Vakbekwaamheid
Tijdschrift Kind en Ziekenhuis Tot nu toe verschenen (thema-)nummers Jaargang 11 -1988
Nr. l - Kinderen met een handicap* Nr. 2 - Communicatie Nr. 3 - Bouwen voorkinderen
Jaargang 12 -1989
Nr. l - Amandelen* Nr. 2 - Spel Nr. 3 - Pijn Nr. 4 - Chronisch ziek l
Jaargang 13 -1990
Nr. l - Chronisch ziek 2 Nr. 2 - Voorbereiden l Nr. 3 - Voorbereiden 2 Nr. 4 - Zieke zuigelingen
Jaargang 14 -1991
Nr. l - Rechten van kind en ouder Nr. 2 - Dagverpleging en kinderen Nr. 3 - Vroeggeborenen: beslissen over leven of sterven Nr. 4 - Communicatie - Aansprakelijkheid - Vrije artsenkeuze en second opinion
Jaargang 15 -1992
Nr. l - Klachten - Ouderbriefje bij narcose Nr. 2 - Kwaliteit l Nr. 3 - Ouders Nr. 4 - Kwaliteit 2: adolescenten
Jaargang 16 -1993
Nr. l - Kwaliteit 3: zuigelingen Nr. 2 - Levensbedreigend Nr. 3 - Ouderparticipatie Nr. 4 - Oren en horen/Trommelvliesbuisjes
Jaargang 17 -1994
Nr. l - Kwaliteit 4: buitenlandse kinderen Nr. 2 - Emoties Nr. 3 - Partners: ouders en hulpverleners Nr. 4 - Stress
Jaargang 18 -1995
Nr. l - Operaties Nr. 2 - Narcose Nr. 3 - Extra kwetsbaar l Nr. 4 - Extra kwetsbaar 2
Jaargang 19 -1996
Nr. l - Hete hangijzers (veiligheid,pijn, nuchter blij ven)
Nr. 2 - Intensieve zorg Nr. 3 - Kwaliteit: dagverpleging Nr. 4 - Thuis
Jaargang 20 -1997
Nr. l - Hete hangijzers 2 (trommelvliesbuisjes, onderwijs,besnijding, klachten) Nr. 2 - Ondersteuning Nr. 3 - Schoolkinderen Nr. 4 - Spoedeisende hulp l
Jaargang 21-1998
Nr. l - Spoedeisende hulp 2 Nr. 2 - Sedatie Nr. 3 - Hete hangijzers 3 (huilbaby's,veiligheid, voorlichting, nuchter blijven, ouderparticipatie rondom narcose) Nr. 4 - Begeleiding van ouders van chronisch zieke kinderen
Jaargang 22 -1999
Nr. l - Bouwen en inrichten l Nr. 2 - Bouwen en inrichten 2 Nr. 3 - Eerste hulp bij kindermishandeling Nr. 4 - Zicht op 2000
Jaargang 23-2000
Nr. l - Ouders als teamgenoten Nr. 2 - Zeldzame aandoeningen Nr. 3 - Brochures voor ouders Nr. 4 - Isolatie
Jaargang 24-2001
Nr. l - Verstandelijk gehandicapte kinderen in het ziekenhuis Nr. 2 - Vakbekwaamheid
Kosten per themanummer
Jaargang 8 t/m jaargang 13 Vanaf jaargang 14 Overdruk
ƒ 13,25 ƒ 16,00 ƒ 9,00
Bestelwijze
Het verschuldigde bedrag overmaken naar giro 104806 ten name van Kind en Ziekenhuis te Dordrecht onder vermelding van jaargang, nummer en thema van het tijdschrift. Graag ook vermelden ter attentie van wie toezending dient te gebeuren. * Overdruk van de thema-artikelen (tijdschrift is uitverkocht).
35
Vakbekwaamheid
35
Van de redactie.
'Kinderartsen zijn geen opvoedingsdeskundigen'
36
Wat is een goede kinderarts? Kind en ziekenhuis sprak met prof. dr. A.J. van der Heijden, voorzitter van de commissie Inhoud Beroep van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, over de opleiding van kinderartsen. Van der Heijden: 'Als je een goede kinderarts wilt zijn, moet je eerst zorgen dat je vakinhoudelijk een verrekt goede dokter bent'. Door A. van Lonkhuyzen.
Chirurgie bij kinderen door bekwame artsen
39
Iedere arts is 'bevoegd' om chirurgie bij kinderen toe te passen. Dat alleen is echter niet genoeg. Hij moet ook 'bekwaam' zijn. Of hij dat is, wordt bepaald door 'ervaring' en 'betrokkenheid'. Door dr. J.H. Allema. Uitgave van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis. Verschijnt in maart, juni, september en december. De vereniging heeft tot doel: het bevorderen van het welzijn van het kind vóór, tijdens en na een opname in het ziekenhuis.
COLOFON Het tijdschrift KIND EN ZIEKENHUIS wordt vier maal per jaar toegestuurd aan de leden van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis. Losse nummers kosten f 16,00 per stuk en kunnen worden besteld door het verschuldigde bedrag over te maken naar girorekening 104806 ten name van Kind en Ziekenhuis, Dordrecht, onder vermelding van de jaargang en het nummer.
Redactie
M. van Bergen-Rodts Mr. I. Harkema-Dun M. van Loon-van Bovene Drs. M. Overbosch-Kamerbeek
Eindredactie
Van Rosendaal Tekstprodukties, Alkmaar
Adres redactie
Korte Kalkhaven 9 3311 JM Dordrecht Telefoon: 078-6146361 E-mail:
[email protected]
Druk Pasmans Offsetdrukkerij BV, Den Haag Ontwerp omslag: Jan A. Veenman
© Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis ISSN: 0169-7072 KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
Twee soorten van verpleegkundigen
42
Sinds augustus 1997 zijn de opleidingen voor verpleegkundigen op een nieuwe leest geschoeid. Zij leveren in deze tijd de eerste gediplomeerden-nieuwe-stijl af, al dan niet met een eenjarige 'differentiatie' kraam-, kind- en jeugdzorg. Is er in de basisopleiding ruimte voor een specifieke opleiding voor de kraam- en kinderverpleging? Door D. de Boer en C. Timmer.
Kinderverpleegkundige van de toekomst
50
De werkomgeving van de kinderverpleegkundige is aan grote veranderingen onderhevig. Zij dwingen tot nadenken over het profiel van 'de kinderverpleegkundige van de toekomst'. De uitdaging is, hoe voor deze veranderingen het goede draagvlak kan worden gecreëerd. Door A. van der Burgt-Franken.
De opheffing van de ziekenhuisschool
53
Enkele maanden nadat het onderwijs aan zieke kinderen anders was geregeld, bleken er in de feitelijke onderwijssituatie grote verschillen te bestaan tussen de academische en de regionale ziekenhuizen. Een afstudeerscriptie. Drs. M.J.M. Leenders en dr. A.M.T. Bosman.
Verder in dit nummer Kinderartsen positief over Checklist Dagverpleging 34 - Brieven 56 - In de media 57 Vereniging 59 - Berichten 61 - Boeken 62 Contactadressen werkgroepen 64
ADVERTENTIES September 2001
Advertenties voor het volgende nummer van Kind en ziekenhuis (september 2001) kunnen worden gereserveerd tot uiterlijk 15 augustus 2001. Het materiaal dient 20 augustus in ons bezit te zijn. Informatie over de mogelijkheden om in Kind en ziekenhuis te adverteren alsmede een tarievenkaart kunt u opvragen bij het landelijk bureau. Tel. en fax: 078-6146361, email:kind.en.ziekenhuis@world online.nl.
Het tijdschrift KIND EN ZIEKENHUIS is een uitgave onder verantwoordelijkheid van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis. Het is een middel om de standpunten van de vereniging uit te dragen en haar doelstellingen te verwezenlijken. In samenhang daarmee wordt in het blad ook in bredere zin aandacht besteed aan onderwerpen die met 'kind en ziekenhuis' verband houden. Met name voor bijdragen van derden geldt, dat deze niet noodzakelijkerwijs het standpunt van de vereniging vertolken of dat de vereniging het met de strekking eens is. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, gekopieerd of vertaald zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Citeren van korte passages is toegestaan met juiste vermelding van bron, auteur en paginanummer. Bij overname ontvangt de redactie graag een exemplaar van het medium waarin het overgenomen artikel is geplaatst. Op foto's berust doorgaans copyright; ook voor het overnemen hiervan is schriftelijke toestemming van de uitgever nodig. Correspondentie inzake overname of reproduktie richten aan: Redactie Kind en Ziekenhuis, Korte Kalkhaven 9, 3311 JM Dordrecht.
33
VERENIGING Landelijke Vereniging
KIND EN ZIEKENHUIS
Landelijk bureau Korte Kalkhaven 9 3311 JM Dordrecht tel. 078-614 63 61 E-mail: kind.en.ziekenhuis @ worldonline.nl M. van Bergen-Rodts, directeur T. Kolman Bestuur Mr. I. Harkema-Dun, voorzitter J. Reinstra, secretaris F. van de Putte, penningmeester W. Molenaar A. van Bergen Postbank 6131073 ten name van Kind en Ziekenhuis te Dordrecht Bank 13.46.21.417 ten name van Kind en Ziekenhuis te Dordrecht Website www.kindenziekenhuis.nl Lidmaatschap Het lidmaatschap van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis staat open voor iedereen die zich voelt aangesproken door de doelstelling van de vereniging. Aanmelding kan gebeuren: *schriftelijk of telefonisch bij het Landelijk bureau van de vereniging; *door het insturen van het Aanmeldingsformulier dat elders in dit tijdschrift is afgedrukt. Leden ontvangen vier keer per jaar het tijdschrift Kind en ziekenhuis, de kwartaaluitgave van de vereniging. De contributie bedraagt minimaal f 55.-per jaar. Het verenigingsjaar loopt van l oktober tot en met 30 september. Bij toetreding in de loop van het verenigingsjaar is de volledige contributie verschuldigd. In dat geval ontvangen nieuwe leden alsnog de in dat verenigingsjaar reeds verschenen nummers van het tijdschrift Kind en ziekenhuis. Opzeggingen schriftelijk tot drie maanden voor het einde van het verenigingsjaar. Donateurschap Voor wie de vereniging moreel en financieel wil steunen bestaat de mogelijkheid zich als donateur aan te melden. Donateurs dragen jaarlijks een bedrag naar eigen keuze bij, met een minimum voor bedrijven van ƒ 100,- en voor particulieren van ƒ15,-.
34
Kinderartsen positief over Checklist Dagverpleging De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), de beroepsorganisatie van de kinderartsen, heeft zijn leden opgeroepen mee te werken aan kwaliteitsprojecten in de ziekenhuizen op basis van de Checklist Dagverpleging van de vereniging Kind en Ziekenhuis. In de Nieuwsbrief van de NVK (april 2001) zegt het bestuur het initiatief van Kind en Ziekenhuis te ondersteunen. Het wekt de kinderartsen op de checklist te gebruiken als referentiekader en mee te werken aan een kwaliteitsproject.
Samen De Checklist Dagverpleging, die eind vorig jaar gereed kwam, is een hulpmiddel om te worden gebruikt bij het toetsen van de kwaliteit van de zorg aan kinderen die in dagverpleging worden behandeld. In de checklist zijn de criteria geformuleerd waaraan de zorg behoort te voldoen, gezien vanuit het oogpunt van de patiënt (het kind en zijn ouders). De criteria zijn vertaald in vragen, de eigenlijke checklist, aan de hand waarvan kan worden nagegaan hoe het er in de praktijk voorstaat met de zorg die wordt geboden. Bij het beantwoorden van de vragen wordt duidelijk of aan de gestelde criteria wordt voldaan en op welke punten eventuele verbeteringen gewenst zijn. Kenmerkend voor de opzet is, dat het be-
antwoorden van de vragen gebeurt door medewerkers van het ziekenhuis samen met vertegenwoordigers van Kind en Ziekenhuis. De stellingname van de NVK is voor de vereniging een belangrijke steun in de rug bij de introductie van de nieuwe checklist. Uitgebreide informatie over de checklisten van Kind en Ziekenhuis is verkrijgbaar bij het landelijk bureau van de vereniging (telefoon 078-6146361). Ook is een apart deel van de website van de vereniging gewijd aan de checklisten en het gebruik ervan in een kwaliteitsproject (www.kindenziekenhuis.nl > Kwaliteit).
Contributie De Algemene Ledenvergadering, op 7 april 2001 bijeen in Utrecht, heeft besloten de contributie voor het lidmaatschap van de vereniging Kind en Ziekenhuis te verhogen van f 55,- naar f 60,- (€ 27,27) per jaar. Deze aanpassing was nodig wegens de aanzienlijke stijging van de kosten sinds de laatste contributieverhoging in 1995. De nieuwe contributie geldt met ingang van het nieuwe boekjaar (l oktober 2001).
Schenking en testament Indien u het werk van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis wilt steunen, kunt u een schenking aan de vereniging doen of de vereniging in uw testament opnemen. Daar de vereniging is aangemerkt (bij beschikking van 2 mei 1980) als rechtspersoon welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen belang beoogt (als bedoeld in artikel 24, lid 4 van de Successiewet), is voor haar bij verkrijgingen krachtens schenking danwei krachtens erfrecht een verlaagd fiscaal tarief van toepassing. Bovendien gelden voor 2001 de volgende vrijstellingen: * wat het successierecht betreft tot een bedrag van f 17.090,--; * wat het schenkingsrecht betreft tot een bedrag van f 8.545,-- (per twee jaar).
KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
THEMA
Vakbekwaamheid Natuurlijk wil iedere ouder van wie een kind in het ziekenhuis moet worden behandeld of opgenomen, dat de behandeling en verzorging gebeuren door vakbekwame artsen en verpleegkundigen. Natuurlijk wil ook de vereniging Kind en Ziekenhuis dat. Dit te stellen, lijkt het intrappen van een open deur. Toch is het niet voor iedereen zo vanzelfsprekend. De consumentengids 'Welk ziekenhuis kiest u?' van Kind en Ziekenhuis geeft informatie over de kindgerichtheid van de ziekenhuizen. Bij het verschijnen van de laatste editie van deze gids wees de vereniging twee ziekenhuizen aan als 'de beste' omdat zij op alle aspecten die de vereniging in de gids vermeldt, positief hadden gescoord. Van nogal wat specialisten kwam toen de reactie dat Kind en Ziekenhuis bij dit soort onderzoek voorbij zou gaan aan de kern van de zaak: de kwaliteit van de medische zorg. In die uitgave was voor het eerst ook de vermelding opgenomen of een kind op de afdeling dagverpleging wel of niet wordt verpleegd door kinderverpleegkundigen. De kinderverpleegkundigen waren daar positief over. Van de kant van de ziekenhuizen die op dit aspect van de zorg negatief scoorden, kwam commentaar in de trant van: 'Onze verpleegkundigen zijn weliswaar geen kinderverpleegkundigen maar ze zijn wel degelijk kindgericht; de meesten van hen zijn zelf moeder'. Beide soorten reacties gaan uit van de misvatting als zou Kind en Ziekenhuis de vakbekwaamheid van de zorgverleners van ondergeschikt belang vinden. Niets is minder waar. Artikel 8 van het Handvest Kind en Ziekenhuis stelt: 'Kinderen worden behandeld en verzorgd door medisch, verpleegkundig en ander personeel dat speciaal voor de zorg aan kinderen is opgeleid. Het beschikt over de kennis en de ervaring die nodig zijn om ook aan de emotionele eisen van het kind en het gezin tegemoet te komen.' Kind en Ziekenhuis zou niets liever doen dan de gids 'Welk ziekenhuis kiest u?' uitbreiden met informatie over de vakbekwaamheid van de artsen en de verpleegkundigen in de ziekenhuizen. Dat zou zeer nuttige informatie zijn voor de ouders bij het kiezen van een ziekenhuis als hun kind moet worden behandeld of worden opgenomen. Het is voor ouders niet mogelijk, en ook niet voor een patiëntenvereniging als Kind en Ziekenhuis, zelfstandig de vakbekwaamheid van artsen en verpleegkundigen te beoordelen. Kind en Ziekenhuis heeft die pretentie ook niet. De informatie moet dus komen van de vakmensen zelf. De betreffende beroepsgroepen zijn evenwel (nog) niet zover dat zij op dit punt openheid van zaken geven. Zo zijn de uitkomsten van bijvoorbeeld de visitaties die artsen onderling houden, niet openbaar. Zodra de beroepsorganisaties aangeven wie van hun leden in welke ziekenhuizen voldoen aan de eisen die de organisaties zelf aan de vakbekwaamheid stellen, en in welke mate, is Kind en Ziekenhuis maar al te zeer bereid die informatie toe te voegen aan die over de kindgerichtheid. Voor dit moment moeten we voor enig zicht op de vakbekwaamheid van artsen en verpleegkundigen afgaan op de eisen die aan de verschillende opleidingen worden gesteld; en op de normen die de beroepsorganisaties hanteren wat betreft ervaring en organisatie. In dit themanummer schetsen vertegenwoordigers van de beroepsgroepen daar zelf een beeld van. Dat zij in hun bijdragen een enkele kritische noot niet hebben geschuwd en soms gedachten ontvouwen over aanpassing en vernieuwing, pleit voor hun professionaliteit. Redactie KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
35
THEMA
Wat is een goede kinderarts? Over welke kwaliteiten beschikt zo iemand en welke rol spelen opleiding en organisatie daarbij? 'Kind en ziekenhuis' sprak erover met professor A. J. van der Heijden, kindernefroloog* in het Sophia Kinderziekenhuis in Rotterdam. Als voorzitter van de commissie Inhoud Beroep van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde boog hij zich over de vraag hoe de kindergeneeskunde en de vakbekwaamheid van de kinderarts de komende jaren nog verbeterd zouden kunnen worden.
Prof. dr. A.J. van der Heijden:
'Kinderartsen zijn geen opvoedingsdeskundigen' De kindergeneeskunde wordt gecentraliseerd. Kinderen die opgenomen moeten worden, kunnen niet meer in alle ziekenhuizen terecht; de klinische zorg gaat naar grotere centra. Deze ontwikkeling zal naar de mening van de Rotterdamse kindernefroloog prof. dr. A.J. van der Heijden verder doorzetten. Van der Heijden: 'Natuurlijk willen ouders en kinderen graag zorg dicht bij huis. Maar als het om opname van kinderen gaat, betekent 'dicht bij huis' dat je veel kleine locaties hebt waar weinig kinderen liggen. De ervaring en dus de deskundigheid van het personeel, inclusief de dokters, neemt daardoor af. Het is in het belang van kinderen en ouders dat er continuïteit van zorg is, dat de medewerkers deskundig zijn en in een opleidingssysteem zitten waardoor zij deskundig blijven. De opnamecapaciteit zal daarom de komende jaren veel centraler worden. Dat betekent niet dat er dicht bij huis geen kinderartsen meer zijn: zij kunnen prima poliklinieken en dagbehandeling dicht bij huis bieden. Maar kinderen kunnen daar dus niet meer op* Nefroloog: specialist in de behandeling van nierziekten.
36
genomen worden. Dit zal aanvankelijk wel verwarring en verzet geven, maar je zult zien dat iedereen het over vijf jaar gewoon vindt. Het wordt een satelliet-constructie: de acht academische ziekenhuizen met
A. van Lonkhuyzen daar omheen grote satellieten met klinische opvang en daar weer omheen kleinere satellieten met alleen poliklinieken en dagbehandeling.'
Algemeen werken 'Centralisatie biedt meer mogelijkheden voor differentiatie binnen de kindergeneeskunde. Dat is prima, want sub-specialismen helpen om het vak inhoudelijk goed te houden. Toch twijfel ik er niet aan dat kinderartsen in de eerste plaats algemeen pediater zullen blijven. Alleen in academische ziekenhuizen zie je soms kinderartsen die uitsluitend hun deelspecialisme doen, maar ook daar draaien de meeste kinderartsen algemene diensten. Ik vind het heel belangrijk dat kinderartsen alge-
meen blijven werken en ook dat academische centra algemene zorg blijven bieden, want de meeste kinderen hebben nu eenmaal geen ernstig sub-specialistisch probleem. Wanneer je alleen gespecialiseerde behandelingen doet, ga je belangrijke ervaring missen. Als je niet de normale ontwikkeling en de normale ziektebeelden van het kind vaak meemaakt en je ziet alleen de witte raven onder de ziektebeelden, dan raak je het overzicht kwijt en ga je fouten maken. Door algemeen te werken, kun je kinderen en ouders ook beter begeleiden. We hebben met elkaar meer kinderen in leven weten te houden die een chronische ziekte hebben of door de behandeling hebben gekregen, zodat er meer multi-problem kinderen zijn. Maar ook kinderen met meerdere problemen hebben één geest en één lichaam, en dus hebben zij een totaal behandelingspakket nodig. Algemene dokters kunnen de grote lijn bewaken, als coördinator van de zorg optreden, op het algemeen welzijn letten. Een kind heeft dan één dokter en daar omheen dwarrelen de anderen; dat is het ideale plaatje. Dat moet nog veel verder ontwikkeld worden.'
KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
THEMA Keten 'Wat in de kindergeneeskunde ook ontwikkeld moet worden, is de transmurale zorg. Kinderen worden steeds korter opgenomen, ook als zij ernstige problemen hebben waarvoor zij vroeger veel langer in het ziekenhuis lagen. Het is heel fijn dat kinderen snel naar huis gaan, maar dan moet er wel een goede link zijn tussen thuis en het ziekenhuis - waar het personeel zit met de kennis en ervaring die dit kind nodig heeft. Daar schieten we nog in tekort. Wat we verder moeten verbeteren, is de afstemming tussen de kindergeneeskunde en de jeugdgezondheidszorg, met onder meer de schoolartsen. Deze tweedeling die wij in Nederland hebben, is uniek in Europa. Het is natuurlijk de vraag of uniek ook goed betekent, want hierdoor hebben wij een afscheiding binnen de geneeskundige behandeling van kinderen. Wat de één doet, staat ver af van wat de ander doet. Toch zijn beide werksoorten belangrijk in de gezondheidszorg voor kinderen. Wij hoeven de beide groepen niet samen te smelten, want dan verliezen zij aan identiteit; wij moeten ze wel meer bij elkaar brengen. De gezondheidszorg voor kinderen moet een keten worden, met een goede overlegstructuur. Het eerste wat daarvoor nodig is, is meer kennis over eikaars functioneren. Wij zijn nu aan het bekijken hoe wij dat in de opleiding van kinderartsen kunnen stoppen. Er moeten modules komen over jeugdgezondheidszorg.'
In de knel 'Je hoort de laatste tijd regelmatig dat de artsenopleiding korter zou moeten: het is te duur, artsen komen te laat in het bedrijf. Dat de opleiding tot kinderarts indertijd met een jaar is verlengd, had twee redenen: de toegenomen kennis en de wens om te differentiëren. Als je terugkijkt, zie je echter dat de kennis gewoon verder vermeerdert. Je kunt niet alles meer in de basisopleiding stoppen, artsen moeten blijven doorleren. De beoogde differentiatie is niet tot stand gekomen. Het is niet zo dat het extra jaar meer gediffeKIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
rentieerde kinderartsen heeft opgeleverd. Het zijn nog precies dezelfde mensen, die een jaar langer opleiding gehad hebben. De beide doelen van de verlenging zijn dus niet gehaald, en daarom sluiten wij een verkorting van de opleiding ook niet uit. Maar dat moet dan niet op de manier die nu gepredikt wordt: het moet korter, want het moet korter. Daarmee stel je de bedrijfsvoering primair en dan komt de opleiding in de knel. Korting is geen doel op zich. Het opleidingsprogramma hoort centraal te staan: je maakt een programma en als dat programma in kortere tijd kan worden afgewerkt, is het prima. Het lastige is dat als je de opleiding primair plaatst, de bedrijfsvoering weer in de knel kan komen. Daar moeten we de juiste balans in vinden.'
Kindervriend Het is duidelijk: een goede organisatie van de zorg en een goede opleiding zijn nodig om kinderartsen toe te rusten voor hun taak. Maar waar leidt dat allemaal toe: wat is nou precies een goede kinderarts? Van der Heijden: 'Veel mensen zien een kinderarts nog als een soort kindervriend. Kinderartsen zijn dat niet. Je moet geen kinderarts worden omdat je kinderen zo leuk vindt; je moet kinderarts worden omdat je het vak ontzettend interessant vindt. Daarbij is het noodzakelijk datje graag met kinderen en ouders omgaat, maar dat is punt twee. Als je een goede kinderarts wilt zijn, moet je eerst zorgen dat je vakinhoudelijk een verrekt goede dokter bent. Daarnaast moetje contactueel goed zijn, en als je dat niet van nature bent moet je het leren. Attitudevorming is geen onderdeel van de opleiding tot kinderarts; dat zit in de opleiding tot basisarts. ledere arts moet een vorm van hoffelijkheid en openheid hebben en moet kunnen communiceren met zijn patiënten. Als je nou vraagt hoe goed de attitudevorming in de basisopleiding gedekt is, kan ik alleen maar zeggen: het gaat vooruit. De attitudevorming speelt een steeds belangrijker rol in de opleiding van dokters. Toch zullen som-
mige artsen het nooit goed leren; de één is nu eenmaal handiger in de communicatie dan de ander. Maar iemand die niet zo best communiceert, kan toch een vakbekwaam kinderarts zijn.'
Psychosociaal Ouders vragen kinderartsen regelmatig advies over niet-medische onderwerpen. Van der Heijden: 'Een kinderarts weet immers alles van kinderen. Gelukkig kennen de meeste kinderartsen hierin hun grenzen. Als kinderarts moet ik beseffen wat ik niet kan: ik ben geen adviseur voor de opvoeding. Het enige dat kinderartsen leren over de psychosociale ontwikkeling van het kind zit in de opleiding tot basisarts. Dat is ook terecht, want alle artsen moeten dat weten. Ik kan me wel voorstellen dat er in de opleiding tot kinderarts een module bijkomt over kinderpsychologie en pedagogiek; het is belangrijk dat een kinderarts begrijpt hoe kinderen zich emotioneel en verstandelijk ontwikkelen. Maar dan nog zijn wij artsen, geen psychosociaal begeleiders. Het ge-
'Als je een goede kinderarts wilt zijn, moet je eerst zorgen dat je vakinhoudelijk een verrekt goede dokter bent.'
beurt wel dat anderen ons zo zien. Dan stuurt bijvoorbeeld een huisarts een kind met gedragsproblemen door naar de kinderarts, maar die weet niets van gedragsproblemen. Kinderen met psychosociale problemen worden wel degelijk opgenomen in het ziekenhuis: om medische redenen uit te sluiten, inzicht te krijgen in de problemen, een vicieuze cirkel te doorbreken. Maar zo'n opname heeft dan alleen zin als er specialisten zijn om dat te begeleiden: psychologen en orthopedagogen. > 37
THEMA Ook sociaal pediaters kunnen hier een rol spelen, want bij hen zit psychosociale kennis wel in het pakket. Het zou goed zijn als dit soort deskundigheid meer aanwezig was in ziekenhuizen. Ziekenhuizen zouden ook over een betere sociale kaart moeten beschikken, om mensen goed te kunnen doorverwijzen. Voor een deel zit het probleem ook in de sociale kaart in de hoofden van mensen, die bijgesteld moet worden. Want waarom stuurt zo'n huisarts dat kind met gedragsproblemen naar de kinderarts? Omdat de ouders niet naar het Riagg willen. Ouders denken ook vaak dat een academisch kinderziekenhuis het beste en het leukste is voor kinderen; beter en leuker dan een algemeen ziekenhuis in de regio. Dat is onzin. Een heel groot stuk kindergeneeskunde kan evengoed in een algemeen ziekenhuis plaatsvinden. Als ik met mijn kind naar een academisch ziekenhuis kom, zal ik in een week tijd met vijf kinderartsen en vijf arts-assistenten te maken hebben. In algemene ziekenhuizen is het veel klein-
38
'Van één punt vind ik dat het zeker moet verbeteren: de zorg die wij hebben voor de allochtone populatie.' schaliger en daardoor vaak aangenamer.'
