Twentse Taalbank
111 ET STADSLaVEN
Twentse Taalbank
Het oudste en schoonste gebouw van Enschede. de laat-Romaansche kerktoren op de Groote Markt
Twentse Taalbank XVI.
IN DE OUDE STAD ENSCHEDE. In de rij der Twentsche steden verschijnt Enschede reeds in de zeventiende en achttiende eeuw, als de meest democratische en waarschijnlijk de meest nijvere der zeven zusteren, ook de meest doortastende, waar het de handhaving van oude rechten betrof. Het neemt de leiding in den strijd, dien de stedekens gezamelijk voeren tot herwinning harer rechten, welke door de aanmatiging der drosten waren verloren gegaan. Maar het was burgerlijker, minder deftig dan de andere zes. Oldenzaal kon zich verheffen op zijn oude kerk en kapittel, die deze stad in Twente in vroeger tijden geestelijk overwicht gaven, ook waren zijn bevestigingen de sterkste in deze streken. Bij het kasteel der Heeren van Almelo tot ontwikkeling gekomen, bewaarde de plaats van dien naam als heerlijkheid lang een bijzondere positie. Om Goor hing de glorie, eens de zetel der graven van Twente en later een bisschoppelijke borg geweest te zijn. de nabijgelegen havezaten gaven aan dit ,.Twentsche Haagje" een aristocratisch karakter. Ootmarsum werd onder deze steden als de oudste zuster geëerd. had in vroeger eeuwen de Ridders der Duitsche orde geherbergd en was later langen tijd de zetel van een Twentsehen Drost. Delden lag onder invloed en bescherming der aanzienlijke Heeren van Twickel. Rijssen, aan een bisschoppelijk veer ontstaan, kreeg bekendheid door de nabijgelegen havezaten. Wel schijnt ook Enschede zich evenals Almelo in de hoede eener burcht, aan welke de plaats haren naam ontleende of gaf. ontwikkeld te hebben, maar vóór de middeleeuwen ten einde liepen, was deze vervallen en gesloopt en het geslacht der Heeren van Enschede uit deze streken verdwenen. Vóór de 17de eeuw aanbreekt, zijn de Enscheder burgers, naar het mij voorkomt, meer op
327
Twentse Taalbank eigen voeten gesteld, meer verantwoordelijk voor eigen doen en laten dan de overige Twentsche stedelingen. Nog treffen we in de volgende eeuwen wel adellijke families aan , die in onze stad wonen of er grondbezit hebben, onder wie de van Bestens, de Van Solms en de van Sche>vens, Rolof van Scheven stichtte er zelfs in de 16de -eeuw een nieuwe burcht binnen de stadswallen. Johan Rolof Gerlach van Loen, zijn kleinzoon, mocht hier zes zoons en drie dochters zien opgroeien, ook zijn stief~ broers en zuster werden er geboren. Al deze jonkers en jonkvrouwen brachten zeker in het stille, zeventiende èeuwsche stedeken vaak leven en beweging. De bewo~ ners van nabij gelegen havezaten, de Ripperda's, later de Mahony' s van Hof te Boekelo, die hier ter kerke gingen, zal men dikwijls in de stad hebben kunnen aan~ treffen. Werd er holtink gehouden in een der marken van den omtrek, dan hadden de poortbewakers aan Esch~ en Veldpoort waarschijnlijk menigen eerbiedigen groet te brengen aan adellijke of kerkelijke goedsheeren, die zich begaven naar het erve, waar sedert onheugelijke tijden jaarlijks het markengericht gehouden werd. Maar dit waren allen slechts gaande en komende gas~ ten en wat de van Loens betreft, al betitelden zij hun huis ook gaarne als havezate en gaven het den naam van .. de Nije Borch" of .. Hus Enschede", de macht en het overwicht, die zulke namen doen veronderstellen, waren voor de bewoners verloren gegaan. Van eenigen invloed door hen op het bestuur, den bloei of de ontwikkeling der stad uitgeoefend, is niets te bespeuren. Hun geschie~ denis in het zeventiende eeuwsche Enschede is die van een geslacht, dat zich aan de veranderde omstandigheden niet wist aan te passen en bovendien gedrukt werd door een voor deze Roomschgezinden ongunstige wetgeving. Na 1626, het jaar, waarin de Spanjaarden ook Olden~ zaal. hun laatste vesting in Twente, voorgoed moesten ontruimen, komen voor de burgerij gunstiger tijden. In den loop der volgende eeuw ziet men op de holtingen der naburige marken menig burger als goedsheer ver~
328
Twentse Taalbank schijnen voor een erve, dat vroeger in handen eener geestelijke stichting of van een adellijk geslacht was. Als goedsheeren in de Lonneker marke komen in 1707 voor de Enscheder burgers Georgius Stroinck, Gerhard Stokman en Hendr. Jannink. Waarschijnlijk zijn ook de goedsheeren Albert Helmich en Jan W a gelaar inwoners van Enschede. In 1736-37 zijn gecommiteerden dier marke Joan Cost, Rector J. D. Stroink, Benjamin Blijdenstein (wegens het Amelink, eigendom van zijn schoonmoeder, wed. ten Cate), Procurator Hendr. Pennink wegens Penninkskotten; Klaes Hoedemaker is eigenaar van het Klaescotte. De Wed. Stroink krijgt toeslag van grond bij haar bezittingen de W allenbekke en de Vijker en Berent Paschen aan zijn goed de Keyserije. In onze vaak door brand geteisterde stad zijn helaas weinig bronnen bewaard gebleven, waaruit wij het leven van de burgers kunnen leeren kennen. De boeken van testamenten, contentieuse en vrijwillige zaken, bevattende de protocollen van het Stad- en Landgericht Enschede (Rijksarchief Zwolle) geven ons hierop toch nog eenigen kijk, al is het op beknopte en vormelijke wijze. Het oudste dezer boeken loopt over de jaren 1572-86, de tijd waarin Twente het zwaarst onder de ellende van den tachtigjarigen oorlog heeft geleden. Op een der eerste bladzijden is sprake van een brandschatting door Staatsche troepen, onder Graaf Willem van den Berg, aan onze stad opgelegd. Men weet, dat het meerendeel der boerenhoeven in Twente in deze jaren woest en onbebouwd lag, de boerenwoningen en ook de huizen in vele steden en dorpen waren verbrand, de bewoners waren omgekomen of hielden zich schuil in de bosschen. In 1581 en 82 werd het land en ook onze stad door de pest geteisterd. Waarschijnlijk woedden toen ziekte en oorlog gelijktijdig zóó hevig, dat men verzuimde de wilsbeschikkingen der zieken behoorlijk op papier te brengen. In dagen van pest, die men als een straf voor de zonden der
329
Twentse Taalbank menschheid opvatte, werd als teeken van boetvaardig~ heid veel aan de armen geschonken. Men tracht het verzuimde in 1584 te achterhalen. Het gerichtsboek vermeldt: "Op huyden den 17 Dec. 1584 hebben die bergemeesteren und die geswaren gemeente dusser stadt Enschede nha voriger kerkspraick geseten int radthuys en ydereen geeyschet offte diegenig de dair in tyt der pest bygewesen om to wetene wat ein yder gegeven hefft tot behoeff der armen in Enschede (do) dor de pest in anno 81 en 82 dat volck verstarff". Daaronder volgt: .. item zalige Grete Gerliches erfgen. en bewyset einen brieff uyt Engelhert Hulses hues en hoff sprec~ kende van vyfftich daler und se is gestarven in anno 81 en is geen portie op betaelt. Noch bekent Beerte Wylmynck, dat Pelgren Cost in bijwesen hair en hair broeder Geert vyff mudde rogge den armen gegeven Noch bekent Beerte voorz., dat za. Dyrck Cost 60 dal. d' armen gegeven hefft, Aelken za Roloff Costes dochter hefft gegeven d' armen vyftich dal. ...... tot seggent van Anna .. ... .... Anna de daer by in der leste noot gewest is. Roloff van Schevens za. huisvr. Catrina Froons ge~ nampt, is gestarven op dach assumptienis rnaria in anno 81 und hefft d' armen gegeven dertig daler ad. 30 st. de dal. en sal halff van oir K ynder goeth ga en en halff van Roloffs goeth, dairna jairlix anderthaiven daler to geven und is van Roloff in twee jaren portie betaelt. Albert Wyltvanx d' armen gegeven thyn dalers, noch za. Evert Wyltkamp oick thien daler d' armen gegeven, noch Enneken Wiltfanges oick tien dalers gegeven. zal. Gerlich Harbertynck d' armen gegeven twintich dal. za Trina ter Brugge hefft d' armen gegeven tien daler, de dal à 30 st. gestorven in anno 81. Trina Gerliges sonne Derck hondert golt gld. d' armen gegeven, dairvan dy breefe in Berent Brouwers hues sta en. 330
Twentse Taalbank Tonys Dryner Horst gegeven in 't olde gasthues off dair 't noot is ses daler. Engele ......... d' armen 11 daler gegeven Fenne Wilmynck gegeven ses dalers die oir erffgen sullen ontrychten so oir erfnisse sullen antasten. Deze korte aanteekeningen uit het Stadgerichtsboek geven ons hier even een blik op de vreeselijke toestan~ den, waaronder de bevolking leefde. Dit is echter slechts uiterst zelden het geval. Over het algemeen wordt door de protocollen de indruk gewekt, dat het leven zijn ge~ wonen gang ging. Maar hebben ook wij ons tusschen 1914 en 18 niet vaak verwonderd over het feit, dat het dagelijksch doen doorgaans zoo weinig den stempel der groote gebeurtenissen en rampen droeg en het kleine in de gedachtenwereld dikwijls het groote scheen te over~ heerschen? De levenswijze dezer voorouders en de omstandig~ heden, waaronder zij leefden, moeten wel zeer veel ver~ schild hebben van wat wij kennen, maar de vele ook thans nog hier voorkomende namen, die wij onder hen aantreffen, geven ons toch telkens den indruk onder eigen volk te zijn. Het richterambt was het voornaamste, dat in de stad voorkwam en werd niet zelden door een persoon van adel bekleed. In 1531 draagt Enghert Penninck, richter alhier, even~ wel reeds een naam, dien wij thans hier ook nog kennen. De families Budde. Cost en de Laer, die tot de eersteil der stad behoorden, zijn, naar ik meen, hier thans niet meer vertegenwoordigd. Lambert Budde is in 1582 richter van Enschede en tevens landschrijver van den, van Spaansche zijde aangestelden drost. In den Bodden~ of Buddenkamp (later Bottenkamp) is nog de naam van dit geslacht tot op onzen tijd bewaard. Van de familie Cost had zoo goed als steeds één lid, en dikwijls hadden meerderen van hen zitting in het stadsbestuur, zoolang men dit geslacht in Enschede aan~ trof. Ook richters. of "verwalter~richters" komen onder hen voor. Albertus de Laer was in 1597 en lang daarna
331
Twentse Taalbank secretaris en gerichtschrijver en na hem bekleedde zijn zoon Bernard dit ambt. Zijn deze geslachten hier thans niet meer vertegen~ woordigd, zoo zijn toch de andere namen, die in de ge~ richtsboeken voorkomen ons nog meerendeels bekend. Natuurlijk zijn er onder de burgers steeds vele, die den naam dragen van een of ander gewaard erve uit den omtrek, als Kromhof. Lippinkhof. Verwoold, Y pkemeule enz. Voor familiegeschiedenis zegt dit echter weinig, daar deze menschen tot verschillende geslachten kun~ nen behoord hebben, die in den loop der tijden de gelijknamige hoeve hebben bewoond. Dikwijls echter recht~ vaardigen de voornamen het vermoeden, dat men met stamvaders van thans nog hier gevestigde families te doen heeft. Onder de Stroinks genieten de namen Jor~ rien of Jurriaan en Albert reeds vroeg de voorkeur. Bij de Lasanders vindt men herhaaldelijk een Lavrens, Leyffert of Laurens genoemd. Deze beide families zijn in de 17de en 18de eeuw talrijk vertegenwoordigd onder de stadsburgers. Onder de hier thans volgende namen van Enscheder burgers uit de 16de en 17de eeuw zal men er vele aan~ treffen, die ook nu nog een bekenden klank in onze stad hebben. De jaartallen geven aan, op welken datum ik de betreffende personen vermeld vond en ze in mijn notities, meerendeels uit de boeken van Stad of Landgericht ge~ trokken, om een of andere reden aanteekende. Veelal komen deze of andere leden der zelfde geslachten ook op andere tijden voor., A. A 1 k e made, Joes ah, predikant 1623. A 1 stede Johan van, anwalt 1630. A v e r b e c k e Arnoldus (ook wel Ar ent) 1575-1581 hij is "ein pastor in de tidt van de peste", verder van deze familie Sander 1601 en Jan 1682. B. Be c k er, Luckas 1617. Be c k u m, Hermen van, burgem. 1572. Be r·c h urn, Michael van, burgem. 1628. Bes se I in k, Geert, der Rechten doctor 1628, Hendrik 1623, afkomstig uit Buurse, waar destijds ter Kuiles wonen, die zich ook af en toe Besselink
332
Twentse Taalbank
C.
D. E. F. G. K. H.
noemen. - Bever, Gerlach die, die 1578 bewoner der .. Nye Borch" is - B y l 1. Herman overl. vóór 1598. - Brouwer, Lambertus, snijder 1617. burgem. 1629.- Bruin s, Wolter, pastoor 1585.B rune si u s, Arnoldus, predikant 1629.- B u d de Lambertus 1587, richter. Christina en Lambert 1628. Herman, man van Gertrude van der Mark 1637. ten Ca t te of ten Ca te. Abraham voor 1670, Willem 1687, Herman 1688, Jan, man van Eva van Udenkerke 1695. C e r n e a g o. Bernarclino 1585. - Co e s f e 1 d, Derk van I 652. - C o s t, Roloff 1572, Pelgrom, zoon van Johan I573. Dyrck 1584. Geert 1617. Joannes, verwalter richter 1644. Jean. secretaris, man van Sara Budde 1649. - C 1 a n d t. Tonys 1575. Duyvelshave, Hendrik ten 1574.- Dulleb o t t e r, Johan 161 7. Ei c k, Heer Johan van der, Salomon, zijn zoon 1623. - E I d e r i n k, Herman 1598. Fr o 1 i c h, Johan 1635, Werner 1651. - Fr a nk e n, lsaac 1643. Everwyn 1686, gehuwd met Anneke van Lochem. G re v e, Hynderijck 1634. - G re vink Hendrik 1634, 1641 hoedemaker - Geer 1 i c h s Jasper overl. voor 1626. K r a b b e, ook wel Crabbe, Johan 1629, Herman 1648. Krabbebus s c he, Hans 1575. K e y 1 ver, Hyronimus 1576. Har b er tin c k, Gerlich overl. vóór I 584. Haimink, Hindrich 1598.- Helmichs of H eI m i c h, Henrich I 642, Jorrien, burgem. I 643, man van Wyntken Engerking. wed. Lod. de Laer. Georg 1645, Jacob 1675. - Hes se I in k, Berent 1646. - Ho odemake r, Adam Berentsen, Hoodemaker, man van Merrieken Holtman 1652. (Een hoedemaker van gelijken naam woont in 1631 te Burgsteinfort en blijkt later Blijdenstein te heeten, in 1635 vluchtten velen, vooral Doopsgezinden, van daar naar Twente, mogelijk is dit dus dezelfde per-
333
Twentse Taalbank soon. - Ho veI. Herman van, richter 1649, man van Margaretha Ripperda. - Hu is ken, Arendt, Derrick 1637. J. J o r i s s e n Derrick, burgemeester 163 7, Pelgrom burgemeester 1689. - J a n n i n k, Engelhert 1694, Hendrik 1707. L. Lande, Johan van der 1623. - Las onder, Lau~ rentz tho, overl. 1628. Leyffert tho, smid, reider, burgem. in 1632, Hendrik 1632, Jacob 1643. La ersonder Jan 1690, 1693 man van Anna ter Kuile, tezamen eigenaren van het Spolberg, dat zij waarschijnlijk bewonen. - L i m bo r c h, Henrich van, richter 1641. - L o o r i n k ook L e u r i n k, Jan, over!. 1694, burgem. en reider. - Lochem, Drees van, vader van Joachim, Peter en Gerryt 1572, Hendrik van 1572, Hille, dochter van Jacob 1577. L o en, Caspar van 1598. - L y p p i n c k h o f f. Evert 1572. M. Marc k, Gerhard van der, geb. 1578, richter 1628 man van Jenneken van Ittersum, Everhard van der. richter 1618. man van Alexandrina van Stralen. Maat. Evert ter. 1574. - Martineng o, Mario. kapitein 1597. - M a s r o. Fransiscus, ruiter 1597. - Mat ha ei, Godefridy. schoolmeester, gericht~ schrijver, koster 1633. 1659. Bernard 1651. Men km a at. Herman. burgem. 1628.- M y c ho~ ris Jacob 1572. Willem 1574. Jutte 1617. Beertken 161 7. (zij worden zoowel van Lochem als M ychoris genoemd). - M i s k e n d e I. Mr. Joost Chirurgijn. 1650-1696. - M y s k e d a eI. ...... advocaat 1692 - M o Ik en boer. Henrich 1626. N. Na b er. Lambert 1649. Jan senior en Jan junior, broeders 1691. P. Pa es c hens. Johan 1584. Wilhelm en Derck 1599. Mr. Dirk, abmtman des huizes Hengelo. 1599. P a e s c h e n. Berent geb. 1600. man van 1 Beele 1623 van 2 Anna W erners. 1636 en van 3 Metken Odink 1660. - Pa I t he. Everwijn 1640, man van . Alexan~ drina v. Stralen. wed. E. van der Mark 1650, burge~
334
Twentse Taalbank meester 1678. - Pannekoe k, Heer Johan 1600. - t e n P o 11, Herman 1598. - P e n n i n c k, ook P e n n y c k of P i n n i n c k , Engbert, richter 1531. Macharius richter 1576. Cuert 1'572, Hindrich 1601 "des richters soene". Hieronimus 1696. - P y 1 a s, Johan, snijder, burgem. 1629. R. Ra b b e Henrich 1628. - Reek ers, Hendrik ma~ jor en Hendrik minor, broeders 1634. - Rees, Johan van, richter 1597. - Re y gers, Conradt 1628. - R o b er t s, R o b e r s of R o b e r t i n c k Johan 1627, Elsken en Greete 1637, Jan 1641. Rot h gers, Mr. Berent, chirurgijn en balbier, 1644 - R o dink, Evert, molenaar 1623. - Rum me~ Ier, Rum me 1 ar of R om me 1 a er, Johan 1628, smid, Cornlis 1649, Arent 1695. S. Schevenhui s, Johan van, 1572. - Se Ik ers, 1649. - .Se ver ij n, Jan 1697. - St at i u s, Jo~ han 1623, man van Fenne v.d. Lippe, misschien de zelfde als S t a a t s, Jan, man van Anna ten Berfeloe 1652.- Stenfors, Jenneken 1586.- Sten~ ford en, Jacob 1635. - Mr. Johan St ei n fort 1642, Henrich 1635, Benjamin 1687, Gabrie1 1697. - S t o c k m a n, Gerhard, pastor ( dominé) 1653, man van Anna Steinforts. - S t r o i n k, Herman 1617, Arent 1645, Albert 1645, Jorrien 1649. T. T w i c k e 1 oe, Frederik van, geh. 1568, burgem. 1628. - Tot eI in c k, Johan 1573. - Th y, Her~ man 1597. W. We 11 e, Jan ter, koster van 1581 tot 1635. Engelhert 1585, Jacob 1617. W a ge Ier Johan ten, schoenmaker, burgem. 1629. - W a ge I a er, Lo~ dewijk 1647, Ludovicus 1687, man van Anna ter Kuile, vader van Albert W. en Dr. Johan W.- Wan~ der s Jan, man van Hester v. Lochem.- W i 11 in k Jan, man van Eeffe Schuckink 1696. - W y 1 t~ c a m p, A1bert en Cuert 1584. Dat de Twentenaren "vrèndhoaldend, familiezeut of naamzeut" zijn, blijkt uit het feit, dat dezelfde persoons~ namen in dezelfde geslachten steeds weer voorkomen. 335
Twentse Taalbank Ik telde ononderbroken in 9 opvolgende generaties Berent, later gemoderniseerd tot Bernard. Ook de zorg voor hulpbehoevel)de of oude familieleden getuigt van een vasten familieband. Aan 't familie- of geboortehuis is men sterk gehecht, het gebeurt, dat een huis in Enschede wordt verkocht onder reserve van .. der Moder een stede in den huize ad vitam". Aangehuwde familie wordt niet steeds volledig gelijk gesteld met de eigene. "Mien vrouwenvolk" is in de oogen van den echtgenoot ook thans nog wel eens een geslacht minder wijs dan het zijne op het gebied van goederenbeheer of kookkunst. Toch komt men, als de verhouding is, zooals het behoort, ook voor de eer van deze familie met ijver op. In 1624 b.v. wordt aan Geert ten Damme gevraagd "wie den torf van Greete Vyckerincks deele gehaelt heeft, ofte daer zijn vrouwen vaders junge niet wehre gewest?" Waarop Geert antwoordt .. jae". Men verklaart daarop, dat er een wagen bij gebruikt is en Geert zegt "bij al dien het onze volkes wage gedaan heft. so wil ick den torf validieren en betalen". Hoe brachten deze burgers hun dagen door en hoe voorzagen ze in hun levensonderhoud? Als we het antwoord op, deze vragen zoeken in de protocollen van staden landgericht. krijgen we den indruk, dat ze onderling steeds bij elkaar in de schuld stonden en veel ruzie maakten; maar dit is natuurlijk te wijten aan den aard der bron, waaruit wij putten. Ernstige vergrijpen en misdaden komen in de boeken van Stad- en Landgericht n~et vaak voor, ik trof slechts twee gevallen aan. Dergelijke zaken werden blijkbaar voor den Drost gebracht en voor het Drostengericht behandeld. De geschillen loopen zelden over groote sommen, even vaak over stuivers als over guldens. Dit geeft weer den indruk, dat het geld hier schaarsch was. Bijna alle burgers oefenden een ambacht of beroep uit. V oor het schoenmakersgilde treedt in 1618 Johan ten W ageler op. Olderluide van het smedegilde zijn in 1629: Henrich Smid en Wessel Bever. In 1648 spreken Jan Cost, smid, Geert Becker, Wessel Becker en Egbert
336
Twentse Taalbank Smid ,.d' olde Hegerink aan voor voldoening van een halve tonne biers. die desselfs stiefzoon als smedeknecht geholden is te betalen". Voor zulk een klein stadje zijn hier dus veel smeden. De snijders echter schijnen nog talrijker te zijn ge~ weest en ook zij houden hun vroolijke teer~ en gilde~ dagen. In 1630 wordt er een contract gemaakt tusschen het snijdersgilde, waarvoor Engelhert ter W elle en Johan Becker als olderluiden optreden, en Egbert Joachims, die hier "etliche jaeren" gewerkt heeft. Hem wordt toegestaan open winkel te houden en drie of vier jongens in het werk te hebben, mits deze jongens zullen geven, wat andere gildebroers jongens geven. Egbert zal niet met het gilde teeren, maar als zijn jongens het bier geven, zal hem dit vrijstaan. Hij mag ook bij de bu r~ gers aan huis gaan naaien, waar het hem gelust. Egbert zal voor eens en al aan de gildebroeders 4 rijksdaalders geven en heeft het gilde bovendien één vierde bier ver~ eerd. Ja, bier is den gildebroeders steeds welkom, ze laten zich in dezen niets ontgaan. In 1632 spreken Johan Pylas, Henrich Der kink, Engelhert ter W elle en Philips van Coesfeld uit naam van het sempliche snijdersgilde (er zijn er dus nog meer) Lambert Brouwer aan voor vijf vierdel bier, waarmede hij voor zich en zijn zoon der gilde plichtig is. Ook Frederich Becker, Johan Hulses en Frederich Adolfs zijn broeders van dit gilde. Men moet niet denken, dat deze vreedzame burgers hier steeds tusschen Esch~ en Veldpoort hebben ge~ woond en niets van de wereld kenden. In hun leertijd hebben zij gereisd en mogelijk veel beleefd. Een rechtszaak van 1651 tusschen Jan ten W ageler van hier en Berent Dyrcks van Amsterdam doet ons dit vermoeden. Ten W ageler zegt. dat hij ongeveer acht jaren geleden ,.door sijn olderen op Amsterdam om sijn snijdersambacht te continueeren sij verzonden". Dyrcks heeft hem daar beloofd, hem binnen twee maanden het di stilleeren te leeren, hij was toen nog onmondig. Hier~ tegen brengt Dyrcks in, dat hij toen al mondig genoeg 22
337
Twentse Taalbank was .. en sich bereits in dienst hadde getreeden van de Groenlandsche Companije". Deze Enscheder burgerzoon heeft dus waarschijnlijk in de Noordelijke zeeën rondgezwalkt. Burgemeester Ludovicus W a gelaar. die als rechtskundige vaak gevolmachtigde zijner medeburgers is, is een broer van dezen Jan ten Wagelaar. Er bestaat tusschen de burgers blijkbaar geen of weinig verschil in stand. Het Enscheder linnenweversgilde had, zooals Dr. Benthem meedeelt. in 1641 van het stadsbestuur een gildebrief gekregen. Waarschijnlijk bestond het reeds langer. In 1786 werden de bepalingen herzien en uitgebreid. Het schijnt niet tot de invloedrijkste gilden behoord te hebben. geen der broeders vond ik als lid van het stadsbestuur genoemd. Dr. Benthem noemt nog een schilders- en een hoedemakersgilde. Bovendien waren er in Enschede nog gilden. die geen vereeniging van ambachtslieden beoogden, maar een ander doel nastreefden. Het .. Onze Lieve Vrouwengilde". dat in 1632 eenige malen genoemd werd. zal een nieuwere naam. na de Hervorming. geweest zijn voor .. Onze Lieve Vrouwen Vicarie". die reeds in 1078 was gesticht. Vrome lieden hadden haar met gaven, o.a. met landerijen begiftigd. waarvan de opbrengst ten bate der armen besteed werd. Van weer anderen aard was het schuttersgilde, dat waarschijnlijk ook reeds tijdens de bisschoppelijke regeering bestond. In 1646 kreeg het een nieuwen gildebrief. Dinsdag na Pinksteren schoten de gildebroeders naar den papegaai en op St. Jacobus werd in de schijf geschoten en telkens werd er natuurlijk ruimschoots bier gedronken. Ofschoon een der bepalingen van den gildebrief. gelijk Dr. Benthem meedeelt. tegen ruw optreden of ruzie maken met een eigenaardige bestraffing dreigt. werd er toch wel eens gevochten. Art. 6 luidde: .. Ten sesden is meede geresolveert ofte Jemandt weere, die moetwilligerwijze in d' geselschap eenig beer worde storten oder andere kalverije aanrichten, het weere ook om eenige beede reise te gaan,
338
Twentse Taalbank dieselve ten Contrarie bevonden sijnde, sullen staan in een kuyven vol waaters met beide ofte met een (been?) nare gelegentheid en tot keur der Olderluyde". Of een dergelijke straf in 1628 ook aanTonisJansen werd opgelegd voor "een tromme so dieselve moet~ williger wijze aan stukken geslagen" blijkt niet. In 1651 spreekt Jan Gerritsen de ciderluiden van de schutterij aan voor leverantie van een zilveren lepel bij anlegger verdiend met het schieten der papegay. Behalve de reeds genoemde gilden vond ik nog "de gemeene brouwers" en "de gemeene klumpenaars" ge~ noemd, die dus ook verbonden waren en waarschijnlijk eveneens een gilde vormden. Voor eenige andere be~ roepen was, voor zulk een vereeniging, het aantal be~ oefenaars hier waarschijnlijk te gering. Men treft hier in de zeventiende eeuw nog o.a. aan een zadelmaker, een wieldraaier, een kannegieter, een glazenmaker, een seyl of touwdraaier en een weggebakker. Er waren minstens twee molenaars, waarvan één de Noord~ , de ander de Zuidmolen, beide stadseigendom, in pacht had. In 1583 is sprake van "die Molle onser stadt en onser leeven frouwen en Peteren", molenaar wordt dan Johan Moller, zalige Spiegels zoon, deze molen heet in 1584 Spiegels molle. Een oud molenaarsgeslacht is dat der Reudinks. Wij hebben immers nog "Reudinksmölle", waaraan de Reu~ dinkstraat haar naam ontleent, gekend. Reeds in 1623 verschijnt voor het gericht Evert Rodink, klagende "woe dat Rolf ten Bouwhuis hem nageredet hebbe, alsdat hij eenige weite naar de molen had gebracht om dezelve bij hem, dager, op de molen te brengen en te laten malen, woe geschiet, ende hebbe vervolgens dieselve weite alhyr op die wage gebracht ende wegen laten alwaer hie solde verroeenen niet so vele meels weder bekomen solde hebben, als hem solde tho komen". Klager wil deze be~ schuldiging niet lijden en eischt, dat beklaagde het waar zal maken, of in de gestelde boete zal vervallen zijn. In 1638 wordt genoemd Johan Muller ofte Rodink. In 1646 heeft Mr. Andreas Steenmetselaer tot Olden~
339
Twentse Taalbank zaal van Mr. Gerrit Bussemaker (blijkbaar Enscheder burger) een roer (geweer) voor nieuw gekocht, waar~ van de loop oud blijkt te zijn. Mr. Gerrit Schoolmeister. die ik in 1599 genoemd vond, heeft een lange reeks van opvolgers gehad, die doorgaans tevens koster en .. orgelist" waren. Enkelen zijn ook ,.schriever" van stad of landgericht geweest. In dienst der stad zijn verder nog twee poortenaars of por~ tiers, één voor de Esch~ en één voor de Veldpoort. soms laten zij zich in hun functie door hun vrouwen vervan~ gen. In 1629 is er 's avonds. na poortsluiting, een vecht~ partij geweest. één der vechtersbazen wilde de stad uit. maar de portiersche heeft gezegd: .. ik en darf U niet uthlaten ten zij, dat ik ierst ordre van borgemeisteren en gemeente ontvangen hebbe". Een andere stadsbeambte is de bode, die ook wordt uitgezonden om personen voor het gerecht te citeeren. een niet zoo gemakkelijk baantje als het misschien me~ nigeen schijnt. De wegen zijn slecht en de boodschappen niet steeds naast de deur. In 1626 wordt Herman Engel~ bertink, als van Bergemeesteren geauthoriseerde bode. gevraagd, of hij niet voor twee jaren met een gerichte~ lijke citatie naar Utrecht is gegaan en wat hij ten ant~ woord heeft gekregen. Zijn mededeeling is voor den richter allicht weinig interessant geweest, al was de her~ innering voor Herman niet onaangenaam. zij bevat niet anders, dan, dat de zoon van den huize van zijne slaap~ stede is gekomen en de citatie aangenomen heeft .. hadde hem sonderlich daer geen antwoord op gegeven. dan hadde hem een brandewijn geschonken". In Januari 1651 wil Meilingius uit Borne als gevol~ machtigde van Jonker Scheele, voor het gericht doen ei~ teeren ,.ha er vorstelijke gen. V rouwe van Gronauw en zijn gen. Graaf van Bentheim", maar: .. Alsoo die Ge~ richtsdienaar sich doet beklaegen, dat hem, vermits den tegenwoordigen diepen sneeuw, niet wel mogelijk is de verzochte citatie tegens veertien dagen een zoo verre weg over te brengen, als wordt bij den Gerichte genomen drie weken, waartegens de Hoog gemelde V rouwe en Heer naer Landrecht geciteerd zullen worden".
