V
ERENIGING VOOR VERPLEEGKUNDIGEN RADIOTHERAPIE EN ONCOLOGIE
DOELSTELLINGEN
V.V.R.O ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT Driemaandelijks tijdschrift Zeventiende Jaargang Maart 2000 - Nummer 1 Hoofdredakteur Myriam Spinnoy Radiotherapie, A.Z.-V.U.B. Jette
Redaktie Marie-Thérèse Bate Sabine Goethals Adrienne Kenis
Organiseert wetenschappelijke bijscholingen en voordrachten. Bevordert de groei en de belangstelling van de oncologieverpleging. Organiseert de naschoolse opleidingen van verpleegkundigen die werkzaam zijn in de oncologie. Bevordert de uitwisseling van kennis, zowel nationaal als internationaal, betreffende optimale verpleging van kankerpatiënten. Bevordert de erkenning van dit specialisme. Geeft 4x per jaar het oncologisch tijdschrift uit. Werkt internationaal samen met de E.O.N.S.
BESTUUR Voorzitter Myriam Spinnoy Penningmeester Peter Goossens BESTUURSLEDEN Marie-Thérèse Bate (Gent) Stany Gabriels (Turnhout) Adrienne Kenis (Antwerpen) Gerrit Ponnet (Brussel) Geert Pustjens (Antwerpen) Guy Vandevelde (Leuven)
Geert Pustjens Brigitte Vertenten
Verantwoordelijke uitgever VVRO Radiotherapie Vrije Universiteit Brussel 1090 Brussel
Lay-out en typografie
SECRETARIAAT Anne Maes AZ-VUB afdeling Radiotherapie Laarbeeklaan 101 1090 Brussel Tel.: 02/477 52 37 Fax: 02/477 52 52 E-mail:
[email protected] Maandag en donderdag: 9:00 - 12:00 en 13:00-16:00
Orga-Med, Ria Maes Essenestraat 77, 1740 Ternat De redaktie is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de onder auteursnaam opgenomen artikels. Bovendien is het overnemen van de artikels alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van de verantwoordelijke uitgever. Dit tijdschrift wordt geïndexeerd in INVERT
Werkgroepen Werkgroep Radiotherapie: Rudi Bastaens Werkgroep Chemotherapie: Jan Van Gaver Werkgroep Kinderoncologie: Kris Jennes Werkgroep Alden Biesen: Adrienne Kenis Voortgezette opleidingen in de Oncologieverpleging: Guy Vandevelde Internationaal - European Oncology Nursing Society (EONS): Myriam Spinnoy - European Radiotherapy Technologists Education Development Group (ERTED) Guy Vandevelde
1
INHOUD EMOTIONELE ASPECTEN EN LEVENSKWALITEIT BIJ GYNAECOLOGISCHE KANKERPATIËNTEN 3
G. Wouters
JOKERS IN DE ONCOLOGISCHE WONDVERZORGING J. Blévi, G. Ponnet, I. Temmerman, H. Van den Broeck en M. Dewin
9
EVALUATIE VAN EEN 3-JAARS REGISTRATIE VAN LATE BIJWERKINGEN OP EEN RADIOTHERAPIE AFDELING
M. Lybeert, M. van der Sangen, A. Joustra, M. Crommelin, H. Martijn, J. Ribot
V.V.R.O. Verenigingsnieuws
15
21
MOEHEID EN CHEMOTHERAPIE: EEN PREVALENTIE- STUDIE BIJ PATIËNTEN VAN BELGISCHE ONCOLOGISCHE CENTRA A. Tanghe, G. Evers, M. Spinnoy
30
GELEZEN IN ANDERE TIJDSCHRIFTEN
35
AANKONDIGINGEN EN INFORMATIE
37
INTERNATIONALE CONGRESAGENDA
40
2
Artikels EMOTIONELE ASPECTEN EN LEVENSKWALITEIT BIJ GYNAECOLOGISCHE KANKERPATIENTEN G. Wouters, verpleegkundige gynaecologische oncologie, U.Z. Gasthuisberg Leuven
Een gynaecologische kankerpatiënte heeft -naast depressie- vooral te kampen met angst: angst voor pijn, angst om te sterven, angst voor verlies van controle of voor volledige afhankelijkheid… Het is een belangrijke uitdaging voor elke verpleegkundige die deze patiënten verzorgt om deze angst zoveel mogelijk te reduceren. Hierbij is de informatieverstrekking van groot belang, waarbij steeds in acht moet genomen worden welke nood aan informatie er op dat moment is voor die specifieke patiënte. Een goed geïnformeerde patiënte zal immers gemakkelijker de broodnodige hoop behouden en nieuwe doelen en waarden in haar leven vinden. Deze hoop blijkt een zeer essentieel element in het leven van gynaecologische kankerpatiënten. De patiënten geven aan dat verpleegkundigen de hoop zowel positief als negatief kunnen beïnvloeden. Een beter zicht hierop is relevant voor een optimale verpleegkundige zorg. ‘Er zijn’ voor de patiënte en een individueel aangepast zorggedrag zijn -naast de informatieverstrekking- zeer belangrijk om de ziekte te helpen dragen en verwerken. De levenskwaliteit van gynaecologische kankerpatiënten wordt negatief beïnvloed door pijn. Een doordachte pijnbestrijding en educatie van de patiënte rond pijnmanagement zijn van belang. Sociale ondersteuning van hulpverleners, familie en vrienden blijkt onontbeerlijk. Ook seksuele problemen kunnen de levenskwaliteit verminderen. De verpleegkundige moet hier aandacht voor hebben. De rol van religie bij gynaecologische kankerpatiënten is tot hiertoe nog niet echt duidelijk, maar ze kan comfort en sterkte geven en een zorgzame ondersteuning bieden. Artsen en verpleegkundigen hebben de taak informatie te verzamelen over de levensstijl, levensfilosofie en persoonlijke waarden van de patiënte. Zo kunnen de juiste beslissingen, in overeenstemming met hun opvattingen, genomen worden. Aandachtig kunnen luisteren en empathisch reageren zijn belangrijke kwaliteiten voor de verpleegkundige die zorg draagt voor gynaecologische kankerpatiënten. Op zich helemaal niet moeilijk, en toch zo essentieel als ondersteuning in het moeilijke verwerkingsproces…
INLEIDING
In dit artikel worden een aantal emotionele aspecten bij gynaecologische kankerpatiënten onder de loep genomen Het blijkt dat de hulpverleners, en vooral de verpleegkundigen, een grote invloed hebben op de beleving van de ziekte. Zij kunnen bijdragen tot het verhogen van de levenskwaliteit van de patiënte, wanneer ze erin slagen de hoop te vergroten.
Een gynaecologische kanker heeft heel wat gevolgen voor een patiënte. Niet minder dan 81% van de patiënten geeft aan dat de psychosociale impact van de ziekte voor hen het belangrijkste probleem vormt (STETINGA, D. en DUNN, J.,1997).
3
een zeker optimisme behoudt door een gepast gebruik van humor, werkt dit ondersteunend voor de hoop. Ook door het creëren van een sfeer waarin men spiritualiteit en geloof kan uitdrukken, kunnen zij hoop ondersteunen. Miller (1989) constateert dat professionelen de hoop bij patiënten kunnen vergroten door hen een gevoel van controle te geven door het geven van informatie. Informatieverstrekking komt ook verder in dit artikel aan bod.
Omdat blijkt dat hoop zeer belangrijk is voor gynaecologische kankerpatiënten, wordt hieraan het eerste deel gewijd. De patiënten geven aan dat verpleegkundigen deze hoop zowel positief als negatief kunnen beïnvloeden. Een beter zicht hierop is relevant voor een optimale verpleegkundige zorg. In een volgend deel wordt nader ingegaan op de emotionele moeilijkheden die met de ziekte gepaard gaan. Voor deze patiënten is dit vooral angst en depressie.
De verpleegkundige is de hulpverlener die het meest met de patiënten in contact komt. Zij is dan ook zeer goed geplaatst om deze hoop bij de patiënte positief te beïnvloeden. In de studie van KOOPMEINERS, POST-WHITE e.a. (1997) geven de patiënten zelf aan dat hun hoop vergroot door de verpleegkundige die ‘er is’ voor hen, die informatie geeft en een individueel aangepast zorggedrag stelt. Het feit dat de professionele hulpverlener ‘er is’ voor de patiënte, bleek het meest belangrijk te zijn. Tijd nemen om te praten, hulpvaardig zijn, vragen beantwoorden op een meelevende, positieve, eerlijke en respectvolle manier zijn nodig. Ook zorgzame gebaren, een warme aanpak, vriendelijkheid en beleefdheid vergroten de hoop van de patiënten. Niet gehaast zijn, tijd nemen om uitleg te geven, ook praten over zaken die niet rechtstreeks in verband staan met het ziek-zijn enz. zijn dan ook belangrijke aandachtspunten voor de verpleegkundige die voor deze patiënten zorgt.
De levenskwaliteit kan verstoord worden door pijn of seksuele problemen. Daarom is het nuttig om de pijn van naderbij te bekijken. De essentiële vraag is: hoe kan ik als verpleegkundige patiënten met een gynaecologische kanker het best begeleiden en een helpende rol vervullen? Aan de hand van enquêtes en studies hebben wetenschappers gepeild naar de manier waarop gynaecologische oncologiepatiënten de zorg van de professionele hulpverleners ervaren. De patiënten geven aan welke handelingen en gedragingen helpend zijn en de ziekte helpen verwerken. Er zal blijken dat deze rol een grotere invloed heeft dan aanvankelijk gedacht kan worden. HOOP Een essentieel element in het leven van gynaecologische kankerpatiënten is hoop. Hoop kan worden gedefinieerd als ‘de graad waarin een volwassene een comfortgevend of levensondersteunend, op realiteit gebaseerd geloof heeft dat er een positieve toekomst bestaat voor zichzelf of anderen.’ De positieve aspecten van hoop worden door verschillende wetenschappers benadrukt. Post-White (1991) stelt vast dat kankerpatiënten met meer hoop een hogere levenskwaliteit hebben. Hoop wordt door Christman (1990) geassocieerd met een betere psychosociale aanpassing bij radiotherapiepatiënten. Herth (1989) constateert dat er een belangrijke positieve relatie is tussen hoop bij patiënten en de manier van hun ziekteverwerking. Door deze hoop kunnen ze beter omgaan met stressoren in het leven. Volgens Rustoen (1995) geeft sterke hoop patiënten de kracht en de moed om steeds vooruit te gaan bij de confrontatie met stresserende of moeilijke situaties. Hopeloosheid daarentegen kan tot passiviteit en gelatenheid leiden. Er zijn zelfs aanwijzingen dat er een positieve correlatie is tussen hoop en de overleving…
ANGST EN DEPRESSIE In het algemeen blijkt angst de belangrijkste emotie voor de gynaecologische kankerpatiënte. Deze is dikwijls van velerlei aard. Zo blijkt in de studie van ROBERTS (1997) dat 63% van de patiënten angst heeft voor pijn. 56 % is angstig om te sterven. Bij de patiënten in het terminale stadium wordt dit 73%. Deze angst heeft waarschijnlijk meer te maken met het proces van sterven dan met de dood zelf. 48% heeft angst voor verlies van controle en 46% heeft angst voor volledige afhankelijkheid, wat verhoogt naar 91% in het terminale stadium. Tenslotte klaagt 56% van de patiënten die in behandeling zijn over angst voor de medische technologie. Gemiddeld hebben de gynaecologische kankerpatiënten significant meer symptomen van angst en depressiviteit dan de normale populatie. Ze hebben echter minder symptomen dan de klinisch depressieve patiënt, alhoewel sommige vrouwen gelijkaardige symptomen hebben als psychiatrische patiënten. In enkele studies wordt een onderscheid gemaakt tussen angst en depressie bij de verschillende tumoren. De studie van Cull e.a. (1993) (THOMPSON, D.S., 1998) toont aan dat
Herth (1990) stelt vast dat verpleegkundigen de hoop kunnen vergroten door actief te luisteren, ‘er te zijn’ voor de patiënten, hen moed te geven, te ondersteunen en te begeleiden bij het stellen van nieuwe doelen. Wanneer de verpleegkundige
4
vrouwen met een vroeg stadium van cervixcarcinoom significant hogere metingen van angst hebben. Bij meer dan de helft van de vrouwen met een gevorderd cervixcarcinoom en vulva-carcinoom worden in de studie van Cerfolio (1995) een aanpassingsstoornis en depressiviteit aangetoond. In een studie van Cain e.a. (1983) vertonen alle bevraagde patiënten milde tot matige angst, en maar liefst 96 % heeft depressieve symptomen.
met gevoelens van verlatenheid (ROBERTS, J.A., 1997). PIJN Een factor die effect heeft op de levenskwaliteit van patiënten met een gynaecologische kanker is pijn. Als men deze kwaliteit wil verbeteren, moeten de pijn en de factoren die pijn beïnvloeden van naderbij bekeken worden. In de studie van RUMMANS (1998) vermeldt de helft van de gynaecologische oncologiepatiënten milde tot matige pijn. Bij 62 % beperkt de pijn de mogelijkheid tot functioneren. De frequentie of mate van de pijn verschilt niet specifiek per type van tumor. Ook de mate waarin pijn het functioneren beperkt, is niet specifiek verschillend naargelang de tumor. Doordat de pijn de mogelijkheid tot fysieke activiteiten vermindert, daalt het welzijn. Portenoy heeft pijn bij patiënten met een ovariumcarcinoom bestudeerd en hij stelt dat pijn bij deze patiënten een negatieve invloed heeft op het humeur, op verschillende aspecten van het functioneren en op het genie-
Vrouwen zouden eerder voorbestemd zijn dan mannen om angst en depressiviteit te ontwikkelen. Dit kan in verband gebracht worden met effecten op het reproductieve systeem. Zo kan het plots wegvallen van het oestrogeen een bijkomende risicofactor zijn. Verschillende studies hebben een hoger aantal depressies vastgesteld bij patiënten die een heelkundige oöphorectomie ondergaan hebben dan bij hen die in een natuurlijke menopauze zijn. Verder lijken de patiënten met ovariumcarcinoom of andere weinig gedifferentieerde tumoren en zij die triple chemotherapie krijgen, een verhoogd risico op depressie te hebben (THOMPSON, D.S., 1998).
ten van het leven. Vermoeidheid en zwakte kunnen bovendien de tolerantie van pijn nog beïnvloeden.
