VC
Vitaal Christendom een tijdschrift voor geloofsopbouw
#1203
02 m ei 2 0 1 2 | mei - ju n | jaarg ang 63
Leven is een geschenk, niet iets dat we ooit zelf hadden kunnen verwerven B i j b e l st u d i e Jezus en Zijn koningrijk en de onderdanen ervan
4
Praktisch C h r i st e n d o m Conflict of Ergernis
> p.05
Artikel
9
Heiliging
21
Woor dStu d i e - Gerard Kramer
V C //1 2 0 3 // 3
Vooraf In de Woordstudie van deze uitgave deze keer een artikel over Thomas. Dikwijls wordt zijn naam geassocieerd met “ongeloof”. Dit komt in onze taal tot uitdrukking in het gezegde: “een ongelovige Thomas”. Hij was niet bij het opstandinggebeuren van Jezus aanwezig geweest en wilde tastbare bewijzen. Hij gaf dat ook ondubbelzinnig te kennen tegenover zijn medediscipelen. Hij had de bereidheid uitgesproken met de Heer te sterven, waaruit zijn liefde voor Jezus duidelijk blijkt. Maar nu Hij volgens de discipelen was opgestaan, wilde Thomas zekerheid. Hij was een man die er niet omheen draaide. Hij toonde inderdaad ongeloof, maar door zijn “open” houding naar Jezus toe, kreeg hij ook “open” en heldere antwoorden. Zijn menselijk kleingeloof was op slag verdwenen. Hij getuigde dan ook met heel zijn hart: “Mijn Heer en mijn God!” In onze Bijbelstudie over het leven van Jezus een artikel over Het Koninkrijk Gods en haar onderdanen. Het geeft ons een beeld van wat dit Koninkrijk voor ons die op aarde leven, praktisch betekent. Gods Woord zegt dat het “binnen in ons” is en dat het niet alleen maar betrekking heeft op ons toekomstig leven in de hemel. Dit Koninkrijk hier op aarde waar maken en uitleven is onze hoge opdracht. In “Boodschappers van een “heldere dag” gaan we verder met de beschrijving van het leven van een aantal pioniers van de Gemeente Gods die van grote invloed zijn geweest op de ontwikkelingen van meer dan honderdvijfentwintig jaar. We moeten ons afvragen: staan wij nog steeds in diezelfde traditie, of zijn wij bang geworden de offers te brengen die deze mensen brachten? Conflict of Ergernis bepaalt ons bij het duidelijk zijn tegenover elkaar en elkaar (in liefde) durven aanspreken op fouten. Het zwijgen omwille van de “lieve vrede” was de cultuur ook in onze gemeenten, terwijl de “lucht klaren” zeer heilzaam en zegenrijk kan werken! Het Pinksterfeest van Levi, is een aanschouwelijk verhaal voor onze kinderen uit de tijd van het uitstorten van de Heilige Geest. Ziende Ogen. Geschiedenis van de Emmaüsgangers. Hoe hun ogen “gehouden” waren. En hoe Jezus hun de ogen opent. Ook wij kunnen pas echt “zien” als wij eigen voorstellingen en verwachtingen opgeven. Twee Oren en een Mond gaat o.a. over waakzaamheid en bedachtzaamheid in woorden en daden. Zeker een belangrijke les voor ons allen. Het artikel over Heiligheid maakt duidelijk dat Gods heiligheid consequenties heeft voor Zijn omgang met ons. Ook maakt het duidelijk dat onze heiliging geen proces is van geleidelijkheid. Het is een ervaring die we met God maken en die ons in een vollere gemeenschap met God brengt. Ik wens u weer van harte Gods zegen toe. H.W.Asma
T
homas
Inhoud 03 Wo o r dStu die Thomas - Tomas 04 Bij be lstu d ie Jezus en Zijn koningrijk en de onderdanen ervan 07 Lite ratu u r Boodschappers van een “Heldere Dag” Enoch E. Byrum - deel 1 09 P ra k tisc h Chr iste ndo m Conflict of ergernis?
12 K ind e r e n Het pinksterfeest van Levi 14 H a nd e linge n Ontwikkelingen in Antiochië 16 Vo o r d e Je u gd Ziende ogen 18 A rtik e l Twee oren en één mond 21 A rtik e l Heiliging
-
tomas
D
itmaal geen WoordStudie over een woord of uitdrukking, maar over een persoon, namelijk Thomas – of Tomas in de hedendaagse spelling. Meestal associëren we hem met het begrip ‘ongeloof’. De aanduiding ‘ongelovige Thomas’ is genoegzaam bekend. Die benaming klinkt weinig respectvol. Nader onderzoek van de plaatsen waar zijn naam genoemd wordt, maakt namelijk duidelijk dat hij een man is geweest die zijn hart liet spreken, en die een grote liefde voor zijn Heer had. Het meest intrigerend is misschien wel zijn apostelschap: de Schrift stelt slechts vast dat hij een apostel was, maar bespreekt zijn dienst nergens. Of weten we er toch iets van?
Eén van twee en van twaalf Opvallend is dat Tomas steeds deel heeft uitgemaakt van een groter gezelschap. Dat begon al bij zijn geboorte, want hij was, zoals we dat zeggen, één van een tweeling; daarop wijst zijn bijnaam Didymus, de Griekse vertaling van zijn Aramese naam (zie Joh. 11:16; 20:24 en 21:2). En toen hij volwassen was geworden, bleef hij iemand uit een groep van twaalf (zie Matt. 10:3; Marc. 3:18; Luc. 6:15; Joh. 21:2 en Hand. 1:13).
Tomas had nog een andere eigenschap: hij durfde er voor uit te komen als hij iets niet begreep. Toen de Heer gezegd had: ‘Waar Ik heenga, weet u, en de weg weet u’, was het Tomas die de moed had te zeggen: ‘Heer, wij weten niet waar U heengaat, hoe kunnen wij de weg weten?’ (Joh. 14:5). Het antwoord dat de Heer hem gaf, staat al generaties christenen in het geheugen gegrift: ‘Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij’ (vs. 6).
Zijn grootste bekendheid heeft Tomas echter gekregen door de geschiedenis in Johannes 20. Hij was er niet bij geweest toen de Heer na zijn opstanding aan de discipelen verschenen was. Toen de discipelen Tomas dit heuglijke feit meedeelden, was zijn reactie: ‘Als ik in zijn handen niet het teken van de nagels zie en mijn vinger steek in het teken van de nagels en mijn hand steek in zijn zijde, zal ik geenszins geloven’ (Joh. 20:25). Deze woorden laten inderdaad ongeloof zien. De Heer zegt niet voor niets: ‘Wees niet ongelovig, maar gelovig’ (vs. 27). Maar Tomas’ woorden geven ook aan dat hij met grote belangstelling het sterven van zijn Meester had gadegeslagen. Hij was tevoren zelfs bereid geweest samen met de Heer te sterven. Hij had namelijk, toen hij vreesde dat de Heer Zich in gevaar zou begeven, tot zijn medediscipelen gezegd: ‘Laten wij ook gaan om met Hem te sterven’ (Joh. 11:16). Hieruit blijkt liefde en loyaliteit jegens de Meester. Toen Tomas na de opstanding daadwerkelijk oog in oog met de Heer stond, en Hem vervolgens mocht aanraken op de plaatsen waar hij dat wenste, sprak hij een schitterende belijdenis uit: ‘Mijn Heer en mijn God!’ (Joh. 20:28).
De apostel Tomas: waar predikte hij? Tomas wordt een apostel genoemd in Mattheüs 10:2,3 en in Lukas 6:13,15. Van zijn individuele activiteiten als apostel wordt ons in de Schrift echter niets meegedeeld. Toch bestaan hierover enkele tradities. Volgens sommigen heeft hij gepredikt bij de Parthen, in Perzië en in Indië. Op de Malabarische kust in Voor-Indië zijn inderdaad zogenaamde ‘Tomaschristenen’ geweest, die meenden af te stammen van de generatie door Tomas bekeerde christenen. Tomas’ stoffelijk overschot zou later naar Edessa in Syrië zijn gebracht en nog later via het Griekse eiland Chios in Ortona in Italië zijn beland. Hier zou zich nog altijd zijn lichaam in de kathedraal bevinden. U ziet het: vanuit het heldere licht van de geïnspireerde Schrift zijn we beland in de diffuse mist van de menselijke tradities. De Heer heeft het echter niet nodig gevonden onze nieuwsgierigheid te bevredigen. Wat we over Tomas uit het Nieuwe Testament zeker weten, kan echter wel degelijk heel wat bij ons uitwerken. In 2 Timotheüs 3:16-17 staat immers: ’Alle Schrift is door God ingegeven en nuttig om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen is, tot alle goed werk ten volle toegerust’. //
4
V C //1 2 0 3 // 5
Je z us, Zi jn kon ing rijk en de onderdanen er va n Wij
h o u d e n o n s a a n d e t i j d l i j n va n
Markus
A
lgemeen wordt aangenomen dat Markus de eerste was die een Evangelie schreef dat uiteindelijk een onderdeel werd van de
Bijbel. Bij de totstandkoming van dat Evangelie had Markus de rol van schrijver en heeft het uiteindelijke resultaat ook zijn naam gekregen. Op basis van onze kennis over Markus is aangenomen dat hij zijn ooggetuige-informatie voornamelijk van
Petrus heeft gekregen.
Waarom ik dat hier noem is, omdat verondersteld wordt dat met name deze twee mannen meer dan de andere evangelisten nauwkeurig de tijdsvolgorde van de gebeurtenissen in hun verhaallijn hebben vastgehouden. De andere 3 evangelisten schreven waarschijnlijk later, verwerkten dezelfde geschiedenissen in hun boodschap maar hechtten er blijkbaar minder aan om ook de tijdsvolgorde van de gebeurtenissen nauwkeurig te handhaven. Zo zit er wat verschil in de volgorde van de gebeurtenissen tussen de Evangeliën. Niet dat dat zo dramatisch zou zijn. Het gaat er per slot van rekening om dat het gebeurd is en waarom de geschiedenissen verliepen zoals ze verliepen. Toch is de tijdsvolgorde zeker niet geheel onbelangrijk maar wel van ondergeschikt belang.
Bert Hage
Als wij dus zo nauwkeurig mogelijk de tijdlijn uit het Evangelie van Markus volgen betekent dat, dat we nu via Samaria en de gebeurtenissen daar met Jezus naar Galilea reizen: terug naar Kapernaüm. Van daaruit – en dan vermoedelijk vanuit het huis van Petrus – begint Jezus aan Zijn rondreis door de dorpen en steden van Galilea. Op die reizen voert Jezus de gesprekken, daar verricht hij de wonderen, daar ontmoet Hij de mensen en geeft Hij onderwijs. En dat alles wordt door de evangelisten samenvattend aan ons overgeleverd.
Bijbelstudie
Jezus en de realiteit van alledag Al lezend in de Evangeliën zien we Jezus druk bezig. Hem aan het werk te
zien, ontspant en inspireert tegelijkertijd: daar zou je wel naar willen blijven staren. Iets dat we bijvoorbeeld in onze zondagse samenkomsten maar al te graag doen. Daar zou je op momenten met Petrus wel een tent willen opslaan (Matth. 17:1-13). Maar onder aan die hoogtepunten - om spreekwoordelijk bij de berg uit het geciteerde Bijbelverhaal te blijven - wacht de realiteit. De hele realiteit van het leven op aarde met alles wat dat in zich sluit. Hier in de beschrijving van Mattheüs treffen ze onder aan de berg der verheerlijking een radeloze en wanhopige vader aan met een kind dat overvallen is door een zeer onaangename ziekte en dat ook nog eens met een occulte oorzaak…!
Binnen die aardse realiteit met zijn zonnige- en schaduwzijden hebben wij allemaal dagelijks onze miniatuuropdrachten te vervullen. Al die miniatuuropdrachten samen vormen volgens de Bijbel een heel groot compleet werk. Dat grote geheel staat onder de leiding van God. God Zelf is daarvoor de enige garantie dat dat werk tot een goed einde gebracht wordt. Laten we de unieke regierol van God, die het niveau van alledag ver overstijgt, even buiten beschouwing, dan blijven de concrete daden van mensen over. Kijkend vanuit die menselijke verantwoordelijkheid blijkt de gang van zaken op aarde grotendeels bepaald te worden door de wijze waarop individuele en groepen mensen hun verantwoordelijkheid nemen. Die concrete daden van u en mij afzonderlijk en van ons als geheel, in het leven van alledag worden in Openbaring 19:8 symbolisch voorgesteld als zijnde het kleed dat wij dragen in de eeuwigheid. De daden hier op aarde worden blijkbaar eens de kleding die zichtbaar aan de buitenkant over ons heen gehangen wordt. In de eindtijdrede van Jezus (Matth. 25:31-46) benadrukt Hij heel sterk hoe het leven op aarde in zijn meest simpele vorm van doorslaggevende betekenis wordt bij de overgang van het tijdelijke naar de tijdloze eindbestemming die eeuwigheid wordt genoemd. Daarmee heeft Jezus het belang van ons aardse bestaan toch wel voldoende aangetoond. Persoonlijkheidsvorming door te dealen met het leven zoals het zich aan ons aandient God streeft bewonderenswaardige ambities na met u en mij. Hij wil u en mij namelijk tot alle goed werk volmaakt toerusten volgens 2 Tim. 3:17. Hij wil dat wij het leven aankunnen. Om dat doel te verwezenlijken gebruikt God de levens-
omstandigheden. In de mate waarmee wij ons van onze kant openen voor dat leven, worden wij gevormd.
dergelijke situaties betekent het mislopen van onderwijs en persoonlijkheidsvorming.