3i0
Twentse Taalbank Een boodschap naar Gronau en Bentheim nam toen dus meer tijd in beslag, dan een bericht naar Indie in onze dagen behoeft te doen. Het verschil tusschen ver~ leden en heden is ook op ander gebied groot, dit blijkt vooral, wanneer er sprake is van het, ook in de zeven~ tiende eeuw in onze stad beoefende chirurgijnsvak Men kon deze heelmeesters toen onderscheiden in blijvend hier gevestigde en reizende. De te Enschede gevestigde chirurgijns zijn tevens "balbier" en geen gestudeerde lieden, zooals men uit het onderstaande kan afleiden. Op 12 Nov. 1650 doet de weduwe van Mr. Berent Rotgers opbiedinge op Luyken Schultens panden, wegens verdiend meisterloon voor de cure zoo haar eheman saliger op beklaagde heeft aan~ gewend, toen hij van de hilde was gevallen, waartoe hij merkelijke kosten heeft moeten aanwenden, zooals door Mr. Joost, doemaels zijn gewezen knecht, genoegzaam kan worden gedoceerd. Deze gewezen knecht Mr. Joost Miskendael oefent daarna jarenlang de chirurgijns praktijk hier uit, evenwel niet steeds tot voldoening zijner patienten. Berent Men~ sink heeft de villersvrouw van Delden te hulp geroepen, omdat Meister Miskendael zijn arm niet kon cureeren en deze vrouw, die zeker anatomie gestudeerd had, wan~ neer haar man een dood paard van de huid ontdeed, bracht hiervoor "welverdiende zes carolus guldens'~ in rekening, wat voor dien tijd zeker niet weinig is en waar~ tegen Berent Mensink dan ook protesteert. Soms gebeurt het, dat een reizend chirurgijn zich eenigen tijd in onze stad ophoudt en de roep van zijn bekwaamheid, misschien door reclame ondersteund, zich snel in den omtrek verspreidt. De hoop, die hierdoor bij ongelukkigen wordt gewekt, blijkt echter ook menigmaal ijdel te zijn. Op 28 Juni 1625 verschijnt voor het Enscheder gericht de huisvrouw van Geert ten Groetenhuis uit Haarle in het gericht Ootmarsum en brengt voor "dat zij had ver~ staan, als dat in Enschede een meister met name Mr. Gerrit Rijnvisch en zijn vrouw aangekomen waren, 341
Twentse Taalbank die velerlei gebreke heelen konden. zoo hadde zij. clegere. een jonk kindeken. 't welk een hasemond mede op de wereld gebracht hadde. met welk kind zij naar Enschede getrokken. om hetzelve aldaar te laten bezichtigen. daarkomende en het gebrek ziende. zeide dezelvige. hie wol de het kind also curieren. dat men ·t zelvige het voorz. kind niet anseen solde kunnen. so hie met handtastinge clegeren belavet. Nu is 't, dat hie 't genamte kind geschenden. mit spelden ende dergelicke gehechtet. ende het kind alhier in die drie weken gelegen hebbe. den schaden meerder en grooter gemaket. als 't was. Sehende. dat hie het kind niet helpen konde. heft tegen clegeren gesacht. sie solde weder tho huisz trekken. het solde in een jahr ofte een half wel heelen. meenende beklachtinne met haer kindeken also hen weg te krijgen. 't welk sie nochtans tegen hem afseslagen, meenende aldaer tho verblijven en eenigen troost te bekomen. waarop nichtes erfolget". Van wege Mr. Gerrit is niemand ter verdediging verschenen op deze aanklacht. Ook op 14 Juli. wanneer de zaak opnieuw voor komt. is Mr. Gerrit niet present. onder Rolof Cost berusten echter eenige zijner goederen, waarop de aanklagersche beslag wil leggen. Misschien meent zij. als een kind van haar tijd. dat de meister wel middelen tegen de kwaal heeft. maar ze niet wil gebruiken. Over hetgeen zij in onderpand neemt. ligt voor haar waarschijnlijk iets geheimzinnigs. vooral over zeker .. pampierken 't geen men niet lezen kan", want de zaak eindigt op de volgende wijze: "also sinnen borgemeesteren mede gegaan ende clegersche deze nabenoemde panden gelanget: eerstens ein paxken mit drieerly zalven. geel. groen ende rood. idem drie paxkens. het ein mit Camillen. op het ander stond geteikend ein (?? ...... ) verteekend zijnde met een pampierken. 't welk men niet lezen kan. idem twei dooskeus met kruiderijen; wordt 't samen van clegersche ingezat op 1 dalr ende blijvet bij inzate koopersche ende zal weider executie aan die ander goederen vergund worden. Er kunnen onder deze reizende- chirurgijns gevaar-
342
Twentse Taalbank lijke lieden geweest zijn. aan wie men beter deed de zieken niet toe te vertrouwen. Meister Berent Rotgers en Meister Joost Miskendaal evenwel waren geachte Enscheder burgers. die hun beste zorgen aan hun lijdende stadgenooten zullen gewijd hebben. Meister Joost is niet slechts Meister Berents knecht en opvolger. maar staat ook in familierelatie tot hem. want in 1648 lezen wij. dat de voordochter van Trijne Engerkink wed. Mr. Berent Rotgers. is getrouwd met Trijne's knecht Meister Joost en dat zij aan hem .. haar zalige mans instru~ menten boeken en balsem gedaan heeft". Als huisvrouw van Mr. Miskendaal wordt in 1696 genoemd Geertken Cost. De advocaat M yskendaal. die in 1692 optreedt, zal hun zoon geweest zijn. Zijn familie is dus op de maat~ schappelijke ladder een sportje hooger gestegen. Maar onze chirurgijn, schoon gewapend met instru~ menten, boeken en balsem van zijn stiefschoonvader, zal ook met den besten wil vaak weinig hebben kunnen uit~ richten. De omstandigheden waren te ongunstig. hetgeen in de jaren van zijn voorganger nog in sterkere mate het geval zal geweest zijn. De oorlogstoestand, de voedsel~ schaarschte in jaren van misoogst, de ongunstige hygie~ nische toestanden in de stad. die op zeer beperkt gebied niet slechts menschen, maar ook een groot aantal paar~ den, koeien en varkens herbergde, en waar ieder uit de weinige aanwezige putten met vuile emmers water kon halen. de slechte woningtoestanden, de van stad tot stad trekkende soldaten en vele andere ongunstige invloeden, waren oorzaak, dat besmettelijke ziekten zich snel kon~ den verbreiden en epidemiën tot groote volksrampen werden. Voor onze Oostelijke buren zijn tijdens den dertig~ jarigen oorlog vooral 1634 en '35 jaren van groote oorlogsellende en hongersnood geweest, velen zochten een toevlucht in Twente. Tot overmaat van ramp brak de pest uit. Geen wonder dus, dat het pestjaar 1637 ook voor Enschede, de stad aan de grens, een jaar van groote .ellende werd.
343
Twentse Taalbank In " Uit het Land van Katoen en Heide". blz. 259, wijst J. J. van Deinse er op. dat op de lijst der in 1768 genomroerde zerken in de Herv. Kerk. er vele voorkomen uit 1637, wat op een groote sterfte in dat jaar duidt. Een dezer steenen droeg een in 't Iatijn gesteld opschrift van den volgenden inhoud: 1637-27 Juni overleed aan de pest de Edele Everh. van der Marck. richter te Enschede met drie kinderen, Gerhardus 11 Juni, Sophia 13 Juli, Robert 28 Juli. Hunne zielen rusten in vrede. Maar in de kerk werd slechts een betrekkelijk klein aantal gegoede burgers begraven, de meeste dooden rustten op het omringende kerkhof. Ook waren tusschen 1637 en 1768 natuurlijk zerken verloren gegaan en grafschriften onleesbaar geworden. Uit het aantal bewaard gebleven steenen van dit jaar valt dus af te leiden, dat het getal der dooden groot was. Sterker nog komt dit uit in het aantal testamenten. dat wij in dit jaar in het stadsboek aantreffen en ook hier dient in aanmerking genomen te worden, dat slechts een zeer klein deel der plotseling door de pest aangetaste en meerderjarige burgers tijd, gelegenheid en behoefte zal gehad hebben om over de aardsche goederen te beschikken. Bijna ieder testament van deze lijders .. aan de contagieuse ziekte der pestelentie" ontsluiert in korte drooge woorden een tragedie van het dagelijksch leven. Het eerste, dat wij er over vernemen, is het volgende. Pelgrom Rink en zijn huisvrouw Hendrika Huisken hadden in 't voorjaar een huis verkocht, vóór de zaak volkomen haar beslag had gekregen, stierven zij aan de pest. Arend en Derk Huisken werden voogden hunner kinderen, maar waren. toen op 9 Juni de cessie plaats had. reeds niet meer in leven. Nog enkele andere gevallen wil ik meedeelen. Op 12 Juli 1637 is "erschenen Hendrik Glasemaker. krank sinde an de siekte der peste, noch bij goeden verstande. sinde gekleed en sinde gekomen vor sien venster an de strate". hij maakt aan eenige daar buiten staande getuigen zijn uiterste wil kenbaar. Zijn dochter Greete zal van
3-4-4
Twentse Taalbank zijn goederen hebben 20 daler à 30 stuiver. om oorzake. dat zij van hem afgegaan en tegen zijn wille getrouwd is. Zijn jongste zoon Derk geeft hij vooraf zijn kleederen tot zijnen lijve behoorende, met een wevetouw om oor~ zake. dat hij de jongste is .. .. .. de reste zollen de twee broeders samen deelen. 1637-8 Juli olden stijls zijn voor het huis van Engel~ hert Grotink Corporaal van den Ed. en manhaften Jonker Johan van Ittersum tor Hofstede erschenen Jo~ hannes Hutwolt. dienaar des godHeken woords binnen Enschede. Johan die Vrede, sergeant van voorz. kapitein en Berent Paschen burger. Zij hebben voorzegden kor~ poraal in huis gevonden, ziek te bedde aan de pest. maar nog wittig en van goeden verstande. Hij en zijn huis~ vrouw hebben in hun presentie hun testament gemaakt. Zóóvelen sterven er, dat men met den juisten tijd van overlijden in de war geraakt is. Aan Engelhert Vogelen~ sank wordt 25 Sept. gevraagd. of hem ook bewust is, dat zijn dochterman, Koort Menkmaat. vóór zijn zuster Fenneken is gestorven en hoeveel dagen vroeger dat geweest is. Twee Enscheder burgemeesters geven op 17 Juli 1637 aan. dat Jan Gakink van Buurse ten huize van Elsken Robers, ziek liggende aan de pest, aan zijn toekomstige huisvrouw Griete Robers 30 rijksdaalders heeft ver~ maakt en 30 keyzers guldens aan de armen, de helft hier en de andere helft aldaar in de Buurschap ... dat dit also sin uterste meeninge is. heft ons beiden siene hand daarop gerekt". Op 18 Juli geven de burgemeesteren J. Cost en D. Jor~ rissen aan. dat .. bij levende Johannes Hutwolds. diener des goddieken woordes binnen Enschede, deze pre~ dikant ten huize van Johan Vos was verschenen en diens huisvrouw }enne .. krank an die contagiouste ziekte der pestilentie" had gevonden, .. diewelke hij ook in hare krankheid bezocht had" . Zij had aan haren man Johan Vos om goede affectie al hare goederen vermaakt. Ook in eenige andere testamenten treft men Dominé - Hudwohl als getuige aan; vele zieken zal hij bezocht heb~
345
Twentse Taalbank ben en vele dooden zal hij mede ten grave hebben gebracht, vóór hij zelf door de pest werd aangetast. Maar nog vóór dit gebeurde werd zijn vrouw, met wie hij in tweeden echt getrouwd was, ziek. Zij was een der weinigen die herstelden. Dit alles blijkt uit een lezing van het testament, waarbij ook de huwelijksche voorwaarden van het echtpaar ter sprake komen, zooals die in vroeger jaren waren opgesteld. Op 7 Nov. 1637 had deze bespreking plaats. In het testament waren ook de namen van de kinderen uit beide huwelijken van den predikant genoemd: Anna Amalia, Anna Magdalena en Anna Catharina. Op dezen ?den Nov. zijn de dominé en zijn drie dochtertjes niet meer in leven. Uit het stuk blijkt, dat de dominé'svrouw, toen zij zich door de ziekte aangetast wist, te samen met haren echtgenoot een uiterste wil maakte, waarvan de aanhef luidt: .. Alsoe die Ehr ende veel deugsame vrouwe Catharina Hudwohlin, Johannes Wilhelmi Hudwohls, pastoris tot Enschede eheliche huisvrouwe, door schickinge Godes ook met de sieckte is angetastet worden, so heeft haerselve den 3 Juni 1637, tusschen 7 en 8 uhren morgens, laten tot zich vorderen ons beide Borgemeisters tot Enschede: Lambert Brouwer ende Dieterick Jorrissen, mitsgaders Jan Menkmaeten, olderling en Philips van Cöeszfeldt bor.g eren daerselvest". De dominésvrouw blijkt al haar goederen aan haren .eheman J. W. Hudwohl geboortig "uth der Churpfals van Simmeren en zijn drie dochtertjes vermaakt te hebben. Het geval werd echter voorzien, dat het echtpaar en de drie kinderen alle kunnen overlijden en familieleden erfgenamen zullen worden. Wanneer dit mocht gebeuren, zullen de armen van Enschede en van Bentheim (de vorige standplaats van · den predikant) ieder 50 rijksdaalders uit de nalatenschap ontvangen. Nu Catharina Schraders, wed. Hudwohl. alleen is overgebleven, keert zij "hoewel ongehouden daartoe" 100 rijksdaalders uit met een obligatie der stad Neuenhausen, Graafschap Bentheim, welke stad deze som aan
.3i6
Twentse Taalbank haren Herrn schuldig is gebleven. Zij zelf was afkomstig uit het "Stift Osnabrugh van Quarkenbecke". Ook in Neuenhausen was haar echtgenoot predikant geweest. Beide echtelieden waren dus van Duitsche afkomst. Dit zal in de prediking en bij ander ambtswerk nog al eens moeilijkheden hebben gegeven, een uitzondering is een Duitsch predikant in een N ederlandsche gemeente echter in die jaren niet. Pastoor A. E. Rientjes schrijft in het verzamelwerk "Overijssel", blz. 928, "Vele der eerste predikanten in Overijssel kwamen uit Holland en Friesland ...... anderen uit de graafschap Bentheim, Emden, de Paltz, Westfalen, die het Duitsch nog gebruikten tot ver in de 17e eeuw". Het is evenwel ook best mogelijk, dat Ds. Hudwohl te Burgsteinfort had gestudeerd, waar N ederlandsch de taal van het dagelijksch leven was. Onze stadsprotocollen gunden ons hier even een blik op het lot van een braven man. die in zware dagen zijn taak trouw vervulde. Er zijn ook menschen van een ander slag. In Enschede treft men. ofschoon de stad na 1597 entvest was. nog .steeds een groot aantal soldaten aan. soms wordt zelfs van een hunner de uitdrukking nog gebruikt "garnizoen houdende te Enschede". Onder deze zijn er enkele. die veel drukte en moeite veroorzaken. Een lastig sinjeur was Johan tho Verwelde in 1623. ruiter in de compagnie van den Drost van Lingen. die ritmeester was over een compagnie currassiers. Er ligt in dit jaar te Gronau keizerlijk krijgsvolk. met hen heeft hij een paardehandel gehad, waardoor hij met Johan Jagers. een Gronausch burger in proces komt. In 1634: voerde hij met Jonker Dennenwalt een proces over een gaarden nabij onze stad, maar werd in 't ongelijk gesteld. Wanneer nu Ledewiek Dennenwelt in den herfst zijn knecht zendt om den gaarden om te graven, wordt deze door tho V erwolde van de tochbrugge (ophaalbrug) in den stadsgraven gegooid, hetwelk "also niet en is. noch en kan gedulded worden, dan (zijnde) geweld en wederstrevinge der justitie". Zoo is de opinie der burgemeesteren. die daarom alle 34:7
Twentse Taalbank krachten op de been brengen waarover zij te beschikken hebben en die wij bij deze gelegenheid leeren kennen. Het zijn ten eerste de stadsdienaar Henrich Swierink, verder de beide poortenaars of poortbewakers en ein~ delijk, wat wij misschien niet zouden verwachten, de beide "Mollenaars". Maar beide Noord~ en Zuidmolen zijn stadsbezit en worden door het stadsbestuur ver~ pacht, hetwelk waarschijnlijk van meerring is, dat van de molenaars bij wijze van heerendienst dergelijke ver~ richtingen kunnen geëischt worden. Niet zonder eenigen trots wordt geconstateerd dat zij deze mannen "vijven in 't getal" naar de behuizinge van tho Verwolde hebben gezonden om denzeiven te apprehendeeren en in den Raadhuize verwaarlijk in te leveren. De burgemeesters weten blijkbaar, dat zij te doen hebben met een katje, dat niet zonder handschoenen aangepakt kan worden. Maar het vijftal komt terug met de boodschap, dat zij den delinquent niet in zijn eigen huis en ook niet bij de buren hebben kunnen vinden. Omtrent de vele soldaten, die men hier toen en ook nog verscheiden jaren later aantreft, viel mij op, dat zij beter bij kas schijnen te zijn, dan de meeste burgers, vaak ziet men hen als geldschieters optreden. Was hun vak zoo voordeelig of beleggen zij op deze wijze het hand~ geld, hun bij de dienstneming uitgekeerd? Vooral om~ trent 1644 treft men in onze stad een groot aantal sol~ daten aan, de meesten dienen onder kapitein Joan van lttersum tor Hofstede. Menigeen onder hen maakt in de eerste maanden van genoemd jaar zijn testament, omdat hij "met der haast gecommandeerd is op zee in dienst der mogende Heeren Staten" Bijna allen zijn getrouwd en de huisvrouwen worden tot universeel erfgenaam ge~ maakt. Minstens een twintigtal soldaten treft men hier dan aan, onder hen zijn ook ruiters, een vaandrig, een corporaal en een sergeant, enkelen zijn burger~ of boe~ renzoons uit den omtrek, de meesten dragen vreemde namen. Zeer spaarzaam zijn de gegevens, die eenige aandui~ ding bevatten over het uit~ en inwendige voorkomen der
348
Twentse Taalbank huizen van de burgers uit dezen ouden tijd. Wat de in~ ventarissen betreft. is er iets meer te vinden. Af en toe heeft er een boedelbeschrijving plaats. Zoo b .v. op27 Oct. 1617. wanneer Hans Oesthold .. zich veldvluchtig gemaakt heeft" en degenen. die borg voor hem waren. beslag op zijn goederen leggen. Deze goederen bestaan uit: een hellebaerde (dewelke J. van Alstede competiert). 2 tafels. 2 mansstoel en. 1 sit~ ten, een bank. 6 stoelen. 1 braadspit. 1 haal en eenig an~ der kook~ en haardgereedschap. 2 stuk grof garen. (dat Geertruidt toekomt) een weinig beddegoed. een paar luchters. een mosterdvat. een solvat. een vijzel met stam~ per. 2 kisten. 2 emmers. 2 varkens. een kuiven. verder zijn er twee koperen potjes en als eenig aardewerk 2 steen~ kannekens; op eenige luxe wijze alleen een spiegel en een .. trijsoer". die eveneens verkocht zullen worden. tenzij men ook weelde wil noemen het vrij talrijke tinnen huisraad ..fijn en onfijn" . waaronder b.v. 9 tinnen scho~ telen en 9 tinnen telders. In 1644 geeft een ander familiedrama aanleiding tot een zeer uitvoerige boedelbeschrijving. Het betreft hier blijkbaar een der aanzienlijkste gezinnen van Enschede. De aanleiding tot de inventariseering is de volgende: Op 18 Oct. 1644 tusschen 11 en 12 uur ·s morgens heeft Berent Thijssink. man van Aele Schouwink. in zijn huis binnen Enschede zijn stiefdochter Berthe Schouwink met een tange aan de dunegge 1 ) op het hovet geslagen. dat zij to eerden gevallen en van haar selven gewesen. also. dat het bloed uit het hovet en ooren geloopen en ver~ moedet worde. dat die doet daarop solde volgen". De Burgerneestereo hebben Berent datelich geappre~ hendeerd. in 't raadhuis gebracht en aan handen en voeten gesloten en tot 21 October laten bewaren. ten tijde men solde zien, of de stiefdochter aan deze kwet~ sure solde mogen genezen". Dan. op 21 October. ver~ schijnt de balbier en chirurgijn Mr. Berent Rotgers en 1)
Twentsch voor de slaap aan het voorhoofd. het woord is ook thans nog in gebruik.
349
Twentse Taalbank zegt, dat het meiSJe genezen zal, maar indien de Heer anders wil, dit "staat aan den Heere, die gezondheid en leven in handen heeft". Hierna blijkt weer, hoe sterk de familiebanden zijn; de schuld wordt niet ontkend, maar wie van het Thijssinksvolk is, kan de gedachte niet verdragen, dat een hunner de schande moet lijden, aan handen en voeten gebonden, opgesloten te zitten en het gericht . .. ... heeft er blijkbaar vooral voor te zorgen, dat aan de Hoogheid (de Provincie of den Drost?) en aan de stad, de boete niet ontgaat, die uit dit geval te halen is. Het protocol vermeldt: "Demnegest. zijn in 't Raadhuis verschenen Egbert Thijssink. vader van gemelde Berent, Jan Thijssink, zijn broeder, Henric Lubbertinck te Boekeloe als neef. Geert Bertelink van Borne de zwager en Henrich Grevink, borger dezer stad Enschede en hebben verzocht Berent Thijssink uit de apprehensie te relaxieren en op borchstal los te laten. Op het groot verzoek en menigvuldig aanhouden hebben burgemeesteren geconsenteerd onder verbintenis van voorgenoemder mannen personen. hoven, goederen roerende en onroerende. hebbende en verkrijgende, indien uit de quetsure der stiefdochter Serteken iets mocht ontstaan. waaruit de dood of ander onheil volgde. De genoemde mannen staan samt en sonders voor de quetsure en broeke (boete) in; zijn en blijven borg voor 't geen de Hoogheid of de stad Enschede aan broeke of anders zullen hebben te pretendeeren enz. Berent Thyssink en zijn vrouw Aleken (de moeder van het gewonde meisje) hebben reciproque beloofd. de borgen van dezen borgstal en alle pretentie der Hoogheid en der Stad Enschede schadeloos te houden. onder verband van al hunne goederen hebbende of verkrijgende. De zaak schijnt goed te zijn afgeloopen, Sertekens naam treffen we na verloop van tijd nog aan en na eenige jaren assisteert Berent Thijssink, die dan "onze medeschepen" genoemd wordt, een zijner andere stiefdochters. Mette Schouwink. wed. Frederick van Coesveld, voor het gericht. 350
Twentse Taalbank Evenwel gevoelde Berent een jaar na de noodlottige gebeurtenis de behoefte in het stadgerichtsprotocol te doen opnemen, de inventaris. die op 18 Aug. 1643, waar~ schijnlijk bij het aangaan van haar tweede huwelijk van de bezittingen van zijne vrouw en van hare kinderen was opgemaakt. Alekens eerste man. Herman Schouwink, was bij zijn leven burgemeester van Enschede en waarschijnlijk brouwer van beroep. Zijn nalatenschap vergelijkende met de weelderige inrichtingen van Hollandsche burger~ huizen uit den zelfden tijd, zooals ze ons door Schotel in .. Het Hollandsch huisgezin der zeventiende eeuw" wor~ den beschreven. treft ons wel zeer het verschil in wel~ stand tusschen het Westen des lands en het afgelegen Twente. Wat wij in onderstaanden inventaris aantreffen is daarbij gezien zeer eenvoudig en bescheiden. toch leert het ons den inboedel kennen van een der eerste burgers onzer stad. Wij vinden hier het volgende: Een huis en achterbrouwhuis met deszelfs brouw ge~ reedschap (naast Johan Cost Smit en Egbert Smits huizen) waarin bevonden: 17Yz paar oude en nieuwe beddelakens. 4 elle engesneden toiltocht. 4 elle gansen~ oogen tot tafellakens, ongesneden. 4 oude en nieuwe servetten, 6 stoelkussens, 10 paar kussen teijkens, 1 on~ genaaid paar beddelakens, 9 zoo oude als nieuwe tafel~ lakens, 2 teilburen en 3 linnen bedden, 4 pollen ende 7 hoofdkussens, 3 dekens. W elverstaende, dat het bedde, waarop Aelken met haer man slaapt. met deszelfs toe~ behoor niet is beschreven. Twaalf hooge, drye drystoelen ende twee vrouwen~ stoelen, een lobben doose, een ......... (?) ende een old aschvaetken, zes koperen potten, alsnog vijf kettels klein ende groot. 2 aeckers, een ...... becker en een bedde~ panne, een spiegel. een tinnen mosterdpot, drye fijne en twee onfijne tinnen kommekens, als nog drije steenen kannekens, 3 koperen kandelaars, 5 tinnen kannen. 2 onfijne oortskannekens. een fijn. gebroeeken en een on~ fijn tinnen soltvatt, 10 fijne en een onfijne tinnen telder, 29 fijne en 11 onfijne schotelen zoo groot als klein, 2 351
Twentse Taalbank onfijne waterpotten met een botterschotel en I onfyn mengelen, I zilveren beker met 2 zilveren lepels, 3 oude koperen blakers, 1 goud gewicht en 2 ijzeren potten, van weleken een den steel mist. 2 brandtroeden, 2 haelen met een lange hael, 1 rooster, 1 tange, 1 panijzer. 1 leeren emmer, 1 reppe, 1 ijzeren schuimer, 1 sleef. 1 schuppe. 4 spaedens, 1 waege, 1 ploech, 1 olde kiste op die deele. 3 eggen, 1 zellen, 1 peepermeule, 1 ponder, 1 tafel. 1 schabelle, ende 1 keersenlaede, 4 holten beckens, 2 hol~ ten schottelen, idem ettelijke steenen schottelen en steenen beckens, als ook 4 glazen. 2 34 schepel ...... ? zaad. 4 moltsacken, 1 snij zomp. met het mes, ettelijke olde veeren in een tonne op den zolder en in een vleystonne nog een pond nije veeren, als nog die knotten 1 ) op den bonne 2 ) , 30 lange en korte booten vlas, waerteegen Aelken hare rnaegt moet geven 14 elle doek. Een schepel solt in een tonne op den zolder, twee holten emmers, twee kuyvens, een melkl_eupen, twee melkvaten, een meelvaetjen, een keerne, een backtroch, een roomvaetken, twee torfgreepen ende eenen olden torfspaen, item een olde spinde in den kelder, een kiste in het kamerken, een old linnenkistken, een spin~ deken op die kamer en een in de keuken, een schottelkorf. een holten soltvat, 4 holten lepels, 3 holten telders en die lampen en het schap in plaets van een anricht. Een olde ( waene?) toyte, als ook een ander toytken met witte banden en 2 à 3 olde broecken Uitgenomen linnen en wullen gehoorende tot Aelken, haeren mans en kinderen eygenen lijve. It. vier ijmen 3 ), een peerdt, vijf koene, waervan eene Berent Thiesinck (toe) kompt, twee kalven, zes var~ kens, drije hoender met eenen haenen, ende een henne met zes kuykens. It. het hoij, rogge en gerste op den balken, die quantiteit aldaer te erzien. Hiermede zijn de bezittingen binnen Enschede genoemd, buiten de stad heeft de familie het erve W olte~ rinckhoff in eigendom. Onder de verschillende grond1)
VlasafvaL
352
2)
Kleine zolder.
3)
Bijenkorven door bijen bewoond.
Twentse Taalbank stukken hiertoe behoorende komen o.m. voor: de Hofbree, een stuk achter Kreemersmaete, het Kettel Geerliches stuk en die Bree op den Botterink, een stuk die Preekstoel en Sweers gaerden op die Hoorne. Behalve deze landerijen is er nog " den olden W olterinkhof. waarvan twee gaarden en een stuk bouwland aan den olden W olterinkhof (naam van grond en persoon zijn dus aan elkaar gelijk), door zal. Hermen Schouwinck en Aelken sijn huisvrouwe sonder eenige huyre ofte andere geltnisse die tijdt sijns levens in huyre is gedaen en langer niet. Ten slotte bezaten Aelken en hare kinderen nog "des erves gerechtigheyt", dit is waarschijnlijk gewaardheid in de Eschmarke. In een daarna volgend extract uit "Aeltjen Schouwincks Schultboeck" treft men de namen aan van een groot aantal Enscheder burgers, die kleine geldsommen aan haar schuldig zijn. Onder de schulden, die nog betaald moeten worden, is er een aan "een bocekenbinder tot Deventer wegens een gehaelt boek door Jan Schouwinck 6 dlr.'' Jan Schouwinck is Aelkens nog minderjarige, oudste zoon. Verder zien we nog welke belastingen of Heerengeldinge er over 't jaar 1643 door Aelken moesten betaald worden n.l.: Grontgelt Pondtgelt impost
3 dlr. 4 dlr. 1 dlr.
16 st. 2 st. 10 st.
2 dlr.
2 st.
Dry rnaent leeninge van 't erve
verder moet nog belasting betaald worden voor Koppelsaet, Tiende van Hoffstee, Huysgemael, schoorsteengelt, koegeit en schattinge, achter welke het bedrag niet is ingevuld. Dan volgt nog een opmerking over de magenscheiding, die "minnelijk, vriendelijk en met alle genoegelyckheidt geaccordeert" is. Aelkens minderjarige kinderen zijn: Jutte, Jan, Beerte, 23
353
Twentse Taalbank David en Hermken. De oudere dochters Mette en Jenheken waren in 1643 reeds gehuwd. Aelken mag o.m. inboedel, bestialen en meubelen behouden "mits gevende · en uitkeerende aan haare drije noch onmondige dochters als Jutte, Beertken en Hermken komende te trouwen, aan elk in 't besonder een toilbuyren bedde, een polle, vier kussens, vier paar kussentoege, vier paar beddelaken, vier taeffellaekens, vier droogeldoeken, vier servetten, eenen ketel, voort vijf dlr., eenen koperen pott, een sil~ veren gordel, een hoycke 1 ), ofte vijff en twintich gulden in plaets, een heylich en een werckeldages kleet ........ . gelyck mede den jongsten soone Davidt als hij komt te trouwen een nye kleet, met een nije mantel, ten laetsten noch elkeen ongetrouet kindt so wel soons als dochters een koe. Jan Schouwinck, de oudste zoon, zal nog twee jaren bij zijn moeder en oom (zoo wordt hier en een enkel keer ook elders de stiefvader genoemd; de familierelatie is mij niet gebleken) in kost blijven en een plaats voor in 'thuis hebben om zijn werk te doen. Vóór in 't huis, zal wel beduiden op de deel. Men kan zich voorstellen, hoezeer gebeurtenissen als de hiervoor beschrevene, de burgers van het stille stadje in beroering hebben gebracht en ook, want dat is immers thans nog het geval, hoe zij zich voor verdeeling of ver~ koop van vaste goederen zullen hebben geïnteresseerd. Af en toe geven de gerichtsboeken een blik op oude ge~ bruiken, die aan deze handelingen zelfs iets drama~ tisch bijzetten en het gewicht, dat er aan gehecht wordt, nog vergrooten. Een voorbeeld daarvan is het volgende. Op 4 Nov. 1626 verschijnt voor het gericht Claus Podt "gefrijde soldaat onder Hopman Herema". Hij doet opbieding op huis en hof bij Anna Broekink in gebruik, "waarvan de~ selve hier een kluten eerde van den hoff ende een stuks~ 1}
Huik of hoycke een lange mantel of opperkleed. het geheele lichaam, ook het hoofd, bedekkende. boven op de kap een pluim of handvatsel waarmede men de huik opzette of aflegde. (Zie Schotel .,het Oud-Hollandsche Huisgezin.)
