28 FEBRUARI 2013 NUMMER 5 WWW.BDO.NL
E-MAIL LONEN Uitgave van BDO Adviesgroep Loon- & Premieheffing EINDHEFFING HOGE LONEN
(BESTEL)AUTO VAN DE ZAAK
WERKKOSTENREGELING: UITSTEL OF AFSTEL?
PAGINA 1
PAGINA 2
PAGINA 4
INHOUD ALP-NIEUWS Eindheffing hoge lonen in strijd met Europees recht? Maak bezwaar!
U rijdt met uw (bestel)auto van de zaak: zijn dit zakelijke of privékilometers?
Afkoopsom ondanks loonbeslag toch vorderbaar en inbaar; stamrechtvrijstelling niet (meer) toepasbaar Beoordeling privaatrechtelijke dienstbetrekking voor verzekeringsplicht werknemersverzekeringen
ALP-NIEUWS EINDHEFFING HOGE LONEN IN STRIJD MET EUROPEES RECHT? MAAK BEZWAAR! In de loonaangifte over de maand maart 2013 moet iedere inhoudingsplichtige 16% pseudoeindheffing afdragen indien en voor zover het in 2012 genoten fiscale loon van een werknemer hoger is dan € 150.000. Deze werkgeversheffing is mogelijk in strijd met Europees recht. Ons advies? Maak tijdig bezwaar tegen deze werkgeverheffing! Wat houdt deze regeling precies in? In het begrotingsakkoord 2013 (geïntroduceerd in april 2012 en bij wet op 12 juli 2012 in werking getreden) is een afspraak gemaakt over een aantal crisismaatregelen, waaronder de 16% pseudoeindheffing. Dit houdt in dat indien een werknemer in 2012 van een inhoudingsplichtige loon uit tegenwoordige dienstbetrekking heeft genoten van meer dan € 150.000, de inhoudingsplichtige in 2013 over het meerdere 16% pseudo-eindheffing dient af te dragen aan de Belastingdienst.
Het betreffende bedrag waarover pseudo-eindheffing moet worden afgedragen, wordt bij fictie geacht te zijn genoten op 31 maart 2013. De pseudo-eindheffing dient vervolgens in het aangiftetijdvak waarbinnen 31 maart 2013 valt te worden verwerkt in de aangifte loonheffing en te worden afgedragen aan de Belastingdienst. De pseudo-eindheffing komt naast de reguliere heffingen die reeds in 2012 zijn afgedragen over het genoten loon en komt voor rekening van de werkgever. De pseudo-eindheffing kan niet worden verhaald op de werknemer. De grondslag voor de berekening is het fiscale loon van de werknemer, dus inclusief de auto van de zaak en toegekende bonussen. Loon uit vroegere dienstbetrekking valt buiten deze regeling. Uitspraak Hof Arnhem Op 12 februari 2013 heeft Hof Arnhem uitspraak gedaan over de werkgeversheffing over excessieve vertrekvergoedingen van 30%. Volgens het Hof is deze werkgeversheffing in de betreffende casus in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens omdat er sprake is van een (materieel) terugwerkende kracht in de wetgeving.
ALP-PRAKTIJK Werkkostenregeling: uitstel of afstel? - Workshop ‘Werkkostenregeling: van start tot finish’2013 - De ‘Overstapservice WKR’ van BDO
Omdat mensen tellen.
2
E-mail Lonen
De verschuldigdheid van de werkgeversheffing was op het moment van het loongenietingstijdstip niet te voorzien. Kort gezegd wordt er loon in de heffing betrokken dat is genoten in het jaar voorafgaand aan de invoering van de regeling van werkgeversheffing over excessieve vertrekvergoedingen. Actie De vraag is nu wat de gevolgen zijn van de uitspraak van Hof Arnhem. Aannemelijk is dat de staatssecretaris cassatie zal aantekenen tegen deze uitspraak. In dat geval zal de uitspraak van de Hoge Raad nog op zich laten wachten. Hierdoor zal in eerste instantie op 31 maart 2013 een fictief heffingsmoment ontstaan en daarmee de werkgeversheffing in de loonadministratie verwerkt moeten worden. Mocht de Hoge Raad in de procedure over de excessieve vertrekvergoeding echter de uitspraak van het Hof volgen, dan kan dit wellicht ook gunstige gevolgen hebben voor de 16% pseudo-eindheffingsregeling. Immers, ook in dit geval kan gesteld worden dat de 16% pseudoeindheffing met (materieel) terugwerkende kracht wordt geheven over loon dat in 2012 voor de introductie van het begrotingsakkoord (april 2012) is genoten. Het is daarom in ieder geval te adviseren om bezwaar te maken tegen de afgedragen 16% pseudo-eindheffing. Aangezien het onze verwachting is dat deze bezwaarschriften zullen worden afgewezen, zullen wij trachten met de Belastingdienst overeen te komen dat er voor een werkgever een proefprocedure zal worden opgestart en dat alle overige werkgevers hierbij kunnen aanhaken. Uiteraard zullen deze kosten in een dergelijke variant vele malen lager zijn dan de kosten van een separate procedure. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met uw contactpersoon bij BDO of met de Adviesgroep Loon- & Premieheffing (
[email protected] of (0174) 63 88 95). Ook als u (nog) geen gebruik maakt van de diensten van BDO.