Leven is een geschenk, niet iets dat we ooit zelf hadden kunnen verwerven. Elk individu is dat geschenk overkomen op een bepaalde tijd en plek tussen een heleboel andere mensen op aarde! De mensen rondom ons hebben er ook niet voor gekozen in 2012 de leeftijd te hebben die ze hebben. Ja, ook degene waarmee u persoonlijk wat moeite hebt, heeft er nooit voor gekozen uw naaste te zijn. En de mensen die in de 18de eeuw of de eeuw daarvoor geleefd hebben en gestorven zijn hebben er evenmin voor gekozen om in dat tijdsgewricht te leven en het te doen zonder computer, auto, centrale verwarming of andere zaken die ons het leven zo comfortabel maken. Er zijn van die zaken die kun je alleen maar accepteren. En daarbinnen mogen we God dienen met alles wat in ons is en onze naaste liefhebben als onszelf. Volgens Jezus is dat kenmerkend voor het echte leven (Luk. 10:27,28).
Van Jezus wordt beschreven dat Hij dingen geleerd heeft doordat Hij een tijdlang op aarde was. Het klinkt op zich al uitermate wonderlijk als de Hebreeënschrijver gaat vertellen dat het leven op aarde Jezus heeft verrijkt (Hebr. 5:8). Hij was Gods Zoon. Met andere woorden: Hij was, is en blijft degene in wie de volheid van de Godheid lichamelijk woonde (Kol. 2:9). Met ander woorden in dat lichaam woonde God. En God heeft dingen geleerd (toen Hij in de Persoon van Jezus op aarde leefde) die Hem rijper hebben gemaakt en waardoor Hij nu de ultieme Heiland voor u en mij kan zijn.
Tijdens de calamiteit op de Middellandse Zee waarbij Paulus schipbreuk lijdt, wordt het Paulus vanuit de hemel nog eens meegegeven hoe hij die mensen in het schip te zien heeft; als geschenken van God (Hand. 27:24). Paulus laat daar zien dat hij de les van solidariteit wel heel aardig onder de knie heeft. Ook als hij zich bevindt tussen ruwe mannen die hem in eerste instantie niet zo serieus wilden nemen. Ook dat soort mensen en zulk soort omstandigheden maken blijkbaar onderdeel uit van Gods persoonlijke opleidingsplan met ons. Weglopen uit
Koninkrijk van God op aarde U merkt het al; in deze uitgave gaan we nog even niet al te diep in op de afzonderlijke bijzondere gebeurtenissen tijdens die rondreizen, maar we blijven wat afstandelijk bezig met de wat meer overkoepelende boodschap die uit het hele handelen en spreken van Jezus blijkt. Het gehele spreken en handelen van Jezus is samen te vatten in de oproep om een omkeer van leven. De reden die Hij daarvoor geeft is, dat met Zijn komst als Koning het Koninkrijk Gods aanstaande was. Dat begrip Koninkrijk Gods is u wellicht bekend. Of nog sterker, u voelt zich onderdeel van dat Koninkrijk van God. Toch is het enigszins frappant dat de Koning der koningen, die in staat is om harten van aardse koningen te buigen in de richting die Hij wil, toch voor Zichzelf een
Leven is een geschenk, niet iets dat we ooit zelf hadden kunnen verwerven
6
BIJ BELSTUDIE
De
wereldbol wat nader bestuderend stellen we vast dat het koninkrijk nog altijd bestaat
lite r atu u r - John W.V. Smi th †
V C //1 2 0 3 // 7
Koninkrijk heeft gesticht! Een Koninkrijk in overdrachtelijke zin met een deel op aarde en een deel in de hemel. De onderdanen op aarde en de regering, het Hoofd, de Koning in de hemel. Aangezien de Vorst van dat Koninkrijk God de Zoon is, wordt dat Koninkrijk, Koninkrijk Gods genoemd of ook, Koninkrijk der hemelen. Het bijzondere ervan is dat het een exclusief bezit is van die enorme God die hoog verheven in de hemel eeuwig troont. Dat Koninkrijk is niet op een landkaart te vinden (Luk. 17:20-21). Dat was een heel belangrijke gedachte voor de pioniers van de Gemeente Gods. Een idee dat later weer wat in verval raakte. Voor de zekerheid zoeken mensen blijkbaar gauw naar een zichtbaar houvast. Maar dat Koninkrijk is te lokaliseren in het innerlijk van mensen, en wel bij die mensen die hun harten onderwerpen aan de macht van God. In het innerlijk van mensen groeit het en van daaruit heeft het zijn werking (Rom. 6:12,13). Dat Koninkrijk kent niet de contractvormen en takenpakketten zoals we die uit het bedrijfsleven kennen. Daar zijn we gewend geraakt aan de precieze ruilcultuur van het kapitalisme. Dit doen we voor die en die vergoeding. Het Koninkrijk van God is van een andere orde. Nadeel daarvan is dat u aan het eind van de week niet even simpelweg kunt kijken of u uw taken allemaal hebt verricht en de noodzakelijke uren werkzaam bent geweest, zoals dat in een bedrijf wel kan. Dat Koninkrijk wordt zichtbaar naar de mate waarin mensen zich openen voor het leven en daarop met het hart reageren. De toegang tot dat Koninkrijk ging zelfs al bij Johannes de Doper via bekering. Met die oproep tot bekering is Johannes de Doper begonnen en deze werd door Jezus voortgezet (Matth. 4:17). De toegang tot dat Koninkrijk verloopt via de weg van schuldbelijdenis, wedergeboorte, doop en het blijk geven van de bekering door een nieuwe levensstijl. Samenvattend, wat is nu dat Koninkrijk? Heel hoog, heel abstract: dat is Jezus Zelf. Daarmee verbonden is, dat alle harten zich aan het gezag van die Koning Jezus onderstellen. En dat uit zich vervolgens in hetgeen die afzonderlijke, onderworpen mensen samen vormen. En hier zijn we gedaald tot het niveau dat voor ogen is. Hier wordt het zichtbaar. Waar? In individuen, in huwelijken, in gezinnen, in Gemeenten en alle andere verbanden tussen mensen waar Gods Woord en Zijn Geest het voor het zeggen hebben. De wereldbol wat nader bestuderend stellen we vast, dat dat Koninkrijk nog altijd bestaat. Het heeft in de wereldgeschiedenis tijden van enorme bloei gekend. Het heeft op andere momenten enorm aan kracht ingeboet. Maar verdwenen is het nooit. En de onderdanen zijn er vandaag nog steeds. En ze vormen ook vandaag nog steeds huwelijken, en van daaruit gezinnen en vandaar uit gemeenten en wat er verder nog gevormd wordt. Naar Gods bedoeling zijn dat de lichten in de nacht (Filipp. 2:16). Onder het mom van religiositeit hebben heel wat mensen akelige eigenschappen ontwikkeld. Daardoor heeft het christendom een heel negatief beeld over zichzelf afgeroepen. Jezus roept ons op het smakelijke en conserverende zout te zijn. Smakelijk in de zin van aantrekkelijk en conserverend in de zin van voorbeelden van Gods oorspronkelijke bedoelingen. De Koning wordt verheerlijkt door mensen die opvallende lichten zijn op aarde. Petrus noemt om die reden dat wij geroepen zijn tot heerlijkheid en deugd. Voor de ontwikkeling van die deugden in uw en mijn leven gebruikt God de levensomstandigheden. Loop er nooit uit weg, ga verantwoordelijk in het leven staan en laat u langs die weg vormen naar het beeld van de Meester zelf (Rom. 8:29). //
1. Van mensen en bewegingen
2. D.S. Warner
3 . Enoch E. Byrum
4. Herbert M. Riggle
5. Frederick G. Smith
6. Nora S. Hunter
BOODSCHAPPERS VAN EEN “HELDERE DAG” Enoch E. Byrum - deel 1
“Sommigen worden in grootheid geboren, sommigen bereiken een zekere grootheid en sommigen worden groot door een last die op hen drukt”. Dit is een gevleugelde uitspraak uit een bekend toneelstuk van Shakespeare. Het is een toepasselijke beschrijving van de man die, zoals iemand het uitdrukte, in hoge mate van toepassing was op het leven van D.S. Warner als een van de leiders in de Gemeente Gods. Als er naast hem nog een andere “grote” persoon was die een positie van erkend leiderschap verwierf zonder dat hij erom zocht, maar die, ondanks zijn eigen protesten, steeds weer opnieuw geroepen werd om belangrijke verantwoordelijkheden op zich te nemen, dan was het zeker Enoch Edwin Byrum. Deze gevoelige en bedeesde boerenzoon uit Indiana was in waarheid letterlijk “gedrukt” in een positie van een van de meest verantwoordelijke leidende posten die er bestonden in de snel groeiende reformatiebeweging. Zonder enige speciale training, zonder de mogelijkheid zich in te werken, en praktisch zonder enige kennis van wat zijn taak inhield, werd hij op 21 juni 1887 uitgever en zakelijk leider van de Gospel Trumpet. Hij had nooit enige zakelijke ervaring van welke aard ook opgedaan, hij had nog nooit een boekhouding bijgehouden behalve die van zichzelf, en, zoals hij zelf zei: “ik ben in mijn hele leven nog nooit langer dan twee uren in de buurt van
een drukpers geweest”. En daarbij kwam nog, dat hem gevraagd werd een godsdienstig tijdschrift te publiceren, hoewel hij nog maar heel weinig kennis van de Bijbel en z’n leer had. Hij wist nauwelijks iets van de Gemeente Gods, want hij was pas enkele maanden eerder met de beweging in aanraking gekomen. Hij had zijn eerste Gemeente Gods conferentie bezocht te Bangor, Michigan. Bij die gelegenheid had D. S. Warner hem gevraagd deze post op zich te nemen. Deze plotselinge uitnodiging werd veroorzaakt door een zeer onverwachte gebeurtenis bij het uitgeversbedrijf. J. C. Fisher, die van de drie jaren dat de Gospel Trumpet in Michigan werd uitgegeven de langste tijd uitgever en zakelijk leider was geweest, was door zijn ontrouw verwikkeld geraakt in huwelijksproblemen. Hij was gescheiden van zijn vrouw, Allie, en inmiddels met een andere vrouw getrouwd. Omdat dit werd gezien als zijnde in strijd met de Bijbelse standaards, had Warner, kort voor de conferentie in Bangor, Fisher gevraagd zijn post op te geven. De situatie was extra gecompliceerd omdat Fisher voor een derde deel mede-eigenaar van de uitgeverij Gospel Trumpet was;
8
Pr ak tisc h C hriste ndom - M ari ke Schoneveld-Vliek
V C //1 2 0 3 // 9
John W.V. Smith †
C o n f l i ct hij weigerde in eerste instantie zijn aandeel op te geven. Hij hoopte zo Warner te dwingen, hem voor een hoog bedrag uit te kopen. Later veranderde hij echter van gedachten en stemde erin toe, zijn aandeel af te staan voor de som van duizend dollar, Warner beschouwde dit als een erg hoog bedrag. Om echter verdere moeilijkheden te voorkomen accepteerden Warner en zijn medewerkers de vraagprijs; dit ondanks het feit dat er geen geld in kas was. Het vinden van een geschikte opvolger was onder deze omstandigheden geen gemakkelijke zaak. Niet alleen moest de nieuwe zakelijke leider in staat zijn om het werk voort te zetten, hij moest ook bereid en in staat zijn de financiële verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de afkoopsom van Fisher. Een dergelijke “investering” kon bepaald niet attractief genoemd worden. Er bestond geen enkele garantie op terugbetaling en er kon ook geen voorziening voor worden getroffen. Er was ook geen salaris verbonden aan de post van zakelijk leider, omdat alle medewerkers van de Gospel Trumpet hun werkzaamheden vrijwillig verrichtten. Hun “vergoeding” bestond uit de kosten van levensonderhoud en onderdak. Bovendien had de uitgeverij ook nog een schuld van enkele honderden dollars aan de gemeente van Grand Junction. Welke zakelijk leider zou het op zich willen nemen om naast het dekkend houden van de lopende exploitatie ook nog te zorgen voor de afbetaling van deze schuld? Dit was de situatie die de 25-jarige E.E. Byrum bij zijn eventuele aantreden het hoofd zou moeten bieden. Warner wist weinig van hem, maar op aanbeveling van een vertrouwde broeder, Henry C. Wickersham, een neef van Byrum, had hij de jonge man uitgenodigd. Er was een belangrijk punt, waardoor Byrum voor de post van zakelijk leider in aanmerking kwam. Hij had wat geld geërfd. Enkele weken eerder had hij een bedrag van negenhonderd
of ergernis?
