, waaronder wondverzorging,
toedienen van medicijnen en het verplaatsen van de persoon. Ook krijgt hij of zij een coördinerende rol in het verzorgingsproces. De gemiddelde duur van de mantelzorg in deze laatste levensfase is vijf maanden en het is vrijwel 24-uurszorg. Daar komt ook het mentale aspect bij: de mantelzorger durft de terminaal zieke eigenlijk niet alleen te laten, bang dat deze dan snel zal sterven. Typisch aan de mantelzorg in de laatste levensfase is verder de diversiteit van professionele en informele zorgverleners die bij de zorgvrager thuis komen. Naast professionele zorg (huisarts, thuiszorg, medisch specialisten) betreft dit ook andere mantelzorgers en helpers van de primaire mantelzorger. Dat maakt afstemming des te belangrijker. Aantallen In Nederland verleenden ongeveer 70.000 mensen hulp aan een persoon die thuis is overleden en die ook thuis is verpleegd (Oudijk et al. 2010). In de gemeente Amersfoort zou het dan op jaarbasis gaan om bijna 700 mantelzorgers van mensen in de laatste levensfase. Wat hebben ze nodig? Mantelzorgers van mensen in de laatste levensfase hebben behoefte aan informatie over de ziekte, proces, prognose, behandeling en omgang met de patiënt en de situatie, over de mogelijkheden van professionele zorg, over verlofregelingen en over financiën (vergoedingen, zorgverzekering). Verder hebben ze baat bij praktische hulp bij de fysieke verzorging, bij vervoer, met het huishouden, bij de administratie en bij respijtzorg. Daarnaast hebben deze mantelzorgers behoefte aan emotionele steun en waardering van hun rol, bijvoorbeeld in het contact met de zorgprofessionals. Als een mantelzorger tot het einde op een goede manier zorg kan blijven bieden, dan kan dat bijdragen aan de rouwverwerking. De ondersteunende rol van de professionele zorg is daarbij onmisbaar. In de werkateliers en de enquête is er over deze groep mantelzorgers niet specifiek gesproken. Dat is op zichzelf opvallend, aangezien de meeste mantelzorgers van eerder genoemde bijzondere groepen ooit en ‘als vanzelf’ mantelzorger worden van hun naaste als deze in zijn of haar laatste levensfase aankomt.
5. Huidige mantelzorgondersteuning in Amersfoort, is er een match? In dit hoofdstuk geven we een (niet uitputtend) overzicht van het aanbod aan mantelzorgondersteuning in de gemeente Amersfoort, gebaseerd op de input uit de werkateliers en de enquête, die is ingevuld door 39 respondenten uit het Netwerk Mantelzorg. We kijken eerst naar de generalistische mantelzorgondersteuning en gaan daarna in op de specialistische ondersteuning. Telkens reflecteren we vanuit de behoeften van Amersfoortse mantelzorgers (Hoofdstuk 3) op de match tussen vaag en aanbod. De adviezen uit Hoofdstuk 5 sluiten hierop aan. 5.1 Welke groepen mantelzorgers worden bereikt? Een eerste algemene opmerking over het bereik betreft de impact in aantallen. Van alle (39 geraadpleegde) organisaties en instellingen die een vorm van mantelzorgondersteuning bieden, bereikt 50% minder dan 30 mantelzorgers op jaarbasis: ten hoogste dus zo’n 600 mantelzorgers. Zo’n 87% bereikt minder dan 200 mantelzorgers op jaarbasis. Een snelle en globale rekensom leert dat die 87% ongeveer 2.000 mantelzorgers bedient in Amersfoort. De overgebleven vier organisaties gaven aan meer dan 200 mantelzorgers op jaarbasis te bereiken. Stel, dat elk van deze vier wel 1.000 mantelzorgers bereikt, dan is er nog altijd een flinke discrepantie tussen het aantal mensen dat ondersteuning nodig heeft en het bereik van het aanbod. Een kleine 15.000 mantelzorgers heeft behoefte aan een vorm van ondersteuning. Onze globale telling levert op dat 6.000 mantelzorgers op jaarbasis bereikt worden. Dat betekent dat er jaarlijks 9.000 mantelzorgers in Amersfoort ofwel hun ondersteuning elders vinden, bijvoorbeeld online bij landelijke hulpbronnen (zoals patiëntenverenigingen, Mezzo en e-learning voor mantelzorgers), ofwel dat zij verstoken blijven van ondersteuning. Op de vraag ‘Op wie zijn de diensten van uw organisatie gericht? (meerdere antwoorden mogelijk) antwoordde 68% van de respondenten in de enquête dat zij zich op mantelzorgers richten. Sommigen geven aan dat zij zich focussen op het netwerk als geheel, of vanuit een tweedelijns positie op ondersteuners. Van de 39 geraadpleegde organisaties geven er dus 14 aan dat hun diensten niet gericht zijn op mantelzorgers. Dit correspondeert niet met de antwoorden die over het bereik zijn gegeven, aangezien daar slechts één organisatie aangaf geen mantelzorgers te bereiken. Met andere woorden: op één na leveren alle geraadpleegde organisaties diensten aan mantelzorgers, maar dat wordt door een aantal (medewerkers van) organisaties niet als zodanig ervaren: zij beschouwen mantelzorgers niet als hun doelgroep. Op de vraag welke groepen baat hebben bij de geboden ondersteuning van de eigen organisatie, werd in de enquête als volgt geantwoord: Groep Oudere mantelzorgers (55+) Jonge mantelzorgers (<25 jaar) Niet-westerse allochtone mantelzorgers Werkende mantelzorgers Mantelzorgers van ggz-cliënten Mantelzorgers van mensen met een lichamelijke beperking Mantelzorgers van mensen met een verstandelijke beperking Mantelzorgers van dementerenden Mantelzorgers van verslaafden Mantelzorgers van mensen met NAH Mantelzorgers van mensen in de laatste levensfase Mantelzorgers die langdurig voor hun zieke ouder(s) zorgen
Wel 94% 85% 91% 94% 77% 76% 63%
Niet 3% 6% 3% 3% 13% 21% 22%
Weet niet 3% 9% 6% 3% 10% 3% 15%
94% 57% 81% 78% 81%
6% 32% 9% 19% 19%
0% 11% 9% 4% 0%
Mantelzorgers die langdurig voor hun zieke kind(eren) zorgen Mantelzorgers die langdurig voor hun zieke partner zorgen Mantelzorgers die langdurig voor hun zieke vriend of buur zorgen
69%
28%
3%
84% 83%
16% 17%
0% 0%
Er vallen twee zaken op. Ten eerste lijkt het alsof de meeste organisaties er voor alle mantelzorgers zijn. Dit zou betekenen dat er ofwel veel specialistisch aanbod is bij veel organisaties, ofwel dat veel organisaties met generalistisch aanbod specifieke groepen (willen) bereiken. Het is ook mogelijk dat veel organisaties doorverwijzen naar een specialistisch(e) aanbod/aanbieder en dit op zichzelf zien als een vorm van dienstverlening die zij aan diverse doelgroepen geven. In de werkateliers is meermaals aangegeven dat er veel generalistisch aanbod is, maar dat specialistisch aanbod ontbreekt. Als dit zo is, dan lijkt het erop dat veel organisaties alle subgroepen proberen te bedienen met een algemeen aanbod, dat te weinig is toegespitst op behoeften, ‘taal’ en leefwereld van de verschillende groepen mantelzorgers. 5.2 Welke generalistische mantelzorgondersteuning is er? Informatie Respondenten gaven aan dat zij informatie geven over de mogelijkheden van mantelzorgondersteuning, voorzieningen, toegang tot zorg en ondersteuning en over handicaps en ziekten. Opvallend was dat zij nauwelijks informatie geven over zorgverzekeringen, woningaanpassingen en aangepast vervoer. Advies Respondenten bieden vooral advies in de vorm van face-to-facegesprekken of telefonische gesprekken en individuele vraagverheldering. Daarnaast bieden zij casemanagement en bemiddeling. Opvallend is dat zij aangeven nauwelijks vormen van mentorschap aan te bieden. Ook de functie van mantelzorgmakelaar lijkt in Amersfoort niet erg bekend. Emotionele steun De organisaties bieden emotionele steun vooral in de vorm van individuele gesprekken, een luisterend oor en huisbezoek. Opvallend is dat collectief georganiseerde vormen van emotionele steun minder vaak genoemd worden: thematische groepsbijeenkomsten (35%), lotgenotencontactgroepen (24%) en mantelzorgcafés (14%). Ook online ondersteuning lijkt nog weinig te hebben postgevat met 14%. Een vrijwillig maatje voor de mantelzorger zelf wordt door 19% van de organisaties geboden. In de categorie Anders wordt door diverse organisaties melding gemaakt van telefonische hulpdiensten gericht op o.a. emotionele steun. Educatie Organisaties trainen en onderrichten mantelzorgers door het aanbieden van cursussen over het (omgaan met) ziektes en beperkingen (43%). Opvallend is dat maar een klein percentage training geeft in praktische vaardigheden, zoals tillen en verplaatsen. Ook biedt slechts 10% een training netwerkversterking aan. Geen enkele respondent biedt een cursus of training aan waarin de mantelzorger wordt voorbereid op het keukentafelgesprek (!). Ongeveer een vierde van de respondenten geeft aan individuele voorlichting te geven, ‘op maat’. Praktische hulp Respondenten geven in beperkte mate praktische hulp, zoals welzijns- en gemaksdiensten (22%), maaltijdservice (17%) en hulp bij de thuisadministratie (26%). De grote meerderheid van 74% levert geen praktische hulp en verwijst alleen door.
Respijtzorg Respondenten bieden respijtzorg aan, maar de omvang hiervan lijkt beperkt. Het gaat om een zorgvrijwilliger aan huis (21%), dagbesteding (17%), -behandeling (13%) en -verzorging (4%). Kortdurende opvang, crisisopvang en vakantieopvang wordt door minder dan 13% van de organisaties aangeboden. Geen enkele organisatie biedt logeeropvang voor kinderen, zoals een logeergezin. Materiële hulp Materiële hulp wordt nauwelijks aangeboden. Slechts 11% biedt dit in de vorm van hulpmiddelen aan en een enkele aanbieder in de vorm van vakantiegeld. Anderen geven aan hier wel op te adviseren en door te verwijzen. Is er een match? Samengevat hebben mantelzorgers in Amersfoort hebben de volgende behoeften (zie hoofdstuk 2): • 11.800 mantelzorgers hebben behoefte aan informatie, advies en/of training, nadrukkelijk genoemd zijn online informatie, een goede sociale kaart en e-learning; • 3.700 mantelzorgers hebben behoefte aan respijtzorg in de vorm van een logeervoorziening; • 4.400 mantelzorgers hebben behoefte aan dagactiviteiten of vrijwillige respijtzorg thuis, nadrukkelijk genoemd is ook het vervoer naar de dagactiviteiten; • netwerkversterking; • emotionele steun; • praktische en materiële hulp; • goed toegeruste professionals. Als we de behoeften van mantelzorgers afzetten tegen het huidige aanbod van mantelzorgondersteuning in de gemeente Amersfoort zien we dat er vanuit verschillende organisaties informatie wordt gegeven aan mantelzorgers (m.u.v. zorgverzekeringen, woningaanpassing en aangepast vervoer). Het lijkt erop dat mantelzorgers op verschillende plekken informatie kunnen verkrijgen. Tegelijkertijd wordt zowel in de enquête als tijdens het werkatelier geuit dat er behoefte is aan één centraal punt waar zij informatie kunnen halen. Er is een structuur op wijkniveau gecreëerd, waar mantelzorgers met vragen terecht kunnen: de STIPpen en de wijkteams. De informatievoorziening en begeleiding vanuit die structuur is nog niet optimaal en deskundig genoeg. Advies ontvangen mantelzorgers met name in een-op-een situaties. Zowel eenmalig advies als begeleiding. Daarbij valt op dat geen mantelzorgmakelaar beschikbaar lijkt te zijn. Mantelzorgers kunnen gebaat zijn bij de ondersteuning die door een dergelijke professional geboden wordt. Er wordt geen melding gemaakt van advisering om het netwerk te versterken, terwijl mantelzorgers daar zeer gebaat bij kunnen zijn. Mantelzorgers in Amersfoort ontvangen met name individuele emotionele ondersteuning. Het lijkt erop dat mantelzorgers met name telefonisch en van professionals steun ontvangen. Mantelzorgers kunnen ook gebaat zijn bij collectief georganiseerde steun. Daar lijkt voor Amersfoortse organisaties nog een uitdaging te liggen. Op bescheiden schaal is er een vrijwillig maatjesproject voor mantelzorgers. De ervaring leert dat dergelijke vormen van ondersteuning zeer worden gewaardeerd. Deze zou kunnen worden uitgebouwd. Ook chatten als vorm van emotionele steun lijkt nog niet veel te worden toegepast terwijl bijvoorbeeld jongeren deze vorm aanspreekt. Als we kijken naar de cursussen die mantelzorgers in Amersfoort kunnen volgen, valt op dat ze met name gericht lijken te zijn op het omgaan met de ziekte of aandoening van de naaste en dat er weinig praktische cursussen worden gegeven, zoals tiltechnieken. Mantelzorgers kunnen zich (nog) niet in een training voorbereiden op het keukentafelgesprek. Ook netwerkversterking wordt niet in de vorm
van een cursus aangeboden, terwijl mantelzorgers daar behoefte aan hebben en bij gebaat kunnen zijn. Als het gaat om in balans blijven als mantelzorger komen mantelzorgers alleen de cursus ‘Mantelzorger? Zorg voor jezelf!’ tegen. Mantelzorgers zijn gebaat bij praktische hulp. Als hen praktische zaken uit handen worden genomen, kunnen zij zich concentreren op de zorg voor hun naaste. De meeste organisaties die wij bevroegen, verwijzen door naar praktische hulp. Navraag levert op dat we te weten komen dat Ravelijn in de wijken Liendert, Rustenburg en Kruiskamp is gestart met het Wijkserviceteam. Vrijwilligers komen bij de mensen aan huis om, voor een kleine vergoeding, de reparaties uit te voeren. En bieden tegelijkertijd een luisterend oor. Daarnaast zijn er diverse vrijwilligersorganisaties die hulp bij administratie bieden, een zeer gewaardeerde vorm van praktische hulp. Mantelzorgers in Amersfoort lijken op dit moment niet altijd gebruik te kunnen maken van respijtzorg, terwijl dit voor hen een belangrijke vorm van ondersteuning is om de zorg langer vol te kunnen houden. Omdat mensen langer thuis blijven wonen, is de verwachting dat de behoefte aan respijtzorg zal toenemen. Het aanbod aan respijtzorg varieert van vrijwilliger aan huis tot dagbesteding tot logeeropvang. Omdat het gaat om het ‘uit handen geven van de zorg’ is het bij respijtzorg nog extra van belang dat het aanbod goed aansluit bij de behoeften en dat de mantelzorger wordt gestimuleerd tot gebruik. Met name de logeerfaciliteiten lijken onvoldoende. Ook de informatie om goed te kunnen zoeken, ook om door te verwijzen, is nu onvoldoende. Materiële hulp wordt nauwelijks geboden aan mantelzorgers. Organisaties verwijzen met name door (naar de gemeente). Er lijkt geen parkeerpas te zijn voor mantelzorgers terwijl uit onderzoek van Mezzo blijkt dat parkeren een kostenpost is voor mantelzorgers. Zij zouden hiermee geholpen zijn. Financiële tegemoetkoming • Financiële tegemoetkoming is een vorm van mantelzorgondersteuning waarover we de Amersfoortse organisaties niet bevraagd hebben, omdat het slechts door de gemeente kan wordt uitgevoerd. Hieronder vallen bijvoorbeeld de aftrekregelingen bijzondere bijstand. Uitkerings- en bijstandsgerechtigde mantelzorgers kunnen soms niet voldoen aan de bijzondere voorwaarden vanwege hun mantelzorgtaken. Soms zijn zij als gevolg daarvan zelfs terecht gekomen in de bijstand. Gemeenten kunnen ook besluiten de kosten voor kinderopvang voor mantelzorgers (deels) te vergoeden, of vrijstelling van sollicitatieplicht te geven. Tenslotte is het Persoonsgebonden Budget voor een deel van de mantelzorgers van zeer grote betekenis. Dit is in principe geen financiële tegemoetkoming, maar biedt wel mogelijkheden om een mantelzorger te betalen voor verleende zorg. Ook het waarderen van mantelzorgers met een geldelijke bijdrage valt hieronder (zie 4.5). Mantelzorgbeleid in zorg- en welzijnsorganisaties • Maatschappelijke organisaties en zorginstellingen zijn zeer bewust bezig met het vormgeven van ondersteuning aan mantelzorgers. Meer dan de helft van de deelnemende organisaties heeft bijvoorbeeld mantelzorgbeleid. Een nog groter percentage vraagt mantelzorgers regelmatig hoe het gaat, geeft hen tips en beantwoordt vragen. In organisaties zonder mantelzorgbeleid is dit enigszins afhankelijk van de betreffende zorgmedewerker. 5.3 Het waarderen van mantelzorgers De Wmo 2015 vraagt van gemeenten om een jaarlijkse blijk van waardering vorm te geven voor mantelzorgers. Daar zijn, ook in Amersfoort, al de nodige ervaringen mee opgedaan en mantelzorgers hebben zich mede op basis daarvan uitgesproken over de invulling van het nieuwe mantelzorgcompliment. Dit hebben ze gedaan tijdens een bijeenkomst van mantelzorgers op 11 maart 2015 en via een poll op de website van de gemeente Amersfoort. Drie aspecten zijn daarbij aan bod gekomen: wat werkt niet, wat werkt wél en wie heeft er recht op?