Allochtoon 'Ik vind het heel positief hoe de positie van kinderen in het ziekenhuis zich de laatste jaren heeft ontwikkeld. Het zou allemaal nog wel beter kunnen, maar er is al een heleboel bereikt. Als een kind in het ziekenhuis moet blijven, blijven de ouders slapen, dokters begrijpen dat ouders met hen willen praten. Dit soort verbeteringen zijn zeker ook te danken aan de belangenorganisaties, zoals Kind en Ziekenhuis. Deze organisaties zijn nodig, om de beroepsgroep kritisch te volgen. Als bij een bepaald ziektebeeld de ene dokter het zus doet en de andere zo, zal het toch
de patiëntenorganisatie zijn die zegt: 'Waar zijn jullie nou mee bezig, leg het me nog eens uit'. Zo kunnen we verder werken aan de kwaliteit van de kindergeneeskunde. Van één punt vind ik dat het zeker moet verbeteren: de zorg die wij hebben voor de allochtone populatie. Die kwaliteit is onvoldoende. Wij begrijpen vaak hun cultuur niet en luisteren niet. Artsen zeggen dan: 'Ik kan alles zeggen wat ik wil, want er is altijd wel een familielid bij om te vertalen'. Maar zij zullen niet even nagaan of mensen hen ook begrepen hebben. Dat kost te veel tijd, is te ingewikkeld. De communicatie gaat vaak nog faliekant mis. Wat ik ook schrijnend vind, is dat er voor asielzoekers geen goede medische hulp is, zeker niet van kinderartsen. Net of die mensen die hier toch vaak lang verblijven geen recht hebben op goede zorg. In zo'n rijk land als Nederland vind ik dat sociaal onaanvaardbaar.' Annelies van Lonkhuyzen is freelance journalist.
KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
THEMA
De chirurgie bij kinderen gevangen in enkele sleutelwoorden. Een arts, iedere arts, is bevoegd om chirurgie bij kinderen toe te passen. Maar dat alleen is niet genoeg' Hij moet ook bekwaam zijn. En of een arts bekwaam is, wordt bepaald door ervaring en betrokkenheid.
Chirurgie bij kinderen door bekwame artsen Sinds de invoering van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), in december 1997, mag in principe iedereen patiënten, ook kinderen, behandelen. Zoals minister Borst in 1997 schreef: 'Het beoefenen van de individuele gezondheidszorg, waar het medisch handelen deel van uit maakt, wordt vrijgegeven aan iedereen die zich om de gezondheid van anderen wil bekommeren'. Dit was nogal een cultuuromslag; en KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
door Dr.J.H.AIIema natuurlijk lag de groeiende populariteit van de alternatieve geneeswijzen deels ten grondslag aan de invoering van de Wet BIG. Bij deze wet zijn wel maatregelen genomen om te voorkomen dat patiënten aanmerkelijke risico's lopen: de titel
arts blijft beschermd (artikel 3) en er zijn 'voorbehouden handelingen' aangewezen die niet onbevoegd mogen worden uitgevoerd. Tot de voorbehouden handelingen horen onder andere chirurgische handelingen. Alle artsen zijn bevoegd verklaard voor alle voorbehouden handelingen, maar zij moeten ook de bekwaamheid hebben om een dergelijke handeling lege artis te verrichten. Dus: iedereen mag kinderen behan39
THEMA delen, maar alleen artsen mogen chirurgische handelingen verrichten, en zij moeten de bekwaamheid daarvoor hebben. Die bekwaamheid, daar draait het natuurlijk om. De kwaliteit van de reguliere gezondheidszorg in Nederland is hoog en goed georganiseerde beroepsverenigingen zorgen voor opleiding van bekwame medisch specialisten. De laatste jaren is er in de wereld van de medisch specialisten veel extra aandacht voor opleiding, bij- en nascholing, toetsing, kwaliteitscontrole en differentiatie. Het is niet onbescheiden om te stellen dat de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde hierbij voorop loopt.
Opleiding Chirurgie bij kinderen wordt in Nederland verricht door algemeen chirurgen en kinderchirurgen. De Nederlandse Vereniging voor Heelkunde verzorgt de opleiding tot algemeen chirurg in zes jaar, waarvan twee tot drie jaar in een academisch ziekenhuis en drie tot vier jaar in een algemeen ziekenhuis. In deze zes jaar zullen de assistentchirurgen in opleiding veel kinderen behandelen en opereren onder supervisie van de opleidende chirurgen. Vaak zal dit ook vorm gegeven worden door stages van enkele maanden op de kinderchirurgische afdeling. In de opleiding zitten veel gestructureerde onderwijsmomenten, waarbij ingegaan wordt op chirurgie bij kinderen, zoals in de Specialistencursus Heelkunde (twee maal twee dagen per jaar). Ook een specifieke cursus communicatie hoort nu bij de opleiding tot chirurg. Een kinderchirurg is een algemeen chirurg die zich na de algemene opleiding van zes jaar nog twee jaar extra bekwaamd heeft in bijzondere kinderchirurgie bij een van de zes universitaire kinderchirurgische afdelingen die bevoegdheid hebben voor het verzorgen van deze vervolgopleiding (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Nijmegen, Groningen, Maastricht). Chirurgische ingrepen bij kinderen kunnen variëren van de correctie 40
van een oesophagusatresie (aanlegstoornis van de slokdarm) bij een prematuur van 900 gram tot een appendectomie (verwijderen van de blinde darm) bij een veertienjarige. De grootste werklast voor de Nederlandse chirurgen wordt gevormd door 'gewone' kwalen als appendicitis, liesbreuk, navelbreuk en fracturen van pols, onderarm en elleboog. Het spreekt voor zich dat dus niet alle chirurgie bij kinderen in een kinderchirurgisch centrum hoeft te geschieden. De capaciteit van de kinderchirurgische centra is beperkt en dient vooral gebruikt te worden voor bijzondere kinderchirurgie.
Centra De Nederlandse Vereniging voor Heelkunde heeft in 1997 vastgesteld dat bijzondere kinderchirurgie moet worden geconcentreerd in de kin-
De algemene opvatting onder chirurgen is, dat serieuze ingrepen óf frequent moeten worden verricht óf helemaal niet meer. derchirurgische centra. Van bijzondere kinderchirurgie is sprake bij: - alle pasgeborenen tot de leeftijd van een maand na de normale draagtijd en tot de leeftijd van zes maanden bij prematuur geboren kinderen; - kinderen met aandoeningen die, gezien de ernst en de aard, dan wel de zeldzaamheid, altijd in een centrum moeten worden behandeld, onafhankelijk van de leeftijd. Voorbeelden van aandoeningen die hier worden bedoeld zijn: oesophagusatresie, anusatresie, ziekte van Hirschsprung, necrotiserende enterocolitis (respectievelijk aanlegstoornis van de slokdarm, aanlegstoornis van de anus, functiestoornis van de dikke darm en onrijpheidssyndroom van de darm);
- kinderen met aandoeningen die, gezien het behandeldsico en de kans op complicaties in een cen trum moeten worden behandeld, zoals poly trauma-patiënten; - kinderen met kwaadaardige aan doeningen bij wie chirurgisch in grijpen is geïndiceerd; - kinderen die een orgaanvervangende behandeling behoeven. De kinderchirurgische centra zijn: - Amsterdam: Emma Kinderziekenhuis/AMC en Academisch Zieken huis Vrije Universiteit (AZVU); - Rotterdam: Academisch Zieken huis Rotterdam/Sophia Kinderziekenhuis (en Juliana Kinderzieken huis te Den Haag); - Nijmegen: Academisch Zieken huis Nijmegen (AZN); - Utrecht: Wilhelmina Kinderziekenhuis/Universitair Medisch Cen trum Utrecht (UMCU); - Maastricht: Academisch Zieken huis Maastricht (AZM); - Groningen: Academisch Zieken huis Groningen (AZG).
Overige ziekenhuizen Daarnaast heeft de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde in 2000 richtlijnen vastgesteld voor chirurgie bij kinderen in de overige ziekenhuizen. Hierbij is benadrukt dat goede organisatie gewenst is. 1. Organisatie binnen een maat schap/groep chirurgen. Tenminste één chirurg moet een aanspreekpunt zijn voor de chirurgie bij kinderen. Deze chirurg heeft een herkenbare scholing op het gebied van chirurgie bij kinderen en volgt cursussen en bij- en nascholing. Er zijn duidelijke richtlijnen voor behandeling en er zijn multidisciplinaire besprekingen. Er is goede samenwerking met andere specialisten zoals kinderarts, radioloog en patholoog. 2. Organisatie binnen het zieken huis. De verpleegkundigen moeten geschoold zijn in de pre- en postoperatieve zorg bij kinderen. De anesthesiologen hebben voldoende ervaring met anesthesiologie bij kinderen. Er KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
THEMA is een goed functionerende kinderafdeling in het ziekenhuis. 3. Organisatie buiten het ziekenhuis. De chirurg die belast is met de chirurgie bij kinderen heeft afspraken gemaakt over protocollen voor behandeling met het kinderchirurgisch centrum in de regio en heeft afgesproken welke pathologie verwezen wordt, afhankelijk van de mogelijkheden in het ziekenhuis. 4. Organisatie van kwaliteitscontrole. Registratie wordt verricht van operatieve behandelingen en van complicaties. Behandelingsresultaten worden regelmatig geëvalueerd. Richtlijnen dienen nageleefd en geëvalueerd te worden.
Durven Dankzij deze richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde voor concentratie van bijzondere kinderchirurgie en goede organisatie van chirurgie bij kinderen in algemene ziekenhuizen is de
bekwaamheid van de behandelend chirurgen nog meer gewaarborgd dan voorheen. Het is een algemene opvatting geworden onder chirurgen, dat serieuze ingrepen óf frequent moeten worden verricht óf helemaal niet meer. Doe een ingreep dus niet slechts één keer per jaar. Durf door te verwijzen. De verdergaande differentiatie ofwel superspecialisering, gepaard gaande met strenge richtlijnen en protocollen, heeft echter niet alleen maar voordelen. Er kan ook een nadeel zijn. Het kan leiden tot defensief gedrag bij artsen in de algemene ziekenhuizen, waarbij ingrepen soms onterecht niet meer 'aangedurfd' worden. Zo kan een kind tussen wal en schip vallen. Er wordt bijvoorbeeld gezocht naar een plaats in een kinderchirurgisch centrum voor correctie van een liesbreuk bij een gezond kind van twee maanden. In het centrum is geen plaats en er bestaat een lange wachtlijst. Vervolgens ontwikkelt het kind op de wachtlijst een be-
Tien geboden voor artsen, die kinderen behandelen Wat is een bekwame arts? Een aantal jaren geleden formuleerde de Australische kinderarts Lionel Lubitz de 'tien geboden' voor artsen die kinderen behandelen. 1. We bereiden kind en ouders voor door zorgvuldig uit te leg gen wat zij kunnen verwachten. 2. We minimaliseren de pijn met onze deskundigheid of door medicatie dan wel een andere techniek. 3. We behandelen het kind in teamverband met zijn ouders. 4. We betrekken de ouders in de zorg voor het kind en, heel beKIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
langrijk, in alle belangrijke besluitvormingsprocessen. 5. We humaniseren de omgeving door een afdeling minder steriel en angstaanjagend te maken. 6. We humaniseren onszelf door er meer als normale mensen uit te zien. 7. We trainen ons (en letten op onze eigen reacties op stress) in het omgaan met mensen die in een crisissituatie verkeren. 8. We proberen duidelijk te communiceren zonder jargon en medische termen.
klemde breuk, met eventueel ernstige gevolgen (afsterven van de darm). Het kind had wellicht beter op korte termijn in het 'eigen' regionale ziekenhuis geopereerd kunnen worden.
Dankbaar Kinderen behandelen is anders dan volwassenen behandelen. Mijns inziens wordt een groot deel van de bekwaamheid bepaald door betrokkenheid van de chirurg. Enthousiasme, geduld, aandacht voor ouders en kind en oog voor detail spelen hierbij een belangrijke rol. Kleine ingrepen bij kinderen in dagbehandeling kunnen zeer dankbaar zijn voor ziekenhuispersoneel, ouders en kinderen. Vanzelf trekt dit werk betrokken chirurgen aan.
Dr. J.H. Allema is als algemeen chirurg verbonden aan het Juliana Kinderziekenhuis/Rode Kruis Ziekenhuis in Den Haag.
9. We leren ons te bedienen van minder bedreigende woorden en lichaamstaai. 10. We richten ons tot het KIND als persoon en zien het niet alleen maar als een aanhangsel, zonder eigen gevoelens en angsten. Lubitz presenteerde zijn lijstje 'geboden' op een bijeenkomst van de AWCH, de Australische zusterorganisatie van Kind en Ziekenhuis. Zijn voordracht was een warm appèl aan zijn collega's in hun patiënten toch vooral het kind te blijven zien. Lubitz: 'We moeten ons niet laten dwarsbomen of intimideren door de macht van de gevestigd orde. De kinderen gaan ons zeer ter harte en wij moeten hun beste pleitbezorgers zijn. De patiëntenorganisatie reikt hiervoor materiaal aan en stelt ons in staat de beste koers te varen.' Bron: AWCH. Vertaling: Marthe van Loon-van Bovene.