dollar ontvangen uit de verkoop van het boerderijtje dat de familie in eigendom had. Dit geld was beschikbaar voor onmiddellijk gebruik. In hoeverre dit feit, waarvan Br. Wickersham ongetwijfeld op de hoogte was, van invloed is geweest op de uitnodiging aan Byrum, zullen we misschien nooit weten. Belangrijker is het bijkomende feit dat Byrum nooit de vraag gesteld heeft, waarom hij zijn geld zou moeten steken in een dergelijke riskante, wankele onderneming. Hij nam zijn beslissing op andere gronden. Nadat Warner de zaak aan Byrum had voorgelegd, hadden zij samen nog een onderhoud met een aantal broeders op het conferentieterrein, waarbij de hele situatie nog eens werd doorgesproken. Met betrekking tot dit onderhoud schreef Byrum later: “Riskant en wankel! Toen alle voorwaarden en verplichtingen me duidelijk waren, waren er twee overwegingen voor mij van bijzonder belang; ten eerste, mijn onbekwaamheid en gebrek aan inzicht in de verantwoordelijkheden die op me wachtten; en ten tweede: ik wilde er echt zeker van zijn dat het Gods wil was, dat ik een dergelijke grote verantwoordelijkheid op me nam. Het was op dit punt dat Gods Geest me in herinnering bracht dat ik me een paar jaar geleden geheel aan hem had overgegeven. Die overgave hield in dat ik zou gaan waarheen de Heer me zou zenden”. Na een avond in gebed en nadenken over de zaak, gaf Byrum de broeders de volgende morgen een positief antwoord. Daarmee gaf hij tevens zijn plan op, om de zomer te besteden aan een studiereis langs de Amerikaanse Oostkust. En daarmee veranderde tevens de hele koers van zijn leven, zoals hij zich die had voorgesteld. De dag na de afloop van de conferentie in Bangor, reed Byrum op een boerenwagen de ruim 7 mijl terug naar Grand Junction. Daar stapte hij van de wagen en begon aan de nieuwe, verantwoordelijke taak die hij op zich had genomen. Daarmee begon een loopbaan van dienst aan God en de Gemeente, die zonder onderbreking meer dan een halve eeuw duurde. (wordt vervolgd)
Zo
d o e t u d at
(niet)!?
O
p het werk, thuis, in de familie, in de kerk… waar mensen samenleven ontstaan ergernissen en conflicten. In boeken en cursussen over feedback geven,
conflicthantering of assertiviteit wordt vaak één bepaalde strategie als de oplossing aangeprezen. In dit artikel worden daarbij enkele kanttekeningen geplaatst, maar wordt ook een handreiking geboden voor een alternatief.
10
Pr ak tisc h Ch riste ndom
God schiet ons te hulp in ons onvermogen om te vergeven Strategie 1: de lieve vrede bewaren De meesten van ons zijn opgevoed met ‘het bewaren van de lieve vrede’ als hoogste goed, en ‘de mantel der liefde’ als hét vloerkleed om alle onenigheden onder te vegen. Deze strategieën hebben ons vaak niet gebracht, wat we ervan verwachtten: het resultaat was dikwijls opgekropte woede, verzuurde relaties, hoge bloeddruk en allerlei andere ongezonde effecten van de onder het vloerkleed broeiende emoties. Voorbeeld strategie 1 Anneke heeft moeite met haar collega Ron. Hij draagt zijn werk niet goed over aan haar, en neemt beslissingen zonder te overleggen. Omdat ze weet dat hij het niet uit kwade wil doet, maar omdat hij gewoon niet zo erg vooruitdenkt, laat ze het er maar bij. Ze wil ook geen zeur zijn. Toch gaat het haar steeds meer irriteren en praat ze er weleens over met een andere collega. Ron voelt wel dat er iets is, maar hij kan er de vinger niet op leggen. Wel valt hem op dat zijn andere twee collega’s soms ineens stilvallen als hij binnenkomt. Hij voelt zich een beetje buitengesloten en zoekt de samenwerking nog minder op dan voorheen. Strategie 2: de confrontatie aangaan In reactie op de voorheen wijdverbreide strategie van de lieve vrede is assertiviteit en feedback in zwang geraakt. Vele cursussen en boeken zijn hierover te vinden. Ik vat ze kort samen in twee methodes: de gooi-alles-eruit-methode (2a) en de feedbackmethode (2b). De ‘gooi-alles-eruit-methode’ stelt dat het opkroppen van woede en frustraties ongezond is voor je. Je kunt het daarom
maar beter uiten; het zal je opluchten. Daarbij is het zaak om goed voor jezelf op te komen. Jouw gevoel mag er zijn, en waarom zou jij minder recht hebben om je goed te voelen dan een ander? Voorbeeld strategie 2a Anneke heeft er na het zoveelste incident meer dan genoeg van. Zodra Ron die ochtend arriveert, gooit ze Ron voor de voeten dat hij nooit samenwerkt en dat zij steeds de gevolgen daarvan mag opvangen. Ron opent de tegenaanval en geeft terug dat Anneke alleen maar samenspant met haar collega en hem nergens bij betrekt. Zij is degene die niet samenwerkt! De ruzie loopt flink uit de hand en er ontstaat een onwerkbare situatie. Strategie 2a heeft risico’s: relaties kunnen beschadigd worden en de situatie kan verslechteren in plaats van verbeteren. Daarom is er een tegenhanger die deze risico’s in acht neemt, de feedbackmethode. De feedbackmethode geeft een aantal stelregels (zie kader) waarbinnen ergernissen op een opbouwende manier besproken kunnen worden. Ook benadrukt de feedback-methode dat het goed is om ook positieve feedback, ofwel complimenten, te geven. Voorbeeld strategie 2b Anneke besluit de samenwerking met Ron toch eens bespreekbaar te maken en plant een afspraak met hem. Ze gebruikt de ik-boodschap, komt met concrete voorbeelden en geeft Ron de ruimte om te reageren. ‘Ron, ik heb het gevoel dat onze samenwerking niet goed loopt. Gisteren bijvoorbeeld hadden wij een vergadering gepland. Jij was niet aanwezig en ik heb geen afmelding van je ontvangen.
Klopt dat?’ Ron: ‘Ik heb gisteren op het laatste moment een dag verlof genomen. Ik ben inderdaad vergeten om mij af te melden.’ Anneke: ‘Ik voel me daardoor niet erg serieus genomen en dat is geen fijn gevoel.’ Ron: ‘Ik vind het vervelend om te horen dat jij daar last van hebt.’ Anneke: ‘Ik zou het een volgende keer fijn vinden wanneer je je uiterlijk een week van te voren afmeldt. Zou dat lukken voor jou?’ Ron: ‘Ik zal er rekening mee houden.’ Feedback geven kan een goede manier zijn om mensen te spiegelen en hen te helpen ontdekken waar hun sterke en zwakke punten liggen. Wanneer wij feedback gebruiken om ons gelijk te halen, de ander te veroordelen of om onze boosheid te uiten, kan feedback gemakkelijk ontsporen in een (nieuw) conflict. Daarbij is het goed te beseffen dat emoties een rol kunnen spelen in conflictsituaties, die niet verbonden zijn met het conflict zelf. Bijvoorbeeld: Anneke is de jongste thuis en vroeger werd alles over haar hoofd heen besloten door haar oudere broers en zussen. Wanneer Ron zomaar beslissingen neemt zonder te overleggen, komt hetzelfde gevoel van vroeger weer boven en wordt ze woedend! In de confrontatie met Ron kan het zomaar gebeuren dat ze haar boosheid van vroeger uit, en zij veel bozer reageert dan in verhouding is met de huidige situatie. Het is dan ook goed voor te stellen dat Ron zich in dit geval aangevallen voelt en niet begrijpt waarom Anneke zo kwaad is. De derde weg: onderkennen, doel bepalen en keuzes maken Van strategie 1 hebben we door schade en schande geleerd dat emoties onder-
V C //1 2 0 3 // 11
drukken niet helpt, dat het zelfs tot ongezonde situaties en beschadigde relaties kan leiden. Van strategie 2 hebben we geleerd dat simpelweg uitspreken wat je op je hart hebt, niet altijd de gewenste effecten heeft. We moeten op zoek naar een 3e weg. Larry Crabb doet ons een handreiking als het gaat over relaties en bemoediging. Dit kunnen we ook toepassen op het geven van feedback in het algemeen. Stap 1. Onderken je gevoelens Wanneer je boos, gefrustreerd of verdrietig bent door het gedrag van een ander is het goed om dat te onderkennen. Wegstoppen heeft geen zin! Het is beter de emoties te onderzoeken. Waarom reageer ik zo op het gedrag van de ander? Is deze emotie verbonden met het conflict, of komt het uit een andere bron? Wat zegt dit over mij, wat zegt dit over de ander? Stap 2. Doel bepalen Nu je weet welke gevoelens er in je hart leven en je eerlijk onder ogen hebt gezien waar ze vandaan komen, is de vraag: wat ga ik ermee doen? En vooral: waartoe? Als ik het ga uitspreken, welk doel wil ik daarmee bereiken? Als ik het voor me houd, welk doel heb ik daarmee voor ogen? Wil ik de relatie herstellen, of wil ik mijn gelijk halen? Wil ik de ander opbouwen, of afbreken? Wil ik mijn grenzen aangeven, of wil ik mijn eigen angst maskeren? Stap 3. Keuzes maken Op basis van stap 2 kun je een keuze
maken uit grofweg 2 mogelijkheden, die gezond zijn voor jezelf en voor de ander: - Bespreekbaar maken met gebruik van de feedback methode - Voor jezelf houden en de emotie loslaten Wanneer het voor jou, voor de ander en eventuele andere betrokkenen een goede keuze is om het bespreekbaar te maken, geef dan ook aan waarom je besloten hebt het te bespreken. Wanneer iemand merkt dat het je om hem of haar te doen is, of om het behoud van jullie relatie, maakt dat al een heel verschil. Wanneer je het niet bespreekbaar maakt, omdat het niet belangrijk genoeg is of omdat je erachter komt dat de emotie meer met jezelf dan met de ander te maken heeft, is het de kunst de emotie dan ook echt los te laten en te vergeven. Bijbelse weg Deze derde weg is ook een heel Bijbelse weg. Jezus wijst ons op het belang van vergeven. Vergeven is gezond! Wanneer wij wrok blijven koesteren, kost ons dat veel negatieve energie die we beter positief kunnen gebruiken. Bovendien houden we een spiraal in stand van vergelding, wanneer elk ‘kwaad’ ons aangedaan betaald gezet moet worden. De ander zal daarop ook weer wraak willen nemen. Dat betekent niet dat we niet boos of verdrietig mogen zijn. Van God zelf wordt in de Bijbel vaak genoeg gezegd, dat Hij boos, verdrietig of gekwetst was, om het handelen van mensen. Uiteindelijk is Je-
Jezus wijst ons op het belang van vergeven
zus, Zijn eigen Zoon, gestorven aan het kruis, om de spiraal van vergelding te doorbreken. Het is Gods manier om ons te vergeven en zo de relatie tussen mensen en God te herstellen. Vergeven is goed voor onze eigen geestelijke gezondheid, maar tegelijkertijd ontzettend moeilijk. God schiet ons te hulp in ons onvermogen om te vergeven en bevrijd daarmee ons en de ander uit de negatieve spiraal van vergelding. Corrie ten Boom, een vrouw die in de tweede wereldoorlog haar zus verloor in het concentratiekamp, beschrijft hoe na een lezing een man op haar afkomt die zij herkent als de moordenaar van haar zus. Hij vraagt haar om vergeving. Ze beseft dat ze hem wel moet vergeven om niet in de spiraal van vergelding te belanden. Ze bidt tot God ‘Ik kan het niet! Ik steek mijn hand uit, wilt u de rest doen?’ Op het moment dat de man haar hand vastpakt, stroomt de vergeving als een wonder haar hart binnen. Ze kan oprecht zeggen: ‘Ik vergeef je.’ Zo geef je feedback; - beschrijf veranderbaar gedrag; - beschrijf concreet en specifiek gedrag; dat je zelf hebt gezien of gehoord; - gebruik een ik-boodschap; - geef aan welk effect dat gedrag op je heeft; - laat je gesprekspartner reageren; - vraag om het gewenste gedrag; - verken samen oplossingen of achter gronden. //
12
on bekende sch rijver - Ki nd e r e n
H et Pi nkster fe est van Levi M
ama mag Jacob tijdens het Pinksterfeest bij mij logeren? We hebben dat eigenlijk vorig jaar met elkaar afgesproken”. Oh dat is die jongen die je vorig jaar hebt ontmoet die helemaal uit het Noorden komt, maar kunnen jullie elkaar wel verstaan?”. “Ja, we spreken elkaars taal wel een beetje en we kunnen elkaar goed begrijpen”. “Vinden zijn ouders het wel goed? “Ja, we hebben dat aan ze gevraagd, en zij vinden het goed.” “OK, van mij mag hij hier logeren, ga jij dan maar de logeerkamer in orde maken”. Met een juichkreet rent Levi naar boven om de logeerkamer in orde te maken. Jacob denkt nog eens terug aan vorig jaar, toen voelde hij zich eigenlijk een beetje alleen tussen die vele mensen die naar het pinksterfeest waren gekomen. Het was zo druk, er waren Joden gekomen van alle kanten van het land en ook van buiten het land om het Pinksterfeest te vieren. Levi wist wel dat het een heel belangrijk feest was. Men dacht dan terug aan de woestijnreis, men dacht terug aan de wet die toen werd gegeven aan Mozes, maar ook was het een feest om de God van Israël te eren met de gaven van de oogst. Dat was dan een heel bijzonder offer aan God. Levi stond toen samen met zijn ouders en een heleboel mensen op een plein en hij zag toen een andere jongen ook alleen staan een beetje zielig naast zijn ouders. Levi had de stoute schoenen aangedaan en was naar hem toe gestapt en hij had gevraagd “Zullen wij met elkaar spelen, ik heb een voetbal bij me?” En die jongen had toen heel blij gereageerd, en hoewel ze elkaar niet zo goed konden verstaan, hadden ze heel leuk met elkaar gespeeld en de volgende dag elkaar weer opgezocht. En op de laatste dag van het feest vlak voordat Jacob naar huis ging hadden ze met elkaar afgesproken om het volgende jaar ook bij elkaar te logeren.