Uit de reacties blijkt dat ludieke en ceremoniële vormen van mantelzorgwaardering, zoals uitstapjes en feestelijke bijeenkomsten speciaal voor mantelzorgers, niet bijzonder op prijs worden gesteld. Hardop zeggen: ‘Mantelzorger, wat ben je geweldig!’ wordt eerder als denigrerend ervaren. Ook cadeaubonnen of vouchers ‘die in de kast blijven liggen’ zijn volgens de meeste mantelzorgers geen goede invulling van de waardering. Mantelzorg moet ‘vanzelfsprekend’ zijn. Tegelijkertijd is er wel degelijk behoefte aan erkenning en begrip, zo stellen de Amersfoortse mantelzorgers. Vooral mensen die intensief mantelzorg verlenen, zouden een blijk van waardering moeten ontvangen, zo vinden enkele mantelzorgers. Opvallend is, dat er ongeveer evenveel mantelzorgers zijn die zich daar niet over willen uitspreken. Ze vinden het niet aan hen om te beoordelen wie nu het meest belast is en het meeste recht heeft op waardering. Tegelijkertijd kaarten enkelen ook de fraudegevoeligheid aan van een open benadering. Zeker als het om een geldelijke waardering gaat, zijn er altijd mensen die zich onterecht profileren als ‘echte’ mantelzorger, aldus enkele Amersfoortse mantelzorgers. Via de poll op amersfoort.nl geven meer dan vijftig mensen aan dat zij het oude mantelzorgcompliment in de vorm van een geldbedrag graag behouden willen zien. Geld heeft voordelen ten opzichte van een bon of uitstapje: het is naar eigen inzicht te gebruiken en niet gebonden aan smaakvoorkeur of tijdstip. Bovendien is het een instrument in de handen van cliënten die zelf weinig financiële armslag hebben om hun mantelzorger(s) zélf te bedanken. De Amersfoortse mantelzorgers geven aan dat zij het geld aan een etentje besteden of gebruiken ter compensatie van vervoerskosten. Bekend is dat mantelzorgers op jaarbasis gemiddeld € 1.100,- aan extra kosten maken voor onder meer reizen en bellen (Transitie Bureau Wmo 2014). De Amersfoortse mantelzorgers geven ook aan dat de gemeente een rol zou moeten spelen in het vergroten van het begrip over mantelzorg(ers): ook dat is voor hen een vorm van waardering. Zo wordt (on)begrip van werkgevers aangekaart: meer begrip bij verzuim/verlof als gevolg van mantelzorg is gewenst. Ook (de tijd voor) een luisterend oor van professionele zorgverleners, waaronder de thuiszorg, wordt als vorm van waardering soms gemist. Verder wordt ook de steun en het begrip van ervaringsdeskundigen genoemd als mogelijke waardering in natura. Dit gaat verder dan lotgenotencontact: het gaat om ex-mantelzorgers die door reflectie en training hun eigen ervaringen op professionele wijze kunnen inzetten om andere mantelzorgers emotioneel en anderszins te ondersteunen. Tot slot wordt meermaals genoemd dat passende respijtzorgvoorzieningen ook een belangrijke vorm van waardering zijn die de gemeente kan faciliteren. Amersfoortse mantelzorgers zijn daarin niet uniek: deze wens, als reactie op de vraag hoe waardering vorm moet krijgen, wordt door mantelzorgers uit heel Nederland geuit (De Klerk et al. 2014). ‘Middelen voor respijtzorg’, ‘af en toe zorg overnemen’, ‘hulp, die tijdelijk overneemt in (de) thuissituatie of bij werk’ en ‘zorg die in de thuissituatie wordt overgenomen door de psychiatrie’: het zijn varianten op de roep om voldoende en passende respijtzorgvoorzieningen, waarmee de gemeente in de beleving van mantelzorgers haar waardering kenbaar maakt. 5.4 Welke specialistische mantelzorgondersteuning is er? Jonge mantelzorgers • Piep zei de Muis en Billy Boem, kinderclub voor kinderen van respectievelijk 4-8 en 8-12 jaar waar ‘thuis iets aan de hand is’ met ouderbijeenkomsten en gezinsbegeleiding. • Kopp-groepen steungroepen voor kinderen van 8-12 en 12-19 van GGZ-cliënten. • Vrijwillige ondersteuning thuis voor zorgintensieve gezinnen. • Coach & Cootje voor brussen. • SOVA (Sociale Vaardigheid) training.
•
Brusjesgroep MEE – autisme.
Is er een match? Kort samengevat hebben jonge mantelzorgers in Amersfoort de volgende behoeften (zie hoofdstuk 2): • Bewustwording, herkend en gevonden worden. • Informatie en advies: hoe ga ik om met mijn hulpbehoevende moeder/vader/broer/zus. • Emotionele steun: lotgenotencontact. • Praktische hulp om activiteiten buitenshuis te kunnen ondernemen, zoals vervoer. Als we de behoeften van mantelzorgers afzetten tegen het huidige aanbod van mantelzorgondersteuning in de gemeente Amersfoort zien we dat er voor kinderen met een ouder met GGZ-problematiek en opvoedingsproblemen voldoende groepsaanbod is, gespecificeerd per leeftijdscategorie. Een mooi samenhangend geheel met ouderbijeenkomsten en gezinsbegeleiding. Als het gaat om bewustwording en gevonden worden, zijn er onvoldoende activiteiten. Jonge mantelzorgers willen graag ‘gewoon’ zijn en herkennen zich vaak niet in genoemd aanbod. Dat vraagt een investering in informatie en advies. De scholen en jeugdhulp, die niet in dit onderzoek zijn meegenomen zijn daarvoor van groot belang. Zij hebben de contacten met de kinderen. Oudere mantelzorgers • Het specialistische aanbod valt deels samen met dat voor mantelzorgers van mensen met dementie. Voor het overige is niet gesproken over specialistisch aanbod voor deze groep. Is er een match? Kort samengevat hebben oudere mantelzorgers in Amersfoort de volgende behoeften (zie hoofdstuk 2): • Bewustwording, herkend en gevonden worden. • Informatie en advies, ook offline. • Educatie, training in het omgaan met de hulpbehoevende en de mantelzorg. • Praktische en materiële hulp, in en om het huis. • Passende respijtzorg. Als we de behoeften van mantelzorgers afzetten tegen het huidige aanbod van mantelzorgondersteuning in de gemeente Amersfoort zien we met name dat mantelzorgers die zorgen voor een ouder of partner met dementie gebruik kunnen maken van specialistisch aanbod. De verwachting is dat met de stelselwijziging er meer ouderen met een zorgvraag lang thuis zullen blijven wonen. Voor hen is het van belang goed geïnformeerd te zijn over de zorg en ondersteuning die hen daarbij kan helpen. Het kan zinvol zijn om een onderscheid te maken tussen ‘gewone’ ouderen, vanaf 65 jaar en ‘oude’ ouderen, vanaf 75 jaar. Deze laatste groep is het meest kwetsbaar. Werkende mantelzorgers • Cursus Mantelzorger? Zorg voor jezelf! (is voor alle mantelzorgers). • Avondspreekuren Meander. • 10 van de 39 geraadpleegde organisaties geeft aan een mantelzorgvriendelijke personeelsbeleid te voeren. Is er een match? Kort samengevat hebben werkende mantelzorgers in Amersfoort de volgende behoeften (zie hoofdstuk 2): • Bewustwording, herkend en gevonden worden. • Informatie en advies over mogelijkheden bij het combineren van werk en zorg. • Mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid.
Als we de behoeften van werkende mantelzorgers afzetten tegen het huidige aanbod van mantelzorgondersteuning in de gemeente Amersfoort zien we dat er op dit moment geen structurele aandacht in Amersfoort is voor werkende mantelzorgers. In het verleden is de gemeente hier actief in geweest als ambassadeur van de Stichting Werk en Mantelzorg. Het zou helpen als de gemeente actief inzet op mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid bij Amersfoortse organisaties. Goed voorbeeld is het Meander Medisch Centrum. Daar worden ook avondspreekuren gehouden voor de eigen mantelzorgers en Buurtzorg waar de combinatie werk en mantelzorgtaken makkelijk bespreekbaar en te regelen is. Steunpunt Mantelzorg/Ravelijn en Welzin verzorgen samen in de avonduren de (generalistische) cursus ‘Mantelzorger? Zorg voor jezelf!’ Wanneer de cursus specifiek voor werkende mantelzorgers wordt aangeboden, kan uitgebreid aandacht worden besteed aan de combinatie werk en mantelzorg. Mantelzorgers van niet-westerse komaf • Ondersteuning en informatie in eigen taal (beperkt in omvang). • Cursus ‘In de put, uit de put’ voor Turks-Nederlandse vrouwen (draait momenteel niet meer). • Dagbesteding Kiymet voor Turkse en Marokkaanse vrouwen (apart, ieder één dag). Is er een match? Kort samengevat hebben mantelzorgers van niet-westerse komaf in Amersfoort de volgende behoeften (zie hoofdstuk 2): • Bewustwording, herkend en gevonden worden. • Cultuursensitieve netwerkondersteuning. • Informatie en advies over zorgvoorzieningen in Nederland, financiële regelingen en vergoedingen, (oudersdoms)ziekten en medicijngebruik, zowel schriftelijk als mondeling via contactpersonen in de eigen moedertaal. • Emotionele steun: lotgenotencontact, ‘cultuursensitief’ georganiseerd. Als we de behoeften van mantelzorgers afzetten tegen het huidige aanbod van mantelzorgondersteuning in de gemeente Amersfoort zie we dat allochtone mantelzorgers, vanuit verschillende groepen weinig tot geen gebruik kunnen maken van ondersteuning die specifiek op hen gericht is. De dagbesteding (1 dag) voor Turkse en Marokkaanse vrouwen is daarop een positieve uitzondering. Er is in het land geschreven informatie in de eigen taal beschikbaar. Het bereikt in de praktijk niet de mensen voor wie het geschikt is. De ervaring leert dat daarvoor de inzet van mensen uit de eigen groep helpt om de informatie te verspreiden. Mantelzorgers van mensen met dementie • Ontmoetings- en voorlichtingsactiviteiten van Alzheimer Nederland afdeling Amersfoort e.o. • Dementelcoach: telefonische coaching en hulpverlening voor mantelzorgers van mensen met dementie. • Casemanagement (o.a. DementieD). De financiering van casemanagement is met ingang van 2015 in de Zorgverzekeringswet geregeld met de beleidsregel verpleging en verzorging onder de aanspraak wijkverpleging. Dat wil zeggen dat ziektekostenverzekeraars verpleging kunnen inkopen waaronder casemanagement dementie thuishoort (net als wijkverpleging). Zo kunnen mensen met dementie vanaf de niet-pluis fase (wat leidt naar diagnostiek) tot aan de opname in het verpleeghuis een casemanager dementie krijgen. De indicatie zal door de wijkverpleegkundige worden gesteld. Het is dus belangrijk dat casemanagers nauw samenwerken met wijkverpleegkundigen (en huisartsen) naast alle andere ketenpartners (Alzheimer Nederland) in de Amersfoortse situatie. Zoals geschetst door de geraadpleegde organisaties, lijkt casemanagement één van de vele functies te worden in de wijk- en thuiszorgteams, waar het in de oude situatie onder meer bij specialistische casemanagers van DementieD belegd was. Hierover zijn zorgen geuit.
Is er een match? Kort samengevat hebben mantelzorgers van mensen met dementie in Amersfoort de volgende behoeften (zie hoofdstuk 2): • Bewustwording, herkend en gevonden worden, maatschappelijke acceptatie. • Informatie en advies, ook offline, gedifferentieerd naar stadium waarin zieke en mantelzorger zich bevinden, over de ziekte en (het omgaan met) de gedragsveranderingen van de dementerende, en over het beschikbare zorg- en ondersteuningsaanbod. • Emotionele steun: lotgenotencontact, zo nodig ‘cultuursensitief’ georganiseerd (christelijk, islamitisch). • Educatie, training in het omgaan met de hulpbehoevende en de mantelzorg. • Integrale ondersteuning in de vorm van casemanagement. • Praktische en materiële hulp, in en om het huis. • Passende respijtzorg in latere stadia van de ziekte. Als we de behoeften van mantelzorgers afzetten tegen het huidige aanbod van mantelzorgondersteuning in de gemeente Amersfoort zien we dat: • Mantelzorgers van mensen met dementie op dit moment in Amersfoort voor een groot deel ondersteuning kunnen ontvangen in de vormen die bij hen passen: ontmoetings- en informatiebijeenkomsten, coaching en casemanagement. Passende respijtzorg voor de latere fase van de ziekte is nu niet aanwezig, maar wel erg belangrijk om de zorg vol te kunnen houden. • Er tot voor kort in verhouding tot andere groepen mantelzorgers in Amersfoort een redelijke keten was rond mensen met dementie en hun mantelzorgers. • Door de stelselwijziging er veranderingen zijn doorgevoerd waarvan de betrokken organisaties zich afvragen of het de goede ontwikkeling is. Het is op dit moment met name zaak om goed te volgen hoe mensen met dementie en hun mantelzorgers worden ondersteund. De wijkverpleegkundige neemt, in afstemming met het sociale wijkteam, de casemanagementtaken over. Mantelzorgers van mensen met psychische aandoeningen en/of verslaving • Project FABuleus: trainingsprogramma voor medewerkers GGZ, om familiebetrokkenheid in GGZinstellingen te vergroten. • In het verlengde hiervan: GGZ-instellingen gaan aan de slag met de ontwikkeling van mantelzorgbeleid. • Vrijwillige ondersteuning thuis voor zorgintensieve gezinnen. • Maatje voor cliënt. • Maatje & Meer. • Lotgenotencontactgroep in Utrecht. • Cursus Borderline: wat is het en hoe ga je ermee om (voor familie)(cursus draait momenteel niet meer). • Cursus Psychiatrie in de familie, voor alle psychiatrische ziektebeelden (draait momenteel niet meer). Is er een match? Kort samengevat hebben mantelzorgers van mensen met een psychiatrische aandoening in Amersfoort de volgende behoeften (zie hoofdstuk 2): • Bewustwording, herkend en gevonden worden, maatschappelijke acceptatie. • Informatie en advies over regelingen en vergoedingen, over de ziekte(n), gedragsveranderingen en het omgaan daarmee. • Emotionele steun: lotgenotencontact dichtbij huis (Amersfoort of zelfs in de eigen wijk). • Educatie, training in het omgaan met de hulpbehoevende en de mantelzorg.
• • • •
Betrokken worden bij het hulpverleningstraject. Hulp bij de thuisadministratie en alle regeltaken. Materiële hulp: financiële tegemoetkoming in reiskosten. Passende respijtzorg.
Als we de behoeften van mantelzorgers afzetten tegen het huidige aanbod van mantelzorgondersteuning in de gemeente Amersfoort zien we: • De sociale kaart voor mantelzorgers van mensen met psychiatrische aandoeningen in Amersfoort niet volledig is. • Mantelzorgers van mensen met een psychiatrische aandoening of verslaving hebben te maken met GGZ organisaties die in het beginstadium zijn van het betrekken van mantelzorgers bij het beleid. • Mantelzorgers zijn voor behandelaren geen vanzelfsprekende samenwerkingspartner waar mee wordt afgestemd. Wat opvalt is dat in Amersfoort geen lotgenotencontact meer mogelijk is en dat mensen hiervoor naar Utrecht moeten reizen. Uit het werkatelier kwam naar voren dat de sociale wijkteams nog te weinig deskundigheid hebben op het terrein van GGZ problematiek. • In Amersfoort is geen training voor mantelzorgers in omgaan met psychiatrische problematiek. Specifiek voor mantelzorgers is er een landelijk ontwikkelde training ‘De Mat’ die hoog gewaardeerd wordt door mantelzorgers. • Er is momenteel geen passende respijtzorg voor mensen met een psychiatrische aandoening terwijl het voor mantelzorgers helpend is wanneer zij even de zorgen los kunnen laten. Er wordt op dit moment weinig gedaan om het netwerk van deze groep mantelzorgers te versterken, terwijl het juist voor hen ook heel fijn kan zijn om de mantelzorg ‘te verdunnen’. Mantelzorgers van mensen met een verstandelijke beperking • Vrijwillige ondersteuning thuis voor zorgintensieve gezinnen. • Coach & Cootje voor brussen. • Vraagverheldering. • Netwerkonderzoek. • Preventieve Ondersteuning Mantelzorgers (POM). Is er een match? Kort samengevat hebben mantelzorgers van mensen met een verstandelijke beperking in Amersfoort de volgende behoeften (zie hoofdstuk 2): • Netwerkondersteuning. • Emotionele steun: lotgenotencontact voor ouders en ‘brussen’ van kinderen met een verstandelijke beperking. • Passende respijtzorg. Mantelzorgers van zorgintensieve kinderen (veelal verstandelijke beperking) • Vrijwillige ondersteuning thuis voor zorgintensieve gezinnen. • Coach & Cootje voor brussen. • Opvoedondersteuning. • SOVA (Sociale Vaardigheid) training (brussen). • Brusjesgroep MEE – autisme. Is er een match? Kort samengevat hebben mantelzorgers van zorg intensieve gezinnen in Amersfoort de volgende behoeften (zie hoofdstuk 2): • Informatie, vooral online, en adviserende gesprekken met zorgprofessionals die direct betrokken zijn bij het kind.
• • •
Netwerkondersteuning. Emotionele steun: lotgenotencontact voor ouders en ‘brussen’ van kinderen met een verstandelijke beperking. Passende respijtzorg.
