Twentse Taalbank R. Kampman
De molens van Almelo Bij het verzamelen van gegevens over de Almelose molens bleek mij, dat de zeventiger jaren van deze eeuw gedenkwaardige zijn voor hun geschiedenis zodat het tijdstip van publicatie een toevallige, gunstige omstandigheid is. 700 jaar geleden, op 26 juli 1272, wordt in een oorspronkelijk charter, aanwezig in het Rijksarchief te Utrecht, voor zover mij bekend voor het eerst melding gemaakt van een molen te Almelo. In dit stuk oorkondt Johannes, elect (gekozen maar nog niet gewijd bisschop) van Utrecht, onder meer, dat zijn ministeriaal (edele behorende tot de dienstadel) Henricus, ridder van Almelo, heeft bepaald dat na zijn dood zijn zoon Arnoldus zal optreden als voogd over zijn drie overige zoons en hem, in verband daarmee, onder andere het kasteel te Almelo en de molen aldaar worden toegewezen. In het jaar 1870 wordt de enige nog bestaande wind-korenmolen 'de Hoop' aan de Nieuwstraat gebouwd; deze heeft dus nu juist zijn 100-jarig bestaan achter de rug. Behalve het verzamelen van bijzonderheden over de molens stelde ik mij tevens als doel: de voormalige standplaatsen van de verdwenen molens nauwkeurig voor de toekomst vast te leggen. Hiertoe maakte ik van de mij bekend geworden molens, met behulp van kadastrale gegeven, een overzichtskaart en een tiental genummerde detailkaartjes, waarvan de nummers corresponderen met de nummers op de overzichtskaart en met die van de afzonderlijke tekstgedeelten. In genoemd charter van 1272 ontbreekt helaas een aanduiding welk soort molen het hier betreft; waarschijnlijk was het een watermolen, hoewel windmolens reeds van het begin der 13e eeuw af in onze streken voorkomen. Het houden van molens in de heerlijkheid Almelo was het uitsluitend recht ('recht van water en wind') van de Heer van Almelo. De ingezetenen van de heerlijkheid waren gehouden op deze 'banmolens' en nergens anders hun producten te laten bewerken ('molendwang'). Dit heerlijke recht bleef onaangetast tot 1797 bestaan. 1. De watermolens
De oudste molens waren dus waarschijnlijk de beide door waterkracht gedreven molens, gelegen in het hart van Almelo, ter weerszijden van de 'Möll'nstreng' en eigendom van Huis Almelo. Zij worden genoemd in 1420 maar bestonden zeker veel vroeger. Wat deze watermolens betreft moge ik verwijzen naar mijn bijdrage in 'Jaarboek Twente 1967', pag.'s 93 - 110, met uitvoerige situatietekeningen en afbeeldingen, waarin voor het eerst exacte gegevens over de eindfase van hun bestaan in de 19e eeuw werden gepubliceerd. In een latere editie van Mr. G. J. ter Kuile's 'De opkomst van Almelo en omgeving' wordt, zonder bronvermelding, melding gemaakt van een watermolen aan de oude
34
Twentse Taalbank
Situatieschets van het voormalige Almelose molenbezit. De ingetekende nummers corresponderen met de nummering in het artikel en die van de detailschetsen. loop van de tegenwoordige Almelose Aa in de Aalderinkshoek. Mocht daar ooit een watermolen hebben gestaan, dan zal deze omstreeks 1476, toen Otto van Rechteren in een brief melding maakte van de, op zijn last, gegraven 'Nije Graeven', zijn opgeheven. 2. 'De Oude Molen'
Kadastraal-plan: Stad-Almelo, sectie B, Je blad. De eerste windmolen die gebouwd zal zijn, als noodzakelijke aanvulling van de watermolens in tijden van droogte, is naar alle waarschijnlijkheid de op kadastrale minuut-plans van Stad- en Ambt Almelo van 1817 als 'de Oude Koom Mole' genoemde en 'in natura' afgebeelde 'stenderkast'. Deze molen is vrij zeker identiek aan de molen, die genoemd wordt in een charter van 1521 uit het archief van Huis Almelo. De hierin voorkomende zinsnede: 'Item uuyt die wynde ende watermoelens to Almeloe vyff ende twyntich mudde moltes' (mout voor het brouwen van bier), maakt het aannemelijk dat de Oude Molen reeds vóór genoemd jaar bestond. Daar de molens tot het einde van de 18e eeuw eigendom waren van de Heer van Almelo, mo eten we voor hun geschiedenis tot aan genoemd tijdstip putten uit de gegevens die het archief van Huis Almelo te bieden heeft. In de boekhouding betreffende de molens, lopende van 1532 tot 1539, worden genoemd: de water-korenmolen, de water-olie- en eekmolen en de wind-korenmolen; deze laatste is ongetwijfeld onze 'Oude Koorn Mole'. Want in een kopie van een arbeidsovereenkomst uit het zelfde archief van 1650 is voor het eerst sprake van 'die nije Wint- ende Watermölle'. De benaming 'nije Wintmölle wordt hier duidelijk gebruikt om onderscheid te maken met 'de Oude Mole'.
35
Twentse Taalbank In pachtbrieven (pachtcontracten, hier met . een loopduur van 6 of 12 jaar) van de jaren 1657, 1662, 1686, 1692, 1698, 1710, 1722 en 1728, regelende de rechten en verplichtingen van pachter en verpachter der molens, wordt o.a. genoemd de 'Wintmölle voor de Stadt', Wintmölle buijten die Nijstadt', 'winde meule voor den Nijstadt', etc. Deze benamingen voor één en dezelfde molen geven ons volkomen zekerheid te doen te hebben met de 'Oude Koorn Mole' van de genoemde kadastrale minuut-plans, die inderdaad buiten de 'Nieuwstad' (de ten zuiden van de zuidelijke stadspoort, de 'Nijstadspoort', ontstane stadsuitbreiding) was gelegen.
'De Oude Molen' te Almelo, anno 1756. Reproduktie van een gewassen inkt-tekening (13x19 cm.) van C. van Noorde (1731-1795), uit de collectie van het Prov. Overijssels (Foto R. Kampman) Museum te Zwolle.
De plek waar deze stendermolen stond is op detailkaart 2 aangegeven. Het 'Molenkampspark' herinnert nog aan de oostelijk van deze molen gelegen hebbende bouwkamp "n Möll'nkaamp', waarop in het begin van deze eeuw een rij burgerwoningen, afzonderlijke villa's en de Gereformeerde kerk verrezen. Een andere herinnering aan deze molen was, tot vóór de Ze wereldoorlog, een op het bovenlicht van het pand Grotestraat no. 178 geschilderde windmolen. Hier was vroeger de kruidenierswinkel 'Het Molentje' van de dames Fikkert gevestigd. Onder de titel 'Molen te Almelo', 175 6, is in de prentenverzameling van het Provinciaal Overijssels Museum te Zwolle een gewassen tekening in inkt van C. van Noorde aanwezig, die hierbij is afgebeeld. Dit moet de 'Oude Molen' zijn, hoewel de verdere bebouwing een kleine twijfel oproept; vooral het gebouw van drie verdiepingen komt mij onverklaarbaar voor in de toenmalige situatie. Het feit echter dat uit het zelfde jaar een betrouwbare tekening van de N.H. kerk te Almelo, met hetzelfde onderschrift 'naar 't leven get( etekend)' van deze tekenaar in genoemde collectie aanwezig is, maakt het eerste weer geloofwaardiger. 36
Twentse Taalbank Een tweede afbeelding van deze molen vinden we als detail op een grote olieverf-op-doek wandschildering van ca. 1800 in een der vertrekken van Huis Almelo. Uit beide afbeeldingen blijkt, dat de molen op een belt was gelegen. Bij pachtcontract van de municipaliteit (gemeentelijk bestuur) van Stad Almelo van 1803 wordt 'de stedelijke Wind-Koorn- en Pelmolen op de zogenaamde Niejen Ende nabij de Stad' verpacht. Er was dus tevens een inrichting voor het pellen van gerst aanwezig. De laatste eigenaar was Adolph Frederik Lodewijk, Graaf van Rechteren Limpurg. De molen werd omstreeks 1855 afgebroken. 3. 'De Broek Molen'