En nu was het dan eindelijk zover. Levi ging al heel vroeg naar de poort van de stad om te wachten op Jacob. Ze hadden natuurlijk geen tijd afgesproken en daarom wist Levi niet hoelang hij zou moeten wachten, nou dat duurde heel lang. Pas tegen de middag zag hij in de verte Jacob en zijn ouders aankomen en hij rende eropaf, toen ze bij elkaar waren sloegen ze elkaar op de schouders van blijdschap. “Hé, Jacob hoe is met jou, kom je bij mij logeren, ik heb de logeerkamer al klaar gemaakt”. “Ja, ik ga met je mee!”. “Mam hier is Jacob, je kent hem toch nog wel”. “Zo Jacob welkom, dus jij komt hier bij ons logeren?” “Ja, als het mag heel graag” zegt Jacob nog een beetje verlegen. “Gaan jullie dan maar de spullen van Jacob op de logeerkamer leggen, dan gaan we even wat eten en dan kunnen jullie lekker naar buiten, jullie zullen wel veel hebben om bij te praten”. Even later zitten ze lekker onder de boom, het geheime plekje van Levi en wat hebben ze elkaar veel te vertellen. Jacob vertelt hoe het afgelopen jaar is geweest. Hij heeft zoveel meegemaakt en hij kan bijna niet stoppen met vertellen. Levi luistert naar Jacob maar kan bijna niet wachten totdat hij zijn verhaal kan vertellen. “Moet je luisteren” zegt Levi, als Jacob uitverteld is, “Wat mij is overkomen, dat geloof je nooit”. “Ken jij die Jezus die een paar jaar hier in Israël is geweest en veel heeft gepredikt en veel over God Zijn Vader heeft verteld en die ook veel wonderen heeft verricht?” “Ja, zegt Jacob, ik heb wel over Hem gehoord, ook bij ons in de buurt heeft Hij wonderen gedaan, hij is een groot profeet, maar hoe is het nu met Hem dan, ik heb al een tijdje niks meer over Hem gehoord”. “Weet je het dan niet, dat die Jezus gedood is door de Romeinen en door hooggeplaatste Joden, Hij is aan het kruis gehangen
V C //1 2 0 3 // 13
en stierf maar is ook weer opgestaan?”. “Nee, daar heb ik helemaal niets van gehoord vertel eens dan!” En Levi vertelt alles wat hij heeft gezien toen de Heere Jezus aan het kruis hing en wat hij de Heere Jezus heeft horen zeggen. Ademloos luistert Jacob, dat is toch heel bijzonder dat die Heere Jezus zelfs aan het kruis nog zijn vijanden wilde vergeven. “Ja en drie dagen later is Hij opgestaan en ik heb Hem zelfs weer gezien” vervolgt Levi zijn verhaal. “jij hebt Hem gezien? Dat kan toch niet?” “Ik heb hem echt gezien Jacob, hier onder deze boon kwam Hij en Hij noemde mijn naam, Hij was het echt, waarom geloof je dat niet als ik je dat vertel?!” Verdrietig kijkt Levi zijn vriend Jacob aan “Nee” zegt Jacob dat geloof ik niet, ik geloof dat Hij een groot profeet is geweest, maar ik geloof echt niet dat Hij de Zoon van God is dat hij is opgestaan. “Nou dan geloof je het niet”, zegt Levi verdrietig, “maar het is toch zo”. Even later lopen ze terug naar huis, het was even niet meer zo leuk. Beide vrienden liepen zwijgend naast elkaar, ieder dacht aan het gesprek van net, ze hadden bijna ruzie gekregen, totdat Jacob zei. “OK, als jij dit echt hebt meegemaakt, dan moet ik het haast wel geloven, maar ik vind het wel heel erg moeilijk hoor, maar laten we alsjeblieft goede vrienden blijven”. De volgende dag waren ze al vroeg op, vandaag zou het feest van Pinksteren beginnen, of zoals het onder de Joden ook heet “het feest van de weken”. In de stad was het heel erg druk, er waren heel veel mensen op de been om de Heere
offers te brengen. En ook Jacob en Levi gingen erheen. Opeens zagen ze de mensen heel vlug een andere kant oplopen dan waar het offeren plaats zou vinden. “Wat zou er aan de hand zijn?” roept Levi. “Ik weet het niet, maar laten we maar meelopen, blijkbaar gebeurt daar iets heel interessants”. Alle gauw zien Levi en Jacob een heleboel mensen vlakbij een huis staan en ze horen een harde wind, rondom dat huis. “Wat kan dit toch zijn” hoort Levi allemaal mensen schreeuwen. Hoe dichter ze bij het huis komen hoe harder ze de wind horen waaien en zien ze mensen uit het huis komen met vlammetjes om hun hoofd. Zoiets hadden ze nog nooit gezien. Het waren echte vlammetjes maar de haren en de kleren van die mensen vlogen niet in brand en de mannen die begonnen te zingen en te spreken. “Hé” zegt Levi, “ik hoor ze spreken in mijn moedertaal, maar dit zijn toch gewoon mensen uit Jeruzalem, hoe kan dat nou” en overal om hen heen hoorden ze mensen heel verrast roepen, ze bleken allemaal hun eigen taal te horen. Dit wat hier gebeurde was zo raar, die enorme wind, die vlammetjes bovenop de hoofden van die mensen en die vreemde talen, Levi snapte er helemaal niets van. Op dat moment kwam één van de discipelen van de Heere, genaamd Petrus, naar voren en begon heel hard te praten. “Mensen wij zijn niet dronken van de wijn, dit is het werk van de Heilige Geest die op ons uitgestort is”. “Het is zoals voorspeld is in het boek van de profeet Joël, dat de Heere God Zijn Geest zal uitstorten over alle mensen”. //
14
V C //1 2 0 3 // 15
Ontwikkelingen in Antiochië d e el 25 LEESWIJZER Jezus’getuigen in Judea en Samaria (Hoofdstuk. 8-12) Filippus, zending in Samaria Petrus en Johannes helpen Fillippus en de kamerheer Saul, Saul, waarom vervolgt u mij Saulus tot apostel geroepen De tussentijd Saulus ontmoet Petrus Petrus op zendingsreis Heidenen vinden nieuw leven Antiochië - zendingscentrum Gods oordeel over Agrippa I
Handelingen 11 : 19 - 30 Zij nu die, door de verdrukking die in verband met Stéfanus plaatsgevonden had, overal verspreid waren, gingen het land door tot Fenicië, Cyprus en Antiochië toe, terwijl zij tot niemand het Woord spraken dan alleen tot de Joden. Er waren onder hen echter enkele mannen van Cyprus en uit Cyrene die, toen ze in Antiochië gekomen waren, het woord richtten tot de Griekssprekenden en de Heere Jezus verkondigden. En de hand van de Heere was met hen en een groot aantal geloofde en bekeerde zich tot de Heere. En het gerucht over hen kwam de gemeente die in Jeruzalem was, ter ore; en zij zonden Barnabas uit om het land door te gaan tot Antiochië toe. En toen hij daar gekomen was en de genade van God zag, werd hij verblijd en spoorde hij hen allen aan om met een hartelijk voornemen bij de Heere te blijven. Want hij was een goed man en vol van de Heilige Geest en van geloof; en er werd een grote menigte aan de Heere toegevoegd. En Barnabas vertrok naar Tarsus om Saulus te zoeken; en toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië. En het gebeurde dat zij een heel jaar met de gemeente samenkwamen en een grote menigte onderwezen en dat de discipelen voor het eerst in Antiochië christenen genoemd werden. En in die dagen kwamen enkele profeten vanuit Jeruzalem naar Antiochië. En een van hen, van wie de naam Agabus was, stond op en gaf door de Geest te kennen dat er een grote hongersnood zou zijn over heel de wereld, die ook gekomen is onder keizer Claudius. En de discipelen besloten, ieder naar vermogen, iets te sturen ten dienste van de broeders die in Judea woonden, en dat deden zij ook. En zij stuurden het naar de ouderlingen door de hand van Barnabas en Saulus.
Edmund Krebs † †
De werkzaamheid (zendingsopdracht) van de heidenapostel Paulus begint (Gedachten over Hand.11:19-30) Antiochië was na Rome en Alexandrië de derde stad in grootte van het Romeinse rijk. Ze lag vanaf de Middellandse Zeehaven Seleucië ongeveer 30 km landinwaarts aan de rivier de Orontes, die tussen de Libanon en het Taurusgebergte stroomt. Antiochië is 300 km van Damascus en 500 km noordelijk van Jeruzalem gelegen en was de hoofdstad van de Romeinse provincie Syrië. In die tijd zou zij tegen de 500.000 inwoners hebben gehad, waarvan een derde deel bestond uit slaven. Ongeveer 10% van de inwoners waren Joden, onder hen veel proselieten met eigen synagogen. Tegenwoordig behoort de stad bij Turkije en heet Antakiye, een verpauperde plaats met ca. 35.000 inwoners.