Als we de behoeften van mantelzorgers afzetten tegen het huidige aanbod van mantelzorgondersteuning in de gemeente Amersfoort zien we dat er diverse vormen van ondersteuning wordt geboden aan ouders in gezinnen met zorgintensieve gezinnen. Informatie en advies lijkt niet specifiek voor deze groep mantelzorgers gegeven te worden. Uit het werkatelier kwam naar voren dat het in kaart brengen en versterken van het netwerk met name door MEE wordt uitgevoerd en dat de POM wordt ingezet (Preventieve Ondersteuning Mantelzorgers). Het zou van meerwaarde zijn als deze werkwijze breder wordt gedragen en ook vanuit het Steunpunt Mantelzorg specifiek oog zou zijn voor deze families. Mantelzorgers van mensen met NAH • Dagbesteding. • Zorgvrijwilliger thuis. • Tijdelijke mantelzorgvervanging via Handen in Huis. • Informatievoorziening over NAH.
Is er een match? Kort samengevat hebben mantelzorgers van mensen met NAH in Amersfoort de volgende behoeften (zie hoofdstuk 2): • Informatie en advies over de aandoening(en) en het omgaan met gedragsveranderingen en stemmingen. • Emotionele steun: lotgenotencontact. • Praktische hulp om activiteiten buitenshuis te kunnen ondernemen, zoals vervoer. Als we de behoeften van mantelzorgers afzetten tegen het huidige aanbod van mantelzorgondersteuning in de gemeente Amersfoort zien we dat er verschillende vormen van opvang zijn voor mensen met NAH: zowel thuis als buitenshuis, zowel door individueel als collectief en zowel professioneel als vrijwillig. Wat ontbreekt is nog het lotgenotencontact als vorm van emotionele ondersteuning. De ervaring leert dat met name de overgang van revalidatie naar huis niet altijd naadloos verloopt. Juist in deze korte periode is van alles nodig: informatie, praktische hulp en emotionele steun, respijtzorg. Het is van belang om daar scherp op te zijn. Tijdens het werkatelier gaven de deelnemers aan dat zij wensen hebben t.a.v. casemanagement en een cursus voor mantelzorgers in het omgaan met mensen met hersenletsel. Zij benadrukten het belang van dagbesteding en de keuzemogelijkheden daarvoor. Mantelzorgers van mensen in de laatste levensfase • Hospice Dôme • Vrijwillige terminale Thuiszorg (Ravelijn) Is er een match? Kort samengevat hebben mantelzorgers van Amersfoortse burgers in de laatste levensfase de volgende behoeften (zie hoofdstuk 2): • Informatie en advies over de ziekte, proces, prognose, behandeling en omgang met de patiënt en de situatie, over de mogelijkheden van professionele zorg, over verlofregelingen en over financiën (vergoedingen, zorgverzekering).
• • •
Emotionele steun en waardering van hun rol, bijvoorbeeld in het contact met de zorgprofessionals en vrijwilligers. Praktische hulp bij de fysieke verzorging, bij vervoer, met het huishouden, bij de administratie. Passende respijtzorg.
Als we de behoeften van mantelzorgers afzetten tegen het huidige aanbod van mantelzorgondersteuning in de gemeente Amersfoort valt op dat mantelzorgers vrijwel alleen gebruik kunnen maken van het hospice Dôme, waar de mogelijkheid is om tijdelijk te logeren zodat de mantelzorger even op adem kan komen. Ook is er vrijwillige respijtzorg aan huis, georganiseerd vanuit het Ravelijn. Vrijwilligers zijn hiervoor speciaal geworven en getraind. De informatie hierover is beperkt vindbaar., terwijl mantelzorgers daar wel baat bij kunnen hebben. Mantelzorgers lijken nu in Amersfoort niet expliciet terecht te kunnen voor informatie en advies over en emotionele steun in de laatste levensfase.. 5.5 Hoe worden formele en informele zorg op elkaar afgestemd? Ten aanzien van het verbinden van formele en informele zorg zijn tijdens de werkateliers en in de enquête verschillende aandachtspunten geformuleerd. Sociale wijkteams In het oog springend zijn de sociale wijkteams: zoals overal in het land zijn de verwachtingen omtrent de wijkteams hooggespannen. De geraadpleegde organisaties geven echter aan dat de wijkteams in Amersfoort nog onvoldoende getraind zijn in het verbinden van formele hulpverlening met informele hulpbronnen. Wijkteams zouden een rol moeten hebben in het activeren en mobiliseren van informele zorg in de buurt, maar nog belangrijker: zij zouden toegerust moeten zijn om de reeds actieve mantelzorgers van cliënten c.q. multiprobleemhuishoudens te herkennen of ‘op te sporen’ en te betrekken in het formele hulpverleningsproces. Sensitiviteit voor mantelzorgers en het sociale netwerk In brede zin stellen de geraadpleegde organisaties dat er op dit moment in Amersfoort bij professionals in de basisinfrastructuur nog te weinig vaardigheden zijn om mantelzorgers te signaleren en te ondersteunen. Netwerken van zorgvragers en mantelzorgers worden nauwelijks in kaart gebracht. Tegelijkertijd is er bij zorgprofessionals wel een enorme bewustwording op gang gekomen en worden bijvoorbeeld in GGZ-instellingen middels het project FABuleus zorgmedewerkers getraind in het herkennen en betrekken van de mantelzorgende familie van cliënten. Samenwerking tussen vrijwilligers en professionals Een ander punt betreft samenwerking tussen vrijwilligersverbanden en professionele zorgverleners. In het bijzonder is genoemd dat de kerk en de diaconie een rol spelen in de ondersteuning van zorgvragers en mantelzorgers. Vanuit de professionele zorg is hier echter nog nauwelijks oog voor, maar andersom ook. Gesteld werd dat de kerk ‘meer naar boven’ zou kunnen kijken, terwijl de professionele Amersfoortse aanbieders vaker de blik ‘naar beneden’ zouden kunnen richten om mogelijkheden in de civil society aan te boren. Samenwerking tussen professionele zorg en mantelzorgondersteuners enerzijds en maatschappelijke initiatieven als Stadslab033 anderzijds zijn ook genoemd als kansen die momenteel nog niet benut worden. Digitale communicatie Beweging 3.0 heeft de netwerksite ‘Samzo’ in het leven geroepen om samenwerking tussen zorgprofessionals, cliënten en de naaste familie gemakkelijker te maken. Er zijn meer van dit soort online samenwerkingstools beschikbaar. De geraadpleegde Amersfoortse organisaties geven aan dat dit een bijdrage levert aan de verbinding tussen formele en informele zorg.
Netwerk van professionals rond mantelzorgondersteuning Een belangrijke vorm van deskundigheidsbevordering en bewustmaking van professionals rond mantelzorg(ers), is het Netwerk Mantelzorg dat jaarlijks een bijeenkomst organiseert. Vanuit het Netwerk zijn de deelnemers voor het werkatelier van dit onderzoek geworven. Deelnemers gaven aan dat zij een dergelijke bijeenkomst als zeer zinvol ervaren. Zij waarderen het ontmoeten van hen onbekende partijen. Daarnaast heeft het voor hen een meerwaarde om met verschillende disciplines rond het thema mantelzorg/informele zorg uit te wisselen en af te stemmen. Er werden tijdens het atelier concrete afspraken gemaakt voor verdere kennismaking of afstemming.
6. Vinden, Versterken, Verlichten en Verbinden: adviezen 6.1 Mantelzorgondersteuning is de basis Op 20 juli 2013 publiceerde staatssecretaris Van Rijn zijn beleidsbrief Versterken, verlichten en verbinden. Hierin gaf hij zijn visie op mantelzorg en vrijwilligerswerk in zorg en ondersteuning. De drie actielijnen uit deze brief – versterken, verlichten en verbinden – sluiten aan bij de uitgangspunten van eerdere beleidsbrieven over de hervorming van de langdurige zorg. Het doel, zo beschreef de staatssecretaris in deze brief, is om mensen zo lang mogelijk zo zelfstandig mogelijk te laten wonen, zodat de zorgkosten betaalbaar blijven, terwijl kwetsbare burgers wel de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Dit vereist een andere organisatie van zorg en ondersteuning, waarbij ook het beroep op en de rol van mantelzorgers en vrijwilligers bij de ondersteuning van mensen in hun eigen omgeving groter wordt. Om dat te realiseren wil de staatssecretaris de informele zorg verder versterken, waar mogelijk verlichten en deze nog beter verbinden met de formele zorg en ondersteuning. Op grond van de drie speerpunten versterken, verlichten en verbinden, en de Wmo 2015 zijn nieuwe aandachtspunten voor gemeenten geformuleerd, als vervolg op de oude Basisfuncties mantelzorgondersteuning uit 2009. Hierover verscheen in 2014 de notitie Mantelzorgondersteuning is de basis. Aandachtspunten voor lokaal beleid. Aan de speerpunten van de overheid gaat in die handreiking een vierde vooraf. Het gaat om de aandachtspunten Vinden, Versterken, Verlichten en Verbinden. Waar het bij de basisfuncties vooral ging om concrete vormen van mantelzorgondersteuning, ligt bij deze aandachtspunten het accent op de manier waarop het gebeurt: het bereiken van mantelzorgers, de positie die mantelzorgers innemen en de samenwerking tussen zorgvragers, mantelzorgers, vrijwilligers en beroepskrachten. Dat betekent dat het niet over functies voor gemeenten gaat, maar dat gemeenten aandachtpunten en tips krijgen over mantelzorgondersteuning. Bij vinden gaat het om het bereiken van mantelzorgers. Bij Versterken staat de vraag centraal hoe de gemeente de eigen regie en de positie van mantelzorgers kan versterken. Het versterken van het eigen leven van de mantelzorger – naast mantelzorger is uw inwoner ook werknemer, partner, ouder of kind – speelt daarbij een belangrijke rol. Bij Verlichten is het belangrijk dat de draagkracht en draaglast van mantelzorgers in uw gemeente in balans zijn zodat overbelasting voorkomen wordt. Door een (preventief) ondersteuningsaanbod te organiseren faciliteert u mantelzorgers om hun mantelzorgtaken uit te (blijven) voeren. Om te Verbinden is het belangrijk dat de informele zorg in samenspel met de formele zorg wordt georganiseerd, om samen te komen tot slimme combinaties van zorg en ondersteuning op maat. Tegelijkertijd is de vraag hoe de gemeente mensen vindt die zorgen voor naasten, zodat de gemeente ze kan vinden, versterken, verlichten en verbinden? In dit hoofdstuk werken we voor de vier ‘V’s uit welke stappen de gemeente Amersfoort zou kunnen zetten om te zorg dat mantelzorgers nog meer dan nu het geval is op eigen wijze de zorg vorm kunnen geven. Vervolgens gaan we in op de stappen die de gemeente kan zetten voor de verschillende groepen mantelzorgers. 6.2 Vinden Om mantelzorg te kunnen versterken, verlichten en verbinden is het noodzakelijk mantelzorgers eerst te bereiken en bij hen na te gaan wat hun behoeften zijn. Lang niet alle Amersfoortse mantelzorgers worden bereikt door de organisaties die wij hebben bevraagd. Dat wijkt niet af van het landelijke beeld. Het lijkt erop dat alle organisaties zich in algemene zin op mantelzorgers richten. Het levert een groter bereik op wanneer daar scherper naar wordt gekeken.
De sleutelwoorden voor het bereiken van mantelzorgers zijn: dichtbij en samenhangend. Biedt de ondersteuning dus aan langs het pad dat mantelzorgers en zorgvragers al bewandelen: dichtbij huis, dichtbij de zorg en dichtbij het dagelijks leven. Jonge mantelzorgers vind je bijvoorbeeld op scholen, maar ook online op strategische vindplekken als Facebookgroepen. Allochtone mantelzorgers zijn op te sporen via de moeders in de speeltuinen, maar ook via (bijeenkomsten van) zelforganisaties. In de eerstelijnszorg gaat het om huisartsen, praktijkondersteuners, de STIPpen, de wijkteams, maatschappelijk werkers, thuiszorgmedewerkers en paramedici zoals fysiotherapeuten, logopedisten en diëtisten. In de tweede lijn gaat het om ziekenhuizen, revalidatiecentra, verzorgings- en verpleeghuizen of ggz-instellingen. •
Maak samen met het Netwerk Mantelzorg gezamenlijk een strategisch plan om meer mantelzorgers en hun naasten te bereiken; Zoek mantelzorgers dichtbij hun eigen leefpad en dicht bij het zorgpad van hun naaste en sluit aan bij de beleving van mantelzorgers. Start met het formuleren van gezamenlijke doelen, zowel kwalitatief als kwantitatief, op verschillende niveaus van communicatie: met hoeveel mantelzorgers wil je een eerste contact leggen? Hoeveel mantelzorgers en hoeveel professionals zouden bekend moeten zijn met het Steunpunt Mantelzorg? Welke subgroepen zijn het belangrijkst om te bereiken? Stel een strategisch deelplan op om Amersfoortse mantelzorgers online te vinden (en te bedienen).
•
Begin alvast! o Stuur alle burgers van Amersfoort een oproep om zich te melden als zij mantelzorger zijn, bijvoorbeeld bij wijze van abonneren op een mantelzorgnieuwsbrief; stel daar iets aantrekkelijks tegenover zoals een kortingspas; o Bied informatie aan in de buurt van mantelzorgers, op allerlei alledaagse plekken waar zij komen: de huisarts en de apotheek, maar ook de school, de supermarkt, de snackbar, de kerk, de sportclub en het gemeentehuis; o Schrijf wekelijks een column in de lokale krant over mantelzorgers en mantelzorgondersteuning in Amersfoort en breng zo wekelijks organisaties voor mantelzorgondersteuning en vrijwillige zorg op het netvlies van burgers.
•
Richt de communicatie niet op alle mantelzorgers van Amersfoort, maar veel gerichter op deelgroepen, zoals de groepen genoemd in dit rapport. Laat zien dat je naast generalistisch aanbod ook veel specialistisch aanbod hebt en hier naar kunt bemiddelen, zodat mantelzorgers het gevoel krijgen: het steunpunt is er ook voor mij en mijn specifieke situatie. Richt daarnaast de website in als loket en hulpbron, waar een mantelzorger met ‘een paar muisklikken’ kan vinden wat zij of hij zoekt. Jonge mantelzorgers vind je bijvoorbeeld op scholen, maar ook online op strategische vindplekken als Facebookgroepen. Allochtone mantelzorgers zijn op te sporen via de moeders in de speeltuinen, maar ook via (bijeenkomsten van) zelforganisaties. Hanteer toegankelijke en passende termen in de communicatie met mantelzorgers die zichzelf niet als zodanig herkennen en zich er niet door aangesproken voelen. Denk aan ouders of broers en zussen van zorgintensieve kinderen, of partners van mensen met psychische problemen: zij worden liever als ‘ouder/broer/zus/partner’ of ‘naastbetrokkene’ aangesproken.
•
Breng ‘erfbetreders’ beter in beeld en richt communicatie over mantelzorgondersteuning ook aan hen: wie komen er bij mensen thuis, buiten de formele zorgstructuur om, die kunnen helpen om overbelaste mantelzorgers te signaleren? Denk aan de diaconale zorgvrijwilliger, de bevriende buurman en de woonconsulent van de woningcorporatie; In de eerstelijnszorg gaat het om huisartsen, praktijkondersteuners, de wijkteams, maatschappelijk werkers, thuiszorgmedewerkers en paramedici zoals fysiotherapeuten, logopedisten en diëtisten.
Vergroot kennis en vaardigheden van de GGZ-praktijkondersteuner van de huisarts, zodat deze mantelzorgers kan herkennen en hen kan ondersteunen/doorverwijzen; Ga aan de hand van de Toolkit ‘Mantelzorg in de huisartsenpraktijk’ met huisartsen het gesprek aan over het bereiken (en doorverwijzen) van mantelzorgers. 53
•
Vergroot kennis en vaardigheden van professionals in de basisinfrastructuur (o.a. huisarts en praktijkondersteuner GGZ, STIP) en de sociale wijkteams, zodat zij mantelzorgers en hun (over)belasting herkennen en hierop kunnen ondersteunen/verwijzen Dit is tevens een manier om mantelzorgers, die wonen buiten Amersfoort maar zorgen voor een naaste ín Amersfoort, beter in beeld te krijgen.
•
Zorg voor één plek waar alles te vinden is op het gebied van mantelzorgondersteuning, ook online. Zowel mantelzorgers als vrijwilligers en professionals moeten weten dat zij hier terecht kunnen voor informatie en advies. Werk daarvoor slim samen met (de websites van) het landelijke Expertisecentrum Mantelzorg en Mezzo.
•
Vind mantelzorgers in de eigen organisatie: is er binnen gemeente, maatschappelijke organisaties en zorginstellingen voldoende ruimte en oog voor mantelzorgende werknemers?
6.3 Versterken Het versterken van aandeel, de positie, status en stem van de mantelzorger en zorgvrijwilliger, inclusief kwartiermaken voor mantelzorg en het helpen doorbreken van taboes. • • • •
Onderzoek de vraag achter de vraag van zorgvragers én mantelzorgers. Maak werk van waardering voor mantelzorgers. Veranker eigen regie en keuzevrijheid van mantelzorgers in beleid. Zorg voor actieve participatie van mantelzorgers in beleid.