Kadastraal-plan: Ambt-Almelo, sectie H, 5e blad. Coörd. R.D.: X = 240440 Y = 484715 In 1645 verzoekt de burgerij de Heer van Almelo, Zeger van Rechteren, omdat zij 'met ééne Windmole niet gerieft konden werden', nog een windmolen te timmeren. Dit verzoek wordt ingewilligd onder beding, dat de burgerij 100 rijksdaalders voor een molensteen bijdraagt (Mr. G. J. ter Kuile - Geschiedkundige Aanteekeningen op de Havezathèn van Twenthe, pag. 32). In de reeds genoemde arbeidsovereenkomst uit het archief van Huis Almelo van 1650 wordt o.a. genoemd 'die nije Wintmölle'. Ook in de eerder genoemde pachtbrieven, in dit geval die van 1651, 1662, 1698, 1710, 1722 en 1728 worden o.a. genoemd: 'die nije Wintmole, de Windemoele op 't Broek, Broekmeule, de Ko oren Windemoole op het Almeloosse Broek gelegen', etc. Het betreft hier steeds de zelfde molen, die ook weer met name aangeduid en 'in natura' afgebeeld voorkomt op een kadastraal minuut-plan van Ambt Almelo. Deze wind-korenmolen was ook weer een stenderkast. Eveneens was Adolph Frederik Lodewijk, Graaf van Rechteren Limpurg, de laatste eigenaar. De Broekmolen lag op een belt, halverwege 'de Sumpel', een moeras ten zuid-westen van de stad, en de 'Nieuwe Graven', aan de oostzijde van de 'Molenbeek', thans Weezebeek genaamd. Omstreeks 1841 werd de molen afgebroken, na een bijna 200-jarig bestaan. Als afsluiting van dit relaas over de oudste Almelose molens volgt hier de woordelijke tekst van een pachtbrief van 1698. 'lek Adolph Henrick Baron van Rechteren Vrij Heer van Almelo en Vriesenveen etc : gecommitteerde ter vergaderinge van heer Hoogh Mog : de Staten Generaal. Bekenne hiermede op huiden dato ondergeschreven verpaghtet te hebben aen Jan Gerritsen muller, en desselfs huisvrouw Fenneken Meijlinkcs voór den tijt van ses aghtereenvolgende jaeren, met conditie dat de opsaege voor exspiratie (afloop) van deselve een halff jaer van wedersijden sal moeten aengekundight worden, mijne water meule met alsulcke emolumenten van schuitegelt daer toe behoirende als hij uit eracht van pachtzedul voor desen genoten heeft, mitsgaders mijne Winde meule buiten de Nijstadt, voorts mijn Werff, alsmede het sluisien beneden den Werff, nevens mijn Olij meule, en sulx in manieren en conditien als volght. Voor eerst sal het nieuwe jaer aenstaende ofte den 1 Januarij des toekomstigen jaers 1699 het maelen op die voorschreven meulens aanvanghnemen en van deselve koorn meulens jaerlix te paght geven twaelff honder en sestigh Carl. guld; (Carolusgulden) ad 20 stuiv(ers) het stucke, gelijck mede van den Werff de pacht op geseide tij t beginnen niet tegenstaende deselve op martini plagh te verschienen en daer van jaerlix te paght geven drie hondert en ses en dertigh Carl. guld. tien stuiv., insgelijx van het sluisien beneden den Werff, soomede op martini voor desen verschenen, en waer van ijder schipper jaerlix moet betaelen eên rijxoort (121/2 stuiver), daer van jaerlix te paghten geven een en dertigh Carl. guld. Voorts de olij meule soo op Petri ad Cathedram quam te verschienen nu mede op nieuwe jaer als bovenstaende parcelen te
37
Twentse Taalbank vervallen, en daer van jaerlix te paght geven hondert en twee en twintigh guld. tien stuiv., makende aldus van gemelte parcelen te samen eene suivere somme van seventien honden en vijftigh Carl. guld. ijder van 20 stuiv. het stucke segge 1750 gl., waer van alle vierendeel jaers een gherechte vierde part bedragende vier honden seven en dertigh guld. tien stuiv., segge 437 gl. 10 stuiv. promptelijck bij den paghter sa! werden betaalt, bij faute (in gebreke blijven) van dien sa! den interes tegens vijff ten hondert daer op lopen tot den tijt van betaelinge, boven dese beloofde paght heeft Jan Gerritsen muller tot sijnen laste genomen sulx doende eracht deses, die winde meule met touwen, seilen, smeer, billen (bilhamers, voor het scherpen van molenstenen) en alle kleine dingen onder een rixdaler bedragende, oock mede de water koorn meule te onderhouden sonder aen die paght penn(ingen) ijts te mogen korten, maer wat grote reparatie aenbelanget blijft tot laste van mij Heere van Almelo etc., met dese conditie dat het intijts van de muller worde te kennnen gegeven alser grote reparatie van noden is, om sulx van mij Heere van Almelo etc. ofte ijmandt uit mijn ordre in ogenschijn genomen te werden, om vervolglijck ordre te stellen tot het maken ofte repareren van dien, ten einde de meulens niet stille behoeven te staen, en bijgevolge wegens het korten der pachtpenn., niet te pretenderen sa! vallen, gelijck sulx mede van de Werff en schuttinge (stuw), sluisjen en olij meule, waer aen de muller geen reparatie in het grote ofte klein heeft te doen, sa! moeten geschieden. Wijders is expresse bescheiden dat den pachter goede sorge sa! dragen, dat in tijt van hoogh water met het toesetten en stouwen van de schuttinge den Werff niet bedorven ofte vol gaeten gescheurt wordt, ofte die schade sa! op den pachter worden verhaelt. Gedurende dese voornoemde pachtjaeren sa! Jan Gerritsen muller als off het sijn eijgen waar mede goede sorgen dragen, dat in tijden van storm winden, tempeesten of te onweer de meule in goede aghtinge werde genomen, en sigh in allen deelen reguleren(gedragen) als Heeren mullers boven en beneden (in alle opzichten) gehouden sijn te doen. Ende alsoo de Wint meule voor desen aen den Pachter sonder seijlen is gelevert, sulx oock naer verloop van de paghtjaeren, alsoo weder overleveren mogen, met ende nevens alle rack ende gereetschappen tot de meulens als Werff gehoirende, in dier gestalte hij dieselve heeft ontfangen. Verders is bedongen opdat geen abuis van korten moghte voorvallen bij aldien der klein off gansch geen water ofte wint is, dat de meulens uit die oorsake nootsakelijck moeten stille staen, sal den pachter voor sulcken tijt van stille staen niet te korten hebben, maer sijne pacht sonder enige diffaliatie (defalkatie = aftrek) ofte kortinge aen vrijen gelde betaelen. En dewiel enigen tijt herwaerts veel koorn op een wagen ofte wagens, daer toe expresse gehouden, uit Almelo is gebraght, en op de Broeck meule gebraght, om gemaelen te werden, waer over meermaels verschil is ontstaan, soo hebbe lek Heere van Almelo etc., om alle misverstant in het toekomende daermede wegh te nemen, goetgevonden gelijck goet vinde mits desen, dat het aen een ijder Ingeseten van Almelo sal vrij staen om sijn koorn ter meule te brengen alwaer hem sulx belieft, en daer doe oock voor sijn particulier een wagen mogen kriegen, maer geen wagens off schuijten dartoe expresse, om het koorn - van huis tot huis af te haelen -. mogen gehouden werden bij een boete van vijff gulden voor den armen (armengeld) telkens bij den voerman ofte schuitevoerder te verbeuren en om sulx bequamelijk te executeren sal het aen Jan Gerritsen muller en desselfs knechts vrij staen, om een peert voor de wagen der contraventeurs (overtreders) ofte tegen-doenders mogen heenspannen (af- of uitspannen) ten einde darinne nae behoren werde voàrsien, waer nde een ijgelijck sigh sal hebben te reguleren. En vermits het soude kunnen voorvallen:/ het geene Godt verhoeden wil:/ dat Jan Gerritsen muller binnen dese pacht jaeren quam te overlijden, sal in soo een val desselfs outste soone Otto alsdan weder om in de paght op conditien en voorwaerden als hier boven bij sijn vader bedwongen mogen treden, sullende hem daer oock inne de behulpelijck handt bieden. Wekken ten gevolge op dat lek Heer van Almelo etc. van die voren beloofde paghtpenningen, en alle andere conditien in desen vermeldt versekert moge wesen, soo heeft Jan Gerritsen muller en desselfs huisvrouw tot borge gestelt haere personen en goederen, deselve de parate excecutie submitterende (die zich onderwerpen aan de onmiddellijke uitvoering van het vonnis). In oircond der waerheijt sijn hier van twee aleens luidende pachtzedulen opgerichtet en van mij Heere verpachter en pachter eijgenhandigh betekent. Actum Almelo den 6 Junij 1698. A. H. v. Rechteren jan gerreijtsen mulder.