354
Twentse Taalbank
ken holtes uth den post gesneden, gepresentierd heft, ende dat uth kraft sijnes hierbevorens met zijn sch u ld~ boek bewesene schuld". In 1647 worden twee roede en een zwarte koe, die Egbert Smit zijn afgepand gerich~ telijk verkocht "waarvan het haar den gerichte is ver~ toont". Gevallen waarin een handvol aarde of een stukje hout worden meegebracht, om grooter nadruk aan des eischers aanspraken bij te zetten, komen meer voor. Het zal een zinnebeeldige handeling zijn uit zeer oude tijden overgeleverd . In "Uit het Land van Katoen en Heide' ' vinden we op blz. 502 door den Heer van Deinse beschreven een "Verkoop bij brandende-kaarse uitgang". Ook in de gerichtsboeken treffen we vele voorbeelden daarvan aan, o.a. in een langdurig proces ge~ voerd tusschen Gosen Heyderijck Schele tot W eleveld en den Graaf van Bentheim. Het betreft eenige boeren~ erven bij Enschede, die aan eerstgenoemden of zijn voor~ ouders door de graven van Bentheim in onderpand ge~ geven waren. De zaak komt voor op 7 Sept. 1647, zijnde de eerste rechtsdag na de "bouwferien" . In de weken, waarin het roggeland moest " gebouwd" of geploegd worden, schijnt het gerecht geen zitting te hebben ge~ houden. Elders is sprake van "feriën" met "Middewinter" en met "Pentecostes". Jhr. Schele wil gerichtelijk doen verkoepen de erven Crumhoff, Honhof, Lippinkhof, Bruggeman en Amelink, gewezene Bentheimsche goederen. Hierbij wordt het vol~ gen de vastgesteld: die op een tellier (houten bord) de hoogste inzate op een erve doet, zal daarvan 5 goud gl. genieten; die met keersenuitgank koeper blijft, zal berge stellen; als de koeper geen borg kan stellen, zal het goed opnieuw worden opgehangen, maar deze eerste koeper zal den geheelen wijnkoop betalen, die daarop verdronken zal worden. Die koeper wordt en borge stelt, zal het hoogste inzetgeld, trekgeld en wijnkoop betalen (tenzij de wijnkoop door een afgewezen kooper, als boven vastgesteld, wordt betaald). Wie met 10 g. gl. verhoogt, zal 1 g. gl. hebben. Wie met 5 g. gl. verhoogt zal ~ g. gl.
355
Twentse Taalbank hebben. Er mag niet met minder dan 5 g. gl. verhoogd worden. Ten slotte blijkt, dat niemand onder een tellioor heeft willen schrijven. Er waren klaarblijkelijk geen liefhebbers, omdat men het proces niet als geëindigd be~ schouwde. De verkoeper bleef bij keersenuitgank kooper. Zelf had hij ingezet: Het Erve Crumhof op 400 rijksd. Henhof op 400 Lippinkhof op 500 Bruggeman op 500 " " Amelink op 600 .. De hierbovengenoemde erven en verscheiden andere zijn ten slotte nog lang Bentheimsch bezit gebleven. Het Amelink ging het eerst in andere handen over. Het kwam in 't bezit der familie Reiger. In 1698 komt C. T. Reiger onder de goedsheeren der Lonneker marke voor. In 1706 wordt de Heer Reiger tot W ermertink goedsheer van Geert Amelink genoemd. In 1707 zag de Graaf van Bentheim zich echter ge~ noodzaakt op groote schaal tot den verkoop van goe~ deren over te gaan. De inhoud van een desbetreffend protocol van het Landgericht Enschede is (in 't kort ge~ zegd) de volgende: Nademaal de erven in den gerichte Enschede. eigendom van Frederik Maurits Graaf tot Bentheim Teklenburg en zijne echtgenoote Christina Maria, geLerene gravinne van Lippe geexecuteerd ston~ den te worden door de Amsterdamsche crediteuren Deucz & Comp. en de respectieve meierluiden der erven als daar zijn: Lippinkhof. W almink, Hunhoff. Crumhoff. Schipholt, Bult, Bruggink, Hesselink, Busch, Leefert, Riet Johan en Thiessink zich hebben verobligeerd aan de crediteuren alle schulden van capitaal, rente enz. op 1 April a.s. te betalen eens vooral met een som van 27000 car. gl., zoo is het, dat de eigenaren de voormelde goe~ deren en tevens het Holtrichterambt op het erve Lip~ pinkhof liggend, verkoepen en overdragen aan gen. meyeren of andere personen die de penningen verstrek~ ken.
356
Twentse Taalbank De koopers moeten den 25sten en SOsten penning en verdere kosten v oor hun rekening nemen. Als de Graaf binnen twee jaar alle door kooperen besteede gelden restitueert, mag hij de erven terugnemen. Achtereenvolgens worden daarna aan de respectieve pachters ( meyeren) overgedragen de plaatsen van: Hendrik Teesinks, Leefers, Ryt Johan in Rutbeke, W elmer Crumhoff, Rolef Lippinkhof, Walming, Hunhof, Schipholt, Bus in Drijnermarke, Hesselaer aan Hermen Hesseler en Bruggink aan Bruggeman. Het erve Bult wordt overgenomen door Lippinkhof, Honhof, Crumhof, Walming en Schipholt tezamen. Weinige weken later wordt het Walmink door verschilIende personen (waarschijnlijk allen Enscheder burgers) overgedragen aan Gerrit Schouwink. Dit maakt het waarschijnlijk, dat de burgers aan de boeren een gedeelte der koopsommen hebben voorgeschoten. Duidelijk blijkt, dat het de boeren en burgers in deze jaren beter gaat dan de adellijke grondbezitters, menig gewaard erve, dat eeuwenlang tot de bezittingen eener havezate behoorde, gaat in handen van eerstgenoemden over. De pachters worden vaak eigenaars. Af en toe wordt het duidelijk, dat zij voor den koop gelden opnemen van stadsburgers, welke laatsten evenwel ook menig boerenerve in eigendom krijgen. Tusschen de stad en het platteland bestaan vele relaties. Niet zelden ook kiest een Enscheder reiderszcon een boerendochter tot vrouw. Over den verkoop van boerenplaatsen maakte ik slechts weinig notities, loopende over enkele jaren. Toch kan hieruit reeds blijken hoe de verhoudingen aan het eind der zeventiende en 't begin der achttiende eeuw veranderen. 1713-Mei 12. De erfgenamen van den Drost B. A. van Coeverden verkoepen aan Johan Cost richter en Everwijn Stokman predikant het erve Beukerink. Zij verkoopen gelijktijdig aan den opwonenden meier het Erve Effink (ook Eefkink geschreven). 1716-23 Oct. Willem ten Cate, koopman te Enschede,
357
Twentse Taalbank koopt voor 1825 car. gl. het erve Drijnerhorst. 1716-22 Aug. Hermen ten Hof te Coosfeld X Gese Geerdink koopen voor f 5400 het erve Hof te Coosfeld van Heer Godefridus Fransen X E. S. Bergerink en van A. C. Borgerink. 1716-22 Aug. A. van der Capelle X M. J. van Heekeren verkoepen het erve Sweerink in Helminksyd aan Jan Sweerink en erfgen. 1716-19 Sept. Phillipus Edler en zijn familie ver~ koopen voor f 2000 het erve Brunink in Tweckelo aan Hendrik Brunink X Hendrikje. 1717-20 Nov. Christoffel Gewin gevolmachtigde van Daniel Limborg, richter tot Delden, draagt aan Wil~ lem ten Cate koopman tot Enscheide en erfgen. over de erven en goederen Amelink en Roolvink, met al hare woners, waartoe heer verkoeper beregtigd is. 1717-27 Juli. U . Ph. van Raesfeld, Douairière gra~ vinne Athlone en familieleden verkoepen aan Jan Becker burger v. Enschede X Helena Helmich het erve Schou~ wink en Slaffort. 1717-9 Febr. Hendrik Hulswijk koopt te Zwolle op publieke verkoeping van Gedeputeerden v. Ridder~ schap en Steden het Erve Grote Hulsik of Hulswijk in den Enscheder Esch, hebbende behoord tot het Land~ rentambt Twente. 1720-20 Febr. Daniel v. Schelen erfheer van Cohoff enz. X C.S. baronesse van Schelen verkoepen aan Geert Engerkink en Lucas Stroink en vrouwen ieder voor de halfscheid het erve Engerkink in de Eschmarke, meiers~ gewijs tot dien bewoond door Geert Engerkink en vrouw. 1726-15 Mei. Derk Nyhof X Geesken Assink koo~ pen 3/4 van het erve Nihof in Dryne van Heer H. van der Wijck X A. L. van Heekeren te Raalte en 1/4 van hetzelfde erve van Judit. M. van Heekeren. Zij bekennen op 16 Mei 1726 daartoe van de wed. I. Paschen opge~ nomen te hebben f 2200 en van de wed. richter J. Cost f 1000. 1730-30 Dec. Jan Spielen en Jan Kolthoff koopen 358
Twentse Taalbank in compagnie het erve Kolthoff en den Spietenkotten van Dr. Wettendorf X Catharina Wilhelmina ten Brook, verkooper is geheim referendaris van den Bisschop van Keulen. 1732-27 Aug. B. Paschen X E. Willink koopen het erve Weg man in Lonneker van den kerkenraad van Oldenzaal (het erve tynsbaar grof en smal in de Probs~ dije te Oldenzaal). Bij de verkoopingen "met brandende kaarsen uitgang" schijnt het niet altijd zeer vreedzaam toegegaan te zijn. Men leest b.v. in de verkoopcondities: "Als over de laat~ ste verhoginge verschil mogte ontstaen bij het uitgaan van de keerse, of ook de keerse bij ongeval mogte uit~ gaan, soo sal deselve wederom van nieuws opgestooken en die verhooginge gedaan worden. Een eigenaardigheid, die bij verkoopingen ook niet zelden voorkomt, bestaat hierin, dat bedongen wordt, dat de kooper aan de vrouw van den verkooper een of ander geschenk of een som geld moet "vereeren". Men schijnt hierbij uit te gaan van de gedachte, dat vrouwen een~ maal verkregen bezit of. als het hierom gaat, producten van huisvlijt niet gaarne weer prijs geven en dit offer haar op een of andere wijze verzoet moet worden. Maar men slaagt hierin niet steeds. Berent Paschen heeft b.v. van Jan Robers een gaarden gekocht voor 40 daalders plus een rijksdaalder tot wijnkoop voor verkoopers vrouw, de overdracht liet echter op zich wachten. Robers, daarover aangesproken, geeft ten antwoord, dat hij den gaarden niet leveren kan, ter cause zijn huis~ vrouw daarin niet wil condessendeeren. Leyffert to Lasonder, hoewel smid van zijn ambacht, doet ook reiderszaken. In 1645 heeft hij 286~ ellen lijn~ waad geleverd tot 12 ~ stuiver de el "met twee Holland~ sche soetemelksche keesen hierboven bedongen". Men krijgt in onze dagen niet den indruk, dat de vrouw van een fabrikant een dergelijke aangename verrassing mag verwachten, wanneer het haar man gelukt een partijtje goed van de hand te doen, eer nog zou zij er zelf een attentie aan toe moeten voegen.
359
Twentse Taalbank Ook Aleida Leurink. de dominésvrouw van Losser. die lang geen onhandige koopvrouw was. heeft zich voor het verkrijgen van een boerenerf in 1706 een offer moeten getroosten. Uit haar voorraad van waarschijnlijk thuis gesponnen garen liet zij in Enschede eenig linnen weven. Zij betaalt voor .. het koeken en wefeloon samen f 20" en schrijft verder: .. dit is tot een vereringe gegeven an de vrou van Jannes Hofmeyer volgens coop voor 't halve erve Wilpelo". De koopers waren er in den ouden tijd minder goed aan toe dan thans. nu men over 't algemeen zeer geneigd is hen naar de oogen te zien. Een Enscheder winkelier b.v. verkocht nog in 't begin der vorige eeuw zijn eieren voor 1 ct. per stuk. maar op de honderd eieren nam hij voor de moeite van het tellen een stuiver toe. Op zekeren dag zond echter een slimme huisvader zijn tien spruiten achtereenvolgens om tien eieren naar den winkel; daar~ na is volgens de overlevering de koopman van taktiek veranderd. In dien goeden ouden tijd behoefde het ook slechts bekend te worden. dat de grossier in koloniale waren uit Deventer in den Gouden Klomp alhier was afgestapt, of van heinde en ver, tot uit Losser en Buurse haastten de Twenter kruideniers zich stadwaarts om hun bestel~ lingen te doen. In 1665 en 1672 had Twente onder de invallen der Munstersche troepen weer zwaar geleden. Daarna volg~ den rustiger jaren en kon onze stad zich in een, zij het nog uiterst bescheiden welstand verheugen. Met die wel~ vaart nemen ook ontwikkeling en beschaving toe. Burge~ meester Georgius Stroink, omstreeks 1732 overleden en gesproten uit een oud Twentsch geslacht, had te De~ venter aan het athenaeum gestudeerd, zoo ook diens zoon Jan Diederik. die later Rector der Latijnsche school alhier werd. Een lid uit een anderen tak der familie stu~ deerde theologie en werd in 1756 predikant te Gronau. Men begon destijds zeer jong met de studie. Dit blijkt wel uit het volgende. Ds. A. Ledeboer, een zoon uit het~ zelfde geslacht. waarvan sedert ongeveer anderhalve
360
Twentse Taalbank eeuw een tak te Enschede is gevestigd, overleed in 1808 als emeritus te Haasdrecht. Zijn overlijdensbericht vermeldt, dat hij geboren was uit een "sedert de gezegende Kerkhervorming onafgebroken priesterlijk geslacht". Zijn Vader was te Weerselo predikant geweest. Hij zelf leerde, nog slechts negen jaar oud zijnde, te Lingen Grieksch en Latijn en werd op zestienjarigen leeftijd met lof genoemd onder de studenten te Groningen. Zonder twijfel is in een afgelegen plaatsje als Enschede de drang tot ontwikkeling en beschaving uitgegaan van de weinige gestudeerden; in de eerste plaats van predikanten en geestelijken, die er ambtshalve woonden. Ook aan de opvoeding der dochters werd zorg besteed. De Enscheder burgemeestersdochter Aleida Leurink, die op vijftienjarigen leeftijd in 1698 dominè' s vrouw te Losser wordt, blijkt gaarne de pen te hanteeren. Wanneer haar 13 jaren oudere echtgenoot haar echter bij 't schrijven van haar dagboek over den schouder heeft gezien, zal hij menigmaal hebben moeten opmerken: "Nee, Aaltjen", (dit is haar huisnaam) "zóó schrif men dat nig" , want zij stoort zich aan geen taalregels en uit haar woordenkeus blijkt. dat het Enscheder plat in haar omgeving de dagelijksche spraak is. Maria van der Poel, echtgenoote van Ds. Anthonius Strick alhier, heeft het in dezen reeds verder gebracht. Geen wonder, reeds haar grootvader Everwynus Stockman en haar overgrootvader Gerhardus Stockman waren dominé' s geweest, beide te Enschede. Dit alles blijkt uit een boekje in het bezit der Oudheidkamer, door het echtpaar Strick-van der Poel gezamelijk uitgegeven. Van zijn hand zijn vragen en antwoorden ten dienste der Cathechisatie en een opdracht aan "de Wel Edele Agtbare Magistraat, Mijne Heeren de Burgemeesteren en Secretaris benevens de Heeren Gemeensmannen der stad Enschede". Hij zegt hierin o.m. "omdat mijn zalige Vader Johannes Strick den H. Dienst onder uwe Gemeinte, niet zonder nut en stigtinge, getrouwelijk waargenomen heeft van het jaar 1684: tot zijnen Dood in den Jare 1729. 361
Twentse Taalbank Aan 't slot van het boekje vindt men .. Eenige stigte~ lijke Verzen door Maria van der Poel". Wel zijn de gedichtjes soms wat verward en lang van adem, maar wat taal en spelling betreft, onderscheiden ze zich toch gunstig van hetgeen men in de meeste officieele stukken uit dezen tijd aantreft. Zij doen niet voortdurend aan dialect, of aan Duitsch denken. De gedichtjes zijn op~ gedragen aan de .. Freulyns Cornelia Johanna en Isa~ bella Megtelt. beide Zusters. geboren Baronessen de Mahony. Freulyns van Boekelo". Naar aanleiding van den verjaardag van den vader dezer dames, Colonel Cornelis Jacob Baron de Mahony, vindt men hier een .. Versjen op de Letteren van zijn Hoog Edel Wel ge~ boren Naam", waarin gezegd wordt: .. Mahony's Dapperheid en Moed Tuigt steeds van zijn hoog Adellijk Bloed". Eenigszins welsprekend wordt Maria eerst, wanneer zij haar echtgenoot bezingt in een .. Hertelijken Zegen~ W ensch aan Mijn waarde Man over zijn Persoon en H. Dienst". Beginnende elk Vers met de Letteren An~ tonius Strick". Zij prijst o.m. zijn verdraagzaamheid, geen alledaagsche deugd in de theologen dier dagen . .. Dus zijt g' ons lief en waard En steeds ten voorbeeld mede, Als een die Godsvrugt paart Met regte Lievde en V rede". Ook de dominé zelf greep wel eens naar de lier. b.v. in Mei 1747 in de dagen waarvan Aleida Leurink schreef .. Als wij te Enschede quamen klokken luyden over Prins van Oranie als stadhouder en een vaandel aan toren satt te wayen, Oranie kleur". Zijn gedicht is .. een op~ wekkinge tot een betamelijke vreugde en dankbaarheid tot God over de verkiesinge van den Prins tot stadhou~ der". De beginletters der dichtregels vormen de woorden Oranjen- Endscheide .. Ciert stadt met Eerebagen en gaat nu handt aan handt!" roept hij uit, wanneer hij met de moeilijke letter C een regel beginnen . moet. 362
Twentse Taalbank Of de broeders der menisten gemeente daaraan wel meegedaan hebben? Zij toch schijnen voor 't meerendeel ijverige patriotten geweest te zijn. Wat onderwijs. ontwikkeling en liefde tot goede lectuur betreft, is Enschede veel aan de leeraars dezer doopsgezinden verschuldigd. Petrus Belkmeer, die omstreeks 1737 hier kwam. was behalve doopsgezind leeraar ook medisch dokter, waarschijnlijk te Enschede de eerste. die een academische opleiding had genoten. Cornelis de Vries, die later tijdens zijn emeritaat ,.de Algemeene Konst en Letterbode voor meer en min geoefenden" oprichtte. wekte ook hier reeds zijn stadgenooten tot lezen en stucleeren op. Hij schonk bij zijn vertrek in 1771 een boekerij , die 1500 werken omvatte, aan zijn Gemeente. Vele verhandelingen, die hij het licht deed zien, werden met eer genoemd. Bijna al deze geschriften bewogen zich op het gebied van godsdienst of theologie. Zijn tijdschrift ,.de Konst en · Letterbode" schijnt een der weinige uit die dagen van feilen partijstrijd geweest te zijn, dat niet aan de politiek gewijd was. Daarentegen was J. H. Floh, die tien jaar na hem hier het leeraarsambt bekleedde. een ijverig politicus, althans aanvankelijk. Hij werd secretaris der 1ste Kamer van het vertegenwoordigend Lichaam des Bataafsehen Volks, maar "na ruim een jaar", zegt de Konst en Letterbode, ,.stond het hem tegen" . Hij keerde naar Enschede en tot zijn ouden werkkring terug en werd met vreugde hier ontvangen. Dertig jaar lang heeft hij nevens het leeraarsambt dat in Enschede 47 jaar door hem bekleed werd, als Schoolopziener hier veel goed werk verricht. In de Markebaeken zelfs is hier en daar zijn invloed merkbaar en zeker is het niet gemakkelijk geweest den ouden sleur in de markescholen ook maar eenigszins te breken. Hij gaf eenige verhandelingen uit, waarvan er drie met goud en een met zilver bekroond werden. Dat door den invloed van deze en andere ontwikkelde mannen, vooral ook door de schoolmeesters. in wier keuze onze stad gelukkig schijnt geweest te zijn, het geestelijk peil der burgers rees, valt niet te betwijfelen.
363
Twentse Taalbank De belangstelling in verschillende vakken van wetenschap groeide. Lambertus N ieuwenhuis, 17 41-1810, fabriqueur alhier, verwierf ook buiten zijn woonplaats als sterrekundige bekendheid. Zijn vriend Eise Eisinga bracht eenigen tijd ten zijnen huize door. Nieuwenhuis, die evenals Eisinga een planetarium samenstelde, waarvoor hij vele ingewikkelde berekeningen moest uitvoeren, wekte zijn tijdgenooten op tot studie der wiskunde, ook was hij aardrijkskundige, landmeter en teekenaar van terreinkaarten. Waarschijnlijk was hij de leermeester van Coenraad ter Kuile, die in dezelfde vakken van studie belang stelde. Dat men er iets voor over had zijn kennis op velerlei gebied te kunnen verrijken, blijkt wel hieruit, dat Lambertus Nieuwenhuis een werk over Vaderlandsche Geschiedenis à f 75 ten geschenke kreeg van zijn mede erfgenamen voor het inventariseeren der nalatenschap van Herman van Lochem, wiens schoonzoon hij was. De hiervoor besteede som was toenmaals een belangrijk bedrag. Enkele burgers hielden er in deze jaren een vrij uitgebreide boekerij op na. Die van Jan Bernard Blijdenstein zal de omvangrijkste geweest zijn. Zeker was dus de geestesgesteldheid in de laatste helft der 18de eeuw heel wat verlichter dan honderd jaar vroeger. Toch bleef Enschede nog tot ver in de 19de eeuw een stil, landelijk stadje, met de buitenwereld alleen verbonden door :;}echte, niet verharde wegen, die in den winter nauwlijks te begaan of te berijden waren. De burgers, die in hun kinderjaren alle op dezelfde schoolbanken gezeten hadden, bleven heel hun leven vertrouwlijk met elkaar omgaan en spraken elkaar wederkeerig ook op later leeftijd met het gemeenzame "dow" aan, want het dialect bleef de taal van den dagelijksehen omgang. Meester W eggelhorst, als een uitstekend onderwijzer bekend, gaf in 't midden der vorige eeuw al zijn lessen nog in "het plat". Zeer veel burgers waren onderling verwant, want gedachtig aan den stelregel van Vader Cats: "trouw je buurmans kind, dan
364
Twentse Taalbank weet je wat je vindt", zocht men zijn bruid slechts zelden in den vreemde. Het was een groote gebeurtenis, maar geen onver~ wacht nieuws in het laatst der 18de eeuw, wanneer een jong paar te Enschede in de Oprechte Haarlemmer Cou~ rant. die hier toen door velen werd gelezen, bekend maakte, dat het zich "met vriendenraad en toestemming van wederzijdsche ouders" in het huwelijk dacht te he~ geven. Het geval was reeds lang besproken. Het maaks~ maal had plaats gehad. Wat ieder mee ten huwelijk zou brengen en wat gebeuren zou, wanneer een der echtgenooten kwam te overlijden zonder uit dit huwelijk "wettelijke lijveserven" na te laten, was zwart op wit gesteld. In het laatste geval wordt de langstlevende ge~ woonlijk erfgenaam van alle vaste en roerende goederen "uitgezonderd van hare kiste, linnen, wullen en sijden kleederen en kleinodiën tot haren lijve behoord hebbende", die aan de naaste familieleden moeten wor~ den uitgekeerd. De kleeding gaat dus terug naar het huis, waar ze gesponnen, soms ook geweven en altijd met zorg genaaid is en ook de kleinodiën zijn en blijven erfstukken in hetzelfde geslacht. Reeds uit de advertenties, maar duidelijker nog uit de maakmaalsbrieven, blijkt dat vriendenraad en toestemming (beter gezegd overleg) van wederzijdsche ouders voorop gesteld werden. Een huwelijk werd vaak meer als een familiezaak, dan als een overeenstemming tus~ schen de beide meest belanghebbenden beschouwd. 't Was niet in de eerste plaats hun keuze, waar het op aankwam. Niet zelden blijkt de bruid vele jaren ouder geweest te zijn dan de bruidegom. Ook wordt soms een nog zeer jong meisje uitgehuwelijkt aan een weduwnaar van middelbaren leeftijd. Soms leidt een jeugdige bruidegom een oudere weduwe, die reeds moeder van eenige kinderen is, naar het altaar. Men weet nog te vertellen van een ouderenpaar, dat een huwelijksaanzoek voor hun veertienjarige dochter afwees, niet, omdat het kind te jong was, maar omdat zij geen familierelatie met den pretendent wenschten. Van een zestien of zeventienjarig
365
Twentse Taalbank meisje wordt verhaald, dat zij, op de markt met haar speelkameraadjes aan 't knikkeren zijnde, met spoed naar huis werd gehaald, omdat haar a.s. man , een we~ duwnaar van midden dertig een bezoek kwam brengen. Wanneer de verloofden wat stijf en stil naast elkaar zaten, scheen dit toch de maakmaatsgasten niet tot een sterker gevoel van verantwoordelijkheid te stemmen. "Et leeft wal an" placht men te zeggen. Een joviale oom uit het Geldersche, die al zoo menige partij van dien aard had meegemaakt, sprak steeds weer vol opgewekt~ heid: "Loat goan dee koare! Een knechien en een maag~ deken is ummers een paar". Toch hoort men uit dezen tijd zeer weinig over onge~ lukkige huwelijken. Zonder vragen of tegenspraak paste men zich aan bij de zeden van den tijd, niet beter we~ tende, of het behoorde zoo. Maar of er niet soms ver~ borgen leed is geleden? Enkele malen echter wist Amor te bewijzen, dat zijn pijlen raak schoten. De romans uit het werkelijke leven, die daarvan het gevolg waren, werden in het stille stadje geslachten lang van moeder op dochter oververteld. De heerlijkheid Gemen stond (te recht of ten onrechte, dit heb ik niet kunnen uitmaken) in den roep het Gretna Green van Twente te zijn. Men verhaalt van een jeugdig paar te samen naar deze plaats vluchtende. Daar men op de toenmalige wegen evenwel slechts langzaam vor~ derde, werden ze reeds te Hengelo achterhaald en kre~ gen "in vredesnaam" dan maar verlof tot hun vereeni~ ging. Men wist te vertellen van een schoone maar kleine juffer in een naburig Geldersch stadje, die zich in een bakkersmand had laten schaken. Van een hoofsch ca~ valier werd gefluisterd, die vele harten veroverde en de hand eener burgemeestersdochter won. Enkele dagen vóór de bruiloft ontdekte men, dat men met een gebrand~ merkte boef te doen had. Ook in ons afgelegen oord ont~ brak het in de dagen van Napoleon niet aan romantiek. Hooge kapsels, stijve zijden japonnen, fijne kanten mutsjes voor de dames, gepoederde pruiken, rokken met
366
Twentse Taalbank goudgalon en geborduurde zijden vesten voor de heeren. kende men ook hier wel in 't laatst der achttiende eeuw, maar men gebruikte ze slechts bij extra gelegenheden. Mijn overgrootvaders pruikje, eindigend in een fraaien zijden strik, pronkte de week door in de glazenkast op een standaardje, slechts Zondags sierde het zijn hoofd. In het dagelijksch leven was men eenvoudig en werk~ zaam en liep op klompen. Onder invloed van den Fransehen geest waarschijn~ lijk, waren de manieren eenigszins plechtig en hoofsch; de zeden waren ech~er in menig opzicht ruwer dan in onzen tijd. Drankmisbruik kwam veelvuldig voor. maar werd niemand licht ten kwade geduid. Ruw was men ook vaak tegenover de dieren. Werd er een koe of een varken geslacht, dan was dit een feest, waarvoor de kinderen de school mochten verzuimen. Zoo is er meer in dien .. goeden. ouden tijd", dat we niet terug zouden wenschen. Sedert de laatste jaren der 18de eeuw begon er lang~ zamerhand verandering. in sommige opzichten verbe~ tering te komen. Men zag toen in onze stad reeds eenige fraaie woonhuizen. Daar binnen maakten fraaie ka~ binetten en kasten, fijn damast, porcelein en Delftsch aardewerk deel van den inventaris uit. De Enscheder fabriqueurs reisden toen reeds. sedert ruim een eeuw eenige malen ·s jaars door de verschillende provin ei en van ons land. Ook in Duitschland, tot aan Bingen aan den Rijn, strekten !leze handelsreizen zich in later jaren uit, zooals blijkt uit notities van E. ter Kuile, geb. 1798, over!. 1859. Men kwam met andere menschen en andere zeden in aanraking. De Fransche tijd bracht ook hier vele vreemdelingen. De blik werd verruimd en de ontwikkeling nam toe. De moeilijke na~oorlogsche tijd, die in 1816 aanbrak en tot na 1830 duurde, hield echter nog lang den bloei van onze industrie en onze stad tegen. Eerst daarna brachten de snelspoeL de toepassing der stoomkracht, de handel op lndie, de invloed van mannen als Ainsworth, de Clercq en de Mare. beter tijden.
367
Twentse Taalbank Na den brand van 1862 kwam de leiding der En~ scheder textielbedrijven in handen van een jonge gene~ ratie van fabrikanten, die in den vreemde een goede vakopleiding had genoten en daarna ook hier vol werk~ lust en energie nieuwe methodes toepaste en nieuwe we~ gen betrad. Toen werden de grondslagen gelegd voor de groote fabriekmatige nijverheid in onze stad. De mannen, aan wie wij dit te danken hebben, waren allen gesproten uit oud Enscheder geslachten en sinds hun jeugd door vriendschap en familierelaties onderling verbonden. In mijn oogen is een der mooiste trekken in de geschiedenis onzer stad, (bovendien een zeldzame trek in een stil provinciestadje als het onze was), dat onder deze beoefenaars van één zelfde vak het samen~ hoorigheidsgevoel steeds sterk bleef spreken, naijver zal er zeker geweest zijn, vijandschap was er niet en de on~ derlinge hulpvaardigheid was groot. Dit blijft gelukkig waar, ook in onzen tijd.