41
THEMA
D. de Boer en C. Timmer
De wereld zal geoordeeld worden door de kinderen. G.Bernanos (1938) De zorgvraag en het zorgaanbod in de gezondheidszorg ondergaan de invloed van een groot aantal ontwikkelingen. Deze zijn van demografische, maatschappelijke, technische en professionele aard. Met elkaar leidden zij er enkele decennia geleden toe, dat steeds duidelijker de noodzaak werd gevoeld de gezondheidszorg, en daarmee de opleidingen, inhoudelijk en bestuurlijk anders te organiseren. Daar zijn ook veel pogingen toe ondernomen, die echter óf maar half lukten óf geheel mislukten. In het begin van de jaren negentig besloot de overheid om via landelijke experimenten te gaan vernieuwen. Vanaf dat moment hebben de verschillende partijen die bij de zorg en de opleidingen in de gezondheidszorg zijn betrokken, lang en hard gewerkt aan de herziening van het stelsel van de opleidingen voor de verplegende en verzorgende beroepen.
ding kan doorstromen naar de volgende. Ook kunnen studenten die onvoldoende studieresultaten behalen, gemakkelijk terugstromen naar een lager opleidingsniveau, waarmee zij niet verloren gaan voor de zorgverlening. Het rapport 'Gekwalificeerd voor de toekomst'! vormde het uitgangspunt voor het ontwikkelen van nieuwe opleidingen. Binnen de nieuwe beroepenstructuur worden nu de volgende vier kwalificatieniveaus, met voor elk niveau een eigen opleiding, onderscheiden: verpleegkundige beroepsbeoefenaars - de in het HBO opgeleide verpleeg kundige, kwalificatieniveau 5 en - de in het MBO opgeleide verpleeg kundige, kwalificatieniveau 4; verzorgende beroepsbeoefenaars - kwalificatieniveaus; helpende beroepsbeoefenaars - kwalificatieniveau 2.
Nieuwe opleidingen
Kenmerkend voor de nieuwe opleidingen zijn de inhoudelijke vernieuwingen. Zij houden in dat: - alle opleidingen worden aangeboden in twee zogenoemde leerroutes: een leren/werken-variant (le ren op school en werken binnen
Sinds augustus 1997 worden de opleidingen voor de verplegende en verzorgende beroepen vanuit een samenhangend stelsel aangeboden. Samenhangend wil zeggen, dat de student van de ene oplei42
een instelling) en een leren/stagevariant (leren op school en stages lopen in verschillende zorginstellingen; - alle opleidingen zorgen voor een brede kwalificatie, wat wil zeggen dat de student na afronding van de opleiding inzetbaar is als beginnend beroepsbeoefenaar in verschillende zorgomstandigheden; - in de opleidingen zowel algemene als specifieke beroepsvaardigheden worden aangeleerd; - de student in de opleidingen kwalificatieniveaus 3, 4 en 5 tegen het KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
THEMA
KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
43
THEMA eind van de opleiding kiest voor een differentiatie. Differentiatie betekent, dat de student voor het laatste jaar van de opleiding kiest voor een theoretische en praktische verdieping op één terrein van de beroepsuitoefening, bijvoorbeeld kraam-, kind- en jeugdzorg. Dankzij deze differentiatie is iemand sneller inzetbaar op het terrein van de gekozen specialisatie. In het geval van een verpleegkundige kwalificatieniveau 5 met als differentiatie kraam-, kind- en jeugdzorg levert dat de bekwaamheden op die verderop in dit artikel worden beschreven in de beroepsrollen. Tegelijk met de vernieuwing van de opleidingen is een bestuurlijke vernieuwing ingevoerd. Zij houdt in dat de opleidingen die de ziekenhuizen zelf verzorgden, de zogenoemde in-service-opleidingen, zijn opgeheven. Ook zijn alle opleidingen tot verpleegkundige van het ministerie van VWS overgedragen aan het ministerie van OCW. De meeste instituten voor de inservice-opleidingen zijn opgegaan in Regionale Op-leidings Centra (ROC) en een klein aantal in hogescholen. Verder wordt er naar gestreefd om een samenhang in de regio's aan te brengen tussen de vier nieuwe opleidingen en de twee leerroutes. Zorginstellingen, ROC's en hogescholen moeten in de betreffende regio's zowel bestuurlijk samenwerken, als inhoudelijk aan de nieuwe opleidingen.
Veranderende inzichten Het rapport 'Gekwalificeerd voor de toekomst' gaf een sterke impuls om het opleiden van verpleegkundigen inhoudelijk te wijzigen. In het rapport werden (deel-)kwalificaties beschreven en eindtermen gedefinieerd in termen van vaardigheden. Ook het later verschenen nieuwe 'Beroepsprofiel van de verpleegkundige'2 beschrijft de competenties waarover de verpleegkundige dient te beschikken om de verschillende taken te kunnen uitvoeren. De veranderende inzichten waar deze publicaties blijk van gaven, hadden onder andere tot gevolg dat de dagopleidingen meer op de prak44
tijk gericht zijn geworden dan voorheen het geval was. Zij hebben er ook toe geleid dat in het beroepsonderwijs een toenemende belangstelling ontstaat voor het opleiden in samenwerking met de beroepspraktijk. Een voorbeeld hiervan is de opkomst van het zogenoemde duale leren in het hoger onderwijs, waarbij de student tegelijk werknemer is en dus geacht wordt productieve arbeid te verrichten naast het leren van een beroep. Het blijkt ook uit de nieuwe manier waarop de theorie wordt aangeboden, volgens een opzet waarin de student zich zelfstandig de nodige kennis eigen moet maken. Daarnaast is in de onderwijsconcepten die voor de opleidingennieuwestijl zijn gekozen, terug te vinden dat de beroepspraktijk centraal is gesteld. Voorbeelden hiervan zijn concepten als competentiegericht opleiden (CGO), projectonderwijs, casusonderwijs, vaardigheidsonderwijs en probleemgestuurd onderwijs (PGO).
Beroepsrollen Volgens het nieuwe opleidingsstelsel bestaan er twee 'soorten' verpleegkundigen, onderscheiden naar het niveau van de opleiding die zij hebben gevolgd: zij die in het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) zijn opgeleid en zij die hun opleiding kregen in het hoger beroepsonderwijs (HBO). De afgestudeerden van beide categorieën voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG)3 om als verpleegkundige te worden erkend. Zij kunnen zich als verpleegkundige laten inschrijven in het zogenoemde BIGregister. In het rapport 'Gekwalificeerd voor de toekomst' worden de twee niveaus onderscheiden aan de hand van drie criteria: verantwoordelijkheid, complexiteit en transfer. Deze criteria geven onvoldoende aan wat het verschil in beroepsuitoefening is tussen de verpleegkundige kwalificatieniveau 4 en de verpleegkundige kwalificatieniveau 5. Inmiddels heeft de HBO-raad gezorgd voor verdui-
delijking. In het onlangs verschenen rapport 'Met het oog op de toekomst' wordt de meerwaarde van de HBO-opleiding ten opzichte van de MBO-opleiding uitgewerkt. Ook worden er de vijf beroepsrollen in beschreven die de HBO-opgeleide geacht wordt te vervullen. Voor de HBO-verpleegkundige in de zorg aan kinderen (die drie jaar basisopleiding heeft gevolgd en in het vierde en laatste jaar hiervan de differentiatie 'kraam-, kind- en jeugdzorg') zien die er als volgt uit. KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
THEMA
Zorgverlener In de rol als zorgverlener aan kind en ouders is de verpleegkundige een voorbeeld voor collega's en stagiaires. Zij kan ook daar waar geen protocollen of richtlijnen zijn op methodische wijze goede zorg verlenen waarbij het kind en de ouders centraal staan. Zij is in staat de zorg aan kind en ouders op verschillende niveaus te analyseren en te beoordelen. Zij sluit altijd aan bij het ontwikkelingsniveau van het kind. Zij neemt zo nodig het initiatief om anKIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
dere disciplines te raadplegen en kan ook anderen advies over de zorgverlening geven.
de multidisciplinaire zorg bewaakt. Het startpunt van de regie ligt bij de behoefte van het kind en zijn ouders.
Regisseur In de rol van regisseur bewaakt de verpleegkundige de coördinatie en continuïteit van zorg. Dat wil zeggen dat de verpleegkundige binnen de samenwerking met artsen en andere deskundigen die bij de zorg aan de kinderen betrokken zijn, de belangen van het kind en de ouders behartigt en zodoende de kwaliteit van
Coach Als coach is de verpleegkundige actief bezig om haar collega' s en degenen die in opleiding zijn, te stimuleren en te motiveren en feedback te geven en te ontvangen. Zij probeert met haar collega's een prettig werkklimaat te creëren. Zij is in staat om zich op haar zorgverlening te bezinnen en haar collega's hierin te sti45
THEMA Kwalificatieniveau 5 - Eindtermen specifieke deelkwalificatie 511 Verplegen van kinderen en jeugdigen 2 1 De afgestudeerde kan het doel en de organisatie van de zorgverlening aan kinderen en jeugdigen typeren. 2 De afgestudeerde kan de verpleegkundige zorg plannen, zo mogelijk in samenwerking en overleg met een kind / een jeugdige zorgvrager en diens ouders of wettelijke vertegenwoordigers. 3 De afgestudeerde kan basiszorg verlenen aan een kind/ een jeugdige zorgvrager. 4 De afgestudeerde kan verpleegtechnische handelingen uitvoeren ten behoeve van een kind/een jeugdige zorgvrager. 5 De afgestudeerde kan preventie en GVO toepassen ten behoeve van een kind/een jeugdige zorgvrager en diens ouders. 6 De afgestudeerde kan de zorg coördineren ten behoeve van een kind/een jeugdige zorgvrager. 7 De afgestudeerde kan een bijdrage leveren aan het verbeteren van de kwaliteit van de zorgverlening aan kinderen/jeugdigen. 8 De afgestudeerde kan een bijdrage leveren aan de deskundigheidsbevordering van collega's van de eigen en andere disciplines.
Kwalificatieniveau 5 - Eindtermen differentiatie 513 Kraam-, kinden jeugdzorg 2 1 De afgestudeerde kan de ontwikkeling van het kind van 0-18 jaar beschrijven. 2 De afgestudeerde kan veel voorkomende stoornissen, therapieën en behandelwijzen beschrijven 3 De afgestudeerde kan verpleegkundige zorg verlenen aan zwangeren, kraamvrouwen en kinderen. 4 De afgestudeerde kan preventie en GVO toepassen ten behoeve van een kind/een jeugdige zorgvrager en diens ouders. 5 De afgestudeerde kan de zorg coördineren ten behoeve van kinderen. 6 De afgestudeerde kan een bijdrage leveren aan kwaliteitszorg en deskundigheidsbevordering.
Kwalificatieniveau 4 - Eindtermen specifieke deelkwalificatie 411 Verplegen van kinderen en jeugdigen l 1 De afgestudeerde kan de problematiek van een jongere zorgvrager omschrijven. 2 De afgestudeerde kan een verpleegplan voor een jongere zorgvrager hanteren. 3 De afgestudeerde kan basiszorg verlenen aan een jongere zorgvrager. 4 De afgestudeerde kan verpleegtechnische handelingen uitvoeren bij een jongere zorgvrager. 5 De afgestudeerde kan preventie en GVO toepassen in situaties met een jongere zorgvrager. 6 De afgestudeerde kan de zorg coördineren in situaties met een jongere zorgvrager. 7 De afgestudeerde kan kwaliteitszorg en deskundigheid bevorderen in situaties met een jongere zorgvrager. 46
muleren. De zorginhoudelijke aspecten van haar werkomgeving zijn hierbij het uitgangspunt. Dit komt onder andere tot uiting bij het inwerken van nieuwe collegae. Ontwerper Als ontwerper heeft de verpleegkundige de taak wetenschappelijke kennis en uitkomsten van onderzoeken te verwerken in de zorgverlening aan kinderen en hun ouders en door te geven naar het afdelingsbeleid van de werkgever. Zij gebruikt deze kennis bijvoorbeeld om protocollen voor de zorgverlening bij te stellen. Ook kan zij een bijdrage leveren aan het beleid van de afdeling waar zij werkt. Beroepsbeoefenaar Van een verpleegkundige wordt verwacht dat zij nieuwe ontwikkelingen bijhoudt. Consequenties van nieuwe ontwikkelingen in het beroep en in de zorg laat zij zien in haar zorgverlening. Zij bewaakt de grenzen van haar beroep en de rol van verpleegkundige ten opzichte van de andere disciplines die in haar instelling werken. Zij denkt na over de kern van haar beroep en draagt dit uit. Dit kan bijvoorbeeld door lid van een commissie of een beroepsvereniging te worden. Natuurlijk kan van de net afgestudeerde verpleegkundigen niet meKIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
THEMA Kwalificatieniveau 4 - Eindtermen differentiatie 413 Kraam-, kinden jeugdzorg l 1 De afgestudeerde kan de ontwikkeling van het kind omschrijven. 2 De afgestudeerde kan relevante ziektebeelden, therapieën en behandelwijzen omschrijven van het kind. 3 De afgestudeerde kan relevante ziektebeelden, therapieën en behandelwijzen omschrijven van een zwangere, een barende en een kraam vrouw. 4 De afgestudeerde kan politieke, maatschappelijke en juridische ontwikkelingen met betrekking tot de zwangere, de barende, de kraamvrouw en het kind omschrijven. 5 De afgestudeerde kan verpleegkundige zorg verlenen aan kinderen. 6 De afgestudeerde kan preventie en GVO toepassen ten behoeve van een kind. 7 De afgestudeerde kan de zorg ten behoeve van kinderen coördineren. 8 De afgestudeerde kan kwaliteitszorg en deskundigheid bevorderen.
teen worden verwacht, dat zij aan deze rollen voldoen. Na een werkervaring van één tot twee jaar, waarin ook een beroep op deze rollen wordt gedaan, kan dat wel.
Functiedifferentiatie In de praktijk staat in de ziekenhuizen functiedifferentiatie vaak nog in de kinderschoenen. De initiatieven daartoe worden meer gestuurd door het tekort aan gekwalificeerde krachten dan door de behoefte aan een onderscheid in functies en competenties. In veel zorginstellingen doen inservice-opgeleiden, MBOopgeleiden en HBO-opgeleiden hetzelfde werk tegen hetzelfde salaris, niet altijd tot tevredenheid van de betrokkenen. Naar ons idee is het mogelijk het werk van de verpleegkundige aantrekkelijker te maken en te houden door hen, bij gebleken geschiktheid, de gelegenheid te bieden in de directe zorg 'carrière' te maken: via functies op MBO-niveau naar functies op HBO-niveau en vandaar naar functies op post HBO-niveau. Bij dit laatste kan gedacht worden aan de 'nurse practitioner'. Dat is een verpleegkundige die middels de opleiding Advanced Practice Nursing een mastertitel heeft behaald en die in de directe zorg gespecialiseerde taken uitvoert, zoals bijvoorbeeld het verrichten van geprotocoleerde medische handelingen of het zelfKIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
standig houden van spreekuren op een polikliniek.