Een tweede interessant stuk is de reeds genoemde arbeidsovereenkomst van 1650, welke luidt: 38
Twentse Taalbank 'Opten 8 novembris Ao 1650 heefft de Heer van Almeloe an!Zenommen voor den tiit van een Jaer, Court Robers uijt den Ham voor Mollers Knecht om die nije Wint- ende Watermölle alhijr tot Almeloe toe bedienen, anvang nemende op Martini dach deses Jaers Sestijnhondert ende Vijfftich, op Conditien naevolgende, Ten eersten sall Court eenen getrouwen Mollers Knecht noch tot hem annemen, ende voor desselven getrouwicheit caviren (cavere (lat.) = zekerheid verschaffen) ende instaen, ende de sorge van beide Moelens hem laten beloven (opgedragen, toevertrouwd) sijn, alle maelgenoten boven rechtveerdich Molffter (maalloon, ook in de vorm van meel) niet beswaert mogen worden, maer tot Vordeel van de Heer van Almeloe, bij nacht ende bij dage allen maelgasten gerieven, datter gheene clachte over commen mach gelijcck dan Court Moller bij eetlicke verclaeronge belavet heefft in alles te sullen loyael ende getrouw wesen, voor wekken dienst Wellgedachte Heer van Almeloe hem toegesecht heefft, hondert ende thyn Keiser gulden ende drij paer schoenen, well toe verstaen, dat Court sijnen mede Knecht daer van loonen, ende gelijck als Meister daerover wesen sall, des sullen se alle beijde opt' Huis t' Almeloe de cost hebben, ende de slaepplaetze sall op de Watermoele gemaekt worden. Ten twieden is geconditioniert, dat alle voorvallende nootwendige reparatie der beijde Molens als mede het smeer ende olije in de Lampen, mitsgaeders het billen van eenen vremden hulpe tot last van meerwellge (melten) Heer van Almeloe sall W\'.!Sen, In kennisse van desen sijn hijrvan twie alleensluijdende Accoorden gemaekt, ende bij Contrahenten (contractanten neffens Getuigen onderteijckent, Actum anno et die(s) ut supra (gedaan in het jaar en op de dag als boven vermeld). Dit is met sijn
Court Robers merck, so er eigen handt getrocken. Otto Engels als Getuge (handtekening). henerijck van raelte Als getujge
Als derde stuk, belangrijk als vergelijkingsmateriaal voor de lonen van nu, volgt hier een 'Reeckenninge' uit het jaar 1727. 'Den 3 Februari; Door ordre van Borge: Mr. Jolink hier te Almelo gecoomen uijt ordre van sijn Hoog: Gebooren Graeffelijke Exelentie Graeff van Rechteren om te arbeijden an de Water Molens en Wind Mooie van sijn Exelentie: ten eersten an de Water Mole gearbeijt met mijn knegt Berent ider vier dagen en die kammen om gesat in die kamrade en een bos gesteeken en de ransels omgesat (rondsels = 2 ronde houten schijven met daartussen spijlen waarin de tanden van de kamwielen grijpen) 4- .0 -voor mij ider dag een gulden f 2 - 8 - en voor mijn knegt Barent 12 st(uiver) dags f Den 10 April an de Winde Mole met mijn knegt 11/i dag gearbeijt en den eijgensten ditto met Cristoffer uijt gegaen om hout uijt te sijn tot het water Rat an de Eeck Mooie (molen voor de bereiding van 1 - 6 - eek of run voor de leerlooierij) koomt f Den 9 Sept: dat hout dale gehouwen en bereijde tot het water rat 3 - 0 - en de felgen gesaegt ick gearbeijt 3 dage f 3 - 0 - en mijn knegt Rotgers 5 dage 12 st. dags f 2 - 0 - en mijn knegt Jan 5 dage 9 stuve dags f 2 - 8 - Tot den 20 ditto Rotgers nog gearbeijt 4 dage dags 12 st f 1 - 12 - en Jan oock 4 dage dags 8 stuvr f Den 29 actor dat rat verveerdigt an de Eeck mole en die heckken vermaekt an die Broeck mole en een nuwen Bo~ gesteken in die water mole en die staven gekeert int ronsel in die Eek mole met mijn twe knegts Jan en Berent en ick selvs ider gearbeijt 17 dage voor mij ider dag een gulden f 17 - 0 - voor mijn knegt barent 12 stuv. dags f 10- 4 - voor mijn knegt Jan dags 8 st. is 6 - 16 - f Den 20 desr mijn knegt Berent gearbeijt 21/i dag an die Watermole 1-10-dags 12 stuver is f Den 20 april gelevert in de molen steene 4 ippen Bossen (iepenhouten stoppen, pluggen) het stuck voor 15 stuver is 3 - 0 - f 1729 den 3 Januari gelevert 168 kammen in de water mole en Eeck mole met mij an het huijs veerdig gemakt kost ider kam 3 stuver is f 25 4
39
.DE OUDE M OLE N"
Twentse Taalbank
HOLTJESSTEGE
•
• HOFSTRAAT
• Detailkaartjes waarop de ligging der voormalige molens nauwkeurig is gesitueerd. De nummering correspondeert met die in het artikel en van het overz..ichtskaartje. (Copyright R. Kampman)
I
~NIEUWE
~
M
Twentse Taalbank
OLEN "
"'&1'G' WlNpMOLEN
1' G'"'<
< • Rqksweg
Wierden -
Almelo
POLDERMOLEN
-"
l 0
E
;;: N
t
• •
Twentse Taalbank
Ditto 17 ronsel staven met het draijen ider stuck 12 stuvr is f 10- 4-Ditto nog gelevert twe Ronsel schiven het stuk een gulden f 2- 0 - van den 3 Ditto met mijn twee knegts gearbeijt tot den 10 Dito is samen 7 dagen voor mij dags eenen gulden is f 7- 0 - voor mijn knegt Berent 12 st dags is f 4- 4-voor mijn knegt Jan 8 st. dags is f 2 - 16 - is samen f 109 - 12 - Lambert getcaate Booms wil de bovenstaende reeckeninge voldoen met hondert car.gl. waermede alles tot dato deses is betaelt. Actum den 26 Januari 1728 Adolph Henrick Graeff van Rechteren den ijnhout deeses ijs mij voldaen en betalt Lambert getcaate Deze reekn: is op mijn versoek door Br. Joorlink voldaan Gerh. Booms f 1004. 'De Nieuwe Molen'
Kadastraal-plan: Stad-Almelo, sectie B, le blad. Mr. G. J. ter Kuile citeert in 'De opkomst van Almelo en Omgeving' op pag. 136, uit het dagboek van Mr. A. Warin, het volgende: 'De burgerij, meest patriots, vele rijke Mennonieten, heeft zich na de revolutie van 1795, haatlijk tegens de Heren gedragen en onder anderen een fraaije steenen molen van f 14.000 gebouwd (gedoeld wordt op de bouw door de Stad in 1795 van 'den nieuwen Molen' tegenover het 'Kamper Eiland') alleen om afbraak te doen aan de eertijds geprivilegieerde molen van de Heren'. Het bouwjaar is, naar mijn_mening, niet 1795 maar 1797. Deze 'Nieuwe Molen', ook wel 'Stadsmolen' genoemd, was, zoals het detailkaartje 4 laat zien, gelegen direct ten noorden van de driesprong Oranjestraat-Ootmarsumsestraat-Molenstraat. Alleen de naam Molenstraat en de drogisterij van de firma Höfte, genaamd 'de Molen', gelegen tegenover de voormalige standplaats van de molen, herinneren nog aan de hoge stellingmolen, die hier eens het stadsbeeld beheerste 'als symbool van de revolutie'. De molen was zowel koren- als pelmolen. In het oud-archief van de Gemeente Almelo bevindt zich het zogenaamde 'Molenboek', dat de boekhouding van de Stadsmolen over de jaren 17981810 bevat. Ik noteerde een inventarisatie en een taxatie: De steenen van de grote mole 19 duim met malkanderen. De steenen van de kleine rooie 23 duim met malkanderen. De voorloper van de pelsteenen 5 voet en 4 duim. (1 A'damse duim = 1 cm: 1 A'damse voet = 0,285 cm). Den ademhaalder van de pelsteenen 5 voet en 4 duim. Het touw dat rond loopt op het Rad en het kruittouw heeft de Touwslager getaxeerd op f 4,den gangkammen in het asrad half sleeten. den gangkammen in de bonkel versleten nog even gangbaar. de kammen in het pelrad half sleeten de staven in de pelrondsels 3 deelen versleten en 1/4 goed. de kukkers van het pelwerk zwak bevonden. 15 bilhamers half sleeten het eene door het ander gerekend, getaxeerd het stuk op f l,- door de Smit Bartus Hulscher getaxeerd. de kammen in het starrenrad onder half sleeten. het rondsel van de kleine mole versleten een n1euw voor in de plaatse niet gangbaar het rondsel van de grote mole 3 deelen versleten en 1/4 goed ijzerwerken moet verscholderd en verklaart (verschilderen = overschilderen; verklaren = schoonmaken) worden. de buiten rooen (het voorste wiekenpaar) wrak bevonden.
42
Twentse Taalbank 5 lampen, 2 koevoeten, een brekijzer, een handbijl, een handzage, een schepel, een half schepel' w.g. hendrik hasekamp 'Een parthij mispelboomenhout getaxeerd op f 10,- 10 stuivers een perceel beukenhout getaxeerd op f 1,- 10 stuivers. een paar schalen en balans 2 kattrollen met een touw 1 do. 4 schijven 1 do. 5 schijven een parthij mispelboomen en beukenhout getaxeerd te samen op f 30,een riggel lang 16 voet 2 en 3 breed en 3 latten lang 14 voet 1 en 2 duimen breed 18 stuiver 7 à 8 zakken. Taczatie van zeijlen door Engel Evertse Fijn van Draat volgens eigenhandig getekend billet luidende als volgt: 1807 op den 26 Febr. door Engel Eversen Fijn van Draat getaxeerd de zijlen op de Stads Mole 2 zijlen waardig f 32,6 ouden do. f 10,f 42,getekend : E. Eversen Fijn van Draad Zeijlemaker hendrik hasekamp Volgens het 'Molenboek' bedroeg het maalloon in 1798 voor 623 schepel ( = 6230 liter) tarwe, die in de periode van 5 maart tot en met 18 juli gemalen werden voor 'Den Burger' (!) Adriaan ten Cate: f 46-14-8 ( = f 46,-, 14 stuivers en 8 penningen = f 46,725). In 1799 was het vaste loon van de molenaar Hendrik Hazenkamp f 235,- en dat van Hendrikus Borghert in 1800 : f 300,- 's jaars. 'Den 14 Febr. 1807 is den Stads Koorn Molen en Pelmolen publicq verpagt en deze pagt getrokken door Hendk Hazenkamp voor f 945.-.-. 's jaars; in te gaan op den 1 Maart 1807 en te eindigen op het laatst van Febr. 1810.' Tot zover, hetgeen ik overnam uit het 'Molenboek' . Uit de correspondentie in 1819 tussen het stadsbestuur en de Heer van Almelo, Adolph Frederik Lodewijk van Rechteren: Het stadsbestuur erkent deemoedig, 'dat het, zonder met de eischen van Huis Almelo rekening te houden', in 1797 eigenmachtig een windkorenmolen tegenover het Kamper Eiland had gebouwd tot schade van het Huis en deze 'tot miskenning van diens molendwang' had getracht te exploiteren. (Mr. G. J. ter Kuile Sr., De opkomst van Almelo en Omgeving, pag. 153).