Handelingen
Antiochië werd 300 v.Chr. door Seleukus I Nikator, de grondlegger van de dynas-
tie der Seleuciden gesticht. Hij was een van de drie diadochen en opvolgers van Alexander de Grote (Diadochen waren de generaals van het leger van Alexander de Grote). Hij had de stad naar de naam van zijn vader Antiochus genoemd. Nog 15 steden droegen dezelfde naam. In het jaar 64 n.Chr. werd de stad door de Romeinen bezet en tot provinciehoofdstad verklaard. Antiochië werd een wereldstad vol rijkdom en weelde. Ze werd een centrum van de wereldhandel, van de beschaving en van de Griekse cultuur alsmede van de afgodencultus. Maar ze was ook een slecht bekendstaande stad, waarin buitensporigheid en ontucht wijd verbreid waren. Die kwamen naar Antiochië en spraken ook tot de Grieken Tot nu toe hadden de omwille van het Evangelie verstrooiden, waar ze ook kwamen, de synagogen van de Joden in de diaspora opgezocht. Daar hadden
ze alleen de Joden en de Proselieten of Jodengenoten het Evangelie gepredikt. Aan hen moest immers het heil ook op de eerste plaats aangeboden worden. Zo ontstonden in al de steden en landen christelijke gemeenten. Slechts langzaam, stapje voor stapje, hadden enkelen de moed, ook de heidenen van Gods Woord te vertellen. Daarbij ondervonden ze, dat God ook aan de heidenen de ommekeer gaf, die tot het leven leidt (zie Hand.11:18). Enigen van hen, Hellenen, die de Griekse taal beheersten, spraken ook tot de Griekse heidenen. Bijgevolg werden zij de eerste heidenzendelingen. “En de hand van de Heere was met hen en een groot aantal geloofde en bekeerde zich tot de Heere.” (Hand.11:21). “De heidenen werd de deur tot het geloof ontsloten: Een grote menigte werd aan de Heere toegevoegd.” Dat was iets nieuws, iets waarvan ze voorheen niet gehoord hadden. Dat kwam de gemeente te Jeruzalem ter ore Een sceptische afvaardiging van de jonge gemeente nam vermoedelijk een schip naar Joppe, om dan over land naar Jeruzalem te reizen en deze sensationele gebeurtenis bij de apostelen ter sprake te brengen: “Onbesnedenen zijn tot de Gemeente toegedaan.” De apostelen hadden alreeds de ervaring met Cornelius gemaakt en reageerden deze keer verstandiger, dan toen ze het voorheen met Petrus gedaan hadden. Opdat echter niets onbehoorlijks zou gebeuren, zonden de apostelen Barnabas, de Leviet van Cyprus naar Antiochië. Barnabas was een vrome man, vol van geloof en van de Heilige Geest; hij zou daar kijken of alles in orde was. “En toen hij daar gekomen was en de genade van God zag, werd hij verblijd en spoorde hij hen allen aan om met een hartelijk voornemen bij de Heere te blijven.” (Hand.11:23). “En een grote menigte werd aan de Heere toegevoegd.” Barnabas vond een won-
derbaarlijke ingang bij de gelovigen uit de Grieken en evenzo slaagde hij in een goede samenwerking met de broeders. Ondanks de aanwezige staf van medewerkers besliste hij, dat er nog meerdere helpers voor dit grote arbeidsveld nodig zouden zijn. Hij dacht aan Saulus, de voormalige vervolger van de Gemeente. Hij had hem, die in Jeruzalem zo ijverig van de Heere getuigde, vier tot vijf jaar geleden naar Petrus gebracht. De broeders hadden hem echter, om hem niet door de vervolging van de Joden te verliezen, naar Tarsus gezonden. De vraag was, of hij hem kon vinden en naar Antiochië zou kunnen brengen? Barnabas vertrok naar Tarsus, om Saulus te zoeken Daar Barnabas op het eiland Cyprus woonachtig was, zal hij ook de nabijgelegen stad Tarsus in Cilicië gekend hebben. Velen nemen aan, dat Barnabas mogelijkerwijs daar zelfs een deel van zijn opleiding genoten heeft. “En toen hij Saulus gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië. En zij bleven een heel jaar bij de gemeente en velen werden onderwezen.” (zie Hand.11:25-26) Er werd hier reeds van een autochtone (eigen) en volgens de voorschriften plaatselijke gemeente gesproken. Men neemt aan, dat dit werk in Antiochië in de jaren 44/45 n. Chr. plaatsvond. In Antiochië werden de discipelen voor het eerst “christenen” genoemd In Jeruzalem en elders noemde men ze Nazareners, discipelen, gelovigen of “Die van de weg.” Hier werden ze ook niet Jezus’ aanhangers genoemd, maar men gebruikte consequent de Griekse benaming “Chrestos”. Dit begrip is afkomstig van Christus. Hij betekent “de Gezalfde, de Gezant (Gezondene), de Messias, de door God Gezondene.” Derhalve noemde men hen “Christenen.” Allen, die zich in Antiochië bekeerd hadden, spraken, getuigden en leefden naar de leer en het
voorbeeld van de Christus. Daar zij geen Joden, noch Farizeeërs noch Sadduceeërs, noch Proselieten waren, ook geen Griekse godheden vereerden, waren zij dus een uitzondering, ze waren heel anders dan de anderen. Ze waren christenen of christenmensen. De profeet Agabus voorspelt een hongersnood “En in die dagen kwamen enkele profeten, waaronder Agabus, vanuit Jeruzalem naar Antiochië.” Waarom kwamen zij? Waren zij verbindende lieden (mensen)? Wilden zij de saamhorigheid van de gelovigen en hun samenwerking bevorderen? Er bood zich een gelegenheid, zelfs een noodzakelijkheid, de saamhorigheid te betonen, want een hongersnood bedreigde de broeders in Judea. Uit de geschiedenis weet men, dat er in de jaren 47-48 n. Chr. inderdaad een algemene hongersnood in het Romeinse rijk heerste. Op grond van de profetie van Agabus konden er maatregelen genomen worden. Onmiddellijk werd in de gemeente van Antiochië een geldinzameling georganiseerd en men stuurde de giften door Barnabas en Saulus naar de ouderlingen. Deze hadden vermoedelijk in plaats van de diakenen de verantwoording voor de zorg van de noodlijdenden in de gemeente van Judea overgenomen. Door deze giften van de heidenchristenen uit Antiochië werd de verbinding met Jeruzalem feitelijk tot stand gebracht en vast ook gewaardeerd. Aan dit principe van de wederzijdse hulp hield de apostel Paulus later ook vast: “Immers, als de heidenen aan hun geestelijke weldaden deel gekregen hebben, zijn zij ook verplicht hen met stoffelijke te dienen” (Rom.15:27b). Het is te veronderstellen, dat Barnabas bij zijn zuster in Jeruzalem onderdak vond. Hier heeft hij vermoedelijk zijn neef Johannes Markus aangemoedigd, met hen naar Antiochië in Syrië te reizen. Hij werd op de eerste zendingsreis hun reisgenoot tot Pamfylië. (wordt vervolgd)
16
vo o r d e J eu g d - Fra n s Frie zen
Ziende
V C //1 2 0 3 // 17
ogen
“En hun ogen werden geopend...”(Lukas 24:31)
O
nze moderne cultuur heeft ons beïnvloed om te geloven, dat ons leven pas waarde heeft als het sensationeel is. Wij lopen daadwerkelijk gevaar, deze verwachting op het geestelijke leven over te dragen.
Daarbij zien wij niet eens de genadige hand van God in veel moeilijke gebeurtenissen en beproevingen van het leven. In plaats van ‘fantastisch’ is het leven in de regel weinig spectaculair, vaak zelfs pijnlijk. Juist dan hebben we de beste gelegenheid, de opgestane Jezus te ontmoeten – wanneer wij ziende ogen hebben!
Twee discipelen van Jezus waren op weg naar Emmaüs. Zij hadden Jeruzalem, in een bedrukt gesprek verwikkeld, verlaten. Hun dromen waren uit elkaar gevallen. Jezus van Nazareth, hun Meester, was op vrijdagmiddag gedood. Zij hadden in Hem de beloofde Messias gezien. Maar nu waren hun verwachtingen op zo’n tragische manier teniet gedaan. Waarom moest dit gebeuren? Terwijl zij zo met elkaar spraken, liep Jezus hen voorbij en sprak hen aan. Maar zij herkenden Hem niet, omdat hun ogen gesloten werden gehouden. In het gesprek informeerde Hij naar de oorzaak van hun verdriet. Zij vroegen Hem verbaasd: “Bent U als enige een vreemdeling in Jeruzalem dat U niet weet welke dingen daar in deze dagen gebeurd zijn?” Natuurlijk wist Jezus, wat er gebeurd was! Maar omdat deze discipelen niet geloofden, dat Jezus uit de dood was opgestaan, hadden zij een volledig verkeerde zienswijze. Deze werd geopenbaard door hetgeen ze nu met Hem beleefden. Ten eerste ontbrak aan hun gezichtspunt een geestelijke di-
mensie. Zij benaderden de gebeurtenissen van de afgelopen dagen alleen menselijk. Zij erkenden in de dood van hun Heere helemaal geen goddelijke besturing. Hun mening was dat: “de overpriesters en leiders Hem overgeleverd hebben om Hem ter dood te veroordelen, en Hem gekruisigd hebben”. Einde. Vervolgens waren hun verwachtingen alleen gegrond op hun eigen opvattingen. Zij begeerden niets meer, dan dat de Messias de heerlijkheid van koning David herstelde. Maar de Romeinse onderdrukking was onveranderd gebleven. En nu was de Messias ook nog dood en begraven. Alle hoop op een verlost Israel was verdwenen. Ten derde konden zij de opstanding gewoonweg niet accepteren. Anders waren ze naar Jeruzalem gesneld, in plaats van daarvandaan te lopen. Dan hadden zij de veroordeling, kruisiging en begrafenis van de Heere Jezus herkend als (onderdeel van) de vervulling van de belofte, die door de profeten al
voorzegd was. Nu betekenden deze gebeurtenissen voor hen het einde van al hun hoop. Nu neemt Jezus het woord. Eerst verwijt Hij hen dat ze geen geloof aan de woorden van de profeten gehecht hebben. Zij kenden de Schrift, maar zij hadden de echte boodschap van de Schrift niet als de waarheid aangenomen. Als gevolg van dit ongeloof konden zij Gods verheven plan niet herkennen. Daarna toonde Jezus hen ook de kern van hun ongeloof: “Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan?” Zij hadden de door God gegeven hoop met hun eigen voorstelling verwisseld. Daarom waren zij blind voor Gods daadwerkelijke doel. Maar dan komt Jezus hen ook te hulp. Hij begint bij de boeken van Mozes en toont hun door de profeten Gods plan met de Messias. Hij opent de ogen van hun verstand en zij erkennen de beloften zoals nooit tevoren. De avond was gekomen. De twee discipelen nodigden de ‘vreemdeling’ uit, om bij hen te blijven. Zij herkenden Hem nog steeds niet, hoewel zij de opgestane Jezus in de ogen gekeken hadden. Hun ogen moesten nog steeds gesloten blijven, totdat zij hun eigen voorstellingen begraven hadden. Het zorgvuldig uitleggen van de Schrift moest hen eerst het goddelijk perspectief tonen van alles, wat zij tot nu toe als een verdrietig lot hadden bezien. Toen zij met hun geestelijke
ogen de realiteit en de uitwerking van de opstanding erkenden, opende Jezus ook hun natuurlijke ogen. Nu herkenden zij Hem! Zij zagen niet alleen Jezus. Zij zagen de Messias, de Zoon van God! Hij was hun opgestane Heiland! Wij, jij en ik, willen ons met de nood van deze twee discipelen identificeren. Wij zijn ook pelgrims op de weg van het leven. Ook ons hart kan beven en breken, wanneer aan onze voorstellingen en wensen een tragisch einde komt. Laat ons echter niet vergeten, dat iedere beproeving ons de kans biedt, om werkelijk te erkennen, wat God ons graag tonen wil. Ook wij moeten onze ogen door God laten openen. Hoe kunnen wij Hem daarbij helpen? De voorwaarde is, dat wij de deur van ons hart voor Hem openen en Hem binnen laten. Beste lezer, wanneer Jezus niet in je hart woont, is iedere zoektocht naar inzicht tevergeefs! Ten tweede moeten wij onze voorstellingen en verwachtingen geheel aan Hem overgeven. Zijn wil, Zijn plan, en niet onze verwachting is bepalend. Zijn plan moet in ons en door ons volbracht worden, zoals Hij wil en wanneer Hij wil. Laat ons dan Gods perspectief proberen te begrijpen. Dat vinden wij in de Bijbel, zoals ook bij deze discipelen. Tenslotte laat ons geduldig op Gods tijd wachten. Wij merken, dat Hij Zich geen moment te laat aan deze discipelen openbaarde – maar ook geen moment te vroeg. Zijn tijd was precies “op tijd”! Wat een wonderbare Jezus! //
18
V C //1 2 0 3 // 19
J ilder t de boer - arti ke l
beheersen, zodat we langzaam om te spreken worden. Een man als Job, in het oude verbond, zondigde met zijn lippen niet, ondanks de zware aanvallen van de satan (Job 2:10). Wij, die in het nieuwe verbond leven, mogen en zullen ons hart en onze gedachten behoeden in Christus Jezus (Fil. 4:7). Wij kunnen leren de aanvallen van de duivel al in ons gedachteleven te pareren! Pas op voor addergif! Van de natuurlijke, in zonde gevallen mens, lezen wij: “addergif is onder hun lippen” (Rom. 3:13). Op die wijze is het menselijk geslacht geïnjecteerd door de machten der duisternis. De oude slang tracht nog steeds zijn venijn in onze gedachten te spuiten en hoopt vervolgens ook dat dit over onze lippen naar buiten komt in boosheid, leugen, kwaadspreken, twist, enzovoort.
