V
ERENIGING VOOR VERPLEEGKUNDIGEN RADIOTHERAPIE EN ONCOLOGIE
DOELSTELLINGEN
V.V.R.O ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT Driemaandelijks tijdschrift Vijftiende Jaargang Juni 1998 - Nummer 2 Hoofdredakteur Myriam Spinnoy Radiotherapie, A.Z.-V.U.B. Jette
Redaktie Marie-Thérèse Bate Sabine Goethals Adrienne Kenis Geert Pustjens Brigitte Vertenten
Verantwoordelijke uitgever VVRO Radiotherapie Vrije Universiteit Brussel 1090 Brussel
Organiseert wetenschappelijke bijscholingen en voordrachten. Bevordert de groei en de belangstelling van de oncologieverpleging. Organiseert de naschoolse opleidingen van verpleegkundigen die werkzaam zijn in de oncologie. Bevordert de uitwisseling van kennis, zowel nationaal als internationaal, betreffende optimale verpleging van kankerpatiënten. Bevordert de erkenning van dit specialisme. Geeft 4x per jaar het oncologisch tijdschrift uit. Werkt internationaal samen met de E.O.N.S.
BESTUUR Voorzitter Myriam Spinnoy Penningmeester Peter Goossens BESTUURSLEDEN Marie-Thérèse Bate (Gent) Stany Gabriels (Turnhout) Adrienne Kenis (Antwerpen) Gerrit Ponnet (Brussel) Geert Pustjens (Antwerpen) Guy Vandevelde (Leuven) SECRETARIAAT Anne Merens AZ-VUB afdeling Radiotherapie Laarbeeklaan 101 1090 Brussel Tel.: 02/477 52 37 Fax: 02/477 52 52 Maandag- en donderdagnamiddag van 13u tot 16u30
Lay-out en typografie Orga-Med, Ria Maes Essenestraat 77, 1740 Ternat De redaktie is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de onder auteursnaam opgenomen artikels. Bovendien is het overnemen van de artikels alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van de verantwoordelijke uitgever. Dit tijdschrift wordt geïndexeerd in INVERT
Werkgroepen Werkgroep Radiotherapie: Luc Pannekoeke Werkgroep Chemotherapie: Jan Van Gaver Werkgroep Kinderoncologie: Frieda De Mey Werkgroep ‘Alden Biesen’: Sabine Broers en Adrienne Kenis Voortgezette opleidingen in de Oncologieverpleging: Guy Vandevelde Internationaal - European Oncology Nursing Society (EONS): Myriam Spinnoy en Guy Vandevelde - European Radiotherapy Technologists Education Development Group (ERTED) Guy Vandevelde
1
EDITORIAAL
INHOUD HET THUISINSTRUCTIEPROGRAMMA INTRON A (SHERING PLOUGH) EN HET WIT-GELE KRUIS: ERVARINGEN BINNEN HET ARRONDISSEMENT SINT-NIKLAAS A. Van Royen en S. Goethals
3
PREVENTIE VAN INFECTIE DOOR PRIKONGEVALLEN F. Meuleneire
6 ik wil luisteren naar je vragen, je een antwoord helpen zoeken en zelfs als er geen antwoord is, weet dan dat ik gewoon wil luisteren naar jou
SEKSUELE DISFUNCTIE NA BEHANDELING ZAADBALKANKER M. Van Eijkeren
11
je mag je hart uitspreken, het moet niet, maar het kan
HET ZIEKENHUIS: OVER PLAFONDS EN MENSEN P. Lacor
V.V.R.O. Verenigingsnieuws
16
misschien volstaat het al, te weten dat er iemand is bij wie het kan zelfs als je hopeloos in de knoei zit, mag je komen want de deur van mijn hart zal altijd openstaan
19
VRIJWILLIGERSWERKING IN PALLIATIEVE ZORG K. Willems en M. Jacobs
33
AANKONDIGINGEN EN INFORMATIE
37
aanwezigheid, inleving is voor de verpleegkundige dikwijls een belangrijke taak, zeker in de oncologie en nog meer in de palliatieve zorg temidden van een heldere zomerdag, schreef ik deze tekst deels om jullie te laten genieten, deels om jullie wakker te maken hoe belangrijk deze materie is intensief werken aan jezelf betekent dat je ook zoveel meer te bieden hebt aan je patiënten september is voor de werkgroep palliatieve zorg steeds een belangrijke maand reeds jaren organiseren wij dan de residentiële cursus palliatieve zorg ook dit jaar hopen wij weer een toffe driedaagse te beleven EN VOOR IEDEREEN EEN ZEER FIJNE VAKANTIE MET WAT TIJD VOOR JEZELF Adrienne Kenis
2
Artikels HET THUISINSTRUCTIEPROGRAMMA INTRON A (SHERING PLOUGH) EN HET WIT-GELE KRUIS : ERVARINGEN BINNEN HET ARRONDISSEMENT
SINT-NIKLAAS. Annemie Van Royen, hoofdverpleegkundige Wit-Gele Kruis afdeling Temse, referentieverpleegkundige palliatieve zorgen arrondissement Sint-Niklaas. Sabine Goethals, hoofdverpleegkundige Wit-Gele Kruis afdeling Beveren.
1. INLEIDING Intron A is de merknaam voor het lichaamseigen eiwit interferon alfa-2b. Interferon alfa is een eiwit dat een zeer belangrijke rol speelt in ons afweersysteem. Intron A verhindert dat virussen zich vermenigvuldigen. Anderzijds remt het bij kankercellen de celdeling, wijzigt het het celmembraan en wordt het immuunsysteem gestimuleerd. Intron A wordt in België gebruikt voor verschillende aandoeningen. Het wordt toegediend bij chronische hepatitis B, C en bij bepaalde soorten kanker, zoals nonHodgkin lymfoom, chronische myeloide leukemie, multiple myeloom, Kaposi sarcoom, Hairy cell leukemie. Intron A zou ook werkzaam zijn bij polycytemia vera, essentiële thrombocytemie, melanomen en nierkanker. Intron A is verkrijgbaar in poedervorm (op te lossen) in verschillende dosissen (3, 5,
Uit de provincies Limburg, Antwerpen, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, Brussel, WaalsBrabant, Namen, Henegouwen, Luik en Luxemburg werden telkens twee verpleegkundigen opgeleid in het thuisinstructieprogramma. De firma Schering-Plough introduceerde het Intron A instructieprogramma via mailing en bezoeken bij internisten, gastero-enterologen, hematologen en oncologen. De bedoeling van dit project is dat mensen zichzelf Intron A thuis leren inspuiten. 2.2 Motieven voor thuisinstructie
10 en 30 MIE = miljoen internationale eenheden). De kant-en-klare oplossing bevat 25MIE in 5ml.
Er zijn verschillende redenen waarom men startte met de thuisinstructie. Door middel van een subcutane injectie wordt de voorgeschreven dosis toegediend. De instructie vindt plaats in de eigen Intron A wordt het best in de koelkast bewaard. omgeving, daardoor zou de patiënt rustiger en meer op zijn gemak moeten 2. HET THUISINSTRUCTIEPROGRAMMA zijn. De info wordt op een vooraf afgesproken tijdstip INTRON A EN HET WIT-GELE KRUIS gegeven door een specifiek opgeleide thuisverpleegkundige. Er kan de nodige tijd besteed worden aan de instructie 2.1 Ontstaan en mogelijke vragen. Patiënten zouden meer gemotiveerd zijn wanneer zij zichzelf thuis kunnen inspuiten. Hierdoor Het Wit-Gele Kruis van België startte in samenwerking met verbetert de therapietrouw en bereikt men een optimaal de firma Schering-Plough een thuisinstructieproject in verresultaat. band met de toediening van het produkt Intron A. De aanTherapietrouw is van groot belang bij de toediening van vangsdatum van het project was 01 september 1996. Intron A daar Interferon alfa geen direkt waarneembaar ef-
3
fect heeft op de ziekte. Ook als gevolg van de bijwerkingen zouden mensen vroegtijdig kunnen afhaken in hun behandelingsproces. De duur van de therapie varieert van enkele maanden tot enkele jaren. In de meeste gevallen wordt er 3 keer per week een injectie toegediend.
tiënten aan te leren hoe zij zichzelf op een steriele en correcte wijze de juiste hoeveelheid Intron A subcutaan toedienen. Daarnaast moet zij advies kunnen geven in verband met het reduceren van nevenwerkingen. Begeleiding, ondersteuning en motivatie maken eveneens deel uit van het instructieproces. Voor vragen van medische aard moet er contact opgenomen worden met de behandelende arts.
2.3 Concrete afspraken, instructie en evaluatie Indien een patiënt in aanmerking komt voor het thuisinstructieprogramma wordt hem het voorschrift en het Intron A thuisinstructiekaartje meegegeven. De patiënt haalt Intron A bij de apotheker en neemt contact op met het provinciaal secretariaat van zijn Wit-Gele Kruis provincie. Vanuit het provinciaal secretariaat (voor Oost-Vlaanderen is dit Gent) wordt de ‘Intron A-verpleegkundige’ gecontacteerd om een afspraak te maken in verband met de thuisinstructie. Binnen max. 7 dagen vindt de instructie plaats bij de patiënt thuis. Een patiënt die deelneemt aan het project krijgt een tas (met afritsbare reisetui) die een instructievideo en -brochure, naalden, spuiten en een naaldcontainer bevat. Tijdens het éénmalige instructiebezoek van anderhalf uur leert de patiënt zichzelf de voorgeschreven dosis Intron A toe te dienen.
3. ERVARINGEN BINNEN HET ARRONDISSEMENT SINT-NIKLAAS Het thuisinstructieproject werd gestart in september 1996 en zal lopen tot eind 1998. Gedurende de voorbije 20 maanden werden 10 patiënten thuis geïnstrueerd. Dit betekent dat er gemiddeld per 2 maand één patiënt in aanmerking komt voor het thuisinstructieprogramma. Vijf patiënten hadden een hepatitisinfectie, de vijf overige hadden een oncologische aandoening. Dit betekent echter niet dat er niet meer patiënten behandeld worden met Intron A. Patiënten die niet opteren voor of niet in aanmerking komen voor de thuisinstructie kunnen hun inspuitingen eveneens thuis toegediend krijgen door een thuisverpleegkundige. Binnen de provincie Oost-Vlaanderen werden tot op heden een 40-tal patiënten geïnstrueerd. Concreet cijfermateriaal in verband met het hepatitistype en het type oncologische aandoening is er op dit moment nog niet voorhanden. Opvallend is wel het frekwent voorkomen van Hepatitis C in de regio van Geraardsbergen. Globaal gezien verloopt de thuisinstructie vrij vlot. Uit de praktijk blijkt dat een éénmalig instructiebezoek te kort is om de patiënt zichzelf te leren inspuiten. De periode van één week (drie inspuitingen) blijkt realistischer te zijn.
De verpleegkundige geeft ook informatie i.v.m. mogelijke bijwerkingen als gevolg van de toediening van Intron A. Vaak voorkomende bijwerkingen zijn griepachtige symptomen zoals koorts, koude rillingen, vermoeidheid, spierpijn, zweten, misselijkheid, vermindering van de eetlust. Ook pijn t. h.v. de injectieplaats wordt gesignaleerd. Bij toediening van hoge dosissen Intron A werden af en toe tekenen van verwardheid, depressie, slapeloosheid, irritatie en braken waargenomen. De ‘griepsymptomen’ kunnen gereduceerd worden door de inspuiting toe te dienen voor het slapen gaan, voldoende te drinken bij koorts en 20 minuten voor de injectie paracetamol in te nemen. Patiënten worden aangeraden voldoende te rusten en hun activiteiten te beperken. Het symptoom ‘vermoeidheid’ kan ook ziekte gerelateerd zijn. De meeste bijwerkingen verminderen en verdwijnen in de loop van de tijd. Het lichaam moet zich immers aanpassen aan de toediening van interferon. Na het instructiebezoek wordt door de verpleegkundige een kort verslag gemaakt door middel van een bezoekrapportageformulier. Een week na de thuisinstructie neemt de verpleegkundige telefonisch contact op met de patiënt om vragen te beantwoorden. Opmerkingen en suggesties van patiënten en verpleegkundigen worden aan het bezoekrapportageformulier toegevoegd.