368
Twentse Taalbank
XVII. DE NIJE BORGH ENSCHEYDE EN ZIJN BEWONERS. De kaarten van Enschede, waarop nog de .. stads~ graven", de vroegere binnengracht. is weergegeven. toonen alle, dat de sterkste bocht dezer gracht in het Zuid~ Westen lag. Alleen echter op de oudste kaart, die ook nog de buitengracht te zien geeft, en die omstreeks 1570 door Jacobus van Deventer werd geteekend, is. juist tegen de binnenzijde dezer bocht gelegen, een burcht of ten minste een aanzienlijk huis, gekroond door een toren en met een voorgelegen poortgebouw, mis~ schien .. het bouwhuis" op te merken. Het is de Nije Borghof Borch Enscheyde, na de groote kerk het belangrijkste gebouw, dat wij op deze kaart aantreffen, grooter dan het stadhuis of het gasthuis. Het terrein, waarop eenmaal deze burcht lag. draagt thans den naam Loenshof naar Caspar van Loen en zijn na~ komelingen, die het huis van ongeveer 1597 tot 1709 bewoonden. De naam Loenshof echter duidde vroeger m.i. niet op de burcht, maar op den daarbij gelegen tuin of hof. Als belendend perceel daar ter plaatse wordt eenige malen genoemd "Juffer Loens keukenhof" of kortweg .. Loens~ hof". Wanneer na het overlijden van den laatsten Heer van Loen. die het huis bewoond heeft. deze perceelen, huis bouwhuis en hof. eenige malen van eigenaar wisselen, vindt men als begrenzingen genoemd: van voren de stadsstrate, van achteren de stadsgrafte, eenige tuinen met houten schuttingen (planket) of hagedoornenheg en .. de gang naar het huis door den Roomsehen Pastoor bewoond", d.i. het toenmalige. zeer eenvoudige R.K. Kerkhuis. Hier is, zoomin als bij oudere terreinsbeschrijvingen in deze buurt, sprake van een gracht, die de bezitting zou omgeven hebben en haar ook van de stad zou hebben 2i
369
Twentse Taalbank gescheiden. Ook op de zestiende~eeuwsche kaart van van Deventer is zulk een gracht niet te vinden. Daar deze kaart voor militaire doeleinden geteekend werd en overigens nauwkeurig blijkt te zijn. moet men wel aan~ nemen, dat hier omstreeks 1570 geen gracht bestond, want zeker zou alles, wat op een versterking geleek, van belang geweest zijn. Toch stelde de Heer C. J. Snuif. toen hier in 't begin dezer eeuw rioolsleuven gegraven werden, vast, dat deze gronden eertijds door een gracht omgeven zijn ge~ weest. Opnieuw werd in 1933 bij een dergelijke gelegen~ heid door den Heer L. A. Stroink de loop eener breede gracht aan de stadszijde van het Loenshof geconstateerd en dezen keer ook in kaart bracht. Berichten uit het einde der vorige eeuw spreken van een bruggehoofd, dat hier blootgelegd zou zijn. Is hier in ouden tijd een deel der stadsgracht gedempt en de gracht daarna in wijderen boog naar buiten ver~ plaatst om voor een bolwerk of voor de Nije Borch ruimte te winnen? Of hebben de Heeren van Loen om hun huis meer het aanzien eener havezate te geven, het gebouw tijdelijk door een gracht, die dan echter slechts korten tijd kan bestaan hebben, omgeven? Deze vragen zullen wel steeds onbeantwoord moeten blijven. Opmer~ keiijk blijft. dat in geen enkel geschrift of akte van een gracht of graven bij de Nije Borch sprake is, terwijl dit, wat de oude Burcht achter de kerk betreft, herhaaldelijk het geval is. Nog in 185:> vermeldt de Heer Eaurichter het bestaan van een deel van den "Borggraven" der oude burcht Enschede. Wij vinden de Nije Borch bij gelegenheid eener ver~ onderpanding in 1708 beschreven als "de Havezate, zooals zij gelegen is binnen deze stad Endscheide met daaropstaande huys, bouwhuys, grondt en hoff". Het einde dezer, met vele schulden bezwaarde bezitting der Heeren van Loen nadert dan echter met rasse schreden. De laatste resten van het toenmaals tot burgerwoonhui~ zen dienende gebouw gingen verloren in den grooten brand van 1750. 370
Twentse Taalbank Men vindt het huis in de 17de eeuw vermeld onder de namen .,de Havezate", .,de Nije Borgh" of "Borch Enscheide". De bewoners gaven de voorkeur aan den laatsten naam , misschien, om zich te doen kennen als opvolgers of nakomelingen van het adellijk geslacht Van Enschede, dat in de middeleeuwen de oude burcht achter de Groote Kerk bewoond had . Een enkele keer wordt ook met het oog op de nieuwe burcht wel van " Hus Enscheide" gesproken. Na den dood van den laatsten adellijken bewoner, die in 1708 of 1709 overleed, wordt voor het geheele terrein de naam "Loenshof" meer gebruikelijk. In het overlijdens~ register van Enschede leest men, dat op 15 Sept. 1808 Enghert ter Kuile overleed op Loonshof. Hiermede werd een der beide woonhuizen bedoeld, na den brand van 1750 op het burchtterrein gebouwd. Van de vermoedelijk toch sterke, uit steen gebouwde Nije Borch is geen spoor overgebleven. Geen afbeelding of beschrijving bleef bewaard, die een voorstelling kan geven van wat het geweest is, geen steen of inscriptie zelfs is aan te wijzen. De Oudheidkamer Twente bezit slechts eenige tegels, waarschijnlijk van een gemetselde kachel, met voorstellingen uit de Grieksche mythologie en een dakpan, die bij graafwerk op dit terrein te voor~ schijn zijn gekomen. De gronden, waarop eenmaal de burcht stond, zijn thans eigendom der gemeente En~ schede. Rolof van Scheven, de stichter der Nije Borch leefde in een veel bewogen tijd, de rampzaligste wellicht, die Twente ooit doormaakte. Op 12 Maart 1574 verklaart hij voor gericht, dat hij "olt is umtrent tzeventig jaeren" . Hij was dus een kind, toen Oldenzaal in 1513 door de Geldersehen werd geplunderd en zelfs "die arme ellen~ dige menschen, die in de gasthuse ende op haere kranckbedden lagen" werden vermoord, terwijl evenmin het leven der in den omtrek gevangen genomen boeren ge~ spaard werd. Kort daarop namen de troepen van den hertog van Gelder Goor, Diepenheim en Lage "doende ongelooflijke schade aan de ingezetenen". 371
Twentse Taalbank Het zou te uitvoerig en vermoeiend worden alle rampen. die onze voorouders toenmaals doormaakten. op te sommen. Buiten de oorlegsellende trof Enschede nog een bijzonder ongeluk. In 151 7 werd het door een groeten brand in de asch gelegd. Huis. spijker en weere der van Schevens. die in het centrum der stad lagen. grenzende aan het terrein der toen reeds lang gesloopte oude burcht. moeten hierbij te gronde zijn gegaan. De van Schevens hadden. al ware dit niet gebeurd. toch weinige jaren daarna hun woonplaats moeten ontruimen. want omstreeks 1520 legden de Geldersehen beslag op deze en de aangrenzende perceelen tot het bouwen van een blokhuis. Toen dit in 1531 onder de regeering van Karel V weer afgebroken werd. moet het er met Enschede en zijn bewoners treurig hebben uitgezien. Aan de burgerij werden .. wegens de armoede harer ingezetenen" op haar verzoekeenige gunsten verleend. Rolof van Scheven en zes anderen werden in hun grondbezit nabij de oude burcht hersteld. op voorwaarde. dat zij de onvoldoende schadeloosstelling. hun voormaals door den hertog van Gelder betaald. aan de keizerlijke regeering ·m oesten afdragen (zie Mr. J. J. van Doorninck: Overijssel onder Karel V). Het verlies van huis en spijker en daarna ook van het terrein. waarop zij gestaan hadden. zal voor van Scheven aanleiding geweest zijn tot het stichten der Nije Borch. In 1531 wordt vermeld. dat hij op het bolwerk woont: dit bolwerk. dat kort te voren woest lag. bevond zich waarschijnlijk op de plek. waarop wij later op de kaart van van Deventer zijn huis vinden afgebeeld. Omstreeks dezen tijd zullen zich in Twente nieuwe overtuigingen op het gebied van den godsdienst hebben baangebroken. Het verlangen naar kerkhervorming groeide meer en meer. Maar het verschil in geloofsovertuiging en het optreden der 1andsregeering in dezen gaf aanleiding tot vervolging. onlusten en uitspattingen. Zeker hebben de fantastische begrippen en wilde handelingen der Munstersche wederdoopers de geesten in het naburige Twente niet weinig in beroering gebracht.
372
Twentse Taalbank Munster en Deventer immers waren voor onze voor~ ouders de steden, de groote wereld. Hun handel bracht de Twentenaren met beide in verbinding. Velen hunner kenden in dezen tijd, waarin nog weinig gereisd werd, toch deze twee plaatsen door eigen aanschouwing. On~ getwijfeld was Rolof van Scheven in beide goed te huis. Met Westfalen verbonden hem familierelaties en naar Deventer werd hij herhaaldelijk ter vergadering geroe~ pen met Ridderschap en Steden. Ook in laatstge~ noemde plaats vielen, als naspel op de Munstersche tragedie, al spoedig slachtoffers van godsdienstvervol~ ging, onder welke leden waren van de eerste burger~ families der stad. Met Maria en Ursula van Bekkum, die eenige jaren later ( 1544) voor hun geloofsovertuiging in den vuur~ dood gingen, is Rolof van Scheven zeker van nabij be~ kend geweest. De leden van den Twentsehen adel ontmoetten elkaar als grootgrondbezitters jaarlijks op de holtingen van ver~ schillende marken. Rolof van Scheven was een der voor~ naamste grondbezitters in de aan Bekkum grenzende Usseler marke. Was Hermen van Beckum, in 1572 bur~ gemeester van Enschede, misschien nog een telg uit dit geslacht? De grootste oorlogsellende, die Rolof van Scheven beleefde, zal in zijn laatste levensjaren zijn gevallen, toen Twente beurtelings doorSpaanscheen Staatsche troepen geplunderd, platgebrand en ten deele door de pest ont~ volkt werd. Dat wij in al deze onveilige en onrustige jaren zijn naam herhaaldelijk vermeld vinden, geeft ons den indruk, dat hij iemand was, die een belangrijke plaats innam en niet bij de pakken neerzat. In 1528 zien wij hem verschijnen op een vergadering te Oldenzaal met eenige andere leden der ridderschap, verschillende kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders en de burgemeesteren van Oldenzaal, Ootmarsum, En~ schede, Delden en Goor. Hier wordt het besluit genomen te consenteeren in het aannemen van Karel V tot Lands~ heer, hetgeen gepaard gaat met het verzoek, dat de privi~ legiën en landsbrieven onderhouden zullen worden. 373
Twentse Taalbank In de volgende jaren wordt Rolof van Scheven telkens genoemd onder de edelen aanwezig op de klaringen of landdagen door den keizerlijken stadhouder met de vertegenwoordigers van Ridderschap en Steden gehouden te Vollenhove, Deventer Zwolle, of Kampen. Men treft hem op deze vergaderingen aan in de jaren 1530, 1531, 1532, 1534, 1535, 1536, 1537 (2 maal), 1539, 1541, 1545. 1546, 1560 en 1566. Op een dergelijke bijeenkomst. in 1531 te Oldenzaal gehouden. is hij natuurlijk ook aanwezig . Af en toe wordt hem een of andere functie opgedragen. In 1529 of '30 is hij met een paar anderen scheidsrechter in een erfzaak der familie Overhagen. In 1554 dringt de landdag bij de keizerlijke regeering aan op het onderhouden van de privilegiën der provincie. De zaak betreft in hoofdzaak het muntwezen in Overijssel. De Landvoogdes begeert de documenten op die privilegiën betrekking hebbende. of authentieke copieën daarvan, zelf in Brussel te zien. Men wil echter niet, dat deze stukken buiten de provincie gebracht en onderwerp van dispuut worden. Besloten wordt, dat een deputatie den stadhouder in Lingen over deze zaak zal gaan spreken. Zes personen worden als afgevaardigden gekozen. n.l. één voor elk der drie Steden en één voor elk cfer drie deelen van de Ridderschap, Vollenhove. Salland en Twente. Rolof van Scheven vertegenwoordigt in dezen de Ridderschap van Twente. Daar de zaken te Lingen niet tot een oplossing kunnen komen, wordt in Mei 1554 een gezantschap naar de landvoogdes in Brussel benoemd , weer is Rolof van Scheven onder de gekozenen. ( Nagge: Historie van Overijssel. Deel II). In het begin der eeuw, toen herhaaldelijk boerenhoeven verbrand en verwoest werden, ontstonden vele geschillen over grondbezit. Een grootgrondbezitter als Rolof van Scheven bleef hierin natuurlijk niet ongemoeid. In 1531 is er een proces tusschen hem en Jan Rosink over het halve erve Rosink in Usselo, dat door van Schevens vader, eveneens een Roeloff van Scheven. gekocht was. Gelijktijdig komt een zaak voor tusschen hem en Wolter ten Nijenhave in Usselo over "das Slicht" (de Blikker?),
371
Twentse Taalbank de halve .,Houwende Mate" en den .,Gaarden", die vol~ gens van Scheven met het erve en goed ten Nyenhave in 1488 door zijn grootvader zaliger, ook al een Roeloff van Scheven, gekocht waren. In hetzelfde jaar 1531 heeft van Scheven nog een ge~ schil met den Richter van Enschede, Enghert Penninck, dat voor den officiaal in Utrecht gevoerd wordt en groote kosten veroorzaakt. Toch gelukt het de door Ridder~ schap en Steden benoemde .,soensluyden" niet, de strij~ denden tot elkaar te brengen. Ook komt er een proces voor tusschen Rolof van Scheven en Willem van Buerse en diens huisvrouw, die in eersten echt met Rolofs oude.· ren broeder, Ghert van Scheven, was getrouwd geweest. De dochter, uit dit huwelijk geboren, was overleden, waardoor de moeder erfgename werd van eenige goe~ deren der van Schevens. Aan Rolof van Scheven werden slechts die goederen toegekend, die als Stichtsche leenen .,op Roloff verstammet ende gefallen" waren. Met den pachter van een zijner Usseler erven heeft R. v. S. een langdurig geschil gehad. De pachter en het erve worden beide Anekinck of Ankinck genoemd, een naam, dien ik in Usselo niet thuis kan brengen. Vermoedelijk zal het hetzelfde erve zijn als het W ennekink (thans W ennink) waarvan later Peter Paul Cerniago. Rolofs kleinzoon, eigenaar was. Ware er uit Rolofs dagen nog een Usseler markeboek bewaard gebleven, dan zouden we hem zeker daarin aantreffen onder de goedsheeren, die geregeld op den holtink verschenen. Het oudste boek dezer Marke, op het Rijksarchief te Zwolle aanwezig, begint echter eerst in 1604. Het Markeboek van Lonneker is sedert eenige jaren verdwenen, gelukkig bestaat er van dit laatste een copie, door wijlen H. B. Blijdenstein. De eerste holtink, die be~ schreven wordt, is van .,Anno 1545, Up Avent Lam~ berti' '. Hij begint aldus: .. Die erentfeste Roloff van Scheven heeft overgegeven, dat hij binnen 's ia ers alle zijne schapen, die hij itsunt in de Voorst. Marcke heeft. will slijten ende uytte Marck laeten brengen en voorts
375
Twentse Taalbank is bewilliget voor de Voorst. Erffgenamen, datt niemant naer desse tijt sall in desse Voorst. Marcke schaepe hol~ den''. Dit blijkbaar op aandringen van v. Scheven genomen besluit, dat vermoedelijk de bevordering van den wild~ stand beoogde, was nog in 't begin der 19de eeuw van kracht. In het goedsheerenboek der Groote Bueren~ of Esch~ marke bij Enschede 1 ) wordt Rolof van Scheven, zoo~ wel als zijn grootvader, die denzelfden naam draagt, on~ der de goedsheeren genoemd. De grootvader in 1466, de kleinzoon in 1530 en 1535. Ook in de Lutte, waar hij een volgewaard erve en een kottersplaats bezit, behoort hij tot de goedsheeren, die blijkens het Markeboek op de holtingen verschijnen. Over de Duitsche grens wor~ den hij en zijn nakomelingen, de van Loens, door den Graaf van Bentheim met verschillende goederen be~ leend. Door Dr. Benthem wordeneenige dezer goederen met name vermeld. Als bezittingen van Rolof van S c he~ ven, of van de na hem komende Heeren van Loen van de Nije Borch, vond ik, in verschillende werken of on~ uitgegeven bronnen, de navolgende in kerspel Enschede gelegen erven genoemd. In de Lonneker marke: Fanne~ ker, Ereteler (thans de Rooscher) met de toen op dit erve staande oliemolen, Perik, W allenbecke, Balhaer en Fic~ kerink {thans de Vieker). In de Eschmarke of Groote Boermarke bij Enschede de erven: Hofstede ( Hofsteênboer, thans verdeeld), Groot Varvick, Lutticke Varvick, Groot Spelberg, Wel~ dinck, Schurinck, Groot~Berenbroick, Lutticke Beren~ broick, Mensen Berent ook Duivengoor geheeten. In de Usseler Marcke: Quinckelenborch, W ennekinck (thans W ennink), het halve erve Roosink, Nyenhave (Nijhuis?) das Blicht (de Blikker?). In de Marke Driene: Drienerhorst. In de Twekkeler marke: Wesselink en de Haimer. Bovendien bezaten zij in de nabijheid van Enschede 1) Afgedrukt met het Markeregt van de Lutte en in 1878 uitgegeven door Ov. Regt en Geschiedenis.
376
Twentse Taalbank nog verschillende grondstukken als de Brammeier met 3/4 gewaardheid, de Lange Mate, den Langen Kamp, de Paardeweide, de Visschery, twee of meer Hoornegaarden en het Heetveld (heideveld?) in de Eschmarke. Rolof van Scheven, den stichter der Nije Borgh, treft men herhaaldelijk aan in het oudste der boeken van Stad en Landgericht Enschede, loopende over de jaren 1572-1586 (Rijksarchief Zwolle). Dat hij voor de belangen zijner geboortestad een open oog had, blijkt ook uit het feit, dat hij zijn medewerking verleende tot verbetering van den Helweg, die Enschede over Gronau en Burgsteinfort met Munster verbond. Af en toe geven ons deze boeken van stad en landgericht (testamenten, vrijwillige en contentieuse zaken) eenigen kijk op het familieleven der van Schevens en der de Bevers en van Loens, die na hen kwamen. Herhaaldelijk vinden wij hier Rolofs beide dochters Margaretha en Anna van Scheven genoemd. Volgens Dr. Benthem had hij nog een derde dochter Johanna, gehuwd met Rotger Diepenbroek tot Tenking. C. J. Snuif vermoedt dat dit dezelfde is als Anna, die in dit geval weduwe en moeder van twee kinderen zou geweest zijn, toen zij Bernarclino Cerneago huwde. In een protocol van 6 April 1579 leest men, dat Margaretha's echtgenoot, Gerlach de Bever, aanspraak maakt op 1/3 deel van alle goederen door zijn schoonvader nagelaten, welke goederen hij .. pretendeerde zijner huisvrouwen daarin te competeeren", waarom ik denk, dat Dr. Benthem gelijk heeft. Johanna of haar kinderen vond ik in de gerichtsboeken niet genoemd. Behalve deze dochters leeren de gerichtsboeken ons twee zoons van Rolof van Scheven kennen, die, evenals hun vader en diens ouderen broer, de namen Gert en Rolof van Scheven dragen. Zij zijn klaarblijkelijk geen wettige kinderen van den stichter der Nije Borch geweest. Er bestaat echter een hartelijke verhouding tot den vader, zoowel als tot diens beide dochters, Margaretha en Anna. Wat den echtgenoot der eerstgen. Gerlach de Bever betreft, heeft daaraan wel eens iets ge-
377
Twentse Taalbank haperd. Rolof. de vader, heeft aan deze zoons een goede opvoeding gegeven. Ze zijn in hun geboortestad geachte burgers en worden herhaaldelijk ook als burgemeesters van Enschede genoemd, maar worden niet gelijk hun vader met de titels Edel en Erentfest vermeld. Ook zijn, voor zoover bekend, de vaste goederen en de leenen der van Schevens alleen op de genoemde dochters ver~ erfd. Rolof. de zoon, bekleedde in Enschede ook het ambt van stadsschrijver of secretaris. Voor gericht getuigt in 1578 de toenmalige stads~ dienaar: "dat Rolof van Scheven, zijn zalige vader, hem dat schrijfambt verworven hadde en Rolof toen ter tijd burgemeester verkoren werd van wege de hoogheid, zoodat de richter van Delden hem domals den eed af~ genomen heft". In 1585 beloven de burgemeesteren aan dezen Rolof. dat hij tot a.s. Petri ad Cathedram het stads~ schrijversambt zal bedienen, "myts ciaervan 't ontvangen van ieder man, die hem te doen geeft, zijn salaris en dan willen zij hem nog op komenden Petri 6 daalders à 30 stuivers het stuk geven, hiervoor zal hij ons en onzer stads zaken aangaande, waar wij des te doen hebben met supplitien in te stellen en te schrijven willig zijn". Verder wordt hem beloofd "ende zoo wij ruyteren of knechten (voetvolk) billetten (inkwartieren), sollen wij hem ho~ ven nabuurlick niet beswaren, dan voor een inval kun~ nen wij niemand bevrijden". Rolof schijnt gevreesd te hebben, dat hij als stads~ ambtenaar met een zoo hoog salaris, meer dan zijn buren met inkwartiering zou belast worden. Behalve schepen en stadsschrijver is hij ook nog geadmitteerd notaris ge~ weest. In deze hoedanigheid onderteekent hij in 1579 een akte met: Rodolphus Scheven. Zijn handschrift is fraai en eenige blijkbaar door hem gestelde stukken mun~ ten uit door helderheid van stijl; dit laatste vooral was bij de Twentsche stads~ en gerichtsschrijvers van zijn tijd een zeldzame gave. Ook voor Gert of Geert, de oudste waarschijnlijk der beide broeders, komt de vader met warmte op. Evenals zijn broer is Geert dikwijls schepen geweest, b.v. nog in 1580.
378
Twentse Taalbank Blijkens eene door Dr. Benthem vermelde oorkonde heeft Rolof van Scheven, de vader, in 1570 zijn havezate te Enschede en vele zijner in Twente gelegen bezittingen overgedragen aan zijn oudste dochter Margaretha en haren echtgenoot Gerlach de Bever. Aanleiding daartoe zou hem gegeven hebben zijn vertrek uit Enschede en vestiging te Burgsteinfort. Zijn afwezigheid is dan ech~ ter slechts van korten duur geweest. Vanaf 1573, moge~ lijk reeds vroeger, woont hij weer op de Nije Borch, waar hij weinige jaren later ook overleden is. Zelf beheert hij hier weer zijn goederen, zooals o.m. blijkt uit "een twistige saak" tusschen hem en Anna Gerliges, "belangende van eynen stackette uppe den stadtwater~ wech", welk geschil door burgemeesteren beslecht wordt. Deze vergunnen, dat de E. Rolof van Scheven en Anna Gerliges op den voorzegden waterweg een staket mogen zetten, onbenomen den pandheeren haar vermeende gerechtigheid en onverkort haren stadswatergang. Vermoedelijk betreft het hier een voorrecht der van Schevens, verbonden aan de plek, waarop vóór 1517 hun huis en spijker stonden. Dit terrein zal in 1574 weer bebouwd geweest zijn. Het huis van Anna Gerliges stond, dicht daarbij, op de oude borchstede. Zelfs hadden deze bewoners, althans volgens hun eigen opvatting, omdat zij op het burchtterrein gevestigd waren, zekere voorrechten verworven, die oudtijds de Heeren van Enschede, bezitters der burcht, hadden genoten. Het stadsbestuur deelde echter deze opvatting niet, want eenige jaren daarna, n.l. 4 Januari 158 L spreken burgemeesteren Jas per Geerliches aan, omdat hij weigert te waken, te ijsen en andere stads~diensten te verrichten .,gelijk de gemeene berger een ieder voor sijn hovet doen moet en ieder ook in deze periculeuse tijd, noch geestelijk, noch wereldlijk in de vesting zittende tot behoef Con. Maj. dienst of wacht weigeren darf 1 ) ". 1 ) Zie ook: Ov. Almanak 1817: .. Betrekking van Overijssel tot de Algemeene Staten en de Unie van Utrecht". Men leest hier: "Twenthe was in dezen tijd (d.i. omstreeks 1580) het minst staatsgezind" en verder: "de vijanden beroemden er zich op, dat Oldenzaal hen toegedaan was". Con. Maj. is dus Philips II.