Twee
oren
+
één mond
Overwinnen, luisteren en spreken
W
eet (dit) wel, mijn geliefde broeders: ieder mens moet snel zijn om te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn; want de toorn van een man brengt geen gerechtigheid voor God voort.”
Wat komt er over onze lippen? Vanuit het leven volgens het vlees, dus naar de zondigende mens bezien, zijn wij geneigd om met twee monden te spreken en slechts met één oor te luisteren. Vanuit het leven naar de Geest leren wij uit één mond te spreken en met twee oren te luisteren. Zo heeft de Schepper het immers oorspronkelijk bedoeld!
We merken in de praktijk hoe nodig het is dat de Here een wacht voor onze lippen stelt, zodat we onze tong in toom kunnen houden, in plaats van deze klakkeloos en ongebreideld haar gang te laten gaan (zie bijvoorbeeld Ps. 141:3). Houden we onze tong niet in toom, dan is onze godsdienst waardeloos! (Jak. 1:26).
(Jakobus 1:19-20)
Geen mens kan zijn tong bedwingen (Jak. 3:8), maar door de heilige Geest is dit zeker mogelijk! De tong kan niet alleen in vlam gezet worden door de hel, maar het is mogelijk dat onze tong een heilzame, hemelse beïnvloeding krijgt vanuit een goddelijke vernieuwing van denken. Waakzaamheid, bedachtzaamheid en bezonnenheid gaan onze tong en lippen
Aan ons is nu de heerlijke mogelijkheid gegeven al dit negatieve te overwinnen! “Wie in zijn spreken niet struikelt, is een volmaakt man, in staat zelfs zijn gehele lichaam in toom te houden” (Jak. 3:2). Hiertoe wil Gods Geest ons oplettend maken! Als er staat ‘langzaam of traag tot toorn’, dan begrijpen wij dat de boze hiermee gemakkelijk aan de haal gaat. We weten toch dat er staat: “Geraakt gij in toorn, zondigt dan niet” (Ef. 4:26). Dat ligt dus dicht bij elkaar, vandaar de waarschuwing: “de zon mag niet over een opwelling van uw toorn ondergaan en geeft de duivel geen voet” (Ef. 4:26-27). Bij de opvoeding van kinderen is het goed te bedenken dat de toorn van een man geen gerechtigheid voor God voortbrengt (Jak. 1:19). Een gezicht als een onweerswolk weerspiegelt niet onze Vader der lichten en de Zon der gerechtigheid (Jak. 1:17; Mal. 4:2). Geweld en achter uit de keel spreken, geven geen blijvend
resultaat of gezag en spoedig komt het addergif van drift mee. Als wij ons op dit punt onderzoeken, is er misschien nog bevrijding nodig van een macht van drift, of kunnen wij wellicht iets vinden in onze toon om van heftigheid (Kol. 3:8) gereinigd te worden. Dit hoeft ons niet neer te drukken, maar het bedoelt ons juist verder te helpen! De vrucht van de Geest is zelfbeheersing! In dat leefklimaat heersen liefde en gezonde regels, die alles in de goede banen van Gods Koninkrijk willen sturen, zodat – zowel thuis als in de gemeente – de wetten van de Geest kunnen heersen. Hoe luisteren wij? Het ligt ons van nature wel om naar onszelf te luisteren en onze eigen gedachten naar de ander uit te spreken. Wat de ander inbrengt, kan dan soms het ene oor in en het andere weer uit gaan. Of we zijn tijdens ons plichtmatige, niet werkelijk aandachtige luisteren naar de ander alweer bezig met het formuleren van onze eigen woorden. In het contact, bijvoorbeeld met onze echtgeno(o)t(e), biedt God ons vele oefeningen om een luisterhouding te krijgen: interesse in wat hem of haar bezighoudt en waar hij of zij mee zit. We moeten snel zijn om te horen wat er schort en met aandacht leren meevoelen met die ander. Wanneer we ons hierin willen beijveren, merken we al snel op hoe zelfgericht we in een bepaald opzicht nog kunnen zijn. Hoezeer zijn we nog op ons eigen gedoetje ingesteld, in plaats van te leven voor de ander en open oren te hebben voor zijn of haar behoeften. Hoe ‘gastvrij’ zijn mijn oren om een nood van een ander gemeentelid intensief te blijven volgen? En hoe zit het met de verhouding tussen ons spreken over God en ons luisteren naar de stem van God? Zijn wij ook snel
om te horen naar Gods Woord? Of zijn we al traag om de Bijbel ter hand te nemen thuis en in het meelezen in de samenkomsten? Sterk en menselijk spreken Mozes was in zijn jeugd geweldig sterk. Hij werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren en was machtig in zijn woorden en werken (Hand. 7:22). “Hij meende, dat zijn broeders zouden inzien, dat God hun door zijn hand verlossing wilde geven, maar zij zagen het niet in.” Het had zo uitgewerkt dat er gezegd werd: “Wie heeft u tot overste en rechter over ons aangesteld?” (Hand. 7:25, 27). Kunnen wij iets van onszelf hierin zien? Bijvoorbeeld ons snelle, impulsieve rechtspreken thuis ten opzichte van de kinderen, ons optreden als een rechter door sterke, stevige taal en een heerser te zijn met onze machtige woorden? Zo van: ‘Ze hebben maar te luisteren, want ik ben hier als vader toch het hoofd?’ En: ‘Ik stel hier de regels, nietwaar?’ Zo werkt het niet, althans niet gezond! Ook in de gemeente kan het gebeuren dat er onderscheid gemaakt wordt tussen elkaar, dat er gehandeld wordt met aanzien des persoons. Er kunnen leiders opstaan die optreden als rechters en zich door verkeerde overwegingen laten leiden, in plaats van door de koninklijke wet der liefde (Jak. 2:1, 4, 8-9). Zulke dominante persoonlijkheden leggen een druk op de anderen. Zij heersen met menselijk spreektalent en door uitoefening van macht via manipulatie. Hoe goed is het als er dienend leiderschap uitgeoefend wordt en dat we de ander hoger achten dan onszelf. Gevormd worden We weten dat Mozes in het begin nog niet snel was om Gods stem te horen en te verstaan. Maar gedurende veertig jaar
20
in de woestijn tussen de schapen kreeg God het voor elkaar hem om te vormen. Dezelfde lessen krijgen ook wij in het omgaan met de kinderen thuis. Het geldt eveneens in het contact tussen gemeenteleden onderling. “Zoals men ijzer met ijzer scherpt, zo scherpt de ene mens de ander” (Spr. 27:17). Daarbij krijgen wij vele gelegenheden om lessen van onze hemelse Vader tot onze behandeling als zonen ter harte te nemen. We mogen ons sterke, stellige spreken en een ‘politieagentachtig’ optreden thuis afleren en de ‘rechter’ met het wetboek in de hand laten verdwijnen. Mozes – nota bene een man van het oude verbond – werd van een opvliegend
arti ke l
leiden?” (Ex. 3:11) zegt Mozes dan tot God. Voelt u de ‘laagmoed’, het minderwaardigheidscomplex en de werking van de geest van verwerping van zichzelf? Beide kanten zijn niet uit God. Niet dat menselijke sterke van ‘we zullen wel eens even’, zoals ook in een gemeente kan plaatsvinden met mensen die zichzelf ‘opwerpen’, profileren en aanbevelen, in plaats van een aanbeveling van de Here te hebben ontvangen (2 Kor. 10:1718), en evenmin dat menselijke nietige door zichzelf af te wijzen met “Och Here, ik ben geen man van het woord” (Ex. 4:10). Nu deinsde Mozes zelfs terug en moest God hem aansporen te vertrouwen op:
arti ke l - Bert Hage
V C //1 2 0 3 // 21
en die tot hem sprak (Hand. 7:35-38). Daardoor ontving hij levende woorden, om die aan anderen te geven! Laten wij acht geven op het spreken van Woord en Geest, om echtgeno(o)t(e), kinderen en gemeente levenwekkende woorden te kunnen geven. In de gemeente is geen behoefte aan technisch perfecte sprekers, of een menselijk redenaarstalent. Ook zit men niet te wachten op allerlei ‘praatjesmakers’, waar geen geestelijke opbouw in ligt. Het gaat om broeders en zusters die vol zijn van God, die alert zijn op het spreken van de Geest en die de gezindheid hebben in nederigheid te dienen!
Heiligheid
Nu deinsde Mozes zelfs terug en moest God hem aansporen te vertrouwen...
mens gemaakt tot de meest zachtmoedige man op aarde (Num. 12:3). Hoeveel te meer is het dan hoopvol voor ons, die in het nieuwe verbond leven! Wij kunnen deel krijgen aan de zachtmoedigheid en nederigheid van hart, die Jezus had (Mat. 11:29). Noch ‘opwerping’, noch ‘verwerping’ Toen God Mozes weer naar Egypte zond, was zijn hoogmoedige sterkte te gronde gegaan. Hij was ‘langzaam om te spreken’ geworden. Maar nu zonk hem de moed in de schoenen. Als de boze ons niet meer kan pakken met de hoogmoed van de grote, sterke man die het allemaal wel even met geweld kan, dan gooit hij het over een andere boeg. “Wie ben ik, dat ik naar Farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou
“Ik zal met uw mond zijn en u leren, wat gij spreken moet.” Als extra hulp stuurde de Here zijn broeder Aäron hem tegemoet, om met hem mee te gaan! (Ex. 4:10-17). Bevrijdend spreken “Deze Mozes (...) heeft God als een overste en bevrijder gezonden” (Hand. 7:35). De rechter was gestorven in de woestijn en er was een bevrijder opgestaan! Hoe heerlijk, om tot bevrijding te kunnen spreken thuis vanuit het horen van Gods stem. Is dat niet iets om naar te verlangen en te beleven? Om te spreken tot het hart van je kinderen is een hele weg om te leren! Het is heel iets anders dan dat kille rechtspreken! Het geheim van Mozes lag in de macht van de engel, die hem verschenen was
Gelukkig hangt het niet slechts af van één of twee personen in de gemeente die een speciale antenne van God hebben gekregen om het Woord te verkondigen zonder daarbij anderen te betrekken of te stimuleren. Mogelijk zijn ook anderen snel geweest om te luisteren naar het woord der waarheid (Jak. 1:18). Als zij met bezonnenheid spreken (vergelijk Spr. 17:27) of iets doorgeven tot opbouw, doen zij dat in de vreze des Heren, maar vervolgens ook met vrijmoedigheid. “En Paulus en Barnabas bleven te Antiochië en leerden en verkondigden met vele anderen het woord des Heren” (Hand. 15:35). Een heerlijke opbouw in de gemeente krijg je dan! //
H
eiligheid is een onderwerp dat door al de Bijbelboeken heen behandeld wordt. Al direct na de schepping heiligde God de zevende dag. Van die dag af komt het thema bij herhaling in de Bijbel voor, tot in het allerlaatste
hoofdstuk van het laatste Bijbelboek (Openb. 22:11) waar de heiligen opgeroepen worden zich nog meer te heiligen.
Wat verstaat de geïnspireerde Heilige Schrift onder het begrip “Heiligheid”? In de eerste plaats heeft het te maken met het wezen van God Zelf. Als uitgangspunt bij het overdenken van uitdrukkingen als heilig, heiligmaking, heiliging moeten we eerst een begrip hebben over het wezen van God Zelf; want God is heilig! Het is de meest verheven eigenschap van alle eigenschappen van onze God. Heiligheid drukt uit wat God ten diepste is. Vergelijkbaar met het begrip “liefde”; ”God is liefde”. Zulke uitdrukkingen accentueren heel essentiële aspecten van het wezen van God. Alle andere begrippen zoals gerechtigheid, waarheid, barmhartigheid, enz. moeten hiermee in verband
gebracht worden. Heiligheid is niet slechts een gelijkwaardige tegenhanger van de liefde. Zo van, God is liefde (de zonnige kant) maar Hij is ook heilig (de dreigende kant). Over die tegenstelling spreekt de Bijbel niet. Ook al drukt heiligheid zo onmiskenbaar Gods onveranderlijke en onverbrekelijke moraal uit, in die zin dat Hij het kwade haat met een volkomen haat. Zijn heiligheid manifesteert zich uiteraard in het oordeel over de goddelozen. Gods heiligheid hangt als een donkere en dreigende wolk boven het leven van een zondaar. Op grond van dat besef kunnen we vervolgens gaan denken dat er een tegenstelling bestaat tussen de kant van Gods liefde en de kant van Zijn heiligheid; God is liefde maar let op, Hij is ook heilig.