4. TOEKOMSTPERSPECTIEVEN Vanaf oktober 1998 zal de Novoletpen (= Intron-A pen) in de handel komen. Deze Intron-A pen is identiek aan de insulinepen maar is uiteraard bestemd voor de toediening van Intron A. Terugbetaling hiervan zal eveneens geregeld zijn. 5. CONCLUSIE Door dit zelfinstructieproject krijgen patiënten de kans op een actieve wijze te participeren in, en controle te hebben over hun behandelingsproces. Het zelfzorggedrag zal met de komst van de Novoletpen nog meer gestimuleerd worden. Een niet onbelangrijk aspect in de behandeling van een chronisch ziekteproces.
2.4 De rol van de Wit-Gele Kruis thuisverpleegkundige De rol van de ‘Intron A’ - verpleegkundige bestaat erin pa--
4
PREVENTIE VAN INFECTIE DOOR PRIKONGEVALLEN P. Lacor, Medische Oncologie en Hematologie - Aidsreferentiecentrum, Academisch Ziekenhuis, Vrije Universiteit Brussel DEFINITIES
zal niet elk prikongeval de overdracht van één van deze virussen tot gevolg hebben. Het risico dat dit daadwerkelijk gebeurt, is voornamelijk afhankelijk van drie factoren, namelijk de prevalentie van de virusinfectie in de populatie, de aard van het virus zelf en het type prikongeval. Op elk van deze factoren wordt dieper ingegaan.
INLEIDING
Accidentele contacten die geMensen die werkzaam zijn in de zondheidswerkers kunnen blootgezondheidssector hebben uit hoofde van hun stellen aan het risico op infectie beroep een groter risico dan anderen om in met ziekteverwekkers die overcontact te komen met ziekteverwekkende draagbaar zijn via bloed, worden agentia. Door dergelijke contacten kunnen meestal aangeduid met de term zijzelf geïnfecteerd worden, wat, afhankelijk “prikongeval”. Deze term dekt van het oorzakelijk agens, soms ernstige geeen brede lading: men verstaat er volgen kan hebben. niet enkel die contacten onder die tot stand komen bij prik- of snijGezondheidswerkers staan onder andere bloot wonden (zogenaamde percutane DE PREVALENTIE VAN DE aan het risico op infectie met virussen die VIRUSINFECTIE letsels) maar ook elk contact tusoverdraagbaar zijn via bloed. In dit artikel zal sen slijmvlies en niet-intacte huid verder ingegaan worden op deze vorm van Infectie door een prikongeval met bloed, weefsel of met andere accidentele besmetting. kan uiteraard alleen maar tot potentieel besmettelijke licstand komen als de gezondheidshaamsvochten. Tot deze laatste werker iemand verzorgt die drager is van een besmettelijk groep behoren: semen, vaginaal secreet, peritoneaal vocht, amniosvocht, synoviaal vocht, cerebrospinaal vocht, pleu- agens. Het risico op accidentele besmetting neemt dus toe raal vocht en pericardiaal vocht. Samen met bloed zijn dit met de frequentie waarmee het agens in de bevolking voordan ook de lichaamsvochten waarvoor in het bijzonder de komt. In de algemene Belgische bevolking wordt de preva“universele hygiënische maatregelen” in acht dienen geno- lentie van HBV, HCV en HIV geschat op respectievelijk 2 %, men te worden (zie verder). Dit geldt in principe niet voor de 1 % en 0.2 %. Dit houdt dus meteen in dat voor een gezondvolgende vochten: stoelgang, nasale secreties, moedermelk, heidswerker de kans om met HIV geconfronteerd te worden sputum, speeksel, zweet, braaksel, tranen en urine, tenzij het kleinst is, tenminste indien hij of zij zorgen verleent aan deze vochten zichtbare bijmenging met bloed zouden ver- iemand uit een niet-geselecteerde populatie. tonen. DE INTRINSIEKE EIGENSCHAPPEN VAN HET VIRUS
Ook de term “gezondheidswerker” dient zeer ruim geïnterpreteerd: het gaat om iedereen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken is bij de verzorging van zieken: hij duidt dus niet enkel verpleegkundigen en geneesheren aan, maar ook ambulanciers, kinesisten, laboranten, onderhoudspersoneel van ziekenhuizen en andere welzijnsinstellingen, mensen die thuisverzorging verlenen enzovoort.
HBV is een DNA-virus. Het viraal partikel bestaat uit een kern (of “core”) die als een kapsel het DNA omsluit. Daarrond zit een mantel die bestaat uit lipiden en proteïnen en die de “envelop” of “surface coat” wordt genoemd. De kern bevat het HBc-antigen, de mantel het HBs-antigen. HBc-antigen en HBs-antigen kunnen d.m.v. serologische tests gedetecteerd worden in het bloed, alsook de antilichamen die in de loop van de infectie met dit virus tegen deze antigenen gevormd worden. Na de acute infectie met HBV zullen ongeveer 90% der volwassenen volledig herstellen; het virus verdwijnt uit hun lichaam en er kan geen HBs-antigen meer aangetoond worden. Vijf tot 10 % der patiënten daarentegen blijven seropositief voor HBs-antigen; zij kunnen HBV overdragen, en de kans waarmee dit gebeurt, zou gecorreleerd zijn aan de aan- of afwezigheid in hun serum van het
OVERDRAAGBARE INFECTIEZIEKTEN Drie welgekende virussen kunnen overgedragen worden ten gevolge van een prikongeval. Het gaat om: het hepatitis B virus (HBV), het hepatitis C virus (HCV) en het humaneimmuundeficiëntievirus of HIV. Het zijn virussen die aanleiding kunnen geven tot een toestand van chronisch dragerschap, wat betekent dat virale partikels permanent aanwezig zijn in het bloed van de besmette persoon. Uiteraard
5
HBe-antigen, d.i. een circulerend peptide afgeleid van het core gen dat een merker van actieve virale replicatie is. Bloed afkomstig van een persoon die seropositief is voor HBe-antigen zou bij percutane blootstelling (een prikongeval, dus, met naaldprik of snijwonde) infectie kunnen overdragen in tot 40% der gevallen, daar waar dit slechts 2% is bij seronegativiteit voor HBe-antigen.
plastieken dop of de zogenaamde “recapping”. Het volume bloed is een belangrijke risicofactor omdat hij verband houdt met de hoeveelheid virale partikels die overgedragen worden. Dat betekent dat ook de concentratie van het virus in het bloed waarmee de gezondheidswerker in contact komt, mee bepalend is voor het risico op overdracht. Dit is vooral het geval voor HIV: het aantal virale partikels neemt progressief toe naarmate de infectie zich in een later stadium bevindt. Een prikaccident met bloed van een persoon met
Antilichamen tegen HBs-antigen worden beschouwd als beschermend: een serologische titer van (10 IE per liter betekent immuniteit. Deze antilichamen kunnen worden opgewekt door vaccinatie met recombinant HBs-antigen (zie verder).
aids, impliceert dus een groter risico dan wanneer het zou gaan om een persoon in een asymptomatische fase van HIVinfectie.
HCV is een RNA-virus. De incidentie van chronische hepatitis na besmetting met HCV bedraagt ongeveer 50%, wat dus hoger is dan voor HBV. Chronische infectie kan worden herkend door het opsporen van antilichamen tegen HCV in het serum. Het risico op overdracht bij een percutaan letsel is lager dan voor HBV en wordt geschat op 3 tot 10 %.
PREVENTIE VAN PRIKONGEVALLEN De beste preventie van hoger vermelde ernstige infectieziekten is uiteraard de preventie van het prikongeval. Een eerste stap hierbij is het respecteren van de klassieke universele hygiënische maatregelen bij de omgang met patiënten, lichaamsvocht van patiënten of instrumenten die gebruikt werden voor onderzoek of behandeling van patiënten. Deze maatregelen hebben tot doel de gezondheidswerkers tijdens de uitvoering van hun dagelijkse beroepsactiviteiten te beschermen tegen besmetting. Ze zijn gebaseerd op Amerikaanse aanbevelingen die opgesteld werden in 1987. Het gaat om voorschriften zoals het rechtstreeks deponeren in een geschikte container van naalden en andere scherpe instrumenten voor eenmalig gebruik, het vermijden van “recapping” van naalden, het gebruik van een beschermende barrière, zoals handschoenen of bril wanneer “gevaarlijke” lichaamsvochten in bepaalde omstandigheden gehanteerd worden, en het onmiddellijk reinigen van handen en andere huidoppervlakten wanneer die bevuild zijn met bloed of ander lichaamsvocht. Eigenlijk dienen alle gezondheidswerkers zich deze maatregelen routinematig eigen te maken, daarbij uitgaand van het principe dat bloed of elk ander lichaamsvocht altijd beschouwd moet worden als mogelijk besmet met een overdraagbaar agens, evenals elk instrument dat in contact geweest is met lichaamsvocht. Tot de standaardmaatregelen behoort eveneens de ontsmetting en sterilisatie van instrumenten die, meestal in ziekenhuizen, gebruikt worden bij technisch onderzoek of behandeling. Het belang van het respecteren van deze veelal eenvoudige maatregelen kan niet genoeg benadrukt worden.
HIV is eveneens een RNA-virus. Tot op heden kan men aannemen dat infectie met HIV een blijvende infectie is, die in het merendeel van de gevallen aanleiding geeft tot het ernstig ziektebeeld aids. Uit de analyse van verschillende observaties van prikongevallen is gebleken dat het risico op besmetting met HIV na een percutaan letsel ongeveer 0.2% tot 0.3% bedraagt, wat dus neerkomt op ongeveer 1 besmetting per 300 tot 500 prikaccidenten. Het risico op overdracht van één van deze virussen door een prikongeval is dus het kleinst voor HIV, waarvan bovendien de verspreiding in de algemene populatie het geringst is. De gevolgen van infectie met HIV zijn echter bijzonder ernstig, wat het belang van een degelijke preventie benadrukt. HET TYPE PRIKONGEVAL Daar HBV, HCV en HIV overgedragen worden door contact met bloed, is het volume bloed betrokken bij het prikaccident een belangrijke risicofactor. Ook de wijze waarop het contact met bloed tot stand komt, is belangrijk. Rechtstreekse injectie van bloed is gevaarlijker dan contact tussen (beschadigde) huid of slijmvlies en bloed (met een respectievelijk risico op besmetting van 0.1% en minder dan 0.1%). Zo zijn prikaccidenten met holle naalden, die zopas gebruikt werden voor een bloedafname en dus nog een kleine hoeveelheid bloed bevatten, het gevaarlijkst. Het zijn ook deze prikaccidenten die het vaakst teruggevonden worden in meldingen van accidentele besmetting. Meestal gaat het om prikongevallen met wegwerpnaalden en intraveneuze catheters; tenminste 1/ 3 ervan houdt verband met het herplaatsen van de naald in de
De correcte toepassing van de universele hygiënische maatregelen heeft ook implicaties op het delicate terrein van de “screening” naar seropositieve patiënten (zowel voor HBV, HCV als HIV). Slechts indien men er systematisch van uit-
6
gaat dat elk bloedstaal of lichaamsvocht mogelijk besmettend is, is er geen noodzaak tot het vooraf uitvoeren van een serologische test om te weten of een bepaald vocht “gevaarlijk” is. Deze houding voorkomt dat mensen ongewenst zouden getest worden op seropositiviteit, maar tevens dat bloedstalen die wèl besmet zijn maar nog seronegatief, onterecht als “veilig” en dus verkeerd zouden gehanteerd worden.