379
Twentse Taalbank Jasper zal dus moeten toonen meer dan eenig ander burger gevrijd te zijn. Zijn antwoord is, dat hij voor Con. Majesteits Rentmeester wil terecht staan als wezende zijn tijnsheer en niet hier. Men moet hierbij in aanmer~ king nemen, dat de rechten der Heeren van Enschede aan den bisschop zullen zijn gekomen, toen deze hier landsheer en bezitter der burcht was geworden. In 1528 verkreeg Karel V met de wereldlijke macht van den bis~ schop ook deze rechten en het is voor diens opvolger, Filips 11, of zijn ambtenaar, aan wien hij zijn tienden he~ taalt, dat Jas per zijn zaak wil bepleiten. Maar de van Schevens achten zich opvolgers te zijn der oude burcht~ heeren en gelijk deze willen zij vrijgesteld zijn van het verrichten van stadsdiensten. Zij geven aan hun nieuw gebouwde woning den naam "Borgh Enschede" of "Hus Enschede". Rolof van Scheven was de laatste te Enschede ge~ vestigde edelman, die als riddermatig op de Landdagen verscheen. Toen het geschil met Anna Gerligs ontstond, was hij reeds bejaard en zijn einde nabij . Nog op 5 Dec . 1575 spreekt Gert van Scheven, wegens zijn vader Rolof v. S. Jan Haimink voor twee jaren Heerenpacht aan. Vóór 22 Oct. 1576 is Rolof overleden. Macht en aanzien der bewoners van de Nije Borch dalen daarna snel. Men krijgt den indruk, dat geen zoo krachtige en gezaghebbende persoonlijkheid als die van den stichter meer onder hen is opgetreden. Heer der Nije Borch is thans Gerlach de Bever, echt~ genoot van Margaretha van Scheven. De nieuwe burchtheer is de overige familieleden weinig welgezind geweest. Dit blijkt uit een rechtzaak, die op 22 Oct. 1576 aanhangig was geweest en op 3 Dec. van dat jaar op~ nieuw voor het stadgericht komt. Het protocol vermeldt op dien datum: "In der zaecken tusschen Geert en Roloff van Scheven, gebroederen, dageren ter eyner en den Edelen und Erentfesten Geerlich die Bever, beclaegde ter anderen sijde, beroerende zekere Donatien und Le~ gaten daarmede Clegeren van oiren zaligen Vader Ro~ lof van Scheven begiftiget synnen. Anfancklich susti~
380
Twentse Taalbank neeren die clegeren, dat oir salige lieve vader Roloff van Scheven den beyden voorz. sienen soons eyn iederen gegeven heft vifhundert daeler stuk 30 st. brabantz na luidt en inhoud loffelijke instrumenten, certificatien en hylixvorrwairden bij den ( pros??) verwaert". De klagers, zoo lezen wij verder, begeeren, dat Geer~ lich de Bever als inhebher en gebruiker des Erf~ en sterf~ huizes van R. v. S. gehouden zal zijn hun deze Dona~ tien met interest. kosten en hinder uit te keeren. Geer~ lich de Bever weigert zulks, omdat de .. gescheyde gif~ tung oder Donation nicht bestaan kennen und dat hem die hilicke voirwarden, welke nichtich und tegens recht van gedachte Scheven niet voldoende zijn". De burgemeesteren en raad van Enschede wijzen voor recht: .. dat de donation te rechte bundig en in weerden behoord gehouden te worden". Geerlich de Bever, dewijl hij zich dat sterfhuis met de daartoe behoorende lande~ rijen en goederen van zalige R. v. S. heeft aangematigd en in gebruik en bezit genomen, wordt opgelegd aan ieder der klagers 500 daalders uit te keeren en interest en verdere kosten te dragen. De Bever evenwel .. dewyle hy sich die uthgesprac~ kene sententie beswairt'... . .. wil daar myt appeleert hebben an eenen Erberen Raet der Stadt Deventer oder waer sich sonst solches" behoort. ..Burgemeesteren, Scepen & Raedt der stadt Deventer erkennen voir Recht in diese saecken wal gewesen und quaHeken geappeleert to zijn" . .. Geert en Rolef van Scheven, gebroederen, bedankt godt und dat hillige recht und dusse sententie'. Ook tegen Anna van Senden, weduwe van den Ed. & Erenfesten Rolof van Scheven voert Gerlach de Bever kort daarna een proces over de nalatenschap. Waar~ schijnlijk was deze Anna van Senden zijn schoonmoeder, hoewel niet zeker is, of Rolof misschien vaker gehuwd is geweest. Het is een geschil van langen duur geworden. In April 1579 wordt het nog met groote heftigheid ge~ voerd. Anna van Senden blijkt dan hertrouwd te zijn met Everhard Splinter, die als voogd, man en momber 381
Twentse Taalbank zijner huisvrouw verschijnt. Hij geeft een geschrift over. waarvan hij begeert, dat het in 't schependom aan de Bever zal worden voorgelezen en daarna geprotocol~ leerd zal worden. De opsteller van dit geschrift is de vroeger reeds genoemde openbare notaris Rodolphus Scheven. De Splinters behoorden tot de oudste adellijke geslachten in Twente. In de daarop volgende jaren vertoeft het echtpaar Gerlach de Bever en Margaretha van Scheven veelal buitenslands. Het was, zooals door een getuige voor ge~ richt verklaard wordt "een sterflicke en door krieg en oorlog een verderflicke en periculose tijd". In 1581 en '82 heerschte hier een hevige pestepidemie. In West~ falen was de toestand misschien iets minder ongunstig. Ook kan Gerlach de Bever, die een Bentheimsch edel~ man was, er bezittingen gehad hebben. In Heimatblätter 1928 No 11 ( Schüttorfer Zeitung) vermeldt Dr. L. Edel eenige bijzonderheden over het geslacht de Bever. Als Bentheimsch leengoed bezaten zij de "Langensche woning" of Huis Langen bij Bentheim, waarvan nog de grachten te vinden zijn. Schatte de Bever, gehuwd met Stijneke van Beveren, die daar omstreeks 1479 woonde, was de grootvader van Gerlach d. B., Margaretha' s echtgenoot. Schatte had o.m. een zoon Arnd de Bever, die Drost van Bentheim was, hij was gehuwd met Engele van dem Rodenberge en overleed in 1535. Van de zes kinderen van dit echtpaar wordt als de jongste genoemd Gerlich de Bever zu Borg En ... schede X Margarethe von Scheven. Zijn oudste broer Schatte de Bever, drost van Bentheim, was een ijverig voorstander der hervorming. De tweede broer was Domproost van Munster, een derde broer is Berndt of Berent de Bever, commandeur der Duitsche orde te Ootmarsum, men vindt hem in Twente in deze jaren menigmaal genoemd. Engel, de jongste zuster werd abdis te Borghorst. Tijdens de afwezigheid van het echtpaar de Bever treedt Margaretha' s halfbroer Rolof af en toe voor hen op. Zoo verzoekt hij b.v. in 1581 namens Gerlach d. B. aan zijn broeder Gert van Scheven te getuigen of hun 382
Twentse Taalbank zal. vader "tijd zijnes levens niet de smalle tiende uit de W allenbekke heeft genomen en of Jacob ter Wallenbekke hem toen niet ook zijn immen (bijen) heeft laten betienden". Op 10 Mei van hetzelfde jaar (een groot deel der bevolking van Twente lag ziek en stierf aan de pest), doet het echtpaar de Bever door een gevolmachtigde aan Burgemeesteren weten, dat zij .. upliggender geschäfte en jetzt irrender Krigesloop halven, hierher niet komen kunnen". Zij hebben 30 April 1579 te Munster hun testament gemaakt en daaraan op 3 April 1581 te Nijenborch een codiciel toegevoegd. Zij willen, dat hiervan in het Enscheder gerichtsboek melding gemaakt wordt. C . J. Snuif noemt nog latere data, waarop het echtpaar beschikkingen maakte, de laatste was van 1 April 1585, ook de armen onzer stad werden daarbij bedacht. Het schijnt, dat het Margaretha was, die op milddadigheid aandrong. Niet lang na laatstgen. datum moet Gerlach de Bever overleden zijn. Op 18 Dec. van hetzelfde jaar wordt in de Enscheder gerichtsprotocollen vermeld, dat Bernardt Cerneago en Roloff van Scheven wegens de .. witfraue" Margaretha van Scheven in een rechtzaak optreden. Deze Cerneago, krijgsman in Spaansehen dienst, is een interessante persoonlijkheid, over wien nog wel een en ander te vertellen valt. Hij was Margaretha's zwager, gehuwd met haar zuster Anna ... Bernardus, Juffer Anna van Schevens man", wordt in de gerichtsprotocollen het eerst genoemd op 20 Mei 1585. Het vorig jaar was het nog de notaris Rolof van Scheven die voor zijn zuster Enneken, of "Juffer Enneken" optreedt en op andere data "wegen zijner zuster Margaretha de Bever" of ook wel korter gezegd .. zijn zuster, die Beversche", verschijnt. Deze reeds vroeger genoemde Rolof, dien wij zoo herhaaldelijk aantreffen, moet een even bedrijvig en werkzaam man geweest zijn, als zijn vader vroeger was. Een zorgzaam vader, die de opvoeding zijner kinderen ter harte nam en hun toekomst, zooveel in zijn vermogen 383
Twentse Taalbank was, trachtte te verzekeren, was hij blijkbaar eveneens. Zijn eerste vrouw stierf tijdens de hevige pestepidemie van 1581. Op 4 Juni 1584 wordt vastgesteld, dat .. Roloff van Schevens zal. huisvrouw Catharina Froons is ge~ sterven op dach assumptienis Maria in anno '81 und hefft d' armen gegeven dertig daler ad 30 st. de daler en sal halff van oir kynder goeth gaen en halff van Ro~ loff's goeth". Een jaar na den dood zijner vrouw is Rolof hertrouwd. Men krijgt den indruk, dat hem in dezen tijd. waarin hij om zich heen zooveel onverzorgde weezen zag , daar~ toe vooral de vrees dreef. zijn kroost onbeschermd en onverzorgd te zullen achterlaten. Op 18 Juni 1582 verschijnt in het gericht voor burge~ meesteren Rolof van Scheven en geeft bij maniere van Morgengave aan zijn Huisvrouw Hermken Helmiges 200 daalders, ieder daalder van 30 st., de stuiver tot 15 placken gerekend. Hermken begiftigt hem .. reciprocke" met een gelijke som. Als Rolof vóór Hermken sterft, is het zijn wil, dat zijn kinderen haar niet van huis, hof. land of zand zullen verdringen, noch hunne mombers te Steinforde. Als Hermken met ongehuwde kinderen zit~ ten blijft, zal zij .. luidt unseres schichtbreves" de kin~ deren ter schole houden en .,in fruchten gades upthien" (godvruchtig opvoeden), zooals zij dat voor het strenge oordeel Gods verantwoorden wil. Als ze mondig gewor~ den zijn en God ze zoolang spaarde, zullen ze luidt dezes nzmen, wat hun van hun zal. vader nog toekomt, naar landredelijk gebruik en usantie der heilige kerk . .. Edoch bij alsoo, dat mijn huisvrouw het goed mijner kinderen niet zal bezwaren, maar er de jaarlijksche vruchten tot der kinderen mondigheid van zal genieten". Rolof treedt in later jaren nog herhaaldelijk op en heeft dus de gevaarlijke pestepidemie overleefd. Zijn broeder Geert van Scheven vond ik na 1582 niet meer vermeld. Hun zuster, de Wed. Margaretha de Bever, bleef enkele jaren de eenige gebiedster op de Nije Borg. Zij moet zeer jong zijn geweest bij haar eerste huwelijk, dat volgens Dr. Benthem reeds in 1570 gesloten was, 384
Twentse Taalbank
veel jonger dan haar man. wiens vader in 1535 overleed. Vóór 1597 sloot zij met Caspar van Loen een tweede huwelijk. Het eerste huwelijk was kinderloos. uit den tweeden echt is nog een zoon geboren. Johan Rolof Gerlach van Loen genoemd. De Nieuwe Borg kwam door Margaretha' s huwelijk in handen van het geslacht der van Loens en zou door drie generaties daarvan bewoond worden van 1597 tot 1709. Dat Caspar van Loen er op uit is de voorrechten aan zijn positie verbonden voor zich en zijn nageslacht te handhaven, blijkt al spoedig. De burgemeesters echter trachten die aanspraken binnen de gestelde grenzen te houden. Zij komen op voor de belangen der stad en willen, dat alle bewoners medewerken aan maatregelen, die haar veiligheid kunnen bevorderen. Op 19 Oct. 1597 was Enschede door Prins Maurits op den vijand veroverd. Het Spaansche garnizoen. dat ongeveer zeventien jaren lang de stad bezet had gehouden en in verren omtrek het platte land had geplunderd en onveilig gemaakt. was afgetrokken. De stad was ontvest. de buitengracht gedempt met de aarde, die de wal opleverde. Slechts de binnengracht, de .. stadsgraven" was overgebleven. Maar de oorlog duurde voort en voor invallen van vijandelijke benden was men nog lang niet veilig. Men moet wel aannemen. dat het dezen af en toe nog gelukte in de stad binnen te dringen. In 1599 immers vertrok de predikant Pibo Ovitius, .. nadat Enschede weder door de Spaansche troepen genomen was, met consent zijner gemeente", van hier. Het stadsbestuur trachtte blijkbaar zich tegen deze invallen te verweren zoo goed het kon. Na de inname van Enschede door de Staatsche troepen in Oct. 1597. komt in November reeds een zaak voor het stadgericht tusschen het stadsbestuur en Caspar van Loen. De schepenen zullen toen sterker gestaan hebben tegenover dezen edelman. die waarschijnlijk de Spaan.s che zijde had gehouden. De zaak heeft betrekking op eenige burgerplichten, die alle verband houden met den oorlogstoestand en de veiligheid der stad. Het gaat over het ,.staken". d.i. het onderhoud van het staket op den 2S
385
Twentse Taalbank wal. of waar deze toen waarschijnlijk reeds verdwènen was, de beschoeiing der gracht, verder over het "IJ sen", n.l. het in wintertijd breken en verwijderen van het ijs op den "stadsgraven", het waken bij nacht tegen on ge~ wenscht bezoek en het "toebillettet" krijgen van ruiteren en krijgsknechten, wat op de inkwartiering slaat. Caspar meende van deze burgerplichten vrijgesteld te zijn, waarschijnlijk, omdat hij zich als de opvolger der Heeren van Enschede beschouwde. Het stadsbestuur echter geeft dit niet toe. De burgerneestereo roepen Thy Herman op om te getuigen, hoe van ouds in dezen is ge~ handeld. Caspar's getuige is zijn schoonzuster Anna van Scheven, toen reeds vele jaren de vrouw van Bernarclino Cerneago en woonachtig op de Borg in Usselo. Aan Thij Herman wordt o.m. gevraagd of hij niet et~ lijke jaren bij den Ed. en Erendesten Rodolff van Sche~ ven gewoond en voor knecht gediend heeft en of v. Scheven niet "tidt sines levens aller tidt" met de En~ scheder burgers tot gemeene stadswerken gestaket, ge~ iset unde alle lasten mit gedaen ende oick ruiteren en knechten, hoe hem toebillettet worden, underholden hefft". Thij Herman heeft ongeveer elf jaren bij van Sche~ ven gediend en verklaart, dat "bi sinen tiden wall drie hopluiden bi zal. Scheven logiert sinnen gewest" ook is waar, dat hij "mennigmaal voer hem geïset, als oick ander werk gedaan heft". Anna van Scheven komt eerst op 27 Febr. 1598 aan het woord. Caspar van Loen spreekt haar aan om over de volgende punten haar getuigenis af te leggen: Ten eerste of haar lieve, godzalige vader door de burgemees~ teren van Enschede hierbevorens eene koe is afgepandet; ten tweede, om welke reden of oorzaak, verder of haar bewust is, dat haar zal. vader voor zijn behuizing met de burgers van Enschede gestaket, gewaket en geïset heeft en wat haar bewust is van ruiteren en knechten te onderhouden. Juffr. Anna van Scheven, oud omtrent viertig jaar, zegt, dat burgemeesteren domaals, alsulke koe met ge~ weid uit haar vaders huis gehaald hebben, die koe was
386
Twentse Taalbank haar vader "hares bewetens" afgepand, omdat hij voor zal. Bils huis en stede, die hij van zal. Herman Bill ge~ kocht had, "borgerlasten als staeken, waeken ende isen, voerts daarvan Ruyteren unde Knechten dragen en onderholden solde, waerin hij zich weigerich maekede". Haar vader had "voor zijn zulvest behuisinge daerinne hie weende unde voert van sin ander huis niewerlde (nooit) gestaeket, gewaeket ofte ennige lasten ciaervan gedragen, sunder wete wel. dat oer zal. vader voor sin behuisinge dryes weges des winterticles mede hebbe moeten isen, unde wete wall. dat Ruiteren und Knechte bi hem gelegen ...... niet wetende, dat die sulve bi hem losiert (d.i. vrijwillig opgenomen), sindt worden ofte bilettet'' (d.i. ingekwartierd). De drie huizen der van Schevens, waarover hier gesproken wordt, moeten geweest zijn: de Nije Borch, een huis herbouwd op de oude huisstede bij de van Schevens weere aan de markt en een huis eerst later door koop van de familie Byll verworven. Herman Byll of Bill was een der aanzienlijkste inwoners onzer stad geweest. Zijn zwager was Hopman Adolf van Twyckelo, die in 1576 aan den nood der armen binnen Enschede 200 keizersguldens gegeven heeft voor een Ewych Tes~ tament, voor dien tijd een groote som. Margaretha van Scheven moet omstreeks 1607 overleden zijn. Caspar van Loen hertrouwde met Theo~ dora van Munster tot Harsevoort. Met haar zal hij tot de meerderjarigheid of tot het huwelijk van zijn zoon uit den eersten echt de Nije Borch bewoond hebben. Johan Rolof Gerlach was echter, als erfgenaam zijner moeder, eigenaar van het huis en leenheer der van Schevensche leenen. Over dit laatste licht ons een bewaard gebleven handschrift in, een in perkament gebonden boekje in het bezit van Mevr. de Wed. H. B. Blijdenstein, Huize "het Amelink". Op den band staat: Lehenboeck Register afgedaene Leenprotocollen van de Borgh Enscheyde De leengoederen, die hierin genoemd worden, zijn:
387
Twentse Taalbank het erve Mensink in Hengevelde, de tiende uit het Lentfordink in Losser, het Lutke Basewinkel en Lutke Mensinkhaer in kerspel Goor, de tiende grof en smal uit Eerninekserve te Losser, erve en goed Groot Basewinkel en Mensinkhaar, gericht Kedingen. De eerste beleening in dit boek genoteerd geschiedde op 24 Dec. 1610, daarbij wordt de naam van den leenheer niet genoemd en dit gebeurt evenmin in 1611, '12 en '13. Meestal staat er .. beleend door mij" maar nooit wordt in deze jaren onderteekend. Waarschijnlijk hadden deze beleeningen plaats door den voogd (vader?) van den minderjarigen J. R. G. van Loen. Dit wordt anders in 1625. In dit jaar werd vóór in het boek geschreven: .. Dit ist dasz Lhehen Boeck dar ihnen deij Lhehen gûderen so van mhy alsz ock vhom mijnen forsaeten tho Lehen alsz besitter dyses hûses Enschede entfangen sint. Anno 1625". Een weinig verder lezen we dan: .. Anno 1625 Nijen stils 25 Marty ehnde den 15 oldenstils hebbe ich Jan Rodolph Gerlach vhon Loen Erbynsessen to Enschede behorlich belhenet" enz. Het betreft een beleening met het erve Mensinkaan Jhr. Langen van Munster ter Surrenborch. Mannen van Leen (getuigen) zijn Lambertus Budde en Gerhard Kost. De laatste beleening, die J. R. G. van Loen hier noteerde, geschiedde op 27 April 1641. Daarna zien we in dit boekje achtereenvolgens al de Heeren der Nije Borch als leenheeren optreden. Na zijn vader volgt als eerste Joost Casper van Loen tot Borch Enschede, die voor 't laatst beleent op 26 Juli 1680, na hem komt zijn broeder Wilhelm Hendrik, die 22 Mei 1686 zijn laatste beleening verricht. In 1711. 1719, 1720 treedt Gerhard Adriaan Hofmeier tot Espelo als leenheer op. Na hem is in 1737, 1744, 1751 en 1755 Bernard Caspar Hofmeier Leenheer tot Borch Enschede. Dan volgt in 1757, 1762, 1770 Gabriel Davina, die echter in deze jaren niet meer beleent, maar van zijn 388
Twentse Taalbank rechten als leenheer afstand doet. Zijn laatste notitie houdt in, dat hij op I 0 Sept. 1770 het recht van leenheer over Groot Bosewinkel en Groot Mensinkhaar over~ draagt aan Berent Brummelhuis en Gerrit aan de Groote Mensinkhaar voor een som van welbetaalde penningen. Uit dit geschrift blijkt, dat de kosten, die een belee~ ning b.v. in 1665 meebracht, bestonden uit het Heerge~ waad, door den leenman aan den leenheer te betalen (hier bedraagt liet f 18) verder voor zegel 10 stuiver en dan nog 2 stuiver voor de Mannen van Leen of getuigen, en 3 stuiver voor den Leenschrijver "behalve den wijn~ sech" (zeche = gelag). Deze wijnsech schijnt op Borch Enschede gegeven te zijn, zoodat het vermoedelijk de leenheer, Joost Casper, was, die tracteerde. Mannen van Leen zijn er steeds twee; van wege de tractatie en de 2 stuivers vervulden zij waarschijnlijk gaarne dezen plicht. Dit Lehenboeck is met aanvullingen door Dr. A. Bent~ hem Gzn. in 1900 verschenen in Verslagen en Mede~ deelingen der Ver. tot Beoefening v. Overijsselsch Regt en Geschiedenis, een en twintigste stuk. Uit het feit, dat J. R. G. van Loen in dit boekje in 1625 als leenheer op~ treedt, leidde Dr. Benthem later in zijn Geschiedenis van Enschede, uitgave 1920 af, dat zijn vader, Caspar van Loen, het vorig jaar overleden zou zijn. Ook C. J. Snuif geeft 1624 als diens sterfjaar op. Dit blijkt evenwel niet juist te zijn, 1625 is waarschijnlijk het jaar, waarin de jonge burchtheer huwde of meerderjarig werd. V oor stad~ en landgericht Enschede zien wij zijn vader, Caspar, in de volgende jaren nog herhaaldelijk optreden; het laatst in 1643. In 't volgend jaar verschijnt zijn vrouw als weduwe. Caspar is in 1636 tegenwoordig op den Lonneker holtink; in 1639 onderteekent hij hu~ welijksche voorwaarden voor zijn dochter met den Drost van Drenthe. In het Familieboek Van Heek werden twee interes~ sante koopaktes opgenomen betrekking hebbende op de oudste woonstede der van Schevens, waarop thans het Van Heekshuis aan de Markt staat. De laatste dezer aktes is van 15 Juli 1614, daarin worden genoemd Caspar
389
Twentse Taalbank en zijn tweede vrouw "mit oick seinem Voer Soene Johan Rodolph vann Loen mit sin za.: huisErouwe Margareta v . Scheven geprocreiert" . De Erentveste Lamberto Budde treedt op als momber van laatstgenoemde, die nog minderjarig is. Door de beide verkoopingen in deze aktes beschreven gingen de vroegste bezittingen der van Schevens in Enschede: "de Van Schevensweere en daarbij gelegen spijkerstede, voor de nakomelingen verloren. Johan Rolof Gerlach trouwde omstreeks 1625 met Casparina van Bûlo, die hem zes zoons en drie dochters schonk. Er hebben in dien tijd dus vele adellijke jonkers en jonkvrouwen door Enschede' s straten gereden en gewandeld. Op en om de Nije Borch zal het een druk leven geweest zijn. want herhaaldelijk blijkt. dat eenige dezer jonkers een onrustigen aard hadden. Ook de neven Cerneago, zoons van Anna van Scheven, zullen de Enscheder burgers onder dezen roerigen troep dikwijls hebben kunnen aantreffen. Ongetwijfeld hebben ze vaak het hoofd geschud en voorspeld, dat het met al die grootheid niet goed zou afloopen. Het getal der bezitters vermeerderde, dat der bezittingen niet; integendeel moest herhaaldelijk tot verkoop worden overgegaan. De vooruitzichten waren zeker niet schitterend. In 't laatste kwart der 16de eeuw had Twente onder onbeschrijfelijke oorlegsellende geleden. Er werd gebrandschat, geplunderd. gemoord, omtrent 1582 liggen tal van boerenhoeven verwoest en onbewoond, ook dorpen en steden zijn plat gebrand. Een groot deel der bevolking is omgekomen, velen sterven aan de pest. Boeren en burgers werden door Spaansche of Staatsche soldaten van hun vee beroofd. zoo goed als niets kan van den veestapel zijn overgebleven. Het zal lang geduurd hebben voor het grondbezit, dat wel de voornaamste bron van inkomsten voor deze jonkers zal geweest zijn, weer opbrengst leverde. Toen, na de inneming der Twentsche steden door Prins Maurits in 1597, een rustiger tijd aanbrak, al was het nog verre van veilig hier, verbeterde toch de positie dezer Enscheder jonkers niet belangrijk. De van Sche390
Twentse Taalbank vens, de van Loens (ten minste met zekerheid die, welke uit Caspar's eerste huwelijk stamden) en de Cerneago's waren allen de Roomsche Kerk trouw gebleven. Daardoor waren ze onder de Republiek uitgesloten van het bekleeden van vele winstgevende ambten en waardigheden. Enkelen hebben militairen rang bekleed, waarschijnlijk in buitenlandsehen dienst. Wat Caspar' s kinderen uit het tweede huwelijk betreft. is de dochter met den Drost van Drenthe getrouwd en waarschijnlijk gereformeerd geweest of geworden. Van de zoons is de een Overste Luitenant. de andere Ritmeester, onder welken landsheer zij dienden bleek mij niet. Het is waarschijnlijk echter niet aan de omstandigheden alleen. maar ook aan henzelve en hun levenswijze te wijten geweest, dat al wat wij verder over de van Loens onder oogen krijgen op een gestadigen achteruitgang wijst, die hen in 't begin der achttiende eeuw tot een zoo diep peil dalen doet, dat al de toen nog niet verkochte bezittingen, tot zelfs de grafsteden in de kerk. in onderpand worden gegeven voor schuld. Opmerkelijk is. dat in dit zelfde tijdperk de Doopsgezinden. die evenals de Roomsehen uit de voordeelige . overheidsambten geweerd werden, tot grooten welstand kwamen. De Paschens, de van Lochems, de Nabers. de Blijdensteins en ten Cates behooren weldra tot de aanzienlijkste en meest welgestelde families in Enschede; hun ijverig werken in reidersbedrijf en handel bracht hen en tevens de stad hunner inwoning tot welvaart. De adellijke jonkers echter zullen, volgens de opvattingen van dien tijd. gemeend hebben, dat dergelijk werk voor hen niet paste. Dr. Benthem deelt in zijn .,Geschiedenis van Enschede en zijn naaste omgeving", blz. 155-161 uitvoerige gegevens over het geslacht van Loen mede. Ik wil hier ter aanvulling slechts enkele bijzonderheden vermelden, die ik meerendeels vond in de boeken van Stad- en Landgericht Enschede (testamenten. contentieuse en volontaire zaken). Heer der Nije Borch was gelijk reeds vermeld werd, sedert omstreeks 1625 Johan Rolof Gerlach 391
Twentse Taalbank van Loen. Voor het eerst in 1629 treffen WIJ m onze stadsboeken zijn vrouw Casparina van Bulo aan. Dr. Benthem vermeldt de namen der zes zoons en drie dochters uit dezen echt geboren en eenige bijzonderheden, die hen betreffen. Wij vinden de namen van al deze kinderen ook op verschillende tijden in de Enscheder boeken van Volontaire en Contentieuse zaken genoemd. Twee zoons hebben na den vader achtereenvolgens als Heer der Burcht op het Loenshof gewoond, de overige zeven kinderen vestigden zich later elders. Hun vader, J. R . G. van Loen. was naar het mij voorkomt, een man, die in zijn geboortestad en medeburgers belang stelde en moeite voor hen over had. Op 24 Oct. 1628 verzoekt Theodorus Oelen, der Rechten Licentiaat, aan Burgemeesteren voogden te stellen over de kinderen van zal. Laurentz tho Lasonder: "Burgemeesteren hebben diensvolgens tot voogden gesteld de Ed. en Erentfeste Johan Rodolph van Loon en Andreas van Lochem, diewelke die momberschap ook aangenomen hebben". In 1638 wordt J. R. G. van Loen, de Roomsche jonker, zelfs onder de schepenen genoemd. Het vorig jaar had echter een zware pestepidemie vele burgers ten grave gesleept, mogelijk moesten opengevallen bestuursposten vervuld worden. Op 25 Sept. 1643 wordt Jonker van Loen als borg voor Jan Oldendeel voor het gericht geciteerd. Voor hem verschijnt zijn huisvrouw, zeggende, dat haar man "buiten 's lands in andere provincie noitwendig vertrokken is". Mogelijk kwam hij van deze reis ziek te huis, misschien ook hadden pokken of een andere besmettelijke ziekte leden der familie aangetast, iets wat in dien tijd niet zelden gebeurde. Zeker werd 1643 een rampjaar voor de familie. In Juni was de overste luitenant Adolf Hendrik van Loen, een halfbroer van den Heer der Nije Borch overleden, kort daarna, vóór 14 Dec. stierf zijn vader Caspar v. L. Op 9 Nov. maakt hij zelf, Jan Roloph Gerlach v. L. erfgeseten tot Enschede, krank liggende in presentie van
392
Twentse Taalbank zijn huisvrouw Casparina van Bulo een uiterste wil, "opdat tusschen zijn lieve kinderen alle te samen zoo zoons als dochteren geen twist, moijte ofte tweedracht solde errijsen" , daarbij wordt alleen dit bepaald, dat de oudste dochter Margareta Geertruid 1000 rijksdaalders vooraf zal hebben "voor groote sonderliche dienste, moijte en arbeid haren lieven vader voor dezen .e n in zijn krankheid bewezen". Men krijgt den indruk, dat, hoe ook door tegenspoed en achteruitgang vervolgd, er tusschen ouders en kinderen , broers en zusters van dit gezin steeds een hartelijke verhouding heeft bestaan. In nood en schulden staan ze elkaar bij en de oudste dochter Margareta Geertruid, die ook bij bovengenoemde gelegenheid in een vriendelijk licht verschijnt, is hierin blijkbaar voorgegaan. Zij was ook later finantieel in de gunstigste positie. De oudste broeder Frans Roelof. die jong en ongehuwd overleed, maakte haar tot zijn erfgename. Margareta Geertruid werd de tweede vrouw van Herman Goosen Grubbe, Heer van Herinckhave bij Tubbergen en Menningeshave bij den Ham. Later verschijnt zij als douairière Grubbe herhaaldelijk in de Enscheder boeken meestal in 't belang van haar broeder Wilhelm Hendrik, die op 5 Febr. 1700 namens haar een hypotheek vestigt op haar erve en goed Duivengoor in de Eschmarke. Zij geeft daartoe volmacht van uit V reden, waar zij dan schijnt te wonen. Dr. Benthem deelt mede, dat in de Abdij aldaar in 't voorgaande jaar haar zuster Anna Sophia was overleden, mogelijk heeft zij, als weduwe, haar plaats ingenomen. Zij had geen kinderen, een stiefzoon werd na het overlijden van haar echtgenoot Heer van Herinckhave. Haar vader Johan Rolof Gerlach v. L. heeft na het maken van zijn testament nog slechts enkele dagen geleefd. In het werk van J. J. van Deinse vindt men op blz. 258 een "Lijst der zerksteenen, zo in de Kerk tot Enschede leggen en in 1768 genoemert zijn" . Onder 't gestoelte van den ontvanger Cost werden twee zerksteenen der van Loens aangetroffen, de graven daar-
393
Twentse Taalbank onder behoorden destijds aan Engerink en Hofste. In hetzelfde artikel vinden wij (overgenomen uit de He~ ra ut) de volgende beschrijving van een dezer zerken, die het graf van J. R. G. van L. zal hebben bedekt. No 149 Gewoon schild - Loen - obijt 22 9 bris (November) Anno 1643. De steen in 1768 als No 46 aangegeven bedekte het graf der Wed. Loon- Bulo. De Heraut be~ schrijft, blijkens genoemd artikel van den Heer van Deinse, dezen steen als volgt: Ruitschild, parti I Loen-2 Builo obijt die 12 Marty anno 1650. Casparino v. Bulo heeft haar echtgenoot dus zeven jaren overleefd. Drie jaren na haren dood waren van de negen kinderen nog slechts drie meerderjarig. Jhr. Joan van Bulo tot Grollen~ borch, haar broer was als voogd aangesteld en treedt menigmaal voor 't Enscheder gericht in hun belangen op. Casparina had indertijd om de opvoeding dezer jeug~ dige spruiten te leiden een .. paedagogus" in huis geno~ men; het schijnt een man van weinig vreedzamen aard geweest te zijn. Op 29 Juni 1646 bespreekt Albert Ger~ rissen, Hermann, zijnde paedagogus van Joffr. Loon's kinderen voor pijn en smerte, meisterloon en verzuim zijnes arbeids, die bij beklaagde gecauseerd zijn door 't infligeeren van een keurbare wonde in klegerenshand. Toen en ook nog later moesten zij, die hun kinderen meer wilden laten leeren, dan datgene wat de Enscheder schoolmeester hun kon bijbrengen, wel tot het in huis nemen van een .. paedagogus" overgaan. Het is zeker meer dan een eeuw later, wanneer Ga~ briel Davina op Hof Espelo een brief aan het Capittel van St. Pieter te Utrecht schrijft, waarvan de copie be~ waard bleef (in 't bezit van wijlen den Heer John Tatter~ sall). Men leest daar o.m., dat hij "vele swarigheden, las~ ten en schulden heeft moeten aannemen en daarbij Erf~ winninge van U Hoog Wel Eerwaarde Ca pittel gedaan, daardoor de handen zijn bloot en de buidelligt geworden en ook alrede met een huis vol kinderen bevallen is en daardoor geen raat siet, om die na fatsoen op den Hof Es~ pelo groot te krijgen, dat sij capabel binnen door de werelt te komen en daar omtrent op geen uur gaans na geen
394
Twentse Taalbank schooien worden gehouden en zelfs ook niet bemagtiget ben om een pedagogus in Huis te houden so veel te min~ der buitens huis in kost te bestaden" enz. Het slot van dit lange schrijven luidt: .. soude wel genootsaakt zijn om in Oldenzaal te gaan wonen en het een of ander aan te vangen om voor mijn vrouw en kinder een stuck brood soeken te gewinnen en kinderen daar wat te laten leeren". De reden, waarom wij voortaan omtrent de Nije Borch en haar bewoners van niets anders dan van verval en achteruitgang kunnen gewagen, zal grootendeels gelegen zijn in het feit, dat de laatsten deze conclusie niet hebben getrokken. Men moest in het Twente van toen zoowel als van heden "een of ander aanvangen en leeren om een stuck brood te gewinnen". De opbrengst der lande~ rijen zal niet meer voldoende geweest zijn om de grootere kosten van het levensonderhoud der adellijke families in dien tijd te bestrijken. De heerlijke rechten verminderden waarschijnlijk, de pachters werden zelfstandiger en on~ afhankelijker. In de zeven jaren van haar weduwschap heeft Cas~ parina dit alles moeten ondervinden. Haar leven zal niet gemakkelijk geweest zijn te midden van zooveel drukke kinderen, driftigen paedagoog en verder personeel. Zij tracht er het beste van te maken en probeert te redden, wat te redden valt. Op Avond Lamberti 1644 verschijnt Thomas Spangenmaker uit naam der Wed. Jhr. Loens in den Lonneker Holtink. Casparina pretendeert in de Marke Lonneker volgens vertoonde copie in dato 1515 twee lijckwaren te hebben. Haar gevolmachtigde ver~ zoekt aan Holtr. en Goedsheeren, dat de wed. Leen deze lijckwaren nog mogen worden toegekend. Het bleek echter, dat in het Markenboek hierover niets beschreven stond en er sedert 40 jaren geen varkens voor deze lijk~ waren der van Loens waren ingebrand om zich volgens het recht, dat een dergelijke gewaardbeid gaf, in de Lon~ neker bosschen aan eikels en andere boomvruchten te goed te doen . De onderhoerige pachters waren in de betaling soms
395
Twentse Taalbank nalatig. In 1649 doet Joffr. Casparina van Bulo, wed. Loon 1 ), opbiedinge op de panden van den Olymoller op Breteler voor verschenen pacht. Daarna treffen we haar niet meer aan. Zij overleed in Maart van het volgend jaar. Op 19 Januari 1653 zijn nog slechts meerderjarig de oudste zoon Frans Roeland, die dan in Brabant vertoeft, de dochter Margareta Geertruida en Joost Caspar. Met hun oom Jhr. van Bulo, de voogd der zes nog minderjarige kinderen, verkoopen zij een grondstuk in de Eschmarke, het Heetveld genaamd. Bovengen. Frans Roeland , ofschoon de oudste zoon, volgde zijn vader niet op als Heer der Nije Borch. Hij overleed reeds in 1658 en maakte zijn zuster Margareta Geertruid tot zijn universeele erfgename (zie Dr. Benthem, Geschiedenis van Enschede en naaste Omgeving, blz. 158). Joost Caspar van Loen tot Borch Enschede, Coninklijke Majesteits Capitein, gelijk hij in 1653, 13 Dec., genoemd wordt, werd thans burchtheer. Wij treffen hem herhaaldelijk en bij allerlei gelegenheden in onze stad aan, hij schijnt het huis dus geregeld bewoond te hebben. In de boeken van Stad- en Landgericht Enschede verschijnt hij gewoonlijk in zaken betreffende het opnemen van gelden of het verkoopen of onder hypotheek stellen van vaste goederen. Op bovengen. 13 Dec. geeft hij met zijn Oom v. Bulo, zijn zusters Margareta G . en Maria Elisabeth mede namens de overige broers en zusters aan het echtpaar J. Cost en Sara Budde een obligatie van f 2000. Op 6 Juni 1655 hebben J. C. en zijn zusters, thans is ook Anna Sophia meerderjarig, 236 gld. opgenomen van den predikant Gerhard Stockman en zijn vrouw Anna Steinforts, waarvoor zij hun de Lange mate en hooimate 't eindens den Brammeier in gebruik geven tot aan de betaling na twee jaren. Op 28 Juny van 't zelfde jaar geven zij hun .,ouderlijke weidemate genaamd den Brammeler, vóór de Veldpoort gelegen", aan luitenant 1 Men vindt den naam in dezen tijd afwisselend als van Loon of van Loen ) geachreven.