In de gemeente Amersfoort kan de basisfunctie ‘Versterken’ uitgebouwd worden door mantelzorgers te betrekken bij het keukentafelgesprek en erkenning te geven aan mantelzorgers op het niveau van contact tussen mantelzorger en zorgprofessionals. •
•
•
53
Stimuleer organisaties in zorg en welzijn om mantelzorgbeleid op te stellen. hiervoor zijn diverse handreikingen en tools beschikbaar, o.a. de samenspelscan. En stel zelf ook mantelzorgbeleid op. Betrek mantelzorgers bij het (keukentafel)gesprek. Train professionals in het voeren van de gesprekken met mantelzorgers. Stel voor het houden van de gesprekken als eis dat gevraagd wordt of de mantelzorger mee komt/aanwezig is. faciliteer een apart gesprek voor de mantelzorger aan indien dat nodig is. Steek het gesprek in vanuit de technieken van mediation. Zo voorkom je dat mantelzorgers en ‘gemeente ’tegenover elkaar komen te staan, in plaats van samen naar een oplossing zoeken. Betrek mantelzorgers tijdig bij het nadenken over en opstellen van beleid. Nodig ook een anderen uit dan de ‘usual suspects’. Bedenk van te voren hoe co creatief het beleid opgesteld mag worden. Is het alleen aanhoren wat behoeften en klachten zijn of ga je ook echt samen aan de slag en durf je als gemeente wat meer los te laten?
De sociale basisinfrastructuur is een verzameling van voorzieningen, diensten en informele netwerken die het mogelijk maakt dat mensen op een prettige manier kunnen samenleven en zoveel mogelijk de regie over hun eigen leven kunnen (blijven) voeren. Inwoners hebben voor deze voorzieningen geen verwijzing nodig. Denk bijvoorbeeld aan maatschappelijk werk of de huisarts, maar ook activiteiten in de stad die zich richten op het versterken van buurtkracht, ruimte voor ontmoeting, ondersteuning van vrijwilligers en mantelzorgers en informatie en advies. De gemeente Amersfoort ziet deze sociale basisinfrastructuur als het fundament van het Sociaal Domein.
•
Zorg dat zowel cliënten als mantelzorgers vanuit eigen regie en zelf/samenredzaamheid de zorg vorm kunnen geven. Zelfregie van de mantelzorger kan soms conflicteren met zelfregie van de cliënt. Hoe ga je daar mee om? Faciliteer dit proces bij professionals en vrijwilligers die bij mensen thuis komen, bijvoorbeeld door hen hierin te laten trainen of coachen.
Waarderen van mantelzorgers Amersfoortse mantelzorgers geven aan dat zij het verlenen van mantelzorg vanzelfsprekend vinden. Tegelijkertijd hebben zij behoefte aan erkenning en begrip. Met het afschaffen van het mantelzorgcompliment en het verschaffen van omgerekend minder middelen voor waardering voor gemeenten is een situatie ontstaan waarin de gemeente nooit kan voldoen aan ieders behoeften. Bovendien blijken de wensen ten aanzien van het ontvangen van waardering zeer divers. Voor de gemeente een lastige keuze wat te doen. Vragen die daarbij spelen zijn: • Wie waardeert: de gemeente, de zorgvrager of de sociale omgeving van de mantelzorger? Het mantelzorgcompliment hanteerde als uitgangspunt de zorgvrager die de waardering aanvroeg voor de mantelzorger. Met de decentralisatie van de waardering lijkt er een beweging te zijn ontstaan waarbij gemeenten zich verantwoordelijk voelen om waardering te uiten naar mantelzorgers. De vraag is of dat ook is waar mantelzorgers zich gewaardeerd door voelen. Er kan ook gedacht worden aan een manier van waarderen waarbij de sociale omgeving van de mantelzorger wordt aangespoord om de mantelzorger in aanmerking te laten komen voor een waarderingsgeste (vanuit de gemeente). De gemeente uit de waardering dan namens de personen uit de omgeving van de mantelzorger. • Een financiële waardering of een niet-financiële waardering? Indien voor een niet-financiële waardering wordt gekozen, is de vraag of deze dan zal bestaan uit materiele zaken, of bijvoorbeeld uit algemene voorzieningen, of uit individuele voorzieningen, maatwerk. Zo heeft een gemeente er voor gekozen om als blijk van waardering respijtzorg op maat aan te bieden. Weer een nader kiest er voor om mantelzorgers de mogelijkheid te bieden om ter waarde van € 150,- declaraties in te dienen. Veel werk, maar wel maatwerk. • Veel mantelzorgers een beetje geven, of weinig mantelzorgers veel? Als de gemeente er voor kiest om zoveel mogelijk mantelzorgers te bereiken, is er per mantelzorgers een klein budget beschikbaar. Het waarderen zal dan voor een groot deel een symbolische waarde hebben. De erkenning en waardering zullen dan met name in woord en beeld worden meegegeven. Als weinig mantelzorgers een waardering krijgen die van grotere financiële waarde is, is de vraag aan de orde hoe je zorgt dat de gemeente binnen het vastgestelde budget blijft. Dan zullen er criteria ontwikkeld moeten worden voor de toekenning. Een lichte criterium is dat van mantelzorgers gevraagd wordt aan te tonen dat ze ingeschreven staan bij bijvoorbeeld een steunpunt mantelzorg, of bij de landelijke belangenbehartiger Mezzo. Een ander gebruikt criterium is dat men bekend moet zijn bij het Wmo loket of het sociale wijkteam. Of zal er duidelijk gecommuniceerd moeten worden dat men in aanmerking komt zolang er budget is. Bovendien speelt bij deze keuze de vraag hoe hoog de uitvoeringskosten zullen zijn. • Toekennen vanuit vertrouwen toekennen of vanuit controle? Met name als gekozen wordt voor een waardering van een grotere waarde speelt de vraag in welke mate controle gewenst is. Sommige gemeenten kiezen voor steekproefsgewijze controle achteraf. Hiermee blijven de uitvoeringskosten beperkt. Weer andere gemeenten geven relevante professionals mandaat voor het toekennen van de waardering. Zij kennen immers de omstandigheden. Het sociale wijkteams, de wijkverpleegkundige zouden hiervoor geschikt zijn. •
Waardering als erkenning, onkostenvergoeding, of als middel om mantelzorgers te bereiken?
Voor de vorm waarin de waardering plaatsvind maakt het uit welk doel de gemeente het belangrijkste vindt: erkenning, onkostenvergoeding of het bereiken van mantelzorgers. In het laatste geval zal vaak gekozen worden voor het bereiken van zoveel mogelijk mantelzorgers met een eenvoudige vorm van waardering. We horen wel geluiden uit het veld dat sommige mantelzorgers huiverig zijn om zich te laten registeren als mantelzorger, omdat ze bang zijn dat ze tijdens het keukentafelgesprek of intake aangesproken worden op de zorg die zij kunnen leveren. • Alleen vanuit de gemeente of samen met anderen? In een aantal gemeenten wordt specifiek voor de waardering samengewerkt met het MKB en serviceclubs. Bijvoorbeeld door samen een algemene voorziening (respijthuis) te creëren, of door de materiële waardering af te nemen bij lokale ondernemers en hen te vragen om de waarde te verdubbelen. • Speciaal voor mantelzorgers of algemeen beschikbaar? Mantelzorgers geven aan dat zij zich niet altijd op alle momenten kenbaar willen maken als mantelzorgers. Een speciale mantelzorgpas wordt niet altijd gewaardeerd. Er zijn ook gemeenten die de bestaande gemeentelijke kortingspas gratis of tegen gereduceerd tarief verschaffen aan mantelzorgers. In het land zien we in de manier waarop gemeenten de waardering uiten zeer grote verschillen: van een al bestaande bon van 15 euro tot een keuze uit een webshop ter waarde 100 euro, aangevuld met 100 euro vanuit de lokale middenstand. Of een gemeente waar de middelen voor waardering gewoonweg worden gebruikt voor dagopvang omdat mantelzorgers daar het meest mee geholpen zijn. De oplossing waar waarschijnlijk aan de behoeften van de meeste mantelzorgers tegemoet wordt gekomen is het cafetariamodel: dat kan bijvoorbeeld een webshop zijn waar je als mantelzorger zelf kan kiezen voor geld, iets leuks, extra huishoudelijke hulp etc. VWS heeft opdracht gegeven om in het land voorbeelden te verzamelen bij gemeenten. Deze kunnen ook ter inspiratie dienen. Een andere vorm van waardering die door mantelzorgers regelmatig wordt genoemd is passende respijtzorg. Dat zou betekenen dat de gemeente samen met relevante partijen zou kunnen verkennen welke vormen van respijtzorg nog onvoldoende worden aangeboden. 6.4 Verlichten Goede ondersteuning voor mantelzorgers draagt ertoe bij dat hun draaglast en draagkracht in evenwicht zijn. Deze derde basisfunctie, Verlichten, gaat over de draagkracht van mantelzorgers. Een mantelzorger is, naast mantelzorger, immers ook partner, kind, werknemer, scholier of vrijwilliger. Om overbelasting te voorkomen is het belangrijk dat de balans tussen verschillende taken en rollen behouden blijft. Hoe kan de gemeente de taak van mantelzorgers verlichten en hun draagkracht vergroten, zodat zij de zorg beter en langer volhouden? Waar de oude basisfuncties veel aandacht besteedden aan de overbelaste mantelzorger, komt daar in de Wmo 2015 het belang van preventie en vroegtijdige ondersteuning bij. Vroegtijdige ondersteuning betekent bijvoorbeeld dat huishoudelijke hulp wordt geboden aan de zorgvrager ter verlichting van de mantelzorger, zodat hij of zij de zorg kan combineren met werk. Of dat tijdig informatie en advies over ondersteuningsmogelijkheden wordt gegeven. Vormen van vervangende mantelzorg (respijtzorg) die in een vroegtijdige mix als ondersteuning kunnen worden ingezet zijn: (vrijwillige) thuisopvang, dagopvang, kortdurend verblijf in de vorm van logeren met zorg, en de inzet van informele zorg in de vorm van zorgvrijwilligers en andere mensen uit het netwerk. Informatie • Vanwege veranderde wet- en regelgeving hebben mantelzorgers op dit moment veel behoefte aan informatie daarover. Niet weten zorgt voor onrust. Investeer als gemeente in 2015 en 2016
•
• •
extra in publieksvoorlichting over mogelijkheden voor mantelzorgers en schakel daarvoor relevante lokale partijen in die hierin van betekenis kunnen zijn. Zorg dat voor mantelzorgers duidelijk is dat zij informatie en ondersteuning kunnen verkrijgen vanuit de STIPpen en sociale wijkteams. Zorg dat zij deskundigheidsbevordering t.a.v. mantelzorgondersteuning op poten te zetten en uit voeren. Evalueer de huidige online sociale kaart: biedt deze helder zicht op de actuele ondersteuningsmogelijkheden? Welke technische en inhoudelijke verbeteringen zijn mogelijk? Overweeg basisinformatie over mantelzorgondersteuning in een e learning vorm te geven. De gemeenten Amsterdam en Den Haag hebben e learning voor mantelzorgers gemaakt.
Advies • Verken de meerwaarde van de functie ‘mantelzorgmakelaar’ in Amersfoort. Werk hiervoor samen met zorgverzekeraars die deze functie soms vanuit de aanvullende verzekering vergoeden. • Zorg dat degenen die adviseren het netwerk in kaart brengen om mantelzorgers gericht te kunnen adviseren. Vaak zijn er in het netwerk onverwachte personen die van betekenis kunnen zijn. De ‘Mantelscan’ is een instrument dat hiervoor gebruikt kan worden. Of zet vrijwilligers in om netwerk in kaar te brengen en te versterken. (zie ook educatie) • Verken de mogelijkheden van mentorschap, eventueel voor verschillende groepen. Een mentor voor een cliënt kan de mantelzorgers verlichting brengen. Emotionele steun • Zorg voor laagdrempelige vormen van collectieve emotionele steun, passend bij de groep waarvoor het word georganiseerd. • Investeer in vrijwillige maatjes voor mantelzorgers. Zij staan als het ware naaste de mantelzorger en geven advies en steun. • Investeer in online emotionele ondersteuning, zoals chatten of zelfhulpcursussen, zoals www.gezondzorgen.mirro.nl. Educatie • De tijden waarop cursussen worden gegeven bepalen wie in staat is om te komen. Bijeenkomsten worden soms op werkdagen gegeven waardoor werkenden niet in staat zijn deel te nemen. Het is belangrijk om hier oog voor te hebben. Stem de tijden af op de doelgroep. • Breng de mogelijkheden van e-learning voor mantelzorgers in beeld. Voorbeelden van e-learning voor mantelzorgers zijn: https://www.dementieonline.nl/ (Geriant), https://gezondzorgen.mirro.nl/zelfhulp-module/gezond-zorgen/intro/ (stichting Mirro, samenwerkingsverband GGZ’en en Achmea) en diverse modules over o.a. probleemgedrag en zelfredzaamheid op http://www.free-learning.nl/ (LOCOmotion en Vilans). • Investeer in netwerkcursussen, bijvoorbeeld ‘Een sterk sociaal netwerk’. Vrijwilligers worden getraind om mantelzorgers te ondersteunen in het versterken van hun netwerk. Praktische hulp • Zorg dat mantelzorgers geïnformeerd zijn over en desgewenst gebruik maken van de praktische hulp van de wijkserviceteams. • Faciliteer vrijwillige hulp bij administratie, ook een gewaardeerde vorm van praktische hulp. • Faciliteer (meer) kook- en eetclubs en –activiteiten, met name voor alleenstaanden. Deze kunnen in sommige gevallen de maaltijdservice vervangen. Respijtzorg • Zorg dat het aanbod van respijtzorg gevarieerd is en goed aansluit bij de behoeften. Binnenkort komt een handreiking voor gemeenten uit die hiervoor praktische handvatten biedt. • Zorg voor variatie in dagbesteding, zowel qua openingstijden als (meer eigentijdse) invulling.
• •
Zorg dat Amersfoortse verwijzers voldoende zicht hebben op het aanbod van respijtzorg. Op dit moment biedt de landelijke respijtwijzer onvoldoende geschikte informatie voor mantelzorgers. Verken de mogelijkheden om mantelzorgers met afstand tot de arbeidsmarkt op te leiden tot respijtzorgvrijwilliger. Hiermee combineer je de doelen van mantelzorgondersteuning en participatie. Spijkenisse en Katwijk hebben hiermee ervaring.
Materiële hulp • Zorg dat verwijzers goed geïnformeerd zijn over mogelijkheden voor materiele hulp. In het bijzonder over woningaanpassing is niet duidelijk of mantelzorgers daarover goed geïnformeerd worden. • Geef mantelzorgers een parkeerpas waardoor zij gratis of tegen gereduceerd tarief kunnen parkeren. Financiële tegemoetkoming • Overweeg vrijstelling van sollicitatieplicht voor mantelzorgers in de bijstand die intensief zorgen • Ken PGB toe wanneer zorg of ondersteuning in natura niet voldoende aansluit bij de manier waarop burgers de zorg vorm willen geven. • Waardeer mantelzorgers desgewenst met financiële tegemoetkoming. Mantelzorgondersteuning vanuit wederkerigheid • ‘Ontproblematiseer’ en ‘ont-grijs’ het imago van mantelzorgondersteuning en maak waar mogelijk wederkerigheid het leidend principe in het aanbod. Denk bijvoorbeeld aan het belegen imago van respijtzorgvoorzieningen: hoe kunnen deze dagactiviteiten neergezet worden als vorm van zelfontplooiing en vrijwilligerswerk, zodat de stoffigheid wordt afgeschud? Een ander voorbeeld is het imago van burenhulpdiensten: hoe kunnen deze zo gepresenteerd worden dat mantelzorgers ze niet zien als service voor senioren, maar als vorm van georganiseerd nabuurschap voor iedere inwoner die hulp kan gebruiken én hulp wil bieden? Aanbevelingen t.a.v. bijzondere groepen mantelzorgers • Faciliteer lotgenotencontactgroepen: o Voor mensen met GGZ-achtergrond, in Amersfoort zelf o Voor jonge mantelzorgers o Voor mantelzorgers van niet-westerse komaf o Voor ouders van zorgintensieve kinderen 6.5 Verbinden Gelijkwaardige samenwerking tussen de informele zorg van mantelzorgers en de formele zorg van beroepskrachten is noodzakelijk voor integrale zorg en ondersteuning. Verbinden is daarom het laatste aandachtspunt voor beleid. De gemeente kan hierin op het mesoniveau van organisaties gezamenlijk met samenwerkingspartners een faciliterende en regisserende rol spelen. Op het microniveau is het belangrijk dat beroepskrachten oog hebben voor de ondersteuningsbehoeften van mantelzorgers. Als mantelzorgers en vrijwilligers beter samenwerken met beroepskrachten, ook wel het samenspel tussen formele en informele zorg genoemd, verbetert de zorg en ondersteuning. Bij een goed samenspel zijn de volgende aspecten van belang. •
Samenspel vraagt een actieve houding van cliënten en mantelzorgers. Cliënten, mantelzorgers en bekenden uit het sociale netwerk worden goed geïnformeerd, krijgen heldere adviezen en passende ondersteuning. Ze werken samen met de beroepskrachten. Ook spelen her- en
erkenning van hun bijdrage en expertise, en waardering vanuit de formele zorg en ondersteuning en de gemeente een grote rol. •
Samenspel vraagt een bijdrage van vrijwilligers met bij het vrijwilligerswerk passende deskundigheid. Zorg- en welzijnsorganisaties werven vrijwilligers die bereid en in staat zijn tot het uitvoeren van complexe werkzaamheden. Daarbij dient een goede mix tot stand te worden gebracht van vrijwilligers die hand- en spandiensten willen verrichten en vrijwilligerswerk met een meer intensief en structureel karakter. De vrijwilligers hebben daarbij goede scholing en begeleiding nodig en de organisatie moet continuïteit en kwaliteit kunnen bieden. In Amersfoort zijn er verschillende verbanden waarin burgers met elkaar actief zijn. Dat kan bijvoorbeeld zijn vanuit een migrantenzelforganisatie, of de kerk. Deze partijen hebben nog geen natuurlijke samenwerking met zorg- en welzijnsorganisaties. Het verdient de aanbeveling om een start te maken met het afstemmen en uitwisselen van vrijwilligersinitiatieven / burgerinitiatieven en de formele zorg en ondersteuning. Dat zou bijvoorbeeld aangepakt kunnen worden in het Gezondheidslab033 of vanuit een netwerk van organisaties rond mantelzorgondersteuning.