Door Anderson en Anderson (1989) is er in studieverband een vergelijking gemaakt tussen angst bij een benigne gynaecologische groep en deze bij een groep met een gynaecologische kanker stadium I of II. Beide groepen vermelden initieel hoge angstscores. Alleen de gynaecologische kankergroep rapporteert een depressieve stemming. Na vier maanden wordt er een verbetering vastgesteld. In een andere studie door Kraus (THOMPSON, D.S., 1998) worden drie groepen met elkaar vergeleken: goedaardige gynaecologische patiënten waarbij men een borstbiopsie gedaan heeft, patiënten met een borstcarcinoom die een mastectomie ondergaan hebben en gynaecologische oncologiepatiënten. In de eerste groep blijven de angstscores laag. De gynaecologische kankerpatiënten scoren significant hoger dan beide andere groepen en de depressieve symptomen verergeren nog tijdens de twintig maanden follow-up. Zij die groepstherapie of individuele therapie gevolgd hebben, zijn minder depressief en minder angstig dan diegenen die geen behandeling kregen.
Dikwijls verdragen patiënten echter een enorme hoeveelheid pijn wanneer de noodzakelijke sociale ondersteuning van artsen, verpleegkundigen en andere zorgverstrekkers, familie en vrienden voorhanden is. Deze sociale ondersteuning wordt verder besproken.
Naast het probleem angst blijkt het uitdrukken van gevoelens moeilijk, vooral voor patiënten die bezig zijn met de behandeling en voor hen die zich in het terminale stadium bevinden. Sociale isolatie komt minder voor en is meer algemeen bij patiënten met een actieve kanker dan bij patiënten in remissie. Het zijn vooral patiënten in het (pre)terminale stadium die hiermee te maken krijgen. Vijf procent heeft te maken
Voor 13% zijn seksuele problemen de voornaamste moeilijkheid. Deze kunnen gerelateerd worden aan de heelkundige verwijdering van de reproductieve organen met als gevolg v.b. menopauzale vaginale symptomen, infertiliteit en problemen rond vrouw-zijn. Voor een deel van deze vrouwen (12%) bleven deze moeilijkheden langere tijd bestaan, wat zich b.v. uitte in het vermijden van seksuele intimiteit of seksuele dysfunctie.
Naast pijn kunnen er ook andere klachten zijn zoals vermoeidheid, nausea, diarree, blaasdysfunctie, gewichtsverlies, anorexie, slapeloosheid, warmteopwellingen en vaginale problemen b.v. recidiverende infecties (STETINGA en DUNN, 1997). Deze klachten zijn al dan niet een gevolg van de behandeling van de kanker. Uiterlijke veranderingen kunnen optreden door chemotherapie en heelkunde. Er kan b.v. ook een negatief zelfbeeld ontstaan door haarverlies bij chemotherapie. Dit alles kan het psychisch welzijn van de patiënte erg aantasten. Vooral de diagnose van een potentieel dodelijke ziekte kan zwaar doorwegen op het gemoed van de patiënte. SEKSUELE PROBLEMEN
5
Anderson heeft in 1997 de psychologische stress en het seksueel functioneren bij gynaecologische kankerpatiënten onderzocht. Hij stelde een verminderde frequentie van betrekkingen en een verhoogde seksuele dysfunctie vast.
deren, daalt de angst. In het algemeen vergemakkelijkt een goede informatieverstrekking de verwerking en aanvaarding van de ziekte. Eerlijkheid in die informatie wordt erg op prijs gesteld. Dat blijkt uit een enquête (ROBERTS, J.A., 1997) waarin de verwachtingen van de patiënte t.o.v. de artsen nagegaan worden. Eerlijke informatie wordt verwacht door 96 %, ook al omvat die slecht nieuws. 64 % verwacht medeleven van de arts. Slechts 43 % verwacht dat de kanker genezen wordt, terwijl 59 % hoopt dat de kanker onder controle kan worden gebracht. Patiënten geven ook aan hoe belangrijk het is dat de arts hun hoop geeft, ondanks het slechte nieuws… Door hoop te maximaliseren vanaf de kankerdiagnose, kunnen artsen bijdragen tot een vroege psychologische aanpassing. Wanneer men de mening van de vrouw vraagt over haar levenskwaliteit, gesteld dat de kanker niet meer te genezen is, geeft het overgrote merendeel (87%) aan zeker door te willen gaan met de strijd. Slechts vijf procent zou de strijd opgeven.
SOCIALE ONDERSTEUNING De gynaecologische kankerpatiënt geeft aan dat sociale ondersteuning in het algemeen van groot belang is en hoog wordt gewaardeerd. Wanneer deze ontbreekt of onvoldoende aanwezig is, kan de patiënte zich geïsoleerd voelen. Als de pijn toeneemt, daalt het gevoel van sociaal welbevinden. Dit probleem kan nog complexer worden wanneer de patiënte hierdoor niet meer kan gaan werken. Sociale ondersteuning van collega’s vermindert en vrienden trekken zich terug als de persoon niet langer in staat is om gezamenlijke activiteiten verder te zetten. Bovendien worden fysieke affectie en intimiteit van familieleden dikwijls weerhouden uit angst om verdere pijn te veroorzaken (RUMMANS, T.A., 1998).
Het feit dat patiënten te kampen hebben met angst voor pijn, suggereert dat zij meer nood hebben aan informatie rond pijnmanagement, zelfs de nieuw gediagnosticeerde patiënten. Artsen en verpleegkundigen moeten de patiënten dan ook tijdig zo goed mogelijk informeren rond pijnstilling.
Uit een enquête blijkt dat van familie en vrienden vooral emotionele ondersteuning verwacht wordt. Verpleegkundigen kunnen een goede hulp zijn en een positieve rol spelen door hun emotionele, praktische en informatieve steun. Geringe emotionele of informatieve ondersteuning wordt als negatief aangevoeld. Patiënten die vinden dat ze te weinig praktische steun gekregen hebben, vermelden een ontoereikende verpleegkundige verzorging b.v. onvoldoende pijnbestrijding of onaangepaste postoperatieve mobilisatie (STETINGA, S.K. en DUNN, J., 1997).
RELIGIE Bij het bevragen van de rol van religie bij gynaecologische kankerpatiënten (ROBERTS, J.A., 1997) noemt 85 % zichzelf religieus. 49 % is meer religieus geworden sinds de kankerdiagnose en 93 % vindt haar religie ondersteunend om de hoop te bewaren. Er is een verhoogde interesse en studie rond religie en spiritualiteit. Enerzijds is er het geloof dat comfort en sterkte geeft, anderzijds kunnen gevoelens van schaamte of schuld de kop opsteken. Gebed, meditatie en naar de kerk gaan kunnen een kalmerende invloed hebben en een warme, zorgzame ondersteuning zijn. De patiënte kan zich evenwel verlaten of schuldig voelen als het niet mogelijk is om te genezen.
Opnieuw wordt hier het belang van informeren benadrukt. Kennis van de diagnose door de patiënte vormt de basis van verdere begeleiding en informatie rond de ziekte. Deze is zeer belangrijk voor een actieve deelname in de behandeling. Evenzeer is een correcte timing van de informatie van groot belang. De artsen en verpleegkundigen moeten zich ervan bewust zijn dat de nood aan informatie voor de patiënte niet altijd identiek is aan wat zij zelf belangrijk vinden (CARLSSON, M.E., 1997). Zo kan de patiënte b.v. informatie vragen rond direct postoperatieve effecten op fysiek, emotioneel en seksueel welzijn, maar er nog niet aan toe zijn om informatie te ontvangen rond het verdere beleid. Als dit verschil in nood niet erkend wordt, bestaat het risico van onvolledige informatie of informatie die vooral gericht is op wat het personeel belangrijk vindt.
Interventies om de psychologische stress te verminderen en om het geloof en de religieuze activiteiten van de patiënte te ondersteunen kunnen de levenskwaliteit verhogen, maar verdere studies zijn noodzakelijk om deze theorie te bevestigen. Waarden en aspiraties van de patiënte zouden moeten geïntegreerd worden in de relatie patiënte-hulpverlener, zoals informatie rond haar levensstijl, levensfilosofie en persoonlijke waarden… Het behoort dan ook tot de taak van de arts om beslissingen te nemen die in overeenstemming zijn met de aspiraties van de patiënte. Hiervoor is het nodig dat ze
Een goed geïnformeerde patiënte kan nochtans beter de hoop behouden om verder te gaan en om nieuwe doelen en waarden in haar leven te integreren. Door onzekerheid te vermin-
6
op voorhand bevraagd wordt rond bepaalde wensen wanneer zij zich in een terminaal stadium zou bevinden.
rend oor van de verpleegkundige niet vervangt. Beiden hebben hun specifieke relatie tot de patiënte en hun eigen professionele deskundigheid.
Dikwijls is het de verpleegkundige die de waarde van religiositeit voor de patiënte kent of de nood aan een dieper gesprek aanvoelt. Hier kan het bijvoorbeeld belangrijk zijn om de patiënte, indien zij dit wenst, in contact te brengen met een pastor. Op de afdeling waar ikzelf werkzaam ben, gaat de pastor bij de kankerpatiënten langs voor een kennismakingsgesprek. Er wordt dus, in de mate van het mogelijke, niet gewacht tot de patiënte in een terminaal stadium terechtgekomen is. Op die manier wordt de drempel verlaagd en is de komst van een pastor dikwijls minder bedreigend. Bovendien kan er zo een vertrouwensband opgebouwd worden doorheen de behandeling. De patiënte weet dat zij op elk moment de pastor kan oproepen.
CONCLUSIE De verpleegkundige heeft een grote impact op het behouden van hoop door de gynaecologische kankerpatiënte. Door zovele ogenschijnlijk kleine dingen kan zij de patiënte helpen om de ziekte te verwerken en om nieuwe doelen in het leven te helpen zoeken. ‘Er zijn’ voor de patiënte blijkt zeer belangrijk. Ook het verstrekken van informatie op een individueel aangepaste en eerlijke manier wordt hoog gewaardeerd. Doordat pijn de levenskwaliteit negatief beïnvloedt, moet ook een doordachte pijnbestrijding doorgevoerd worden. Religie en spiritualiteit blijken belangrijk, maar dienen in verdere studies nog onderzocht te worden. Een pastor kan, naast het luisterend oor van de verpleegkundige, een steun betekenen op haar specifiek domein.
Toch mag de waarde van het beluisteren van de gevoelens door de verpleegkundige zelf niet onderschat worden. Gevoelens van v.b. onmacht proberen te begrijpen door te luisteren en empathie te betonen, kan op zich reeds de patiënte helpen. Het moet duidelijk zijn dat een pastor het luiste-
De verpleegkundige die haar bevoorrechte positie benut om steeds fijngevoelig te blijven voor de emotionele noden van de patiënte, zal hierdoor blijvend arbeidsvreugde vinden in het begeleiden van gynaecologische kankerpatiënten…
LITERATUURLIJST CARLSSON, M.E., STRANG, P.M., Facts, misconceptions, and myths about cancer- what do patients with gynecological cancer and the female public at large know?, Gynecologic oncology, 1997, p. 46-52. JONES, A., The awful rowing toward God: therapeutic conversations with a woman following major surgery. Journal of advanced nursing, 1998, p. 1195-1198. KOOPMEINERS, L., POST-WHITE, J., e.a. How healthcare professionals contribute to hope in patients with cancer. Oncology nursing forum, 1997, 24, p. 1507-1513. ROBERTS, J.A., BROWN, D., Factors influencing views of patients with gynecologic cancer about end-of-life decisions, American journal of obstetrics and gynecology, 1997, p.166-172. RUMMANS, T.A., SUMAN, V.J., e.a. Quality of life and pain in patients with recurrent breast and gynecologic cancer. Psychosomatics, 1998, no.5, p.437-444. STETINGA, S.K., DUNN, J., Women’s experiences following treatment for gynaecologic cancer. Oncology nursing forum, 1997, no.8, p.1403-1407. THOMPSON, D.S., SHEAR, M.K., Psychiatric disorders and gynecological oncology: a review of the literature. General hospital psychiatry, 1998, p.241-247.
7
Reklame Roche
8
JOKERS IN DE ONCOLOGISCHE WONDVERZORGING Yo Blévi, G. Ponnet, I. Temmerman, H. Van Den Broeck (Medische Oncologie en Haematologie, AZ, V.U.B, Jette), M. Dewin (Coördinator Permanente Vorming, AZ V.U.B,Jette) Dit artikel is geschreven tot het bekomen van de oncologie prijs van Pharmacia & Upjohn op het 15de VVRO jaarcongres CT hersenen: geen bloedingen, geen epi- of subduraal haematoom. Hoofd en hals: kneuzingen temporopariëtaal rechts.
ANAMNESE Mevr. X, 73 jaar, weduwe (echtgenoot gestorven 8 jaar geleden aan een hersentumor). Zij heeft één dochter. In september 1997 werd bij haar de diagnose van een ovariumcarcinoom met peritoneale metastasering, vastgesteld. Op 25 september 1997 onderging de patiënte een debulking van dit uitgebreid ovariumcarcinoom. De post operatieve fase verliep probleemloos. Op 10 oktober 1997 werd de patiënte ontslagen. Twee weken later werd de patiënte opnieuw opgenomen voor een adjuvante chemotherapie.
Labo: plaatjes: 90.103/mm3 hemoglobine: 10,6 gr% WBC: 200/mm3 De patiënte is in aplasie. RX thorax: geen infiltraat RX schedel: geen letsels waar te nemen.
HUIDIGE SITUATIE Besluit:
Op 22 december 1997, na haar 3de chemotherapiebehandeling (van 15-12-1997) met Platinol‚ en Taxol, werd zij op de dienst spoedgevallen opgenomen. Ten gevolge van asthenie was de patiënte gevallen met bewustzijnsverlies tot gevolg.
Er werd een voorlopige diagnose gesteld van een febriele neutropenie en een mogelijke sepsis op de geïnfecteerde veneuze poort. Een volgende behandeling werd ingesteld: Glazidim‚ 3x2gr IV Vancomycine‚ 2x1gr IV Diflucan‚ 2x200mg IV Zoroxin‚ 3x400mg PO Pro-Dafalgan‚ 2gr IV zo nodig max. 4xdg
Lichamelijk onderzoek: temperatuur: 39 °c bloeddruk: 130/55 mm Hg polsslag: 104 Ter hoogte van de veneuze poort die twee weken voordien werd geplaatst, sijpelde etterig vocht uit de wonde.
De patiënte werd op de eenheid oncologie opgenomen en werd daar in omgekeerde isolatie verpleegd.