Kinderen en jeugdigen Tot voor kort was er in grote delen van het basis-beroepsonderwijs in de gezondheidszorg nauwelijks aandacht voor het verplegen van kinderen en jeugdigen. Bij veel opleidingen voor HBOVerpleegkunde kwam het verplegen van kinderen alleen aan bod in de theoretische leerstof, en dan nog vaak heel summier, en deed de student er ook in de praktijkleerperioden nauwelijks of geen praktische ervaring mee op. Wie zich wilde specialiseren als kinderverpleegkundige ging na de basisopleiding naar de Opleiding aantekening kinderverpleging (KAT, in de wandeling de 'kinderaantekening' genoemd) of, later, naar de Specialistische vervolgopleiding kinderverpleging (SVK). De S V K is de aangewezen vervolgopleiding voor verpleegkundigen die kinderverpleegkundige willen worden. Zij is een aantal geleden jaren in het leven geroepen en kwam toen in de plaats van de KAT. De SVK is een functie-opleiding en staat als zodanig los van de herziening van het opleidingsstelsel, dat betrekking heeft op de beroepsopleidingen. Naast de SVK zijn er voor de kinderverpleging nog twee andere specialistische vervolgopleidingen: kinder-IC-verpleegkunde
en neonatologieverpleegkunde. Binnen het nieuwe opleidingsstelsel zijn nu voor de basisopleiding verpleegkunde specifieke deelkwalificaties beschreven en eindtermen geformuleerd waarin het verplegen van kinderen en jeugdigen centraal staat (zie kaders). Zowel de deelnemer in het MBO- als de student in het HBO-onderwijs kan voor het laatste jaar van de opleiding kiezen voor een verdere verdieping in de kraam-, kind- en jeugdzorg. De kwaliteit van de verpleegkundigen die uitstromen uit het basis-beroepsonderwijs verandert hierdoor, een effect dat ook merkbaar zal zijn op de SVK. Daar zullen nu cursisten instromen met verschillende bewaamheidsniveaus: - verpleegkundige kwalificatieniveau 4 zonder differentiatie kraam-, kind- en jeugdzorg 1; - verpleegkundige kwalificatieniveau 4 met differentiatie kraam-, kind- en jeugdzorg l; - verpleegkundige kwalificatieniveau 5 zonder differentiatie kraam-, kind- en jeugdzorg 2; - verpleegkundige kwalificatieniveau 5 met differentiatie kraam-, kind- en jeugdzorg 2.
Eerder specialiseren Met de stelselherziening is intussen vier jaar ervaring opgedaan, wat be-
Vervolg op pagina 58 47
THEMA
Verpleegkundige Binnen het nieuwe opleidingstelsel voor de basisopleiding van de verpleging en verzorging wordt onderscheid gemaakt tussen beroep en kwalificatie. Wat het beroep betreft, kan worden gekozen voor: verpleegkundige, verzorgende of helpende. De kwalificatie voor het beroep is gekoppeld aan de eisen voor het diploma. Er bestaan vijf kwalificatieniveaus: 1 de zorghulp; 2 de helpende; 3 de verzorgende; 4 de MBO-verpleegkundige; 5 de HBO-verpleegkundige. De MBO- en de HBO-verpleegkundigen vallen onder de wet Beroepen individuele gezondheidszorg (BIG). Dit betekent dat de beroepstitel is beschermd. Het betekent ook dat de verpleegkundigen een 'functionele zelfstandigheid' hebben (zij zijn zelf verantwoordelijk voor hun handelen) en dat zij onder het tuchtrecht vallen. De vijf kwalificatieniveaus vormen een samenhangend opleidingsstelsel, wat wil zeggen dat een student kan doorstromen van de ene naar de volgende opleiding. De opleiding voor de kwalificatieniveaus l tot en met 4 wordt geboden op Regionale Opleidingscentra (ROC). Hier wordt dus ook de MBOverpleegkundige opgeleid. De HBO-verpleegkundige wordt opgeleid aan een hogeschool. De opleidingen voor verpleegkundigen duren vier jaar, waarin voor het laatste jaar een specialisatie (differentiatie) wordt gekozen.
48
Artikel 8 van het Handvest Kind en Ziekenhuis: 'KINDEREN worden behandeld en verzorgd door medisch, verpleegkundig en ander personeel dat speciaal voor de zorg aan kinderen is opgeleid. Het beschikt over de kennis en de ervaring die nodig zijn om ook aan de emotionele eisen van het kind en het gezin tegemoet te komen.'
Leerwegen Om aankomende verpleegkundigen op te leiden zijn er twee leerwegen. De één is: een verpleegkundige studie met stages volgen, de zogenaamde Beroepsoplei-
dende Leerweg (BOL). De verpleegkundige loopt stages in verschillende opleidingen. De andere is: leren op school en werken binnen de instelling, de zogenaamde Beroeps Begeleidende
KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
THEMA
opleidingen (BBL). Deze leerweg wordt ook wel de duale of leren/werken-leerweg genoemd. Deze opleiding is in de plaats gekomen van de inservice-opleiding. Belangrijke verschillen met de voorgaande situatie is, dat de opleiding nu is verbonden aan een dagopleiding en dat de verpleegkundige wordt opgeleid voor alle werkvelden: intramurale zorg (algemeen ziekenhuis en verpleeghuis), extramurale zorg (thuiszorg), transmurale zorg (tussen ziekenhuis en thuiszorg), zorg voor verstandelijk gehandicapten en psychiatrie.
een functiebenaming. Hiermee wordt een verpleegkundige bedoeld op academisch niveau, die in dit geval als opdracht heeft patiëntenzorg, onderwijs, onderzoek, innovatie en consulentschap te doen. In deze functie ligt vaak de nadruk op het leveren van richtlijnen aan verpleegkundigen zodat zij de betreffende patiëntengroep beter kunnen verplegen.
Het nieuwe stelsel ging van start in 1997. Dit betekent dat in deze maanden de eerste lichting nieuw opgeleiden van de basisopleiding komt. Voor hen staat een aantal, eveneens samenhangende, vervolgopleidingen open. Er wordt onderwijs in drie typen vervolgkwalificaties gegeven: 1 opleiding tot verpleegkundig specialist; 2 opleiding tot gespecialiseerde verpleegkundige (voor de kinderverpleging zijn er drie specialistische vervolgopleidin gen: kinderverpleegkundige, kinder-IC-verpleegkundige en neonatologie verpleegkundige); 3 bij- en nascholing.
Een ander soort verpleegkundig specialist is de Nurse Practitioner. Ook dit is een academisch opgeleide verpleegkundige die als opdracht heeft patiëntenzorg te doen, waarbij hij of zij zich niet alleen richt op de gevolgen van de ziekte (zoals een verpleegkundige) maar ook op de ziekte zelf. Deze functionaris doet handelingen die tot voor kort alleen door artsen werden gedaan. Voor beide functies bestaan opleidingen op academisch niveau aan hogescholen en universiteiten. Voor de functie van Nurse Practitioner is daarnaast nog een training 'on the job' in het betreffende specialisme verplicht. De Nurse Practitioner zal altijd werken onder supervisie van een specialist. In de wet BIG moet het begrip 'verpleegkundig specialist' nog nader uitgewerkt worden.
Verpleegkundig specialist Over het begrip 'verpleegkundig specialist' bestaat veel verwarring. Bedoeld wordt een verpleegkundige met academische competenties en een hoge mate van deskundigheid in het betreffende vakgebied. 'Verpleegkundig specialist' is ook
Gespecialiseerde verpleegkundige De specialistische vervolgopleidingen leiden op tot 'gespecialiseerde verpleegkundige' (voor de kinderverpleging respectievelijk tot kinderverpleegkundige, kinderIC-verpleegkundige en neonatologie verpleegkundige) .
Vervolgopleiding
KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
Met de invoering van de wet BIG eind 1997 is het toezicht door de inspectie op de opleidingen tot gespecialiseerde verpleegkundige komen te vervallen. Om de kwaliteit van deze opleidingen te garanderen is vorig jaar een 'landelijke regeling verpleegkundige vervolgopleidingen' vastgesteld. Werkgevers, verpleegkundige beroepsverenigingen en opleidingsfunctionarissen stellen met elkaar de eindtermen van de betreffende opleidingen vast. Alleen vervolgopleidingen die voldoen aan de landelijke eisen, mogen een landelijk erkend diploma afgeven. Landelijk wordt vastgesteld wat de instroom-eisen zijn, wat de stageduur is, welke opleidingsdoelen gehaald moeten worden. Over het algemeen duren deze opleidingen ongeveer anderhalfjaar. Het zijn opleidingen waarbij de verpleegkundige in dienst is van het ziekenhuis en naast het werk ook leert. Bij- en nascholing Bij de 'bij- en nascholing' gaat het om 'bij blijven' op het vakgebied, ledere verpleegkundige is zelf verantwoordelijk voor het volgen van de ontwikkelingen. Er zijn tal van mogelijkheden om door middel van symposia, congressen, literatuur en cursussen zich in het vakgebied te blijven verdiepen, bijvoorbeeld door het bijwonen van symposia en congressen, het lezen van vakliteratuur en het volgen van cursussen. Met dank aan: Dita de Boer, Alexandrien van der Burgt, Petrie Roodbol en Carol Timmer.
49
THEMA
A. van der Burgt-Franken
Kinderverpleegkundige van de toekomst NIET ALLEEN 'DOEN', MAAR OOK 'ZIJN'
Hoe ziet de kinderverpleegkundige van de toekomst eruit? Daar zal over nagedacht moeten worden - en dat het liefst 'met elkaar'. Belangrijke vraag daarbij: hoe kan worden bereikt dat de mensen die straks beroepsmatig voor zieke kinderen zorgen, niet alleen adequaat weten te handelen, maar ook plezier aan hun werk kunnen ontlenen. Dat komt de zorg, en dus de kinderen en ouders, alleen maar ten goede.
50
Binnen een verpleegkundig team is niet gemakkelijk onderscheid te maken tussen wat iedereen doet. Er wordt voor elkaar ingevallen, er wordt werk van elkaar overgenomen. Toch passen bepaalde werkzaamheden beter bij het ene dan bij het andere opleidings- of deskundigheidsniveau. Er zijn ook werkzaamheden die uit het oogpunt van efficiency en kostenbeheersing beter op het ene dan op het andere kwalificatieniveau uitgevoerd kunnen worden. Zo kunnen werkzaamheden worden onderscheiden als wassen, helpen met eten en drinken, medicatie toedienen, wondbehandeling en begeleiding van ouders en kinderen. Er zijn echter ook activiteiten die de directe zorg overstijgen, als het ontwikkelen van protocollen, het organiseren van intervisie (inhoudelijk overleg tussen collega's die niet direct met elkaar samenwerken), het overleggen met andere disciplines of het invoeren van veranderingen in aanpak en organisatie.
Functiedifferentiatie Om de juiste persoon op de juiste plaats te laten functioneren, passen ziekenhuizen 'functiedifferentiatie' toe. Daarmee willen zij het personeel efficiënter inzetten, de kwaliteiten beter benutten en werkprocessen stroomlijnen. Om tot een duidelijke functiedifferentiatie te komen, wordt gekeken naar een aantal aspecten. Eén daarvan is de complexiteit van de zorg, bijvoorbeeld op een afdeling spoedeisende hulp of een afdeling intensive care. Het hanteren van het begrip complexiteit is vaak las-
tig als het gaat om de zorg voor een individuele patiënt, maar voor categorieën van patiënten kan wel worden uitgegaan van een gemiddelde zorg. Een ander criterium is de verantwoordelijkheid die de werkzaamheden met zich meebrengen. Deze hangt nauw samen met de situatie waarin de patiënt, het kind, wordt verpleegd, de vraag met wie de verpleegkundige samenwerkt en de intensiteit van het contact van de verpleegkundige met ouders en familie. Op een afdeling intensive care neonatologie bijvoorbeeld is er een zeer intensieve begeleiding van de ouders, op een afdeling medium care zal de begeleiding doorgaans minder intensief zijn. Wat blijft is, dat bij de werkzaamheden de complexiteit en de verantwoordelijkheid elkaar vaak zullen overlappen. Het analyseren van de taken kan dan inzicht geven in hoe het werk over de verschillende functies moet worden verdeeld. Het zegt echter niets over de vraag hoe de betrokken verpleegkundigen hun werk beleven. Kinderverpleegkundigen willen 'kindgerichte zorg' verlenen. Het is de vraag of in de praktijk functiedifferentiatie leidt tot kindgerichte zorgverlening of juist tot het opsplitsen van taken, wat de kindgerichte zorg minder ten goede komt.