reverse transcriptase en van protease, dit zijn twee HIVenzymen die essentieel zijn voor de replicatie van het virus. De opvolging van seroconversies na prikongevallen bij gezondheidswerkers in Frankrijk, Groot-Brittannië en de USA heeft geleid tot de conclusie dat een behandeling met AZT (d.i het langst gebruikte antiretroviraal middel) na het prikongeval de kans op infectie ongeveer 5 keer zou verkleinen. Daar de huidige inzichten in de behandeling van HIV-infectie erop neerkomen dat de behandeling die de replicatie van HIV het sterkst remt de combinatie van drie geneesmiddelen is, met inbegrip van tenminste één proteaseinhibitor, wordt thans aanbevolen om de monotherapie met AZT uit te breiden met een andere reverse-transcriptaseremmer, bijvoorbeeld 3TC èn eventueel een proteaseremmer, bijvoorbeeld indinavir. De precieze samenstelling van de combinatie kan afhangen van de risicograad van het prikongeval. Een prikongeval met een holle naald die gebruikt werd voor bloedafname bij een patiënt met aids, kent een
PREVENTIE VAN INFECTIE NA EEN PRIKONGEVAL Wanneer men door een prikongeval toch in contact komt met een via bloed overdraagbaar agens, kan bescherming na dergelijk contact geboden worden door een vooraf uitgevoerde vaccinatie. Voor wat betreft de hoger besproken virussen beschikt men tot op heden enkel over een vaccin tegen HBV, overigens het makkelijkst overdraagbaar virus. De beschikbare vaccins tegen HBV zijn recombinant vaccins die HBs-antigen bevatten en dus na toediening anti-HBsantilichamen opwekken. Deze antilichamen bieden bescherming tegen infectie met HBV indien ze in het serum aanwezig zijn in een concentratie van tenminste 10 IE per liter. Dergelijke concentratie wordt bij het merendeel der gevaccineerde volwassenen bekomen na een basisvaccinatie bestaande uit drie intramusculaire injecties (op tijdstip 0, 1 maand en 6 maand). De titer van beschermende antilichamen daalt progressief na vaccinatie: waarschijnlijk blijft vaccinatie bescherming bieden gedurende tenminste negen jaar en neemt de titer der antilichamen terug snel toe bij een “booster” injectie na een vroegere vaccinatie. De efficiëntie van dit vaccin, gekoppeld aan een goede tolerantie en een geringe toxiciteit maakt het ten zeerste aangewezen voor personeel werkzaam in de gezondheidszorg. Wie door een prikongeval in contact komt met HBV maar niet gevaccineerd is, of een te lage titer aan anti-HBs-antilichamen heeft op het ogenblik van het contact, kan passief geïmmuniseerd worden door middel van intramusculaire injectie van HBV hyperimmuun globuline van humane oorsprong. Opdat dit efficiënt zou zijn, dient het bij voorkeur in de eerste vierentwintig uren na het prikongeval te worden toegediend. Primovaccinatie (of booster) tegen HBV dient te volgen binnen een periode van zeven dagen. Er zijn geen literatuurgegevens beschikbaar die aantonen dat immuunglobulinen een passieve bescherming kunnen bieden tegen hepatitis C, zodat het gebruik ervan in de context van een prikongeval niet wordt aanbevolen. De enige farmaca die mogelijk doeltreffend zijn in de preventie van HIV-infectie na een prikongeval, zijn de antiretrovirale geneesmiddelen. Deze omvatten de inhibitoren van
7
FOLLOW-UP NA EEN PRIKONGEVAL
SAMENVATTING EN BESLUIT
De evolutie van de serologische status van de gezondheidswerker na een mogelijk besmettend prikongeval laat toe uit te maken of zich al dan niet overdracht van HBV, HCV of HIV heeft voorgedaan.
Gezondheidswerkers staan onvermijdelijk bloot aan het risico op contact met pathogene infectieuze agentia. Prikongevallen nemen hierbij een voorname plaats in. De best gekende agentia in dit verband zijn HBV, HCV en HIV.
De algemene beschikbaarheid van het vaccin tegen HBV maakt dat in principe alle gezondheidswerkers dienen gevaccineerd te zijn; ze zijn dan seropositief voor anti-HBs-antilichaam en beschermd, en dienen op dit vlak niet verder opgevolgd.
HBV is het virus dat het makkelijkst wordt overgedragen en in de algemene populatie het meest verspreid is. Het is echter eveneens het enige virus waarvoor een efficiënte preventie bestaat, namelijk de vaccinatie. Deze moet dan ook aan alle gezondheisdwerkers aanbevolen worden.
Antilichamen tegen HCV worden best opgespoord na een zestal maanden.
HCV en HIV worden minder gemakkelijk overgedragen maar kunnen aanleiding geven tot ernstige en moeilijk behandelbare ziektebeelden, en er is tot op heden geen vaccin beschikbaar. Een snel ingestelde behandeling met antiretrovirale geneesmiddelen kan het risico op infectie met HIV evenwel sterk verlagen.
Een serologische test voor HIV is nuttig vanaf zes weken, en dient herhaald na drie maanden en liefst ook na zes maanden. Een goede psychologische begeleiding van de betrokken gezondheidswerker is uiteraard belangrijk, aangezien er steeds een tijdelijke onzekerheid bestaat, die ook de voort-
Aangezien preventie de beste behandeling blijft, dient in de eerste plaats het belang van het voorzichtig en zorgvuldig omspringen met bloed, lichaamsvochten en weefsels, alsook met onderzoeks- en behandelingsinstrumenten benadrukt te worden.
durende noodzaak tot beschermde seksuele contacten met de partner met zich meebrengt.
LITERATUUR CDC. Update: Provisional public health service recommendations for chemoprophylaxis after occupational exposure to HIV. MMWR, 45, 468-473, 1996. Daily J.P. Postexposure prophylaxis for HIV. AIDS Clinical Care, 9, 59-61, 1997. Fish D.N. Prophylaxis of HIV infection following occupational exposure. The Annals of Pharamacotherapy, 27, 1243-1253, 1993. Gérard C., Sondag D. Risque professionel d’infections virales (hépatites A, B, C et SIDA). Tijdschrift van de Belgische Vereniging van Laboratorium Technologen, 23, 217-229, 1996. Gerberding J.L. Management of occupational exposures to blood-borne viruses. The New England Journal of Medecine, 332, 444-451, 1995. Leads from the MMWR. Update: Universal precautions for prevention of transmission of human immunodeficiency virus, hepatitis B virus, and other bloodborne pathogens in health-care settings. JAMA, 260, 462-464, 1988. McKee J.M. Human immunodeficiency virus: healthcare worker safety issues. Journal of intravenous nursing, 19, 132-139, 1996.
8
SEKSUELE DISFUNCTIE NA BEHANDELING ZAADBALKANKER J.P.A. van Basten, arts-assistent chirurgie, Academisch Ziekenhuis in Maastricht Dit artikel werd overgenomen uit het Tijdschrift ‘Kanker, Nieuws over onderzoek en bestrijding’, jaargang 22, april 1998, nr. 2
Testistumoren komen het meeste voor bij vooral de somatische gevolgen van de mannen in de leeftijd van twintig tot verschillende behandelingen voor seksuZaadbalkanker of testiscarvijfendertig jaar. De behandeling, die vereel functioneren aan de orde. cinoom is een zeldzaam voorschillend kan zijn, leidt bij meer dan komende vorm van kanker en negentig procent van de patiënten tot DIAGNOSE maakt voor mannen ongeveer genezing. Toch krijgen de meeste patiënéén tot twee procent van alle ten later te maken met complicaties van de maligne tumoren uit. Een groter wordende testikel, een hobbehandeling die kan variëren van beschabelige zaadbal en borstontwikkeling zijn diging aan bloedvaten en zenuwen tot symptomen die zaadbalkanker doen verinfertiliteit en ejaculatiestoornissen. Daarmoeden, maar voor het vaststellen van de diagnose is orchiom is het belangrijk bij deze relatief jonge patiënten aandacht dectomie nodig. De verdachte testis en bijbehorende funicute besteden aan de kwaliteit van het seksuele leven. lus dient verwijderd te worden via een incisie in de lies. Op Zaadbalkanker of testiscarcinoom is een zeldzaam voor- grond van histologische kenmerken worden testistumoren komende vorm van kanker en maakt voor mannen ongeveer ingedeeld in seminomen en non-seminomen. Gecombiéén tot twee procent van alle maligne tumoren uit. Deze neerde tumorvormen, welke zowel seminoom als non-semivorm van kanker komt vooral bij jonge mannen voor. In noom elementen bevatten, worden behandeld als nonNoord-Amerika en West-Europa, dus ook in Nederland, seminomen. neemt de incidentie van deze tumor toe. Sinds de jaren zeventig is er veel veranderd in de behandeling. Na de introductie van cisplatina-bevattende chemotherapie is deze ziekte, die in het verleden nog voor veel patiënten een doodvonnis inhield, tegenwoordig een van de best te behandelen maligne aandoeningen geworden. Ongeveer negentig procent van de patiënten kan worden genezen. Gezien de leeftijd, de goede prognose en de toenemende incidentie krijgen echter steeds meer patiënten te maken met de bijwerkingen op de lange termijn van de behandeling. Deze bijwerkingen hebben onder andere een nadelige invloed op de kwaliteit van het resterende leven. Juist bij jonge mannen zijn seksualiteit en fertiliteit zeer belangrijke aspecten van de kwaliteit van leven. In de praktijk blijken deze patiënten ook behoefte te hebben aan informatie over de gevolgen van hun ziekte en van de behandeling op seksualiteit en vruchtbaarheid. Er is echter relatief weinig bekend over het voorkomen en de aard van de seksuele problemen. Sinds 1994 wordt in het Academisch Ziekenhuis Groningen onderzoek verricht naar deze facetten. Dit project komt voort uit een samenwerkingsverband tussen de vakgroepen Chirurgische en Medische Oncologie, Urologie, Radiotherapie en Medisch Psychologie.
Testistumoren kunnen tumormerkstoffen produceren: ßhumaan choriogonadotropine (ß-hCG) en alfa-foetoproteine (AFP). Verhoogde serumconcentraties van ß-hCG of van AFP kunnen worden gevonden in aanwezigheid van een non-seminoom; een verhoogd AFP-gehalte in het serum maakt een puur seminoom zeer onwaarschijnlijk. Tumormerkstoffen kunnen van nut zijn bij het stellen van de diagnose, maar spelen een meer belangrijke rol bij het stageren en tijdens de follow-up. Testistumoren metastaseren in eerste instantie lymfogeen naar de lymfklieren en vervolgens via het bloed naar de longen. Voor het opsporen van eventuele metastasen in deze anatomische regio’s wordt meestal een CT-scan gemaakt. BEHANDELING Seminomen en non-seminomen kennen een verschillende behandeling, welke uiteraard ook gebaseerd is op de uitkomsten van stageringsonderzoeken. Patiënten met een klinisch stadium-I non-seminoom (waarbij de tumor is beperkt tot de testis) worden na orchidectomie poliklinisch gecontroleerd. Deze controles bestaan uit een lichamelijk onderzoek, het bepalen van verhoogde tumormerkstoffen en CTonderzoek van abdomen en thorax. Gedurende de eerste twee jaren van deze controles zal ongeveer een kwart van deze
In dit artikel worden de diverse behandelmethoden voor zaadbalkanker en hun late toxiciteit besproken en komen
9
late postoperatieve complicatie ejaculatiestoornissen. Deze ejaculatiestoornissen zijn het gevolg van beschading van de sympatische vezels die van belang zijn voor de zaadlozing. Voorheen werd er veelal een bilaterale lymfklierdissectie uitgevoerd. Deze ingreep leidde bij 45% tot 97% van de patiënten tot ejaculatiestoornissen.Om die reden werden later unilaterale dissecties ontwikkeld, die echter nog bij ongeveer tien tot vijftig procent tot ejaculatieproblemen aanleiding gaf. Vanwege de fibrose die ontstaat ten gevolge van de cytostatica is een lymfklierdissectie na chemotherapie vaak lastig en kunnen de sympatische zenuwvezels moeilijk geïdentificeerd worden. Bovendien blijkt een volledige retroperitoneale lymfklierdissectie na chemotherapie niet geïndiceerd. Daarom wordt tegenwoordig slechts verwijdering van de residuale retroperitoneale tumormassa aanbevolen.
patiënten alsnog metastasen krijgen. Met cisplatina-bevattende chemotherapie wordt bij bijna honderd procent een complete remissie verkregen. Na twee jaar treedt er slechts zelden meer metastasering op. Patiënten met een initieel gemetastaseerd non-seminoom (stadium II-IV) worden behandeld met vier cytostaticakuren bestaande uit cisplatina in combinatie met vinblastine en bleomycine (PVB) of etoposide in plaats van vinblastine (BEP). Indien nodig wordt na de chemotherapie de eventueel resterende tumormassa in het retroperitoneum en in de longen operatief verwijderd. Voor deze patiëntengroep bedraagt de tienjaarsoverleving ongeveer tachtig procent. Patiënten met een stadium-I seminoom worden behandeld met 25-30 Gy bestraling op de retroperitoneale en para-iliacale lymfklieren met een bijna volledige kans op definitieve genezing. Evenals bij het non-seminoom worden patiënten met uitgebreidere metastasen van een seminoom behandeld met vier PVB- of BEP-kuren, en kan bij meer dan negentig procent van deze patiënten een langdurige overleving worden bereikt.