Aan de hand van kadastrale gegevens kunnen we de geschiedenis van de Nieuwe Molen verder volgen. Op een minuutplan van 1817 komt de molen met name voor en staat als windkorenmolen op naam van de Stad Almelo. Bij openbare verkoop, ten huize van de Weduwe Harwig in het logement de gouden leeuw te Almelo, wordt Albert van Buuren, Blaauwverver te Wierden, als definitieve kooper, op 25 maart 1852, eigenaar van de wind koorn en permolen. Omstreeks 1857 wordt de molen vervangen door een nieuwe achtkanter van steen, met een noordwesten hier tegen aan gebouwde rosmolen (door paardekracht in beweging gebrachte molen). Op 24 november 1864 wordt de molen in openbare verkoop gebracht door notaris Wilhelm Jalink te Stad Almelo, daar Albert van Buuren en wijlen Geertruid Geerling, echtelieden te Zamen wonende te Wierden, niet hebben kunnen voldoen aan hun hypothecaire verplichtingen. In veiling wordt gebracht o.a., als derde perceel: 'Eene achtkante koren wind en permolen met de ondergrond daarvan, voorts de ondergrond van de rosmolen, wordende de opstand daarvan niet mede verkocht, wijders etc. etc.' Op 15 december 1865 wordt ten huize van de weduwe Jan Hendrik Bruijns in de Stad Almelo overgegaan tot weder opveiling en finale toewijzing van het omschreven onroerend goed, o.a. het bovengenoemde derde perceel, waarvan nog wordt uitgezonderd den opstand in den molen, welken opstand met dien van den rosmolen voor primo Mei aanstaande van het geveilde goed zal worden vervoerd. Gerrit Jan Reuvers, bakker in de Ham, wordt eigenaar; deze laat, omstreeks de zelfde tijd, de rosmolen slopen.
43
Twentse Taalbank Ook Reuvers blijkt het niet te kunnen bolwerken, want op 9 februari 1869 vindt onder notaris Mr. Jolle Gabe Veening een publieke verkoop plaats, omdat ook hij de hypotheekrente niet kan opbrengen. Als zevende perceel wordt genoemd: 'Een wind koren- en pelmolen voor afbraak, bevattende de gehele molen, met alles wat daarin muur-, aard-, paal- en nagelvast is, benevens het zich daarin bevindende pelwerk. - Wordende van dit perceel alleen uitgezonderd de touwen, zeilen, katrollen en losse werktuigen en gereedschappen, zullende de kooper van dit perceel verpligt zijn voor den eersten Mei aanstaande het gebouw af te breken en het geheele terein te ontruimen, op verbeurte van alles wat zich nog daarop mogt bevinden, ten behoeve van den kooper van den o_n dergrond, terwijl hij aansprakelijk is voor alle schaden welke aan de belendende gebouwen en percelen worden toegebracht door of ten gevolge van het afbreken'. Dit perceel wordt op 'den 23 Februarij 1869 des avonds ten zeven ure, ten overstaan van notaris Mr. J. G. Veening en ten huize van den heer Willem Backer, kastelein te Stad Almelo, in eigendom overgedragen aan Johann Heinrich Stevens, smid te Stad Almelo, voor de som van f 2200,In het zelfde jaar wordt de molen gesloopt en het terrein, in 4 percelen verkaveld, verkocht aan Albertus ten Bruggencate, Bernardus ter Stal, Johannes Franciscus Severinus Jansen en Karel Michel Spoor.
Mij zijn 3 gezichten op Almelo bekend, waarop de Stadsmolen voorkomt. Dit is in de eerste plaats een aquarel van Jan Herman Coster, geb. 1788 - overl. 17 maart 1865 te Almelo. Deze aquarel van ca. 1820 toont de N.H. kerk en de Stadsmolen, gezien over de Hofstraat, de laan op de voorgrond en de bleken, het tegenwoordige 'Kolkje'. Vóór de kerk de 'Weeme', een der beide pastorieën aan het Kerkplein, met het hoge dak, de beide gebouwen in het midden zijn de fabriek en het huis van Benjamin ten Bruggencate, de bleker. De bleken waren eigendom van Adolph Frederik Lodewijk van Rechteren Limpurg. Het theehuisje staat zeer waarschijnlijk in de tuin van Egbert Coster. Rechts is nog een gedeelte van de zogenaamde Dwarsdijk te zien, die juist voorbij de Weteringsbrug over 'de Hagen' aan het begin van het z.g. 'vierkantje' in noord-noordwestelijke richting tussen de bleken en de tuin van Huize Almelo liep en aan het andere einde van het vierkantje bij de Herengracht uitkwam. Het tweede stadsgezicht is een olieverfschilderij op paneel, gezien van het begin van de tegenwoordige Rohofstraat noordzijde en geeft, naar mijn mening de situatie van omstreeks 1860 weer. Het schilderij is niet gesigneerd noch gedateerd. Van links naar rechts: Villa Nova van de familie Cardinaal, het latere en thans verdwenen Alg. Ziekenhuis aan de Brugstraat, de oude R.K. kerk aan de Boddenstraat, onze Stadsmolen, de N.H. kerk op het Kerkplein en geheel rechts het Oude Stadhuis. Het derde stadsgezicht is een gravure van P. van Groningen (1822-1888). Links de Stadsmolen en de N.H. kerk met niet natuurgetrouwe torenkoepel en rechts de oude R.K. kerk, zoals ze te zien waren van de noordelijke stadsrand. Wanneer de onderlinge vethoudingen juist zijn weergegeven, dan was het standpunt van de tekenaar aan de stadskant van het toen nog niet bestaande kanaal Almelo-Nordhorn in de omgeving van de Hantermansgang. De reproductie is van het Rijksbureau voor kunsthistorische documentatie, 's-Gravenhage. 5. De Houtzaagmolen op de Hofkamp
Kadastraal-plan: Ambt-Almelo, sectie F, 7e blad. Coörd. R.D.: X = 242325 Y = 486000 Op een kadastraal minuutplan van 1817 staat op een rechthoekig gebouw een windmolen getekend met de aanduiding 'Zaagmolen'.
44
Twentse Taalbank Wanneer deze zaagmolen gebouwd werd is mij niet 'bekend. De plaats waar deze molen gelegen was is op detailkaartje 5 aàngegeven. Direct oostelijk van de molen bevond zich, volgens het minutplan, een ruitvormig water dat in verbinding stond met 'den Kleinen Hage', tegenwoordig de Hagen genaamd. Dit water is ongetwijfeld het balkengat, waar de boomstammen, vóór de verdere bewerking, werden bewaard of 'gewaterd', zoals b.v. iepen, waardoor de kwaliteit werd verbeterd. De functie als haventje voor de aan- en afvoer van het hout zal echter wel primair zijn geweest. Eigenaar van de molen tot ongeveer 1835, toen hij gesloopt werd, waren achtereenvolgens Gerrit Schimmelpenninck Hzn, fabrikeur en koopman en Hartog Gelder, koopman, te Almelo. Een korte beschrijving van de houtzaagmolen is hier wellicht op zijn plaats. Het 'gaandewerk' van een zaagmolen is betrekkelijk eenvoudig. Evenals bij de bovenkruierkorenmolen brengt het bovenwiel, gemonteerd op de wiekenas, de bovenbonkelaar, die bevestigd is aan de koningsspil, in beweging. Aan het ondereinde van de koningsspil zit de onderbonkelaar of het spoorwiel. Het spoorwiel brengt een horizontale krukas is beweging, waaraan de drijfstangen, ook wel wuifelaars of kolderstokken genaamd, hangen. Deze brengen op hun beurt de vertikaal geplaatste zaagramen in een op en neer gaande beweging. In deze zaagramen zijn zaagbladen vertikaal aangebracht, die de op sleden aangevoerde boomstammen tot planken zagen. De boomstammen worden eveneens met windkracht, door middel van een lier, via een sleephelling binnen de molen getrokken. (H. A. de Visser - Zwaaiende wieken. 1946) 6. Kookasmolen aan de Oude Veemarkt
Kadastraal-minuutplan van 1817: Ambt-Almelo, sectie H, 2e blad. Aan de zuidzijde van de driesprong, waar de tegenwoordige Grotestraat, Bornsestraat en Bornerbroeksestraat samenkomen, de voormalige Veemarkt, direct ten oosten van de plaats waar tot voor kort de Marechaussee-kazerne stond en thans 'Het Wonder van Almelo' is gevestigd, was in vroeger eeuwen het 'Posthuis' gelegen. De panden Bornsestraat nos. 11 en 9, met het hoge pannendak, zijn, hoewel later verbouwd, er nog een restant van. Het 'Posthuis' strekte zich, behalve over de genoemde panden, nog verder westelijk uit over het later gebouwde pand no. 7 en de tegenwoordige Geraniumstraat. Op de Stedenkaart van Almelo, getekend door Jacobus van Deventer omstreeks 1570, staat ongeveer op dezelfde plaats reeds een gebouw, dat toen waarschijnlijk ook al een pleisterplaats was aan de weg no. 2 van Kampen naar Osnabrug, zoals hij op het minuutplan staat aangegeven. In of bij het Posthuis, waar de Erven Jan Hendrik Heek in het begin van de vorige eeuw het Postmeesterschap bekleedden, was in die tijd een 'Kookasmolen' in bedrijf. Kookas = potas = kalium-carbonaat. Potasloog wordt gebruikt bij de bereiding van zeep. Omstreeks deze tijd bestond in Almelo o.a. de zeepziederij van Hendrik ten Cate, gelegen direct ten noorden van de Krikkengang, achter het oude Postkantoor. Deze potasmolen werd waarschijnlijk door paardekracht gedreven. Het is niet na te gaan wanneer deze molen werd opgeheven, daar de gebouwen nog bleven bestaan na hun verandering van bestemming, die in ieder geval vóór 1864 plaats had. 7. Windkorenmolen op het Sluitersveld