Plezier in het werk Behalve de effectiviteit en de efficiency zit aan het functioneren van een (kinder-)verpleegkundige nog een andere kant. Dat is de behoefte van de betrokkene om plezier in het werk te hebben. De afgelopen jaren is in de gezondheidszorg de aanKIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
THEMA
dacht te sterk gericht geweest op het verbeteren van de prestatie. Dat was het geval bij het inrichten van het nieuwe opleidingsstelsel en het toepassen van de functiedifferentiatie, het uitte zich ook in het werken met kwaliteitscontroleinstrumenten, bij de budgettering en bij het doorvoeren van veranderingen in de organisatie. Voor de verpleegkundige als mens is bij deze ontwikkelingen echter maar weinig aandacht geweest. Gelukkig is er een trend gaande in de richting van meer aandacht voor de competenties die kinderverpleegkundigen hebben en voor de mogelijkheden om die verder te kunnen ontwikkelen. In de stemmen van de verpleegkundigen over hun functioneren, klinkt steeds meer een nieuwe klank door: namelijk, dat zij niet alleen willen 'doen', maar ook willen 'zijn'. Verpleegkundigen willen in het werk zichzelf kunnen zijn, hun taKIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
lenten kunnen gebruiken, respect en waardering ervaren en ruimte vinden om hun werk te 'sturen'. Dit vraagt van de organisatie aandacht voor de behoeften van deze medewerkers en voor hun ontplooiingsmogelijkheden. In de taal van de organisatiedeskundige gaat het dan om het begrip 'flow' ofwel 'de psychologie van de optimale ervaring'. Volgens de theorie van 'flow' hebben mensen plezier in hun werk als er balans is tussen de uitdaging waar zij voor staan en hun persoonlijke capaciteiten. Beschikt iemand door opleiding, kennis en ervaring over meer vaardigheden, dan is het belangrijk de uitdaging daaraan aan te passen. Is de uitdaging te groot in verhouding tot de persoonlijke kennis en kunde, dan is de kans groot dat er spanning en angst ontstaan. Is de uitdaging te klein, dan leidt dit tot verveling. Een optimale ervaring tijdens het werk kan ontstaan wanneer
de medewerkster een duidelijk doel voor ogen heeft, over de ruimte beschikt om zelf te beslissen over de manier van werken en het werktempo, de mogelijkheid heeft zich te concentreren en feedback krijgt van anderen op zijn functioneren. Verder is belangrijk dat zij weet dat zij de activiteit beheerst. Wordt aan die voorwaarden voldaan, dan leidt dat tot een tevreden gevoel over de activiteit achteraf. Die voldoening komt niet zozeer van het resultaat, maar eerder van het bezig zijn met de activiteit als zodanig. Een sprekend voorbeeld van 'flow' is het relaas van een kinderverpleegkundige over haar ervaringen rondom de wens van een terminaal Marokkaans meisje van 11 jaar om de laatste weken van haar leven thuis te kunnen zijn. Het probleem was dat de ouders niet verzekerd waren voor de kosten van de extra verpleging die daarvoor nodig was en ook niet 51
THEMA in staat waren deze zelf te betalen. De kinderverpleegkundige die het meisje op de kinderafdeling verzorgde, is zelf gaan onderhandelen met het zorgkantoor, de huisarts en de thuiszorg, net zolang tot er een goede regeling was getroffen. Zij zei daarover: 'Soms moet je eigenwijs zijn en alles uit de kast halen om iets toch voor elkaar te krijgen. Het fijne was dat iedereen, ook de medewerker van het zorgkantoor, vond dat er een oplossing moest komen. Maar één moet de kar trekken. Ik weet niet eens hoeveel tijd ik ermee bezig ben geweest, ook niet of het werktijd of eigen tijd was, dat kon me niets schelen.'
Open organisatie Nadenken over 'het profiel van de kinderverpleegkundige van de toekomst' kan niet los worden gezien van de mens die het werk moet doen. Ook de persoonlijke kwaliteiten en talenten dienen in het werk tot ontplooiing te kunnen komen. Er bestaan onder verpleegkundigen een toenemende behoefte aan het hebben van verantwoordelijkheid voor eigen employment en ontwikkeling en een groeiende aversie tegen bevoogding door een leidinggevende of een werkgever. Ook de relatie verpleegkundigearts speelt hierbij een rol; verpleegkundigen werken bij voorkeur samen met artsen als 'partners in de zorg'. Deze trend is niet nieuw. De Amerikaanse organisatie-adviseur en hoogleraar management Frederik Herzberg schreef al meer dan veertig jaar geleden dat medewerkers niet worden gemotiveerd door de werkcondities te verbeteren, het salaris te verhogen en de taken te wisselen. Zij putten hun motivatie vooral uit: resultaat, herkenning, het werk zelf, verantwoordelijkheid nemen, vooruitgang en groei. Dit vraagt om een 'open' organisatie. In een open organisatie is er oog voor de kwaliteiten en de talenten van medewerkers, worden mogelijkheden geboden voor nieuwe ontwikkelingen en krijgen de behoeften en ontplooiingsmogelijkheden van de medewerkers alle kans. In zo'n 52
organisatie zijn de hiërarchische verhoudingen ingewisseld voor een samenwerkend netwerk van zelfsturende teams en zijn de medewerkers zelf verantwoordelijk voor de coördinatie en controle van hun eigen werk. Uit ervaring weten we intussen, dat binnen duidelijke kaders en randvoorwaarden een team inderdaad prima in staat is om de eigen werkorganisatie te ontwerpen en uit te voeren. Er is dan ook alles voor te zeggen om in de instellingen binnen de gezondheidszorg het traditionele pad van de 'top-down'-benadering te verlaten.
Nadenken In vergelijking met tien tot vijftien jaar geleden is de werkomgeving van de kinderverpleegkundige sterk veranderd. De ouders van nu hebben waar mogelijk een belangrijke rol bij de zorg en behandeling van hun kind, zij zijn mondiger en stellen eisen. De kinderen hebben, zodra dat mogelijk is, inspraak in de behandeling of het beëindigen daarvan. Daarnaast dringen allerlei maatschappelijke verschijnselen ook in de zorg door zoals, om er een paar te noemen, de groeiende economie, de multiculturele samenleving, de informatietechnologie. Bij dit alles komt een toenemend besef van de eigen verantwoordelijkheid van de mens voor zaken als gezondheid, gezond leven en omgaan met ziekte. Ziekte wordt in de westerse wereld niet louter meer gezien als een rationeel te benaderen fysiek gezondheidsprobleem; er is steeds meer aandacht voor de mentale en emotionele invloeden op gezondheid. Door deze ontwikkelingen zullen zich de komende jaren grote veranderingen voordoen over de gehele linie van de gezondheidszorg, dus ook in de kinderverpleegkunde. De uitdagende vraag voor de komendejaren is, hoe voor deze veranderingen het goede draagvlak kan worden gecreëerd. Wat de kinderverpleegkunde betreft, is daarbij meer aandacht voor de wijze waarop kinderverpleegkundigen het werk beleven, hoe zij meer plezier in hun
werk kunnen hebben en hoe zij flexibel op de veranderingen van de toekomst kunnen inspelen essen tieel. Voor het antwoord zouden alle betrokkenen, dus kinderverpleegkundigen, opleiders, (kinder-)artsen, paramedici en management, bewust stil moeten staan bij de huidige ontwikkelingen en gezamenlijk het profiel moeten formuleren van de kinderverpleegkundige zoals zij zich dat voor de toekomst wensen. Daarbij mag niet worden vergeten ook te kijken naar de historie van de kinderverpleging. Wat is het goede dat we willen behouden en wat zou den we willen veranderen? Zo'n dialoog zou ook betekenen, dat er een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid groeit. Er is tegenwoordig overleg tussen de vereniging Kind en Ziekenhuis en de beroepsverenigingen voor kinderverpleegkundigen (VVKV) en kinderartsen (NVK). Zij zouden gezamenlijk het initiatief kunnen nemen voor een brede dialoog over het thema 'de kinderverpleegkundige in de toekomst'. De vereniging Kind en Ziekenhuis zou daarbij het voortouw kunnen nemen. Met dank aan Adri Westmaas voor haar bijdrage aan dit artikel. Alexandrien van der Burgt-Franken is bij Van Ede & Partners in Den Haag werkzaam als organisatieadviseur en loopbaanbegeleider. Eerder werkte zij onder andere als kinderverpleegkundige, wijkverpleegkundige en manager van een kinderziekenhuis. Reacties op dit artikel zijn welkom en kunnen de auteur per e-mail worden toegestuurd. Het adres is: samenspraak, zorg @ planet.nl Bronnen Csikszentmihalyi, Mihaly. Flow. Boom, 1999. Herzberg, Frederick. The motivation to work, 1959. Rehm, Robert. People in charge, creating self managing workplaces. UK, Hawthorn Press, 1999. Van Ede Heekman. Diverse pubiclaties. Den Haag, 1999-2000. KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
KWALITEIT
Martine Leenders uit Maastricht studeerde op 6 februari 2001 af aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN), waar zij de deeltijdstudie Orthopedagogiek van Leren en Ontwikkeling volgde. Haar afstudeerscriptie had de titel 'De ziekenhuissschool en het Weer Samen Naar School (WSNS)-beleid. Hoe ervaren kinderen de nieuwe onderwijsverandering?'* Leenders deed in haar werkstuk verslag van een onderzoek naar de eerste ervaringen met de nieuwe regeling van het onderwijs aan zieke kinderen, die in augustus 1999 van kracht werd.
Haar scriptiebegeleidster was dr. Anna Bosman, psycholoog en universitair hoofddocent van de sectie Orthopedagogiek van Leren en Ontwikkeling aan de KUN. In bijgaand artikel presenteren zij samen de resultaten van het onderzoek, dat werd gehouden van september 1999 tot en met januari 2000. Leenders was voorheen verbonden aan de ziekenhuisschool van het Academisch Ziekenhuis van Maastricht, maar daar al vertrokken vóór de invoering van de nieuwe regeling een eind maakte aan het bestaan van de ziekenhuisscholen.
De eerste gevolgen van de opheffing van de ziekenhuisschool Op l augustus 1999 werd de wet Ondersteuning onderwijs aan zieke leerlingen van kracht. Dit betekende onder andere dat de ziekenhuisscholen werden opgeheven en dat de school waar het zieke kind ingeschreven staat, verantwoordelijk werd voor het onderwijs aan het zieke kind. In de academische zie-
Drs. M.J.M. Leenders en Dr. A.M.T. Bosman kenhuizen bleef een onderwijsvoorziening in de vorm van een educatief medewerker aanwezig, terwijl in de regionale ziekenhuizen de ziekenhuisleerkracht verdween. Het doel van de voormalige ziekenhuisscholen was om het onderwijs zo lang mogelijk en zo optimaal mogelijk te continueren, zodat de intellectuele vaardigheden van het kind KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
zich relatief ongehinderd konden ontwikkelen en vervreemding van het normale dagelijkse schoolleven zoveel mogelijk werd voorkomen. De belangrijkste vraag die ten grondslag lag aan het onderzoek waarvan hier in kort bestek de resultaten worden vermeld, was of de nieuwe regeling de doelstelling van de voormalige ziekenhuisschool kan blijven waarborgen. Gekeken werd naar het onderwijsaanbod, de feitelijke onderwijssituatie en het welbevinden van zieke kinderen in regionale en academische ziekenhuizen.
Onderzoeksgroep Aan het onderzoek verleenden vijf regionale ziekenhuizen en twee academische kinderziekenhuizen hun medewerking. In totaal werden 88 zieke kinderen en jongeren (38 jongens en 50 meisjes) aan de hand van een vragenlijst geïnterviewd. Van hen verbleven er 46 in een academisch ziekenhuis en 42 in een
regionaal ziekenhuis. De leeftijd van de deelnemers varieerde van 5 tot 18 jaar. Zij waren afkomstig van het basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs, het voortgezet onderwijs, het speciaal voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs. De meest voorkomende ziekten van de kinderen die aan het onderzoek meededen, waren taaislijmziekte (CF), kanker, suikerziekte en hart- , nier- of hersenaandoeningen. De opnameduur was minimaal een week en gemiddeld 52 dagen. Er blijkt een aantal belangrijke verschillen te bestaan tussen de academische en de regionale ziekenhuizen wat de feitelijke onderwijssituatie betreft. Kinderen in academische ziekenhuizen krijgen gemiddeld vier tot vijf dagen per week onderwijs. Zij krijgen dan vrijwel altijd les van een leerkracht uit het ziekenhuis. De meeste kinderen in regionale ziekenhuizen zeggen helemaal geen of slechts één dag per week onderwijs te krijgen. Van alle kinderen in de regionale ziekenhuizen die voor onderwijs in aanmerking komen, krijgt maar 17 procent dit ook inderdaad. Van deze 17 procent krijgt 14 procent onderwijs van de eigen leerkracht en 3 procent van een onderwijsconsulent. De onderwijstijd van kinderen in academische ziekenhuizen is gemiddeld een half uur tot een uur per keer. Dat is langer dan die van kinderen in regionale ziekenhuizen, die maximaal een half uur per keer les krijgen. Er is een verschil tussen de twee soorten ziekenhuizen wat betreft de wijze waarop ze aan schoolvakken blijken te werken. In de academische ziekenhuizen werken vrijwel alle kinderen samen met een leraar aan de schoolvakken, terwijl in de regionale ziekenhuizen de meerderheid van de kinderen dit zelfstandig doet. In de ademische ziekenhuizen neemt de meerderheid van de kinderen zelf het initiatief om aan schoolvakken te werken, in de regionale ziekenhuizen gebeurt dit, als het al gebeurt, vooral op initiatief van de 53
KWALITEIT ouders. In de academische ziekenhuizen neemt ook de verpleging of de spelleiding vaak het initiatief om het kind aan het schoolwerk te krijgen. In het regionale ziekenhuis gebeurt dit vrijwel nooit. Tenslotte is er ook een verschil in informatievoorziening tussen de twee soorten ziekenhuizen. In de academische ziekenhuizen vertelt in vrijwel alle gevallen de dokter, de verpleging of de spelleiding aan de kinderen dat zij in het ziekenhuis naar school kunnen. In het regionale ziekenhuis krijgt 74 procent van de kinderen deze informatie niet. Op één punt is er geen verschil: voor beide typen ziekenhuizen geldt dat een minderheid, 30 procent van de deelnemers in de academische en 45 procent van de deelnemers in de regionale ziekenhuizen, even ver zijn met het schoolwerk als de kinderen op de thuisschool.