De dosering radiotherapie die wordt gebruikt bij de behandeling van het seminoom is relatief laag (totale dosis 25- 30 Gy) en geven gelukkig zelden klachten. Hoewel de testiculaire stralingsdosering zoveel mogelijk wordt beperkt zal de resterende testis toch nog 150-300 cGy ontvangen. Vooral de kiemcellen zijn gevoelig voor straling, de Leydigcellen veel minder.
LATE TOXICITEIT In de afgelopen jaren is er veel onderzoek gedaan naar de late toxiciteit van PVB en BEP. Deze cisplatina-bevattende chemotherapie blijkt bloedvaten en zenuwen te kunnen beschadigen. Na de behandeling met PVB of BEP wordt door ongeveer een derde van de patiënten Raynaud-achtige klachten (ischaemie van vingers en tenen) gemeld. Ofschoon het exacte pathofysiologische mechanisme van het syndroom van Raynaud onbekend is, wordt deze aandoening zeer waarschijnlijk veroorzaakt door schade aan de arteriolen, veroorzaakt door cytostatica. Cisplatinabevattende chemotherapie leidt tevens tot een toename van het plasmacholesterol en van andere lipiden, hetgeen uiteraard kan leiden tot vroegtijdige atherosclerose. Verder heeft zo’n twintig procent van de patiënten na PVB of BEP langdurig last van tintelingen in handen en voeten. Deze klachten zijn het gevolg van (perifere) zenuwschade. Ook testiculaire kiemcellen zijn zeer gevoelig voor cisplatina-bevattende chemotherapie met een verminderde spermatogenese en zelfs infertiliteit als gevolg. Helaas is deze schade aan de kiemcellen vaak blijvend. Patiënten wordt derhalve geadviseerd voor het begin van de chemotherapie hun sperma te laten invriezen (cryopreservatie). PVB en BEP veroorzaken ook een disfunctie van de testosteron-producerende Leydigcellen in de andere testis waardoor een hormonale stoornis kan ontstaan. Verwijdering van retroperitoneale lymfklieren of van de retroperitoneale tumorresten na chemotherapie heeft als meest voorkomende
GEVOLGEN BEHANDELING VOOR SEKSUEEL FUNCTIONEREN Het doel van dit onderzoek was om de incidentie en de aard van seksuele problemen in relatie tot de diverse behandelvormen vast te stellen. Er werd aan 337 patiënten met testiskanker (behandeld in de periode 1980-1994) een enquête gestuurd met vragen over de seksualiteit. Vragen over seksueel functioneren hadden betrekking op de gehele mannelijke ‘seksuele respons cyclus’ (Masters & Johnson, 1966). Deze cyclus bestaat uit libido, opwinding, erectie, orgasme, ejaculatie en ‘refractaire’ periode. Maar liefst 85% van de patiënten retourneerde de enquête, waaruit blijkt dat de betrokkenheid ten aanzien van de vraagstelling van dit onderzoek groot is. Na een mediane follow-up van 6,7 jaar bedroeg de gemiddelde leeftijd van deze patiënten 38 jaar. Veertig procent van hen meldde seksuele problemen te hebben. Libidoverlies en verminderde intensiteit van het orgasme werd door respectievelijk 20 en 19% van de patiënten gemeld. Ruim 12% van de patiënten had erectiestoornissen en 26% ejaculatiestoornissen. Ruim 12% was ontevreden over hun seksuele leven. Patiënten die behandeld waren met chemotherapie, al dan niet gevolgd door retroperitoneale chirurgie, hadden veel vaker specifieke seksuele problemen dan patiënten die alleen een orchidectomie hadden onder-
10
gaan. Overigens hadden patiënten die bestraald waren niet vaker seksuele problemen dan patiënten die alleen behandeld waren middels orchidectomie.
gen deze patiënten testosteroninjecties. Bij zeven patiënten met een bilateraal testiscarcinoom werd nagegaan in hoeverre plasma testosteronconcentraties van invloed zijn op seksueel functioneren. In deze studie was seksuele disfuncties niet gerelateerd aan de verschillende plasma testosteronspiegels, ook al waren deze soms ver onder de internationaal erkende normaalwaarden.
Bij een groep van 215 patiënten die in het verleden behandeld waren met cytostatica werd nagegaan of klachten van door chemotherapie veroorzaakte vaatschade (Raynaud) en zenuwschade gerelateerd waren aan seksuele disfuncties. Raynaud-achtige klachten en zenuwschade werden door respectievelijk 33% en 21% van de patiënten gemeld. Patiënten met symptomen passend bij het syndroom Raynaud hadden vaker erectiepoblemen (29%) dan patiënten zonder dit fenomeen (8%). Zenuwschade bleek niet gerelateerd aan klachten over seksueel functioneren. Deze bevindingen suggereren dat erectiele disfunctie door therapie gerelateerde angiopathie veroorzaakt zou kunnen worden. Dit wordt momenteel verder onderzocht met behulp van metingen in het vaatlaboratorium en met erectiemetingen.
PSYCHOLOGISCHE FACTOREN EN INFORMATIEBEHOEFTE Tot dusver is uit onze studies gebleken dat de door de behandeling veroorzaakte organisch-biologische veranderingen een betrekkelijk geringe rol spelen met betrekking tot seksueel disfunctioneren. Psychologische (cognitieve), sociale en emotionele factoren zijn mogelijkerwijs meer bepalend. Ondanks de uitstekende prognose wordt door een groot aantal patiënten seksuele problemen gemeld. Juist bij deze jonge mannen is de diagnose ‘kanker’ meestal volkomen onverwacht. Zij worden geconfronteerd met een levensbedreigende ziekte en een onzekere toekomst. Ook de specifieke localisatie van deze vorm van kanker kan een belangrijke factor zijn bij het ontstaan van seksuele problemen. Op dit moment zijn vooral de psychologische aspecten van seksuele problemen na zaadbalkanker onderwerp van studie.
De invloed van aanvullende resectie van na chemotherapie resterende tumormassa (RRRTM) werd onderzocht in een groep van 155 patiënten . Zij werden verdeeld in twee groepen; patiënten behandeld met RRRTM en zonder aanvullende RRRTM. Met uitzondering van ejaculatiestoornissen werden door beide groepen seksuele disfuncties in gelijke mate gemeld. Van de RRRTM groep meldde 26% complete afwezigheid van antegrade ejaculatie. Dit percentage ligt lager dan de gemelde incidentie van ejaculatiestoornissen na bilaterale of unilaterale retroperitoneale lymfklierdissectie. Tevens werd nagegaan welke ‘chirurgische’ parameters de ejaculatie negatief beïnvloedden. Vooral resectie van paracavaal/inter aorta-cavaal gelegen tumormassa predisponeert tot het teloorgaan van antegrade ejaculatie. In deze anatomische regio lopen de postganglionaire sympatische zenuwvezels welke de blaashals innerveren. Impulsen via deze route zorgen ervoor dat tijdens het orgasme de blaashals contraheert en het zaad niet (retrograad) de blaas inschiet, maar antegraad de urethra verlaat.
In ons onderzoek had meer dan tachtig procent van de patiënten behoefte aan informatie over de mogelijke gevolgen van de diverse behandelingen op het seksueel functioneren. Tot op heden was hierover zeer weinig bekend. Met de huidige gegevens kan meer informatie worden gegeven. Mogelijk zal dit de patiënten en hun partners niet alleen helpen bij het overwinnen van moeilijkheden op seksueel gebied, maar ook bijdragen aan het rehabilitatieproces.
Een literatuurlijst is bij het redactiesecretariaat van dit tijdschrift op te vragen.
Patiënten met een dubbelzijdige testistumor ondergaan een dubbelzijdige orchidectomie. Totale castratie leidt tot afwezigheid van endogene testosteronproductie, en derhalve krij-
11
Dan stilte.
Na drie soorten plafonds is de patiënt op de zaal. Zijn rug doet ondertussen nog altijd pijn, maar toch vrolijkt
De patiënt laat zijn blik rondgaan.
hij op, want dit plafond is het mooiste tot nu toe. Er zit een venster onder het plafond. Daarachter ligt de Wat er nu volgt, geeft de patiënt een soort déja-vu-
gitzwarte nacht, met fonkelende sterren overal. Verre
gevoel.
planeten, waar misschien ook leven is? Onbekend, extern leven...?
Eerst een hoofd dat opduikt en zegt dat het extern is. Dat is niet zo erg. Externen kloppen met zachte
De patiënt begint mijmerend te fantaseren over extern
hamertjes die geen pijn doen. Dan een hoofd dat zegt
leven.
dat het intern is. Dat is minder prettig: internen kunnen Plots een hoofd tussen het zijne en het plafond.
venijnig prikken en dat doet wél pijn. Maar het valt
“Ik ben extern”, zegt het hoofd.
mee, dit keer.
De patiënt schrikt zich rot, maar het hoofd ziet er
De intern stelt enkele vragen en verdwijnt zonder te
humaan uit.
prikken.
Het hoofd zal hem onderzoeken, zegt het.
De patiënt haalt opgelucht adem. Er daagt een nieuw hoofd op dat hem begroet en zegt:
Het valt mee. Er wordt wat geduwd en geklopt, maar met een zacht hamertje, en het doet heel wat minder
“Ik ben verpleeghoofd.”
pijn dan het gebonk in de ambulance.
De patiënt voelt zich gerustgesteld en wil zijn wellende
Het hoofd gaat weg.
opluchting uitstorten. Waarop het hoofd aankondigt: “Ik kom u prikken!”
Even later komt er een nieuw hoofd.
De opluchting van de patiënt smelt als sneeuw voor de
Een hoofd dat zegt dat het intern is en dat het bloed
zon.
komt prikken. Er volgt inderdaad een prik, recht in zijn
Het blijft gelukkig bij een prik, en de patiënt kan weer
arm.
herademen. Hij vat het idee op om wat voort te slapen
Er volgt nog een prik. En nog een, daarna. Dan nog
want uiteindelijk begon alles midden in zijn nachtrust.
drie prikken. Dan een gemompelde vloek, en dan de
Nauwelijks heeft hij zijn oogleden gesloten, of hij
laatste prik.
wordt bij de arm geschud. Daar is alweer een ander
Even snel als hij gekomen is, verdwijnt de intern.
hoofd, met een zeer ernstige blik, en het zegt: “Maak u
Stilaan verdwijnen buiten ook de sterren, ziet de
geen zorgen omtrent die rugpijn; we zijn hier om dat op
patiënt. Het wordt dageraad, maar het plafond blijft
te lossen”. Het klinkt even geruststellend als het “Hij
hetzelfde. De patiënt begint zich af te vragen of box zes
bijt niet”-cliché bij een woest schuimbekkende hond
zijn eindbestemming is. Verkeerd gedacht.
die zichzelf blauw staat te rukken aan zijn halsband.
Net wanneer hij zich wat thuis begint te voelen, komt de
“Wie bent u dan?” prevelt de patiënt.
draagberrie terug in beweging en wordt de patiënt de
“Ik ben...”
gang op gerold.
De ontbrekende tekst kunnen wij zelf invullen. Wij
Een nieuwe stem duikt op.
weten dat er een heel gamma aan mogelijkheden is. Wij
“Naar de zaal”, zegt de stem.
kunnen invullen wat wij zelf zouden willen horen, of
Een nieuwe rit.
misschien liever niet. Maar we mogen vooral niet vergeten dat een ziekenhuis aan patiënten meer kan bieden dan alleen maar plafonds.