22
arti ke l
Teksten als Jesaja 41:14 en Hoséa 11:9 wijzen erop dat die tegenstelling in het wezen van God niet bestaat. Uiteraard, het oordeel Gods over zondaren blijft onomstotelijk staan, en Gods heiligheid staat zeker ook in directe verbinding met Zijn gerechtigheid waarmee Hij oordeelt over de goddeloze. Als God heilig is betekent dat, dat Hij absoluut niets met het kwaad van doen kan hebben. Maar zoals Gods gerechtigheid in verband gebracht moet worden met Zijn heiligheid, zo staat Gods heiligheid eveneens in directe verbinding met Zijn liefde. Dat God een driemaal heilige God is betekent niet alléén dat Hij afgezonderd is van het kwaad. Als de serafijnen in Jes.6:3 uitroepen: “Heilig, heilig, heilig is de HEERE der heerscharen! De ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol”, dan mogen we de inhoud van die uitroep niet reduceren tot afgezonderd, afgezonderd, afgezonderd van het kwaad is de HEERE der heerscharen! Niet dat die laatste uitroep fout zou zijn, maar de Heere is veel meer dan afgezonderd van het kwaad. Hij is de Heilige van eeuwigheid tot eeuwigheid, en Zijn heiligheid is van alle eeuwigheid. Hij was heilig lang voordat het kwaad überhaupt bestond, lang voordat het oordeel over zondaren aan de orde was. En Hij blijft heilig tot in alle eeuwigheid. Zijn heiligheid zal voortduren ook als met alle zonde en kwaad definitief zal zijn afgerekend. Lang na de oordeelsdag blijft Hij de driemaal heilige God. Zijn heiligheid staat in die zin los van zonde, en kwaad en moet dus vele malen meer betekenen dan het afgezonderd zijn van het kwaad.
voortreffelijkheid in recht, waarheid en goedheid. Overal waar dat aan het licht treedt wordt Zijn glans, Zijn glorie, Zijn luister zichtbaar. Zijn heiligheid straalt door Zijn volmaakte evenwichtigheid, en zuivere harmonie die volkomen transparant is. En het is Gods wil dat al die kenmerken van het wezen van God terug te vinden Zijn bij Zijn kinderen. Kinderen Gods Zijn mensen die iets van Gods heerlijkheid aan de wereld kunnen laten zien. Uiteraard zondigen die mensen niet, maar ze doen veel meer dan alleen iets nalaten.
In Hoséa 11:9 lezen we twee keer, dat God oordeel en verderf achterhoudt vanwege zijn heiligheid. “Want ik ben God en geen mens, de Heilige in het midden van u.” Heel vaak is dat omgekeerd; omdat God zo heilig is ziet Hij Zich genoodzaakt om in toorn tot het volk te komen dat onheilig leeft. Vandaar dat we hier in plaats van “Want Ik ben de Heilige” eerder “hoewel Ik de Heilige ben” zouden verwachten. Hier is Zijn heiligheid heel duidelijk een oorzaak voor verlossing in plaats van oordeel.
Nadat we in de stille uren in de heerlijke nabijheid van de Heere zijn geweest, stuurt Hij ons weer de wereld in. Dat is gevaarlijk, daar moeten we waakzaam zijn! Daar staan we bloot aan verzoekingen en daar kan de zonde toeslaan. Daar zullen we moeten leven vanuit de kracht van de Heilige Geest. Degenen die de strijd aangaan in eigen kracht, zullen falen. Die strijd moeten we voeren in de kracht die God verleend.
Zijn heiligheid houdt Zijn heerlijkheid in, Zijn luister, Zijn majesteit, Zijn stralende glans. Zijn volkomen transparantie waarin niets van onzuiverheid te bekennen valt. Zuiver in Zijn gerechtigheid, zuiver in Zijn liefde, zuiver in barmhartigheid. Zijn
Er zijn gelukkig meer mensen op aarde die een heel fatsoenlijk leven leiden, maar waarin je niets van Gods heerlijkheid kunt terugvinden. In kinderen Gods ontmoet je iets van de glans en de heerlijkheid van God Zelf. Dat straalt af van hun gesprekken en van de heilige sfeer die hen omgeeft. De glans die we aan hen gewaar worden, is de glans van God Zelf. Een glans die hen omgeeft door hun verborgen omgang met God. Iemand die er naar zoekt om in de tegenwoordigheid van de heilige God te zijn, zondigt niet. Maar meer nog, die persoon gaat zelf iets van de heerlijkheid van God verspreiden in de wereld. Die omgang met God is als een bad van zuivering en reiniging. Wat de Heilige Geest wil is Christus in ons verheerlijken en ons leiden in de tegenwoordigheid van God, zodat wij vervuld worden met Hem, ja, rijk worden in Hem. En dan komt een mens aan zondigen niet meer toe.
Jes.6:5; Jesaja ziet zichzelf gesteld in het licht van de heilige God en erkent dat zijn eigen zuiverheid niet kan bestaan in het licht van de volledig zuivere God die niets onzuivers voor Zijn aangezicht kan verdragen. Niet dat hij kwade dingen had te belijden, nee, hij zag zijn eigen nietigheid. En daar hoeft een mens
Kinderen Gods Zijn mensen die iets van Gods heerlijkheid aan de wereld kunnen laten zien
V C //1 2 0 3 // 23
niet onder gebukt te gaan. Het laat ons onszelf ontdekken in het licht van Zijn verhevenheid. En het leert ons hoe groot God ons wil zien in en naar het beeld van Zijn geliefde Zoon, Jezus Christus. Daar toont Hij ons dat Hij Zichzelf door ons aan de wereld wil tonen. Heiliging belijdt afzondering van, en toewijding aan. Mensen, dieren, planten, dingen, plaatsen, gebeurtenissen, handelingen worden in de Bijbel heilig genoemd of heilig verklaard. Dat betekent aan God toegewijd en met Gods wezen in overeenstemming gebracht. En daarmee verbonden uiteraard afgezonderd van al het andere; van al het wereldlijke. Dat betekent in de eerste plaats afgezonderd van al datgene wat met Gods wezen in strijd is, én van al hetgeen niet gewijd is en derhalve de toewijding niet bevordert. De dingen worden losgemaakt van het normale alledaagse gebruik en toegewijd aan God. Niets op deze aarde heeft in zichzelf heiligheid. Jeruzalem was de heilige stad, de tempel was een heilig huis. Mozes bij het brandende braambos bevond zich op heilige grond. En waarom waren al die dingen heilig? Om geen andere reden dan dat God daar tegenwoordig was, omdat Zijn heerlijkheid daar tegenwoordig was. Hier op aarde is iets heilig omdat en in zoverre Gods heerlijk-heid daarin woont en daarop rust. Israël was een heilig volk, afgezonderd uit alle volkeren en aan de Heere gewijd. Uit dat heilige volk werd een priesterklasse afgezonderd en van die priesterklasse werd weer de hogepriester afgezonderd. Vergelijkbaar met de heilige tempel, daar was het gebouw heiliger dan de voorhof en het heilige der heiligen weer heiliger dan het heilige. Hoe dichter bij God hoe heiliger, en hoe meer in overeenstemming met Zijn wezen. Nu kunnen we een opdeling maken in innerlijke en uiterlijke heiligheid. Zeker als het over planten, dieren of dingen gaat is het volstrekt duidelijk dat het een uiterlijke heiliging betreft. Ze nemen een afgezonderde plaats in. Aan het heilige offerdier verandert innerlijk niets, hij is heilig omdat hij afgezonderd is van de rest van de kudde en gewijd is aan God. In dit verband kunnen we een nieuwtestamentische schriftplaats erbij betrekken, namelijk 1 Kor. 7:14. Één van de weinige voorbeelden in de Schrift waar sprake is van een uitwendige heiligheid. Er zijn maar enkele teksten in de nieuwtestamentische brieven die in deze richting gaan maar we willen ze zeker niet onaangeroerd laten. Als in een gezin één van de twee ouders tot geloof komt, zet dat een stempel op het hele gezin. De ongelovige is voor God niet
meer dezelfde als voorheen, Hij of zij leeft nu namelijk in een gewijde sfeer. Terwijl dat helemaal niets zegt over het innerlijk van de ongelovige partner. Innerlijk is de ongelovige even ver van God verwijderd gebleven, maar uiterlijk niet. Uiterlijk is zijn of haar verantwoordelijkheid vergroot, iets waar God hem of haar op zal aanspreken. Hetzelfde geldt voor de kinderen van gelovige ouders. Deze kinderen leven op gewijde grond. Zij leven in een sfeer waar het gezag van de Heere Jezus geldt en waar Zijn geboden worden geëerbiedigd. Ze zijn anders dan kinderen uit een ongelovig gezin, ook al hebben ze de Heere Jezus nog niet aangenomen en zijn ze nog niet bekeerd. Heiliging kan dus ook in het Nieuwe Testament een uiterlijke betekenis hebben. (zie ook Hebr.6:4; 10:29) Ook de uiterlijke positie is voor God niet onbelangrijk. God houdt ons aan hetgeen waarvoor wij ons uitgeven. Ieder mens, die zich kind van God noemt - wedergeboren of niet - is in zeker opzicht heilig voor God in de betekenis van 1 Kor 7:14. Hij of zij betuigt een kind te zijn van God de Vader en geeft te kennen geen moslim, boeddhist, Jood of heiden te zijn, maar christen. Zo iemand begeeft zich in sferen waar God door Zijn Woord en Zijn Geest werkzaam is. Zonder bekering zal dat hem of haar geen stap dichter bij de hemel brengen, maar het verhoogt wel degelijk zijn verantwoordelijkheid. Volgens de in omloop zijnde handboekjes zijn er op deze aarde 1,5 miljard christenen. Dat kan men zo wel zeggen maar er zijn beslist geen 1,5 miljard wedergeboren kinderen Gods. Christen zijn, betekent in dit geval slechts aanhanger te zijn van de christelijke godsdienst. Dat betreft iemand die zich op één of andere wijze aangetrokken voelt tot het christendom en daarvoor uitkomt. Maar binnen die groep is wel onderscheid tussen de ware christenen en de naamchristenen! En daarover zwijgen de handboeken. Elkeen die de ervaring van de heiligmaking heeft beleefd, leeft vanuit het besef afgezonderd te zijn van de wereld en toegewijd aan God. Maar ook in groter verband worden alle wedergeboren mensen qua positie heiligen genoemd; zie bijvoorbeeld de aanhef van veel nieuwtestamentische brieven (2 Kor.1:1; Éf.1:1; Filip.1:1; Kol. 1:2). Qua staat zijn alle wedergeboren kinderen Gods heiligen. In de Roomse Kerk zijn daar ingewikkelde en
24
tijdrovende procedures voor nodig, terwijl in de Bijbel alle levende gelovigen aangesproken worden als heiligen. In de Bijbel worden mensen vanaf de wedergeboorte afgezonderd van de wereld en toegewijd aan God, en in die zin zijn zij heiligen. Maar……! Stelt u zich eens een kinderloos koninklijk echtpaar voor, dat geen zicht heeft op een troonopvolger. De koning kan het er niet bij laten zitten en trekt door zijn koninkrijk op zoek naar een jongeman naar zijn hart, met de bedoeling hem te adopteren. Na veel tijdrovend speurwerk ontdekt hij tot zijn verbazing dat zijn voorkeur uitgaat naar een kleine jonge bedelaar uit de hoofdstad van zijn koninkrijk. Als hij aan die gedachte gewend geraakt is, besluit hij die jongen te vragen om mee te gaan naar zijn paleis, hem een rigoureuze wasbeurt te laten ondergaan en uiteindelijk regelt hij de adoptie van deze jonge bedelaar. In de zin van de wet is deze jongeman nu de kroonprins en daarmee de toekomstige koning van het koninkrijk. Zo is het mogelijk om wat je staat betreft van de ene op de andere dag te promoveren van bedelaar tot kroonprins. Daarmee is niet gezegd dat de kroonprins het al beheerst om overeenkomstig zijn nieuwe staat te leven. Met andere woorden: zijn stand is nog niet overeenkomstig de nieuwe staat (onthoud de begrippen “stand” en “staat”). Als een lakei binnenkomt heeft hij wellicht nog de neiging om de hand op te houden. Er zit nog veel van de bedelaar in de kroonprins. Hij moet nog leren om zich prinselijk te gedragen. En de koning zal hem duidelijk maken dat hij liever niet ziet dat de kroonprins zich ophoudt in de sloppenwijken om daar een balletje te trappen met zijn kameraden. Niet dat zo’n gedrag op zichzelf verkeerd is, maar het past niet meer bij de waardigheid van de kroonprins. Als kroonprins moet hij nu praktisch waar maken wat hij door zijn adoptie geworden is. 1 Kor.6:11. Bij heiliging denken wij al snel aan het tweede genadewerk dat volgt op de rechtvaardiging (zoals we die ontvangen bij de wedergeboorte). Eerst gerechtvaardigd en vervolgens geheiligd. Dat klopt als we spreken over de volgorde waarin God ons overplaatst van de zondige staat naar de staat van het kindschap Gods. Zonder de genadewerken Gods te ervaren kan niemand werken aan zijn praktische heiligheid. Maar hetgeen duidelijk moet zijn is het verschil tussen de staat die we ontvangen en de stand die we innemen en van waaruit we vervolgens gaan groeien. Als het goed is stijgt onze stand na verloop van tijd, hetgeen we van de staat nooit kunnen zeggen. Ook bij de rechtvaardigmaking geldt, dat iemand die gerechtvaardigd is voor God, zich ook moet inzetten om als een rechtvaardige te