396
Twentse Taalbank
J. ter Spill en anderen in onderpand. Op 3 Febr. 1656 verkoepen J. C .. zijn drie zusters en hun Oom v. Bulo (deze voor de onmondigen) aan Berent Paschen en zijn vrouw hun ouderlijken gaarden binnen stadswigbeid aan de Hoorne. met nog eenige gaardens aan Seggelts land. den Bothofskamp en Jan Teilers gaarden liggende. In Maart d.a.v. hebben bovengen. aan B. Paschen X Anna Werners een obligatie van 1000 car. gl. afgegeven. Dat de Wel. Ed. Manhafte Jonker Joost Caspar van Loen (dikwijls vinden we hem zoo betiteld) geen ge~ makkelijk heerschap is, blijkt uit het Lonneker Holtink protocol van 14 Sept. 1657. waarin men o.m. leest: .. D'huysluyden doleren, datt Jhr. Loen in de tijd van twee jaren eigener authoriteit ses holter uyt de marcke Lon~ neker heeft doen houwen ende wechgefuyren, onder alle. dat hij ciaervan voor 3 jaeren 3 holter wechgefuyrt. ende dat de buyrmans een peert voor de wagens uyt~ gespant en ten huyse van Buyrrichter gebracht. waarop Jhr. Loen den anderen dach met assistentie van knechte gekomen en het peert uyt des buyrrichters huys gehaelt en met pistale in 't huys geschoten. De samptliche goet~ heeren hebben geresolveert. datt men Jhr. Loen's Meyer voor die broecke (boete) der dree holter sal excuteeren. Ende verders versocht. datt die Heer verwalter droste, op gemelte clachte, Jhr. Loen mach citeerenen daer over hoeren en daerinne gemelte Loen tho straffen naer be~ horen over voorst. feytlyckheyt". Ook uit hetgeen de Heer J. J. van Deinse in .. Uit het Land van Katoen en Heide" meedeelt (blz. 291 en vol~ gende). blijkt, dat Joost Caspar een opvliegend Heer was en spoedig naar de wapens greep. Bij de vecht~ partijen op 22 en 23 Febr. 1660, die hier worden be~ schreven. treedt hij zeer op den voorgrond. Later he~ roemde hij er zich op .. dat sy de gemeensluyden hadden van het raedthuys gestott, dat sy galpten als honde, peepen als muysen en rolden van de trappen". Om te laten zien, hoe hij zich geweerd had. toonde hij zijn degen, waarvan de punt was afgebroken. Naar de gewoonte der tijden was er stevig gedronken 397
Twentse Taalbank bij de maaltijden, die op deze dagen na de raadsverkie~ zingen op het stadhuis plaats hadden. Dat het geheele stadsbestuur en de adellijke gasten daarbij te diep in 't glas hadden gekeken, vond men heel natuurlijk. Jhr. Joost Caspar was hierin waarschijnlijk niet schuldiger dan de andere leden van 't gezelschap. Men vond, dat de ge~ meensman Kremer een wijs woord sprak, toen hij zeide: "dat sij quaelijk deden van reeckeningen te spreecken als men droncken was, men solde lustig en vroolyck syn" . Het is echter, zijn optreden hier en bij andere gelegen~ heden in aanmerking nemende, geen wonder, dat deze jonker bij de burgerij blijkbaar niet bemind was. Toen hij daags na het gevecht in de herberg kwam , moest hij van den waard Helmich vernemen: " dat soo sy (de jon~ kers) niet waeren uijt d' stadt geretireert, sij wolden hem en alle d' syne hebben capot gemaeckt en sijn huys daele gesmeten". Dit gezegde en het feit, dat de jonkers niet op het Loenshof maar buiten de stad vluchtten" maakt op ons den indruk, dat "Borch Enschede" toch toenmaals geen zeer sterk huis en niet geheel door een gracht omgeven is geweest. Dat Joost Caspar zich, gelijk uit het artikel van J. J. van Deinse blijkt, voor een gang naar het aan den overkant der straat gelegen stadhuis door een dienaar liet vergezellen, wijst er op, dat hij en grand seigneur leefde en meer staat maakte, dan zijn middelen veroorloofden. In hetzelfde jaar, waarin deze gebeurtenissen plaats hadden, is Joost Caspar gehuwd met Elisabeth Agnes Bentirrek van Breckelenkamp, wed. van Anthonie Broersma in leven Koninklijk raadsheer te Oldenzaal. Het huwelijk van Joost Caspar bleef kinderloos, althans hebben geen nakomelingen de ouders overleefd. Zijn vrouw had uit haar eerste huwelijk een zoon. In het Enscheder gerichtsprotocol van 1 April 1663 wordt vermeld, dat Joost Caspar van Loen tot Borch Enschede voor ongeveer veertien dagen bij Joan ten Broeke te Oldenzaal 5000 car. gl. in deposito heeft ge~ legd, door den Heere van Heiden afgelost, waarmede
398
Twentse Taalbank hij zekere erven en goederen wil betalen. Mons. ten Broeke, als momber van van Loens stiefzoon, Mons. Eustachius Occo Broersma, maakt zwarigheid de voornoemde penningen weder aan v . Loen af te geven, die daarom zijn hooge en lage landerijen binnen dezer stad wigbold in onderpand geeft. Nog in 1688 staat Eustachius Occo Broersma tot Borch Beuningen en den Clooster, Drost tot Megen, met de familie van Loen in finantieele betrekking. Ofschoon, zooals Dr. Benthem vermeldt, Joost Caspar van zijn oudsten broer, diens in Duitschland liggende leengoederen had geërfd, omdat hun zuster Margaretha Geertruid daarvoor als vrouw niet in aanmerking kon komen, scheen hem dit finantieel weinig gebaat te hebben en ook na zijn huwelijk blijkt hij er niet beter voor te staan. Zijn vrouw was waarschijnlijk een dochter van Everhard Bentinck tot Breckelenkamp, die negen kinderen naliet. Haar broer moet dan geweest zijn Gerhard Adolf Bentinck in 1670 overste in dienst van bisschop Christoph Bernard van Galen. (Zie Mr. G. J. ter Kuile: Geschiedkundige Aanteekeningen op de Havezathen van Twente). Wellicht heeft Joost Caspar daardoor een welwillende behandeling ondervonden gedurende den tijd, dat de Munsterschen Enschede bezet hielden. Overigens leed de stad in die jaren groote schade, er werden hier huizen verwoest. De marken, de stad en de burgers steken in de volgende jaren diep in schulden. De Groote Kerk was door den bisschop in 1665 aan de Roomsehen in gebruik gegeven. Toen de kerk in 1666 na den eersten Munsterschen oorlog weer moest worden afgestaan aan de protestanten, gaf Joost Caspar verlof tot het bouwen van een "Kerkhuis" op zijn grond bij het LoenshoL van overheidswege werd deze bouw toegelaten. Tijdens de tweede bisschoppelijke bezetting van Enschede van 1672 tot April 1674 werd weer de Groote Kerk door de Roomsehen gebruikt. De geschiedenis der Nije Borch blijft de zelfde lijn ten ondergang volgen. Op 20 Mei 1675 geeft het echtpaar van Loen hypotheek
399
Twentse Taalbank op de havezathe cum anexis te Enschede, op hun koeweide den Brammelaer, de Lange Mate en den Langen Kamp aan twee Oldenzaalsche burgers, van wie zij 2000 car. gl. opnamen; van van Loens pach~ ter, Groot Varwyck, zullen de hypotheekhouders de jaarlijksche rente ontvangen. Een jaar later stierf Joost Caspar's vrouw. Een der grafsteenen in de Groote Kerk vertoonde, blij~ kens het meergenoemde artikel van den Heer van Deinse de volgende wapens: "152 Gewoon schild Bentinck obyt den 20 januarius 1676 met 8 kwartieren. Regts 1 Bentinck - 2 Moorbecke - 3 Marck - 4 Lerinck Links 5 Marck - 6 Valck - 7 Vittenham - 8 Mecken~ borgh. Deze steen zal de laatste rustplaats van Elisabeth Agnes Bentinck hebben gedekt. Op 9 Juli 1677 verkoopt J.C. nog eens weer een rente uit zijn havesaete aan de voorstanders of tijdelijke pastoors der gereformeerde armen, groot f 31-16 st. Op 16 Juli 1680 treedt hij nog op als leenheer van den tien~ den uit het erve Beerninck in Losser. In het zelfde jaar is hij overleden en evenals zijn ouders en zijn vrouw he~ graven in de Groote Kerk. Zijn vaders graf werd, gelijk vermeld is, gedekt door een zerk, die slechts zijn eigen familiewapen vertoonde. Op zijn moeders graf was tevens haar wapen, dat der van Bulo's weergegeven. Bij J. C.' s overlijden was er wat de Enscheder van Loens betreft, geen jonge generatie in mannelijke lijn meer in opkomst; hij noch zijn broers hadden zoons, deze tak der familie zou weldra uitsterven en was ook finan~ tieel den ondergang nabij. De zerk echter, waaronder Joost Caspar rustte, sprak voor het laatst nog eens van den ouden adel der familie en van haar verwantschap met aanzienlijke Twentsche en W estfaalsche geslachten. Zijn laatste rustplaats moet gedekt zijn geweest door de zerk, waarvan J. J. van Deinse volgens de Heraut de volgende beschrijving geeft: 150 Gewoon schild - Loen - obijt den 20 8 bris (October) Anno 1680. Regts 1 Loen, 2 Scheven, 3 Thui~ 400
Twentse Taalbank len, 4 Isenden. (of v. Senden), 5 Rodenborch, 6 Aver~ hagen, 7 Bonninghausen, 8 W aele, Links 9 Builo, 10 Broechusen, 11 Clut, 12 Schewick, 13 Vyrdagen, 14 van de Wal. 15 Suelen (Zuylen), 16 Stenhuys, (Steenhuys). Van de bovengenoemde zerken is er geen meer aan~ wezig. In 1795 lagen in de Groote Kerk Fransche troe~ pen, die er ook hun paarden stalden. Toen zij Enschede weer verlieten, was het kerkgebouw in zeer slechten toestand, waarschijnlijk zijn de adellijke wapens op de grafsteenen opzettelijk door de soldaten van het repu~ blikeinsche leger vernield. Wat er aan oude zerken nog over was, verdween na den grooten brand van 1862, toen het kerkbestuur den eigenaars verlof gaf de steenen weg te halen. Joost Caspar liet geen kinderen na, een jongere broe~ · der, Willem Hendrik, werd na hem burchtheer op het Loenshof. Uit het voorgaande is wel af te leiden, dat deze een met schulden bezwaarde erfenis aanvaardde. Het gelukte hem niet de Nije Borch van den ondergang te redden. In de bijna dertig jaren, waarin hij het huis nog bewoonde, ging het steeds sneller bergaf. Er is een groot contrast tusschen de middeleeuwsch aandoende termen bij gelegenheid der beleeningen nog steeds in gebruik en de dagelijksche moeilijkheden onder wier druk het leven op de burcht werd geleid. Zoo lezen we b.v. aan 't slot eener beleening door Wilhelm Henrich van Loen tot Borch Enschede op 8 Oct. 1687 verricht: "ick doe kundt ende betuige, dat ick aenkooper Hulsken investiere ende heleene kraft deeses, waer tegens hij den behoorlycken eedt ende hulde van trouwe gepraesteert . . . . . . . . . . . . ende alles belovet en versproocken, wat een getrouw vasall synen Leehnheer nae rechte toe praes~ teeren schuldigh, mij en een ieder syn recht niet toe min onverkortet" enz. Hiertegenover plaatse men een afrekening uit de En~ scheder Landgerigts protocollen van 1690-Sept. 29, gehouden tusschen Wilhelm Hendrik van Loen in eigener persoon voor het gerigt verschenen en de leden zijner familie. Aan zijn zusters Margareta Geertruid, dou~
iOl
Twentse Taalbank airière Grubbe, en Juffer Anna Sophia v. L. is hij ten eerste f 2423 schuldig en verder nog aan capltalen en renten voor en na verstrekt 4337 car. gl.; Maria Elisabeth v. L. heeft f 180 van hem te goed aan grondhuur, zijn broeder Arnold Joost f500 en f 100 aan rente en de kinderen van Bernard Hofmeier te Espelo ruim 421 car. gl. Hij belooft al deze gelden met 5 % te verrenten en geeft hiervoor hypotheek op zijn havezate, Borch Enschede, neffens de behuizingen en hoven soo binnen als buiten die stede gelegen, hooge en lage landen, regt en geregtigheden, ap- en dependenties, met die bestialen, inninge des huizes en alle andere mobilia, in specie mede den Langen Camp, Brammeier en Lange maete met het gewas er op staande en jaerlix komende. De bovengenoemden waren echter zijn gevaarlijkste schuldeischers niet. Twee jaren later staat hij er erger voor. Er zijn vorderingen op hem ten bate van den desolaten boedel van wijlen de Wed. Greven in Deventer. Op 26 April 1692 doen schepenen en raad der stad Enschede blijkens documenten in 't bezit der Ver. tot Beoefening v. Overijss. Regt en Geschiedenis aan Gerh. Adr. Hofmeyer tot Espelo en zijn zusters en broeders weten, dat de curatoren in den desalaten boedel van wijlen de Wed. Greven te Deventer met aanpanding hebben geprocedeerd op de Havezate Borch Enscheide met de hoven, den Brammeler, den Langen Kamp en Lange Mate, voor zoover deze gelegen zijn in den wigbold dezer stad, toebehoorende aan den Heer W. H. van Loen alleen, of met zijn consorten, om daarop, voor zoover zij zullen strekken, te verhalen een schuld van 1526 gl. -- 7 st. - 12 p. achterstandige rente. "Soo is 't'', leest men verder, "dat wij bij deese UEd. cum. suis, als medeuithebberen der vorige perceelen, citeeren, tegen 7 Juny a.s. omtrent 11 uur voorm. ten stadhuize en gerigte te verschijnen en UEd. hebbende recht te doceren en een Heere, der gemelde goederen te zien en helpen maken". In de protocollen van het Landgericht Enschede wordt verzocht dat op 7 Juni 1692 de executoriale distractie
402
Twentse Taalbank van Jonker Loons goederen voor Stad~ en Landgericht tegelijk mag geschieden "uijt redenen, dat op die inge~ wonnene goederen het regt van havezate is liggende, welke niet kan worden gedeilt ..... . " enz. "Ende dat daaromroe bij die verseegelinge selffs ( waaruyt alhier geprocedeerd wordt) beide voorschreven gerigten sig ook hebben gecombineert". De edicten tot den verkoop zijn "tegens heden" afgegeven. De advocaat in den de~ solaten boedel blijkt thans op te komen voor een som van f 3550. Maar er zijn ook andere crediteuren "als daaruyt verseegelinge hebbende" met gelijke rechten. Onder deze worden weer genoemd dezelfde familie~ leden met dezelfde pretensies als op 29 Sept. 1690, ver~ der de provisoren der armen van Enschede en rigter, burgemeesteren en gemeensmannen wegens achterstan~ dige heerenmiddelen, schoorsteengeld, schattinge, ge~ saay, verpondinge en 1OOOste penning. Dr. Wijntjes, de rechtsgeleerde, die voor van Loens zusters optrad, ver~ klaarde, dat de goederen, die verkocht zouden worden, niet alle en niet geheel aan Jhr. Willem Hendrik behoor~ den. Zoo kon b.v. de douairière Grubbe niet alleen op haar eigen 1/9 der havezathe aanspraak maken, maar ook op het 1/9, dat zij van haar oudsten broeder Frans geërfd had. Ook aan de andere zusters kwam een deel der gronden toe. De schuld, waarom het ging, zal in 1679 door Joost Caspar zijn aangegaan, die op 3 Oct. van dat jaar een rente uit zijn havezathe en gronden aan Peter Greven, koopman tot Deventer en diens vrouw verkocht had. De zaak wordt tenslotte vier weken uitgesteld en later komt ze niet meer voor. Waarschijnlijk is het tot een schikking gekomen. Willem Hendrik van Loen bleef tot zijn dood op de Nije Borch wonen. Hij trouwde nog op later leeftijd. Voor het eerst op 5 Juli 1698 en daarna herhaaldelijk, wordt zijn vrouw Anna Adelgunda van Droste bij alle transacties, die door hen verricht worden, genoemd. Haar broer Jorgen Matthis von Droste lag 14 Dec. 1705 "sieckelijck toe bedde bij zijn Wel geh. swaager". Bij eigenhandig geteekend en gezegeld testament maakte hij
403
Twentse Taalbank zijn zuster Anna Adelgunda erfgename van al zijn roe~ rende en onroerende goederen in wat heeren landen die ook gelegen mochten zijn. Kort daarna overleed hij, maar de erfenis schijnt in de finantiede verhoudingen van het echtpaar weinig verbetering gebracht te hebben. Reeds in 1690 had Willem Hendrik den keukenhoL gelegen naast de burcht aan de gereformeerde diaconie verkocht, tot delging een er schuld door Joost Caspar in 1677 tegen~ over het kerkbestuur aangegaan. De erven Fanicker en W eldinck waren in 1688 te gelde gemaakt. Toen Anna Sophia van Loon in 1699 overleden was, gaven Willem Hendrik en Anna Adelgunda tot betaling van ziekte, rouw~ en doodschulden, tevens ook nog voor eigen schul~ den de paardeweide in onderpand, die nog in 't zelfde jaar door de gezamelijke erfgenamen verkocht werd. Buren van de bewoners der Nije Borch, Bernard Hel~ mich en zijn vrouw Hendrina Bloemen hebben blijkbaar in deze jaren aan het echtpaar gelden voorgeschoten en schulden, die zij aan anderen hadden, overgenomen, waardoor zij, naar het schijnt, ten slotte de feitelijke eige~ naren werden van bijna alle nog niet verkochte vaste goederen. Uit een randschrift in 1702 toegevoegd aan de familie afrekening van 29 Sept. 1'690 blijkt, dat Ber~ nard Helmich in eerstgen. jaar 1702 optreedt als last~ hebbend van W. H. van Loens zusters en verdere fa~ milieleden en uit hun naam bekent, dat aan hun sampt en in 't bijzonder door haar broeder en oom deze borg~ stellingen, of de daarin gemelde sommen waren voldaan, waarom de onderpanden door gemelde Helmich uit hun~ nen naam gequiteerd en losgemaakt worden. Op 25 Sept. 1708 geeft het echtpaar van LeenDroste aan Bernard Helmich en huisvrouw Hendrina Bloemen voor een schuld van f 900 in onderpand hun Havezathe binnen Enschede met daarop staande huis, bouwhuis, grond en hof en de hoven en visscherij even over de stadsgracht gelegen, "alsmede de graf~ steden, die haar Wel geh. in de kercke te Endscheide toekomen en alle inninge des huizes en generalijk alle hare verdere goederen".
404
Twentse Taalbank Ook reeds op 14 Febr. 1706 hadden zij wegens een schuld van f 1700 in een aan voorgaande bijna woorde~ lijk gelijkluidende akte aan hetzelfde echtpaar Helmich dezelfde goederen veronderpand. Vóór 29 April 1709 is Willem Hendrik overleden. Zijn vrouw A. A . van Droste overleefde hem. Het is dus niet juist, wat men bij Dr. Benthem leest, dat zij vóór hem zou zijn gestorven en Jhr. van Loen hertrouwd zou zijn met een dochter van zijn schuldeischer Helmich. Op bovengen. 29 April 1709 immers verschijnen, door haar momberen bijgestaan, in persoon voor het Stadgericht Enschede Margareta Geertruida van Loen douairière Grubbe, zijnde zwak van lichaam doch goedes verstan~ des en memorie en de Hoog Wel geb. Maria Elisabeth van Loen stiftsvreulijn in het hoogadellijk stift Boock~ hold. Zij verklaren te cedeerenen te transporteeren haar recht en gerechtigheid "mits uitbezonderd van de erffe~ nisse" op haar gedevolveerd door 't overlijden van haar broeder, ten gunste van Anna Allegonda van Droste zijn gewezene Eheliefste, die dezelve zal mogen aan~ vaarden keeren en wenden haars gevallens, onder re~ nunciatie van alle exceptien, die hiertegens kosten er~ dacht ende gepractiseerd worden. Of Jonker Willem Hendrik, gelijk de beide vorige burchtheeren in de Groote Kerk te Enschede werd be~ graven, is niet bekend. Een zerk met adellijke wapens schijnt het graf van dezen laatsten van Loen van de Nije Borgh niet meer gedekt te hebben. Met hem verdwijnt zijn adellijk geslacht uit de ge~ schiedenis van Enschede en ook de geschiedenis der Nije Borch loopt weldra ten einde. In eenige extracten uit de protocollen van het stadgericht Enschede van Mei I 71 0 in 't bezit der Ver. voor Overijss. Regt en Gesch., wordt gesproken van "de Haavesaate van saaligen Hr. Loon cum annexis, door d' Hr. Gerh. Adrian Hoffmeyer an sigh gekogt". Over de koop en het tijdstip waarop deze plaats had, is niets te vinden. Slechts korten tijd bleef de Nije Borch op naam van Gerh. Adrian Hofmeier staan. Spoedig wisselde het huis opnieuw van eigenaar, maar
105
Twentse Taalbank de leenen, de "adellijke gerechtigheden" bleven nog tot 1770 aan de nakomelingen van den hofmeier van Espelo toe behooren. Ook onder de nieuwe bezitters bleef echter op het huis nog het noodlot rusten van telkens weer ten onderpand van schulden te moeten strekken. Op 27 Juni 1712 veronderpanden G . A. Hofmeier X Angenis Maria van Scheeven hun huis met toebehaoren binnen Enschede naast Berent Helmich gelegen aan de provisorie voor een schuld van f 645. Twee jaren daarna blijken zij het reeds verkocht te hebben en weer stellen dan de nieuwe eigenaren het ten onderpand. Op 24 Januari 1714 vermeldt het gerichtsprotocoL dat Berent Helmig X Hendrina Bloemen schuldig zijn aan Jan Stroink een som van f 1000 tegen 4 o/o. Zij veronderpanden daarvoor hun huis en hof. waar Abraham Paschen in woont, als ook de visscherij met den Poll gelegen op de stadsgrafte. Hierbij wordt het aangeduid als het "voornoemd huis en hof genaamd Loonshof met al zijn oude en nuwe regt en geregtigheyd binnen deze stad. gelijk het Berent Helmig van den Heer Hoffmeyer heeft gekogt" . Slechts twee jaren blijft de Nije Borch in het bezit van het echtpaar Helmig. Op 22 April I 716 (volgens ciateering van den koopbrief) kwam zij in andere handen. Op 26 Januari 1717 doen de edele Bernhard Helmig X Hendrina Bloemen voor het Stadgericht cessie en overdracht aan Berent Paschen X Elisabeth Willink en Abraham Paschen X Geesken ten Cate van hun huis en hof met al zijn gerechtigheid, exempt havezathe gerechtigheid, binnen Enschede, met een einde aan het planket van den Heer Hofmeyer, het andere einde aan comparanten ( Helmigs) hof. die afgezet is met een hagedoornen hegge, van achteren bij langs de stadsgrafte, van vooren tot aan de stadsstrate, het planket aan comparanten hof zal niet hooger gemaakt mogen worden, als het dan is, ook mogen geen hoornen geplant worden, die het gezicht van het verkochte huis tot op het stadhuis toe belemmeren. Het is een teekenend feit, dat reeds enkele jaren na
406
Twentse Taalbank het heengaan der adellijke van Loens de Nije Borch eigendom werd van Berent en Abraham Paschen, klein~ zoons van den eersten Enscheder koopman, die zijn zaak den naam "reiderij" geeft en die dus de voodooper was der vele fabriqueurs, die men in de 18de eeuw in Enschede aantreft. In October en November 1709 verschijnen ter rege~ ling der nalatenschappen van W. H. van Loen en van de douairière Grubbe, die korten tijd na hem overleed, voor het Enscheder landgericht persoonlijk of door een gevolmachtigde vertegenwoordigd, de volgende leden der familie: Vrouwe Joanna Maria van Heerde, wed. Arnold Joost van Loen en hare kinderen: Anna Geer~ truid van Loen, Charlotte Maria van Loen, gehuwd met Reinier Francis van Munster en Wilhelmina Elisabeth van Loen. Verder Elteke van Laer. wed. Alexander van Loen met hare kinderen Margaretha Barbara van Loen, gehuwd met Hendrik Dude van Vilsteren, Casparina Judith Maria van Loen en Anna Maria van Loen. De Wel Ed. V roulijns Maria Elisabeth van Loen ( eenig overlevende uit het gezin op de Nije Borch) en haar nicht Casparina Theodora van Loen geven 23 Februari I 709 van Bocholt uit volmacht tot transport van haar deel uit de nalatenschap der wed. Grubbe op Bernard Helmich X Hendrina Bloemen, waartegenover laatst~ genoemden zich verplichten tot voldoening van alle schulden en lasten van wijlen de wed. Grubbe. Mannelijke nakomelingen uit dezen tak der van Loens treft men bij de afwikkeling dezer zaken niet meer aan. Zooals wij uit het werk van den Heer I. van Dam .. De Brand van Enschede in 1750" weten, heeft juist in de buurt van het Loenshof deze brand het hevigst gewoed. Ook het Loenshof moet te gronde gegaan zijn. lsaac Paschen en zijn zuster Christina (zij waren de kinderen van bovengen. mede~eigenaar der Nije Borch, Berent Paschen), verkoepen op 9 Oct. 1751 hun verbrande huisplaats en grond gelegen aan den hof van Dr. Stok~ man en de zoogen. paapsche kerk, voorwaarts bijlangs den hof van Abraham Paschen.
i07
Twentse Taalbank In zijn .. Schets eener Geschiedenis van Enschede" ( Enschedeesche Courant 1855), vermeldt de heer Ba urichter, dat hem een authentiek stuk uit het jaar 1731 getoond is, waarin het huis, toen ( 1855) bewoond door de Wed. C. Roessingh nog genoemd werd .. huis en wheere de Loonshof". Het daarnaast gelegen perceel was in 1765 door Jan Queckeboom en zijn halfbroeder Engelbert ter Kuile gekocht. Sedert 1796 was laatstgen. de eenige eigenaar. Hij bewoonde dit, na den brand van 1750 gebouwde, huis tot zijn dood, 15 Sept. 1808. In het overlijdensregister staat hij vermeld als te zijn overleden op Loonshof. Sedert zijn door den grooten brand van Enschede in 1862 beide huizen opnieuw in de asch gelegd en door de bezitters herbouwd. Thans is de gemeente Enschede eigenaresse van deze perceelen. Ter verkrijging van een breedere verkeersweg en een beter gezicht op het nieuwe stadhuis werd het meest Noordelijk gelegen gebouw afgebroken. Ook reeds in 1717 blijken Berent en Abraham Paschen het uitzicht van hier op het oude stadhuis gewaardeerd te hebben, zooals te zien is in de hiervóór gemelde koopakte van dat jaar. Van de Nije Borch is geen spoor meer te vinden. Toch zijn de bewoners, dank zij hun milddadigheid tegenover de R.K. kerk, niet geheel vergeten. In 1666 had Joost Caspar verlof gegeven tot het bouwen van een kerkhuis op gronden behoorende tot het Loenshof. In 1723 moest het in verval geraakte gebouw worden afgebroken, een nieuw kerkje met pastorie werd gesticht en de grond op voordeelige voorwaarden aan de R.K. gemeente afgestaan, onder beding, dat ten eeuwigen dage jaarlijks 26 zielmissen gelezen zouden worden o.a. voor Margaretha Geertruid en Anna Sophia van Loen. Ook in de kerk te Tubbergen moeten voor een rente van f 50 gevestigd op Herinckhave, jaarlijks op 16 Juni vijf zielmissen gelezen worden voor Margaretha Geertruid van Loen.