Algemeen : de patiënte zag er goed gehydrateerd uit. Zij had een goede eetlust gehad. Tot voor opname vertoonde zij geen gangstoornissen.
VERDERE EVOLUTIE OP DE EENHEID
Cardiovasculair: normaal
Op 23-12-97 vertoont de patiënte een groot haematoom op de rechterdij. Een RX rechter femur werd uitgevoerd om een fractuur uit te sluiten. Het resultaat was negatief.
Respiratoir: droge hoest Op 23-12-97 wordt de geïnfecteerde veneuze poort verwijderd.
Gastro-intestinaal: ter hoogte van de tong is er een wit beslag wat kan wijzen op een Candida infectie.
Op 23-12-97 zijn de resultaten van de bloedkweken bekend. Deze zijn positief voor een staphylococcus aureus.
Uro-genitaal: de patiënte vertoont een urinaire incontinentie bij opname. Neurologisch: valneiging naar rechts en spraakstoornissen Gezien de neurologische symptomen, werd er beslist een CT hersenen uit te voeren in urgentie.
Op 26-12-97: de pijn t.h.v. de laterale femurzijde blijft toenemen. Een dermatologisch advies wordt aangevraagd. Er wordt nu een enorm haematoom gezien (van + 7 cm door-
9
snede), met een ontwikkeling van een kleine bulla gevuld met hemorragisch vocht. De patiënte is vandaag voor de eerste keer koortsvrij.
Op 27-1-98 wordt gestart met het nieuwe wondbehadelingsprotocol op basis van alginaten. Keuze van het product "STELLASTA‚ "
Het dermatologisch advies luidt als volgt: de bulla openprikken; kaliumpermanganaatkompressen aanbrengen en gedurende 10 minuten ter plaatse laten. Daarna Bactroban‚ zalf aanbrengen. Deze behandeling wordt aangehouden tot 15-1-98.
TOELICHTING VAN HET PRODUCT "STELLASTA‚" Stellasta‚ is een absorberend Ca-Na alginaat verband op basis van zeewieren (bruinachtige zeewieren gevonden op 6 à 7 m diepte). Het blad van deze zeewieren bevat manuronzuren die een sterk absorberende eigenschap geven aan het verband. De stengel van het zeewier bevat guluronzuren die zorgen voor de sterkte van het verband. Wanneer men een Stellasta® verband aanbrengt in de wonde ontstaat er een gel. Er vindt een uitwisseling plaats van ionen. Ca-ionen van het verband worden vervangen door Na-ionen van het exsudaat. De ontstane gel is gemakkelijk te verwijderen zonder het nieuw gevormde granulatieweefsel te beschadigen.
Op 27-12-97 zijn de WBC genormaliseerd. (WBC 14 000/ mm3) De patiënte is niet langer meer in neutropenie . Op 3-1-98 blijft de patiënte klagen van een toenemende pijn ter hoogte van de wonde. Als pijnbehandeling wordt gestart met 3x10 druppels Contramal. De behandeling ter hoogte van de wonde blijft behouden. Op 4-1-98 wordt gestart met het toedienen van parenterale voeding (typeVitrimix). De patiënte vertoonde een belangrijke toenemende en pijnlijke mucositis in de mond en keelholte.
Exsudaat, bacteriën en debris worden in de ontstane gel gevat. Zodoende heeft het verband een sterk reinigende werking. TOELICHTING VAN DE KEUZE VAN HET PRODUCT
Op 15-1-98 wordt een advies gevraagd aan de plastische chirurg. De toestand van de wonde verbeterde niet. Etterend wondvocht sijpelde uit de wonde.
Als behandelingsproduct werd door ons Stellasta® gekozen, omdat dit product soepel en zacht aan te brengen was in de toch zo pijnlijke en diepe wonde van de patiënte. Het Stellasta® verband liet zich op een totaal pijnloze manier verwijderen, waardoor de wondverzorging van de patiënte nu draaglijk werd. Op die manier werd het comfort en de "quality of life" van de patiënte niet verder ondermijnd. In het begin werd het verband dagelijks gewisseld wat noodzakelijk was daar de wonde nog veel wondexsudaat bevatte en het verband hiermee dagelijks gesatureerd was. Enkele dagen nadien kon men het verband om de twee dagen wisselen wat het comfort van de patiënte nog verbeterde.
Bevindingen van de chirurg: geïnfecteerd haematoom op de rechter dij met huidnecrose. Er volgde een wondincisie met een manuele drukdrainage van het etterig wondvocht. Een volgende wondbehandeling werd ingesteld: spoelen met chloramine en chloramine kompressen in de wonde aanbrengen. ( 2x per dag) Na 7 dagen behandeling bleef de wonde erg pijnlijk en het uitzicht verbeterde niet. De wonde bleef etterig vocht afgeven en vertoonde een belangrijk fibrinebeslag in de diepte.
TECHNIEK VAN DE WONDVERZORGING
Op 22-1-98 werd door dezelfde plastische chirurg een excisie van debris uit de wonde verricht. Hij adviseerde, een nieuw wondbehandelingsprotocol voor uitgesproken exsudatieve wonden, te gebruiken. Er werd voorgesteld te starten met een alginaat behandeling.
✷ Van 27-1-1998 t/m 19-2-1998: - de wonde reinigen met Flamiclens® (dit is een spoelvloeistof voor wonden, een "cleancer" op basis van azijnzuur) - de wonde naspoelen met NaCL 0,9 % om onverenigbaarheden tussen ontsmettingsmiddelen en verbandmaterialen te voorkomen. - de wonde drogen (ook onder de wondranden) - de wonde opvullen met Flamigel® (dit is een hydrocolloïd gelverband op basis van een zuur polymeer hetgeen een
De werkgroep wondverzorging (een multidisciplinaire werkgroep onder leiding van Mevr. Mieke Dewin Coördinator Permanente Vorming AZ Jette) werd ingeschakeld voor deze wondverzorging.
10
-
Daarom werd er voorgesteld om een "OPRASKIN®" behandeling toe te passen.
zuur milieu creëert in de wonde. Op een vochtige wonde wordt het polymeer geactiveerd en absorbeert Flamigel® het exsudaat. Zo blijft de wonde vochtig hetgeen de heling bevordert.) de wondranden met zinkoxide beschermen de wonde afdekken met een Melolin® kompres (een kompres die niet in de wonde kleeft) daarop een absorberend verband aanbrengen het geheel afdekken met OpSite® (een soepel en elastisch verband)
Evolutie van de wonde: Tijdens deze behandelingsperiode, werd de wonde nog enkele keren in de diepte ontdaan van fibrine weefsel. De wonde evolueerde van een sterk bevuilde gele wonde naar een gemengde gele rode wonde met nog weinig fibrine weefsel, en hier en daar al tekens van granulatie. (Foto 1)
Foto2 Wondcontrole na de eerste alginaat behandeling (Stellasta®)
TOELICHTING VAN HET PRODUCT "OPRASKIN®" Opraskin® is een collageenverband gemaakt uit extracten van kalverenhuid. Wanneer men een Opraskin® kompres aanbrengt in de wonde, ontstaat een gelachtige massa in de wonde, hetgeen een vochtig milieu in de wonde blijft verzekeren. Vocht, debris en bacteriën worden door de kompres geabsorbeerd. In contact met het wondvocht wordt een zekere hoeveelheid van het collageen uit de kompres afgegeven aan het onderliggend weefsel hetgeen de vorming van granulatieweefsel versnelt en stimuleert.
Foto 1 Wondcontrole na behandeling met Flamiclens® en Flamigel®
Opraskin® is aangewezen voor wonden die niet meer gunstig evolueren.
✷ Van 20-2-1998 t/m 16-3-1998: - de wonde reinigen met Flamiclens® en enkele seconden laten inwerken - de wonde spoelen met NaCl 0,9 % - de wonde licht droogdeppen - de Stellasta® kompres goed uitrekken, op de wondbodem aanbrengen, goed aandrukken, ervoor zorgend een goed contact met de wonde te hebben. Het kompres goed bevestigen onder de wondranden. - enkele druppels NaCl 0,9 % op deze kompres laten druppelen - dit alles afdekken met een Melolin® kompres - een absorberend verband aanbrengen - het geheel bevestigen met OpSite®
✷ Toepassing op 17-3-1998 - de wonde reinigen met Flamiclens® - de wonde spoelen met NaCl 0,9 % - de wonde droogdeppen - de Opraskin® kompres aanbrengen (met de zachte zijde tegen het wondweefsel) - het kompres bedruppelen met NaCl 0,9 % - de wonde afdekken met een Melolin® kompres - het verband bevestigen met OpSite® ✷ 18-3-1998 Het verband wordt niet gewisseld.
Evolutie van de wonde:
✷ Op 19-3-1998 Evolutie van de wonde: de wonde kreeg een rozig uitzicht. Granulatie was duidelijk zichtbaar. De wonde was minder diep geworden. Wondheling werd opmerkelijk zichtbaar. (foto 3)
De wonde evolueerde van een gemengde gele rode wonde naar een rode wonde waarin granulatieweefsel duidelijk zichtbaar werd (foto 2). De wonde evolueerde dus zeer gunstig maar bleef tot onze spijt hetzelfde in omvang en diepte.
11
De patiënte werd ontslagen. Er werd beslist de wonde voort te behandelen met Stellasta® en het verband te wisselen om de twee dagen. Deze wondbehandeling werd gedurende twee maanden extramuraal door de thuisverpleging aangehouden. Het resultaat is te zien op foto 5. De wonde is volledig dicht.
Foto 3 Wondcontrole na de eerste wondbehandeling met collageen (Opraskin®)
Er werd beslist om met een Stellasta® verband voort te werken. ✷ Van 19-3-1998 tot en met 23-3-1998 - de wonde reinigen met Flamiclens® - de wonde spoelen met NaCl 0,9 % - de wonde droogdeppen - een Stellasta® kompres aanbrengen - dit bedruppelen met NaCl 0,9 % - een Melolin‚ kompres aanbrengen - het verband fixeren met OpSite®
Foto 5 Wondcontrole na twee maanden wondverzorging met alginaten
BESLUIT De patiënte bevond zich in het begin in een neutropenische fase. Een enorme weefselbeschadiging werd aangebracht door de val. Met de klassieke vorm van wondbehandeling was de kans op wondheling zeer klein en zou de patiënte veel langer gehospitaliseerd geweest zijn . Nu met de nieuwe behandelingsmethode met collageen en alginaat (Opraskin® en Stellasta® van labaratoires Stella s.a. Lohmann Group) kon de patiënte reeds vroeger ontslagen worden. De wondverzorging kon met deze behandeling, gemakkelijk en eenvoudig aan de thuisverpleging overgelaten worden. Sociale reïntegratie werd vervroegd mogelijk. De patiënte was zeer tevreden over de wondbehandeling en verzorging. Ze zag tijdens de hospitalisatie een opmerkelijke evolutie in de wondheling. Dit gaf haar telkens weer de moed om mee te werken aan haar wondheling door extra aandacht te besteden aan haar voeding en mobilisatie. Haar inzet tot zelfzorg verhoogde. Thuisgekomen kon de patiënte haar gewone activiteiten voortzetten. De wondverzorging vormde geen belemmering. Uit dit alles mogen wij dus besluiten dat ALGINAAT en COLLAGEEN werkelijk twee JOKERS zijn die best in de oncologische wondverpleging mogen ingezet worden.
✷ Op 24-3-1998 - de wonde wordt opnieuw behandeld met Opraskin® ✷ Op 25-3-1998 - het verband wordt niet gewisseld ✷ Op 26-3-1998 Evolutie van de wonde: nog meer granulatieweefsel werd zichtbaar; na deze 2de behandeling met Opraskin® leek de wonde opmerkelijk minder diep. Het rozig uitzicht van de wonde werd nog duidelijker (Foto 4)
LITERATUUR
Foto 4 Wondcontrole na de tweede behandeling met collageen (Opraskin®)
De tijdstroom Ann Aerts
Dorine Nevelsteen: Basisboek Wondzorg
Lohmann Labaratoires Stella s.a.: Informatiebrochure Stellasta® ,
✷ Op 27-3-1998
Opraskin®
12
Reklame glaxo welcome
13
Reklame Janssen-Cilag
14
EVALUATIE VAN EEN 3-JAARS REGISTRATIE VAN LATE BIJWERKINGEN OP EEN RADIOTHERAPIEAFDELING M.L.M Lybeert, M.J.C. van der Sangen, A.C. Joustra, M.A. Crommelin, Dr. H. Martijn, J.G. Ribot
Elke behandeling brengt een zeker risico met zich mee. Vanzelfsprekend geldt dit ook voor radiotherapie. Om een
De belangrijkste zaken hierbij zijn de behandelingsgegevens, met name de aard (ICD-code) van de primaire tumor, en de
goed inzicht te hebben ten aanzien van het optreden van late bijwerkingen, zou men continu alle patiënten moeten evalueren. Dit is in de praktijk echter niet haalbaar. Registratie van late bijwerkingen kan daarentegen een goede signaleringsfunctie vervullen. Om die reden besloot de functiegroep radiotherapie van het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven om in 1994 deze registratie in te voeren. Meldingen vinden plaats door alle radiotherapeuten. Als late bijwerking op gezond weefsel wordt beschouwd een bijwerking zoals omschreven in het register die optreedt minimaal 3 maanden na beëindiging van een behandeling. Een voorbeeld van de gebruikte registratie is te zien in tabel 1.
relatie met de gegeven radiotherapie, met name het behandelingsprotocol. Aangezien alle behandelingen op de afdeling radiotherapie sinds 1991 geprotocolleerd zijn, is deze relatie eenduidig. De late bijwerkingen worden geregistreerd onder een 13-tal items, elk onderverdeeld in graad 3- en graad 4- bijwerking. Twee radiotherapeuten beoordelen onafhankelijk van elkaar de juistheid van melding teneinde uniformiteit te bewerkstelligen. Van 1994 tot begin 1998 zijn in totaal 553 gevallen gemeld. In eerste instantie is een overzicht gemaakt aangaande de relatie tussen type bijwerking en aard van de tumor. Hieruit kwam naar voren dat ± 40 gevallen geregistreerd waren onder varia. Analyse van deze meldingen wees uit, dat in deze categorie er vooral sprake was van hypothyreoïdie en oesofagusstenose. De registratie werd dan ook uitgebreid met het item hormonale dysfunctie, onderverdeeld in hypothyreoïdie (N3) of uitval van de hypothalamus en/ of hypophysaire as (N4) en het item slokdarmstenose, onderverdeeld in geen ingreep noodzakelijk (P3),
Functiegroep Radiotherapie Late bijwerkingen registratie
Datum:
Behandelend radiotherapeut:
Door:
dan wel slokdarmstenose met ingreep noodzakelijk (P4). Hierop is een nieuw overzicht gemaakt waarop de huidige analyse gebaseerd is. In eerste instantie is gekeken naar het hele bestand, daarna zijn een viertal tumorcategorieën nader geanalyseerd.