Welbevinden Een ander belangrijk aspect van een verblijf in een ziekenhuis betreft de steun die het kind ervaart en het psychisch welbevinden van het kind. Een groot deel van alle zieke kinderen geeft aan dat zij bezoek krijgen van, opgebeld worden door en post ontvangen van medeleerlingen. Kinderen in academische ziekenhuizen (83 procent) blijken meer post te ontvangen dan kinderen in regionale ziekenhuizen (52 procent), terwijl kinderen in regionale ziekenhuizen (55 procent) wat meer bezoek krijgen dan kinderen in academische ziekenhuizen (43 procent). Dit is wel te begrijpen, omdat de academische ziekenhuizen gemiddeld genomen op grotere afstand van de woonplaats van het zieke kind liggen dan de regionale. Zowel de kinderen in de regionale als in de academische ziekenhuizen willen graag aan school werken. Zij vinden het belangrijk voor later, zij willen hun examens doen en heel graag slagen, zij hebben plezier in schoolvakken en zij voelen zich goed als het schoolwerk goed gaat. Hierin bestaan geen verschillen tussen de kinderen in beide typen ziekenhuizen. 54
Ook voelen de meeste kinderen zich begrepen door de leerkracht, aangenomen dat deze aanwezig is, wat hun ziekte betreft. Het is wel zo dat de leerkrachten die kinderen begeleiden in regionale ziekenhuizen minder over de nevenaspecten van de ziekenhuisopname met de zieke kinderen en jongeren praten dan de leerkracht in de academische ziekenhuizen.
Voorstel Het onderzoek werd gedaan kort nadat de nieuwe wet was ingevoerd. Als we aan de hand van de resultaten een voorlopige balans opmaken, dan blijken er op dat moment wat de onderwijssituatie betreft grote verschillen te bestaan tussen de academische en regionale ziekenhuizen. Voor de kinderen in academische ziekenhuizen lijkt er weinig veranderd te zijn. Zij worden goed geïnformeerd over de mogelijkheden om in het ziekenhuis naar school te gaan. Zij krijgen vrijwel elke dag les van een leerkracht uit het ziekenhuis en zij worden voldoende ondersteund door medeleerlingen en de leerkracht. Voor de kinderen in regionale ziekenhuizen is de situatie minder rooskleurig. Zij worden niet of nau-
welijks op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om in het ziekenhuis onderwijs te ontvangen. De kinderen zeggen graag onderwijs te krijgen, maar in de meeste gevallen wordt aan die wens niet tegemoet gekomen. De aanmoediging om gedurende het verblijf in het ziekenhuis aan school te werken, moet vooral van de ouders komen. Deze uitkomsten van het onderzoek leiden tot de vraag of de oorspronkelijke doelstelling van de ziekenhuisschool, namelijk het onderwijsleerproces optimaal te continueren tijdens een ziekenhuisopname, in de regionale ziekenhuizen wel behaald wordt. Gelukkig heeft het ontbreken van onderwijs in de regionale ziekenhuizen geen zichtbaar negatieve invloed op het welbevinden van het zieke kind. De verandering in de wetgeving voor het onderwijs aan zieke kinderen is voor de duur van vier jaar vastgesteld, waarna een evaluatie zal plaatsvinden. Toch zou een kleine verandering in de werkwijze van het huidige systeem nu reeds aangebracht kunnen worden. Kinderen in regionale ziekenhuizen ontvangen niet of in zeer beperkte mate onderwijs, terwijl zij dit wel zouden willen. Omdat de thuisKIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
KWALITEIT school er verantwoordelijk voor is dat het kind les krijgt, zou het initiatief daartoe van de thuisschool moeten uitgaan. Dat gebeurt echter niet of nauwelijks. Het gevolg is, dat het aan de ouders is om ervoor te zorgen dat het kind les krijgt. Dit betekent in veel gevallen dat zij zelf contact moeten opnemen met de thuisschool, wat voor de ouders extra belastend kan zijn. Er heeft immers door de opname van hun kind in het ziekenhuis al een ingrijpende verandering in hun leven plaatsgevonden. De mondige, assertieve ouder is hiermee in het voordeel. Om het onderwijs voor alle zieke kinderen in de regionale ziekenhuizen toegankelijk te maken zou het personeel van de kinderafdeling (bijvoorbeeld dokter, verpleging, spelleiding), net zoals in de academische ziekenhuizen, de ouders op de hoogte kunnen stellen van de mogelijkheid om onderwijs te ontvangen. Als kinderen onderwijs willen ontvangen en hun ouders stemmen daarin toe, zou een verantwoordelijke van de kinderafdeling contact kunnen opnemen met de onderwij sconsulent, die dan de brugfunctie met de thuisschool kan vervullen. Dit betekent slechts een geringe taakuitbreiding voor één van de disciplines op de kinderafdeling, maar mogelijk een belangrijke vermindering van de belasting van de ouders. Bovendien zouden op deze wijze alle zieke kinderen op een gelijkwaardige manier behandeld en begeleid worden.
Thuisschool De situatie in de regionale ziekenhuizen voldoet dus, kort na invoering van de nieuwe regeling, niet aan de eis dat elk ziek kind onderwijs moet kunnen ontvangen. We weten niet of het hierbij slechts gaat om aanpassingsproblemen in de beginfase van een nieuwe regeling, die mettertijd zullen verdwijnen. Maar natuurlijk is het niet goed als de instelling die verantwoordelijk is voor de uitvoering van een nieuwe maatregel, in casu de thuisschool, daar onvoldoende op is voorbereid en daar ook niet voor is toegerust. Wat
KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
dat laatste betreft speelt de huidige krapte op de onderwijsarbeidsmarkt een belangrijke rol. De school moet een personeelslid vrijmaken om het onderwijs voor het zieke kind te verzorgen. Voor de meeste scholen echter zijn de mogelijkheden daartoe uitermate beperkt. In veel gevallen kunnen zij al onvoldoende personeel vinden om het reguliere onderwijs te verzorgen, laat staan dat zij iemand tijdelijk kunnen vrijmaken om een ziek kind in het ziekenhuis of thuis les te gaan geven. Nu mogen onderwijsconsulenten, die in dienst zijn van onderwijsbegeleidingsdiensten, ook onderwijs verzorgen, maar eigenlijk behoort dat
Als kinderen in het ziekenhuisonderwijs willen krijgen, zou ook de kinderafdeling daar contact over kunnen opnemen. niet tot hun taken. Hun taak is het de leerkrachten te ondersteunen en te begeleiden in het omgaan met het zieke kind, zowel in het ziekenhuis als thuis. De resultaten van het onderzoek laten zien dat ook lesgeven door onderwijsconsulenten in de praktijk niet of nauwelijks gebeurt.
Nieuwe ontwikkeling Wij willen niet eindigen met alleen maar somberheid. De huidige ontwikkelingen in onderwijsland zijn erop gericht om alle kinderen onderwijs 'op maat' te verschaffen. Dit geldt dus niet alleen voor gezonde kinderen, maar ook voor kinderen die ziek thuis liggen of in de ziekenhuisschool verblijven en voor kinderen die een speciale school bezoeken vanwege een chronische ziekte. Onderwijs op maat wordt dus de regel en de mogelijkheden daartoe worden groter nu internet voor een
groot deel van de bevolking toegankelijk is geworden. Een mogelijk interessant initiatief wat dit betreft is de opening van de webschool, een digitale school op internet die november vorig jaar geopend werd door het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht (www. webschool.nl). De webschool heeft tot doel om leerkrachten te onder steunen bij het verzorgen van onder wij s aan zieke kinderen. Behalve dat de webschool de leerkrachten informatie verschaft over ziek zijn en de mogelijke gevolgen die dat heeft voor het onderwijs aan het zieke kind, kan zij ook speciaal op de individuele leerling afgestemde lesprogramma's aanbieden. Het zieke kind kan op elk gewenst moment kijkenwat er die dag van hem of haar gevraagd wordt, kan het huiswerk maken en dit eventueel via internet naar de leerkracht van de thuis school terugsturen. De webschool maakt het dus wellicht voor elk ziekkind straks mogelijk om toch onderwijs te ontvangen. Dit heeft ook de belangrijke sociaalemotionele consequentie dat het zieke kind door de webschool het contact met de thuisschool in stand kan houden. Het blijft er dan helemaal bijhoren. Tegelijk mag niet worden vergeten hoe belangrijk het blijft, dat kinderen, en met name zieke kinderen, persoonlijke aandacht krijgen van de leerkracht. Contact via internet is een prima middel voor het ontwikkelen van schoolse vaardigheden, het ondersteunen van de sociaal-emotionele aspecten van ziek zijn kan natuurlijk niet via de digitale weg gebeuren. * Weer Samen Naar School (WSNS), verzamelnaam voor vernieuwingen op het gebied van het onderwij s.
Informatie over het onderwijs aan zieke kinderen is te vinden op de website van Kind en Ziekenhuis: www.kindenziekenhuis.nl > Adviezen > Onderwijs.
55
BRIEVEN
Ouders uiten hun ergernis
' Wij zijn nu meer dan vijf maanden bezig...'* Onze dochter Noa is op 5 juli 2000 geboren. Op 14 augustus 2000 vindt het eerste bezoek plaats aan de kinderarts van het consultatiebureau. Zij constateert een lichte asymmetrie bij de spreiding van de beentjes van onze dochter. Zij wil afwachten tot de volgende afspraak (11 september 2000) om dan nog een keer te kijken. Op deze datum blijkt alles in orde. Bij de volgende afspraak, op 16 oktober 2000, constateert zij wederom een asymmetrie en verwijst zij ons naar de huisarts met het advies een echo te laten maken. Omdat Noa tijdens het consult ook inentingen in haar been had gekregen, adviseert zij enkele dagen te wachten met het bezoek aan de huisarts. Vrijdag 20 oktober komen we bij de huisarts. Hij kan niets zien maar verwijst ons naar het St. Clara Ziekenhuis voor een echo van Noa' s heup-je. De afspraak moeten we zelf regelen. Op 6 november 2000 komen we hier voor de echo. De begeleidend arts kan de echo niet goed zien en wil ook een röntgenopname. Zonder nadere uitleg vertelt hij ons hierna dat we maar een afspraak moesten maken met een orthopeed omdat het niet goed is. We moeten weer langs bij de huisarts voor een verwij sbrief voor de orthopeed. We krijgen een paar namen van goede orthopeden in het St. Clara Ziekenhuis en moeten zelf gaan bellen voor een afspraak. We krijgen een afspraak op 27 november bij dokter X. Hij constateert dat onze dochter een niet al te zware vorm van heupdysplasie heeft. We moeten zo snel mogelijk een spreidbeugel laten aanbrengen door de instrumentenmaker in het ziekenhuis. Dit kan de volgende dag gebeuren. De beugel wordt aangemeten. Weer thuis krijgen we de indruk dat de heupjes niet, zoals de or-
thopeed ons heeft verteld, naar buiten worden gedrukt. We vertrouwen het niet, maar kunnen niet bij de huisarts terecht omdat deze onbereikbaar is. De donderdag erna moeten we naar het consultatiebureau en kunnen we, nadat we daar op hebben aangedrongen, de kinderarts ernaar laten kijken. Deze zegt dat het helemaal niet goed zit. De volgende dag gaan we weer terug naar de instrumentenmaker. De beugel wordt bijgesteld en op ons aandringen kunnen we nog snel langsgaan bij een collega van dokter X om te horen of de beugel nu wel echt goed zit. Hij kijkt er kort naar en vertelt ons dat het allemaal in orde is.
Niet goed Het beugeltje blijkt bij controle op 22 december door dokter X helemaal niet goed te zitten. Het is veel te smal afgesteld. Verder worden de beentjes onvoldoende naar boven gedrukt. Dus al die tijd heeft Noa de beugel voor niets gedragen. Hij vertelt helder wat de bedoeling is met de beugel en 's middags zitten we weer bij de instrumentenmaker. Hij wil de beugel niet meer dan één gaatje verstellen. Hij heeft naar zijn zeggen reeds honderden kinderen behandeld en dat is steeds goed gegaan. Dit keer is het volgens hem niet anders. Wat de arts ons heeft verteld, wijst hij af: 'Dat kan hij nou welzeggen, maar ...' Het blijkt onmogelijk om de arts en de instrumentenmaker contact met elkaar te laten hebben. Naar ons idee, afgaand op hetgeen dokter X ons heeft verteld, zit de beugel nog steeds niet goed. Bij het secretariaat van dokter X dringen we aan op een spoedige afspraak om de beugel zo snel mogelijk door hem te laten controleren. Dankzij interventie door de assistente van dr. X krijgen we een afspraak op 3 januari 2001,
een maand eerder dan de afspraak die we in eerste instantie zelf hebben gekregen aan de afsprakenbalie. In de tijd tot die afspraak proberen we thuis met een dunnere luier (normaal gebruiken we dikkere wasbare katoenen luiers) de beugel beter aan te trekken. De instrumentenmaker heeft steeds gezegd, dat dat niet uitmaakt, maar toch... het helpt. De beugel blijkt beter te zitten, ook volgens dokter X, zoals bij de afspraak op 3 januari blijkt.
Wachten Op 2 februari weer terug op controle. Na een röntgenopname blijkt dat de behandeling niet heeft geholpen. Dokter X geeft ons het advies naar het Sophia Kinderziekenhuis te gaan en zegt dat hij zelf een afspraak voor ons zal maken. We zijn hem daar zeer dankbaar voor. Dezelfde dag nog wordt de afspraak, voor 13 februari 2001, aan ons door gegeven. De afspraak is bij dokter Y. Als we bij hem zijn, bekijkt hij de foto's uit het Clara en onderzoekt hij Noa. Hij vertelt ons dat Noa al sinds haar geboorte een heupje heeft dat niet in de heupkom zit. Heupluxatie dus. Hij geeft aan dat er binnen drie weken onder narcose en met behulp van een contrastvloeistof een preciezere foto zal worden gemaakt en dat vervolgens het onderlijfje van Noa dan voor vier maanden in het gips gaat. Na een ruime week, waarin we elke dag zenuwachtig luisteren naar de berichten op het antwoordapparaat, hebben we nog niets gehoord en bellen we zelf naar het afsprakenbureau. Dat weet ons te vertellen dat we op 16 maart geholpen zullen worden Als we het met die datum niet eens zijn, moeten we maar het secretariaat van dokter Y. bellen. Dit doen we. We vertellen dat het tot 16 maart wel erg lang duurt en dat we al zo lang bezig zijn. Het antwoord is, dat de dokter op vakantie is en dat enige andere patiënten al langer wachten. Vandaag, 8 maart, ontvangen we eindelijk een brief van het ziekenhuis waarin we worden verzocht om ons aanstaande dinsdag (13 maart
Kop en tussenkoppen zijn van de redactie.