12
Verenigingsnieuws 15E JAARCONGRES VVRO 21 NOVEMBER 1998, VUB JETTE VOORMIDDAG Sessie A : Voorzitter :
NAMIDDAG
Hematologie Mevr. Anne Willekens, AZ Jette
Sessie A Voorzitter :
09u20 - 09u50 Ultra hoge dosis chemotherapie en stamceltransplantaties Prof. Dr. M. Boogaerts, UZ Leuven
Dhr. Paul Vranckx, UZ Leuven
14u20 - 14u50 Invloed van Leefmilieu op Kanker Prof. Dr. Schepens, Antwerpen 14u50 - 15u20 Voeding : Kanker inducerend Therapie ondersteunend Mevr. Margit Rosier, Nutricia
09u50 - 10u30 Non Hodgkin Lymfomen Dr. A. Van Hoof, St. Jan Brugge Total Body Irradiation 11u15.-.11u35 Prof. Dr. P. Scailliet, UCL Woluwe 11u35 - 11u50 Dhr.Guy Vandevelde, UZ Leuven 11u50 - 12u20 Chronische Lymfatische Leukemie Dr. R. Schots, AZ - VUB Jette 12u20 - 12u40 Navelstrengbloedstamcelcollectie en transplantatie Dr. G. Bries, UZ Leuven Sessie B : Voorzitter :
Colorectale tumoren Dhr. Guy Vandevelde, UZ Leuven
Sessie B Voorzitter :
09u20 - 09u40 Epidemiologie en oorzaken Dr. Dirix, St. Augustinus Antwerpen 09u40 - 10u20 Heelkundige behandelingen Prof. Dr. Pattyn, UZ Gent
Dhr. Marc Vos, St. Augustinus Antwerpen
14u20 - 14u50 Vruchtbaarheidsproblematiek na chemotherapie Dr. H. Tournaye, AZ-VUB Jette 14u50 - 15u20 Zwangerschapsbescherming bij verpleegkundigen op een oncologieafdeling Dhr. Marc Segers, AZ-VUB Jette
Systeembehandeling 11u05 - 11u35 Radiotherapie Dr. D. De Ruysscher, St. Norbertus Duffel 11u35 - 12u05 Chemotherapie Prof. Dr. E. Van Cutsem, UZ Leuven 12u05 - 12u20 Stomaverpleging Dhr. Guy Bylois, Virga Jesse Hasselt
13
PLENAIR
Inschrijfgeld :
Voorzitter :
Dhr. Gerrit Ponnet, AZ Jette
15u50 - 16u05
Uitreiking Awards
16u05 - 16u45
Transfusiebeleid - indicaties - complicaties Dr. L. Steenssens, Rode Kruis België
Inclusief koffie, lunch, afscheidsdrink en programmaboek Vóór 30/10/98
Na 30/10/98
Lid, student : Niet-lid
1300 BEF 1800 BEF
1800 BEF 2300 BEF
Inschrijving :
Gebeurt via secretariaat VVRO. U ontvangt een bevestiging van uw inschrijving samen met een overschrijvingsformulier. Na 13/11/98 betaalt u contant op het congres.
Informatie :
Secretariaat VVRO Tel. 02/477.52.37 Fax 02/477.52.52
14
VERENIGING VOOR VERPLEEGKUNDIGEN RADIOTHERAPIE EN ONCOLOGIE
DE VOLGENDE PRIJZEN WORDEN UITGEREIKT OP HET VIJFTIENDE JAARCONGRES, VUB JETTE 21/11/1998
BARD TRAVEL AWARD TRAVEL AWARD VOOR INTERNATIONAAL CONGRES WAARDE : 40.000 BF EEN ARTIKEL OVER EEN VERPLEEGKUNDIG ONDERWERP ROND KATHETERS OF TOTAAL IMPLANTEERBARE VENEUZE SYSTEMEN DEADLINE ARTIKEL : 15/10/98
PHARMACIA & UPJOHN ONCOLOGIEPRIJS WAARDE : 25.000 BF EEN ARTIKEL OMTRENT EEN VERPLEEGKUNDIG ONCOLOGISCH ONDERWERP DEADLINE ARTIKEL : 15/10/98
AMGEN POSTER AWARD WAARDE : 10.000 BF EEN POSTER OMTRENT EEN VERPLEEGKUNDIG HEMATOLOGISCH ONDERWERP, PROJECT OF STUDIE DEADLINE ABSTRACT :15/10/98
GLAXO WELLCOME POSTERPRIJS WAARDE : 10.000 BF EEN POSTER OMTRENT EEN VERPLEEGKUNDIG ONCOLOGISCH ONDERWERP, PROJECT OF STUDIE DEADLINE ABSTRACT : 15/10/98 Inlichtingen en criteria :
Secretariaat VVRO, AZ VUB, Dienst Radiotherapie Laarbeeklaan 101 , 1090 Brussel Tel : 02/477.52.37 Fax : 02/477.52.52
15
POSTERWEDSTRIJD Maak een poster en je maakt kans op 10.000 BEF De Vereniging organiseert jaarlijks in samenwerking met de firma’s Amgen en Glaxo-Wellcome een open posterbeurs tijdens het VVRO jaarcongres. Prijzen
Twee posters zullen elk bekroond worden met een prijs ter waarde van 10000 BF.
Onderwerpen
❖ Amgen posterprijs : verpleegkundig probleem in de hematologische oncologie ❖ Glaxo Wellcome posterprijs : vrij te kiezen in het domein van de oncologieverpleegkunde.
Inhoud
De poster wordt volgens bijgevoegde onderverdeling opgebouwd : • titel en auteur(s) • probleemstelling • probleemanalyse • onderzoek van het probleem (gebruikte methode en hulpmiddelen) • resultaten • conclusies Het is aan te bevelen om uw poster zo aanschouwelijk en aantrekkelijk mogelijk te maken d.m.v. figuren, tekeningen of originele ideeën (lay-out).
Praktische informatie
Afmetingen van de poster : hoogte 100 cm en breedte 80 cm. Een samenvatting (abstract) van max. 100 woorden over de inhoud van de poster wordt naar het VVRO secretariaat gestuurd vóór 15 oktober 1998. Het abstract wordt eveneens volgens bovenvermelde inhoudsopgave geschreven. De poster wordt tijdens het jaarcongres door de auteur opgehangen in de posterruimte vóór 9 uur ’s morgens. De twee winnaars worden door een verpleegkundige jury, samengesteld uit de verschillende VVRO werkgroepen, geselecteerd en op het einde van de dag bekend gemaakt.
16
ONCOLOGIEPRIJZEN Elke verpleegkundige maakt kans om één van de twee gratis Europese congressen te winnen. De vereniging organiseert jaarlijks in samenwerking met de firma’s Pharmacia & Upjohn en Bard een wedstrijd voor het beste verpleegkundig artikel.
Bard prijs ter waarde van 40.000 bf
Opdracht: Het schrijven van een verpleegkundig artikel van minimum 1250 en maximum 2500 woorden (5-10 pagina’s) over uitwendige katheders Onderwerp: De problematiek kan via een casusbespreking, een literatuurstudie of een onderzoeksartikel uitgewerkt worden. Het onderwerp kan een multidisciplinair project zijn doch de eerste auteur moet een verpleegkundige zijn.
Pharmacia & Upjohn prijs ter waarde van 25.000 bf
Opdracht : Het schrijven van een artikel van min. 1250 en max. 2500 woorden (5-10 pagina’s) in het domein van de oncologieverpleegkunde. Onderwerp : Verpleegkundige problemen in één van de volgende domeinen van de oncologie : heelkunde, radiotherapie, chemotherapie, ondersteunende therapieën, palliatieve zorg zowel bij kinderen als bij volwassenen. Binnen deze verschillende domeinen kan het artikel handelen over een klinisch verpleegkundig, multidisciplinair, organisatorisch, beleidsmatig of sociaal aspect. De problematiek kan via een casusbespreking, een literatuurstudie, een onderzoeksartikel of een stellingnemend artikel uitgewerkt worden. Het onderwerp kan een multidisciplinair project zijn doch de eerste auteur moet een verpleegkundige zijn.
De inhoud voor beide artikels : Afhankelijk van het soort artikel waarvoor men kiest worden een aantal onderverdelingen gerespecteerd: • casusbespreking • onderzoeksartikel: introductie, vraag- of doelstelling, methode, resultaten, discussie, implementatie en conclusie • theoretisch artikel: introductie, definitie, meting, voorkomen, oorzaken, gevolgen en concluusie • stellingnemend artikel: introductie, stelling, argumenten voor en tegen en conclusie. Algenene tips en raadgevingen in verband met het schrijven van een artikel kan men vinden in het VVRO tijdschriftnummer 3 van het jaar 1995. Beoordeling : De jury van vijf verpleegkundigen die de werken zal beoordelen is niet op de hoogte van de herkomst van de auteurs. Alle ingezonden werken worden beoordeeld op volgende aspecten : de relevantie van het onderwerp, de inhoud, de ordening, taal en lay-out.
17
BASISCURSUS ONCOLOGIEVERPLEGING 1998-1999 De leerstof is samengebracht in een aantal modules
Drie modules kunnen apart gevolgd worden
✔ Algemene aspecten : o.a. profiel v/e oncologieverpleegkundige, kankerregistratie
❖ module radiotherapie :
✔ Primaire, secundaire en tertiaire preventie
❖ module palliatie en pijnbehandeling : 27 en 28 januari 1999
✔ Diagnose en Stagiering
10 december 1998 en 13 januari 1999
❖ module chemotherapie : 19 november en 9 december 1998
✔ Oncologische Pathologie ✔ Verschillende behandelingsmodaliteiten en verpleegkundige aandachtspunten Heelkunde, radiotherapie, chemotherapie, hormonale therapie
Specialisatiecursus chemotherapie 20 en 21 januari 1999
✔ Patiëntenbegeleiding
Coördinator specialisatiecursus chemotherapie : Jan Van Gaver
✔ Oncologische pathologie ✔ Pijnbehandeling, palliatie, terminale zorg, rouwbegeleiding en ethische aspekten
Inschrijfgeld : inclusief koffie , maaltijden en
✔ Alternatieve ondersteunende therapieën
cursuspakket
✔ Voeding en Kanker
20.000 BF voor volledige basiscursus (exclusief specialisatiecursus chemotherapie)
✔ Revalidatie
2000 BF per module indien men basiscursus niet volgt
✔ De modules chemotherapie, radiotherapie en palliatie kunnen afzonderlijk gevolgd worden
2400 BF specialisatiecursus chemotherapie
Coördinator Voortgezette opleidingen in de Oncologieverpleging : Guy Vandevelde
Plaats :
Data: 7, 8, 19 en 20 oktober 1998
UZ Gasthuisberg
18 en 19 november 1998
Dienst Verpleging
9 en 10 december 1998
Herestraat 49
13, 14, 27 en 28 januari 1999
3000
Leuven
17 en 18 februari 1999 10 en 11 maart 1999
18
✄
INSCHRIJFSTROOK BASISCURSUS ONCOLOGIEVERPLEGING 1998 - 1999 Naam ........................................................................................................................................................................... Geboortedatum en plaats ............................................................................................................................................ .................................................................................................................................................................................... Lidnummer ................................................................................................................................................................. Adres ........................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................................... Ziekenhuis - dienst ..................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................................... Functie ........................................................................................................................................................................ Full/Part time .............................................................................................................................................................. Aantal jaren werkzaam ............................................................................................................................................... Schrijft in voor :
basiscursus
❏
module radiotherapie
❏
module chemotherapie
❏
module palliatieve zorgen ❏ Gelieve dit formulier terug te sturen of te faxen naar :
Sekretariaat VVRO, AZ - VUB, Afd. Radiotherapie Laarbeeklaan 101, 1090 Brussel tel. : 02/477.52.37 fax : 02/477.52.52
✄
INSCHRIJFSTROOK SPECIALISATIECURSUS 1999 Naam ........................................................................................................................................................................... Geboortedatum en plaats ............................................................................................................................................ .................................................................................................................................................................................... Lidnummer ................................................................................................................................................................. Adres ........................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................................... Ziekenhuis - dienst ..................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................................... Functie ........................................................................................................................................................................ Full/Part time .............................................................................................................................................................. Aantal jaren werkzaam ............................................................................................................................................... Gelieve dit formulier terug te sturen of te faxen naar :
Sekretariaat VVRO, AZ - VUB, Afd. Radiotherapie Laarbeeklaan 101, 1090 Brussel tel. : 02/477.52.37 fax : 02/477.52.52
19