U RIJDT MET UW (BESTEL)AUTO VAN DE ZAAK: ZIJN DIT ZAKELIJKE OF PRIVÉKILOMETERS? Om bij een ter beschikking gestelde (bestel)auto te kunnen bepalen of er op jaarbasis niet meer dan 500 privékilometers zijn gereden, moet beoordeeld worden of gereden kilometers als privégebruik, dan wel als zakelijk gebruik zijn aan te merken. Doorslaggevend is daarbij het karakter van de rit; dit wordt in hoofdzaak bepaald door het doel van de rit. Het doel van de rit kan tijdens de rit wijzigen, waardoor de rit uiteen kan vallen in een privédeel en een zakelijk deel. In de afgelopen maanden is er een tweetal uitspraken verschenen dat nog eens duidelijk maakt hoe complex deze beoordeling soms kan zijn. Wij helpen u graag bij deze beoordeling.
Gereden kilometers voor deelname aan golfevenement zijn zakelijk Belanghebbende (X) is in persoon directeur van C BV. Van 1 januari tot en met 31 december 2008 heeft X een auto van zijn werkgever C BV ter beschikking gehad. X heeft over deze periode een sluitende kilometerregistratie bijgehouden. Deze vermeldt dat met de auto 327,6 kilometer voor privédoeleinden is gereden. In de periode 5 tot en met 7 september 2008 heeft X deelgenomen aan een door de ondernemersorganisatie UnetoVNI georganiseerde driedaagse Golf Vaardigheidsbewijs (GVB)-cursus en dit ook behaald. In deze periode is met de auto 738,4 kilometer gereden ten behoeve van, naar X stelt, maar de Inspecteur betwist, zakelijke doeleinden. X heeft verklaard dat hij zijn GVB louter heeft behaald om, als ondernemer, meer kans te maken op het binnenhalen van specifieke opdrachten. De inspecteur is het hier niet mee eens. In geschil is dus of X met zijn auto, die hij ter beschikking gesteld heeft gekregen van zijn werkgever, voor niet meer dan 500 kilometer in privé heeft gereden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de ritten betreffende het golfseminar als zakelijk, dan wel als privé zijn aan te merken. De rechtbank stelt X in het gelijk. De inspecteur komt in hoger beroep. Hof ‘s-Hertogenbosch hecht geloof aan de verklaring van X. Volgens het Hof heeft X aannemelijk gemaakt dat hij om zakelijke redenen deelnam aan het golfevenement. De inspecteur heeft hiertegen, door slechts te wijzen op in de rechtspraak algemeen geformuleerde regels, onvoldoende ingebracht. De rechtbank heeft overwogen dat de verzwaarde bewijslast wel geldt ten aanzien van het al dan niet sluitend zijn van de kilometerregistratie, maar niet voor de juridische kwalificatie van de afzonderlijke ritten. De rechtbank heeft volgens het Hof een juiste beslissing genomen. Die uitspraak waarbij de naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen is vernietigd wordt bevestigd. Het doel van de rit stond hier dus duidelijk ter discussie, maar zowel de rechtbank als het Hof vinden de motieven voor het volgen van de GVB-cursus op basis van de argumenten van X voldoende zakelijk om de hiervoor gereden kilometers eveneens als zakelijk aan te merken. In eerdere jurisprudentie uit 2009 kwam de Rechtbank Arnhem echter tot een geheel andere conclusie. Hierbij werd toen in aanmerking genomen dat het spelen van golf in het algemeen behoort tot de privésfeer. Belanghebbende had in die casus eveneens aannemelijk gemaakt dat ook zakelijke overwegingen een rol hadden gespeeld. Deze rechtbank vond toen echter dat de door belanghebbende (als sponsor van een golfclub) gemaakte ritten van en naar de golfclub in dezelfde mate zouden worden gemaakt door iemand die zich, wat inkomen, vermogen en gezin betreft, in dezelfde omstandigheden bevindt als belanghebbende, maar die niet dezelfde dienstbetrekking vervult. De ritten hadden daarom niet een zodanig nauw verband met de dienstbetrekking van belanghebbende dat zij daarom geacht werden