•
Samenspel vraagt een andere sturing van organisaties. De organisatie heeft een heldere visie op het samenspel, maakt een onderscheid in het samenspel met mantelzorgers, sociaal netwerk en vrijwilligers, en stuurt vanuit het management op een effectieve uitvoering. Tevens leggen organisaties een koppeling met andere veranderingen, zoals de invoering van zelfsturende teams, het bevorderen van zelfredzaamheid en de inzet van hulpmiddelen als beeldschermtechnologie en digitale communicatie.
•
De nadruk op eigen kracht, eigen verantwoordelijk, zelforganisatie en de ontwikkeling van de vergrijzing zullen ertoe leiden dat mensen nog meer dan voorheen naar creatieve oplossingen gaan zoeken om toch de hulp en ondersteuning te krijgen die ze nodig hebben. Creatieve oplossingen zijn te vinden in de hoek van de technologie. Zo zijn er verschillende manieren van zorg op afstand met advies en toezicht via het beeldscherm. Op digitale platforms kunnen mensen een vraag om zorg en ondersteuning plaatsen, en anderen kunnen hun diensten aanbieden. En er zijn digitale portalen waar familie en vrienden een eigen digitale ruimte inrichten om nieuwtjes uit te wisselen en een agenda bij te houden. Ook beroepskrachten nemen hier op verzoek aan deel. Het draagt op een positieve manier bij aan de communicatie tussen de informele en formele zorg. Een goed voorbeeld hiervan is de netwerksite Samzo gebruikt voor communicatie tussen de formele en de informele zorg. Maar er zijn nog meer goede systemen. Zorg dat de informele zorgorganisaties aanhaken bij het Gezondheidslab033 (onderdeel van het Stadslab033).
•
Samenspel vraagt een actieve rol van beroepskrachten. Daarvoor is het nodig dat beroepskrachten over de juiste competenties beschikken, (bij)geschoold worden, goed geïnformeerd zijn over waar ze naar kunnen doorverwijzen, tijd krijgen om op de goede momenten contact te leggen/informatie te delen, en goed aangestuurd worden door managers die zelf ook het goede voorbeeld geven in hun contact met mantelzorgers, sociaal netwerk en vrijwilligers. In een netwerk van organisaties rond mantelzorgondersteuning kan samen met organisaties kijken welke deskundigheidsbevordering nodig is. Daarnaast kan het Netwerk professionals trainen om aan de hand van de mantelscan of de POM methodiek op een gestructureerde wijze het netwerk in kaart te brengen en te versterken.
•
Samenspel vraagt dat er in zorgketens en sociale wijkteams (en/of combinaties daarvan) specifiek aandacht is voor cliënten met complexe ondersteunings- en zorgvragen en de (mogelijke) bijdrage van mantelzorgers, sociaal netwerk en vrijwilligers. De partijen zorgen gezamenlijk per situatie voor passende arrangementen in samenspraak met cliënten en hun omgeving. De zorgketens en
sociale wijkteams betrekken hierbij de specialistische kennis van mantelzorgconsulenten en coördinatoren vrijwilligerswerk. Zorgaanbieders die verbindingen leggen met de wijk haken daarbij ook aan op de drijfveren van mensen die bereid zijn om informele zorg en ondersteuning te verlenen. Formuleer voor de verschillende zorgketens de uitdagingen om mantelzorgers te bereiken, met hen samen te werken en hen te ondersteunen. •
Samenspel vraagt dat gemeenten, zorgverzekeraars en zorg- en welzijnsorganisaties op lokaal en/of bovenlokaal niveau randvoorwaarden realiseren in de vorm van scholing, training en experimenten om het samenspel tussen informele en formele zorg in de veranderende context vorm te geven. Gemeenten en zorgverzekeraars stimuleren en faciliteren via de zorginkoop dat zorg- en welzijnaanbieders in hun beleid aandacht besteden aan de samenwerking tussen mantelzorgers, sociaal netwerk en vrijwilligers, en daar waar nodig de randvoorwaarden voor creëren in hun organisatie.
•
Samenspel vraagt een koppeling tussen organisaties. Organisaties zorgen dat ze elkaars diensten goed kennen (sociale kaart), kwaliteit bieden, elkaar aanvullen en niet aanvallen, en elkaar vertrouwen doordat ze zien dat samenwerking toegevoegde waarde oplevert voor burgers en cliënten. Om mantelzorgondersteuning op integrale wijze vorm te geven in gemeenten en regio’s, ontwikkelen steeds meer stedelijke en regionale steunpunten mantelzorg zich tot experts op het gebied van mantelzorgondersteuning. Zij bieden niet langer alleen directe ondersteuning aan individuele mantelzorgers, maar geven hun kennis en expertise over mantelzorg door aan beroepskrachten. Professionals in zorg en welzijn zullen immers steeds vaker samenwerken met mantelzorgers en andere leden van het netwerk van hun cliënten. Zij komen in zorgsituaties bij mensen thuis en geven samen met mantelzorgers en het bredere sociale netwerk de zorg vorm. Ook kunnen zij nagaan hoe het met de mantelzorger gaat, wat nodig is om eventuele overbelasting te voorkomen. Daardoor vervullen medewerkers van de voormalige steunpunten meer een rol als expert in plaats van als consulent: zij trainen en adviseren vaker anderen in de ondersteuning van mantelzorgers, en geven minder directe ondersteuning aan mantelzorgers zelf. Ook hebben ze een taak in het agenderen van problemen rondom mantelzorg of de samenwerking met mantelzorgers, en brengen ze het netwerk bij elkaar rondom de samenwerking met mantelzorgers.
Voor de gemeente Amersfoort kan een goed functionerend steunpunt met taken van een expertisecentrum een waardevolle partner zijn bij het regisseren van mantelzorgondersteuning. Tijdens het werkatelier gaven de organisaties aan dat zij de jaarlijkse bijeenkomsten als zeer waardevol ervaren. Het verdient de aanbeveling om het netwerk te intensiveren en verder uit te bouwen. Dat kan door: • samen met de gemeente en de sociale wijkteams vanuit een kernteam mantelzorg een vinger aan de pols te houden voor de ondersteuning van mantelzorgers; • bijeenkomsten te organiseren voor de leden; • deskundigheidsbevordering te organiseren; • op thema’s of doelgroepen samen met de leden veranderingen in gang te zetten. Bijvoorbeeld een projectgroep rond allochtone mantelzorgers, waarbij relevante deelnemers met elkaar afstemmen om deze groep mantelzorgers beter te bereiken en te ondersteunen. Gezien de toenemende omvang van de betekenis van mantelzorgers kan het ondersteunen van mantelzorgers niet meer de verantwoordelijkheid van een Steunpunt alleen zijn. Het is wenselijk dat er in Amersfoort een lokaal expertisecentrum mantelzorg/netwerk ontstaat.
Samenwerking binnen de eigen gemeentelijke organisatie Keukentafelgesprek met mantelzorgers Onderzoek wijst uit dat mantelzorgers lang niet altijd betrokken zijn bij het keukentafelgesprek. Terwijl zij vaak wel een belangrijke partner in zorg ondersteuning zijn. De gemeente kan uitvoerders van het keukentafelgesprek vragen oog te hebben voor mantelzorgers. Inkoop van zorg en ondersteuning bevat mogelijkheden om te sturen op kwaliteit. De gemeente kan in gang zetten dat bij inkoop van zorg en welzijn aandacht is voor de mantelzorger. Bijvoorbeeld door deze te betrekken bij de intake, door tevredenheidsonderzoek, door mantelzorgbeleid. Integraal beleid Het verdient de aanbeveling om bij het ontwerpen van beleid op het terrein van het sociale domein ook de aansluiting te zoeken bij de Jeugdwet en de Participatiewet. Maar ook collega’s van wonen verhouden zich tot zorgvraagstukken Ga na in hoeverre oog is voor integrale mantelzorgondersteuning in de Jeugdwet en de Participatiewet en de afdeling wonen. Het verdient de voorkeur om op korte termijn hiervoor acties te ondernemen voor de plannen van 2016. De ervaring leert dat het elkaar fysiek treffen en onderling uitwisselen zich hiervoor uitermate goed leent. Daarmee wordt een eerste stap gezet in het samenwerkingsproces.
En nu verder? We zien dat er zowel bij organisaties als bij de gemeenten een cultuurverandering nodig is om de nieuwe manier van denken en doen bij alle organisaties en hun medewerkers ‘in hoofd, hart en handen’ te krijgen. Dat vraagt om een veranderslag waarbij inhoud en aanpak met elkaar in overeenstemming zijn. Waarin met the whole system (organisaties en gemeenten, vrijwilligers en mantelzorgers) gewerkt wordt aan het bereiken van gezamenlijk opgestelde doelen en resultaten. Bij een dergelijke aanpak is het uitgangspunt dat de inzet van de wisdom of the crowd zorgt voor oplossingen die daadwerkelijk aansluiten bij de gewenste ondersteuning van mantelzorgers. Door met alle betrokken partijen te werken aan een gewenste verandering draagt ieder op zijn of haar wijze een steentje bij. Tijdens het verandertraject wordt de toekomstige werkwijze al in de praktijk gebracht (‘practice what you preach’). Op 20 april heeft het Netwerk Mantelzorg al een eerste aanzet gedaan door deze manier van werken in de praktijk te brengen. Samen met mantelzorgers, vrijwilligers, kerken, zorg- en welzijnsprofessionals en de gemeente is de match tussen het aanbod en de behoeften van mantelzorgers geanalyseerd. Nieuwe samenwerkingsrelaties zijn ontstaan en mantelzorgondersteuning staat op de agenda!
7. Advies ten behoeve van bijzondere groepen mantelzorgers Jonge mantelzorgers • Faciliteer lotgenotencontactgroepen voor jonge mantelzorgers. • Faciliteer het (bestaande) aanbod voor jonge mantelzorgers bij de organisaties in de GGZ (lotgenotencontact en training). • Zet in op bewustwording bij jonge mantelzorgers en toeleiding tot passend aanbod (indien nodig). • Het bereiken van jonge mantelzorgers is een aandachtspunt: meer ‘eropaf’, samenwerken in signaleren, zichtbaar zijn in de wijk, jongeren online opzoeken. • Sluit in de communicatie aan bij de taal die zij spreken en de plaatsen waar zij komen. De gemeente Amsterdam verzorgt bijvoorbeeld elk jaar succesvol ‘De week van de jonge mantelzorger’, verzorgd door een jongerencommunicatiebureau i.s.m. het steunpunt mantelzorg. • Gemeenten kunnen zorgen dat de medewerkers die het keukentafelgesprek voeren, Wmoloketmedewerkers en mensen van het sociale wijkteam en/of jeugdteam getraind en geschoold zijn in het herkennen en ondersteunen van jonge mantelzorgers. Vaak doet de volwassen mantelzorger de aanvraag voor ondersteuning vanuit de Wmo. Vraag dan ook naar de belasting van kinderen in het gezin. Als gemeente kan je ook vaststellen dat kinderen onder een bepaalde leeftijd, bijvoorbeeld 18 of 20, niet of beperkt worden meegeteld voor de indicatie van huishoudelijke hulp. Wanneer een jonge mantelzorger ondersteuning nodig heeft, is het lokale steunpunt mantelzorg een goede plek waar zij terecht kunnen. Deze organisatie heeft veel expertise en ervaring op gebied van (jonge) mantelzorgers. Het is belangrijk in een gemeente bestaande expertise te gebruiken en in te zetten zodat meer professionals oog hebben voor de ondersteuning van jonge mantelzorgers. • De gemeenten kan de samenwerking met jeugdgezondheidszorg, scholen, zorg- en welzijnsinstellingen, organisaties voor mantelzorgondersteuning en het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Zij kunnen bovendien deze organisaties aanspreken op hun signalerende functie, zelfstandig of als onderdeel van een zorg- en onderwijsoverleg/-structuur (vgl. Zorgadviesteams rondom po-, vo- en mbo-scholen). Ook kunnen gemeenten bevorderen dat deze organisaties actief en structureel beleid ontwikkelen op jonge mantelzorgers en mogelijkheden voor ondersteuning op hun website vermelden (zoals Mezzo Advieskaart Jonge Mantelzorgers). Stimuleer de jeugdgezondheidszorg, scholen, zorg- en welzijnsinstellingen, organisaties voor mantelzorgondersteuning en vrijwillige zorg en het Centrum voor Jeugd en Gezin om beleid en aanbod te ontwikkelen gericht op jonge mantelzorgers. • Heb oog voor risicogroepen binnen de doelgroep, zoals jongeren die zorgen voor een ouder met een psychiatrische aandoening. • Extra inzet is nodig om ook op scholen aandacht te vragen voor jonge mantelzorgers. Het mooiste is als de gemeente samen met deze organisaties de handen in één slaat, waardoor jonge mantelzorgers systeem breed worden gesignaleerd en ondersteund. Een voorbeeld hiervan is de gemeente Leiden waar gemeenten samen met het lokale steunpunt mantelzorg, CJG, jongerenwerk, GGD en GGZ een mantelzorgakkoord hebben gesloten en een werkgroep mantelzorg zijn gestart. Aandacht voor de subgroep jongvolwassen mantelzorgers • Mantelzorgers tussen de 18 en 34 jaar hebben te maken met belangrijke keuzes en veranderingen. Het geven van mantelzorg op jonge leeftijd kan voor veel belemmeringen zorgen bij: het verlaten van het ouderlijk huis, gaan werken, een eigen inkomen verdienen en het aangaan van een relatie en het krijgen van kinderen.
Jongvolwassen mantelzorgers ervaren stress en soms depressie, beperkt sociale, educatieve en carrièremogelijkheden en soms een verstoorde psychosociale ontwikkeling. Positieve ervaringen zijn dat men zich eerder volwassen voelt, leren om verantwoordelijkheid te nemen, het ontwikkelen van levensvaardigheden, veerkrachtiger zijn en een liefdevolle relatie met hun ouders hebben. Er is in Nederland, maar in andere landen weinig tot geen aandacht of ondersteuning voor deze groep. (Nanninga, 2015) Oudere mantelzorgers • Informeer ouderen over de zorg en ondersteuning die het langer thuis wonen op een prettige manier mogelijk maakt. Het kan zinvol zijn om daarbij een onderscheid te maken tussen ‘gewone’ ouderen, vanaf 65 jaar en ‘oude’ ouderen, vanaf 75 jaar. Deze laatste groep/generatie is het meest kwetsbaar, herkent zichzelf vaak niet als mantelzorger en is niet zo geneigd voor zichzelf op te komen. De eerste groep ouderen is over het algemeen nog vitaal en moet(preventief) worden voorbereid op langer thuis wonen, hier is meer sprake van ‘verwachtingenmanagement’. • Wees sensitief voor traditionele zorgopvattingen, met name als het gaat om mantelzorgers met een cultureel-religieuze achtergrond (reformatorisch, islamitisch). • Oudere mantelzorgers zijn niet allemaal even digivaardig: in een tijd waarin veel informatie alleen online te vinden is, is dat een handicap. Het ondersteuningsaanbod zou dan ook op andere manieren dan online vindbaar moeten zijn voor deze groep, bijvoorbeeld via betrokken professionals en mensen die anderszins ‘erfbetreder’ zijn. • Werk outreachend. Organiseer bijvoorbeeld vrijwillig huisbezoek voor 75+’ers: iedere 75+’er wordt een keer bezocht door een vrijwilliger, die informeert naar ondersteuningswensen van zowel de 75+’er zelf als diens mantelzorgers (woonachtig binnen of buiten Amersfoort). • Vraag in overleggen met zorgverzekeraars om bij huisartsen, praktijkondersteuners en wijkverpleegkundigen aandacht te vragen voor het signaleren van overbelasting bij ouderen mantelzorgers. Zij komen veel bij hen thuis. • Faciliteer doorontwikkeling van het aanbod aan dagactiviteiten. Dagopvang voor ouderen krijgt vaker een eigentijdse invulling, waarbij de zorgvrager een productieve rol blijft vervullen. Denk aan aangepast vrijwilligerswerk op een zorgboerderij of binnen het verenigingsleven. Als dagactiviteiten op deze wijze ingericht en gepresenteerd worden, is er minder of geen sprake van een stigma ‘dagbesteding’. Dit maakt het voor zowel zorgvragers als hun mantelzorgers laagdrempeliger om deel te nemen c.q. de zorg even uit handen te geven. Deze aanbeveling is overigens ook van toepassing op het aanbod voor mensen met dementie en hun mantelzorgers. • Faciliteer toepassingen van domotica teneinde de zorg voor mantelzorgers te verlichten en informeer over slimme en gemakkelijke woningverbeteringen, teneinde langer thuis te kunnen blijven wonen. Werkende mantelzorgers • Agendeer als gemeente mantelzorg en arbeid bij het lokale bedrijfsleven, in het bijzonder enkele grote werkgevers; reik bijvoorbeeld een bonus uit aan mantelzorgvriendelijke werkgevers. • Maak gebruik van de tips en tools van de site www.mantelzorgenwerk.nl en van de ervaringen die de gemeente enkele jaren gelden heeft opgedaan. • Daag de aan het Netwerk Mantelzorg verbonden organisaties uit om mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid in te voeren. • Organiseer de cursus ‘Mantelzorger? Zorg voor jezelf! specifiek voor werkende mantelzorger. • Zorg- en welzijnsprofessionals kunnen in hun contacten met cliënt en mantelzorger de werkmantelzorg combinatie bespreekbaar maken. • Probeer werkende mantelzorgers online te bereiken, zodat zij zich op zelf te bepalen momenten kunnen verdiepen in de materie. • Hou een mantelzorg-inloopspreekuur voor de eigen medewerkers. • Gemeente kan knelpunten signaleren en doorgeven aan het ministerie.