Verwerkt door:
Ontdekking:
via eigen follow-up signalering via collega-behandelaar
Behandelgegevens Topo primaire tumor:
Code behandelprotocol:
Datum start Radiotherapie:
Combinatie-behandeling?
Datum signalering complicatie: Oorzaak complicatie:
onjuist uitgevoerde RT
ja
chemother.
nee
chirurgie
combinatie-behandeling
hyperthermie
Algemeen overzicht
anders
Patient overleden?
ja
t.g.v. radiotherapie?
nee
nee Gastro-intestinaal 3. diarree freq. > 10 x/dag en/of bloedverl. per anum 4. ingreep noodzakelijk / fistels
A.
Lymfoedeem 3. > 5 cm 4. elefantiasis
B.
C.
Urologisch 3. mictie > 10 x / dag en/of hematurie 4. ingreep noodzakelijk / fistels
D.
CNS 3. perm. schade, ernstige depres., syndr. v. lhermitte 4. necrose, myelopathie, dwarsleasie
E.
Oog 3. cataract 4. blindheid
F.
Vaatstelsel 3. stenose 4. infarct, pericarditis
G.
Bot 3. afw. op X-foto met klachten geen chirurgie noodzakelijk 4. chirurgie noodzakelijk
H.
I.
Perifeer zenuwstelsel 3. neuropathie 4. paralyse / parese
J.
Long 3. dyspneu bij activiteiten 4. dyspneu in rust
K.
Sex-problematiek 3. klachten 4. impotentie, steriliteit, dyspareunie
L.
Vermoeidheid (>1 jr. begindatum radiother.) 3. beperking normale activiteiten 4. tot niets meer instaat
N.
Hormonale dysfunctie 3. Hypothyroidie 4. Uitval hypothalamus / hypofysaire as
M. 3. 4. P.
secundaire tumoren
Allereerst is gekeken naar het aantal meldingen per tumorsoort (ICD-code), zie tabel 2.
ja
Huid 3. uitgebreide tele-angiectasieen pijn > 1 jr. na radiotherapie 4. necrose
Diversen Q. Diversen 3. Oesofagusstenose 3. 4. Oesofagusstenose, vloeib. eten/ingreep noodz. 4.
ICD-CODE
Aantal
Borstkanker
191
Prostaatkanker
64
Endeldarmkanker
52
Ziekte van hodgkin
45
Baarmoederhalskanker
42
Longkanker
38
Blaaskanker
28
Varia
93
Totaal
553
Tabel 2
De meeste meldingen betreffen borstkanker, hetgeen niet verwonderlijk is gezien het relatief groot aantal behandelde
Rad-R-03
Tabel 1
15
patiënten. Hetzelfde geldt voor prostaatkanker. Daarnaast zijn er betrekkelijk veel meldingen aangaande endeldarmkanker en de ziekte van Hodgkin. Ook het aantal meldingen betreffende baarmoederhalskanker valt op. Daarentegen is het aantal meldingen betreffende longkanker relatief laag. Mogelijk is dit te wijten aan de vrij korte overleving. Daarnaast is er nog een betrekkelijk grote groep varia.
De meldingen betreffende lymfoedeem zijn bijna allemaal gerelateerd aan de behandeling van borstkanker. De vele gastro-intestinale en urologische late bijwerkingen zijn bijna allemaal geregistreerd na behandeling voor urologische en gynaecologische tumoren. Relatief veel meldingen betreffen het centrale zenuwstelsel (D3 en D4, zie tabel 1) wat gezien de ernst van deze bijwerkingen nader onderzoek vereiste. Bij categorie D3 blijkt dat 10 van deze meldingen betrekking hebben op patiënten met het syndroom van lhermitte na behandeling voor de ziekte van Hodgkin. Bij complicatie D4 blijkt dat 10 patiënten zijn behandeld voor longkanker. Hierop wordt verder in dit stuk nader op ingegaan. Merkwaardig is dat er geen late bijwerkingen betreffende het oog zijn geregistreerd en ook dat het aantal registraties betreffende vasculaire problematiek betrekkelijk laag is. Het merendeel van de vasculaire late bijwerkingen, met name 7 van de 17, zijn geregistreerd na behandeling voor borstkanker. Het aantal late bijwerkingen betreffende botproblematiek is betrekkelijk laag. Daarentegen is het aantal late bijwerkingen betreffende huidproblematiek, vooral na behandeling voor borstkanker hoog. Laesies van perifere zenuwen (I3 en I4) zijn betrekkelijk vaak geregistreerd zodat dit nader geanalyseerd is. Deelgroepen hierin zijn: intraoperatieve radiotherapie (I3:5), borstkanker (I3:6, I4:5) en endeldarmkanker: (I3:16). Longbijwerkingen (J3 en J4) zijn relatief veel geregistreerd na behandeling voor de ziekte van Hodgkin (J3: 7, J4: 2) en borstkanker (J3: 14, J4: 3). Seksuele problematiek is vooral gemeld bij patiënten behandeld voor prostaatkanker, maar daar patiënten dit mogelijk niet vermelden, kan de werkelijke mogelijk groter zijn. Wat betreft vemoeidheidsklachten kan geen duidelijk patroon achterhaald worden, daar deze klacht bij nagenoeg alle tumorcategorieën teruggevonden is. Opmerkelijk is het vrij hoge aantal geregistreerde secundaire tumoren. Onder de geregistreerde tumoren bevinden zich 2 leucemieën en 8 sarcomen, waaronder 4 angiosarcomen. Hormonale problematiek is vaak gemeld bij patiënten behandeld voor de ziekte van Hodgkin, met name hypothyreoïdie. Oesophagusstructuren en varia vertonen geen duidelijke patronen.
Evaluatie naar de verschillende geregistreerde late bijwerkingen geeft het volgende beeld, zie tabel 3.
SAMENVATTING Late bijwerking Lymfoedeem Gastro- intestinaal Urologisch CNS Oog Vasculair Bot Huid Perifere zenuwen Long Sexualiteit Vermoeidheid Secundaire tumoren Hormonale Dysfunctie Oesophagus Diversen Totaal
Code
N
A3 A4 B3
98 3 41
B4 C3 C4 D3 D4 E3 E4 F3 F4 G3 G4 H3 H4 I3 I4 J3
36 41 14 23 12 0 0 7 10 14 9 52 10 33 9 28
J4 K3 K4 L3 L4 M4 N3 N4 P3 P4 Q3
11 10 31 11 4 10 14 0 3 1 18
Specifieke tumorcategorieën Alle behandelingen vinden protocollair plaats. In de tabel is een onderscheid gemaakt tussen algemeen toepasbare protocollen (genoemd AT) die bij alle tumoren gebruikt kunnen worden, vaak in palliatieve situaties en specifieke protocollen, gekenmerkt door een code, bijvoorbeeld MA voor mammacarcinoom, PR voor prostaatcarcinoom, gevolgd door een cijfercode. Deze protocollen zijn specifiek gerelateerd aan één type tumor (ICD-code). Met behulp van een-
553
Tabel 3
16
2) Prostaatkanker
voudige kruistabellen met links de protocolcode en bovenaan de registratiecode kan snel een overzicht per specifieke tumorsoort gegeven worden. Signalering van eventuele probleemsituaties vindt zo snel plaats.
Er moet benadrukt worden dat bij de bestraling van de prostaat enkel de prostaatloge doelvolume is en niet de klierstations. Bij analyse naar het totale aantal late bijwerkingen valt op dat de hoger gedoseerde behandelingen (66 Gy ten opzichte van 60 Gy) hoger scoren qua aantal meldingen, maar hierbij moet opgemerkt worden dat een dosis van 60 Gy
1) Borstkanker Een overzicht van alle geregistreerde late bijwerkingen bij borstkanker is gegeven in tabel 4.
Borstkanker Bijwerking Protocol A3 geen standaard behandeling1 AT20 (12 x 2.0 Gy) 1 AT28 (25 x 2.0 Gy) 1 AT29 (26 x 2.3 Gy) 2 AT30 (28 x 2.3 Gy) 1 AT31 (30 x 2.0 Gy) 1 AT32 (33 x 2.0 Gy) MA01 27 MA01 oud 41 MA02 MA03 10 MA03 oud 4 MA04 2 MA04 oud MA05 Totaal MA01: MA01 oud: MA02: MA03: MA04: MA05:
(25 (25 (25 (25 ( 7 (25 ( 7 (25
x x x x x x x x
2.0 2.0 2.0 2.0 2.0 2.0 2.0 2.0
or or or or or or or or
20 20 20 20 6 20 6 20
A4
D3
F3
G3
G4
1
H3 1
H4 1
I3
I4
J3 1
J4
1 5
4 3 2 2
1 1
2
1
L3
M4
Q3
1 1 1 1
1 1
2
3 1
1
1
1
18 1 4 5 9 1
6 1 1
1 1 1
2
2
1
1 2
1
91
2
x x x x x x x x
Gy) Gy) Gy) Gy) + boost Gy) Gy) + boost Gy) Gy)
2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 2.3
F4 1
1
2
5
3
1
41
4
8
7
14
3
3
5
1
Totaal 5 1 3 3 2 1 1 35 83 5 20 10 20 1 1 191
Tangentiele en supraclaviculaire velden gedoseerd op -3cm na borstamput Oude techniek zoals MA01, met axillaire boost posterior (5x2,5 Gy op -6cm Tangentiele velden na borstamputatie Tangentiele en supraclaviculaire velden en boost ter hoogte van het littekengebied na borstsparende chirurgie Tangentiele velden en boost ter hoogte van het littekengebied na borstsparende chirurgie Tangentiele velden zonder boost na borstsparende chirurgie
Tabel 4
Bij analyse naar aantal bijwerkingen valt meteen op dat de oude behandelingsprotocollen relatief hoog scoren. Dit heeft ten dele te maken met de langere nacontrole bij deze patiënten, maar omdat de techniek en de dosering vroeger anders was, kan de verklaring ook daar liggen. Daarnaast is het duidelijk dat de specifieke protocollen, waarbij het supraclaviculaire gebied bestraald is, relatief hoog scoren aangaande lymfoedeem A3 en huidproblematiek H3. Vooral het oude protocol MA01 scoort in deze hoog. Bij analyse naar type late bijwerking valt op dat lymfoedeem hoog scoort, (A3) evenals huidproblemen (H3). Deze bijwerkingen zijn bijna altijd beperkt tot een graad 3. Ernstige neurologische bijwerkingen (15 in totaal) zijn enkel geregistreerd bij de oude behandelingsprotocollen, evenals vasculaire bijwerkingen (7 in totaal). Mogelijk is dit een gevolg van de oude techniek waarbij een posterior axilla veld; 5 x 2.5 Gy gedoseerd op -6 cm, gegeven na het anterieure supraclaviculaire-axillaire veld wat gedoseerd was op –3cm. Bij het mammacarcinoom zijn relatief veel secundaire tumoren geregistreerd: 5, evenals betrekkelijk veel longcomplicaties (14), meestal graad 3.
enkel voorgeschreven wordt bij een klein goed gedifferentieerd prostaatcarcinoom, wat in onze praktijk betrekkelijk zeldzaam is, en dat het doelvolume vanzelfsprekend kleiner is. Bij analyse naar het type late bijwerking is het gezien de lokalisatie van het doelgebied niet verbazingwekkend dat er relatief vaak gastro-intestinale en urologische bijwerkingen gemeld zijn, merendeels graad 3. Aangaande seksuele problematiek zijn er betrekkelijk weinig registraties, mogelijk doordat de patiënt dit weinig vanzelf meldt en er geen specifieke navraag naar gedaan wordt tijdens de nacontrole. Zie tabel 5 pag. 18
17
Prostaatkanker Bijwerking Protocol AT24 AT27 AT29 AT31 PR01 PR02 PR03 PR04 Totaal
(20 x 2.0 Gy) (24 x 2.3 Gy) (26 x 2.3 Gy) (30 x 2.0 Gy) (30 x 2.0 Gy) (33 x 2.0 Gy) (30 x 2.0 Gy) (33 x 2.0 Gy)
B3 1
C3
C4
I3
K3
K4
L4
1
1 1 2
6 12
1
1 1 4 9
3 12
3
2
18
18
1 1
2 2
1
4
20
1
Alleen de prostaat-regio wordt behandeld
Tabel 5
Bij analyse naar het totale aantal late bijwerkingen valt op dat
18
Totaal 1 1 1 1 15 38 7 64
4) Endeldarmkanker
Rectumkanker Bijwerking Protocol AT24 AT25 AT28 IO01 IO02 IR01 RE03 RE04 Totaal IO01 IO02 IR01 RE03 RE04
(20 X 2.0 Gy) (20 x 2.3 Gy) (25 x 2.0 Gy)
B3
B4 1
1
1
C3
C4
D4
G4
I3
K3
K4
M4 1
Q3
1 1
1 3
1
1 3 4 (10 - 20 Gy) (28 x 1.8 Gy) (20 - 50 Gy) (25 x 2.0 Gy) ( 5 x 5.0 Gy)
1 4 4 11
1 4 5
1
1
1 3
1
1 2
16 20
1
2 2 4
1
1
Totaal 2 1 4 4 1 4 14 23 53
Intra-operatieve radiotherapie Pre-operatieve radiotherapie gevolgd door IO01 Pre-operatieve radiotherapie gevolgd door een Iridium implantatie Post-operatieve radiotherapie Pre-operatieve radiotherapie
Tabel 7
Conclusie
Bij analyse naar het totaal aantal late bijwerkingen valt op dat vooral pré-operatieve radiotherapie veel registraties oplevert. Bij nadere analyse blijkt echter dat deze meldingen onterecht waren daar het hier geen late bijwerkingen betrof. Deze meldingen betreffen acute toxiciteit aangaande neuropathie-problematiek, waarbij de patiënt tijdens de radiotherapie klaagt over pijn in de bilregio, soms uitstralend in de benen. Meestal zijn deze pijnklachten niet erg uitgesproken en reversibel, zodat de bestraling volgens plan beeindigd kan worden. Vermoedelijk is het aantal meldingen zo hoog omdat naar deze bijwerking actief navraag wordt gedaan door de radiotherapeutisch laboranten. Het patroon van meldingen is geheel anders bij postoperatieve radiotherapie, RE03 (25 x 2.0 Gy), waarbij zoals te verwachten vooral gastro-intestinale en urologische late bijwerkingen gemeld zijn, vaak graad 4.