te zijn gemaakt in het kader van de dienstbetrekking. Er was hier dus wel sprake van privékilometers. Geen bijtelling privégebruik auto voor ritten vanaf vakantieadres dga Belanghebbende (X) is directeur-grootaandeelhouder van X BV. Aan X is door X BV een auto ter beschikking gesteld. De inspecteur verklaart dat X de bijtelling privégebruik auto vanaf 2008 achterwege mag laten. X heeft een rittenadministratie overgelegd. Onderdeel hiervan waren ritten vanaf het vakantieadres van X in M (waar hij met zijn boot naar toe was gevaren) naar zijn woonhuis in L. X is namelijk tijdens zijn vakantie door een klant gebeld voor een afspraak betreffende contractonderhandelingen. Eerst rijdt een kennis van X de auto naar het vakantieadres in M. Nadat X thuis heeft gedoucht en een pak heeft aangetrokken, gaat hij naar de zakelijke afspraak in A. De inspecteur merkt de genoemde ritten aan als privé. In geschil is onder andere de vraag of X meer dan 500 kilometer privé heeft gereden. Hof ’s-Gravenhage oordeelt dat de ritten, die X met de auto heeft gereden in verband met het bezoek aan een zakenrelatie, als zakelijke kilometers zijn aan te merken. Het gaat om de ritten van het vakantieadres via zijn woonhuis naar de zakelijke afspraak en de terugreis naar het vakantieadres. Ook de reis van de kennis van het huisadres naar het vakantieadres wordt als zakelijk aangemerkt. De terugreis van het vakantieadres naar het huisadres is echter een privérit. Nu X niet meer dan 500 kilometer privé rijdt, is er geen bijtelling. Tot de zakelijke kilometers rekent het Hof in de eerste plaats de reis van X via zijn woning naar de zakelijke afspraak en de terugreis. Het enkele feit dat de reis start en eindigt op het vakantieadres van X betekent niet dat er geen sprake is van een zakelijke reis. Ook het gegeven dat X eerst naar zijn woonadres rijdt, maakt niet dat hier sprake is van een privéreis. X onderneemt die reis immers om zich thuis om te kleden teneinde in geschikte kleding de zakenrelatie te ontmoeten. Het kortstondige bezoek aan het huisadres staat dan ook volledig in het teken van de afspraak met de zakenrelatie. De terugreis vormt de afsluiting van de zakelijke reis. Naar het oordeel van het Hof maakt het niet uit dat deze reis het vakantieadres als bestemming had, aangezien de vakantie juist met het oog op de zakenafspraak tijdelijk is onderbroken en de terugreis naar het vakantieadres dan ook onlosmakelijk is verbonden met deze zakelijke afspraak. In zoverre is er ook geen verschil met de situatie dat een belastingplichtige na afloop van een zakenreis terugreist naar zijn woonadres. Dat een dergelijke reis als zakelijk wordt aangemerkt, staat volgens het Hof, zoals de Inspecteur ter zitting heeft erkend, buiten kijf. De reis die de kennis van X met de auto heeft gemaakt om ervoor zorg te dragen dat X over een auto beschikt om de volgende dag de zakenrelatie te bezoeken, is naar het oordeel van het Hof eveneens onverbrekelijk verbonden met de zakenreis. Deze kennissen zijn immers zowel met hun eigen auto als met de auto van X naar het vakantieadres
3
E-mail Lonen
gereden. Om die reden kan de rit met de auto ook niet worden aangemerkt als een door X toegestaan privégebruik van de auto door deze kennis. De terugreis van X naar zijn woning ten slotte, dient naar het oordeel van het Hof aangemerkt te worden als een privérit. Deze rit staat in het teken van de terugkeer van het vakantieadres naar het woonadres en ligt volledig in de privésfeer. Daaraan doet volgens het Hof niet af dat X, indien de zakenafspraak niet had plaatsgevonden, de terugreis wellicht met zijn boot had ondernomen.