•
Besteed extra aandacht nodig voor het stapeleffect voor werkende mantelzorgers wiens naast gebruik maakt van respijtzorg tijdens werktijd. Vanwege verhoging van de eigen bijdragen, wegvallen van korting van het CAK en weinig mogelijkheden om meer te gaan werkenkomen zij voor veel uitgaven te staan. Dit vraagt (financieel) maatwerk, met name als de gemeente arbeidsparticipatie van mantelzorgers belangrijk vindt.
Mantelzorgers van niet-westerse komaf • Zorg dat zelforganisaties te vinden zijn in de sociale kaart. • De publicatie “kleurecht maatwerk’ van het Expertisecentrum Mantelzorg biedt voor ondersteuningsorganisaties handvatten om cultuursensitief te opereren. • Investeer in voorlichting aan sleutelfiguren en zelforganisaties. • Faciliteer lotgenotenbijeenkomsten en voorlichtingsbijeenkomsten in eigen taal en cultuur. • Agendeer de groep allochtone mantelzorgers in het Netwerk Mantelzorg: hoe kan beter met hen worden gecommuniceerd, welk algemeen aanbod is er en wordt daarbij cultuursensitief gewerkt, welk specifiek aanbod is er voor deze groep en waar ligt een ontwikkelopgave? Is het mogelijk en wenselijk om met allochtone mantelzorgconsulenten of – ambassadeurs te werken, in samenwerking met migrantenzelforganisaties? • Motiveer allochtone mantelzorgers tot vrijwilligerswerk, zodat zij kennis en ervaring kunnen delen met anderen. • Werk cultuursensitief bij netwerkondersteuning: benadruk de sterke kanten van het netwerk en breng de mogelijkheden vanuit de gemeenschap in kaart. • Bouw de ondersteuning in de eigen taal uit voor de eerste generatie. • Regisseer de verbinding van zelforganisaties van allochtonen met sociale wijkteams, de wijkverpleegkundige enorganisaties voor mantelzorgondersteuning en vrijwillige zorg, zodat zij kennis met elkaar delen. Mantelzorgers van mensen met dementie • Vergroot kennis en vaardigheden van mantelzorgers bij het omgaan met hun naaste met dementie. • Informeer mantelzorgers actief over het zorg- en ondersteuningsaanbod. • Faciliteer laagdrempelig lotgenotencontact in de wijk. • Organiseer respijtzorgaanbod voor mensen met dementie en hun mantelzorgers. Met name voor dementerenden die bijna permanent toezicht nodig hebben. Op dat moment is respijtzorg onmisbaar. De respijtzorg zal door geschikte en geschoolde professionals of vrijwilligers thuis gegeven moeten worden. • Organiseer praktische (buren)hulpdiensten in de eigen wijk of het eigen dorp. • Faciliteer doorontwikkeling van het aanbod aan dagactiviteiten. Dagopvang voor mensen met dementie, ook een vorm van respijtzorg, krijgt vaker een eigentijdse invulling, waarbij de persoon met dementie een productieve rol blijft vervullen. Denk aan aangepast vrijwilligerswerk op een zorgboerderij of binnen het verenigingsleven. Als dagactiviteiten op deze wijze ingericht en gepresenteerd worden, is er minder of geen sprake van een stigma ‘dagbesteding’. Dit maakt het voor zowel mensen met dementie als hun mantelzorgers laagdrempeliger om deel te nemen c.q. de zorg even uit handen te geven. Mantelzorgers van mensen met psychische aandoeningen en/of verslaving • Vergroot kennis en vaardigheden van mantelzorgers over psychische aandoeningen. Werk hiervoor samen met de familieverenigingen. Biedt eventueel de training ‘de mat’, aan voor mantelzorgers van mensen met psychiatrische aandoeningen. • Verlicht regeltaken, bijvoorbeeld door inzet van vrijwillige hulp bij de thuisadministratie of een mantelzorgmakelaar (maatschappelijk werker gespecialiseerd in Wlz, Wmo, Zvw etc.).
•
• • • • •
Ga het gesprek aan met zorgverzekeraars en GGZ instellingen om familiebeleid in de instellingen te stimuleren, alsmede het daadwerkelijk informeren van en samenwerken met mantelzorgers tijdens de behandeling. Organiseer respijtzorgaanbod voor mensen met psychische aandoeningen en hun mantelzorgers. Maatjescontacten zijn een bekend voorbeeld daarvan. Faciliteer lotgenotencontact in Amersfoort, Utrecht is voor de meeste mensen te ver weg. Train sociale wijkteams in het begeleiden van mensen met psychiatrische problematiek. Train professionals en vrijwilligers om het netwerk van deze groep cliënten en mantelzorgers in kaart te brengen en te versterken. Verken de mogelijkheden van mentorschap. Het project bijvoorbeeld JIM (‘Jouw Ingezette Mentor’) helpt jongeren in de GGz. JIM staat voor Jouw Informele Mentor en is een vrijwillige coach uit het netwerk van een jongere, bijvoorbeeld een oom, tante, vriend, sporttrainer of iemand van school. Deze mentor kan helpen om jongeren waarbij een uithuisplaatsing dreigt, toch thuis of zelfstandig te kunnen laten wonen. Of om jongeren na een periode van gesloten of klinische opname te ondersteunen bij hun terugkeer in de maatschappij.
Mantelzorgers van mensen met een verstandelijke beperking • Faciliteer lotgenotencontact. Een zorginstelling kan bijvoorbeeld lotgenotencontact organiseren tijdens familieavonden of praatgroepen, maar het kan ook uitgaan van organisaties die mantelzorgers ondersteunen. • Bied respijtzorgmogelijkheden, specifiek voor deze groep. Voor een aantal specifieke aandoeningen zal dat bovengemeentelijk aangepakt moeten worden, vanwege de kleine aantallen per gemeente en de specialistische hulp die nodig is. • Bied netwerkondersteuning, zoals een hotelfunctie bij begeleid wonen. Mantelzorgers van zorgintensieve kinderen • Zorg dat ook vanuit het steunpunt mantelzorg aanbod voor deze groep mantelzorgers wordt georganiseerd. • Zorg dat meerdere organisaties / professionals bij zorgintensieve gezinnen de overbelasting van mantelzorgers in kaart brengen en het netwerk in kaart brengen en versterken. Gebruik indien wenselijk de POM. Train professionals in beide manieren van werken. Denk daarbij aan het sociale wijkteam, ziekenhuizen. • Maar goede afspraken tussen de verschillende professionals die bij deze zorgintensieve kinderen thuis komen. voorkom dat zij meerdere keren in de intake het netwerk in kaart moeten brengen. • De methode Familiezorg (Exfam, Tilburg) is speciaal ontwikkeld voor zorgintensieve gezinnen waar meerdere disciplines werkzaam zijn. Het is de moeite waard om te verkennen of het sociale wijkteam hierin getraind kan worden. Mantelzorgers van mensen met NAH • Informeer mantelzorgers over de aandoening en gevolgen ervan. • Faciliteer en cursus voor mantelzorgers over omgaan met hersenletsel. • Voor mantelzorgers van mensen met NAH lijkt in Amersfoort geen lotgenotencontact te bestaan. Investeer hierin. • Investeer in het samenspel tussen professionele zorg, cliënt en mantelzorger(s). Wees in de fase van transfer van revalidatie naar huis scherp op een goede overgang. Zorg dat professionals hier goede afspraken over maken met elkaar. organiseer evt. casusbesprekingen om te monitoren over de overgang soepel verloopt. • Bied respijtzorgmogelijkheden aan, zoal dagbesteding, maar ook logeermogelijkheden.
Mantelzorgers van mensen in de laatste levensfase • Zorg dat mantelzorgers die hun stervende naaste thuis tot het einde willen verzorgen de mogelijkheid hebben om even bij te tanken en hiervan makkelijk op de hoogte raken. Dat kan door een slaapwacht, oppas/zorg aan huis of een kort verblijf van de zieke in het hospice.
8. Literatuurlijst Acht, M. van en B. van de Burgwal (2013) Bevolkingsprognose van Amersfoort 2013-2030. Amersfoort: gemeente Amersfoort. Adriaansen J.J., van Leeuwen C.M., Visser-Meily J.M., van den Bos G.A., Post M.W. (2011) Course of social support and relationships between social support and life satisfaction in spouses of patients with stroke in the chronic phase. Patient Education and Counseling 2011 Nov;85(2): pp. 48-52 Boer, A. de., M. Broese van Groenou, J. Timmermans (2009) Mantelzorg. Een overzicht van de steun van en aan mantelzorgers. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Boer de A., M. Broese van Groenou, S. Keuzenkamp (2010). Belasting van werkende mantelzorgers. In: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen (TSG), jg 88, nr 6, pp. 313-319. Boer, A. de en S. Keuzenkamp (2009) Vrouwen, mannen en mantelzorg. Beelden en feiten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Boer, A. de, D. Oudijk D., L. Tielen (2012) Kinderen en jongeren met een langdurig ziek gezinslid in Nederland. Aantallen en enkele kenmerken. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen jaargang 90 (3), pp. 167-170. Bransen, E. (2011) Mantelzorgers van mensen met een psychische aandoening. Factsheet. Utrecht: Trimbos Instituut. CIZ (1 juli 2014) Basisrapportage Awbz gemeente Amersfoort. Gedownload van ciz.databank.nl. Dirkse Anders Zorgen (2011) Doorpakken. Rapportage Quickscan dementiebeleid Gemeente Amersfoort. Hilversum/Amersfoort: gemeente Amersfoort. Gemeente Amersfoort (2008) Amersfoort ondersteunt. Beleidskader Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2008-2011. Amersfoort: gemeente Amersfoort. Gemeente Amersfoort (2014) Meerjarig beleidskader sociaal domein Amersfoort 2015-2018. Amersfoort: gemeente Amersfoort. GGD Midden-Nederland (2012) Volwassenenonderzoek Amersfoort. Zeist: GGD Midden-Nederland GGD Midden-Nederland (2012) Seniorenonderzoek Amersfoort. Zeist: GGD Midden-Nederland GGD Midden-Nederland (geraadpleegd voorjaar 2015): http://ggdru.buurtmonitor.nl/ en www.amersfoortincijfers.nl Josten, E. en A. de Boer (2015) Concurrentie tussen mantelzorg en betaald werk. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Klerk, de M., A. de Boer, S. Kooiker, I. Plaisier en P. Schyns (2014) Hulp geboden. Een verkenning van de mogelijkheden en grenzen van (meer) informele hulp. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau
Kloosterman, R. (2015) Familie is de belangrijkste bron voor hulp en steun. Den Haag/Heerlen: CBS. Meester, E. de, Keuzenkamp, S. (2011) Verlof vragen. De behoefte aan en het gebruik van verlofregelingen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Middelaar, A. van (2010) Het verbeteren van de ondersteuning voor mantelzorgers van oudere migranten. Utrecht: Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (NOOM). Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (20 juli 2013) Kamerbrief over mantelzorg en langdurige zorg. Den Haag: ministerie van VWS. Movisie (2014) Mantelzorgondersteuning is de basis. Aandachtspunten voor lokaal beleid. Vinden Versterken Verlichten Verbinden. Den Haag: VWS/VNG TransitieBureau Wmo. Neville, C., E. Beattie, E. Fielding en M. MacAndrew (2015) Literature review: use of respite by carers of people with dementia. In: Health and Social Care in the Community 23(1), pp. 51-63 Okma, K. L. Naafs, M. Vergeer, J. Berns (2014) QuickScan naar de ondersteuningsbehoefte van zorgintensieve gezinnen. Visiedocument. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Oudijk, D., A. de Boer, I. Woittiez, J. Timmermans en M. de Klerk (2010). Mantelzorg uit de doeken, een actueel beeld van het aantal mantelzorgers. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Plaisier, I., Broese van Groenou, M.I. and Keuzenkamp, S. (2015) Combining work and informal care: the importance of caring organisations. Human Resource Management Journal 25: 2, pp. 267–280. Sadiraj, K., J. Timmermans, M. Ras, A. de Boer (2009) De toekomst van de mantelzorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Schellingerhout, R. (2008) Mantelzorg. In: Van den Broek, A. en S. Keuzenkamp (2008) Het dagelijks leven van allochtone stedelingen, pp. 60-77. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Suanet, B., T.G. van Tilburg, M.I. Broese van Groenou (2013) Nonkin in Older Adults’ Personal Networks: More Important Among Later Cohorts? In: The Journals of Gerontology. Series B, 68(4): pp. 633-643. Tierolf, B. en D. Oudenampsen (2013) Kinderen met een handicap in Tel. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut TransitieBureau Wmo (2014) Informatiekaart mantelzorgwaardering. Den Haag: VWS/VNG Visser, G. (2006) Mantelzorg in de palliatief terminale fase: aanbevelingen voor ondersteuning van mantelzorgers. Den Haag: Lemma. Visser-Meily A., Post M., Meijer A.M., van de Port I., Maas C., Lindeman E. (2005) When a parent has a stroke: clinical course and prediction of mood, behavior problems, and health status of their young children. In: Stroke. 2005 Nov;36(11): pp. 2436-2440 Wieringen, J. van (2014) Wie zorgt voor oudere migranten? De rol van mantelzorgers, sleutel figuren, professionals, gemeenten en ouderen zelf. Utrecht / Amsterdam: Pharos - UMCU/NUZO – AMC.
Wittenberg, Y., M.H. Kwekkeboom en A.H. de Boer (2012) Bijzondere mantelzorg. Ervaringen van mantelzorgers van mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek. Den Haag / Amsterdam: Sociaal en Cultureel Planbureau / Hogeschool van Amsterdam. Zwaanswijk, M., Beek, A.P.A. van, Peeters, J., Meerveld, J., Francke, A.L. Problemen en wensen van mantelzorgers van mensen met dementie: een vergelijking tussen de beginfase en latere fasen van het ziekteproces. In: Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie: 2010, 41(4), pp. 162-171.
9. Bijlagen
9.1 Survey
Vragenlijst voor het inventariseren van diensten voor mantelzorgers in Amersfoort
MOVISIE 29-04-2015
Survey Statistieken Survey details Survey naam Reply adres Naam afzender Bedrijfsnaam Talen Filter startdatum Filter einddatum Aantal vragen Totaal uitgezonden Aantal deelnemers Aantal niet-deelnemers Aantal geen reactie Reactiepercentage Totaal via universele link
Vragenlijst voor het inventariseren van diensten voor mantelzorgers in Amersfoort Briels Bard (
[email protected]) Fleur Imming Wethouder Zorg, Wonen en Wijken Nederlands 23-03-2015 29-04-2015 17 0 0 (100% van totaal) (0% na eerste verzoek, 0% na herinnering) 0 (100% van totaal) 0 (0% van totaal) 100% 39
Vraag 2: Naam organisatie: Anonymous Beweging 3.0 Anonymous Beweging 3.0 Anonymous Beweging 3.0 Anonymous beweging 3.0 Anonymous buurtzorg Nederland (Leusderkwartier) Anonymous Buurtzorg team Schothorst Anonymous Coöperatieve Vereniging Dementelcoach Anonymous Dementelcoach Anonymous dementied Anonymous dementied Anonymous DementieD Anonymous Diaconie Protestantse Gemeente Amersfoort Anonymous GC Vondelplein Amersfoort Anonymous Gemeente Amersfoort, SWT Anonymous GGZ Centraal Anonymous Hap vogelplein Anonymous Huisartsen Amersfoort Zuid Anonymous huisartsenpraktijk Anonymous Huisartsenpraktijk Berkenlaan Anonymous Huisartsenpraktijk Kattenbroek Anonymous Huisartsenpraktijk Sagenhoek Anonymous Huisartspraktijk Kruiskamp Anonymous InteraktContour Anonymous Kwintes Anonymous MEE, Basisinfrastructuur sociaal domein Anonymous Ravelijn Anonymous RIAGG Amersfoort Anonymous Stichting Ravelijn/Steunpunt Mantelzorg Anonymous TSN Thuiszorg Anonymous WELZIN Anonymous Welzin Anonymous wijkteam Amersfoort Anonymous wijkteam berg,leusder,vermeerkwartier en bosgebied Anonymous Wijkteam Schothorst/Zielhorst Anonymous wijkteam Schothorst/Zielhorst Anonymous wijkteam Soesterkwartier Anonymous Ypsilon (Landelijke Vereniging van familieleden van mensen met verhoogde kwetbaarheid voor psychose)
Vraag 3: Welke functie heeft u in de organisatie? Anonymous ambulante hulpverlener Anonymous bestuurder Anonymous casemanager dementie Anonymous Casemanager Dementie Anonymous consulent Anonymous contactpersoon voor Amersfoort e.o. Anonymous coördinator casemanagers Anonymous Coördinator Groepsmaatschappelijk werk Anonymous coördinator Netwerk Mantelzorg/consulent informele zorg Anonymous coördinator steunpunt ggz Veenendaal Anonymous Diaconaal opbouwwerker Anonymous Familievertrouwenspersoon Anonymous maatschappelijk werker/wijkteam medewerker Anonymous medewerker SWT Anonymous neurologieverpleegkundige Anonymous POH-GGZ Anonymous POH-GGZ Anonymous poh-ggz Anonymous Praktijkondersteuner Anonymous Praktijkondersteuner Somatiek Anonymous Praktijkverpleegkundige Anonymous Programma Coördinator Amersfoort Anonymous projectleider preventie projecten kinderen Anonymous Senior ambulant begeleider Anonymous spv/poh-ggz Anonymous SPV;Preventie familieleden/mantelzorg Anonymous Teamleider Anonymous Transitiemanager , secretaris Cooperatieve. Ver, Dementelcoach Anonymous vanuit MEE als wijkteamlid uitgeleend Anonymous verpleegkundige Anonymous verpleegkundige in de wijk Anonymous verpleegkundige zorgtechnologie Anonymous Voorzitter Anonymous Vrijwilligster Anonymous wijkverpleegkundige Anonymous Zorgcoördinator
Vraag 4: Wat voor soort organisatie bent u:
Anders Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
Basisinfrastructuur sociaal domein, MEE brede vrijwilligersorganisatie . Casemanagers coöperatieve vereniging Dagcentra Beweging 3.0 ketenzorg dementie , project van Achmea, financiering loopt tot 0101-2015 HELAAS sociaalmaatschappelijke afdeling van de kerk SWT Telefonische ondersteuning voor mantelzorgers van mensen met dementie. De telefonische coaches werken allemaal binnen gespecialiseerde instellingen of op gespecialiseerde afdelingen voor mensen met dementie. Intramurale zorg professioneels die hun
Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
kennis en ervaring over de muren van de instellingen transporteren naar mensen die thuis zorgen voor iemand met dementie vereniging voor belangenbehartiging en lotgenotencontact vrijwilligerscentrale We zijn geen instelling, wijkteam valt direct onder gemeente wijkteam wijkteam wijkteam
Levert uw organisatie één van de volgende diensten?