Kadastraal-plan: Ambt-Almelo, sectie B, 6e blad. Coörd. R.D.: X = 243200 Y = 487515 Ongeveer in het jaar 1835 laat Jan Eshuis, wever te Ambt Almelo, op een perceel bouwland, een molen met een ronde onderbouw van 8 m diameter bouwen. Bij akte van 7 mei 1868, verleden voor notaris Wilhelm Jalink, verkrijgt Jan Hendrik Eshuis, molenaar, uit de boedel van wijlen zijn ouders Jan Eshuis en Johanna Wilhelmina Mulders, overleden 'in testato', de roerende goederen 'bestaane in een haksel-
45
Twentse Taalbank kist, een oud weefgetouw en vijf grofaarden schotels'; geschatte waarde f 3,-, en van de onroerende goederen o.a. de molen met erf. Op 9 augustus 1878 verkoopt genoemde Jan Hendrik Eshuis, ten overstaan van notaris Mr. Jolle Gabe Veening, aan Jan Eshuis, molenaar te Ambt Almelo, genoemde molen met erf. Jan Eshuis overlijdt en de molen gaat naar zijn weduwe Gerritdina Eshuis en zijn zoon Jan Hendrik. Op 30 mei 1882 wordt, ten overstaan van notaris Veening voornoemd 'des avonds 7 uur in het koffiehuis van Gerhard Veerenhuis te Stad Almelo', de molen toegewezen aan de koper Hendrikus Slettenaar, koopman te Stad Almelo. Bij akte van 27 juli 1883, opgemaakt door notaris Willem Lubertus Bruist Jr., verkoopt Hendrikus Slettenaar de korenmolen met erf aan Jan Hendrik Eshuis Jan Hendrikzoon, bakker te Ambt Almelo. Op 1 januari 1890 verkrijgt Jan Hendrik Eshuis Jan Hendrikzoon Sr., bij akte van scheiding, verleden voor notaris Bruist, voornoemd, uit de boedel van wijlen zijn ouders Jan Hendrik Eshuis J.Hzn en Berendina Koenderink, overleden 5 juli 1889, de korenmolen met erf. Uit deze akte blijkt ook, dat erflaters vergunning hadden tot de verkoop van sterke drank in het klein, en dat zij op 12 december 1861 huwden, zonder huwelijksvoorwaarden. Bij openbare verkoop, op 31 maart 1890, door notaris Bruist, in café Lüdeking te Stad Almelo, verkrijgen Gerhardus Grobben, winkelier, en Nathan Meibergen, koopman, beiden te Stad Almelo, o.a. bedoelde molen. Bij akte, verleden voor notaris Bruist, op 10 juni 1895, wordt de molen op het Sluitersveld in publieke verkoop gebracht; 'Dinsdag 18-6 bij inzate en Dinsdag 2-7 bij toeslag, telkens des avonds acht uur in het koffiehuis van de weduwe Grobben aan den Ootmarsumschenweg te Ambt Almelo, ten verzoeke van den eigenaar Gerhardus Grobben, winkelier te Stad Almelo.' Perceel 13, de opstal van de molen, met al wat daarbij behoort en daarbij aanwezig is, staande op sectie B nommer 2439 voormeld, voor afbraak, wordt ingezet op f 21.door Nathan Meibergen. Hij 'hoogt' 14 gulden. 'De kooper van perceel 13 is verplicht den opstal van den molen binnen eene maand na den dag der aanvaard ing af te breken en van de plaats te verwijderen, gedurende welken tijd de koopers van de perceelen 10 en 11 dit moeten gedoogen; voor elken dag verzuim verbeurt de kooper van dit perceel eene poete van een gulden ten behoeve van de koopers van perceelen 10 en ll. De 1 koopers van de perceelen 1 t/m 8 hebben het recht den molenbelt staande op de perceelen 10 en 11, elk voor een achtste gedeelte af te graven binnen acht dagen na den dag dat de opstal van den molen daarvan is verwijderd; is van dit recht binnen den gestelden termijn geen gebruik gemaakt dan verblijft de belt aan de koop ers ,van den ondergrond.' Op 2 juli d.a.v. veilt notaris Bruist in het openbaar. Vooraf verklaarde requirant (eiser) perceel 13 niet in veiling te brengen en alzoo onverkocht aan te houden onder voorbehoud van het recht van verwijdering, zooals in het procesverbaal van inzate is vermeld. Uiteindelijk wordt Jenneken Boom, weduwe van Jan Eshuis, eigenaresse van de molen.
De molen wordt in 1896 afgebroken en in het zelfde jaar in Geesteren (0( weer opgebouwd als achtkante stellingmolen. Aan de basis van de opbouw liggen de evenwijdige zijden 5,30 m van elkaar. Na blikseminslag is de molen geheel buiten gebruik gesteld en omstreeks 1929 afgebroken. De plaats waar deze molen stond bevindt zich een kleine 300 m noordwestelijk van de nog bestaande korenwindmolen ter plaatse, aan de westkant van de Hardenbergerweg, even voorbij café Boswerger. 8. Stendermolen aan de Paradijsweg
Kadastraal-plan: Ambt-Almelo, sectie F, 3e en 5e blad. Coörd. R.D.: X = 243045 Y = 485175 Hoewel deze molen niet in natura is afgebeeld op het kadastrale kaartmateriaal, maar wel de poeren, waarop de stenderkast rustte, zijn aangegeven, mogen we concluderen, dat het hier inderdaad een dergelijke molen betreft. Hij wordt gesticht omstreeks 1843 op een perceel heide, toen de Gemeente Stad Almelo een gedeelte ervan, groot 3.20 Are, verkocht aan 46
Twentse Taalbank
Gezicht op Almelo, olieverfschilderij op paneel (59x75 cm), niet gesigneerd en ongedateerd (plm. 1860). Particulier Almelo's bezit. (Foto R. Kampman) Gezicht op Almelo, olieverf (48x60 cm) van C. J. van der Aa, kopie naar J. H. Coster (1788-1865). Geschenk van de Erven H. E. ten Cate aan de Gemeente Almelo. (Foto R. Kampman)
47
Twentse Taalbank Adolph Frederik Lodewijk, Graaf van Rechteren Limpurg. Zoals we gezien hebben werd de 'Broekmolen' omstreeks 1841 afgebroken en de molen aan de Paradijsweg ongeveer 1843 gebouwd. Hoewel mij de bewijzen ontbreken, zou het mogelijk kunnen zijn, dat de Broekmolen naar de Paradijsweg werd overgebracht. 1843 lijkt me ook wat laat voor het bouwen van nieuwe stendermolens, daar toen sinds lang andere typen in zwang waren. Bij publieke verkoop op 15 januari 1860 'ten huize van Mejufvrouw de weduwe Leus', door notaris Hermanus Gerardus Petrus bouwland, gelegen op het 'Kollenveld', verkocht aan Jannes Lindeboom, koopman te Olst. Omstreeks 1877 wordt de molen, nog steeds eigendom van voornoemde Lindeboom, gesloopt. Mr. G. J. ter Kuile Sr. schrijft in zijn 'De Twentsche Watermolens': 'De laatste mulder op des graven molen (de waterkorenmolen aan de Möll'nstreng) was J. Lindeboom, die, toen zijn gedoe verkocht was (25 januari 1860), den windkoren- en pelmolen op den 'Molenkamp' van den Graaf kocht'. Dit is niet juist. De 'Oude Molen' bij de Molenkamp werd in 1855 afgebroken. Mr. ter Kuile heeft blijkbaar niet van het bestaan van de molen aan de Paradijsweg geweten. 9. Windkorenmolen ter plaatse van het tegenwoordige Stationsplein
Kadastraal-plan: Stad-Almelo, sectie B, 2e en 5e blad. Omstreeks het jaar 1852 laat Hendrik Jan Kuiper, tapper te Almelo, op een perceel bouwland, dicht bij de hoek van het tegenwoordige Stationsplein en de Wierdensestraat, op de plaats van het huidige garagebedrijf van Gebroeders Muller, Stationsplein 22, een windmolen, met een ronde onderbouw van 6 m diameter bouwen. Deze molen is geen lang leven beschoren, hij wordt, onder dezelfde eigenaar, reeds ca. 1865 weer afgebroken. 10. Windkorenmolen 'De Hoop'
De enige molen, die Almelo nog bezit, is de 100-jarige achtkante bovenkruier met stelling aan de Nieuwstraat. Hij heeft een 'vlucht' van 24 voet en 2 koppels maalstenen. De geschiedenis van de molen is als volgt: op 31 juli 1869 verkoopt Aleida Goossen, zonder beroep, te Ambt Almelo, onderhands aan Johan Heinrich Steffen, molenaar te Ambt Almelo, een perceeltje bouwland op de 'Knoopshöfte', ter grootte van 8 roeden (800 m2), voor de som van f 130,-. Op dit perceel laat genoemde Steffen een windmolen bouwen, die in 1870 gereed komt.
Er gaan geruchten, dat de 'Nieuwe molen' (no. 4) zou zijn overgeplaatst naar de Nieuwstraat, om daar als 'De Hoop' te herrijzen. Gezien het practisch samenvallen van het tijdstip van sloping van de Nieuwe molen (1869) en het stichtingsjaar van De Hoop (1869 à '70), lijkt dit niet zo onwaarschijnlijk. De bruikbare materialen van . de eerste kunnen benut zijn bij de bouw van laatstgenoemde molen. Een ·belangrijk argument hiervoor lijkt mij de in de molen De Hoop aanwezige zandstenen sluitsteen boven de ingang, met in relief aangebracht stadswapen van Almelo, dat qua stijl zeer goed past in de tijd van de voormalige Stadsmolen van 1797. Als J. H. Steffen overlijdt krijgt zijn weduwe Gerritdina Veldhuis het vruchtgebruik van diens bezittingen, waarna in 1897 de zoon, Albertus Steffen, de molen in volle eigendom krijgt. Na een openbare verkoop in 1905, door notaris Willem Lubertus Bruist jr., te Almelo, komt Jeene Langevoord uit Apeldoorn in het bezit van de 'wind- en stoomkoren- en specerijmolen' met ondergrond, etc.