Op betrekkelijk eenvoudige wijze is het op een afdeling radiotherapie mogelijk om een bijwerkingen registratie op te zetten. Evaluatie is eveneens betrekkelijk eenvoudig, daar kruistabellen zeer snel probleemsituaties aan het licht brengen. De registratie heeft er dan ook toe geleid dat de oude specifieke bestralingsprotocollen voor mammacarcinoom definitief verwijderd zijn en dat het BR01 protocol (8x4 Gy) niet meer gebruikt wordt voor palliatieve bestraling bij het longcarcinoom. De registratie was mede een argument in de discussie om postoperatieve radiotherapie bij het rectumcarcinoom te verlaten en over te gaan tot preoperatieve radiotherapie.
19
Reklame Smith Kline Beecham
20
Verenigingsnieuws 17E JAARCONGRES VVRO 25 NOVEMBER 2000, UIA, ANTWERPEN Zaal 1
Zaal 2
Zaal 3
De specialist legt uit KNO tumoren Verpleegkundige aspecten bij KNO tumoren Sarcomen Gal, pancreas, levertumoren
Haematologie Minitransplant High dose bij Hodgkin lymfomen Immunotherapie
Radiotherapie Hormonentherapie bij prostaatkanker Zwangerschap en radiotherapie Concomitant radio chemotherapie Kwaliteitscontrole
Thuisverpleging Huidverzorging Poortsystemen Symptoomcontrole Wondverzorging in de oncologie
Algemene verpleegkunde Parenterale voeding Wondverzorging in de oncologie
Praktische verpleegkunde Staan wij juridisch veilig ? Verpleegkundige en internet
Plenair voor zaal 2 en 3 Uitreiking prijzen Toneel
Inschrijvingsgeld: inclusief koffie, lunch, afscheidsdrink en programmaboek Vóór 31/10/99 Na 31/10/99 lid, student 1500 bef 1800 bef niet lid 2000 bef 2300 bef Voor de sessie thuisverpleging kan afzonderlijk ingeschreven worden. De prijzen zijn exclusief middagmaal en congresteksten. Thuisverpleging 500 bef 650 bef
Informatie: secretariaat VVRO : Tel.: 02/477.52.37 Fax: 02/477.52.52 Inschrijfstrook terug te sturen naar VVRO secretariaat, AZ-VUB Laarbeeklaan 101, 1090 Brussel
✄
INSCHRIJFSTROOK 16DE JAARCONGRES VVRO Naam : .............................................................
Lidnummer :
..................................................................
Adres : ....................................................................................................................................................................... Telefoonnummer : ..................................................................................................................................................... Ziekenhuis - dienst : .................................................................................................................................................. Keuzesessies : Voormiddag ❏ De specialist legt uit
Namiddag
❏ Haematologie
❏ Algemene verpleegkunde ❏ Praktische verpleegkunde
❏ Radiotherapie ❏ Ik wens mij enkel in te schrijven voor de sessie thuisverpleging
21
REKLAME Electa
22
☛ WIL JIJ OOK LID WORDEN ? Dit kan op de volgende manier.
Invullen in drukletters a.u.b.!
NAAM : ...................................................................................................................................................................... VOORNAAM : ........................................................................................................................................................... ADRES : ..................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................................... TEL. : .......................................................................................................................................................................... FAX: ........................................................................................................................................................................... ZIEKENHUIS OF INSTELLING WAAR U WERKT : (volledig adres a.u.b.) .................................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................................... FUNCTIE : ................................................................................................................................................................. DIENST : .................................................................................................................................................................... TEL. : .......................................................................................................................................................................... FAX: ...........................................................................................................................................................................
✄ Gelieve dit formulier ingevuld terug te sturen of te faxen naar het VVRO secretariaat: A.Z.-V.U.B, afdeling radiotherapie, Laarbeeklaan 101, 1090 Brussel, tel.: 02/477.52.37, fax : 02/477.52.52
LIDGELD VVRO 2000 Voor de bestaande leden zal het innen van het lidgeld gebeuren via de u toegestuurde overschrijving in de maand januari 2000. Nieuwe leden dienen eerst het bovenstaande formulier ingevuld terug te sturen aan het secretariaat van de VVRO. Daarna wordt u een overschrijvingsformulier toegestuurd. Voor 2000 bedraagt het lidgeld : 950bfr.
23
Reklame Sims Graseby
24
Werkgroep Radiotherapie HERVORMINGEN IN DE WERKGROEP RADIOTHERAPIE
De werkgroep radiotherapie bekommert zich binnen de VVRO over de problemen die radiotherapeutisch verpleegkundigen kunnen ondervinden bij de uitvoering van hun dagelijkse bezigheden. Binnen de werkgroep hebben zich de laatste maanden enkele veranderingen voorgedaan.
samengesteld uit diverse centra werden ervaringen uitgewisseld. Onderwerpen waren o.a. : conformatietherapie, patiënteninfo en begeleiding, immobilisatiesystemen… 2) Verder was er nog een bijscholingsvoormiddag waar dokters en verpleegkundigen verschillende nieuwe behandelingen en technieken kwamen voorstellen of verduidelijken. Afgelopen jaren werden volgende items besproken : kwaliteitsbeleid op RT, pathologie en staging van tumoren, rectumcarcinoma… 3) En tot slot was er de bijscholingsavond waar 1 welbepaald onderwerp werd toegelicht. Deze avond was voor een ruimer publiek en behandelde onderwerpen als : wat verwacht een patiënt op de afdeling RT?, behandeling van schildkliercarcinoma, het cervixcarcinoma…
Wat lag er aan de basis van de hervormingen ? Vooreerst lag de laatste jaren het accent van de werkgroep RT voornamelijk op het organiseren van diverse bijscholingen voor radiotherapeutisch verpleegkundigen. 1) Zo hadden we een bijscholingsdag waarin gespecialiseerde items aan bod kwamen. Tijdens deze bijscholingsdagen kon er van gedachten worden gewisseld over wel bepaalde onderwerpen. In kleine discussiegroepen
25
- juridische aspecten, - huidverzorging, - onthaalbrochures… De uitwerking van deze projecten laten toe om tijdens de vergaderingen zoveel mogelijk ervaringen uit te wisselen. De projectgroepen bestaan uit 5-6 personen die zich verdiepen in een bepaald onderwerp. Zij hebben zichzelf voorgenomen om na een jaar het onderwerp af te ronden en hun bevindingen kenbaar te maken aan de collega’s van alle radiotherapeutische centra. Dit kan gebeuren door een artikel in dit tijdschrift, door een bijscholing of een andere activiteit. Momenteel zijn er 3 projectgroepen werkzaam : - Opleiding nieuwe collega’s - Afspraaksystemen - Juridische aspecten 3. Verder heeft de werkgroep haar statuten aangepast. Vroeger waren er slechts enkele centra vertegenwoordigd. Thans zetelen bijna alle RT afdelingen in de werkgroep. 4. De werkgroep heeft getracht zich te verjongen door het aantrekken van nieuwe leden met nieuwe ideeën. 5. Tot slot werd op de overlegvergadering Rudi Bastaens als nieuwe voorzitter en Mark Vos als nieuwe secretaris aangesteld. Tilly Mattheyses bleeft penningmeester.
Het organiseren van deze bijscholingen slokte de meeste tijd van onze vergaderingen op die 4 x per jaar doorgaan. Ten tweede wilden de leden van de werkgroep graag een antwoord vinden op vragen van praktische aard die zij op hun bestralingsafdeling dagelijks tegenkwamen. Vb : Hoe leiden andere centra nieuwe personeelsleden op ? Welke immobilisatietechnieken passen andere centra toe ? Terecht werd de vraag gesteld : we kunnen zoveel van elkaars ervaringen leren. Waarom kan dit niet binnen deze werkgroep waarin verschillende centra werkzaam zijn ? Tot slot voelden heel wat leden de behoefte om iets te verwezenlijken dat ten goede kwam aan alle radiotherapeutische afdelingen. Vb : Gezamenlijk protocollen ontwerpen. Aanleggen van een documentatiecentrum. In het najaar van 1999 besloot de werkgroep op een extra overlegvergadering om haar doelstellingen opnieuw te bekijken en te zien of aan hoger vermelde verwachtingen niet kon worden voldaan. Aan de leden werd gevraagd wat volgens hen de voornaamste taak van de werkgroep RT was. 1) 2) 3) 4) 5) 6)
Bijscholingen organiseren. Contacten tussen verschillende centra onderhouden Gezamenlijk protocollen te ontwerpen Opleiding nieuwe collega’s Ideeën van praktische aard uitwisselen Medewerking verlenen bij oncologische projecten opgezet door de farmaceutische industrie 7) Aanleggen van een documentatiecentrum
Wie zijn de mensen uit de werkgroep radiotherapie? Uit Middelheimziekenhuis Antwerpen : Tilley Mattheyses en Hilde De Mol Uit St. Augustinusziekenhuis Wilrijk : Mark Vos en Guy Muylle Uit St. Maartenziekenhuis Duffel : Rudi Bastaens en Mia Vandecruys Uit St. Lucasziekenhuis Gent : Ludwig Van den Berge en Anthony Boone Uit Gasthuisberg Leuven : Norbert De Schutter Uit VUB Jette : Sven D’Haese Uit UZ Gent : Trees Bate Uit Virge Jesse ziekenhuis Hasselt : Luc Pannekoeke en Stefan Claes
Op deze vergadering werd gesteld dat deze voorstellen niet konden uitgewerkt worden binnen de structuur van de vergaderingen. We hebben toen besloten de vergaderstructuur te wijzigen en de vergadertijd rationeler te gaan gebruiken. Wat is er nu veranderd in de werkgroep RT ? 1. De praktische organisatie van de bijscholingen werd toevertrouwd aan de leden van de werkgroep van het ziekenhuis waar de bijscholing plaatsvindt. De voorstellen voor deze bijscholingen worden wel nog steeds door de leden van de werkgroep ingediend. Om tegemoet te komen aan de leden van de VVRO zullen in het voorjaar alle radiotherapeutisch verpleegkundigen een enquête ontvangen waarin ze hun voorkeur mogen laten blijken over het aantal gewenste bijscholingen en het moment waarop ze worden georganiseerd. 2. Er werd besloten om projectgroepen op te richten. Verschillende items voor de projectgroepen werden tijdens de overlegvergadering naar voor gebracht : - opleiding nieuwe collega’s, - afspraaksystemen,
Uit O.L.Vrouwziekenhuis Aalst : Ann Kuys en Kaat Prieels Uit St.Elisabethziekenhuis Turnhout : Rudi Geuens De werkgroep radiotherapie is rechtstreeks te contacteren via het e-mail adres
[email protected] Rudi Bastaens, werkgroep radiotherapie
26
Werkgroep Chemotherapie 6de BIJSCHOLINGSNAMIDDAG
AZ-VUB Jette, Auditorium Kiekens Vrijdag 16 juni 2000, van 14u00 tot 18u00
Programma (gevolgd door receptie) - Productvoorstelling en indicaties nieuwe cytostatica. - medische en verpleegkundige aspecten - Tumoroxygenatie en effect op de behandeling. Inschrijving - Leden VVRO : 350 bef - Niet leden : 550 bef Graag inschrijving voor 8 juni 2000 op:
secretariaat VVRO, AZ VUB, Radiotherapie Laarbeeklaan 101 1090 Brussel Tel: 02 477 52 37 Fax 02 477 52 52 E-Mail :
[email protected]
(na 8 juni enkel nog inschrijven en betaling ter plaatse)
✄
INSCHRIJFSTROOK 6E BIJSCHOLINGSNAMIDDAG 16 JUNI 2000 Naam : ........................................................................................................................................................................ Privé adres : ................................................................................................................................................................ .................................................................................................................................................................................... Tel. : ............................................................................................................................................................................ Ziekenhuisadres + afdeling : ...................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................................
Graag in drukletters a.u.b. en één naam per strook, copiëren voor meerdere inschrijvingen
27
Reklame BMS
28
BEZOEK RESEARCH CENTRUM VAN JANSSEN PHARMACEUTICA De directie van Jansen-Cilag en de V.V.R.O. (Vereniging voor Verpleegkundigen van Radiotherapie en Oncologie) nodigen jullie uit voor een bezoek aan het research van Janssen Pharmaceutica te Beerse op zaterdag 13 mei 2000. Programma: 10u - 10u15
Aankomst bij Janssen Pharmaceutica, Beerse Koffie
10u15 - 12u30
Introductie: Janssen Pharmaceutica in de wereld anno 1999. Rondleiding in de belangrijkste researchafdelingen (kleine groepen)
12u30 - 13u30
Einde bezoek. Vertrek naar een nabij gelegen restaurant voor de lunch
13u30 - 15u30
Lunch
15u30
Einde
Om organisatorische redenen is het aantal bezoekers beperkt tot 80 personen. Wij vragen u de namen van de deelnemers via bijgevoegd antwoordformulier kenbaar te maken vóór 14 april 2000
✄
INSCHRIJFSTROOK BEZOEK RESEARCHCENTRUM JANSSEN PHARMACEUTICA OP ZATERDAG 13 MEI 2000 Naam: ........................................................................................................................................................................ Ziekenhuis: ................................................................................................................................................................ Adres: ........................................................................................................................................................................ ❏ Zal deelnemen aan het bezoek ❏ Zal vergezeld zijn van de volgende collega’s: .................................................................................................... .................................................................................................... .................................................................................................... .................................................................................................... ❏ Zal/zullen deelnemen aan de lunch Gelieve dit antwoordformulier terug te sturen of te faxen uiterlijk vóór 14 april 2000 naar het volgende adres: Janssen-Cilag Monique Exterbille Uitbreidingstraat 2 2600 Berchem Fax: 03/280.55.16
29
MOEHEID EN CHEMOTHERAPIE EEN PREVALENTIESTUDIE BIJ PATIËNTEN VAN BELGISCHE ONCOLOGISCHE CENTRA A. Tanghe*, G. Evers*, M. Spinnoy#, *Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap CZV, Katholieke Universiteit Leuven; #Voorzitter V.V.R.O. ONDERZOEKSMETHODE INLEIDING De steekproef voor deze beschrijvende studie bestond uit 2 groepen chemotherapie-patiënten. Enerzijds werden patiënten bevraagd vóór de start van de chemotherapie: dit gebeurde op dag 1 van Cyclus I. Daarnaast werden patiënten bevraagd na 3 cycli : dit gebeurde op dag 1 van Cyclus IV. Voor beide steekproeven werden Nederlandstalige en Franstalige chemotherapie-patiënten bevraagd met de FACT (Functional Assessment of Cancer Therapy) subschaal Anemie. Aan het begin van de chemotherapie werden 267
Chemotherapie is momenteel één van de meest courante methoden om kanker te behandelen. Moeheid blijkt het meest gerapporteerde symptoom van kanker en kankertherapie te zijn. Daarbij schijnt moeheid het meest storende, het minst begrepen en het meest verwaarloosde ongemak te zijn. Moeheid is de klacht, dat een patiënt onvoldoende fysiologische en psychologische energie heeft om de vereiste activiteiten van het dagelijkse leven te volbrengen. Moeheid heeft naast een subjectieve ervaringscomponent ook een meer objectief waarneembare component. Zo kan de verpleegkundige of arts naast de medede-
patiënten bevraagd. Tijdens de chemotherapie werden 180 patiënten bevraagd (Evers & Tanghe 2000). In de Nederlandstalige steekproef hebben 304 patiënten deelgenomen, in de Franstalige steekproef zijn er 143 patiënten.
ling van de patiënt, dat hij zich moe of zwak voelt, het volgende observeren: de patiënt ziet er bleek uit, is traag in het bewegen en spreken en zijn stem vertoont geen expressie (Gall, 1996). Een probleem is echter dat deze manifestaties niet enkel bij moeheid optreden. Daarom is
DEMOGRAFISCHE VARIABELEN
uiteindelijk de patiënt de enige betrouwbare bron van informatie voor het juist inschatten van deze klacht (Claus 1993).