AFKOOPSOM ONDANKS LOONBESLAG TOCH VORDERBAAR EN INBAAR; STAMRECHTVRIJSTELLING NIET (MEER) TOEPASBAAR Belanghebbende, X, is in dienstbetrekking werkzaam bij C BV. De arbeidsovereenkomst wordt medio 2004 ontbonden. Hierbij wordt aan X een vergoeding van ruim € 16.000 (bruto) toegekend. In verband met een loonbeslag van de Belastingdienst, keert C BV de afkoopsom niet uit aan X. Door een misverstand maakt C BV de loonvordering echter pas in 2008 over aan de Belastingdienst. X stelt dat hij de afkoopsom in 2004 feitelijk niet heeft genoten en dat deze dan niet tot zijn inkomen van 2004 mag worden gerekend. X betoogt in de eerste plaats dat dit bedrag door hem niet in 2004 kan zijn genoten omdat het (netto) bedrag van ruim € 11.000 pas in 2008 door de werkgever is overgemaakt naar de Belastingdienst. In de tweede plaats stelt X dat de ontbindingsvergoeding was bestemd voor een aanvulling op zijn pensioenregeling. Hof ’s-Gravenhage is van oordeel dat voormelde ontbindingsvergoeding in 2004 vorderbaar en inbaar was en dat de werkgever C BV dit bedrag terecht in de jaaropgave over 2004 heeft opgenomen. Het enkele feit dat de Belastingdienst loonbeslag heeft gelegd, betekent niet dat deze vergoeding niet door X wordt genoten. Het loonbeslag bewerkstelligt immers dat schulden van X worden betaald. Het gegeven dat de werkgever pas in 2008 overgaat tot betaling van een bedrag van ruim € 11.000 aan de Belastingdienst, brengt naar het oordeel van het Hof niet mee dat dit bedrag niet al vorderbaar en inbaar was in het jaar 2004. Het te laat betalen van dit bedrag berust kennelijk op een misverstand tussen de werkgever en de Belastingdienst. De tweede stelling van X houdt in dat de vergoeding niet belast zou zijn omdat er sprake zou zijn van een stamrecht als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964. Het Hof verwerpt dit standpunt. De voormalige werkgever heeft geen stamrecht toegezegd, maar een uitkering ineens. De stamrechtbepaling van de Wet op de loonbelasting 1964 is dan ook niet van toepassing en dit betekent dat de uitkering in het jaar 2004 is belast. Een van de geschilpunten betrof het al dan niet kunnen toepassen van de stamrechtvrijstelling. De waarde van de aanspraak die met een (ex-)
werknemer wordt overeengekomen, moet voor toepassing van de stamrechtvrijstelling in principe altijd rechtstreeks op de rekening van de verzekeraar, spaar-of beleggingsinstelling, of een geblokkeerde derdenrekening worden gestort, zonder tussenkomst van de werknemer. Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin de werkgever expliciet niet wil meewerken aan de totstandkoming van een stamrecht en waarbij de ex-werknemer (na de belaste uitbetaling van de beëindigingsvergoeding in contanten) binnen bepaalde kaders alsnog de mogelijkheid heeft om zelfstandig een beroep te doen op toepassing van de stamrechtvrijstelling. Deze goedkeuring was al opgenomen in het Besluit van 27 november 2002, nr. CPP2002/896M en is later herhaald in het Besluit van 8 september 2008, nr. CPP2008/1727M. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden: de werkgever betaalt de afkoopsom aan de werknemer uit tegen de uitdrukkelijke wil van de werknemer in; de werknemer toont aan dat hij aan de werkgever kenbaar heeft gemaakt dat hij gebruik wenste te maken van de stamrechtvrijstelling, vóórdat de afkoopsom door hem werd ontvangen; de werknemer toont aan dat hij binnen drie maanden nadat hij de afkoopsom heeft ontvangen initiatieven heeft ondernomen om de afkoopsom alsnog aan te wenden als koopsom voor een stamrecht; de uitkeringen uit het stamrecht worden beschouwd als loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, in de vorm van inkomsten uit vroegere arbeid; als het stamrecht alsnog wordt ondergebracht bij een erkende verzekeraar, wordt deze verzekeraar voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 beschouwd als degene van wie het stamrecht is bedongen; de verzekeraar van het stamrecht verklaart schriftelijk tegenover de inspecteur die bevoegd is ten aanzien van de werknemer, dat hij ermee akkoord gaat dat het recht wordt gelijkgesteld met een stamrecht conform de Wet op de loonbelasting 1964; ter zake van de verwerving van het stamrecht wordt voor de loonheffingen en inkomstenbelasting geen enkele aftrek op het inkomen toegepast. De eventueel al ingehouden loonheffingen kunnen op het moment dat deze via een aanslag of bezwaar tegen de inhouding worden terugontvangen van de Belastingdienst, alsnog worden gebruikt als aanvullende koopsom voor het stamrecht, mits deze aanvullende koopsom bij de verzekeraar wordt gestort binnen een termijn van drie maanden na de terugontvangst van de loonheffingen. X heeft in bovenstaande casus echter naar de mening van het Hof niet aannemelijk gemaakt, laat staan overtuigend aangetoond, dat aan de in het besluit vermelde voorwaarden werd voldaan, zodat ook deze eventuele ‘ontsnappingsroute’ voor X werd afgesneden.