Vraag 5: Wij geven informatie over:
Anders Anonymous Anonymous Anonymous
Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
Alle vragen waar burgers mee zitten kunnen op ons af komen alles wat met rondom dementie te maken heeft anticiperende support op behoefte van de mantelzorger en veel van bovenstaande punten komen aan de orde echter allemaal op het gebied van dementie doorverwijzen naar WMO en/of andere organisaties die de benodigde informatie kunnen geven. Groep voor Mantelzorgers ism Steunpunt Mantelzorg van Ravelijn indien nodig geven wij over alles wat er speelt informatie of we verwijzen door informatie de bovengenoemde punten.
Anonymous Anonymous
Mbt dementie vrijwillige ondersteuning thuis; vrijwilligers die gezin of individueel ondersteunen met LVB of psychische problemen preventiegropeen Piep zei de muis en Billy Boem Coach&Cootje ondersteuning voor een kind van gr 8 in de overgang naar Voortgezet onderwijs
Vraag 6: Wij bieden advies in de vorm van:
Anders Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
consulent, tevens onafhanke;lijk clientondersteuning deze activiteiten doet de Familievertrouwenspersoon doorverwijzen eenamalig gesprek of een serie van 10 telefonische gesprekken van 45 minuten met als doel stressreductie waradoor de mantelzorger in staat is de zorg voor een familielid of naasten met dementie langer vol te houden preventie steun in kindergroep steun door een vrijwillige coach voor een kind in te zetten systeembenadering Telefonisch gesprek 3/4 uur : wat is er aan de hand en hoe kan ik als mantelzorger verder ? uitleg en vervolgens doorverwijzen
Vraag 7: Wij bieden emotionele steun in de vorm van:
Anders Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
10 telefonische gesprekken met zorgprofessionals in de PG zorg van drie kwartier. Of eenmalige gesprekken . cursus voor mantelzorg gerelateerd aan borderline deze activiteit doet de familievertrouwenspersoon En verwijzen naar de rest indien er behoefte is verwijzen we door korte trajecten gericht op klachtenvermindering ( depressie en overbelasting en andere ggz problematiek) Lotgenotencontact mantelzorgondersteuning dichtbij onafhankelijk cliënt ondersteuning psycho sociale begeleiding ervaringsdeskundigen Sociaal Netwerk Versterking ondersteuning belangenbehartiging ggz Telefonisch coachtraject door een iemand die zelf professioneel
Anonymous Anonymous
dagelijks werkt in dementiezorg en getraind is in telefonische coach gesprekken. de interventie is bewezen effectief voor de mantelzorger en wordt door gebruikers gewaardeerd met gemiddeld een 8.3. tijdens verzorging en/of bakkie koffie erna vrijwillige ondersteuning
Vraag 8: Wij bieden educatie in de vorm van:
Anders Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
artikelen in kwartaalblad voor de leden Cursus voor mantelzorgers met thema's als ''grenzen stellen'', vraagverlegenheid, netwerk betrekken bij de zorg. geen van deze activiteiten gesprekken met cliënt, mantelzorger. Enkele keer netwerkbijeenkomsten, afhankelijk van behoefte en hulpvraag Hoe kun je als Mantelzorger goed voor jezelf zorgen. ik zou dat wel kunnen en willen, ben zelf trainer in tillen en verplaatsen van mensen individueel Individuele hulpverlening individuele netwerkondersteuning bij vrijwillige ondersteuning thuis ouderbijeenkomsten bij Piep zei de muis en Billy Boemgroepen voor
Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
ouders om de ouderrol in te vullen individuele uitleg aan patiënten tijdens het spreekuur, folders en voorlichtingsmateriaal meegeven. Individuele voorlichting kijken begeleiden naar de bovengenoemde punten naar individuele behoefte Nvt psycho-educatie over verschillende ziektebeelden zowel medisch als psychisch SOVA training, etc. training vrijwilligers. Vanuit wijkteam op indiv.nivo, op maat voorlichting en educatie binnen consult t.a.v. chronische ziekten/leefstijl Voorlichting en informatie op maat thuis
Vraag 9: Wij bieden praktische hulp in de vorm van:
Anders Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
begeleiding aan huis rondom alle zaken geen geen geen van deze activiteiten inzetten v vrijwilligers kijken begeleiden naar de bovengenoemde punten n.v.t. Nvt nvt nvt nvt, alleen gesprekken. ook hierin verwijzen we door Opvoedondersteuning, ambulante begeleiding
Anonymous
Anonymous Anonymous Anonymous
tips en adviezen bij dagelijks problematiek, zoals problematisch gedrag, niet begrepen gedrag van de dementerende naaste, omgangsadviezen, uitleg van onbegrepen gedrag, informatie over verschillende vormen van dementie, praktisch tips voor alle dag. Verwijzen naar de organisaties die deze diensten leveren. wij adviseren mantelzorgers bij bovenstaande hulpvormen Wijkteam biedt veelal eerste hulp, en lost op waar mogelijk, leidt toe naar bestaande ondersteuning in de wijk of schat in of specifieke hulp nodig is en maakt dan beschikking daartoe
Vraag 10: Wij bieden respijtzorg in de vorm van:
Anders Anonymous
Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
1) Inzet van een vrijwilliger - gekoppeld aan de verzorgde - op het gebied van welzijn (gezelschap, wandelen, luisterend oor enz.)2) inzet van een stagiair (2de jaars HBO MWD) in meer complexe situaties 3) inzet van een vrijwilliger specifiek voor de mantelzorger (pilot-project) geen geen geen van deze activiteiten geen, maar de hulp wordt hoog gewaardeerd door mensen die de zorg zelf willen blijven doen en geen respijtzorg wensen indiceren van of in gesprek gaan over respijtzorg kijken begeleiden naar de bovengenoemde punten n.v.t. Nvt
Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
nvt nvt nvt Ondersteuning die wij bieden , valt daar niet onder Verwijzen naar de organisaties die dit leveren vrijwilligers die incidenteel inspringen wij adviseren mantelzorgers bij bovenstaande respijtzorg Wij kunnen voor de mensen op zoek gaan
Vraag 11: Wij bieden materiële hulp in de vorm van:
Anders Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
geen geen geen Geen geen van deze activiteiten gift Vakantiegeld Delen kijken begeleiden naar de bovengenoemde punten n.v.t. nvt nvt nvt nvt Verwijzen naar de gemeente hiervoor
Anonymous Anonymous Anonymous
wij adviseren mantelzorgers bij bovenstaande Wij kunnen daar een rol in hebben, leiden toe of geven beschikking af wij kunnen een aanvraag doorzetten
Vraag 12: Op wie zijn de diensten van uw organisatie gericht? (meer antwoorden mogelijk)
Anders Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
Anonymous Anonymous Anonymous
alle leeftijden en vele soorten zorgvragen. alle patiënten cl. met psychosociale problematiek en ggz-problematiek consult functie dienstverleners, oa wijkteam En groepen voor mensen met psychosociale vragen. Netwerk en hulp en zorgverleners netwerk om mensen heen ontlasten van mantelzorger, bijv. dagbesteding Organisaties die diensten verlenen, hulpverleners, woningbouwstichting, politie enz..alles wat van belang is om samenwerking te verbeteren Professionals op het gebied van zorg en welzijn steun voor kinderen die eigenlijk al jonge mantelzorgers zijn verwijzers , zorgaanbieders, gemeente, vrijwilligers
Vraag 13: Welke groepen hebben naar uw mening baat bij de diensten die uw organisatie aanbiedt? Vraag 13.1: Oudere mantelzorgers, 55 jaar en ouder
Vraag 13.2: Jonge mantelzorgers, tot 25 jaar oud
Vraag 13.3: Allochtone / niet westerse mantelzorgers
Vraag 13.4: Werkende mantelzorgers
Vraag 13.5: Mantelzorgers van GGZ-cliënten
Vraag 13.6: Mantelzorgers van mensen met een lichamelijke beperking
Vraag 13.7: Mantelzorgers van mensen met een verstandelijke beperking
Vraag 13.8: Mantelzorgers van dementerenden
Vraag 13.9: Mantelzorgers van verslaafden
Vraag 13.10: Mantelzorgers van mensen met Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH)
Vraag 13.11: Mantelzorgers van mensen in hun laatste levensfase
Vraag 13.12: Mantelzorgers die langdurig voor hun zieke ouder(s) zorgen
Vraag 13.13: Mantelzorgers die langdurig voor hun zieke kind(eren) zorgen
Vraag 13.14: Mantelzorgers die langdurig voor hun zieke partner zorgen
Vraag 13.15: Mantelzorgers die langdurig voor hun zieke vriend of buur zorgen
Vraag 14: Kunt u een globale schatting geven van het aantal mantelzorgers dat u in het afgelopen jaar heeft bereikt?
Vraag 15: Op welke manier besteedt uw organisatie aandacht aan het afstemmen en samenwerken met mantelzorgers zodat zij de zorg op eigen wijze vorm kunnen blijven geven?
Anders Anonymous Anonymous Anonymous
Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
Bestaat de mogelijkheid om zorgverlof op te nemen. Door Amersfoort wegbezuinigd .We zoeken naar een creatieve andere oplossing, omdat de vragen blijven komen. Het coachtraject is een effectieve interventie, onderzocht door het VU mc. en wordt positief geëvalueerd door mensen die het traject doorlopen hebben ik heb nog een scholing klaar liggen die gegeven zou kunnen worden die de zorgzwaarte in kaart brengt bij mantelzorgers Lotgenotencontact Nvt Proberen we goed oog en oor te hebben voor de mantelzorgers.
Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
Anonymous
Project FAbuleus zal starten binnen de instelling met trainen van medewerkers voor betere samenwerking met naastbetrokkenen Ravelijn is geen zorgorganisatie. staat wel iets in de Welzijns CAO over Mantelzorg we gaan aan de slag met ontwikkeling mantelzorgbeleid voor ggz mantelzorgers wij hebben een mantelzorgsite gemaakt (Samzo) waarmee het netwerk van de cliënt in kaart gebracht kan worden en waar de verpleegkundigen met de mantelzorgers kan communiceren Wijkteams zijn soms langer, soms korter werkzaam, beleid dient verder ontwikkeld, nog niet alle gegevens zijn bekend
Vraag 16: Wat moet de gemeente Amersfoort volgens u als eerste oppakken om goede ondersteuning van alle mantelzorgers in Amersfoort te realiseren (maximaal 30 woorden) Anonymous - aandacht voor overbelasting mantelzorgers vanwege nieuwe zorg vanuit de wijkteams Anonymous aandacht blijven geven aan dit onderwerp. subsidies blijven geven aan vrijw.organisaties als present en Ravelijn ed Anonymous Alle mantelzorgers in beeld krijgen en regelmatig informatie geven aan mantelzorgers over beleid en voorzieningen, veranderingen die er zijn. Mantelzorgers regelmatig in zonnetje zetten. Anonymous de professionele wijkteams met voldoende tijd en menskracht toerusten. zorg op maat geven dus gemeenteambtenaren breed leren denken. Anonymous Dementelcoach heeft een methodiek ontwikkeld on deze doelgroep goed en effectief te bereiken, dat lukt nog maar weinig mantelzorg organisaties we zijn bereidt deze kennis te delen. Daar we geen gesubsidieerde organisatie zijn brengt dit kosten met zich mee. Het concept achter Dementelcoach kunnen we makkelijk overzetten voor andere doelgroepen. Het is een goedkope interventie en de business case laat zien dat er veel kosten worden bespaard door de inzet van deze interventie en er gezondheidswinst bij mantelzorgers wordt behaald (1 euro investeren levert 5 euro op). De gemeente Amersfoort kan de dienst inkopen. Wij zijn onderdeel van een innovatief netwerk Dementie die gezamenlijk een totaal concept aan mantelzorg kan neerzetten dat pluriform is en rekening houdt met persoonlijke en unieke behoeftes van mantelzorgers. Anonymous Duidelijk maken waar mensen recht op hebben en waarop niet. Ik signaleer veel onzekerheid hierover. Anonymous Duidelijke en voor iedereen toegankelijke informatie betreffende de mogelijkheden tot ondersteuning. Publicatie in huis aan huis bladen (Stad Amersfoort), voorlichting aan huisartsenpraktijken / apotheken. Anonymous Een goede behoeftepeiling bij de mantelzorgers. Anonymous Een goede inventarisatie van de zorgzwaarte en de wensen op gebied van ondersteuning maken bij alle mantelzorgers Anonymous er moet tijd, ruimte en geld komen voor de wijkteam/wijkverpleegkundigen om te kunnen kijken naar het netwerk en te communiceren met elkaar. Anonymous goede financiering Anonymous In ieder geval het opzetten van cursussen diagnose gericht voor naastbetrokkenen/mantelzorgers van GGZ cliënten Anonymous Inzicht bieden in alle mogelijkheden voor respijtzorg (wat houdt het in; toelatingseisen; kosten/eigen bijdrage). Ondersteunen en stimuleren van vrijwillige inzet t.b.v. verzorgde/mantelzorger. Anonymous Mantelzorgers betrekken bij keukentafelgesprek en hun behoeften inventariseren Anonymous meer mantelzorgers in beeld hebben (zij die niet bekend zijn bij
Anonymous
Anonymous
Anonymous
Anonymous
Anonymous
Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
Anonymous Anonymous
Anonymous
Anonymous
Steunpunt mantelzorg bijvoorbeeld), mogelijkheid voor mantelzorgers om hun verhaal te vertellen, vervolgens erkenning, respijtzorg kenbaar maken, psychosociale begeleiding vanuit de basisinfrastructuur, ontmoet mogelijkheid vanuit Welzijn Niet bezuinigen op dagbesteding voor patiënten om mantelzorgers te ontlasten. Laagdrempelige inloop spreekuur, zichtbaar in de stad, zodat mantelzorgers de weg naar ondersteuning kunnen vinden. Om mensen met dementie zo lang mogelijk thuis te kunnen laten wonen is casemanagement, dagbesteding en nachtopvang nodig. Voor hun mantelzorgers zijn lotgenotengroepen en voorlichtingsbijeenkomsten van belang. Voor de omgeving is het nodig om geïnformeerd te zijn en begrip te hebben voor de situatie. Dit kan via cursussen, voorlichting en bewustwordingscampagnes. ontlasting in bureaucratie versoepeling van wet en regelgeving. Erkennen van de 'zwaarte' van mantelzorg en de investering die gedaan wordt. oog hebben voor jonge mantelzorgers, vooral ook de kinderen, jongeren die thuis zorgen omdat hun ouder(s) LVB zijn of psychische/ verslavings problemen hebben. Dit is een groep (mn normaal begaafde kinderen met LVB ouders) waar niet specifieke ondersteuning voor het kind zelf is. op de een of andere manier laten merken dat ze gewaardeerd worden. Lotgenotencontact aanbieden Openstaan voor vragen van mantelzorgers en deze altijd betrekken. Ruime mogelijkheden voor dagopvang en vervoer speciale dementie force ( met behulp van expertise van dementied) in het leven roepen , met het oog op de verwachte toename van mensen met dementie en de bijbehorende problematiek voor de samenleving Toe naar doelgroepenbeleid of minimaal toetsen welke doelgroepen echt tussen wal en schip vallen door uniform mantelzorg beleid. Vast aanspreekpunt, snel bereikbaar. vooral praktische hulp( vervanging, indien mensen het uit handen kunnen geven) en tips, informatie over voorzieningen en kostenplaatjes als er iets geregeld wordt. Voorlichting in media geven over ''Wat is Mantelzorg''. Instellingen en werkgevers stimuleren om Mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid in te voeren. Zorgen dat alle inwoners en zorgverleners bij 1 punt terecht kunnen voor ondersteuning mantelzorg, en dit punt nog meer bekendheid geven. Samenwerken met wijkteams.