408
Twentse Taalbank
XVIII. CASPAR VAN LOEN TOT HARZEVOORT EN BRETELAER. Caspar van Loen, die zooals uit het voorgaande blijkt, omstreeks 1597 Heer der Nije Borch was geworden, hertrouwde, nadat Margaretha van Scheven was over~ leden, omstreeks 1607, met Theodora van Munster .. ge~ boorne dochter tot de Harzevoort". Tijdens de minder~ jarigbeid van zijn voorzoon, die als erfgenaam zijner moeder natuurlijk eigenaar der Nije Borch was, zullen Caspar en zijn vrouw met hem dit huis bewoond hebben. Hunne drie kinderen Adolf Hendrik, Frans Roeland en Batina zullen er geboren zijn. Tegen den tijd, dat zijn oudste zoon mondig werd of trouwde, heeft Caspar echter naar een ander huis voor zich en zijn gezin moe~ ten omzien. Waarschijnlijk had hij reeds bouwplannen in 1611. In bovengenoemd jaar ontstaat een geschil van zeer langen duur tusschen Caspar van Loen en de marke Lonneker. Het blijkt, dat Caspar bij het Voort een huis heeft willen bouwen, naar ik vermoed, ofschoon dit niet met zeker~ heid blijkt, om het zelf te bewonen. De grond, waarop hij begon te bouwen, behoorde echter niet hem, maar de Marke Lonneker. Bijna alle engecultiveerde grond was toenmaals nog Markebezit. De Marke echter stond op haar recht, zoo~ dat in den Holtink van 16 Mei 1611 is: .. geresolveert dat Jr. Caspar van Loon sijn angefangene Timmer bij het Voort nicht sall volleyndigen eer en bevoerens hie syn bewys an handen van Holtrichteren, datt hie daer tho berechtiget is, bijgebracht sall hebben". In den herfst van hetzelfde jaar wordt, naar oud ge~ bruik, een holtink gehouden op .. A vent Lamberti''. Het markeboek vermeldt op dien datum: .. Alsoo questie er~ resen tusschen die Erfgen. der Lonneker Marke ter eenreen Jr. Caspar van Loon ter andere sijde, heerkom~ mende van seeker Timmer, soo voorgen. Jr. van Loon
109
Twentse Taalbank hadde doen setten bij het V oordt op die Marckegront. is bij de aenwesende erffgenaemen veraccordeert en ge~ resolveert, datt voorst. Loon soodaene timmer tusschen dit en eersteernstige Paesschen wiederomme van de voorst. Marcke gront sall amoveeren ofte aftrecken". Onder Erffgenamen heeft men hier te verstaan de zoo~ gen. goedsheeren, de bezitters der gewaarde boeren~ erven. Caspar, die blijkbaar over een flinke dosis stijfhoofdig~ heid beschikte, stoorde zich geenszins aan dit besluit. Ofschoon hem vergund werd dit .. timmer" te verplaatsen "op syn selffs gront in den Camp bij het Voort'' ging hij niet daartoe over. Op 15 Mei 1614 staat het gebouw nog op de betwiste plaats. De lankmoedigheid van de Erf~ genamen der Marke heeft echter een einde. Caspar moet "datt ongewoontlijcke timmer" binnen twee maanden verwijderen, hij mag het op de vroeger aangewezen plaats zetten, maar indien hij het laat staan .. dan sollen sunst die Erffgen. veroorsaeckt syn durch die Eueren op sijn Ed. kosten, 't selve doen nedertrecken". Caspar zal wel hebben moeten toegeven, maar van bouwen in zijn kamp bij het Voort heeft hij niet willen weten. Toch heeft hij zijn nieuwe huis in de Marke Lon~ neker gesticht en den naam van het oude erve, waarop het verrees, aan den zijnen toegevoegd, want het is op~ merkelijk, dat hij en zijn zoon Frans Roeland zich in later jaren noemen: van Loon Erfgezeten tot Harsevaort en Eretelaer. Een erve Eretelaer of Ereteler is binnen de grenzen der oude Lonneker marke thans niet meer te vinden. Als familienaam komt Ereteler en Klein Ereteler veelvuldig voor. In later tijd werd misschien een boer~ derij wel eens naar een dusgenaamde familie, die haar bewoonde, genoemd. Dan is het echter geen oorspron~ kele ervenaam. Dat het oorspronkelijke Ereteler een aanzienlijke hoeve was, blijkt wel uit het feit, dat het op de oudste lijst van Lonneker erven van omstreeks 1545 in het markeboek voorkomt, met een "lijckwaer". dus vol ge~ waard. en daarenboven nog met twee loege of ledige ~10
Twentse Taalbank waren. Het was gelegen in de Linderzijde, waar het nog in 1738 wordt genoemd. Hier vormde het met de Vieker en de W allenbekke, ook bezittingen der van Loens, een samenhangend geheel en zeer waarschijnlijk is, dat het erve Balhaer, eveneens hun eigendom, zich ook hierbij aansloot, want het hier bedoelde erve zal niet het be~ kende Bolhaar aan den Deurningerweg, thans eigendom van den heer H. Robers, geweest zijn, maar het Pol of Polman het Pol~Bolhaar, zooals de heer Snuif het noemde; thans een bezitting van Mevr. de Wed. H. van Heek- Jannink. Waar nu het erve Ereteler gezocht moet worden, kan uit verscheiden gegevens worden afgeleid. Ten eerste uit den verkoop door de familie van Loen van de hooimate .. het N ij e Beslach" in December 1644, waarbij als be~ lendend genoemd worden: Breteler, Vieker en Dem~ mersmaat. De Demmer is het erve, waarop de Lonneker molen gebouwd is. Ten tweede uit den verkoop van het Ereteler aan Amelis Ripperda, in 1661. waarna aan het adellijk huis .. Bretelaer", de naam van den kooper gegeven werd, sedert heet de oude huisplaats: .. het Rip~ perda", en ten derde aan de mededeeling van Lonneker boeren, die het tegenwoordige erve de Rooscher met het oude Ereteler identiek noemen. Deze laatste mededeeling wordt nog bevestigd door het volgende gegeven: Tegen de boerderij de Rooscher is een zoogenaamde .. boavenkamer" aangebouwd, een oud schilderachtig huisje, met kleine vensterruiten en een deur in onder~ en bovendeur gedeeld. Boven deze deur bevindt zich een steen met het inschrift: Hendrik Bre~ teler, Ienneken Breteler, 1774. Op korten afstand achter dit aan den Losserschen weg gelegen huis op de Rooscher vindt men de plek, die nog in onze dagen onder den naam ,.het Ripperda" be~ kend is. Voordat .. Het Ripperda", eigendom werd van de fa~ milie, wier naam het thans draagt, heeft hier dus Caspar van Loen met zijn gezin gewoond. Wanneer hij zich hier vestigde, is mij niet gebleken. Zijn voorzoon Johan
ill
Twentse Taalbank Rolof Gerlach van Loen begon, zooals boven vermeld is, in 1625 eigenhandig de Leenprotocollen van Borch En~ scheyde bij te schrijven. Het is waarschijnlijk, dat hij in dit jaar meerderjarig was geworden. Hij noemt zich bij deze gelegenheid Erbynsessen to Enschede. Caspar zal dus vóór 1625 de Nije Borch hebben verlaten. In 1627 komt hij voor als Caspar van Loon zum Bretelaer. Uit hetgeen in de boeken van stad~ en landgericht omtrent hem te vinden is, krijgt men den indruk, dat hij in zijn nieuwe huis geen voorspoedige jaren beleefd heeft; telkens is hij genoodzaakt vaste goederen te ver~ koopen. Op 17 Januari 1643 doet hij voor de som van twee duizend een honderd car. guldens cessie en overdracht van zijn goed "die Hofstede" in de Boermarke (d.i. het zoogen. Hofsteënboer achter het Wooldrik, thans verdeeld) . Koopers werden de bewoners Johan Hofstee en Geese zijn huisvrouw. Vrouwe Loon werd nog extra bedacht met f 70,- voor wijnkoop. Eenige maanden later treffen we het echtpaar van Loen onder zeer droevige omstandigheden. Op 23 Juni van hetzelfde jaar staat vermeld, dat die Wel Ed. Caspar van Loen, erfgeseeten tot den Barsevoort en Bretel, en Theodora van Munster, zijn echte huisvrouw, bekennen schuldig te zijn aan Hendrik Reekers f 275 en 8 pennin~ gen, heerkomende van Z.W.Ed. zalige zoon den Ed. Overste Luitenant Adolf Hendrik van Loen, behoeff kleederen voor die begrafenisse en anders geëmployeerd. Zij zullen deze som jaarlijks met 6 pct. verrenten en stellen ten onderpand hunne Beerenbroekmate en al hun roerende en onroerende goederen. Caspar heeft zijn zoon den Overste niet lang over~ leefd, waarschijnlijk is hij op het Ereteler gestorven. Zijn weduwe woont daar het volgend jaar althans nog en geeft een volmacht aan haar zoon, die in het stadsboek aldus werd afgeschreven: "lek geve volmacht aan 't Ge~ richte too Enscheyde mijnen Soon Frans Roelandt van Loon een gerichtelijke verschrijvinge te geven van hon~ dert slechte dlr. Willem Heegerink op de maet van Dry~ nerhorst.
412
Twentse Taalbank Breeteler den 23sten x bris nijen stijl 1644 ende was onderteekend Theodora van Munster, Vrouwe wed. van Loon". Spoedig daarna, waarschijnlijk op denzelfden dag, verschijnt persoonlijk de deugendrijke Juffr. Theodora van Munster met haar zoon den ritmeester Frans Roe~ land en burg em. Jan Cost, de laatste als momber (voogd) harer dochter Batina van Loen, drostinne van Coevor~ den. Zij verkoopen de hooimate het "Nije Beslach" en ne~ men gelijktijdig van Berent Paschen en zijn vrouw 100 rijksd. op tegen 6 pct. rente, die uit de huur van de Bol~ haar zullen komen. Daarna komen telkens . nieuwe verkoopingen voor; in 1646 wordt Bolhaar aan Berent Paschen verkocht en Drienerhorst met een hypotheek van f 600,- tegen 5 !Jo bezwaard. In 1647 verklaart de ritmeester F. R. van Loen, voor eenigen tijd twee tienden grof en smal aan Berent Pa~ schen verkocht te hebben uit de erven Roelvinek en Spolmink in Lonneker, waarbij Jhr. Peter Paul Cerneago borg is geworden voor het nakomen der verkoopcondi~ ties. Aan Hendrik Reekers en zijn vrouw Jetze verkoo~ pen Frans Roeland en zijn vrouw Juffr. Ulanda Sophia van Loe, genaamd Loon, op 9 December 1647 de erven Drynerhorst en Kleine V aartman. Van hun bezitting het erve Schuyrinck worden eige~ naars de bewoners Jan Schuyrinck en Griete zijn huis~ vrouw. Toen deze laatste verkoopingen plaats hadden, woonde de wed. Loen tot den Harsevaort niet meer op het Bretel er. Zij had, wegens ouderdom en zwakheid niet meer tot reizen in staat, aan haar zoon een volmacht gezonden onder zegel van den fürstlich Münsterischen Richter zu Emsbüren Gerhard Nibberich "geschehen auf dem Haus Hertzvort 29 Nov. 1647". Evenals de vorige volmacht is ook deze in het gerichtsboek geco~ pieerd. Hertzvort was een zeer oude burcht, die, zooals door Tibus bericht wordt, werd gesticht door Heinrich Wolf
413
Twentse Taalbank van Lûdinghausen, van 1381 tot 1392 bisschop van Munster. In de 16e eeuw was dit kasteel eigendom der adellijke Drentsche familie van Munster, Heeren van Ruinen. Een zekere Roelof van Munster, overl. 1558, wordt op zijn grafzerk "Jonker toe Hersefoert" genoemd. Dezelfde titel draagt ook een latere Roelof van Munster, die omstreeks 1590 voorkomt. Het is dus waarschijnlijk, dat Theodora van Munster aan deze Drentsche Heeren verwant was. Deze verwantschap kan aanleiding gegeven hebben tot het huwelijk harer dochter Batina met .. Den Hoogh Edel-gebooren, Gestrengen, Manhaften Heere, Rutger van den Boitzelaer, Heere tot Toutenburgh, Batinge, Entinge: Landt-Drost tot Coverden en der Landschap Drenth: Capiteyn", zooals Picardt dezen Drentsehen edelman plechtig betitelt, in zijn boek " Antiquiteiten" , dat hij hem opdraagt. In de uitgave van 1660 is het portret van dezen Drost opgenomen. Zeker was dit een voornaam huwelijk voor de arme Twentsche jonkvrouw. Zij werd des Drosten derde echtgenoote. In den Nieuwen Drentsehen Volks Almanak van 1893 vindt men in een artikel door Jhr. Mr. R. 0 . van Holthe tot Echten eenige bijzonderheden omtrent Rutger van den Boetselaaren zijne achtereenvolgende echtgenooten. Vóór 't aangaan van dit derde huwelijk blijken de huwelijksvoorwaarden gemaakt te zijn op 7 Dec. 1639. Daarbij traden als huwelijksvrienden der bruid op: haar vader Caspar van Loen tot Harzevoort en Bretler, haar broeder Adolf Hendrik v. Loen tot Harzevoort, overste luitenant, en haar oom Jonker Menno van den Clooster, die gehuwd was met Maria van Munster. Het is in dit stuk, dat Theodora van Munster, de moeder der bruid, genoemd wordt "geboorne dochter tot de Harzevoort". Hoewel de goede Picardt zeker niet willens en wetens een titel van zijn begunstiger onvermeld liet, is hij hier nog niet volledig geweest. Hij had den Drost ook nog kunnen noemen: Heer tot Windischen Eschbach. Een derde deel van dit in de Churfürstliche Palz gelegen goed, werd met Batinge cum annexen door den bruidegom als huwelijks-
ili
Twentse Taalbank goed aangebracht. Op 28 Juli 1666 maakten Rutger van den Boetsetaar en zijn vrouw hun testament. Hij stierf vóór 15 October 1668. Kort voor of na hem zal ook Batina overleden zijn. Op 10 Nov. 1669 werd door den toenmalige Drent~ schen Drost en 24 Etten het accoord goedgekeurd tus~ schen Jr. Joost Rudolph van den Boetsetaar ter eener zijde en capitein Rutger van Loon en vrouwe Ulanda van Loe weduwe Loon, als voogdes harer minderjarige kin~ deren bij wijlen Frans Roeland van Loen anderzijds, he~ treffende de erfenissen van den Drost Boetselaar en zijn vrouw Batina v. L. De Drost had uit geen zijner drie huwelijken nako~ melingen gehad. De drie kinderen uit Caspar v. L.'s tweede huwelijk zijn dus vóór 1669 overleden. Blijkens mededeelingen van Dr. Benthem is het ge~ slacht van Loen d' ~Enschede, onder den Belgischen adel voorkomende, uit dezen tak gesproten. Daar Adolf Hen~ drik, voor zoover bekend, niet gehuwd was. zijn deze edellieden waarschijnlijk nakomelingen van Frans Roe~ land v. L. en Ulanda Sophia van Loe. Lang voor hun einde hadden deze twee opgehouden "Erfgezetenen tot Bretelaer" te zijn. Ook dit goed heeft de ritmeester moeten verkoopen. Het was waarschijnlijk daarom, dat zijn moeder in 164 7 op den Barsevoort woonde. Evenals van de meeste andere erven der van Loens, was Berent Paschen ook van het Bretelaar kooper geworden. Tot 't einde van 1661 bleef hij eigenaar, maar hij zal "het slot" waarschijnlijk niet bewoond hebben. In de protocollen van het landgericht Enschede leest men, dat op 11 Dec. 1661 Berent Paschen en zijn derde vrouw Metken Odink met Joes Costen Joan van Lochem als voogden van Berents onmondige kinderen (uit het tweede huwelijk), alsmede Arend Muller, echtgenoot van Berents kleindochter Beele Paschen, aan Elisabeth Harlet en haar zoontje Amelis Ripperda overdragen de goederen Breteler, Fyckerink en Wallenbekke in Lon~ nek er. Sedert zal het door Caspar van Loen op het Bre~ teler gestichte slot den naam Ripperda gedragen hebben.
115
Twentse Taalbank waaronder het grondstuk, waarop het eenmaal lag, nog bekend is. Deze Amelis Ripperda toen, en zelfs in 1669 nog, min~ derjarig, was volgens C. J. Snuif, reeds in 1658 door koop eigenaar geworden van het erve de Beuker, nabij de bovengenoemde goederen gelegen. Hij was dus reeds vroeg een grootgrondbezitter in de Lonneker Marke. Over Amelis en zijn jongeren broeder Herman Otto Ripperda vindt men in Bijdragen t. d. Geschiedenis van Overijssel. XIV 2de serie 4de deel, eenige bijzonder~ heden, medegedeeld door Mr. J. Nanninga Uiterdijk. Zij waren natuurlijke zoons van Wilhelm Ripperda tot Boxbergen, Hengelo, Boeculo enz., die zich in zijn laatste levensjaar tweemaal met hun moeder Elisabeth Harlet kerkelijk heeft laten proclameeren, maar 12 Sept. 1669, ongeveer 70 jaar oud, overleed, vóór het huwelijk, dat van andere zijde tegenwerking ondervond, was vol~ trokken. De beide broers hadden door bemiddeling van den vader in 1668 het kleine burgerrecht van Zwolle verworven, waarvoor zij, meerderjarig geworden, den burgereed zouden afleggen. Herman Otto verschijnt als goedsheer op den Lonneker Holtink van 1698. Op 13 Maart 1701 treedt Jonker Herman Otto Ripper~ da op als getuige bij ·t maken van een testament voor het Stadgericht Enschede en zegelt met het wapen der Ripperda's, een ruiter te paard vertoonende. Op 25 Juni 1680 kochten zekere Th~>odorus Grotenhoff en zijn ~.·rouw Elisabeth Harlet te Enschede een huis. Mogelijk is deze vrouw de moeder der beide Ripperda's en dan heeft de familie nog lang op of nabij hare Lonneker he~ zittingen gewoond. Over het huis op Breteler, sedert Ripperda geheeten, vond ik daarna geen schriftelijke gegevens meer. Vol~ gens een nog in Lonneker verbreide overlevering, heeft de nieuwe eigenaar het huis slechts bij gelegenheid als ,,jachtslot'' gebruikt. De plek, waar het slot gestaan heeft, is nog gemakke~ lijk weer te vinden. Het erve de Rooscher ligt ter rech~ terzijde van den weg, die van Enschede naar Losser
il6
Twentse Taalbank voert, dáár waar men de bosschen van het landgoed de W elle gepasseerd heeft en de weg een bocht maakt in meer Oostelijke richting. Dicht achter het huis ligt het verhoogde burchtterrein. Caspar van Loen heeft goed uit zijn oogen gezien, toen hij voor het stichten van zijn huis dit hooggelegen terrein koos, met het ruime uitzicht over heide en bosschen tot aan de Bentheimer en Gildehauser heuvelen. Wat wij van zijn werk nu nog vinden, is niet anders dan een groot vierhoekig grondstuk, klaarblijkelijk door menschenhanden kunstmatig verhoogd, rondom ingesloten door de diepte der vroegere slotgracht, waarin sedert lang geen water meer te vinden is. Het verhoogde deel wordt door den pachter van het erve nog "den plas" of den "hoesplas" genoemd, eertijds gebruikte hij het tot rogge- of aardappel-akker, in de laatste jaren als weidegrond, evenals de gracht, die sedert menschenheugenis geen andere bestemming heeft gehad. Bij het slot moet vroeger ook een wind- of watermolen hebben gestaan. Dit mag men afleiden uit het feit, dat op 13 Februari 1649 Juffr. Casparina van Bulo wed. Loon opbiedinge doet aan den "Olymoller op Ereteler zijn panden" voor verschenen pacht. Verscheiden jaren geleden hebben de heeren A. C. G. ter Kuile, J. J. van Oeinse en C. J. Snuif op den "hoesplas" met den pachter van de Rooscher een onderzoek ingesteld door middel van opgravingen. Wat zij vonden was niet anders dan eenige baksteenen van het fundament, dubbel zoo groot als de thans gebruikelijke en eenige fragmenten van glas in lood. Eigenaars van het erve de Rooscher en het daarin gelegen Ripperda zijn thans de Heer H. J. Kromhof en zijn zuster Mejuffrouw E. F. Kromhof op Spiele. Zij verkregen het door erfenis van wijlen den bezitter van het Ribbelt. Oude papieren zijn daarbij niet op hen overgegaan en bestaan waarschijnlijk niet meer. Eenige geslachten lang waren de bewoners van het Ribbelt eigenaars van de Rooscher geweest. Of zij dit goed door vererving of door koop verwierven, is niet bekend. 27
417
Twentse Taalbank
XIX. EERNARDINO CERNEAGO, RUITER ONDER KAPITEIN MARIO MARTINENGO BINNEN ENSCHEDE. Wanneer oorlog een volk in beroering brengt, treffen wij . zoowel in den ouden tijd als in onze dagen. zelfs op de meest afgelegen plaatsen plotseling vreemde namen aan. Er verschijnen nieuwe personages op het tooneel. menschen, die er klaarblijkelijk niet thuis hooren en niet passen in hun nieuwe omgeving . Meestal blijken het dan ook verschijningen van korten duur. Enkelen echter blijven. Twee, drie generaties achtereen, soms zelfs voor goed, komt men den vreemden familienaam tegen en dit feit laat zich in de meeste gevallen verklaren, met de woorden van een liedje. dat men tijdens den oorlog van 1914 dagelijks hoorde zingen: .. W enn die Soldaten durch die Stadt marchieren, gucken die Mädel aus Fen~ stern und Thüren". Een der dochters van het land heeft het hart van den vreemden krijgsman veroverd en er is een verbintenis voor het leven ontstaan. De geschiedenis onzer stad kent er voorbeelden van. De sedert eeuwen hier geves~ tig de families Davina, Sachse en Dalenoord b.v. namen hun oorsprong uit zulk een romantische gebeurtenis en werden echt Twentsche geslachten. De nakomelingen van Bernarclino Cerneago, wiens naam boven dit hoofdstuk prijkt, konden het tot blijvende vestiging in deze streken niet brengen. Toch stonden de kansen van dezen man, die volgens de beschikbare gegevens geen hoogeren rang dan dien van ruiter in zijn vaandel be~ kleed heeft, niet slecht. Ofschoon hij blijkbaar niet van adellijke geboorte was, mocht het hem gelukken de hand te winnen van Anna, de jongste dochter van den toen re~ overleden stichter der Nije Borch Enscheide, Ro~ Wf,) ivab~~h"êven~ Het huwelijk moet tusschen 1580 en '85 geQo~c%i1ni.r:: <- = - -- · 418
Twentse Taalbank Door de goederen, die zijn vrouw mede ten huwelijk bracht. werd Cerneago groot grondbezitter. Uit zijn beide huwelijken, het eerste met Anna van Scheven, het tweede met zekere Kunne, wier familienaam niet ge~ noemd wordt , kennen wij vijf volwassen zoons, ook dochters werden hem geboren. Een halve eeuw echter na den dood van dezen, met ontzag en vrees door zijn buren bejegenden man, treft men in onze stad en haar omgeving den naam Cerneago niet meer aan. Waar de wieg van dezen vreemdeling gestaan heeft. weten wij niet, volgens Dr. Benthem zou !talie zijn vaderland zijn geweest. In oude handschriften zien wij vaak, dat Twentsche familienamen zich verschillende schrijfwijzen moesten laten welgevallen. zeer begrijpelijk is het dus, dat men dezen vreemden naam in steeds weer anderen vorm ont~ moet. Men schreef: Cernago, Cerneago, Cerniago of Serniago. Het behoeft ons dus niet te verwonderen, dat de boeren in Usselo, waar deze vreemdeling meer dan een halve eeuw gewoond heeft, met zijn uitheemsehen naam thans nog verlegen zijn. Bij overlevering weet men nog wel van den bewoner .. der Borch" , maar men noemt hem Sant Jago of zelfs wel Chicago. Het terrein, waarop Cerneago' s huis gestaan heeft. weet men nog aan te wijzen. Het is een groote weide, die nog den naam .. de Borch" draagt en die omgeven is door een sloot .. de Gräfte" (gracht) genoemd. V roeger, nog bij menschenheugenis, was deze thans onbedui~ dende sloot 3 à 4 meter breed en had tevens een belang~ rijke diepte, iets wat een bijzonderheid is in ons water~ arm Twente. In deze weide vindt men een eenigszins hoogere plek. waar bij graafwerk houtskool in den grond gevonden werd. Hier moet volgens de omwonenden het huis gestaan hebben. Een kottersplaatsje aan deze weide grenzend en waarop tot voor eenige jaren een schilderachtige oude boerenwoning, een zoogen. ..los hoes" stond, draagt eveneens den naam .. de Borch". Op den .. stekband" die een der zware balken steunde stond een latijnsch inschrift luidende: Secundum Misericordiam 419
Twentse Taalbank suam Deus Redemit Me. (Overeenkomstig Zijn barm~ hartigheid heeft God mij verlost). Bij de verbouwing tot een modern boerenhuis is deze " stekband" of balksteun uit het gebouw genomen. De eigenaar heeft hem thans aan de Oudheidkamer afge~ staan, een welkom geschenk! De omgeving der Borch heet " ' n W enninkshook" , een der belendende boeren~ plaatsen "het W ennink" genaamd, komt onder den naam Wennekink onder de bezittingen der Cerneago's voor, mogelijk is het identiek met het Annekink, dat reeds aan Rolof van Scheven toebehoorde. Bernarclino is voor zijn tijd een teekenende verschij~ ning. maar meer dan hij vraagt die tijd. het begin van den tachtigjarigen oorlog. onze aandacht. Enkele gegevens daarover wil ik laten volgen. In een voor Twente zeer rampspoedigen tijd verschijnt Cerneago het eerst ten tooneele. De Nije Borch En~ schede. waar hij zijn toekomstige vrouw zou vinden, had ongeveer een halve eeuw gestaan. maar om zich heen nog slechts ellende en tegenspoed gezien. Nog erger werd het, toen ons land tegen Spanje in opstand kwam en jarenlang onder den druk van oorlog leefde. Werken op onze locale geschiedenis betrekking hebbende schil~ deren wanhopige toestanden voor de aanvangsjaren van den strijd. B. Stegeman vertelt in "Het oude Kerspel Winterswijk", hoe reeds in 1567 eenige "Geuzenaan~ voerders" zooals ze toen genoemd werden op het nabu~ rige kasteel Gemen in Westfalen bijeen waren om te be~ raadslagen. Graaf Willem van den Berg, wiens goederen verbeurd verklaard waren, was bereid in dit deel van het land gewapend op te treden. De boeren en burgers leefden in angst en onrust, maar de eerste ondernemingen der geuzen hadden weinig suc~ ces; 1572 werd voor deze streken een jaar van groote oorlogsellende. Bredevoort werd door de troepen van Graaf van den Berg opgeëischt onder bedreiging: "Die van Bredevort solden waell bedencken, so sie sturmen~ der und verhafftiger handt Bredefort inkregen, dat solde wijff und kindt beschreijen. und wolden dat fuyr darin
4:20
Twentse Taalbank schieten und alles erworgen und so verdestruiern, dat die underste stein solde haven liggen; wolden ook dat korn darumblanges verderven und verneilen". Op 20 Juli waren de Staatsche troepen de kerk van Winterswijk binnengedrongen en hadden de kelken, monstransen en verdere kerkparamenten geroofd en mede genomen. Nu is het juist met den aanvang van dit jaar 1572, dat het oudste der bewaard gebleven boeken van het ge· richt Enschede begint. Wat te Winterswijk gebeurde, maakt ons duidelijker wat reeds een half jaar vroeger te Enschede was voorgevallen. Op den 19den Januari had hier een getuigenverhoor plaats. waaruit blijkt, dat kort te voren de troepen van Graaf Willem van den Berg op weg naar Oldenzaal te Goor hebben gelegen, vandaar hebben zij het stadsbestuur van Enschede ge· sommeerd tot het zenden van gevolmachtigden om over een brandschatting te onderhandelen. Een van deze, Johan Muller, is een voorzichtig man geweest en heeft er voor gezorgd, dat in de stadsprotocollen werd vast· gelegd, wat hier verhandeld was. opdat hij zich hiermede kon verantwoorden. Hij diende het volgende interoga· toriurn in, dat, jammer genoeg, niet door een klaren stijl uitmunt, en liet het door zijn medeonderhandelaars of dingesluiden onder eede bevestigen: .. den 19 dach January Anno ( 15) 72 Voer de Er baren Heren Burgernesteren Scheppenen und Raedt der Stadt Enschede erschinnet Johann Muller als verorsakende cle· ger und hespraket met rechte Gert Brandes unde Hermen van Beekurn Borgermeister, umme eine kunschop der warheit tho seggen tot einder ewige gedechtynisse by ohr selen salieheit und beste hennevart wes hem sampt offte enen iederen bysonder wettich und kundich is, up desse nabesch (reven) vragestuckenn alsoe hier ein tyt· lanck bevorens gescheerin is, dat des graven vann den Berges kriges volck up den toch is gewesenn umm OI· denzeil intenemen und Jacob Michorys und Gert Bran· des, Hermen van Beckem und Johann Muller dar doe· rnaels tho gebedenn und verordent van wegen der stadt
421
Twentse Taalbank und des ganssenn kerspels tho dyngene 1 ) offte de vorgenompte dingeslude domals nicht sinnen tho nothe gewesen denn krigesvolcke bynnen Goer, und aldaer met de vulmechtiger des graven vuer einen benopten pennyngh eins geworden, offte uns de vulmechtigen, ock domals nicht hebben nertelichen 2 ) aangesinnen dat wy vurgemelte dingeslude hem soldenn thenn handen stellen alle kekke und munstrantie und mysgewaith 3 ) allent datter were mostes dair van to verbergen, wante het solde unverdinget synn, offte Johann Muller dor vann wegen semptlich ock up geantffort heefft, dat se des gene macht en hadden tho clone wante se des nicht en over gewersaemd en hadden und ock nicht en wuste watter van sulckenn dinge weeren offte voort datter were wanthe sulcke dingen muchte papen und de kerkrait verwaren, und offte he uns myt der brantsforynge der dingen nicht verlaten hebben, und uns nicht mer van gesecht hyr van de warheit tho seggen umme Godt und recht by pene van vyfftich olde schylde boven schade myt rechte. Hyr up begert Gert Brandt ende Hermen van Becken tidt 14 dage unde in tidt en noedt copie der ansprake. Dyt hebben dusse getugen alsoe met ede bevestight den X ffebruary dat dyt alsoe geschreven is allent na ludt de ansprake". Hiermede eindigt dan de zaak. Uit een getuigenverhoor van 29 Maart 1603 blijkt echter, dat in vroeger jaren de Staten ruiteren in Enschede gevallen waren, de kerk hadden geplunderd en uit de Stadskist den brief der fundatie van St. Antonies genomen hadden. Bovenvermelde zal wel niet de eenige brandschatting geweest zijn, welke Enschede in die jaren door een der beide oorlogvoerende partijen werd opgelegd. Dat Twente van de Spaansche troepen niet minder te lijden had, is op te maken uit de correspondentie van een officier uit Baden. die aan Spaansche zijde voor Haarlem en Alkmaar gestreden had en in Maart 1575 "Zu Delden in der Zwend bij Deventer" ligt. 1) Onderhandelen.
422
2) Naarstig.
3) Misgewaad.
Twentse Taalbank Het zijn troepen, die slecht betaald zijn. Zij hebben nog ruim twee jaren soldij te goed en stellen zich nu aan de boeren schadeloos. Zij zijn hier in 't Oosten van het land gelegerd om zich van de vermoeienissen door den zwaren krijgsdienst in Holland te herstellen. Deze officier schrijft uit Delden aan zijn broer in Baden 1 ) o.m.: Zu Delden in der Herrschafft Zwend bei Deventer, 21 März 1575. W ir sind Gott dem Herrn sei Lob und Dank. bei drei W uchen us Holland komen, ziehen jetzund in Gelderland hin und wieder; wann wir an einem Ort ufgefressen rucken wir weiter, haben den Handel uf den Bauern mit Pressen und Saufen, grünen wider wie die jungen Bäum. die den Winter erfraren sind" enz. De Spanjaarden hebben hier in deze jaren de overhand. Het garnizoen in Deventer en Kampen houdt nog de Spaansche zijde. Van Twente in het bijzonder wordt gezegd, dat het in deze tijden het minst Staatsch gezind was. dat de vijand zich er op beroemde, dat Oldenzaal hem toegedaan was 2 ). De Twentsche richters stonden aan de zijde van den koning van Spanje. Nog in 1587 was Lambertus Budde, richter te Enschede, landschrijver in dienst van den van Spaansche zijde aangestelden drost, Mulert tot Voorst. In 1579 en volgende jaren heeft het platteland van Twente ontzettend te lijden van hier gelegerde ruiterbenden. De Twentsche edelen kunnen in 1579 niet op de vergaderingen der Ridderschap verschijnen "vermits die ruyteren in 't land zijn gevallen". Van deze woeste benden, die in dienst der Staten hadden gestaan. werd gezegd: "zij lagen hier zeer lange en aten het heele land van Overijssel op. uitgezonderd 't land van Vollenhoven en Mastenbroek". Er waren onder hen zoogen. "heerlooze" krijgsknechten, afgedankte, maar nog niet ontbonden troepen, die van roof en plundering leefden en gijselaars namen onder het boerenvolk. 1) 2)
Zie: Bijdragen en Mededeelingen Hist. Genootschap 47e deel blz. 39. Zie Overijsselsche Almanak 1847: ,.Betrekking van Overijssel tot de Algemeene Staten en de Unie van Utrecht.