BEOORDELING PRIVAATRECHTELIJKE DIENSTBETREKKING VOOR VERZEKERINGSPLICHT WERKNEMERSVERZEKERINGEN De beoordeling van een arbeidsverhouding voor de verzekeringsplicht dient altijd te starten bij het al of niet aanwezig zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Essentieel voor een dienstbetrekking zijn de volgende drie elementen: een gezagsverhouding; en de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid; en de verplichting om loon te betalen. Hierbij moet rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden van het geval, in hun onderlinge verband bezien. Wat hebben partijen beoogd, wat is er onderling geregeld en hoe wordt hier door hen in de praktijk daadwerkelijk mee omgegaan? De stemverhouding in de algemene vergadering van aandeelhouders, als criterium voor een gezagsverhouding, is daarbij slechts één van deze omstandigheden. De Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder brengt vervolgens bij het bestaan van een dienstbetrekking voor de werknemersverzekeringen een beperking aan. Achterliggende gedachte is dat degenen die hun eigen ontslag kunnen tegenhouden c.q. bewerkstelligen buiten de werkingssfeer van de werknemersverzekeringen moeten blijven. Deze visie, die in 2012 nog eens door de Hoge Raad is bevestigd, is in die zin van belang voor de praktijk. Regelmatig vormt de verzekeringsplicht namelijk onderwerp van discussie met de Belastingdienst, hetgeen mag blijken uit de onderstaande uitspraken. Geen dienstbetrekking voor notarissen met beperkte zeggenschap X NV (belanghebbende) exploiteert een notarispraktijk. De hierin werkzame (kandidaat-)notarissen zijn via hun persoonlijke holding- en praktijkvennootschappen middellijk aandeelhouders van X NV. De aandeelhouders zijn te onderscheiden in A- en B-aandeelhouders. De verschillen zijn onder meer dat de B-aandeelhouders geen deel uitmaken van het dagelijks bestuur, dat zij beperkte zeggenschap en een beperkt winstaandeel hebben. In geschil is of de B-aandeelhouders verplicht zijn verzekerd voor de werknemersverzekeringen, hetgeen de inspecteur stelt. Rechtbank Haarlem stelt de inspecteur in het gelijk. Hof Amsterdam oordeelt dat de B-aandeelhouders ten opzichte van de A-aandeelhouders een evident ondergeschikte positie hebben. Er is dus een gezagsverhouding tussen de B-aandeelhouders en het bestuur van X NV, dat bestaat uit drie A-aandeelhouders. De Hoge Raad (17 februari 2012, nr. 11/00371) oordeelt dat het Hof voor het bestaan van de dienstbetrekkingen de aard van het notarisambt en de daarmee samenhangende rechtspositie van de B-aandeelhouders mogelijk onvoldoende heeft meegewogen. Volgens de wet moeten notarissen namelijk onafhankelijk functioneren, wat mogelijk niet te rijmen zou zijn met inhoudelijke aan-
4
E-mail Lonen
wijzingen over hun werk. Ook het feit dat de Baandeelhouders geen stemrecht hebben ter zake van het opzeggen van hun aansluitingsovereenkomsten, is niet op voorhand een bijzonder zwaarwegende, laat staan doorslaggevende betekenis, voor het bestaan van een gezagsverhouding. De opzegging van een aansluitingsovereenkomst tussen rechtspersonen kan bovendien niet zonder meer gelijk worden gesteld met het ontslag van een werknemer. Het verwijzingshof zal nadrukkelijk ook (de aard van) de dienstverrichting en de wijze waarop de beloning voor die dienstverrichting is vormgegeven (nader) in zijn oordeel moeten betrekken. Er dient niet alleen acht te worden geslagen op de formele rechten en verplichtingen, maar ook op de wijze waarop partijen daaraan feitelijk inhoud geven. Voorts is niet één enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. Hof ’s-Gravenhage oordeelt nu dat er geen sprake is van arbeidsovereenkomsten tussen X NV en de B-notarissen persoonlijk. De wijze waarop de vergoeding voor de verrichtingen van de B-notarissen is vormgegeven, wijst weliswaar in beginsel op een arbeidsovereenkomst, maar de mate van zeggenschap die de B-notarissen feitelijk hebben en de bijzondere aard van het notarisambt, in die zin dat notarissen persoonlijk en onbeperkt aansprakelijk zijn voor hun verrichtingen, staan daaraan in de weg. Dit laatste wordt, gelet op alle omstandigheden, doorslaggevend geacht. Er zijn dus geen privaatrechtelijke dienstbetrekkingen en daardoor evenmin fictieve dienstbetrekkingen als bedoeld in het Koninklijk Besluit van 24 december 1986, Stb. 1986, 655 (het zogenaamde Rariteitenbesluit). Het beroep van X NV is gegrond. X NV claimt vergeefs een schadevergoeding. De schade die volgens X NV erin bestaat dat zij haar statuten heeft gewijzigd om ervoor te zorgen dat zij kwam te vallen onder de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder, staat namelijk in een te ver verband met de onderhavige zaak. De Hoge Raad had de behandeling van de zaak in 2012 terugverwezen naar Hof ’s-Gravenhage om te onderzoeken of in deze zaak alle relevante omstandigheden wel juist en volledig zijn meegewogen bij het bepalen of er sprake is van een dienstbetrekking (zie onze E-mail Lonen nummer 6 van 15 maart 2012). Op basis van deze afweging komt Hof ’s-Gravenhage nu een jaar later tot het (eind) oordeel dat er uiteindelijk geen sprake is van verzekeringsplicht voor de betreffende B-notarissen. Geen sprake van dienstbetrekking tussen faciliterende BV en tandartsen Alle aandelen in belanghebbende, X BV, worden middellijk gehouden door A en zijn echtgenote B. Het in de onderneming van X BV geëxploiteerde bedrijf bestaat uit het faciliteren van de vier in de praktijk werkzame tandartsen. X BV schept de randvoorwaarden waarbinnen de tandartsen naar