SPECIALISATIECURSUS RADIOTHERAPIE Deze opleiding is een samenwerkingsverband tussen het Vervolmakingscentrum van het NVKVV en de VVRO. Doelgroep : Deze voortgezette opleiding ‘Radiotherapie’ heeft tot doel het verwerven van theoretische en praktische kennis opdat de radiotherapieverpleegkundige als lid van het multidisciplinair team in staat zou zijn om een voorgeschreven radiotherapeutische behandeling kritisch te beoordelen, te interpreteren, te plannen en uit te voeren, en daarvoor als beroepsbeoefenaar verantwoording te kunnen afleggen. De cursus omvat in totaal 240 lesuren en is gespreid over 2 academiejaren, teneinde de deelnemers de mogelijkheid te geven deze opleiding te combineren met hun beroep. Het einde van het 2e jaar wordt afgesloten met een werkopdracht. Dit concretiseert zich in een klinisch probleem dat individueel of in groep wordt uitgewerkt. Praktische stages van verschillende lengtes worden optioneel aangeboden. De cursist(e) dient minimum 1 jaar beroepservaring op de dienst radiotherapie te hebben. Personen die deze ervaring niet bereikt hebben, kunnen hun voorkennis verbeteren of opfrissen door het volgen van de inleidingsmodule. Deze module gaat door vóór het starten van de cursus. B. 2e jaar radiotherapie :
A. 1e jaar radiotherapie : 1. Fysische aspecten van de radiotherapie : - Inleiding - Basisfysica - Bestralingsapparatuur - Dosisvoorschrijving tot dosistoediening - Klinische dosimetrie - Stralingshygiëne 2. Management van de oncologische patiënt - Ontstaan en ontwikkeling van kanker - Diagnose van kanker - Behandelingsmodaliteiten voor kanker 3. Biologische basis van radiotherapie - Weefselradiobiologie - Groeikinetiek - Mechanismen van celdood door bestraling - Tumorcontrole door radiotherapie
- Fysica - Computerplanning - Kwaliteitscontrole - Oncologische pathologie - Behandelingsmodaliteiten - Brachytherapie - Radiobiologie - Lokalisatie- en simulatietechnieken - Technieken van uitwendige bestraling - Speciale technieken - Wetenschappelijk onderzoek - Ethische en legale aspecten - Psycho-sociale zorg - Klinische lessen
Coördinator : Bie Lambrechts, NVKVV (tel. : 02/732.10.50) Data 1e jaar : 28 en 29 september 1998 22 en 23 oktober 1998 23 en 24 november 1998 14 en 15 december 1998 14 januari 1999 19 februari 1999 8 en 9 maart 1999 Klinische lessen: UZ Gasthuisberg: 12 december 1998, voormiddag AZ-VUB: 27 februari 1998, voormiddag Hogeschool Eindhoven: 2 dagen in de week van 18 januari 1998 2 dagen in de week van 19 april 1998 (de juiste data worden later meegedeeld) Inschrijvingsgeld : 20.500 BF per jaar, inclusief koffie, maaltijden en cursuspakket Deze cursus komt in aanmerking voor educatief verlof. Plaats : NVKVV, Vergote Square 43, 1030 Brussel
20
INSCHRIJFSTROOK SPECIALISATIECURSUS RADIOTHERAPIE 1998 - 1999 Terug te sturen of te faxen naar : secretariaat VVRO, AZ-VUB, afdeling radiotherapie, Laarbeeklaan 101, 1090 Brussel, Fax : 02/477 52 52 Naam en voornaam ..................................................................................................................................................... Wettelijk Adres ........................................................................................................................................................... Postnummer en gemeente ........................................................................................................................................... Telefoon ...................................................................................................................................................................... Geboortedatum en -plaats ........................................................................................................................................... Ziekenhuis/Instelling/School ...................................................................................................................................... Adres ........................................................................................................................................................................... Postnummer en gemeente ........................................................................................................................................... Telefoon ...................................................................................................................................................................... Functie ..............................................Afdeling ........................................................................................................... Studies in de verpleegkunde (diploma, brevet en/of andere) ..................................................................................... Deelname via :
werkgever ❏
Lidnummer...........................................
eigen initiatief ❏ Geen lid ❏
21
RESIDENTIELE CURSUS PIJNBEHANDELING EN PALLIATIE Landcommanderij Alden Biesen - Bilzen 23, 24 en 25 september 1998
Dag 1 : Woe 23 september 1998
Dag 2 : Do 24 september 1998
Dag 3 : Vrij 25 september 1998
Algemene principes van pijn- en
Omgaan met verlies en rouw
Voorbereiding van ontslag uit het
symptoombehandeling Verpleegkundige aspekten en aandachtspunten bij pijn- en symptoomcontrole Gebruik van pompen Avonddiscussie: ervaringsleren
Groepswerk: hoe voer ik een goed ge-
ziekenhuis Voorbereiding van heropname in het
sprek ? Opvang van de verpleegkundige binnen
ziekenhuis of palliatieve eenheid Groepsdiscussie aan de hand van
de palliatieve zorgen Avondprogramma: hoe ervaar ik deze
een case-studie.
dag, hoe verwerk ik mijn gevoelens
Inschrijfgeld : inclusief overnachting, maaltijden en cursuspakket: Lid, student 6000 BF Niet-lid 9000 BF
Dit programma bevat zeer veel realistische informatie. De vorming wordt begeleid door mensen die dagelijks werkzaam zijn bij palliatief verzorgde patiënten. Het residentieel verblijf is noodzakelijk omdat de avondsessies vooral gericht zijn op de verwerking van de informatie van de dag.
Inschrijving vindt plaats door middel van bijgevoegde inschrijfstrook vóór 15/09/98. U ontvangt een bevestiging van uw inschrijving samen met een overschrijvingsformulier.
Begeleiders van deze 3 daagse cursus : A. Kenis en S. Broers
✄
INSCHRIJFSTROOK RESIDENTIELE CURSUS ALDEN BIESEN 1998 Naam .......................................................................................................................................................................... Geboortedatum en plaats ........................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... Lidnummer ................................................................................................................................................................ Adres .......................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... Ziekenhuis - dienst .................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................................... Functie ....................................................................................................................................................................... Full/Part time ............................................................................................................................................................. Aantal jaren werkzaam .............................................................................................................................................. Gelieve dit formulier terug te sturen of te faxen naar :
Sekretariaat VVRO, AZ - VUB, Afd. Radiotherapie Laarbeeklaan 101, 1090 Brussel tel. : 02/477.52.37
22
fax : 02/477.52.52
Werkgroep Alden Biesen
Mensen komen samen met tranen van geluk bij een geboorte, Mensen komen samen met tranen van verdriet bij het sterven.
EU
W
RESIDENTIELE CURSUS EMOTIONELE COMMUNICATIE
NI
De traan heeft zoveel in zich, Zoveel betekenend, Zo weinig zeggend. De traan krijgt in palliatieve zorg een echte betekenis. Aanwezigheid van mensen die een open hart hebben Om deze tranen op te vangen, Zijn dan zo belangrijk. Wanneer een traan onbegrepen vloeit, Zullen er nog meer vloeien En dat doet zo'n pijn.
In ons werk als verzorgers, begeleiders, worden we vaak geconfronteerd met de levensgeschiedenis van de patiënt en zijn omgeving. Je voelt de plotse ommekeer, de wanhoop, het lege gevoel. Hoe luister je naar dat levensverhaal en hoe praat je erover, dat is onze bekommernis. Wij hebben Arthur Polspoel uitgenodigd om met ons rond deze bekommernis te werken. Emotionele communicatie vraagt een begeleider die alle aspecten durft bekijken en met alle respect durft benaderen. Deze residentiële cursus gaat door op vrijdag 19/02/1999 en zaterdag 20/02/1999 te Alden Biesen, Kasteelstraat 6, 3740 Bilzen-Rijkhoven. De cursus staat open voor elke discipline die reeds aktief werkzaam is in de palliatieve zorg en heeft een beperkt aantal inschrijvingen nl. 16. Het residentieel verblijf is noodzakelijk. Inschrijvingsprijs: 5500,- leden VVRO 7500,- niet leden Met vragen kan U terecht bij Adrienne Kenis
23
VRIJWILLIGERSWERKING IN PALLIATIEVE ZORG K. Willems en M. Jacobs, Maatschappelijk assistenten, Verantwoordelijken vrijwilligerswerking PHA WAAROM WERKEN MET VRIJWILLIGERS ? PHA is een netwerk in het arron-
In palliatieve zorg bieden vrijwilligers zeker een meerwaarde aan de begeleiding van de patiënt en zijn omgeving. Centraal in palliatieve zorg staat immers kwaliteit van leven en letterlijk betekent het met de mantel der liefde bedekken, omringen. En wie is er meer geplaatst om dit te doen dan de vrijwilliger. Dankzij de vrijwilliger ervaart de patiënt in de meest kwetsbare fase van zijn leven vanuit de samenleving oprechte solidariteit. Hun plaats is duidelijk ter ondersteuning van de patiënt en zijn omgeving en naast de andere professionelen. Zij hebben hun eigen meerwaarde en inbreng, zij nemen nooit taken over van de professionelen en kunnen ook nooit door hen vervangen worden.
dissement Antwerpen en stelt zich tot
opleiding voor de vrijwilliger aan te bieden waarin hij vier volledige dagen kan worden voorbereid op zijn inzet bij de palliatieve patiënt.
doel de palliatieve zorgcultuur te verspreiden en te stimuleren. Het emancipatorisch concept staat hierbij centraal: PHA neemt geen taken over van bestaande diensten en organisaties maar wenst wat bestaat te ondersteunen en te optimaliseren. Naast de steun van zestig protocollaire leden, een 200-tal professionele vrijwillige medewerkers beschikt PHA ook over de steun van 70 vrijwilligers. Zij werken dagelijks mee aan de uitbouw van de palliatieve zorgcultuur en steunen concreet de palliatieve patiënt en zijn omgeving in de thuissituatie. De werking is gebaseerd op het buddyconcept. Per patiënt worden er twee vrijwilligers
Deze basisopleiding hoort inderdaad bij de selectieprocedure. Op deze wijze krijgen de vrijwilligers ook de kans om uitgebreid kennis te maken met het palliatief vrijwilligerswerk. Zij kunnen na deze opleiding ook voor zichzelf uitmaken of dit soort vrijwilligerswerk zal voldoen aan hun verwachtingen en of er hier aan hun motivatie ook daadwerkelijk beantwoord zal worden. De zelfselectie wordt vooral veroorzaakt door het confronteren met hun eigen emoties, eigen verantwoordelijkheden (vooral in thuiszorg is de verantwoordelijkheid van de vrijwilliger erg groot), met eigen verlieservaringen, met impact van het vrijwilligerswerk op hun eigen leven,...;
ingezet die praktische en emotionele
HET VRIJWILLIGERSBELEID
ondersteuning bieden aan de patiënt en zijn omgeving. De vrijwilligers
In 1993 werd een professioneel coördinator aangeworven nadien de eerste vrijwilligers. Er werd vooraf een duidelijk doel bepaald, selectiecriteria vastgelegd, een basisopleiding uitgetekend en aan een intervisie vorm gegeven. Geleidelijk aan werden er ook andere begeleidingsvormen uitgetekend.
hebben ieder minimum 6 uur per week beschikbaar. In principe overdag maar uitzonderlijk ook ‘s nachts. Van in het begin is er in PHA duidelijk gekozen voor het werken met vrijwilligers en meteen ook voor een vrijwilligersbeleid
In de basisopleiding is het tevens belangrijk dat vrijwilligers leren zoeken naar hun eigen begrenzingen en mogelijkheden. Ook deze zelfselectie en het confronteren is een vorm van het emancipatorisch werken: veel beter is om die vrijwilligers zelf te laten ontdekken wat hun grenzen en hun mogelijkheden zijn dan ellenlange discussies over hun al dan niet geschikt zijn.
Men ontwikkelde eveneens een vrijwilligersdossier met onder andere het contract (goede afspraken maken goede vrienden), een sollicitatieformulier, het selectieformulier, een persoonlijke fiche, een vervolgblad waarop alle begeleidingen genoteerd konden worden en ook een weergave van het jaarlijkse functioneringsgesprek wordt hierin bewaard.