Tijdens het molenaarsschap van Langevoord treft de molen een ramp, die grote indruk gemaakt heeft op de Almelose bevolking en waarover ouden van dagen nog weten te vertellen. Zoals altijd moet men bij ooggetuigen 48
Twentse Taalbank van gebeurtenissen, die jaren geleden plaatsvonden, zeer sceptisch staan tegenover de betrouwbaarheid van hun mededelingen, vooral wanneer het data betreft. Ook bij deze molenbrand bleek dit het geval te zijn. Zelfs de journalist, die in 1940 een artikeltje schreef over 'een bezoek aan de mölle in Nieuwstraat' en zich ter plaatse liet informeren, ongetwijfeld door de toenmalige molenaar, die het ook maar van horen zeggen wist, dook niet in het archief van zijn krant om een en ander te verifiëren en vermeldde zowel een verkeerde dag als een foutief jaartal. Na meerdere leggers van 'Twentsch Zondagsblad' (later het 'Dagblad van van het Oosten') te hebben doorgeworsteld (een buitengewoon interessante bezigheid overigens), vond ik de juiste datum. Hier volgt het onverkorte bericht uit het genoemde, toen slechts wekelijks verschijnende, blad van 11 september 1910. 'Vrijdag 2 sept. tegen den avond brak er brand uit in den windkorenmolen staande aan de Nieuwstraat (Zoetensteeg) te Ambt Almelo, toebehorende aan den heer J. Langenvoort. De brand ontstond, doordat de knecht van L., die wou gaan billen, de kuip, een soort trechter waardoor het zaad op de steenen valt, per ongeluk liet vallen op he t petroleumlampje. Dit brak en de brandende olie verspreidde zich overal heen, zoodat er aan blusschen niet viel te denken en binnen korten tijd sloegen de vlammen naar buiten. De brandende molen leverde een prachtig schouwspel op. Toen het riet begon te branden was het of de molen met honderden electrische lampjes geïllumineerd was. Spoedig was echter het riet verbrand en nu sloegen de vlammen hoog op. Langen tijd boden de dikke eikenhouten balken en spanten weerstand aan het vernielende element. Een angstwekkend gezicht was het, toen ten laatste het geheele bovenstel van den molen een kwart draai naar rechts maakte en de wieken, die reeds voor een deel door het vuur verteerd waren, de as en de spanten met donderend geraas naar beneden stortten in den vuurpoel. Hoog verhieven zich de vlammen en een zee van vonken, voornamelijk bestaande uit gloeiend koren, steeg ten hemel. Ook de aan de molen gebouwde stoomkorenmolen ging in vlammen op, benevens een schuur en een groote hoeveelheid steenkolen. Gelukkig, dat er bijna geen wind was, anders waren stellig de onder den wind gelegen woningen ook in brand gevlogen. Een ontzaglijke menigte was van alle kanten toegestroomd, om getuige te zijn van het grootsche schouwspel, dat de brandende molen aanbood. Bijna tegelijkertijd, dat de as en de wieken neerstortten, brak er brand uit in de op ongeveer 13 meter ten zuiden van den brandenden molen gelegen woning van A. Steffen. Niettegenstaande er enige van de bewoners thuis waren, vond men alle deuren gesloten. Den waarnemenden burgemeester en een veldwachter werd de deur voor den neus dichtgeslagen. Door het opschuiven van een raam verschafte men zich daarop toegang tot de woning. Het bleek toen, dat de brand in de woning was ontstaan in het midden op den zoldder bij de trapopgang. Het dak van de woning was geheel aangestreken en de wind was van deze afgekeerd, zoodat het vuur van den brandenden molen de tegenovergestelde richting nam. De marechaussee vond in een en ander aanleiding den eigenaar der woning als verdachte van brandstichting mee te nemen naar de marechausseekazerne. Nog dienzelfden avond werd de verdachte door den Officier van Justitie verhoord en werd door dezen ter plaatse een onderzoek van den brand in de woning van S. onderzoek gedaan. Zaterdag werd A. S. naar het Huis van Bewariing alhier overgebracht, waar hij nog in voorlopige hechtenis wordt gehouden. De woning van A. S. is bijna geheel uitgebrand. Van de meubels werd het grootste deel gered. De brandweer, die met een gewone spuit moest werken, kon niet veel uitrichten . De molen was verzekerd bij de Utrechtsche Onderlinge en het huis van A. S. bij de Jong en Co te Amsterdam'.
Gelukkig voor A. S. kon het 'Twentsch Zondagsblad' van 18 september 1910 berichten: 'Almelo, 16 September 1910. De rechtbank alhier weigerde Donderdag rechtsingang te verleenen tegen A. S. te Ambt Almelo, verdacht van brandstichting in zijn woning tijdens den molenbrand te Ambt
49
Twentse Taalbank Almelo op 2 Sept. j.l. en stelde hem te dier zake buiten vervolging met bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling'.
Uit het reeds aangehaalde krantenartikel van 21 sept. 1940 in het 'Dagblad van het Oosten' nam ik het volgende over: ' ... Een geluk mag echter genoemd worden, dat men op de stevige muren een nieuwe molen bouwde; de geheele romp liet men uit Makkum (Friesland) komen en binnen afzienbare tijd kon men in Almelo weer de wieken zien draaien, net als vroeger. Een geheel nieuw binnenwerk werd aangebracht, alleen het riet, dat de oude molen had, zit er niet meer op den romp. Het spookte hier vroeger ook. Oude Almeloërs weten nog te verhalen, dat een witte ~ " -~->- .".... ~.
~ ~- . "'"" ~ -
~
'!:"~-~~
Gezicht op Almelo. Tekening en gravure van P. van Groningen (1822-1880) . Reproduktie: Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te 's Gravenhage. gedaante zich in die radio- en telefoonlooze dagen op den overloop rondom den molen bewoog. (N.B. Er waren reeds vóór 1910 telefoonaansluitingen in Almelo). Welke grapjes zich toendertijd als vleeschgeworden verschijning uit de onderwereld voordeed, vermeldt de historie niet. Maar spoken deed het er, gelijk op vele molens'.
De historie gaat verder. Bij verkoop op 8 april 1914, door notaris Hendrik Willem Vollenhoven van Dalen te Almelo, verkrijgt Willem Leemans, molenaar te Vriezenveen, 'de wind- en stoomkorenmolen met de daarin aanwezige machineriën als: gasmotor van vijf en twintig Paardekracht en drijfriemen, twee koppels maalsteenen, nieuwe dubbelen koekbreker, ijzeren as, ijzeren wede en een vliegwiel'. Op 19 mei 1936, bij openbare verkoop, door notaris Kornelis de Jong, in hotel-restaurant 'De Poort van Kleef', te Almelo, verkrijgt Willem van Loo, molenaar te Elburg, o.a. 'de windkorenmolen met zuig-gasmotor, 3 koppels stenen en koekenbreker'. Deze Willem van Loo was en is nog steeds, molenaar in hart en nieren met dientengevolge zeer veel liefde voor molens en het molenaars-ambacht. In de oorlogsjaren 1940-'45 worden de roeden gestroomlijnd, zodat ook bij zeer weinig wind gemalen kan worden, de molen wordt opnieuw geschilderd en de kap met mastiek gedekt, hetgeen een grote uitgave voor van Loo betekent. Helaas wordt in de maand juni van het jaar 1951 voor het laatst met windkracht gemalen en staat de molen al weer 20 jaar op non-actief. Door omstandigheden genoodzaakt moet van Loo de molen van de hand doen. Bij akte van 26 november 1951, opgemaakt door Karel Gijs Huizink, candidaat notaris te Almelo, verkoopt hij aan Everhardus Johannes Deterink, zijn knecht en tegenwoordige bezitter van de molen, o.a. 'de windkorenmolen, voorzien van electrische drijfkracht'. 50