eigen inzicht hun beroep kunnen uitoefenen. X BV ondersteunt de tandartsen bij de behandeling van patiënten, bij het maken van afspraken, bij de patiëntenadministratie en de facturering en stelt de benodigde ruimtes ter beschikking evenals de behandelstoelen en medische apparatuur. A en B werken voor X BV als tandartsassistenten. De tandartsen ontvangen van X BV voor hun werkzaamheden een vergoeding van 50% van de door hen gerealiseerde omzet. De inspecteur stelt dat de tandartsen bij X BV in dienstbetrekking zijn en legt voor de jaren 2006 tot en met 2008 naheffingsaanslagen loonheffingen op. In november 2009 heeft de Belastingdienst op verzoek van drie tandartsen VAR-verklaringen afgegeven. Voor een tweetal tandartsen een VAR-winst uit onderneming, voor de andere tandarts een VARresultaat uit overige werkzaamheden. De naheffingsaanslagen bestaan (alleen) uit premies werknemersverzekeringen omdat de betreffende tandartsen zelf reeds in de inkomstenbelasting rekening hebben gehouden met de ontvangen bedragen, zodat geen loonbelasting meer hoeft te worden afgedragen. Omdat rechtbank Haarlem het daarmee eens is, gaat X BV daar tegen in beroep. Hof Amsterdam vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Er is noch sprake van een privaatrechtelijke, noch van een fictieve dienstbetrekking. Het in de onderneming van X BV geëxploiteerde bedrijf bestaat slechts uit het faciliteren van tandartsen bij hun beroepsuitoefening. Volgens het Hof is het niet aannemelijk dat door X BV, in de persoon van A of B inhoudelijk gebied toezicht wordt uitgeoefend en aanwijzingen worden gegeven aan de tandartsen. De verplichting van X BV om 50% van de door een tandarts behaalde omzet aan de tandarts uit te betalen, kan ook niet worden gezien als een verplichting om de tandarts voor zijn arbeid te belonen. Er is eerder sprake van een verplichting van X BV om de door de tandarts gegenereerde omzet aan hem uit te betalen na aftrek van een vergoeding voor de diensten die X BV aan de tandarts heeft geleverd. Het Hof vernietigt de naheffingsaanslagen en verklaart de beroepen van X BV gegrond. De Belastingdienst baseert haar standpunt inzake de verzekeringsplicht veelal op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en er wordt te snel voorbij gegaan aan een daadwerkelijke inhoudelijke toetsing voor het bestaan van een dienstbetrekking. De ALP-adviseur kan u uiteraard in uw overleg met de Belastingdienst inzake het al dan niet aanwezig zijn van een verzekeringsplichtige situatie van dienst zijn.
ALP-PRAKTIJK WERKKOSTENREGELING: UITSTEL OF AFSTEL? In diverse media zijn de afgelopen weken berichten verschenen over het mogelijk uitstellen van de verplichte invoeringsdatum van de werkkostenregeling per 1 januari 2014. Verschillende organisaties zouden zelfs willen dat de overgangsregeling (inhoudende dat een werkgever de keuze heeft tussen de oude regels voor het vergoeden van kostenvergoedingen en het verstrekken van personeelsvoorzieningen of de werkkostenregeling) permanent blijft bestaan. Onze inschatting is dat dit laatste zeker niet zal gebeuren. Ook geven de uitlatingen van het ministerie van Financiën en diverse fracties uit de Tweede Kamer geen aanleiding te veronderstellen dat van uitstel ook afstel komt. Wel hopen wij dat het ministerie snel de belangrijke knelpunten in de regeling, zoals de definiëring van het loonbegrip oplost. Daarnaast zou men ook eens kritisch moeten kijken of de lasten en de lusten van de werkkostenregeling wel eerlijk zijn verdeeld. De detailhandel en de retailsector betalen met het (onnodig) afschaffen van de regeling voor producten uit het eigen bedrijf een onevenredig groot deel van de rekening. Het verbaast ons dat er volgens de geruchten (nog) twee jaar nodig is om deze problemen op te lossen. Hier spreekt niet echt daadkracht uit. Werkgevers hebben – als het uitstel ook echt gaat plaatsvinden – wat meer tijd zich voor te bereiden. Dat laat onverlet dat het uitstellen van die voorbereiding zelf niet verstandig is. De overstap naar de werkkostenregeling vergt de nodige tijd, zo weten wij uit ervaring. Bovendien blijkt uit onze onderzoeken dat een aantal werkgevers financieel gebaat kan zijn met een eerdere overstap op de werkkostenregeling. Vanuit BDO ondersteunen wij werkgevers met een uitgebreid dienstenpakket en een unieke overstapservice. Workshop ‘Werkkostenregeling: van start tot finish’ 2013 Alles weten over de werkkostenregeling? Bezoek dan onze nieuwe workshops in 2013. De volgende workshops staan gepland in 2013: dinsdag 5 maart 2013: Rotterdam donderdag 7 maart 2013: Arnhem dinsdag 12 maart 2013: Hoofddorp/Schiphol dinsdag 19 maart 2013: Utrecht dinsdag 26 maart 2013: Breda dinsdag 2 april 2013: Alkmaar donderdag 11 april 2013: Eindhoven dinsdag 16 april 2013: Rotterdam donderdag 18 april 2013: Arnhem dinsdag 23 april 2013: Hoofddorp/Schiphol dinsdag 14 mei 2013: Utrecht donderdag 16 mei 2013: Breda Tijdens onze nieuwe workshops vertellen we ‘alles’ over de werkkostenregeling zoals die er in 2014 uitziet, de fiscale maar ook de arbeidsrechtelijke