De steekproef aan het begin van de chemotherapie bestond uit 42% mannen en 58% vrouwen. Zij hadden een gemiddelde leeftijd van 57 jaar. De jongste patiënt was 28 jaar en de oudste 91 jaar. Demografische gegevens over de opleiding,
Het doel van deze studie was om via een multi-centrische opzet in Belgische oncologische centra een representatief beeld te krijgen van de prevalentie van moeheid bij de modale kankerpatiënt, die met chemotherapie behandeld wordt. Met name is de moeheid vergeleken
deelname aan beroepsleven en huishouden worden in tabel 1 weergegeven.
voor de aanvang van de chemotherapie met de moeheid tijdens de chemotherapie m.n. na de eerste 3 cycli. Het ging in deze studie om de
Tabel 1. Demografische variabelen aan het begin van de chemotherapie
aan- of afwezigheid en de intensiteit van de vooral subjectieve, lichamelijke moeheidsklacht van de patiënt. Bovendien beoogde deze studie de toename van moeheid te beoordelen, enerzijds in relatie tot nefrotoxiciteit van chemotherapeutica en de kankerdiagnose, anderzijds in
Opleiding
Beroepsleven
relatie tot de consequenties voor de activiteiten van de patiënt binnens-
Lagere school
25.6%
Neen
66%
huis en buitenshuis en de kwaliteit van zijn of haar leven.
Beroepsonderwijs
17.4%
Ja
34%
Het inititatief voor deze studie werd genomen door de Vereniging voor
Technisch of Secundair
26.0%
Huishouden
Verpleegkundigen Radiotherapie en Oncologie. Een bijzonder woord
Hoger Onderwijs
30.9%
Volledig
42%
van dank verdient het bestuur van deze vereniging alsook de verpleeg-
(niet universitair of
Gedeeltelijk
41%
kundigen van de deelnemende Belgische Oncologische Centra*. Ook
universitair onderwijs)
Niet
17%
de patiënten, die aan deze studie hebben deelgenomen, verdienen een
De steekproef na 3 cycli chemotherapie bestond uit 30% mannen en 70% vrouwen. Zij hadden een gemiddelde leeftijd van 54 jaar. De jongste patiënt was 18 jaar en de oudste 79 jaar. Demografische gegevens over de opleiding, deelname aan beroepsleven en huishouden worden in tabel 2 weergegeven.
heel speciaal woord van dank. Ondanks de belasting van de ziekte en de behandeling hebben zij de inspanning geleverd om de vragenlijsten in te vullen. Tot slot verdient ook de firma Janssen Cilag en met name Jan Van der Goten een woord van dank voor de logistieke steun bij de opzet en uitvoering van dit onderzoek.
30
Tabel 2. Demografische variabelen tijdens de chemotherapie Opleiding
Tabel 3. Klinische variabelen van de patiënten aan het begin van de chemotherapie
Beroepsleven
N=267
Lagere school
19.2%
Neen
74%
Soort opname
Beroepsonderwijs
25.3%
Ja
26%
Gehospitaliseerd
54% Chemotherapie
Soort behandeling
Technisch of Secundair
22.8%
Huishouden
Ambulant
46% Combinatie met radiotherapie
Hoger Onderwijs
32.5%
Volledig
40%
(niet universitair of
Gedeeltelijk
46%
Tumorplaats
universitair onderwijs)
Niet
14%
Mond-en keelholte
73.3% 9.6%
Combinatie met chirurgie
KLINISCHE VARIABELEN
Combinatie met radiotherapie 3.5% en chirurgie
Spijsvertering
17.1%
Ademhalingsstelsel
18.3% Producten
Borstkanker
27.7% Cisplatinum alleen
Vrouwelijk genito-
Tabel 3 en 4 geven de klinische variabelen weer van de patiënten aan het begin en tijdens de chemotherapie. Beide steekproeven zijn vergelijkbaar voor wat betreft soort opname, soort behandeling, therapie-lijn, en toegediende producten (soort opname: chi_ 1.90, df 1, p=0.167; soort behandeling: chi_ 1.88 df 1, p=0.597; therapie-lijn: chi_ 2.51, df 1, p=0.285; producten: chi_: 2.51, df 1, p=0.11). In beide steekproeven werden ongeveer evenveel gehospitaliseerde en ambulante patiënten bevraagd. In beide steekproeven werden voornamelijk patiënten bevraagd die alleen chemotherapie of chemotherapie na de chirurgie kregen. De meerderheid van de patiënten kreeg een eerstelijns-chemotherapie. De meerderheid van de patiënten kreeg chemotherapie met andere producten dan platinumhoudende producten.
urinair stelsel Lymfe en bloedstelsel Andere localisaties
13.1%
3.8%
1.5%
Carboplatinum alleen
0.75%
14.0% Carboplatinum en andere
9%
8.2% Andere producten
56.0%
10.9% Cisplatinum en andere
Therapielijn
32.7%
Transfusie (afgelopen maand)
1ste lijn chemotherapie 79.5% Niet toegediend
93.3%
2de lijn chemotherapie 16.3% Wel toegediend
6.6%
3de lijn chemotherapie
4.1%
Tabel 4. Klinische variabelen van de patiënten tijdens de chemotherapie N=180 Soort opname
Er zijn verschillen in verband met toegediende transfusies en behandelde tumorplaatsen aan het begin en tijdens de chemotherapie. Tijdens de chemotherapie werden er significant meer transfusies toegediend (chi_ 6.28, df 1, p<0.01). De tumorplaatsen werden ingedeeld volgens de hoofdcategoriën van de de ICD7 – indeling (International Classification of Diseases, versie 7: versie gebruikt voor de Belgische kankerregistratie). Tijdens de chemotherapie werden er iets minder patiënten bevraagd met tumoren ter hoogte van het spijsverteringsstelsel, het ademhalingsstelsel of de categorie andere localisaties maar meer patiënten met borstkanker, lymfeklierkanker of met vrouwelijke genito-urinaire kanker (chi_ 12.12, df 6, p=0.05).
Soort behandeling
Gehospitaliseerd
47% Chemotherapie
Ambulant
53% Combinatie met radiotherapie 6.4% Combinatie met chirurgie
Tumorplaats Mond-en keelholte
2.8% chirurgie 12.7%
Ademhalingsstelsel
11.5%
Borstkanker
34.6% Producten
Vrouwelijk genito-
Andere localisaties
2.2%
20.2% Carboplatinum alleen Cisplatinum en andere
1.1% 27.8%
11.5% Carboplatinum en andere 6.3% Andere producten
Therapielijn
3.9% 64.7%
Transfusie (afgelopen maand)
1 ste lijn chemotherapie 77.9% Niet toegediend
86%
2 de lijn chemotherapie 20.2% Wel toegediend
14%
3 de lijn chemotherapie
31
2.9%
Cisplatinum alleen
Lymfe- en bloedstelsel
15.2%
Combinatie radiotherapie
Spijsvertering
urinair stelsel
75.2%
1.8%
TOENAME INTENSITEIT VAN MOEHEID
De Nederlandstalige en de Franstalige steekproef verschilden significant voor wat betreft soort behandeling, tumorplaats, toegediende producten en transfusies. Voor wat betreft soort behandeling werden in de Nederlandstalige steekproef meer patiënten behandeld met enkel chemotherapie, terwijl in de Franstalige steekproef meer patiënten behandeld werden met combinaties van chemotherapie en radiotherapie en/of heelkunde (chi_ 10.80, df 3, p<0.01). Voor wat betreft tumorplaats werden in de Nederlandstalige steekproef meer patiënten bevraagd met borstkanker en vrouwen met genito urinaire tumoren, terwijl in de Franstalige steekproef meer patiënten werden bevraagd met tumoren ter hoogte van het spijsverteringsstelsel en het ademhalingsstelsel (chi_ 21.85, df1, p<0.001).
Na 3 cycli rapporteren er meer patiënten een beetje moe of behoorlijk moe te zijn (p<0.01). Vermoedelijk neemt dit percentage toe na de volgende 3 cycli. Chemotherapie wordt in de meeste gevallen vervolgd en er kan dus wel verwacht worden dat het cumulatieve effect zich zal manifesteren waardoor moeheid nog zal toenemen na 6 cycli. Opmerkelijk is dat aan het begin van de chemokuur al 9% van de patiënten extreem moe is. Als men bedenkt, wat dat betekent voor deze patiënten, is het absoluut onaanvaardbaar dat deze situatie er niet op verbeterd is voor 1 op de 5 patiënten na 3 cycli. Na 3 cycli is nog steeds 9% extreem moe. Blijkbaar beseffen artsen en verpleegkundigen onvoldoende hoe ondraaglijk deze toestand voor de patiënten is. Vervolgonderzoek zal moeten uitmaken hoe sterk en hoe snel de intensiteit van de moeheid verder evolueert tijdens de chemokuur en waarom artsen en verpleegkundigen niet effectiever interveniëren bij patiënten die extreem tot behoorlijke moeheidsklachten hebben.
TOENAME VAN MOEHEID TIJDENS CHEMOTHERAPIE Kankerpatiënten zijn duidelijk moe bij de aanvang van chemotherapie (voor chemotherapie:= VC). In deze steekproef rapporteert 54% van de patiënten moe te zijn bij de start van de chemotherapie. Na een korte periode van 3 cycli stijgt dit aantal tot 69% van de patiënten (p<0.001) (tijdens chemotherapie= TC). In de Franstalige steekproef rapporteren meer patiënten moeheid in vergelijking met de Nederlandstalige steekproef (p<0.05).
MINDER ACTIEF DOOR MOEHEID Moeheid heeft wel serieuze implicaties op het activiteitenpatroon van deze patiënten. Patiënten die aangeven moe te zijn, aan het begin, zijn minder actief in het huishouden en in het beroepsleven. Tijdens de chemotherapie rapporteert de meerderheid van de patiënten moe te zijn en is er een vermindering van de activiteit van deze patiënten. Voor wat betreft de invloed van de activiteit in het huishouden en in het beroepsleven is deze trend gelijkaardig in de Nederlandstalige en Franstalige steekproef.
Figuur 1. Intensiteit moeheid VC
Voor chemotherapie (VC)
9% 20%
46%
behoorlijk moe
Figuur 2. Intensiteit moeheid en deelname aan huishoudelijke activiteiten : tijdens chemotherapie
beetje moe
(Opmerking: 5 patiënten gaven geen informatie over hun deelname)
extreem moe
25%
niet moe
Geen deelname huishoudelijke activiteit tijdens chemotherapie (n=24)
8%
Intensiteit moeheid VC
33%
Tijdens chemotherapie (TC)
9%
extreem moe
31% 26%
extreem moe
38%
behoorlijk moe 21%
beetje moe niet moe
Deelname + Gedeeltelijke deelname huishoudelijke activiteit tijdens chemotherapie (n=151)
behoorlijk moe beetje moe niet moe
34%
34%
7% 34%
32
25%
De verschillen aan het begin en tijdens de chemotherapie werden niet beïnvloed door geslacht, leeftijd of opleiding, noch door het feit of patiënten chemotherapie alleen kregen of in combinatie met radiotherapie en/of chirurgie, noch naargelang de tumorplaats of therapielijn.
zijn aan het begin, maar na 3 cycli blijken deze patiënten even moe te zijn als de andere patiënten. Dit toont aan, dat de chemotherapie wel degelijk een afzonderlijk belastend cumulatief effect heeft op de moeheid die met de kanker en eventueel de chirurgie gepaard gaat.
DE ROL VAN PLATINUM-HOUDENDE PRODUCTEN
Opvallend is ook dat er verschillen in moeheid gevonden worden binnen de groep borstkankerpatiënten naargelang de chemotherapie die ze kregen (Kruskal-Wallis test: 12.240, df3, p<0.0066). In deze steekproef zijn de patiënten met Taxotere (13.7%) het meest vermoeid, gevolgd door de patiënten die andere chemotherapie (35.1%) krijgen (waaronder de grootste groep met CAF: Cyclofosfamide, Adriamycine, Fluorouracil), gevolgd door patiënten met CMF (Cylcofosfamide, Methotrexate, Fluorouracil (41.2%), en de minst vermoeiden in deze steekproef zijn de patiënten met CEF (9.9%).