Deze professionele coördinator werkte het beleid niet alleen uit. In de structuur van PHA werd een commissie vrijwilligers opgericht. Verschillende professionelen die reeds werkzaam waren in een vrijwilligersorganisatie en professionelen die de nood aan vrijwilligers in palliatieve zorg ook herkenden, zetelden samen in deze commissie. Zij werkten het beleid uit:
ONTSLAGPROCEDURE
SELECTIEPROCEDURE
Er werd eveneens een ontslagprocedure uitgewerkt, met als aandachtspunt dat ook iemand die uitstapt recht heeft op een
Er werd een selectieprocedure uitgewerkt ( met een selectieformulier) waarbij er bewust gekozen werd om een basis-
24
gesprek en knelpunten kan signaleren die aandacht behoeven in de toekomst. Ook dit geeft uiting van respect aan de vrijwilliger. INSPRAAK De commissie vrijwilligers is ondertussen geëvolueerd naar een groep bestaande uit, de coördinator, een intervisor (dit is iemand die samen met de coördinator de intervisie begeleidt) de vrijwilligers zelf in het totaal vier die ieder een intervisiegroep vertegenwoordigen en een voorzitter die ook in de Raad van Beheer zetelt De commissie evolueerde van pure denktank naar een waar inspraakkanaal waarbij er een horizontale en een vertikale doorstroming kan gebeuren. Horizontaal: info vanuit alle andere commissies, Vertikaal: info vanuit het beleid en signalen die aan het beleid kunnen doorgegeven worden. Deze inspraak is van fundamenteel belang: Zij stemt het vrijwilligersbeleid permanent af op de noden en wensen van vrijwilligers en zorgt tegelijkertijd voor een afstellen van de verwachtingen hierop van de doelgroep. De patiënt staat centraal, de vrijwilliger is middel maar tegelijkertijd brengen zij hun individuele doelen mee en kunnen deze permanent op elkaar worden afgestemd. Eigen doelen van de organisatie en persoonlijke doelen van de vrijwilligers moeten op een optimale wijze tot een werkbaar geheel geïntegreerd worden. BEGELEIDING VAN VRIJWILLIGERS Wanneer een vrijwilliger de basisopleiding achter de rug heeft, zet hij zijn eerste stappen op het werkveld. Het toepassen van de zaken die hij heeft geleerd, leveren hem een pak ervaring op. Maar er is ook een keerzijde aan de medaille. Ongetwijfeld botst hij op grenzen en ervaart hij tekortkomingen bij zichzelf, de anderen en de organisatie. Het ervaren van die tekorten kan de aanzet zijn om zich blijvend te vormen en te laten begeleiden. Voor de vrijwilligers van vandaag speelt persoonlijke ontplooiing een belangrijk
25
BEGELEIDINGSVORMEN - WERKMIDDELEN
krijgen enerzijds en de nood van de organisatie om deze nieuwe inzichten ook te verstrekken is groot.)
Hoe proberen wij dit binnen PHA te bereiken? We onderscheiden aktiviteiten aangeboden in groep en persoonlijke contacten tussen de coördinator en de individuele vrijwilliger.
2. De potentiele vaardigheden uitbreiden Naast kennis zijn ook ‘vaardigheden’ een belangrijk instrument voor de vrijwilliger. De beroepskracht maar ook de vrijwilliger moet vaardig zijn in het leggen van contacten die voldoende spontaan en eerlijk zijn. Zij moeten kunnen omgaan met boosheid, angst, verdriet en rouw....zowel bij zichzelf als bij anderen. Voldoende dichtbij durven komen zonder te overweldigen, vlot kunnen samenwerken met andere disciplines, grenzen kunnen respecteren... het is allemaal niet zo gemakkelijk. (Vaardigheden leer je al doende.) 3. Permanente aandacht attitude van
1. Intervisie Op dit moment zijn er binnen PHA een 4-tal intervisiegroepen. Deze intervisies vormen de hoeksteen van de permanente vorming. Via deze formule wordt getracht om heel wat doelstellingen te realiseren. 2. Vorming Er worden per werkjaar een 4-tal vormingsaktiviteiten ingericht. Ze worden meestal gegeven door iemand van buitenaf. De coördinator begeleidt deze groepen. De onderwerpen die behandeld worden kunnen zeer uiteenlopend zijn; medische aspecten, communicatie, praktische hulpmiddelen, beroepsgeheim. Enz.
voor de de vrijwilliger
Met attitude wordt de houding, de ingesteldheid van een persoon bedoeld. Van de vrijwilligers worden een aantal attitudes, verwacht die niet zo vanzelfsprekend zijn. Een houding kan niet zomaar aangeleerd worden, ze moet al een stuk aanwezig zijn. Een zeer belangrijke attitude is bijv. respect, respect voor iemands privacy, voor iemands zwijgzaamheid, voor de eigenheid van die mens op dat moment. Op een serene manier omgaan met de intieme gegevens die je als vrijwilliger te zien of te horen krijgt, is een basisvoorwaarde om als vrijwilliger te mogen functioneren.
Al naargelang het onderwerp worden er voordrachten gegeven of wordt er een training georganiseerd die dan uiteraard in kleine groepen plaatsvindt. Het kiezen van de thema’s en onderwerpen waarrond gewerkt wordt, gebeurt in dialoog met de vrijwilligers. De coördinator verzamelt signalen uit gesprekken, intervisies.
Het is belangrijk deze attitudes zo konkreet mogelijk te maken en ze voortdurend onder de loep te durven nemen. Dat kan slechts mogelijk worden door eigen ervaringen en eigen overtuigingen te durven bespreken.
De commissie vrijwilligers kan ook voorstellen formuleren. 3. Sociale aktiviteit Ten derde wordt er een tweetal keer per jaar een ontspannende aktiviteit aangeboden aan de ganse groep vrijwilligers. Zij zijn belangrijk om de groepssfeer en de informele contacten onderling te bevorderen. Bijv. een nieuwjaarsreceptie een wandeling ...
4. Permanente aandacht voor de emotionele beleving van de vrijwilliger Het werkinstrument van de vrijwilliger is zijn eigen persoonlijkheid. Het spreekt vanzelf dat er bij palliatieve begeleiding heel wat emoties komen kijken. Daar op een evenwichtige manier mee omgaan is onontbeerlijk voor een kwaliteitsvol nabij zijn.
Dan zijn er nog de individuele contacten. 4. Beschikbaarheid van de coördinator
5. Permanente aandacht voor de individualiteit van de vrijwilliger
De beschikbaarheid van de coördinator is een basisgegeven. Van zodra vrijwilligers gestart zijn met het bijstaan van een palliatieve patiënt heeft de coördinator nog slechts contact met het gezin via de vrijwilliger. De coördinator neemt zelf niet aktief deel aan de begeleiding van het hulpvragende gezin. De vrijwilliger is een schakel in het hulpverleningsproces en draagt hierin ook zijn stuk verantwoordelijkheid. Hij of zij moet dan ook permanent terecht kunnen voor een werkoverleg, ondersteuning of advies bij de maatschappelijk
Vrijwilligers zijn erg verschillend. Zij hebben allen een andere opleiding achtergrond, motivatie. Het is een meerwaarde als de verantwoordelijke elke vrijwilliger in zijn eigenheid kent. Zo kan elke vrijwilliger ingezet worden juist in die begeleidingen waar zijn sterke kanten tot uiting kunnen komen. Een kwestie van juiste man /vrouw op de juiste plaats.
26
werker. Buiten de kantooruren wordt deze mogelijkheid geboden via aansluiting op een centrale en het ter beschikking stellen van een GSM voor de verantwoordelijke van wacht. De verantwoordelijke neemt zelf contact met de vrijwilliger als ze op de hoogte gebracht wordt van moeilijkheden of complicaties. Feedback over het al dan niet zinvol aanwezig geweest te zijn door de vrijwilligers komt ter sprake tijdens de intervisies en tijdens een contact met de nabestaanden enkele weken na het overlijden van de patiënt.
Al het voorgaande geeft de indruk dat er uitsluitend initiatief van de verantwoordelijke wenselijk is. In beginfase kan dit gelden, nadien echter zijn de contacten tussen de vrijwilligers onderling zeker zo belangrijk. Als er een hechte vertrouwensrelatie bestaat tussen de vrijwilligers onderling worden zij gedragen door elkaar. De groepsmomenten bieden hiertoe een belangrijke aanzet.
5. Individueel gesprek
willigers en die kwaliteit van zorg wil afleveren aan de patiënt.
Het opzetten van een continue vorming is een bewuste keuze vanuit een organisatie die zorg wil dragen voor haar vrij-
Op regelmatige tijdstippen, (doelstelling is minstens eenmaal per jaar) wordt er een open gesprek gevoerd waarin de verwachtingen, opmerkingen, ... van de vrijwilliger en van de organisatie aan bod komen. Tijdens dit gesprek wordt terug gekeken op het functioneren van de vrijwilliger in de voorbije periode en worden groeimogelijkheden bekeken zowel voor de vrijwilliger individueel als voor de VWcoördinator als voor de organisatie.
Tot slot: HOE VERWIJZEN NAAR VRIJWILLIGERS PHA ? Verwijzingsindicatie: Prognose enkele weken tot maximum 1 jaar Er wordt verkozen om de patiënt thuis te verzorgen Er is een beperkte, oververmoeide of te emotionele mantelzorg. Eenzaamheid.
Er worden een 4-tal items overlopen: • betreft individuele patiëntenbegeleidingen • betreft de intervisiegroep • betreft de VW-werking in het algemeen • betreft PHA als totale organisatie
Verwijzingsaandachtspunten: - Nadruk op hulp en ondersteuning voor familie - Nadruk in eerste instantie op praktische en technische ondersteuning - Noodzaak tot gesprek en stervensbegeleiding niet expliciet benoemen - Nadruk dat het slechts een aanbod is, geen verplichting - Garantie kwaliteit en opleiding - Garantie discretie en beroepsgeheim - Garantie dat patiënt en gezin bepaalt en beslist wat en hoe - Garantie geen opdringerigheid - Garantie stop of verandering als het contact anders is dan verwacht - Op basis van andere goede ervaringen
6. Persoonliike ondersteuning Vrijwilligers engageren zich en stellen hun tijd en persoonlijkheid ter beschikking van een organisatie. Hun inzet is sterk verbonden met hun priveleven. Als zij moeilijkheden ervaren in de vorm van ziekte, een overlijden, een scheiding zal dit een onmiddellijke weerslag hebben op hun engagement als vrijwilliger zowel wat betreft tijdsinvestering als wat betreft emotionele beschikbaarheid voor hun patiënt. Het is een blijk van erkenning en respect dat er met deze persoonlijke elementen wordt rekening gehouden. Vrijwilligers kunnen een soort time out vragen voor een periode van maximum 9 maanden waarbinnen ze volledig beschikbaar zijn voor hun eigen omgeving en waarin ze tot bezinning kunnen komen over het al dan niet verder zetten van hun engagement als vrijwilliger. Het is elementair menselijk dat vrijwilligers die constant in de bres staan om patiënten en hun familie bij te staan zelf ook ondersteuning verdienen als zij zelf in de knoei zitten. Een telefoontje of een bloemetje is een kleine moeite en is een blijk van waardering voor de persoon van de vrijwilliger. 7. Informele contacten
27
Aankondigingen en informatie HET ‘VERPLEEGKUNDIG CYTOSTATICA COMPENDIUM’
ASTA MEDICA PRIJS 1998 VERPLEGING EN CHRONISCHE PIJN
Gerrit Ponnet, AZ-VUB, Werkgroep Chemotherapie, VVRO
De Asta Medica Prijs, ter waarde van 60.000 BEF, bekroont een recent research-werk van een nederlandstalig team i.v.m. de volgende thema’s: ❖ Pijn en kanker ❖ Levenskwaliteit en chronische pijn
Na veel maanden wachten wordt jullie geduld beloond. We hebben er met gans Vlaanderen moeten op wachten. De tweede editie van het ‘Verpleegkundig Cytostatica Compendium’ is beschikbaar. Een aantal jaren geleden hebben een aantal oncologieverpleegkundigen zich geëngageerd achter ‘een lucratief’ initiatief waarvan wij toen de draagwijdte niet van vermoedden. Niemand had ooit durven verhopen dat dit ‘zakboekje’ zo belangrijk en onmisbaar zou worden en dit niet alleen voor verpleegkundigen, maar eveneens voor artsen. Updating werd noodzakelijk. Nieuwe cytostatica zijn inmiddels beschikbaar en daarnaast zijn meer gegevens beschikbaar over de eerder gebruikte producten. Met dezelfde mensen zijn wij aan tafel gaan zitten en opnieuw heeft Anne Tanghe alle informatie gedistilleerd en in vorm gegoten. Een titanenwerk. Alle gegevens werden dubbel gecontroleerd. Er werd eveneens beslist om de originele versie: de Nederlandstalige, te vertalen voor de Franstalige collega’s. Inmiddels regende het van aanvragen om zakboekjes te bekomen want de eerste druk was reeds een tijdje uitgeput. U kan dit ‘zakboekje’ opnieuw kosteloos bekomen via de lokale vertegenwoordiger van de firma ‘Glaxo Wellcome’ uit uw ziekenhuis, of via het secretariaat van VVRO. Onze speciale dank gaat uit naar Dhr.Gonda, Product Manager bij Glaxo Wellcome, die zorgde voor de financiële ondersteuning van dit project.