5
E-mail Lonen
en de administratieaspecten. In de afgelopen twee jaar is er nogal wat gesleuteld aan de werkkostenregeling en zijn nieuwe en soms verrassende standpunten van de Belastingdienst gepubliceerd. We besteden daarnaast uitgebreid aandacht aan het pad dat doorlopen dient te worden. Welke acties moeten worden ondernomen en door wie en wanneer? In de workshops laten we natuurlijk ook zien hoe u de gevolgen van de werkkostenregeling in beeld brengt met behulp van onze vragenlijst en rekenmodule. Om het voor werkgevers nog aantrekkelijker en laagdrempeliger te maken zich te verdiepen in de werkkostenregeling en besef te krijgen van de gevolgen daarvan, hebben we een nieuw combinatiepakket ontwikkeld: de nieuwe workshop ‘Werkkostenregeling: van start tot finish’ inclusief Werkkostenindicator voor slechts € 495 (exclusief btw). Waarom deze aanbieding: omdat het in kaart brengen van de gevolgen van de werkkostenregeling eigenlijk alleen soepel loopt als de werkgever ook verstand heeft van de werkkostenregeling. En datzelfde geldt natuurlijk ook voor de overstap op en het toepassen van de werkkostenregeling. Wilt u alleen naar de workshop? Dan bedragen de kosten € 345 voor de eerste deelnemer en € 175 voor elke volgende. Heeft iemand uit uw organisatie eerder deelgenomen aan de Actualiteitendagen en/of workshops in 2010, 2011 of 2012 dan geldt een korting van € 100 (exclusief btw). Elke tweede en volgende deelnemer aan de workshop betaalt sowieso slechts € 175 (exclusief btw), ook omdat we het belangrijk vinden dat kennis omtrent de werkkostenregeling ruim aanwezig is binnen de organisatie. Workshops ‘open en inhouse’ Heeft het uw voorkeur, vooralsnog, alleen de workshop te bezoeken, dan kan dat natuurlijk ook. Meer info over de workshop, en over onze overige dienstverlening op het gebied van de werkkostenregeling, is terug te vinden via www.bdo.nl.alp. Inschrijven voor de workshop kan ook via het bijgevoegde inschrijfformulier. Uiteraard bieden wij oud-deelnemers van onze Actualiteitendagen en/of workshops weer aantrekkelijke kortingen aan, ook als u alleen de workshop wilt bezoeken. Als u dat wilt, verzorgen we de workshop ook geheel op maat gemaakt op uw locatie en op een datum dat het u uitkomt. Neem voor meer informatie contact op met ons secretariaat.
Colofon Deze regelmatig verschijnende gratis digitale service ‘E-mail Lonen’ is een uitgave van de Adviesgroep Loon- en Premieheffing van BDO Accountants & Belastingadviseurs B.V. Deze publicatie is zorgvuldig voorbereid, maar is in algemene bewoordingen gesteld en bevat alleen informatie van algemene aard. Deze publicatie bevat geen advies voor concrete situaties, zodat uitdrukkelijk wordt aangeraden niet zonder advies van een deskundige op basis van de informatie in deze publicatie te handelen of een besluit te nemen. Voor het verkrijgen van een advies dat is toegesneden op uw concrete situatie kunt u zich wenden tot BDO Accountants & Belastingadviseurs B.V. of een van haar adviseurs. BDO Accountants
De ‘Overstapservice WKR’ van BDO Om succesvol om te kunnen schakelen naar de WKR zijn verschillende stappen te onderscheiden. Om u hierbij optimaal te begeleiden biedt BDO in aanvulling op onze workshops de ‘Overstapservice WKR’ aan: een maatwerkoplossing voor snel en optimaal resultaat, waarbij u zelf uw eigen investering in tijd kunt bepalen! Afhankelijk van de al in uw organisatie getroffen voorbereidingen, kan door BDO in overleg met u worden vastgesteld welke acties nog vereist zijn om de overstap daadwerkelijk te kunnen maken. Binnen de ‘Overstapservice WKR’ heeft u via één loket toegang tot diverse specialisten binnen BDO, die vervolgens samen met u de noodzakelijke stappen zetten, zodat u in 2014 direct aan de slag kunt gaan. U kunt hierbij profiteren van onze ruime kennis en ervaring op dit vlak. Om de (fiscale en arbeidsrechtelijke) gevolgen van de WKR voor uw organisatie inzichtelijk te kunnen maken, inventariseren wij samen met u de binnen uw organisatie geldende arbeidsvoorwaarden en overige uitgaven ten behoeve van uw personeel. Aan de hand van deze inventarisatie stellen wij in overleg met u een plan van aanpak op, waarbij alle noodzakelijke fiscale, arbeidsrechtelijke en administratieve gevolgen/aanpassingen aan bod komen. Hoewel u dankzij de ‘Overstapservice WKR’ goed bent voorbereid blijft het natuurlijk zaak om in 2014 te monitoren of alle door u genomen maatregelen het gewenste effect opleveren. In principe dient deze toetsing bij iedere loonaangifte plaats te vinden, zodat tijdig kan worden bijgestuurd. Een onjuiste informatievoorziening, met als gevolg onbedoelde c.q. onnodige afdracht van eindheffing, dient immers te allen tijde te worden voorkomen. Onze adviseurs kunnen u ook in dit eerste kennismakingsjaar van de werkkostenregeling met raad en daad terzijde staan.