Twentse Taalbank In 1962 wordt de molen geheel gerestaureerd, terwijl in 1969 een inwendige reparatie plaats vindt en in 1970 nieuwe roeden worden aangebracht, waardoor hij weer volledig bedrijfsklaar is en als het ware staat te wachten tot een vaardige hand de kap 'naar de wind stelt' en 'de vang' lost, om een prachtig, echt hollands schouwspel weer tot leven te wekken. Waarom kunnen de zeldzaam wordende windmolens niet uit de 'ruststand' worden gebracht, voor zover hun mechanisme nog functioneert? Handen vol geld worden gespendeerd aan restauraties, gelukkig ook van onze molens, maar als dit alleen tot doel heeft ze als museumstukken te bewaren, kan dit ons toch niet volledig bevredigen. Het is ook hier de vermeende haast, de gemakzucht en de hieruit mede voortvloeiende mechanisatie, die de wind- en de watermolens, op een zeer klein aantal na, tot niets meer als decoratieve elementen heeft gedegradeerd. J. J. van Deinse zegt het zo treffend in enkele van zijn dichtregels, gebeiteld op de noordelijke funderingssteen van de 'Wissinksmolen', de stenderkast in het Buurserzand, afkomstig van het erve 'Wissink' te Usselo: 'De ni-jje tied met zienen stoom dee heft mi-j an edoan ... '; ze zijn ook van toepassing op 'De Hoop', die alleen maar een baas nodig heeft met liefde voor het ambacht, om hem zijn oude glorie te hergeven, desnoods, en misschien wel noodzakelijk, met subsidies van overheidsinstanties en verenigingen. Er worden waarachtig wel voor heel wat minder belangrijke zaken subsidies toegekend. Volgens insiders zou herinvoering van het malen van graan met windkracht ten goede komen aan de smaak van ons brood, dat uit het op deze wijze verkregen meel gebakken wordt. Het maalproces verloopt langzamer waardoor het meel niet zo'n hoge temperatuur krijgt als bij het electrisch malen. De wind-molenaar en de warme-bakker zouden ons het smakelijke brood van de, in dit opzicht, goede oude tijd terug kunnen geven. Er worden weer wind-molenaars opgeleid, het zou in de naaste toekomst dus mogelijk zijn; maar de weg terug is moeilijk. Ik besluit dit gedeelte met de verzuchting van molenaar Willem van Loo: ' ... maar de wind was voor mij de ideale hulp. Het is erg jammer, dat deze molen niet meer draait, omdat hij er prachtig staat en hij stabiel is; een reuze achtkanter, waar je menselijk gesproken nooit wat mee krijgt. Daarom vond ik het jammer hem in de steek te laten, want wind-molenaars zijn erg dun gezaaid'. Almelo heeft ook enkele poldermolens gekend
In de uiterste zuidwesthoek van de gemeente stonden in de vorige eeuw een aantal poldermolentjes, die het grondwater van dit laag gelegen gebied op peil moesten houden. Zij waren waarschijnlijk klein en van geen belang voor het Kadaster, ze werden in ieder geval niet opgesmeten en in kaart gebracht. Zowel op de Topografische kaart 1 à 25.000 van 1838-'40, als op de Gemeentekaart van Ambt-Almelo, uit de atlas van Hugo Suringar, uitgegeven in 1867 te Leeuwarden en de Stafkaart 1 à 50.000 van 1873, staan daar ter plaatse 4 molens afgebeeld. Op de Top.kaart 1 à 25.000, verkend in 1882, komen ze niet meer voor. We mogen dus aannemen, dat ze tussen 1873 en 1882 buiten dienst gesteld en afgebroken werden. De omgeving waar de molentjes waren gelegen, heet op het kadastrale 51
Twentse Taalbank minuutplan van dit gebied: 'Windmolen Broeker Laagen' (Laagen moet m.i. zijn 'Slagen', in analogie met b.v. 'De Leem-slagen', de benaming van gronden in hetzelfde gebied) en 'Windmolen Broeker Heide', terwijl een weg naar dit 'Windmolenbroek' nog Windmolenbroeksweg heet. Deze namen houden m.i. echter verband met de 'Broekmolen'. Deze molen lag in het 'Voorbroek', dat door de 'Molenbeek' gescheiden was van het 'Windmolenbroek'. · Door het Kadaster werden wel 4 andere poldermolens opgemeten. 11. Poldermolen bij 'Bavinkel'
Kadastraal-plan: Ambt-Almelo, sectie G, 3e blad. Coörd. R.D.: X = 243780 Y = 483890
Omstreeks het jaar 1862 wordt ten zuidwesten van de straatweg AlmeloBorne en ten zuidoosten van de Weezebeek, een kleine 500 m ten zuidwesten van 'Bavinkel', de tegenwoordige open-gevangenis 'de Niendure', een poldermolen gebouwd. Eigenaar is dan Tobias ten Cate, fabrijkant. In 1870 zijn eigenaren Jan Frederik Willem ten Cate, fabrikant en Herman Christiaan Coster. Als de molen ca. 1880 wordt gesloopt is Catharina Judith Coster, weduwe van genoemde J. F. W. ten Cate, eigenaresse. 12. Poldermolen tussen Almelo en Wierden
Kadastraal-plan: Ambt-Almelo, sectie I, 7e blad. Coörd. R.D.: X = 239060 Y = 486030
Eveneens ongeveer 1862 wordt even ten zuiden van de straatweg AlmeloWierden en op korte afstand oostelijk van de brug over de zijtak van het Twente-kanaal een tweede poldermolen gebouwd, eigendom van Jan Jacob Engberts, fabrijkant en consorten. ± 1894 wordt deze molen gesloopt en is dan eigendom van Jan Stephan Engberts te St. Petersburg en consorten. Van een collega-amateur historicus, de heer D. Poortman te Rijssen, vern am ik, dat de voormalige wind-korenmolen, het 'Schoepsmöl'ken' te Rijssen, van Almelo, waar hij gestaan zou hebben op de plaats van onze poldermolen, naar Rijssen zou zijn overgebracht. Het stichtingsjaar in Rijssen is ca. 1894, de slopingsdatum te Almelo ca. 1891. Daar stichtingen en slopingen niet onmiddellijk door het Kadaster worden geregistreerd, is het niet onmogelijk, dat het Schoepsmöl'ken, genoemd naar de Rijssense molenaar Hendrik Jan Schoep, met bruikbare onderdelen van de Almelose molen is gebouwd. Hoewel een en ander niet definitief vast staat, mag dit bericht zeker niet onvermeld blijven. 13. Op de Leemslagenweg
Direct aan de grens met de gemeente Wierden, wordt omstreeks 1868 een derde poldermolen gebouwd, die al ca. 1876 weer wordt afgebroken. Eigenaren zijn: de erven Herman Egbert Hofkes en van 1873 af Lambert Egbert Hofkes. Op het terrein van 'Villa Alexandrie' (volgens Mr. G. J. ter Kuile Sr. 'Alexandra'), eigendom van Egbertus Diederik Kunst, koopman te St. Petersburg, later wonende te Ambt-Almelo, wordt ± 1873 een poldermolentje, met een 0 van 3 m, gesticht, direct aan de Hollander Graven. Villa Alexandra, die ± 1860 werd gebouwd aan de Vriezenveenseweg door bovengenoemde Kunst, zoon van Jan Kunst, hoofdonderwijzer te Vriezenveen, werd in 1876 een gesticht, bestemd tot opvoeding en zedelijke verbetering van R.K. minderjarige meisjes, het thans nog bestaande 'De Goede Herder'. 52
Twentse Taalbank Recente foto van de windkorenmolen 'De Hoop' te Almelo. Foto R. Kampman.
Het bijbehorende terrein was blijkbaar laag gelegen, gezien het grote aantal sloten en het gestichte watermolentje, dat eveneens voorkomt op de Top. kaart 1 à 25.000, verkend in 1882 en '83, maar niet meer op die, verkend in 1901 en '03. Grutmolen bij de Oude Veemarkt
Op de detailkaart no. 2 is aan het oosteinde van Grotestraat 192 een zwarte stip met de aanduiding 'grutmolen' getekend. Bij sloping van de schuur, deel uitmakende van het pand waarin vroeger de slagerij van J. Jansen was gevestigd, bleek in de vloer een molensteen, als verharding tussen ander materiaal te zijn ingelegd. Hoewel ik mijn jeugd in de directe omgeving heb doorgebracht en ik ook meermalen in de schuur kwam, heb ik geen herinnering aan deze steen, die er ook toen reeds geweest moet zijn. Aanvankelijk dacht ik met een steen van de Oude molen, die slechts op een afstand van 60 meter was gelegen, te maken te hebben. Bij raadpleging van het Kadaster-archief bleek echter, dat in bedoelde schuur, omstreeks 1851, een grutmolen in bedrijf kwam en toen eigendom was van Jan Hendrik Hombrink te Stad Almelo. De steen zal dus wel van deze maalderij afkomstig zijn. Hoelang deze molen dienst deed kon ik niet nagaan. De steen ligt als stoepsteen in mijn tuin en zet daar zijn welverdiende rust voort. Dit waren de molens, die ik met zekerheid kon localiseren. Er zijn nog enkele aanduidingen, die suggeren te maken te hebben met molens. Dit is in de eerste plaats de benaming 'Het Meulenbelt' voor de voormalige villa, boerderij en bijbehorende gronden aan de westzijde van de Vriezenveenseweg en ten noorden van de Hollander Graven, waar thans het verpleeghuis van dezelfde naam is ge-
53
Twentse Taalbank legen. Ik ben echter geen enkele aanduiding tegen gekomen, dat hier ooit een molen gestaan heeft. G. J. Eshuis, Almelo, schrijft in een van zijn artikelen in 'Het Dagblad van het Oosten', dat in de omgeving van de Bellinkhof een perceel grond, 'de Molenkamp' genaamd, zou hebben bestaan. Bij navraag ter plaatse bleek niemand mij hierover te kunnen informeren. Voor beide gevallen lijkt het mij ook zeer onwaarschijnlijk, dat hier molens van enige importantie gestaan hebben. De namen Meulenbelt en Molenkamp suggereren inderdaad windmolens van betekenis, maar wanneer ze bestonden vóór 1800 dan waren ze zeker eigendom van Huis Almelo en genoemd in het huisarchief, hetgeen niet zo is, voor zover mij bekend. Werden ze gesticht ná 1800, dan zou dit moeten blijken uit het Kadaster, hetgeen evenmin het geval is. H. Boom schrijft in 'Mijne Reisportefeuille' (1846), pag. 37: 'Ook de belangrijke fabriek der Heeren Bavink en Zoon, voor 't bleeken en glanzen der katoenen, enz. is een bezoek dubbel waardig. " ." .Daar echter 't vermogen der machine (stoommachine van 12 pk) te groot is, voor 't werk dat er wordt verrigt, was er een korenmolen in aanbouw, die malen kan door dezelfde krachtoefening'. De fabriekkamer en het bleekhuis van Barend Bavink waren gelegen even ten noorden van het begin van de latere Bavinkstraat, achter de huizen van de Grotestraat.