De vergelijking van patiënten die platinumhoudende therapie kregen tegenover patiënten die chemotherapie zonder platinum kregen laat zien, dat de eerste groep wel meer moe is, hoewel in deze steekproef geen significant verschil aangetoond kon worden. Dit zou kunnen verklaard worden door de samenstelling van de steekproef, gezien het groter aantal patiënten zonder platinumhoudende chemotherapie. Opvallend is daarom de significante toename van het aantal patiënten die rapporteren moe te zijn in de Nederlandstalige groep patiënten met platinumhoudende chemotherapie (p<0.05). Dit is niet het geval in de Nederlandstalige groep patiënten
Figuur 4: Toename van moeheid bij borstkankerpatiënten
zonder platinumhoudende chemotherapie. (%)
Vermoeidheid
Patiënten
Moeheid is zo’n probleem in deze patiëntenpopulatie dat het extra belastende effect van platinumhoudende chemotherapie op moeheid verwaarloosbaar blijkt te zijn. Belangrijkste verklaring daarvoor is waarschijnlijk dat de patiënten in deze steekproef reeds zo moe waren aan het begin van de behandeling. Dit kan ook mogelijk te maken hebben met de samenstelling van de steekproef en het verschil in steekproef in verband met de toegediende producten tussen de Nederlandstalige en de Franstalige steekproef.
(% Patiënten
73% 56% 44%
27%
32%
Nietplatinum (n=149)
Platinum (n=62)
46 33
40 20 p<.020
TC (n=60)
MEER MOE EN MINDER LEVENSKWALITEIT In deze studie is er een duidelijke correlatie tussen moeheid en verminderde levenskwaliteit. Hoe hoger de moeheidsscore, dus hoe minder klachten de patiënten rapporteren, hoe hoger de score voor levenskwaliteit (p<0.00001). Uit deze studie blijkt zeer duidelijk, dat de vermoeide patiënten een lagere levenskwaliteit rapporteren (p<0.00001). Aan het begin van de chemotherapie rapporteren extreem vermoeide patiënten een score van 22 (op 100) voor levenskwaliteit, terwijl de niet vermoeiden 80 scoren voor levenskwaliteit. Extreem moe betekent in deze studie dus ook nauwelijks enige levenskwaliteit. Maar ook behoorlijk moe betekent nog steeds een zeer slechte levenskwaliteit. De Franstalige patiënten, die behoorlijk moe zijn scoren een levenkwaliteit van slechts 35 en de Nederlandstalige patiënten van slechts 45.
moeheid geen moeheid
Platinum (n=118)
67 54
VC (n=71)
68%
53%47%
60
0
Figuur 3. Moeheid en chemotherapie met en zonder platinum 80% 60% 40% 20% 0%
Geen vermoeidheid
80
Nietplatinum (n=118)
VC Groep (Gepland) - TC Groep
TOENAME VAN MOEHEID OOK BIJ BORSTKANKERPATIËNTEN In deze steekproef werden geen verschillen gevonden in moeheid naargelang de tumorplaats van de patiënten. Dit kan waarschijnlijk verklaard worden door de kleine en ongelijke groepen van verschillende tumoren. In de totale steekproef is de groep borstkankerpatiënten de grootste groep (n=131). Ook in de groep borstkankerpatiënten is het voorkomen en de intensiteit van moeheid toegenomen tijdens de chemotherapie (p<0.05). Borstkankerpatiënten leken minder moe te
In deze studie verschilt de levenskwaliteit van de patiënten aan het begin en tijdens de chemo weinig. Er is geen significant verschil tussen de levenskwaliteit van de totale groep patiënten aan het begin en tijdens de chemotherapie (Z=-1.27, p=0.20). Maar de levenskwaliteit verschilt wel significant tussen de Nederlandstalige en de Franstalige steekproef (Z=-
33
4.376, p=0.001). De Franstalige steekproef rapporteert een significant lagere levenskwaliteit. Verder onderzoek moet uitmaken, waaraan dat kan te wijten zijn.
nevenwerkingen na chemotherapie goed te kennen om de gepaste informatie te kunnen geven. Deze kennis zal hen ook helpen om effectieve interventies voor symptoomcontrole tijdig te ontwikkelen en zelfzorg bij patiënten te stimuleren. Het bevragen van patiënten is essentieel om de symptoomcontrole aan te passen aan de noden van de patiënt. Het gebruik van een korte vragenlijst of een VAS-schaal kan onderdeel worden van de routine chemotherapie-toediening. Hiermee kunnen verpleegkundige en medische interventies systematische geëvalueerd worden en voortdurend aangepast worden aan de noden van de patiënt.
CONCLUSIE Dat moeheid een belangrijk ongemak is, hier duidelijk gerapporteerd door de patiënten. Uit andere studies (Tanghe et al., 1998; Vogelzang et al. 1997) bleek reeds, dat verpleegkundigen en artsen dit ongemak onderschatten. Verpleegkundigen en artsen dienen het voorkomen en de ernst van de
REFERENTIES Evers, G. Tanghe, A. Moeheid en Chemotherapie. Een prevalentie studie bij patiënten van Belgische oncologische centra. Leuven: Centrum voor Ziekenhuis en Verplegingswetenschap KU Leuven Claus, A. (1998) Fatigue in Patients with Cancer: analysis and assessments. Heidelberg: Springer Verlag Gall, H. (1996) The basis of fatigue: where does it come from? European Journal of Cancer Care, 5, Suppl. 2, 31-34 Tanghe, A., Evers, G., Paridaens, R. (1998). Nurses assesments of symptom occurrence and symptom distress in chemotherapy patiënts, European Journal of Oncology Nursing, 2 (1), 14-26 Vogelzang, N., Breitbart, W., Cella, D., Curt, G. et al. (1997). Patiënt, Caregiver and oncologist perceptions of cancer-related fatigue : Results of a tripart Assessment Survey. Seminars in Hematology, 3, Suppl. 2, 4-12
* De volgende Nederlandstalige centra hebben deelgenomen aan deze studie: St. Elisabeth Ziekenhuis Turnhout, Mevr. C. Dhaenekint; St Jan Ziekenhuis, Brugge, Dhr. L. Vanhove; St. Jozef Ziekenhuis, Oostende, Mevr. C. Baeyaert; St. Norbertus Ziekenhuis, Duffel, Mevr. S. Van Heuckelom; St. Augistinus Ziekenhuis, Wilrijk, Dhr. M. Vos; Virga Jesse Ziekenhuis, Hasselt, Dhr. L. Verpoorten; H. Hart Ziekenhuis, Roeselare, Mevr. P. Corteel, Mevr. L. Moortgat; Imelda Ziekenhuis, Bonheiden, Dhr. Jan Van Doorn; Stadskliniek, St. Niklaa, Mevr. B. Vertenten; Maria Middelares Ziekenhuis, Gent, Mevr. L. De Gucht; Stedelijk Ziekenhuis Aalst, Dhr. L. Vlasschaert; Middelheim Ziekenhuis, Antwerpen, Mevr. L. Simon; Universitaire Ziekenhuizen Antwerpen, Edegem, Mevr. V. Claes; Universitair Ziekenhuis Vrije Universiteit Brussel, Dhr. G. Ponnet; Universitair Ziekenhuis Gent, Mevr. A. Van Gossem en Dhr. P. Lannoye; Universitair Ziekenhuis Gasthuisberg Leuven, Mevr. A. Vandenbergh, Mevr. S. Borgenon, Dhr. P. Vranckx, Dhr. G. Peeters, Dhr. G. Vandevelde;
34
Gelezen in andere tijdschriften PAIN IN THE ELDERLY PATIENTS: A NEGLECTED PHENOMENON ? S. José Closs, Journal of Advanced Nursing, 1994, 19, 1072-1081 In dit uitgebreid artikel bespreekt men duidelijk het gebrek aan pijnobservatie en de verwaarlozing van een pijnmelding door de bejaarde patiënt. Men bespreekt de situatie aan de hand van een groot onderzoek uit de United Kingdom, waarin men de relatie tussen de beoordeling van pijn in de ouderenzorg bestudeerd;
7. Begeleid de patiënt psychisch en psychosociaal, betrek hem in zijn behandeling. 8. Gebruik de pijnmedicatie correct; start met een lage dosis en verhoog traag, kom zo tot de juiste dosis en voorkom nevenwerkingen. 9. Voorkom en begeleid angst en depressie. 10. Volg de respons op de behandeling op en regel de therapie zodat er een maximaal behoud is van de functionele status en de kwaliteit van leven.
1. Leeftijdsgebonden verschillen van pijngewaarwordingen en meldingen 2. Verschil in de pijnmelding en de beoordeling van de pijn 3. Het gebrek aan goede pijn beoordelingsschalen: - DS-DAT scale of de discomfort scale for patients with dementia of the Alzheimer type - Fascialish expression
Men besluit dit artikel met de conclusie dat pijnbevraging bij bejaarden zeer belangrijk is, maar dat deze momenteel nog zeer moeizaam verloopt. Een van de oorzaken is het gebrek aan goede observatieschalen. Ten tweede heeft men te weinig inzicht op de werking van een analgeticum bij de bejaarde.
Verder spreekt men over de specifieke benadering en behandeling van de pijn zowel farmacologisch als niet-farmacologisch. Een zeer belangrijk item in het artikel was de bespreking van de 10 principes rond pijnbehandeling van ouderen gesuggereerd door Ferrell (1991).
Er blijft echter voor altijd een regel gelden: GELOOF STEEDS WAT UW PATIËNT ZEGT EN HOE HIJ DIT BELEEFT. Korte toetsing naar Vlaanderen in 1999. In de ouderenzorg wordt reeds meer aandacht besteed aan pijnbevraging en behandeling, met de weinig middelen die men voorhanden heeft. Pijnbehandeling wordt nog teveel gerelateerd met kanker, waardoor vele bejaarden met pijn van andere oorsprong, niet maligne chronische pijn, onvoldoende of niet behandeld worden. Onderzoek naar goede beoordelingschalen, communicatietechnieken en de juiste benaderingswijze van de bejaarde als totale mensen zijn nog van zeer groot belang. Vooral de eerste-lijnszorg heeft hierin een belangrijke verantwoordelijkheid. Opleiding die verder gaat dan de oorzaak-gevolg therapie namelijk naar de existentiële invloed op de pijnbeleving door de bejaarde, zullen reeds een belangrijke invloed hebben. Dus...er is nog veel te doen.
1. Bevraag de bejaarde rond pijn. 2. Aanvaard de pijnklacht en de intensiteit zoals de bejaarde hen verwoord. 3. Onderschat nooit de potentiële effecten van chronische pijn op het algemeen welzijn van de bejaarde en op de kwaliteit van zijn leven. 4. Sta erop dat er een pijnbeoordeling gebeurt, een juiste diagnose leidt tot de meest effectieve behandeling op korte tijd. 5. Gebruik gemakkelijke vaste procedures in de pijnbehandeling; wacht niet op een volledige diagnose voor je de ergste pijn reeds behandelt. 6. Combineer farmacologische met niet-farmacologische behandelingsstrategieën.
35
THUIS STERVEN IN EEN ‘TEHUIS’? meeste verzorgingshuizen moeten stervende bewoner nog ontdekken R. Bruntink, Pallium, jaargang 1, nr. 4, p 7-11 De auteur schetst de jonge geschiedenis van de palliatieve zorg in de Nederlandse verzorgingstehuizen; hoe ontstond het hospice, welke invloed heeft dit op het personeel? Aan de hand van een casus wordt 1 verpleegkundige gevolgd in de manier hoe zij in aanraking kwam met sterven en dood, hoe zij nu omgaat met deze zorg en welke confrontaties zij ervaart. Verder bespreekt men de ernstige beperkingen die ontstaan door de Nederlandse wetgeving, het tekort aan deskundigheid, opleiding, samenwerking tussen verschillende disciplines en de eerste lijnszorg en de tweede lijnszorg, de moeilijke mentaliteitsverandering, de communicatie en tot slot de financiële problemen. Op het einde van het artikel worden de personeelseisen be-
schreven door Cor van Toon (directie van verschillende verzorgingstehuizen). Volgens hem zijn de 5 belangrijkste: 1. Afstand kunnen nemen. 2. Eigen handelen kunnen bespreken. 3. Groot inlevingsvermogen hebben. 4. Met familie over het naderende einde kunnen praten. 5. Eigen ervaringen inzake de dood moeten verwerkt zijn. Het is een vrij kort artikel, maar het beschrijft wel een aantal duidelijke stellingen.
BENAUWDHEID IN DE TERMINALE FASE : VAN PROBLEEM TOT BEHANDELING J. Breugen en B. Zylicz, Pallium, jaargang 1 nr. 3, 1999, p. 16-19 tanyl pleister hier duidelijk niet op de juiste plaats is om dit symptoom te verminderen. Het artikel bevat nog enkele zeer praktische tips. De moeite om te lezen.
De titel beschrijft duidelijk de inhoud van het artikel. Men gaat van oorzaak, probleem naar behandeling en dit gestaafd met een casus. Men wil dit artikel duidelijk maken dat Morfine een belangrijke rol speelt in de behandeling van dyspnoe en dat de Fen-
De bovenstaande artikels werden gelezen en samengevat door Adrienne Kenis
36
Aankondigingen en informatie NIEUW! EONS ON LINE
logieverpleegkunde te behandelen in het nieuwe curriculum. Er werd een projectstuurgroep ingesteld (zie Tabel 1), met als taak het organiseren van een curriculumherzieningsbijeenkomst en het houden van toezicht op de verdere uitwerking van een conceptvoorstel. De curriculumherzieningsbijeenkomst, die in december 1998 in Dublin werd gehouden, werd bijgewoond door twee vertegenwoordigers van de meeste lidstaten van de Europese Unie (EU), telkens een opleider van oncologieverpleegkundige. Ook waren waarnemers aanwezig uit niet-EU-landen. Naar aanleiding van deze bijeenkomst is een kerncurriculum voor de cursus ontwikkeld dat radicaal vershilt van de oude versie. Deze tweede versie van het kerncurriculum voor de vervolgopleiding oncologieverpleegkunde bevat minimumnormen en een algemeen kader voor de ontwikkeling van vervolgopleidingen oncologieverpleegkunde. Tevens omvat het document een verantwoording, een filosofie en een curriculumkader. De cursusinhoud is expliciet afgestemd op de behoeften van de patiënt en zijn/ haar gezin en de moderne aspecten van de praktijk van de oncologieverpleegkunde (Tabel II). De inhoud is onderverdeeld in onderwerpen die voor de oncologieverpleegkunde in het algemeen gelden en onderwerpen die specifiek van belang zijn voor kinderoncologie of voor volwassenen. Opvallend is dat de meeste onderwerpen zowel van belang zijn voor volwassenen- als voor kinderoncologie. Het curriculumkader omvat specifieke aanwijzingen voor zaken als de setting voor cursussen, personeel, contacttijd
De EONS heeft een nieuw Internet-adres gekregen. Vanwege problemen met het beheren van de oude site hebben we in samenwerking met de European School of Oncology (ESO) besloten onze site geheel te vernieuwen. Het nieuwe adres is: http://www. cancereurope.org of http:// www.cancerworld.org. Op deze site kunnen EONS leden en andere geïnteresseerden voortdurend bijgewerkte informatie vinden over de activiteiten van de Vereniging, met inbegrip van het voorlopig programma van de 2e Voorjaarsvergadering van de EONS, die zal plaatsvinden op 14 en 15 april 2000 in Praag (Tsjechië).