MEER INFORMATIE Wilt u meer informatie over of ondersteuning bij loonbelasting- en sociale zekerheidsaangelegenheden, secundaire arbeidsvoorwaarden, loonkostensubsidies? Neem dan contact op met de Adviesgroep Loon- & Premieheffing (ALP), de specialisten op beloningsgebied binnen BDO Accountants & Belastingadviseurs B.V. De ALP opereert vanuit Amstelveen, Arnhem, Breda, Rotterdam en Naaldwijk, maar bezoekt graag en regelmatig ook ‘uw BDO-kantoor’. Het secretariaat van de ALP is te bereiken op telefoonnummer (0174) 63 88 95. Faxen (0174) 63 88 90 of mailen kan ook (
[email protected]). Het secretariaat legt vervolgens contact met de ALP-adviseur in uw regio. Aan de aanvullende informatieverstrekking en/of advisering kunnen extra kosten zijn verbonden. Op de website www.bdo.nl/alp vindt u meer informatie over de dienstverlening van ALP. Ook kunt u gebruik maken van de Online Personeelsadviseur: een webservice van BDO voor ondernemers. U vindt hier informatie en documentatie over alle belangrijke P&O-onderwerpen, praktisch toepasbaar en overzichtelijk gepresenteerd op een speciaal voor werkgevers ontwikkelde website. Via de Online Personeelsadviseur kunt u voorts op de hoogte blijven van actuele (fiscale) ontwikkelingen op P&O-gebied. Het enige dat u hoeft te doen om toegang te krijgen is zich te registreren. Voor het kunnen downloaden van een aantal nuttige documenten dient u te beschikken over een abonnement. Bent u nog niet bekend met onze online diensten, maar wel geïnteresseerd in de mogelijkheden? Ga naar www.mijnbdo.nl voor meer informatie.
De kosten van onze dienstverlening binnen de Overstapservice zijn afhankelijk van de door u gewenste aard en omvang van de door ons te verrichten werkzaamheden. U kiest per onderdeel van het stappenplan de voor u geschikte maatwerkoplossing; wat wilt u zelf en wat verwacht u van ons. Uiteraard kunnen wij in overleg met u op basis van uw wensen steeds vooraf een indicatie geven van onze kosten. Hebt u interesse of wenst u nadere informatie over de ‘Overstapservice WKR’, neemt u dan contact op met één van de ALPadviseurs in uw regio, of met ons secretariaat.
& Belastingadviseurs B.V. en haar adviseurs aanvaarden geen aansprakelijkheid voor schade die het gevolg is van handelen of het nemen van besluiten op basis van de informatie in deze publicatie. BDO is een op naam van Stichting BDO te Amsterdam geregistreerd merk. In deze publicatie wordt BDO gebruikt ter aanduiding van de organisatie die onder de merknaam ‘BDO’ actief is op het gebied van de professionele dienstverlening (accountancy, belastingadvies en consultancy).
BDO Accountants & Belastingadviseurs B.V. handelt tevens onder de namen: BDO Accountants, BDO Belastingadviseurs, BDO Global Outsourcing, BDO International Tax Services, BDO IT Audit & Security, BDO Tax Consultants. BDO Accountants & Belastingadviseurs B.V. is lid van BDO International Ltd, een rechtspersoon naar Engels recht met beperkte aansprakelijkheid, en maakt deel uit van het wereldwijde netwerk van juridisch zelfstandige organisaties die onder de naam ‘BDO’ optreden. BDO is de merknaam die wordt gebruikt ter aanduiding van het BDOnetwerk en van elk van de BDO Member Firms.
02/2013 – FB1377