AANHANGSEL Tenslotte volgen hier nog bijzonderheden uit diverse bronnen in chronologische volgorde: Uit de reeds genoemde boekhouding over de jaren 1532-'39 uit het archief van Huis Almelo: Als pachters van de water-olie-en eekmolen, de water-korenmolen en de wind-korenmolen (de Oude Molen) worden genoemd: Jacob mulner en henrick die mulner. Op de water-oliemolen slaat men niet alleen olie, maar worden ook 'lijnkoocken' (lijnzaadkoeken) en 'rovecoecken' (raapzaadkoeken) gemaakt. Op de korenmolens vermaalt men 'roggen, wijtter weijte (tarwe), garste, boeckweijten en mancsaet (gemengde granen). Verder wordt er 'molt' of 'melte' (mout voor de bierbereiding) verwerkt. De inhoudsmaten zijn mudde (100 liter), schepel (10 liter) en spynt (ca. 7 liter). Onder de klanten komen ook nu nog bekende Almelose persoons- en/of erfnamen voor: ten broijkes (ten Broeke), te caete, bolkes, bollick, bolck of bok, abbinck, Withvoets, tribbenhorst, knuufs (Knoef), hinnevelt, Wanscheer (Wanschers), te reve (van het Reve), ten Thijhoff, rotgers (Rutgers), ten wijrijke (de erven Groot- en Klein Wierike tussen Almelo en Bornerbroek?), vrijlijnck (Vrielink), palten (Palthe), te Cromdijke (aan de Krommendijk), Johan opt velt (op 't Sluitersveld), Swane ten coldenhave (erve Kolthof), die olde boumaecht frerick (van 't Frerikshuis?), Asken alyslagher of Asken molner (de mulder van de water-oliemolen?), die moeder int cloester (de moederoverste van het St. Catharina-klooster), etc. Enkele interessante posten uit genoemde boekhouding: Item 51/z mudde rnancsaets voer mijns ionckeren peerden ende voer die meste gansen ende voer die verkenen. Item opten huuse (Huis Almelo) verbacken vijf mudde witte weijten. Item opten huuse verbrouwen sovenensestich mudde molts. Item 15 mudde boecweijten ende 10 mudde manczaet opten huuse gebracht voer verken ganse smanen etcetera. Item ander moolen verbesiget voer ijserwerck 3 mudde roggen. Item Gheert ten wijrijke 1fz mudde roggen 1 schepel van billen (molenstenen) to scherpen. Item Tho rechteren (Huis Rechteren bij Dalfsen) gesant voer die schaepen dree hondert koeken. Item Johan schoenmakers 21 gosselers (oost-middennederlandse munt van 8 plakken, genoemd naar de stad Goslar) gedaen an schoemaken. Item Jonker Johan (zoon van Adolph van Rechteren en Catharina de Cocq van Opijnen) gedaen 1 snaphaen (munt ter waarde van 5 à 6 stuivers) doe hij nae munster reijsde. Item die poerter 1 snaphanen gedaen an sin !oen (loon). Item 1 snaphaenen voer 1 paer schoenen. Item mijn Joffer gestant 4 gosselers daer seepe voer gecoft ijs.
54
Twentse Taalbank Interessant is het interieur van een molen ongetwijfeld. Hier ziet u de maalzolder van de Almelose windkorenmolen 'De Hoop'. (Foto R. Kampman)
Item eene maget (dienstbode) gegeven 3 gosselers voer 1 meedel penninck (handgeld als voorschot bij indienstneming). Item voer camholt (hout voor tanden in de kamraderen van de molen) vercoft 1 mud roggen. Johan opt velt 1 scepel voer viscorven (visfuiken van wilgenteen). Item 31/i mudde roggen voer nije zeijle (voor de molenwieken). Item 20 gosselers voer buuldoec (buildoek om meel te zeven). Summa summarum dat die beide moolen hebben gedaen 3 hondert mudde en 101/z in dijth voerschreven iaer (1539) als diverse pechteners ende arbeiders ende spinsteren (spinsters die op Huis Almelo kwamen spinnen) torfsteekers ende anders ontfangen hebben.
Ook uit de genoemde pachtbrieven is nog het een en ander vermeldenswaard; enkele fragmenten volgen hier. Pachtbrief 1644-' 49 En opdat d' moelen (watermolen) toe beter gefavoriseert (begeerd) mach worden sal d' heere van Almeloe een huisz van vijff gebont, binnen Jaer opte olde plaetse voor de pachter doen timmeren. Die pachter wert (wordt) sal neffens sijne knecht den behoorlicke eet doen, dat sij boven de olde gerechticheijt niet sullen molffteren (maalloon nemen). De wijncoop van desen sa! wesen een heel vat biers, half en half toe betalen (wijncoop = handgeld of wijn ter bezegeling van de overeenkomst, in dit geval het pachtcontract, door pachter en verpachter gezamenlijk te betalen). Tot armengelt een halfen Rijckxdaler halff en half toe betalen. Pachtbrief 1651 Op conditien ende Veurwaerden hijrnae beschreven will den HoochEdgb. ende Gestrengen heer Zeiger van Rechteren Heer tot Almelo, Vriesenveen, Breedenhorst ende Kernhem, ingevolch van gedane Kerckensprake (openbare afkondiging in de kerk), op huijden dato hijronder benoemt int openbaer ende gerichtlicken bij brandender Kerssen uijtgang (zolang een daartoe aangestoken kaars brandde kon men opbieden) verpachten, sijn HoochEd.gestr. water meulen met al sulcke emolumenten van schuijtengelt (schutgeld voor doorvarende vaartuigen) mitsgaeders die nije Wintmo.l en (Broekmolen), voor den tijt van zess Jaeren, anvangnemende op aenstaende Martini avant deses Jaers
55
Twentse Taalbank 1651 ende eindigende op martini Avont 1657. Dese Verpachtinge sall geschieden bij Insaete ende verheuginge, met daelders van 30 stu(vers) t' stuck. etc., etc. Tot een voermijde (geschenk in geld, voorafgaande aan een handeling) sall van ieder Mëule promptelicken betaelt worden drij Rosenobelen ten prijse van d' Evaluatie (waardebepaling, koers). sonder cortinge. Pachtbrief 1728. Conditien en voorwaarden naar dewelcke sijn Excellentie de HoogGeboren Heere Adolph Henrick des H(eiligen): R(oomsen): R(ijks): Grave van Rechteren Vrij Heere van Almelo en Vriezenveen etc: etc: etc: voornemens is om naar voorgaande gedane notificatien bij de Couranten, Kerkenspraken ende uitroep (door de omroeper), op heden den 15den dezer maend september 1728 publiek aan de meestbiedende te doen verpachten, Sijn Hoog Graaflijcke Excellenties wel gelegen en neringrijcke Molens, bestaende in twee Koren windmolens (de Oude molen en de Broekmolen), een Koorn water mole lopende met twee glinden (molenraderen?) en twee paar steenen, ende een water mole lopende met twee glinden (molenraderen?) en twee paar steenen, ende een water olij en eeck mole, mitsgaders de werf, en schuttinge, mitsgaders het sluijsjen beneden de werf, ende eindelick de reaal accijs (de bestaande belasting) op de ingebrouwen (in de stad gebrouwen) en vreemde bieren, sulx op de naar volgende conditien .. ... . Die bij het schrijven onder de teljoren de hoogste insate zal gehad hebben. zal daar voor profiteren van het eerste parceel... Ducaton van het tweede "" .. etc. (de adspirant-pachters moesten hun bod noteren onder schotels om 'spieken' onmogelijk te maken). Bij kerkenspraeke van 17 mei 1691 wordt den volke bekend gemaakt, dat de Heer van Almelo (Adolph Hendrik van Rechteren, geb. 1657-overl. 1731) heeft bepaald, dat het voortaan verboden is om van buiten de stad 'vreemt meel en weggens' (broden) binnen de Heerlijkheid Almelo te brengen, 'strekkende dit tot groot nadeel van de meulens'. (Mr. G. ]. ter Kuile Sr. - Twentsche Eigenheimers, pag. 115-116). Bij kerckespraak van 14 februari 1767 ordonneert de Graaf (Adolph Philip Zeger van Rechteren, geb. 1699-overl. 1771) dat, 'nu hij vernomen heeft dat de windmeule te Ootmarsum door 't vuir of de brandende stoffe so de mollenknegts op de mole om sig te warmen in hare tabakspijpen om te rooken doen, is afgebrant, dat de mullers en hare knegten en ook niemant anders geen vuir op mijn waater- en windmolens onder wat voorwendsel mogen hebben onder boete van 25 goltguldens'. (Zie het artikel van G. Klaas. elders in dit Jaarboek, over 'De mölle van Bökkers te Ootmarsum. Red.) In een 'Statistieke tabel der fabrieken en trafieken' (koopmansbedrijven) op 1 aug. 1816, worden o.a. genoemd: 1 Olijmolen bij het water met 2 werklieden, 1 runmolen bij het water met 2 werklieden, 1 snuifmolen door paarden met 2 werklieden, 1 gortmolen (pelmolen). (Mr. G. ]. te Kuile Sr. - De opkomst van Almelo en Omgeving, pag. 150) N.B. In 1816 bestonden: de water-oliemolen, de water-korenmolen, de Oude molen, de Broekmolen, de Nieuwe molen, de Houtzaagmolen, en de Kookasmolen. A. J. van der Aa - Nederland. Handboekje voor Reizigers door ons vaderland. (1849).: Als industrie-gebouwen in Almelo worden o.a. genoemd: 1 tabak- en snuifmolen, 3 korenmolens, waarvan 1 tevens pelmolen is. N.B. In 1849 bestonden: de water-korenmolen, de Oude molen, de Nieuwe molen, de molen op het Sluitersveld en de molen aan de Paradijsweg. Beide opgaven zijn dus onvolledig.
Hier eindigt het verhaal over de Almelose molens, die, in grotere getale dan men misschien zou vermoeden, de stad en omgeving, gedurende vele eeuwen, een levendig aanzien gaven en boer en burger velerlei diensten bewezen. Verantwoording: De bronnen waaruit de gegevens voor deze bijdrage werden verzameld zijn in de tekst vermeld. Alle plattegronden, fotografische reprodukties en foto's, behalve die van de gravure van P. van Groningen, zijn door de schrijver vervaardigd.
56