Nieuw kerncurriculum voor vervolgopleiding oncologieverpleegkunde Tijdens de ECCO-10-conferentie in september jl. heeft de EONS een nieuwe en bijgewerkte versie gepresenteerd van het kerncurriculum voor een vervolgopleiding oncologieverpleegkundige. De oorspronkelijke versie dateerde uit 1989, en gezien de ontwikkelingen die zich sinds die tijd hebben voorgedaan in de oncologieverpleegkunde, was besloten het curriculum aan te passen aan de huidige praktijk van de oncologieverpleegkunde. Ook ontbrak in het oude curriculum het onderwerp kinderoncologie. Het Paediatric Oncology Nursing Forum van het Royal College of Nursing en de werkgroep verpleegkunde van de International Society of Paediatric Oncology (SIOP Europe) werden uitgenodigd samen met de EONS deze tak van de onco-
Tabel 2: Cursusinhoud: voornaamste onderwerpen Filosofie van de oncologieverpleegkunde
Tabel 1: Leden van de projectstuurgroep
De context van oncologische zorg Biologische achtergrond van kanker
Rita Collins (Ierland)
Deskundige curriculumontwikkeling
Jan Foubert (België)
Opleider oncologieverpleegkundigen
Faith Gibson (UK)
Vertegenwoordiger RCN
Preventie en vroege opsporing van kanker Diagnose en stadiumbepaling bij kanker Kankerbehandelingen Gevolgen van kanker en de behandeling ervan voor patiënt en
Paediatric Oncology Nursing Forum Nora Kearney (UK)
Opleider oncologieverpleegkundigen
Kathy Redmond (Italië)
Projectleider
Giel Vaessen (Nederland)
Opleider oncologieverpleegkundigen
gezin in de verschillende stadia van de ziekte Symptoombestrijding en ondersteunende zorg Verpleegkundige aanpak bij kanker Beroepsmatige aspecten
37
VACATURE UZA
voor studenten en cursusevaluatie. Enkele van de voornaamste aanbevelingen zijn dat een cursus minstens 200 uur contacttijd voor de studenten moet omvatten en dat de cursus moet worden gecoördineerd door een deskundige op het gebied van de oncologieverpleegkunde die tegelijkertijd zelf gekwalificeerd is als docent verpleegkunde of begeleid wordt door een gekwalificeerd docent. Deze aanbevelingen betekenen belangrijke stappen in de richting van een gegarandeerd hoge kwaliteit van de opleiding van oncologieverpleegkundigen in Europa. Verwacht wordt dat deze aanbevelingen er ook toe zullen bijdragen de status van oncologieverpleegkundigen in bepaalde landen te verhogen. De verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling en coördinatie van vervolgopleidingen in de oncologieverpleegkunde zal geheel bij de verpleegkundigen komen te liggen, een situatie die tot op heden nog niet in alle Europese landen is gerealiseerd. Het kerncurriculum is vanuit het Engels in 10 andere talen vertaald. Daarmee wordt een brede verspreiding en invoering in geheel Europa bereikt, waardoor in de toekomst beter voldaan zal kunnen worden aan de toenemende vraag naar gekwalificeerde oncologieverpleegkundigen. Het kerncurriculum is te verkrijgen via het secretariaat van de EONS, de nationale verenigingen van oncologieverpleegkundigen en de EONS-website (http://www.cancereurope.org). Voor dit project werd financiële bijstand verleend door de Europese Commissie met haar programma “Europa tegen Kanker” Meer informatie over zowel projecten en nieuwsonderwerpen vermeld in de rubriek Nieuws van de EONS, als het lidmaatschap kan worden verkregen bij het EONS-secretariaat op het volgende adres: Secretariaat EONS, Avenue E. Mounier 83/4, B-1200 Brussel, België, Tel.: +32 2 7799923, Fax: +32 2 7799937, e-mail:
[email protected]; Internet-adres: http://www.cancereurope.org
Wist je dat… … het Universitair Ziekenhuis Antwerpen - een jong en dynamisch ziekenhuis - zijn team verpleegkundigen voor de diensten oncologie en hematologie wil uitbreiden met enkele nieuwe collega’s. En dat… … het Universitair Ziekenhuis Antwerpen heel wat voordelen biedt? ◆ contracten van onbepaalde duur ◆ het aantal jaren nuttige (relevante) ervaring wordt overgenomen als anciënniteit ◆ een terugroepingspremie bij onverwacht inspringen ter vervanging van een zieke collega ◆ 100% premie voor zon- en feestdagen ◆ een verpleegsysteem van integrerende verpleegkunde en patiëntentoewijzing met veel verantwoordelijkheden voor elke verpleegkundige ◆ geen onderbroken diensten ◆ recuperatie 38-urenweek in volledige dagen ◆ een door Kind & Gezin erkende kinderkribbe (kinderen van 0 tot 3 jaar) in de onmiddellijke nabijheid van het ziekenhuis. Voorrang voor kinderen van UZA-personeelsleden en aangepaste openingsuren voor kinderen van verpleegkundigen. ◆ kinderopvang in het ziekenhuis voor kinderen (0 tot 12 jaar) van UZA-personeelsleden tijdens de vakantieperiodes en in noodsituaties ◆ een gratis en ruime personeelsparking ◆ gratis hospitalisatieverzekering ◆ een verzekering gewaarborgd inkomen bij langdurige ziekte En dat… … ook laatste-jaarsstudenten nu reeds kunnen solliciteren … laatste-jaarsstudenten de kans krijgen een centje (inclusief premies) bij te verdienen als weekend-werker En dat… … je meer informatie kan krijgen bij Moniek Beckers, secretariaat directie patiëntenzorg, 03/821.31.86
[email protected] www.uza.uia.ac.be
NATIONAAL MULTIPLE SCLEROSE CENTRUM VZW Vanaf 1 november ’99 stelde het MS-Centrum een 0800-lijn ter beschikking van alle personen (MS-patiënten, therapeuten, thuisverpleging, ...) die informatie wensen omtrent multiple sclerose (medisch, sociaal, verpleegkundig, ...). Het betreft een gratis telefoonlijn met de benaming: “MSinfolijn” en telefoonnummer: 0800/93 352. Deze infolijn is bereikbaar tijdens de kantooruren (tot 16:00) en wordt bemand door daartoe opgeleide MS-verpleegkundigen, ondersteund door ervaren artsen, paramedici en sociaal verpleegkundigen.
26E WEEK VAN DE VP EN VROEDVROUWEN 27 - 30 maart 2000 Thermae Palace Oostende Info: NVPVV, Vergote Square 43, 1030 Brussel Tel.: 02/737 97 87, Fax: 02/734 89 60
38
DE VLAAMSE KANKERTELEFOON
DE ZELFHULPGIDS
de hulp- en informatielijn van de Vlaamse Liga tegen Kanker
Wegwijzer naar de zelfhulpgroepen en zelfhulporganisaties in Vlaanderen 2000/2001 De zelfhulpgids is een begrip geworden in zelfhulpland. Deze veelgebruikte en praktische wegwijzer voor hulpverleners en hun cliënten of patiënten, is onmisbaar geworden voor wie geconfronteerd wordt met problemen van fysieke, psychische of sociale aard. Hij wijst de weg naar een passende oplossing voor elk specifiek probleem. Uit reacties allerhande blijkt de noodzaak aan een dergelijke leidraad. Door de jaren heen doen steeds meer mensen een beroep op zelfhulpgroepen. Ze vinden er lotgenoten en steun. Een zelfhulpgroep komt op voor hun belangen, en zorgt voor dienstverlening en sociale activiteiten. Het Trefpunt Zelfhulp werkte de Zelfhulpgids bij tot een nieuwe, up-to-date editie. Ook nu weer is de gids een handige wegwijzer, een onmisbaar instrument voor cliënten/patiënten en hun hulpverleners. U vindt er een overzicht van alle bestaande organisaties en groepen in Vlaanderen. Alle zelfhulpgroepen worden gepresenteerd met uitvoerige informatie: hun doelstellingen, activiteiten en contactadressen. Zelfhulpgids te bestellen bij Trefpunt Zelfhulp, E. Van Evenstraat 2 c, 3000 Leuven Prijs: 695 BEF (excl. portkosten)
U kunt de Vlaamse Kankertelefoon bellen voor informatie over: - vormen van kanker - opsporingsmogelijkheden - behandelingen - alternatieve behandelingsmethodes - problemen tijdens het herstel - pijnbestrijding - begeleiding en opvang van patiënten - sociale voorzieningen van patiënten - contact met andere patiënten - zelfhulpgroepen - teams voor palliatieve zorg Kwart meer oproepen voor Vlaamse Kankertelefoon in 1999. De Vlaamse Kankertelefoon kreeg vorig jaar 1562 oproepen, dat is een kwart meer dan in 1998 (1255). De sterke stijging bewijst dat de telefoonservice tegemoet komt aan een belangrijke nood bij kankerpatiënten en hun omgeving: de behoefte aan deskundig advies en een luisterend oor. Mensen die met kanker worden geconfronteerd, worden vaak overspoeld met vragen waarop ze niet altijd een deskundig of eerlijk antwoord krijgen. In het Ziekenhuis is de tijd dikwijls te beperkt of is de patiënt zo ondersteboven van het slechte nieuws dat deze vragen pas later komen. Elke namiddag kunnen patiënten en hun familie anoniem bellen naar de Vlaamse Kankertelefoon, waar een gespecialiseerde hulpverlener hen te woord staat. Als de vraag te medisch is, wordt de beller doorverbonden met een arts. De Vlaamse Kankertelefoon beschikt daarvoor over een team van tien kankerspecialisten in de verschillende universitaire ziekenhuizen in Vlaanderen. Naast de sterke toename van het aantal oproepen zijn er nog enkele opvallende evoluties. Zo kwam 57% van de oproepen in 1999 van de patiënt zelf, tegenover 44% in 1998. Daar bovenop is nog 29% van de bellers in 1999 familielid of vriend van de patiënt. Daaruit blijkt dat de telefoonservice van de Vlaamse Liga tegen Kanker steeds dichter aansluit bij zijn prioritaire doelgroep: kankerpatiënten en hun onmiddellijke omgeving. Vroeger kwamen ook meer medische vragen binnen, nu hebben meer bellers nood aan sociale opvang en psychische steun. De meeste van de psychische vragen hebben te maken met angst, agressie en depressie (36%), het ventileren van emoties en verdriet (23,5%), en hoe omgaan met een levensbedreigende ziekte zoals kanker (23%). De Vlaamse Kankertelefoon is elke werkdag bereikbaar van 13 tot 17 uur. Nummer: 070/222.111
BORSTKANKER OP INTERNET - AANRADERS Overgenomen uit Leven, nr. 5, 2000. Een absolute aanrader is de site van het Amerikaanse ‘National Cancer Institute’(NCI). Die geeft uitgebreid informatie over alle vormen van kanker en hun behandeling. Kennis van het Engels is wel noodzakelijk, maar het gedeelte dat voor patiënten bestemd is, is niettemin zeer toegankelijk. Wie over borstkanker meer wil weten, kan dus best terecht op de site van Nancy Wauters (http://gallery.uunet.be/kaboi). Voor informatie over andere types van kanker, is de NCI-site (http://cancernet.nci.nih.gov) ‘the number one’! De Vlaamse Liga tegen Kanker is onlangs ook met een website gestart (http://www.tegenkanker.net).
SYMPOSIUM : ‘KOM JE NOG TERUG ?’ de invloed op kinderen wanneer een ouder kanker heeft Donderdag 6 april 2000, Congrescentrum De Reehorst, Ede. Georganiseerd door de Vereniging van Oncologie Verpleegkundigen (VvOV) in samenwerking met het Integraal Kanercentrum Midden-Nederland (IKMN). Voor info: Chantal Kaspers, IKMN, tel.: + 31 30 231 48 68.
39
Internationale Congresagenda ✐ Second EONS Spring Convention Prague, Czech Republic, 14-15 April 2000 Information: FECS Conference Unit, Avenue E. Mounier 83, 1200 Brussels Fax : +32 2 77 50 200, E-mail :
[email protected] ✐ Second World Congress on Home Care Vienna, Austria, 7-10 May 2000 Information: ICOS Congress Organisation Service GmbH, Johannesgasse 14, A-1010 Vienna, Austria Tel.: +43-1 512 80 91, Fax : +43-1 512 80 91-80, E-mail :
[email protected] ✐ 11th Reach to Recovery International Breast Cancer Support Conference New Millenium - New Goals Grado, Italy, 10-13 May 2000 Information: Studio Congressi, Via San Nicolo, 33, 34121 Trieste, Italy Tel.: +39 040 767954, Fax: +39 040 766953, E-mail:
[email protected] ✐ 50 jaar NVRL Maastricht, The Netherlands, 25-27 May 2000 Information: NVRL, 50 jaar, 3427, 3500 DL Utrecht ✐ Estro 19th Annual Meeting Istanbul, Turkey, 19-23 September 2000 Information: Estro, Avenue E. Mounier 83, 1200 Brussels, Belgium Tel: +32 2 775 93 40, Fax: +32 2 779 54 94, E-mail :
[email protected] , Web: http://www.estro.be ✐ American & European Associations for Cancer Education Joint Meeting Washington, D.C. , 2-5 November, 2000 Information: Virginia Krawiec, MPA, P.O. Box 601, Snellville, Georgia, U.S.A. 30078-0601 Fax : +1 404 321 4669, E-mail :
[email protected] ✐ Research and Development in Palliative Care 1st Congress of the research network of the European Association for Palliative Care - EAPC Onlus Berlin, Germany, 7-10 December 2000 Information: 1st Congress of the research network of the European Association for Palliative Care P.O. Box 1726, CH-1211 Geneva, Switzerland Tel : +41 22 732 11 88, Fax: +41 22 732 28 50, E-mail:
[email protected]
40