423
Twentse Taalbank In zijn bovengenoemd werk over het Kerspel Winters~ wijk geeft B. Stegeman een voorbeeld van hun optreden. Op 1 Febr. 1575 hadden zij het huis van den Scholte van Raturn omsingeld, geplunderd en den Scholte of Meyer gevangen meegevoerd. Den volgenden dag kreeg zijn vrouw een dreigbrief. waarin zij zich prinselijke knechten noemden, wat later onwaar bleek; zij hadden valsche papieren gebruikt. "De Blancken" waarvan hier gesproken wordt, was een herberg onder Südlohn. "Dich Meyersche zu Radtmer", zoo schrijven zij o.m .. "ist ongezwievelt woll bewost. wie wir Printzische be~ stal te knechten furigen A vendt Deinen Man furerst ge~ fenklich uss zween bestendigen ursachen henwech ge~ furet und de sempliche Bueren der Burschaft Raedtmer auch zu haelen, wech zu furen oder zu plunderen furha~ bens, woe Ir nicht under euch zusamen zwischen dis und kunftigen Satersdage den nachmittag zu drein uhren mit ein duysent daller gefast machen, und Du Meyersche zu Raedtmer mit Deynen und Deynen Mans Broeder al~ leine undt nyemantz anders uns dasselb uf gemelten tag und zeit ohn einigen afbruck an die negester fonterung 1 ) des Koningschen Landtz an der Blancken leveren". Zij geven twee redenen voor hun eisch en wel, dat zij commissie hebben de opgezetenen van des vijands land te krenken en dat de boeren geweigerd hebben hun schatting te betalen, toen zij te Bredevoort waren, en eindigen: "Diss haben wir euch in der gute, euwern schaeden zuvermeiden, nicht willen verhalten. Geschreven under den blaun hymel by der Manen uf Sint Petersnacht Anno 1575". In Twente zullen in die dagen dergelijke voorvallen hebben plaats gehad. Mr. G. J. ter Kuile schrijft in zijn interessante werk over Hof Espelo, hoe omstreeks dezen tijd de Hofmeier door de Spanjaarden werd vermoord en hoe toen waarschijnlijk gelijktijdig zijn huis verbrand is "Hadewich Meyersche tho Espelo hoir man van de sol1)
Waarschijnlijk is bedoeld: .. fronterung" dus grens.
i24
Twentse Taalbank daten overschoten", zoo vermeldde een oude oorkonde. Even erg of misschien erger nog dan de heerlooze knechten maakten het de Staatsche ruiters onder bevel van Hohenlo. De boeren kwamen eindelijk in verzet en, schoon ze aanvankelijk met succes streden, kwamen ze later bij honderden om het leven. Steden en dorpen hadden evenzeer te lijden. Op 18 Sept. 1584 geven de arme, schamele ingezetenen van Delden tweemaal verbrand, daarbij gevangen, beroofd en een deel gestorven, geschoten en jammerlijk mishan~ deld hun diepe ellende te kennen met verzoek van hulp om tegen den kouden winter eenige kleine hutjes binnen Delden of onder de huislieden te mogen bouwen. Dat er veel verwoest is, blijkt uit een omslag van kos~ ten tot onderhoud van het garnizoen van Deventer, waarin redenen worden gegeven, waarom de meeste plaatsen niet of weinig kunnen opbrengen. Het stedeken Almelo is verbrand, stedekens Delden en Goor even~ eens. 't Carspel van Goor, Enter en Wierden en 't ste~ deken Rijssen is seer gefouleerd. 't Gericht Haaksbergen, waaronder het stedeken mede begrepen, is meerendeels verwoest. Achter Heino, Wijhe, Olst, Bathmen staat: "memorie, so niemand daarin woont". In deel XII der Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel door Mr. J. Nanninga Uiterdijk en Mr. L. van Hasselt komen rekeningen voor over de jaren 1582 tot Sept. 1586 van den ontvanger van Thil over confiscatien der bezittingen van 's Konings vijanden. Hier worden ook goederen genoemd in den omtrek van Enschede gelegen. Vooral bij Haaksbergen, dat "geheel gevaerlijck opte strate van Locchum" gele~ gen was, zag het er droevig uit. Voor den executeur van den ontvanger, ofschoon hij alleen en "met soldaten et~ lijke malen met groot peryckel daer gewest was" was er niets te halen, niemand had er meer kunnen zaaien en, leest men "die meyerluyden (pachters) met wiff, kinderen unde wes si sunst liggende en roerende hadden in bosschen en broecken vertraeken en zich aldaer be~ schantzen". 425
Twentse Taalbank Ook in Lonneker was het treurig gesteld, zooals uit eenige voorbeelden blijken kan. In 1543 hadden Joffer Anna van Scherpenseel X Wylhem Gelmers door koop het halve erve en goed Wynkel. het halve Bouhus beide in Lonneker en 1/4 van Elferkynk in Driene verkregen. De rekeningen vermelden: Bezitting der wed. Gelmers: Beuhuis vermits 't afsterven van den meyerman niet ontfangen, gelijck ook van de tween naestfolgenden erven, durch 't verloop ende afsterven der meyerluyden, dat het erve Robertincq wuest lecht. Bij certificatie van Lambertus Budde, richter tot En~ schede in date 24 Mey 1588, blijckt, dat het erve Winc~ kei vyf jaeren gants woest heeft gelegen ende ciaerop nyet gesaeyt is gewest". Mededeelingen uit de Ottensteinsche Kroniek in het maandblad .. Aus Alter Zeit" Ahaus 1905, geven even~ eens eenigen kijk op het rampzalige lot der boeren. De pastoor van Ottenstein vermeldt in 't laatst der 16de eeuw, dat hij over de opbrengst der eigenhoerigen en pachters bij zijn komst geen ontvangst register vond en het ook zelf niet kon houden: Dewijl de eigenhoerigen en pachters van het jaar 1595 af, bij mijn tijd, jaarlijks verdorven en tot 1607 van Staatsche en Spaansche troepen zoo slecht behandeld werden, dat zij hun huis en arme kinderen meerendeels verlaten en het land afloo~ pen moesten, ook gevangen, doodgeslagen, in de gevan~ genis van honger gestorven en van wormen opgegeten (zijn). De meeste in bovenvermeld artikel genoemde boeren~ erven liggen even over de grens bij Lunten, W essum, W uilen of daaromstreeks, enkele in Buurse. De boer van 't Völkering in Lunten moest wegens armoede huis en hof verlaten en kwam in den oorlog om, het erve lag jarenlang woest. De bewoner van Huneker in Barle ver~ loor in 1582 aan de pest zijn zoons Dirk en Bernd en zijn tweede vrouw, einde 1585 aan dezelfde ziekte zijn zoons Gerd, Peter en Albert. Op het erve Nyenhuis in Buurse waren de bewoners vroeger eigenhoerig, zij hebben zich door den oorlog 426
Twentse Taalbank vrij gemaakt. Het erve lag van 1593 tot 1604 woest. ,.zoodat de Pastoor daarvan niet anders dan de vogels heeft kunnen genieten". Enschede schijnt tot in den herfst van 1580 geen vast garnizoen gehad te hebben. Vooral echter sedert de stadhouder Rennenberg in Maart 1580 tot de Span~ jaarden was overgeloopen, zal men dagelijks geleefd hebben in de verwachting. dat het stadje door een van beide partijen bezet zou worden. In de stadsprotocollen is weinig hierover te vinden. Af en toe schijnen er ruiters voor de poorten te komen. Op 7 April 1580 spreekt Wolter Smyt den portier Frans aan om getuigenis af te leggen ,.hoe des Zondags voor vastel avond, toen de ruiters waren ingelaten, hij dat van zich zeiven had gedaan, of dat een ander het hem had bevolen en verder of Evert ter Maet in de wacht gekomen niet gezegd had ,.siet mal to, dar is ver~ raat vorhanden". Frans verklaart, dat hem Lubbert Ge~ singh gezegd heft, dattet overgegeven weer, men sol sie inlaten". Het blijkt niet, dat er onder de hier genoemden schepenen of leden van het stadsbestuur waren, maar het schijnt toch wel zeker, dat geen militair bevelhebber het gezag voerde. Weldra zou het anders worden; op 25 Sept. maakte Rennenberg zich van Oldenzaal meester en toen op 26 Oct. de Landdag te Kampen bijeen kwam, had, naar bericht wordt. de vijand Oldenzaal en vervolgens heel Twente in bezit genomen. Uit latere berichten blijkt, dat in Enschede ongeveer 100 soms ook wel 200 Spaansche ruiters lagen. die bij de burgers waren ingekwartierd. Deze ellendige tijd werd niet gemakkelijk vergeten. In 1618 is er een kwestie over een uitgang van eenige mudden rogge. waarmede zeker huis belast is. Pelgrum Cost treedt als getuige op en zegt o.m.: .. also vermits deze langwylige oorlogen, dat hir ciaerop het groote garnizoen voor 30 Jaeren binnen (was) liggende. (is) dat huis daarvan afgetagen ende van den kriegsvolk verderven worden is Berendt ten W ageler van sulke mudden rogge jarlix nachlassig gebleven".
127
Twentse Taalbank Of Cerneago reeds in 1580 met de Spaansche bezetting in Enschede kwam, is niet zeker. Het eerst wordt hij op 20 Mei 1585 genoemd als .. Bernardus, juffer Anna van Schevens man". In December van 't zelfde jaar treedt hij met Rolof van Scheven voor zijn schoonzuster de weduwe Margaretha de Bever, een geborene van Scheven, op. Daarna zien we hem in verschillende oude oorkonden telkens weer verschijnen, het laatst op den Usseler Holtink van 1638, hij heeft dus minstens 53 jaren op Twentsehen bodem gewoond. Anna van Scheven getuigde, zooals reeds vermeld is, in 1598 ongeveer 40 jaren oud te zijn. In dezelfde rechtszaak wordt gezegd, dat in vroeger tijd bij haar vader drie hopluiden benevens ruyteren en knechten ingekwartierd geweest zijn. Cerneago kan een van deze hoplieden geweest zijn. Evenwel wordt hij de vele keeren, dat zijn naam voorkomt nooit hopman of kapitein genoemd en nooit met eenigen officiersrang aangeduid. Slechts één enkele keer wordt hij genoemd als de .. Erentfeste" Bernarde Cernago. Vermoedelijk was hij dus ook niet, gelijk zijn vrouw, uit een adellijke familie gesproten. Hij schijnt een ruiter zonder hoogeren rang geweest te zijn. Evenwel weet hij zich te doen gelden. Wanneer een krijgsman uit het zonnige !talie met donkere oogen en zwarte haren de blonde dochter eener Twentsche havezate tot bruid verwerft; denkt men onwillekeurig aan een romantische geschiedenis. Maar het is te vreezen, dat, zoo er al iets romantisch in deze verbintenis geweest is, het van korten duur was en Anna geen gemakkelijke echtgenoot heeft gehad. Cerneago echter was door dit huwelijk Heer geworden van enkele der van Schevensche goederen, meerendeels in Usselo gelegen, maar ook in den Lonneker holtink treft men hem onder de goedsheeren aan, in Enschede had hij eveneens bezittingen. In 1625 verkoopt hij er een huis. Uit het voorgaande is wel gebleken hoe in die jaren door de soldaten in Twente werd huisgehouden. De Spaansche bezetting, die nu in Enschede lag en waarvan
428
Twentse Taalbank Bernarclino deel uitmaakte, heeft hierop allerminst een uitzondering gemaakt. Ook de plaatsjes en het platte land aan gene zijde der grens hadden van de in Twente gelegerde Spanjaarden, die steeds weer op buit uittrok~ ken, veel te lijden. Dikwijls wordt het Enscheder garni~ zoen met name genoemd. De erven behoorende tot de heerlijkheid Gronau in de Kerspelen Losser, Enschede, Oldenzaal en onder Borculo lagen jarenlang woest. Op het Gronauer Pachtregister 1 ) van 1569- '70 kwamen voor in 't kerspel Enschede: Lippinckhof, HoenhoL Hes~ selinck, Amelinckhof. Ghert ter Rutbecke, de tienden uit het Swerinck, Egbertynck, Rolevinck, Overmedinck. W ynckinck, Busch, W alminck, de Brugge of Brugge~ man, Krumhoff, Schipholt. Haverbecke, Hanhoff. tho Rudtbecke genoemd Kolck, tho Rudtbecke gen. Stall en Wiwekinck. In Losser worden acht Gronausche erven genoemd, in Oldenzaal eveneens acht. (Zie Pfarrer Otto }esse: Ge~ schichte der Herrschaft und der Stadt Gronau, blz. 32 en blz. 35). De Gronausche eigenhoerigen onder Al~ stätte, V reden, W essem en W uilen konden geen pacht opbrengen, omdat zij dagelijks bezwaard werden .. mit den hispanischen Kriegsvolk und alles abgerodet". Op 1 Oct. 1589 rukten de ruiters van Mario Marti~ nengo uit Enschede tot voor Gronau op. Eenige burgers aldaar trachtten in der haast hun vee in veiligheid te brengen. Zes hunner werden bij die poging gedood, zes andere zwaar gewond. Dit gebeurde onder de oogen van Graaf Arnold van Steinfurt, die juist te Gronau was en die, zoo vermeldt Pfarrer Jesse, van af dien tijd nog meer -dan vroeger een afkeer had van de tyranieke bloeddor~ stigheid der Spanjaarden. In 1583 werden te Epe 80 huizen door de Spanjaarden verbrand, dezelfde troep lag drie dagen in Gildehaus en richtte er veel schade en moedwil aan. Eenige jaren la~ ter lag een hoop volk daar 2 dagen. Zij hebben er zoo .. gezechet und gesoffen" dat de stad voor 241 daalders wijn uit Bentheim moest borgen. In 1592 kwam er een 1) Gronau was het weduwengoed van Bentheim, deze erven waren dus Bentheimsche bezittingen.
429
Twentse Taalbank andere troep, die in Veldhausen "veel arme lieden gemaakt had". Spaansche soldaten uit Oldenzaal plunderden en roofden in Bentheim en namen vee, kleederen en kleinodiën der burgers mee, hetgeen nog eenige keeren herhaald werd, zij braken de kerk open, sloegen kisten en kasten aan stukken en sleepten mee wat draagbaar was. In 1594 werden bij Gildehaus zes Bentheimers gedood. Nadat Deventer in 1591 door Prins Maurits was genomen, werd door het Spaansche garnizoen van Enschede het land in die richting afgestroopt. Hieraan maakte een krijgslist van Joachim Hendricks Zwartenhond een einde, 1/5 deel van het Enscheder garnizoen verloor daarbij het leven. Bernardyn Cerneago zal van dit alles wel een en ander hebben meegemaakt, maar namen worden bij dergelijke avonturen natuurlijk niet genoemd, uitgezonderd een enkele maal die van den bevelhebber. Ook in de boeken van Stad- of Landgericht vindt men over dit alles niets, maar welke boer of burger zou in die jaren ook met klachten tegen een der manschappen van de bezetting hebben durven optreden? Toch had Cerneago blijkbaar wel vijanden, want het wordt al heel spoedig, nadat Enschede op 18 Oct. 1597 door Prins Maurits is genomen en de Spanjaarden hebben moeten aftrekken, anders. Nog in diezelfde maand namelijk op 27 Oct. 1597 leest men in de Enscheder gerichtsprotocollen: "In sittenden Gerichte is erschenen Franciscus Masro ende sechte van dat hi hierbevorens onder die Companie van Capitein Mario Martinenge binnen Enschede einen tidt lanck voer soldaet gelegen hefft, als ist sich einmaill toegedragen, dat einen Companie Ruyteren vann haere V aen nae V rieszlandt uuytgetrocken sinnen, waermit hie cleger zulvest mit gewesenn sei. Nu toe Oldensiel koemende hefft einen van dieselven Ruyteren, genamt Bernarclus Cernago, aldaer voer der Poertenn hem cleger van achteren ... . .. . . .... 1 ) mit sien 1)
Hier volgen eenige woorden, die ik niet ontcijferen kon.
430
Twentse Taalbank lans up den Kop geslagen alsoe, dat hie von sin Peerdt gestortet unde sweerlichen verwondet ist worden, wel~ ches hem cleger groet meisterloen costet heft. Secht daerumme cleger concludeerende, dat Beclagte sall schuldich unde geholden sin den sodaenen schade, unde Interessen toe verguiden up toe leggen ende toe betalen. Stellende zulx toe rechte. Cerneago zegt hierop niet anders dan, dat aleer hij schuldig is hierop te antwoorden, de klager cautie, borg en gelove moet stellen, voor al wat Cerneago in deze zaak op hem mocht gewinnen en voor alle gerechtelijke onkosten. Een der condities bij de inname van Enschede was geweest, dat de Spaansche bezetting reeds den vol~ genden dag de stad verlaten moest. Cerneago en zijn aanklager_ zullen dus niet meer tot het garnizoen behoord hebben. Waarschijnlijk woonde Bernarclino toen reeds op de Borg te Usselo. Maar ook hier heeft hij "tegenstanders, dit valt op te maken uit een zaak die 15 Maart 1598 wordt behandeld. Cerneago spreekt op dien dag een paar getuigen aan om te verkla~ ren, wat woorden Sander Schulte in des Richters huis op hem uitgesproken heeft, en wat hij op hem te zeggen gehad heeft. Zij vertellen, dat Sander Schulte "gesecht hadde Bernarclus hadde etliche meyers in oere marke ge~ haelt. die weren nicht al te from, hie möchte die wel hebben verblieven laten" . .. From" zullen we hier wel in de beteekenis van .. zachtmoedig" moeten nemen, die dit woord thans in Twente nog heeft. In Usselo lagen in die dagen evenals elders vele boe~ renerven woest en onbewoond, mogelijk heeft Cerneago er eenige van zijn vroegere krijgsmakkers op gevestigd. Dat er met dit verlaten goed soms willekeurig werd om~ gesprongen, kan men opmaken uit een besluit in 1593 door Ridderschap en Steden genomen, hierbij wordt be~ paald, dat niemand zich verstouten zoude, eenige bel~ mundige erven of landen te gebruiken. aan te tasten of te verhuren, wanneer zij hem niet toebehoorden, bij poene (boete) van geweld (zie Overijs. Alm. 1849, blz.
46).
431
Twentse Taalbank In de voorgaande oorlog... en pestjaren hadden zich de wolven blijkbaar sterk vermeerderd. In hetzelfde jaar werd een premie van 6 car. gl. beloofd aan ieder, die een jongen wolf wist te bemachtigen. Het is eigenaardig, dat een Usselosche overlevering, waarin Cerneago genoemd wordt, ook van deze wolvenplaag spreekt. Men wist daar nog te vertellen, dat de Heer der Borg. Cerneago. op zekeren morgen met een Fransch edelman, die bij hem te gast was, het Buursche veld was ingereden. Plotseling zagen zij van verre een grooten troep wolven, die op hen afkwam, dadelijk maakten zij keert. maar toen zij de Borg bereikten, zaten de wolven hen al op de hielen. Cerneago. een goed ruiter, wist te paard over het staket te springen, dat zijn huis omgaf. Het paard van den Franschman struikelde. Den ruiter gelukte het nog met handen en voeten tegen het staket op te klimmen en in veiligheid te komen. De wolven verscheurden zijn paard. Sedert de Spanjaarden de Twentsche steden hebben moeten ontruimen, is het er rustiger geworden. Blijkbaar leeft Bernarclino na 1597 gelijk een Twentsch landedel ... man op de Borg te Usselo en kan zelfs door aankoop zijn landbezit vergrooten. Reeds in 1598 kochten hij en zijn vrouw een mate of weide in de Usseler marke. In 1626, Nov. 28, doet hij opbieding voor de verschenen jaar... lijksche pacht van Boswinket de Meyer en Berent toe Morsche, welke goederen ~ijn vrouw waarschijnlijk evPnals het W ennekink en het Burchtterrein te Usselo als huwelijksgoed had aangebracht. Nijhoff. Harbertinck en Afinck waren (blijkens Snuif. blz. 432, Verz. Bijdr. t.d. Geschiedenis v. Tw.) eveneens zijn eigendom, daar... bij kocht hij nog de tienden uit het Wissinck in Usselo. In deze jaren ontmoeten wij ook zijn volwassen zoons reeds voor het Enscheder Stad ... of Landgericht. Aan de in Enschede gelegen goederen zijn zij waarschijnlijk niet meer gehecht geweest. In Juni 1625 verkoopen Johan Cost en zijn vrouw aldaar een huis, dat zij voor dezen van Johan Cerneago gekocht hadden. Bernarclus Cerne... ago en zijn zoon Rolf. welke laatste tevens voor zijn
132
Twentse Taalbank broeders en zusters optreedt, verkoopen in Augustus van 't zelfde jaar hun huisstede te Enschede met alinge wehr, olde en nije thobehoor en puttengank aan Johan ten Huntfeld en vrouw. Een andere zoon (of kleinzoon?) Bastiaan Cerneago zien we in 1649 en 1651 als hande~ laar in lammerwol en koeienhuiden verschijnen. Aan den ·Wel Ed. Erentfesten, vorzichtigen, zeer disereten Petro Paulo Cerneago verkoopen Derk ten Enschede X Aly~ tijen Slachts op 5 Jan. 1639 den Meyer en Meyerscamp in gericht Enschede gelegen. Deze Peter Paul C. schijnt zijn geheele leven in Usselo woonachtig geweest te zijn. In het Markeboek vindt men hem herhaaldelijk genoemd. Aanvankelijk is het alleen Bernardijn, die er in de lange rij der goedsheeren voor~ komt. In den eersten Holtink, die het boek beschrijft. 22 Juni 1604 wordt hij met Richter van der Mark en Albert de Laer, tot gedeputeerde in markezaken benoemd en schijnt dus wel in aanzien te zijn. Wat de Lonneker marke betreft, legt hij in 1611 met den Holtrichter Geert Schutte een rekening over van onkosten die verschoten zijn in de zaak tegen Enschede "om des onbehoorlijken houwens (van hout) in de Marcke Lonneker". In 161 7 op 25 Juni houdt Usselo een noodholtink, waarbij Ber~ nardyn Cerneago optreedt als een der assessoren of keur~ noten van den Holtrichter · Ludolf van Keppel toe Oydinck. In dezen holtink beklaagt Cerneago zich "dat hie ein Kamp landes ann denn V enne Morsch liggende hebbe, genaempt denn Meyers Kamp, van diewelke in dese ver~ lapene krijgstijden dat huis afgebrocken ende verdes~ truieret sey, welcke huys bij dat Helminck (de Helmer) habe ann den Ruyterwech gestaen". Hij wil er een nieuw huis op zetten, maar wordt daarin door den Meyer op 't Helminck bemoeilijkt. Hij verzoekt den holtink verlof tot den bouw van een huis "welke Cotte in die Usseler marcke gewaart is". Op 13 Aug. 1617 zijn de schuldeischers der Usseler Marke binnen Enschede geciteerd. Hier brengt Cerne~ ago een rekening in voor het in oogenschijn nemen en 24
i33
Twentse Taalbank
uitpalen van gronden der marke en van verteerde kosten door holtrichter, drost en goedheeren "dat sy aldaer bij Bernardyn ingetrocken ende verteert hebben, schuldich sy die gemeene Marcke 30 dlr." Het gebeurt wel eens meer, dat de goedsheeren na den Hol tink, (die steeds op het erve Bruninck in de Broek~ heurne plaats heeft) nog eens bij Bernardin Cerneago op de Borg komen napraten. Hij treedt dan niet belan~ geloos als gastheer op, maar brengt in rekening wat er verteerd is, b.v. 4 Juli 1617 "datmael bij Bernardin Cer~ neago gedruncken 2 tonne bier, cost ...... 1 ) ''. In het Holtinkprotocol van 1633 leest men ,.Ende Bernardin Cerniago wegen geleeverde eetwaar op . densetven hol~ tink 25 gl. 7 st. 2 penn. Op dezen holtink verscheen ook zijn zoon Joan Cerneago "voor hem selvest". In 1637 is Peter Paul Cerneago aanwezig en evenzoo in 1638, wan~ neer tevens, maar nu voor het laatst, Bernardin ver~ schijnt. Hij is een oude man geworden, sedert hij in 1584 te Enschede het eerst als Juffer Anna van Scheven's man optrad. Helaas echter leeft hij ook thans met zijn buren, de Usseler meiers, nog niet in vrede. Er vallen blijkbaar zelfs heftige tooneelen voor. Op 8 Maart 1630 doet Ber~ nardino een interrogatorium instellen om te vernemen, wat er over hem gezegd is. Albert de Laer, de stadssecre~ taris, heeft blijkbaar getracht den twist bij te leggen, maar hij heeft er weinig dank van gehad. De eerste getuige verklaart o.a. "dat Luieken Schul~ ten gesecht hadde Albert de Laer hadde in oer Marcke niet to sprecken, die solde sin saecke bewahren. Bernar~ dus, diese producent wehre ein~n olden Markenvreter, ein luise busch, ein Junker Schlas'k~. hie wolde hem den grisen baerdt wel rooth maeken, so hie to huisz wehr wolde hi daetelich darhen gaen omme hem den witten baerdt rooth tho maecken ...... ende dat hie oick gesacht hadde, hie wolde gaen ende krijgen die Marcke bij mal~ kander ende haaien hem aff allent geene wat hie had de". 1) Som onleesbaar.
434.
Twentse Taalbank
Ongeveer hetzelfde verklaart ook de tweede getuige, volgens hem had Luieken Schulten gezegd: hadde hie die manns bij elkander, hie wolde hem afhaal en allendt wat hi hadde, hie solde niet ein haer in den stal holden". Opvallend is de uitdrukking .. hi wolde hem den witten baerdt rooth maken", die beide getuigen hebben hooren gebruiken. Dit immers herinnert sterk aan wat men in het 15de eeuwsche jongere Hildebrandslied leest: .. Dein hart will ich dir auszraufen, sag ich dir vil alter mann! Dasz dir dein rosenfarbes blut über die wangen musz abgan". Was uit deze woorden later een uitdrukking ontstaan, die vaker gebruikt werd, of waren de Usseler boeren dier dagen bekend met dit oud-Germaansche gedicht. dat in zijn oorsprankelijken vorm, .. het oude Hildebrandslied", reeds in een handschrift der 8ste of 9de eeuw voorkomt? Op 27 Oct. 1635 was Bernarclino nog te vinden onder de goedsheeren, die verklaren het recht van beroep te hebben voor een predikantplaats te Enschede. In 1638 verscheen hij nog op den Holtink. Kort daarna stierf hij. Henri eh Meyers verklaart op 15 Febr. 1642, dat de zalige Bernardin Cerneago en Kunne, zijn huisvrouw vijftien jaar geleden van hem een gaarden hebben gekocht. Hij was dus voor de tweede maal getrouwd geweest. De wed. Kunne Cerneago komt daarna herhaaldelijk voor, evenals haar zoon Jacob Cerneago. Peter Paul C. overleed voor 3 Sept. 1650 en was blijkbaar ongehuwd. Joanne Cerneago, borgerneester tot V reeden is dan erfgenaam van zijn broeder, zalige Peter Paul. in de eerste plaats van een rekening voor geleverd bier. Deze ligt op een los velletje geschreven nog tot heden in het boek van het Landgericht Enschede uit die jaren. Men leest daar: .. Herr Petter Pauweli Cernago eine halve tonne beer laten halen den 11 Oct. 1648, auch eine halve tonne beer gehalt op Sunte Martinsmarkt, noch eine halve tonne beer gehalt den 20 Dec., nog eine halve tonne beer gehalt den 16 Jan. 1649 ...... " en zoo vervolgens tot:
-435
Twentse Taalbank "noch eine halve tonne beer gehalt 12 Dec. 1649. Desse reckeninge bedraget sich noch 7 tonne beer en een fer~ dell beer ...... yder tonne kost 6 gl. 10 st. is te samen 47 gl. 2Y2 st. Hier van desse reckeninge Jan Cernago die copy geschicket den 9 May 1650 met darby einen bref urn te manen ...... . ... . . for wachgeld 12 st. is to samen met het wachgeld 47 gl. 12Yz st. De Enscheder burgemeester~herbergier Jan Becker. die de rekening schreef. was dus in het boekhouden al vrij ver gevorderd. Of burgemeester Joan Cerneago be~ halve deze rekening nog meer geërfd heeft, is mij niet gebleken, wel. dat nog andere schuldeischers bij hem aanklopten. Hoe het gegaan is met het toch aanzienlijk grondbezit der Cerneago's heb ik niet kunnen nagaan. Op 27 May 1695 is er een "Nootgerigt geholden op de Borch in Usselo" waarbij verschenen is ten einde haar testament te maken Geertken Bruggink huisvrouwe van Prerik Aefkink. liggende krank te bedde. Er woonde dus toen op de Borch geen Cerneago meer. De Heer Snuif was van meening, dat de reden, waarom dit uitheemsche geslacht hier geen vasten voet kreeg, zou gelegen zijn in het feit, dat zij als Roomsehen in de overwegend protestantsche Usseler marke niet aarden konden. Voor de Davina's op Hof Espelo was dit, zooals hij opmerkt, in het Roomsche Lonneker gemakkelijker. Het komt mij voor, dat er toch zeker ook andere oorzaken gewerkt hebben. De vreemdeling Bernardino, waarschijnlijk slechts ruiter zonder officiersrang, werd niet gemakkelijk als landheer erkend na zijn adellijke voorgangers. Hij heeft zich niet bemind weten te maken. De landerijen en huizen, die hij bij zijn huwelijk verkreeg, zullen verwaar~ loosd, gedeeltelijk verwoest, geweest zijn. Kapitaal om ze in beteren staat te brengen en de huizen te herbouwen, zal ontbroken hebben. Als "de Borch" te Usselo een nieuw huis was, was het waarschijnlijk van den aanvang af met schuld bezwaard en de bewoners wilden hier niet leven van eigen arbeid op het land, maar van de pachtopbrengst der landbewerkers. Dat dit op den duur niet
436
Twentse Taalbank gelukte, behoeft niet te verwonderen. 't Is al mooi, dat Joan Cerneago het bracht tot burge~ meester van V reden. Toen de eerste Davina hofmeier op Espelo werd en de daaraan verbonden inkomsten genoot, waren zijn ouders reeds gezeten burgers in 01~ denzaaL zijn moeder had er een winkel. Zij waren ge~ woon van handel en arbeid te leven en zullen zich ook op Espelo voor het landbouwbedrijf wel zelf hebben ingespannen. Weelde was ook daar niet. Maar het was een geslacht met goede eigenschappen, ook naar het schijnt muzikaal begaafd en bij hun buren en medeburgers in aanzien. Het is niet steeds het lot, dat het leven, maar vaak het leven, dat het lot zijn vorm geeft. V astgeworteld in den Twentsehen bodem, dat blijkt ook hier weer, staan toch bovenal die geslachten, die de gewaarde boerenerven bewonen en de akkers der Twentsche marken ploegen. In het bovenstaande hebben wij als sterksten tegenstander van Cerneago zien optreden Luiken (of Lucas) Schol ten, ongetwijfeld de he~ woner van het erve Scholten in Usselo, ook thans nog een der voornaamste hoeven. Opmerkelijk is, dat de tegenwoordige eigenaars van den grond, waarop de Borch stond, deze bezitting geërfd hebben van een Lucas Scholten uit Usselo, die een oom was van de echtgenoote van den bezitter. Vele generaties achtereen zetelen deze boerengeslachten op hun ouden bodem. Wij denken daarbij aan de woorden, die de Twentsche dichter Schaepman aan een ander landbouwersgeslacht, de Geerdinks in Vasse, wijdt: Zij leefden bij hun eiken Als koningen zoo fier In hunner erve vrijding Wars van der hoven zwier; Een eigene historie Opbouwende in hun naam, Maar geene grootheid vragend Van 't schel geklank der faam.
437