arti ke l
leven en te doen wat recht en billijk is. En dat is verre van een eenvoudige taak. Een rechtvaardige moet langs de weg van de geestelijke groei zichzelf oefenen in een rechtvaardig leven uit de kracht van de Heilige Geest. Dus ook in de rechtvaardiging zien we enerzijds dat het een staat is waarin we door Gods genade zijn overgezet, maar anderzijds zegt dat nog niets over de stand die ieder individueel kind van God daarin bereikt heeft. Eenmaal overgezet gaan we geestelijk groeien en ons bekwamen in een rechtvaardig leven. En datzelfde geldt ook voor de heiligheid; vandaar dat de volgorde van deze begrippen in het aangehaalde vers ook zomaar omgedraaid kan worden. Joh.17:17,19. Jezus heiligt Zichzelf voor ons, d.w.z., Hij wijdde Zich aan Zijn volk op aarde, Hij aanvaardde het heilige dienstwerk, Hij nam de heilige bediening op Zich. Hij doet dat met het oogmerk, dat wij op aarde hetzelfde doen. Hij is door de Vader geheiligd en in de wereld gezonden. Dat betekent, dat de Vader Hem apart heeft gezet voor een heel bijzondere bediening, namelijk het werk dat Hij hier op aarde moest volbrengen. Rom.6:19,22. Hier zien we heel duidelijk de morele kant van de heiliging. Dit is de kant van de heiligmaking die we het beste kennen en waar de ervaring van de heiligmaking tot stand komt. Voor de bekering stonden we ten dienste van de zonde. Nu – na de bekering - moet er een moment komen waarop we onze lichamen stellen in dienst van de heiligmaking. Dit is een keuze van het hart. De apostel spreekt hier in de gebiedende wijs tot gelovigen. We wezen al op andere aspecten van de heiliging en daarbij concludeerden we dat in zekere zin elke gelovige als heilige wordt aangesproken. Maar, hier spreekt de apostel tegen wedergeboren kinderen Gods; denk eraan dat de oude mens gekruisigd is (hoofdstuk 6) en dat wij voor de zonde dood zijn. Wij behoren nu aan een Ander toe en stellen nu heel bewust onze leden in dienst van de gerechtigheid met als vrucht de heiligmaking. Hier is de heiligmaking een vrucht van een actieve daad van een gelovig hart. Heiligmaking in deze zin gaat niet langs de weg van de geleidelijkheid. Niet een proces van steeds heiliger worden. Het gebruikte werkwoord “stellen” betekent hier niet “steeds meer of steeds weer”, maar een “eens en voor altijd”. Dat is een besluit; een besluit van een bekeerd kind van God. Die komt tot de praktische vraag: Heere wat wilt Gij dat ik doen zal? Voor wie ga ik mijn leven leven? Ván wie en vóór wie ben ik nu eigenlijk? En die keuze maak je niet naarmate je ouder wordt. Geestelijke groei betekent, dat je jezelf beter leert kennen en dat je leert onderscheiden wat heilig leven betekent. In dat opzicht
V C //1 2 0 3 // 25
God roept ook de tieners en de twintigers op; “weest heilig”. is er geestelijke groei, een leerproces. Maar het wilsbesluit om een leven te gaan leven in heiliging voor God is een éénmalige gebeurtenis. Wat dat betreft heeft een jonger iemand geen excuus. God roept ook de tieners en de twintigers op; “weest heilig”. Die keuze moet bewust gemaakt worden. Voor wie leef ik? Ik wil mij radicaal wijden aan God. Toen ik tot geloof kwam heb ik mij passief toegewijd aan God. Hij redde mij, en ik heb in mijn nood Zijn helpende hand gegrepen. Maar nu wil ik dat met een besluit van mijn hart bevestigen. Die daad, die keuze, die actieve daad is van uitermate grote praktische betekenis. Heiligmaking is de actieve en positief gerichte daad van het hart dat uitroept: voor Hem is mijn leven, voor Hem wil ik leven! Met Hem wil ik mijn beslissingen nemen. Hem wil ik de leden van mijn lichaam wijden, mijn handen, mijn voeten, mijn verstand, mijn gedachten wil ik voor Hem gebruiken. Mijn handen, mijn ogen, mijn oren staan ter beschikking van Hem. Daarover gaat het in de heiligmaking. Uiteraard zondigt zo iemand niet meer, maar dat niet zondigen gaat daarbij vanzelf. Het is een vanzelfsprekendheid geworden. Het wordt verdrongen door het dienstwerk waaraan gewerkt moet worden. 2 Kor.6:14 – 7:1. Hier worden twee werelden tegenover elkaar gesteld. Aan de ene kant de wereld van de gerechtigheid, het licht, Christus, de gelovigen en de tempel en aan de andere kant de wereld van de ongerechtigheid, duisternis, Belial, ongelovigen en de afgoden. Die twee werelden hebben niets met elkaar gemeen. God benadrukt hier tegenover de gelovigen dat ze apart gezet zijn, en Hij roept hen op (vers 17) om die andere wereld te verlaten. Een actieve daad wordt verwacht van het kind van God. Innerlijk behoor ik toe aan het Rijk van het licht, maar waar ben ik uiterlijk? In welk gezelschap, in welke omgeving bevind ik mij? Niet alleen waar ik mij fysiek bevind, maar ook waar ik geestelijk deel van uitmaak. Dat is het terrein van de wetteloosheid en van de duisternis. Hier wordt van de gelovige verwacht dat hij zijn leven in overeenstemming brengt met hetgeen hij of zij geworden is. Je bent een heilige geworden, wat doe je dan nog in die onheilige omgeving of in dat onheilige gezelschap. Een rechtvaardige moet niet als Lot zijn ziel kwellen in een onrechtvaardige omgeving. Daarvoor is maar één oplos-
sing en dat is: ”scheidt u af!” En als je zo laat wegvliedt als Lot deed, zal je uiteindelijk alles verliezen. Lot, daar hoorde je niet, daar had je actief afstand van moeten nemen. Hier geldt een waarschuwing aan het adres van hen, die zich met heel veel gemak ophouden op onheilige plaatsen, op plaatsen waar de toewijding aan God niet tot zijn recht kan komen (dat is het criterium)! God zegt: scheidt u af, breek met die bevlekking van het vlees en de geest. De kloosteridee om je af te zonderen van de boze wereld om dicht bij God te zijn is een principiële vergissing. Want ook in een klooster neem je jezelf mee. Christenen hebben vaak aan die verleiding toegegeven. Daarbij is dan de samenleving verwisseld met de wereld. De wereld is het geheel waarin zonde, boosheid, onrecht en kwaad heerst; het rijk van de duivel. Maar de samenleving staat niet synoniem voor de wereld. Kinderen Gods moeten als staatsburgers hun plaats innemen in de samenleving en zich afzonderen van de wereld. De Heere Jezus begaf Zich in de samenleving, Hij begaf Zich zelfs onder de zondaren, zonder daarbij enig contact te hebben met de boze wereld en zijn werken. Hij was volmaakt afgezonderd terwijl Hij tussen de zondaren en de tollenaars zat. Wij kunnen het ons niet gemakkelijker maken. Wel in de wereld, maar niet van de wereld zijn is ons devies (Joh.17:14-25). 1 Petr.1:14-16. Deel hebben aan de heiligheid van God betekent toegroeien naar de heiligheid die God Zelf kenmerkt. Meer en meer deel krijgen aan de heiligheid van God. Niet dat wij goddelijk worden, maar dat Gods heiligheid meer en meer in ons weerspiegeld wordt. Daarvoor tuchtigt God ons zelfs. God tuchtigt ons om ons los te maken van onheilige dingen, zodat wij praktisch met Zijn heiligheid in overeenstemming worden gebracht. “Jaagt naar de heiligmaking”; een sterke uitdrukking. Iemand die niet principieel die grond-begeerte, dat sterke verlangen in zich draagt, is geen kind van God. Het nieuwe leven dat we ontvangen bij de wedergeboorte verlangt naar heiligmaking. Wie dat verlangen niet heeft, mist dat nieuwe leven. // toegepaste literatuur: W.J. Ouweneel ‘De Geest van God’
26
Handel ingen 2:14 -17 // J oël 2:28-29 - bijbe lte kst
Volgende uitgave D e volgende u i tgave verschijnt omstre eks 13 juni 2012 en b evat onder me er:
Maar Petrus,
die daar met de elf andere apostelen stond,
verhief zijn stem en sprak tot hen: Joodse mannen en u allen die in Jeruzalem woont, dit moet u bekend zijn en laat
mijn woorden tot uw oren doordringen:
Bi jb e l st u d i e
P ra kt i sch C h ri stend o m
Jezus, bron van vreugde en steen des aanstoots
Is er nog toekomst voor onze kinderen
Handelingen
Woor d st u d i e
Gods oordeel over Agrippa
Liefhebben
deze mensen zijn namelijk niet dronken, zoals u vermoedt, want het is pas het derde uur van de dag.
Maar
dit is wat gesproken is door de profeet Joël:
En
het zal zijn in de laatste dagen, zegt
I
dat k zal uitstorten van
Mijn Geest
Bericht:
God,
op alle vlees;
en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw jongemannen zullen visioenen zien en uw ouderen zullen dromen dromen.
De
t o e s p r aa k va n
Petrus Daarna
op de
Pi nksterdag I Mijn Geest
zal het geschieden dat k
zal
uitstorten op alle vlees: uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw ouderen zullen dromen dromen, uw jongemannen zullen visioenen zien.
Ja,
zelfs op de dienaren en op de dienaressen zal Ik in die dagen
Mijn Geest
uitstorten.
Colofon Algemeen Vitaal Christendom is een periodieke uitgave van de Gemeente Gods in Nederland en wordt eveneens in het Duits en Spaans uitgegeven. De grondslag voor dit blad is de Bijbel, het onfeilbare, geïnspireerde Woord van God. De Bijbel spreekt met absoluut gezag, zowel over het heil alsook waar zij spreekt over de geschiedenis, de kosmos en de natuur. Deze grondslag wordt in dit blad onverkort gehandhaafd. Eindverantwoordelijke Dhr. B. Hage
[email protected] Ontwerp en druk Gemeente Gods Nederland Reacties en inzendingen Reacties, inzendingen kunt u naar de onderstaande adressen versturen:
[email protected]
H andel ingen 2:1 4 -1 7 // Joë l 2:28 -29
Dhr. D.A.H. Rovers De Tichel 10 6374 NA Landgraaf De redactie behoudt zich het recht voor zonder opgaaf van redenen inzendingen in te korten of niet te plaatsen.
Abonnementen Vitaal Christendom wordt gratis uitgegeven. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment ingaan en worden automatisch verlengd. Geïnteresseerden kunnen zich schriftelijk aanmelden bij de redactie of via de website www.gemeentegods.com Vrijwillige bijdragen Rabobank 15.17.82.725 t.n.v. Gemeente Gods Nederland, Landgraaf IBAN: NL55 RABO 0151 7827 25 BIC: RABONL2U De Gemeente Gods is een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI). Internet Vitaal Christendom kunt u ook downloaden van de volgende website: www. evangeliebazuin.nl Bronvermelding artikelen Blz. 03, oudesporen.nl “Rechtstreeks” Nr. 3 - 2010 # Bronvermelding illustratiemateriaal blz. 01+06, © shutterstock 45044674 # blz. 09, ©shutterstock 84837166 # blz. 13, © shutterstock 72270985 # blz. 17, © shutterstock 63766036 # blz. 18, © shutterstock 44414353 # blz. 21+23, © shutterstock 62097115 # blz 26, © shutterstock 71353951 #
w w w.g e m e e nt e g o ds.co m
Contact gegevens G e m e e n t e G o d s L a n d g r aa f
G e m e e n t e G o d s L e e u wa r d e n
Bernadettelaan 78a 6374 BG LANDGRAAF +31 (0)45 - 531 5755
Eeskwerd 1 (hoek Dammenlaan) 8918 CA LEEUWARDEN +31 (0)511 - 432 492