Vraag 17: Wat moet uw eigen organisatie volgens u als eerste oppakken om goede ondersteuning van alle mantelzorgers in Amersfoort te realiseren (maximaal 30 woorden) Anonymous aandacht overbelasting informeren over grenzen onze zorg en wat de mantelzorger geacht wordt over te nemen Anonymous Aandacht voor de POM methode, onderzoeken wat er werkelijk
Anonymous
Anonymous Anonymous Anonymous
Anonymous
Anonymous Anonymous Anonymous
Anonymous Anonymous
Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
speelt, evt. SNV Alert blijven op noden en behoeften van mantelzorgers. Daar waar mogelijk niet alleen cliënt ondersteunen, maar ook voor hen ondersteuning zoeken. belasting in beeld krijgen van mantelzorgers, daarop informatie geven zodat ze niet overbelast raken. Beleidsontwikkeling ggz mantelzorg Blijven signaleren, bespreekbaar maken wat het voor iemand betekend, welke klachten er uit voort kunnen komen. ontdekken waar grenzen liggen. Ander opties verkennen, wijzen op ondersteuning die geboden wordt door andere organisatie. Op de hoogte blijven van wat Amersfoort hierin biedt. Casemanagement dementie handhaven. Ook voor andere grote groepen mantelzorgers is casemanagement of wijkverpleging nodig. De gemeente heeft een belangrijke taak in de voorlichting, bieden van ambulante begeleiding thuis en beslist niet bezuinigen op dagbestedingsvoorzieningen! daar heb ik geen zicht in . De gesprekken over de financiering mbt Dementelcoach voor de Amersfoortse burger doorzetten en snel afronden dementied vormt al zes jaar in de regio Eemland een belangrijke bijdrage aan de ondersteuning van mantelzorgers , zodat de persoon met dementie langer thuis kan blijven en de mantelzorger gezonder blijft dit bespaart de zorgverzekeraar heel veel geld wij zijn ( 8) gespecialiseerde HBO + opgeleide casemanagers met een gezamenlijke caseload van 450 cliënten Sinds de nieuwe financiering begeven wij ons op het snijvlak van twee geldstromen , de Wmo en de wlz waardoor onze functie komt te vervallen, en in versnipperde vorm met veel verlies van ervaring en kennis via de wijk en thuiszorgteams als bijfunctie terugkomt e-learning voor mantelzorgers GGz Centraal is bezig om het werken in de triade meer vorm te geven. Staat nog in de kinderschoenen. Betrokkenheid van familie en naasten vergroten bij de behandeling. Project FAbuleus gaat van start binnen de instelling. goed inventariseren om hoeveel kinderen/ jongeren het gaat en wie daar zicht op zien te krijgen. dan een plan ter ondersteuning maken. Goede voorlichting over veranderingen in de zorg en mensen samenbrengen om eigen kracht te versterken Het signaleren van mantelzorgers en het bieden van een plek waar zij hun verhaal kwijt kunnen. Luisterend oor, en vroegsignalering overbelasting. mantelzorgbeleid afspreken, zorgen dat alle medewerkers op de hoogte zijn van dit beleid Mantelzorgbeleid invoeren. medewerkers blijven instrueren in signaleren overbelasting en samenwerking met mantelzorgers Meer alert zijn wanneer mensen met andere klachten komen om
Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous Anonymous
Anonymous Anonymous
Anonymous
ook te kijken of iemand een mantelzorger is. Meer kleine initiatieven op wijkniveau afhankelijk van de behoefte. meer signaleren en vooral registreren van de vraag. open blijven staan voor mantelzorgers en hen betrekken bij de plannen Optimaliseren van onze communicatie om het aanbod van Ravelijn/Steunpunt Mantelzorgers 1)onder de aandacht te brengen van mantelzorgers en professionals 2) professionals te kunnen toerusten in hun contact/werk met mantelzorgers. samenwerken signalering Thema-bijeenkomst medewerkers. Uitvoeren van de inventarisatie (boven) door alle zorgaanbieders en een passend beleid hierop maken We hebben bewezen effectief te zijn en de tevredenheid over de dienst is hoog (8.3) we moeten Samzo (waar een positieve pilot van geweest is) verder uitrollen binnen onze organisatie en zijn hier mee bezig dmv een 'in voor mantelzorg' traject Wij vallen onder de gemeente Wijkverpleegkundige heeft cliënt én mantelzorger goed in beeld. Wijkverpleegkundige en specialistisch verpleegkundige werken samen rondom cliënt in voorlichting en begeleiding van cliënt en systeem zorgen dat mantelzorgers gebruik maken van mogelijkheden die er zijn om de zorg enigszins te verlichten
9.2 Bijeenkomst mantelzorgers over waardering, 11 maart 2015
Bijlage - Monitor Sociaal Domein over 2015
De Ronde en Het Plein Datum: Aanvang:
dinsdag 24 november 2015 19:00
Geheimhouding op bestuurlijke stukken Informatie Vragen raadsleden aan college Informatie
Bijlage - Monitor Sociaal Domein over 2015
Geheimhouding op bestuurlijke stukken Informatie Inhoud agendapunt Geheimhouding op bestuurlijke stukken (pdf) Motie - 2015-196M CDA A2014 Beperkte Geheimhouding Onderzoeksrapport Theater De Lieve Vrouw (13 oktober 2015) (pdf) Collegebericht 2015-140 Beperkte geheimhouding onderzoeksrapport Theater De Lieve Vrouw (pdf) Bijlage - Gemeentewet artikel 25 Bijlage - Gemeentewet artikel 55 Bijlage - Wet openbaarheid bestuur artikel 10 lid 1 en 2
Bijlage - Monitor Sociaal Domein over 2015
Vragen raadsleden aan college Informatie Inhoud agendapunt Vragen raadsleden aan college (pdf)
Agendapunt De Ronde Titel Datum Van Portefeuillehouder Programma Soort bijeenkomst Reden van aanbieding
Inhoud
Van de raadsleden wordt gevraagd Vervolg
5114795 Geheimhouding op bestuurlijke stukken Reg.nr. 24 november 2015 Presidium Ambtelijk contact Bolsius Maaijen (033-469 4935) 1. Bestuur en dienstverlening Informatie Op 13 oktober nam de raad een motie aan waarin het college werd opgedragen om een openbare versie van het onderzoeksrapport over Theater De Lieve Vrouw te verstrekken waarin de gevoelige informatie, waarvoor geheimhouding strikt noodzakelijk is, weg te laten. Met collegebericht 2015-140 heeft het college deze motie uitgevoerd. De raadsleden Bas Aghina (CDA) en Sergey van Daalen (SP) hebben daarop het initiatief genomen om het onderwerp geheimhouding in De Ronde te agenderen. Informatie van de overheid is in principe openbaar. Dat is geregeld in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Bovendien wil de gemeente Amersfoort open en transparant zijn. Dat betekent onder andere dat het bestuur het belangrijk vindt om inzicht te geven in het proces van besluitvorming en de overwegingen die daarbij een rol spelen. Burgers, pers en anderen kunnen dus in principe bestuurlijke informatie bij de gemeente opvragen. Het uitgangspunt van de Wob is dat overheidsinformatie openbaar is, tenzij een weigeringsgrond van toepassing is. Er zijn bijvoorbeeld situaties denkbaar waarbij er zwaarwegende belangen zijn om bestuurlijke informatie, in elk geval tijdelijk, niet openbaar te maken. Daarbij kunt u denken aan marktgevoelige informatie over grondexploitaties of informatie die gaat over de opsporing van strafbare feiten. De weigeringsgronden staan in de Wob. Bert Maaijen, senior jurist, geeft een toelichting. - Kennis te nemen van de informatie - Vragen te stellen Nader te bepalen
Advies presidium Bijbehorende documenten
Motie 2015-197M Beperkte Geheimhouding Onderzoeksrapport Theater De Lieve Vrouw (13 oktober 2015) Collegebericht 2015-140 Beperkte geheimhouding onderzoeksrapport Theater De Lieve Vrouw Gemeentewet artikel 25 en 55 Wet openbaarheid bestuur artikel 10 lid 1 en 2
#5114795 v1 - AGENDAPUNT DR 24-11-2015 GEHEIMHOUDING OP STUKKEN
Agendapunt De Ronde Titel Datum Van Portefeuillehouder Programma Soort bijeenkomst Reden van aanbieding
Inhoud
Van de raadsleden wordt gevraagd Vervolg
5114795 Geheimhouding op bestuurlijke stukken Reg.nr. 24 november 2015 Presidium Ambtelijk contact Bolsius Maaijen (033-469 4935) 1. Bestuur en dienstverlening Informatie Op 13 oktober nam de raad een motie aan waarin het college werd opgedragen om een openbare versie van het onderzoeksrapport over Theater De Lieve Vrouw te verstrekken waarin de gevoelige informatie, waarvoor geheimhouding strikt noodzakelijk is, weg te laten. Met collegebericht 2015-140 heeft het college deze motie uitgevoerd. De raadsleden Bas Aghina (CDA) en Sergey van Daalen (SP) hebben daarop het initiatief genomen om het onderwerp geheimhouding in De Ronde te agenderen. Informatie van de overheid is in principe openbaar. Dat is geregeld in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Bovendien wil de gemeente Amersfoort open en transparant zijn. Dat betekent onder andere dat het bestuur het belangrijk vindt om inzicht te geven in het proces van besluitvorming en de overwegingen die daarbij een rol spelen. Burgers, pers en anderen kunnen dus in principe bestuurlijke informatie bij de gemeente opvragen. Het uitgangspunt van de Wob is dat overheidsinformatie openbaar is, tenzij een weigeringsgrond van toepassing is. Er zijn bijvoorbeeld situaties denkbaar waarbij er zwaarwegende belangen zijn om bestuurlijke informatie, in elk geval tijdelijk, niet openbaar te maken. Daarbij kunt u denken aan marktgevoelige informatie over grondexploitaties of informatie die gaat over de opsporing van strafbare feiten. De weigeringsgronden staan in de Wob. Bert Maaijen, senior jurist, geeft een toelichting. - Kennis te nemen van de informatie - Vragen te stellen Nader te bepalen
Advies presidium Bijbehorende documenten
Motie 2015-196M Beperkte Geheimhouding Onderzoeksrapport Theater De Lieve Vrouw (13 oktober 2015) Collegebericht 2015-140 Beperkte geheimhouding onderzoeksrapport Theater De Lieve Vrouw Gemeentewet artikel 25 en 55 Wet openbaarheid bestuur artikel 10 lid 1 en 2
#5114795 v1 - AGENDAPUNT DR 24-11-2015 GEHEIMHOUDING OP STUKKEN
COLLEGEBERICHT AAN DE RAAD 2015-140 Van Aan Portefeuillehouder
: Burgemeester en Wethouders Reg. nr. : Gemeenteraad Datum : A. Houwing Programma
: 5109643 : 3-11-2015 : 9. Cultureel klimaat
ONDERWERP Beperkte geheimhouding Onderzoeksrapport Theater De Lieve Vrouw AANLEIDING Op 13 oktober 2015 heeft uw Raad een motie aangenomen waarin zij het college opdraagt een openbare versie van het geheime onderzoeksrapport over Theater De Lieve Vrouw beschikbaar te stellen (2015-197M). BERICHT Hierbij bieden wij u een openbare versie aan van het rapport De Lieve Vrouw . In deze versie is informatie, die raakt aan de persoonlijke levenssfeer van personen, weggelaten. Wij zijn van oordeel dat ten aanzien van deze gegevens het belang dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen wordt geëerbiedigd, zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid. U zult zien dat in het rapport niet heel veel informatie meer is afgeschermd. Het is nu namelijk mogelijk informatie uit het rapport vrij te geven die we voor de zomer nog niet hadden kunnen vrijgeven. Op dat moment bestond nog onvoldoende zicht op een oplossing voor de financiële en organisatorische problemen van het theater. De openbaarmaking van gegevens over de benarde financiële situatie had de positie van het theater kunnen verslechteren en onevenredig kunnen benadelen.
Bijlage: openbare versie rapport De Lieve Vrouw
INLICHTINGEN BIJ: Woon- en Werkklimaat J. Esselman (033) 4694352
Agendapunt De Ronde Titel Datum Van Portefeuillehouder Samenvatting
Reg.nr. 5116925 Vragen raadsleden aan het college 24 november 2015 Ambtelijk contact Van Dijk Presidium (033 469 4238) Niet van toepassing Gelegenheid voor raadsleden om mondeling vragen te stellen aan het college.
Uitgangspunten De mogelijkheid is bedoeld voor raadsleden (en derhalve niet voor insprekers). De mogelijkheid is bedoeld voor korte vragen (en derhalve niet voor discussie, peiling van meningen of interpellatie, waarvoor immers andere mogelijkheden en spelregels bestaan). Doel activiteit Reden van aanbieding Van de raadsleden wordt gevraagd Vervolgtraject Opmerkingen presidium
Soort verslag Bijbehorende documenten
Soort activiteit Raad stelt vragen aan college Informatie ----Afhankelijk van het antwoord Spelregels Onderwerpen vragen worden uiterlijk maandag, voorafgaand aan de dinsdag van De Raad, voor 16.00 uur aangemeld bij de griffie. De griffie mailt de aanmeldingen maandagmiddag door aan het college en maakt deze bekend op de website. De voorzitter bepaalt de orde van de vergadering en kan vragen doorverwijzen naar een volgende of andere mogelijkheid.
--Onderwerpen aangemelde vragen (worden maandagmiddag 23 november 2015 op de website geplaatst)
#5116925 v1 - Inhoud agendapunt Vragen raadsleden aan college
Inhoud agendapunt Vragen raadsleden aan college
De Ronde en Het Plein Datum: Aanvang:
dinsdag 24 november 2015 19:30
Informatie over nieuwe website amersfoort.nl en nieuwe lay-out van het raadsinformatiesysteem (Politiek Portaal) Informatie Presentatie Fotoboek ’Die ander gesig van Amersfóórt’ Informatie Presentatie Boek ‘Twee keer valse start: vijf jaar rommelen met kunsthal KAdE’ Informatie
Inhoud agendapunt Vragen raadsleden aan college
Informatie over nieuwe website amersfoort.nl en nieuwe lay-out van het raadsinformatiesysteem (Politiek Portaal) Informatie Agenda - Inhoud Het Plein Informatie over nieuwe website amersfoort.nl en nieuwe lay-out van het raadsinformatiesysteem (Politiek Portaal) (pdf)
Inhoud agendapunt Vragen raadsleden aan college
Presentatie Fotoboek ’Die ander gesig van Amersfóórt’ Informatie Agenda - Inhoud Het Plein Presentatie Fotoboek ’Die ander gesig van Amersfóórt’ (pdf)
Inhoud agendapunt Vragen raadsleden aan college
Presentatie Boek ‘Twee keer valse start: vijf jaar rommelen met kunsthal KAdE’ Informatie Agenda - Inhoud Het Plein Presentatie Boek ’Twee keer valse start vijf jaar rommelen met kunsthal KAdE’ (pdf)
Het Plein datum
24 november 2015
Indiener voorstel Titel Inhoud
Doel
van
19.30 uur
tot
20.30 uur
Reg.nr
5116525
Afdeling communicatie / griffie Informatie over nieuwe website amersfoort.nl en nieuwe lay-out van het raadsinformatiesysteem (Politiek Portaal) De website van de gemeente wordt vervangen door een nieuwe website, waarop de meest gevraagde informatie en toptaken voorop staan, die gebruiksvriendelijk is voor een breed publiek en ook goed bereikbaar via smartphone en tablet. Op Het Plein kunnen raadsleden de eerste beelden zien van de nieuwe website en zich aanmelden om de nieuwe website te testen. Ook de website met de raads- en college-informatie (Notudoc) wordt binnen een paar maanden vervangen. De nieuwe website, Politiek Portaal, is al een tijdje in gebruik voor de audio- en videoverslagen van de raadsvergaderingen (amersfoort.raadsinformatie.nl) en wordt de komende maanden gewijzigd. Doel is alle informatie op 1 website eenvoudig te vinden is. Op Het Plein kunnen raadsleden Politiek Portaal bekijken en vragen stellen. Raadsleden informeren over de nieuwe websites www.amersfoort.nl en Politiek Portaal
NB: Het Plein dient voor informatie-uitwisseling. Er vindt geen besluitvorming plaats.
Het Plein Datum
24 november 2015
Indiener voorstel
Gerard Chel Die ander gesig van Amersfóórt Fotoboek over het stadje Amersfoort in Zuid-Afrika Geven van bekendheid aan het Zuid-Afrikaanse Amersfoort
Titel Inhoud Doel
19.30 - 20.30 uur
NB: Het Plein dient voor informatie-uitwisseling. Er vindt geen besluitvorming plaats.
Reg.nr.
Het Plein Datum
24 november 15
Indiener voorstel
Stichting Regionaal Spitwerk Presentatie Boek ‘Twee keer valse start: vijf jaar rommelen met kunsthal KAdE’ Boek over ‘vijf jaar rommelen met kunsthal KAdE’ Geven van bekendheid aan het boek
Titel Inhoud Doel
19.30 - 20.30 uur
NB: Het Plein dient voor informatie-uitwisseling. Er vindt geen besluitvorming plaats.
Reg.nr.
5117476