Hoe deelnemen? Eventuele kandidaten maken deel uit van het verplegend personeel van een Belgisch team. Zij kunnen hun deelnamedossier aanvragen bij: Asta Medica n.v. T.a.v. Dhr. Piet Lannoo Stoofstraat 77-81 1000 Brussel De deelnemers worden verzocht hun dossier terug te sturen naar Asta Medica vóór 31/08/98
28
IMMUNOTHERAPIE/BIOTHERAPIE EN DE VERPLEEGKUNDIGE PRAKTIJK
De Verpleegkundige Werkgroep Immunotherapie Nederland (VWIN) heeft de afgelopen jaren hard gewerkt aan de totstandkoming van het boek “Immunotherapie/ Biotherapie en de verpleegkundige praktijk”. Het doel van de VWIN is het optimaliseren van de kwaliteit van zorg voor de patiënt die wordt behandeld met immuno-biotherapie. Om dit doel te bereiken hebben de leden bovengenoemd boek samengesteld, dat kan dienen als informatiebron voor verpleegkundigen. Naast algemene informatie over het immuunsysteem en de diverse middelen zijn in het boek verpleegkundige richtlijnen opgenomen die gericht zijn op de dagelijkse, verpleegkundige praktijk. Het boek kan tevens dienen als handig naslagwerk voor cursisten van diverse opleidingen die zich willen verdiepen in de materie van immuno- en biotherapie. Tijdens het laatste congres van de Vereniging van Oncologie Verpleegkundigen (in Nederland) is het boek gepresenteerd. De reacties van de verpleegkundigen die het inmiddels gebruiken zijn enthousiast! Hoe bestelt u het boek “Immunotherapie/Biotherapie en de verpleegkundige praktijk”: Het boek kost (inclusief portokosten) fl 26= BFR 500,-. Stuur een eurocheque met het bedrag in guldens. of contant geld naar: secretariaat VvOV t.a.v. E. Wiegman LCVV, Postbus 3135 3502 GC Utrecht o.v.v.: “immunotherapieboek”, uw adres en het gewenste aantal boeken. Het boek zal dan zo snel mogelijk worden toegestuurd.
“ONCOLOGIE VOOR OPLEIDINGSINSTITUTEN” De eerste herziene druk van de practische handleiding voor verpleegkundigen: “ONCOLOGIE VOOR OPLEIDINGSINSTITUTEN” (een uitgave van de VVRO) is klaar. Je kan deze handleiding bestellen op het VVRO secretariaat. Eén exemplaar kost: 300 BF Vanaf 10 boeken: 250 BF + verzendkosten
29
TWEE NIEUWE OPLEIDINGEN IN NEDERLAND EN VLAANDEREN TWEE NIEUWE MASTEROPLEIDINGEN NAAR GECERTIFICEERDE STRESS-THERAPEUTEN EN BEDRIJFSGEZONDHEIDADVISEURS
De non-profit Stichting BeNeLuxUniversitair Centrum (B.U.C.) vormt binnen en vanuit de Benelux een open Centrum voor Wetenschap en Cultuur als bijdrage aan de Europese integratie. Met idealisme wordt gewerkt
Op verzoek van en in samenwerking met de International Association of Stressmanagement (ISMA) en het International Forum on Organizational Health (IFOH) heeft het BeNeLuxUniversitair Centrum (B.U.C.) twee nieuwe masteropleidingen ontwikkeld. Een op het gebied van het stressmanagement en een op het gebied van het bedrijfsgezondheidsadvies. Tot nu toe ontbrak het op beide gebieden aan een goede voortgezette opleiding. Deze internationale organisaties hebben de nieuwe opleidingen gecertificeerd en zullen een register beheren voor degenen die met goed gevolg de masteropleidingen hebben voltooid. Op het terrein van bedrijf en gezondheid en stressmanagement stellen de veranderingen in de bedrijfsvoering, de ARBO-wetgeving en de toename van werkdruk, stress en burnout nieuwe eisen aan hulpverleners en adviseurs. Een goede opleiding, certificering en registratie lijken broodnodig in een tijd van wildgroei en beunhazerij op genoemde gebieden. De masteropleiding ‘Stressmanagement’ is vooral bedoeld voor deskundigen die zich bezighouden of gaan bezighouden met de behandeling van overmatige stress bij het individu. De masteropleiding ‘Bedrijf en Gezondheid’ richt zich meer op deskundigen die stress, werkdruk en overspannenheid structureel en vanuit organisatie-perspectief willen bestrijden .
aan het realiseren van de doelstellingen. Welnu, op verzoek van en in samenwerking met de International Association of Stressmanagment (ISMA) en het International Forum on Organizational Health (IFOH) heeft het B.U.C. twee nieuwe masteropleidingen ontwikkeld, namelijk de masteropleiding Stressmanagement en de masteropleiding Bedrijf en Gezondheid. Zoals u in de bijlage zult zien, gaat het hier om unieke opleidingen voor professionals, die naast beroep en functie in deeltijd gevolgd kunnen worden. Tot het geven van nadere inlichtingen zijn wij graag bereid, via het secretariaat te ‘s-Hertogenbosch, tel. (+31)(0)73-52 20 005 en via onze vestiging te Antwerpen, tel.(+32)(0)3/227.21.68 (Groenenborgerlaan 149, 2020 Antwerpen). Uw eventuele inhoudelijke vragen kunnen met name beantwoord worden door onze coördinerend hoogleraar dienaangaande: prof.dr.Jacques Winnubst, tel. (+31)(0)30 69 24 475.
De universitaire programma’s van het BeNeLux-Universitair Centrum, die in deeltijd worden gegeven, worden gedragen door circa 60 hoogleraren. Deze hoogleraren zijn verbonden aan verscheidene universiteiten in Nederland, Belgie en daarbuiten. Het onderwijs wordt gegeven in Eindhoven en in Antwerpen. Andere masteropleidingen van het Centrum handelen over psychologie, gerontologie en counseling. Tevens worden leergangen georganiseerd op het gebied van counseling, management en opsporing. De non-profit Stichting BeNeLux-Universitair Centrum voor Wetenschap en Cultuur in Europa bestaat binnenkort tien jaar en staat onder leiding van prof.dr. Anton van der Geld. Vanaf de oprichting zijn haar Bestuur en Raad van Advies en Toezicht samengesteld uit bestuurlijke en politieke autoriteiten uit de drie Benelux-landen. Met idealisme wordt gewerkt aan de realisering van de doelstellingen voor samenwerking in de Benelux en Europa. Het Centrum kent een aantal bijzondere leerstoelen, met als hoogleraartitularis o.a. Eyskens, Van Eekelen, Van Miert en Andriessen (politiek/bestuur), Geelhoed (overheid) en Van Londen (gezondheidszorg) en Drenth (oudpresident K.N.R.W.). Het BeNeLuxUniversitair Centrum heeft een hecht partnership met de University of Hull (Verenigd Koninkrijk) en een samenwerking met de State University of Nebraska (Verenigde Staten). DE MASTEROPLEIDING ‘STRESSMANAGEMENT’ geeft inzicht in het gedrag van mensen
30
onder stress veroorzakende omstandigheden. Vanuit verschillende invalshoeken komt dit in onderdelen van deze studie naar voren, waarbij steeeds de relatie gelegd wordt naar praktische situaties. Veel aandacht wordt geschonken aan het op het individu gerichte stressmanagement.
Het integrerende en achterliggende concept van de masteropleiding is dat van de ‘Organizational Health’: een gezonde organisatie is een vitale organisatie die wordt gekenmerkt door gezonde werknemers, werknemers die daardoor langdurig een effectieve bijdrage kunnen leveren aan de organisatiedoelen. Het betekent tegelijkertijd dat zieke werknemers zo goed mogelijk dienen te worden begeleid en gereïntegreerd. Dat betekent soms dat de structuur van de organisatie en de inhoud van het werk aan hun mogelijkheden moeten worden aangepast. Dit laatste geldt ook voor een deel van de oudere werknemers.
Het curriculum bevat naast de essentiele vakonderdelen van de stressbenadering een opleiding in stresshanteringsbenaderingen en -technieken. Bij deze training wordt aandacht geschonken aan gespreksvaardigheden, diagnostische vaardigheden, adviesvaardigheden, relaxatietechnieken en omgaan met groepen. Hierin wordt tegemoet gekomen aan de toenemende behoefte van professionals om enerzijds vaardigheden te verwerven, anderzijds om persoonlijk effectiever te gaan functioneren. In dit verband wordt ook plaats ingeruimd om interdisciplinair denken en communiceren aan te leren, hetgeen voor professionals in de praktijk een noodzakelijke voorwaarde is.
Het curriculum bevat naast een aantal essentiele inleidingen en capita op het terrein van de bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde, de psychologie, de organisatieleer, de bedrijfskunde en de economie een opleiding in het diagnosticeren, intervenieren en adviseren rond Organizational Health, zowel op micro-, meso- als macroniveau. Ook hiermee wordt tegemoet gekomen aan de toenemende behoefte van professionals om enerzijds vaardigheden te verwerven, anderzijds persoonlijk effectiever te gaan functioneren. In dit verband wordt eveneens de nadruk gelegd op het aanleren van interdisciplinair denken en communiceren.
De doelgroepen van deze opleiding zijn: personen in de Benelux met een academische of hogere beroepsopleiding/ post-HBO (NL) of hoger onderwijs (B), die vanuit hun huidige of toekomstige beroepsuitoefening behoefte hebben aan kennis en vaardigheden in stressmanagement. Daarbij wordt voornamelijk gedacht aan personen die vanuit de gedragswetenschappen, geneeskunde of paramedische beroepen werkzaam zijn in de hulpverlening. De opleiding is eveneens bedoeld voor personen die een functie vervullen in het managementssector, het personeelsbeleid, de opleiding of advisering.
De doelgroepen voor deze opleiding zijn: personen in de Benelux met een opleiding tot (of reeds langere tijd werkzaam als) bedrijfsgeneeskundige, verzekeringsgeneeskundige, medisch adviseur bij particuliere verzekerars, P&O-functionaris, bedrijfskundige, manager, of met een daaraan gelijkgestelde academische graad, die vanuit hun huidige of toekomstige beroepsuitoefening behoefte hebben aan kennis en vaardigheden op het gebied van de ‘Organizational Health’. Daarbij wordt met name gedacht aan functionarissen die een hogere lijn- of consultancy-positie (gaan) innemen in de bedrijfsgezondheidszorg, de verzekeringsgeneeskunde of de P&O-sector.
De duur van de deeltijdse masteropleiding ‘Stressmanagement’ is ca. 2,5 jaar (1x per 2 a 3 weken) en omvat tenminste vijf semesters. De opleiding is opgebouwd uit 9 modules, met in totaal 21 cursussen, een masterthesis en een artikel. DE MASTEROPLEIDING ‘BEDRIJF EN GEZONDHEID’ geeft inzicht in de relatie tussen werkplek, werkgedrag, management en de effecten daarvan op de gezondheid. Vanuit verschillende invalshoeken komt dit in de diverse onderdelen van deze studie naar voren. Ook hier wordt er voortdurend een relatie naar de praktijk gelegd.
De duur van de deeltijdse masteropleiding ‘Bedrijf en Gezondheid’ is ca. 2,5 jaar (1x per 2 a 3 weken) en omvat tenminste vijf semesters. De opleiding is opgebouwd uit acht modules en 20 cursussen, een masterthesis en een artikel.
31