56
KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
MEDIA 2001) te melden op het anesthesiespreekuur. Verder is er de aankondiging van de dagopname voor de foto onder narcose op de vrijdag erna, 16 maart. De oproepbrief is kortaf en bot. Er wordt niets gezegd over de langere wachttijd en ook niets over de zeer korte tijd tussen de datum waarop deze brief is verstuurd en de datum van de ingreep. Er staat niets in over de wijze waarop we ons kunnen voorbereiden en evenmin wordt informatie gegeven over hoe het verder moet als Noa een gipsbroek heeft en over hetgeen we moeten meenemen. Alleen wordt vermeld dat 'het kind' met een auto of taxi moet worden opgehaald.
In de kou We vragen ons inmiddels af of we, als we zelf niet steeds weer aan de bel hadden getrokken en zelf informatie hadden gezocht, net zo
In de media
Opmerkelijke zaken uit de wereld van 'het kind en het ziekenhuis', ontleend aan de gedrukte media.
Visie In Nederland ontbreekt een integrale visie over kinderrevalidatie, stelt prof. dr. Jan de Moor in het BOSK Magazine (2001, nr. 1) van de Vereniging van motorisch gehandicapten en hun ouders. De Moor, verbonden aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN): 'De kinderrevalidatie kent geen goede doordachte rapporten waarin een lijn naar de toekomst is uitgezet. We hebben genoeg specialistische kennis, maar geen integrale visie over wat we met de zorg voor lichamelijk gehandicapte kinderen willen. We zoeken er ook niet echt naar. Voor de echte vernieuwende gezichtspunten op het gebied van de kinderrevalidatie hoefje in Nederland niet te zijn. Dat zegt niets over individuele personen, maar wel iets over het totaal. KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
ver zouden zijn geweest als we nu zijn. Ook al ben je mondig, je voelt je vaak erg in de kou gezet als ouders. Wat kan je als ouders doen? Over de lange(re) wachttijd beklagen we ons bij de klachtenfunctionaris van het patiënteninformatiecentrum van het Sophia, die ons verwijst naar de huisarts en deze geeft vervolgens niet thuis. Hij is niet verantwoordelijk: 'Noa is in behandeling bij een specialist'. De verzekeringsmaatschappij, waarbij we particulier verzekerd zijn en die pretendeert te kunnen bemiddelen als er wachtlijsten zijn, zegt dat zij niets kan doen bij een wachttijd van drie weken. Zij kan pas bemiddelen als het gaat om een periode van vier weken. We moeten maar naar minister Borst schrijven, die verantwoordelijk is voor wachtlijsten. Samengevat: we zijn nu meer dan vijf maanden bezig om een oplos-
sing voor het probleem met de heup van Noa te vinden en in die periode is er effectief alleen iets gebeurd in de anderhalve maand dat zij de spreidbeugel droeg. De andere tijd is verloren gegaan aan doorverwijzen, aanmodderen en wachten. Hoe kunnen mensen overleven in dit systeem van verwijzen? Het komt erop neer dat niemand verantwoordelijk is voor een geheel behandeltraject en iedereen naar elkaar verwijst in een oneindige cirkel. Kunnen er dan voor al die wachtende kinderen niet meer behandeldagen zijn dan nu (twee maal per week) of meer operatieruimte en personeel? En wat zijn eigenlijk nog je rechten als patiënt of ouders? Moetje als je goed geholpen wilt worden en wilt opkomen voor je kind en je rechten als patiënt naar het buitenland verhuizen? Kerstin Hahn en Jan Janse, Rotterdam.
We komen steeds verder achterop, zeker vergeleken met de Verenigde Staten.'
dat epilepsie op latere leeftijd een paar keer werd genoemd, evenals een vroeg begin van de puberteit en huidproblemen. Veel problemen hebben exprematuren en ouders met de zorg die zij ervaren. Onbegrip en miscommunicatie zijn daarin aan de orde van de dag, het schort aan follow-up, huisarts en schoolarts ontbreekt het vaak aan adequate kennis en communicatie tussen de verschillende instanties is slecht. Van der Lee citeert een moeder die hulp zoekt voor haar zoon: 'De ene specialist constateert dat er problemen met de ogen zijn, maar stuurt me voor zijn moeilijke gedrag weer door naar de volgende specialist. Die constateert dat hij inderdaad gedragsproblemen heeft, maar stuurt hem voor zijn sociaalemotionele problemen weer door naar de volgende. Het mag toch duidelijk zijn dat die dingen samenhangen. Ik zou graag willen dat de problemen van ex-prematuren als geheel werden onderzocht, en niet allemaal los van elkaar.' Volgens Van der Lee zijn er wel initiatieven om de hulp voor ex-prematuren gerichter te maken, maar staan die nog in de kinderschoenen.
Prematuren In Kleine Maatjes (jaargang 23, nr. 2), het blad van de Vereniging van Ouders van Couveusekinderen, doet onderzoeker Peggy van der Lee verslag van een onderzoek van TNO onder ex-prematuren en hun ouders. Het ging om een verkennend en derhalve beperkt onderzoek, waarvan de uitslagen zullen worden meegenomen in een groot internationaal onderzoeksproject dat al sinds 1983 loopt. Dat in het recente onderzoek spasticiteit naar voren komt als een lichamelijk probleem bij exprematuren, is volgens Van der Lee niet verrassend. De aandoening doet zich bij 6 tot 10 procent van de exprematuren voor en is zowel bij ouders als artsen bekend. Bij de eersten wel, maar bij de tweeden veel minder bekend zijn de sociaalemotionele problemen die werden genoemd: angst voor nieuwe dingen, faalangst, verlegenheid, onzekerheid en een sterke behoefte aan veiligheid. Volstrekt nieuw voor de onderzoekers was,
57
THEMA
Vervolg vanpag. 47 tekent dat de eerste verpleegkundigen kwalificatieniveau 4 en 5 dit jaar hun opleiding afronden. Daarmee is de vernieuwing niet tot stilstand gekomen. Zo leven in het basis-beroepsonderwijs gedachten om delen van de verpleegkundige vervolgopleidingen op te nemen in het curriculum van het HBOVerpleegkunde. Naar onze mening is het in zo'n scenario goed mogelijk om in het HBO-Verpleegkunde onderdelen van de SVK en de specialistische vervolgopleiding obstetrie/gynaecologie onder te brengen en eerder dan in het vierde studiejaar van de opleiding te beginnen met de differentiatie kraam-, kind- en jeugdzorg 2. Er zou dan een specifieke opleiding voor de kraam- en kinderverpleging ontstaan, bijvoorbeeld van één jaar basisopleiding en drie jaar specialisatie. In een dergelijke opzet zou toch de breedte van de opleiding tot verpleegkundige zijn gewaarborgd. De studenten doen dan immers tijdens de veelvul-
58
dige stages waarin de basisopleiding voorziet, praktische ervaring op in verschillende zorgcategorieën op de gynaecologie-, kraam- en kinderafdelingen. In het vierde studiejaar kan dan een keuze worden gemaakt voor óf het verplegen van zwangeren, barenden, kraamvrouwen en pasgeborenen óf het verplegen van kinderen en jeugdigen.
1. Gekwalificeerd voor de toekomst. Eind rapport Commissie Kwalificatiestructuur. Zoetermeer/RijswijkJuni 1996. 2. E. Leistra e.a. Beroepsprofiel voor de ver pleegkundige, 1999. 3. Wet op de beroepen in de individuele ge zondheidszorg (Wet BIG). Staatsblad 655,11 november 1993.
In de toekomst zullen onze kinderen oordelen over de nieuwe opleidingen voor de verplegende en verzorgende beroepen. Zij zullen uitspreken hoe competent zij binnen het door hun moeders en vaders ontworpen en ingerichte nieuwe opleidingsstelsel worden opgeleid om hun eigen kinderen - en ons - te ver plegen. Dita de Boer is docent verpleegkunde HBO-Verpleegkunde, Carol Timmer is projectleider onderwijsvernieuwing HBO-Verpleegkunde. Beiden zijn verbonden aan de Hogeschool Holland in Diemen. KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
VERENIGING
Oproepen
Meer ruimte in nieuw kantoor
* Myrthe, het dochtertje van Sem en Kim Schut, heeft een atrium septum defect (ASD). Het meisje, geboren op 17 september 2000, zal een open-hartoperatie moeten ondergaan. De ouders willen graag in contact komen met andere ouders met een kind met een hartafwijking of een kind dat een open-hartoperatie heeft ondergaan of moet ondergaan. Wie denkt Sem en Kim Schut van dienst te kunnen zijn, wordt verzocht zich met hen in verbinding te stellen. Het telefoonnummer is 043-6016012. E-mailen kan ook via: sem. schut @ hetnet.nl.
* Mevrouw Arja Wegerif in Groningen heeft als driejarig kind in het ziekenhuis gelegen. Zij schreef Kind en Ziekenhuis: 'Dat heeft mijn leven erg beïnvloed, en het doet dat nog steeds. Ik durf nu pas een begin te maken met de verwerking.' Zij wil graag in contact komen met mensen met een gelijksoortige ervaring. Haar adres is: Mozartstraat 39, 9722 EB Groningen; e-mail: arja.wegerif@ 12move.nl.
Op l mei dit jaar nam de vereniging Kind en Ziekenhuis een nieuw kantoor in gebruik op de begane grond van dit pand aan de Korte Kalkhaven in Dordrecht. De nieuwe vestiging biedt de medewerkers van het landelijk bureau meer werkruimte dan zij in het vorige kantoor hadden, iets waar in de loop van de jaren grote behoefte aan was ontstaan.
Giften Voor de vereniging Kind en Ziekenhuis is de steun van derden in de vorm van een financiële bijdrage onmisbaar. Recent ontving zij giften van CZ Zorgverzekeringen in Tilburg en
* Ook Ester Al (32) heeft als klein kind veel in het ziekenhuis gelegen en is vijf keer geopereerd. 'Doordat ik toen zoveel alleen ben geweest (toendertijd mochten ouders nog niet zoveel bij hun kinderen in het ziekenhuis zijn, heb ik daar tot de dag van vandaag nog trauma's aan overgehouden,' laat zij weten. Ook zij zou graag in contact komen met lotgenoten. Adres: Prof. Schrijnenstraat 14, 6524 RA Nijmegen; telefoon: 0243229314, e-mail:
[email protected]. KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
drs. M.A.M, van Rosendaal (Accenture, Amsterdam).
Inventaris De verhuizing van het landelijk bureau van de vereniging naar een ander pand bracht de noodzaak mee een deel van de kantoorinventaris te vernieuwen. Dit werd mede mogelijk gemaakt dankzij een aanmerkelijke tegemoetkoming in de aan-schafkosten van de kant van de leverancier, de firma Ahrend in Rotterdam. De vereniging is deze weldoeners zeer erkentelijk.
Onderwijs aan zieke kinderen De website van de vereniging Kind en Ziekenhuis op internet is uitgebreid met informatie over het onderwij s aan zieke kinderen. In kort bestek wordt vermeld hoe deze vorm van onderwijs wettelijk is geregeld en welke instanties een functie hebben bij de uitvoering. Ook wordt aangegeven dat sinds de invoering van de wet, op l augustus 1999, de praktijk niet zonder problemen is. De informatie is te vinden op: www.kindenziekenhuis.nl > Adviezen > Onderwijs. 59
BERICHTEN
Sophia introduceert Huiskamer voor broertjes en zusjes Bij het Sophia Kinderziekenhuis in Rotterdam is onlangs een Ronald McDonald Huiskamer in gebruik genomen. Het ziekenhuis beschikte al over een Ronald McDonald Huis voor 24-uurs opvang van ouders. De Huiskamer is bedoeld voor dagopvang van broertjes en zusjes (van 0 tot en met 10 jaar) van kinderen die in het ziekenhuis worden behandeld. De voorziening biedt ouders de gelegenheid hun aandacht aan het zieke kind te geven zonder zich te hoeven bekommeren om de meegekomen broertjes of zusjes. Voor hen zijn er in de Huiskamer speelgoed en professionele verzorging, afgestemd op hun leeftijd. Zij kunnen er de hele dag blijven of enkele uren. De ouders betalen voor de opvang f 2,50 per dagdeel of een deel daarvan. Voor meer informatie: de Huiskamer, telefoon 0104637026.
Erbse parese Eén tot drie op de duizend baby's worden geboren met een Erbse parese. Dat is een beschadiging van zenuwen die vanuit de nek naar de arm lopen. Als gevolg van het letsel kan het kind de arm niet of niet voldoende bewegen. In tien tot dertig procent van de gevallen bestaat de kans op een blijvende handicap. De Erbse Parese Vereniging Nederland (EPVN) zet zich onder andere in om meer bekendheid te geven aan de verschillende behandelmethoden die er voor de aandoening zijn. Een Erbse parese wordt bij een pasgeborene niet altijd herkend, terwijl het in een aantal juist van groot belang is dat de baby kort na geboorte wordt gezien door een kinderfysiotherapeut met Fokopleiding (voor de behandeling van zuigelingen) of een kinderartskinderneuroloog. Onlangs verscheen bij de EPVN een pa-
tiëntenfolder met informatie over de aandoening. Er is onder andere in vermeld wanneer een Erbse parese kan ontstaan. Daarnaast worden de symptomen genoemd waaraan de beschadiging kan worden herkend en wordt geschetst hoe de gang van zaken is nadat de beschadiging is vastgesteld. Voor meer informatie: EPVN, telefoon 06-53449407; website: www.epvn.nl.
Documentaire over chronisch zieken Op 5 en 12 november zal de NCRVtelevisie het documentaire tweeluik Onderhuids uitzenden. Daarin wordt een beeld gegeven van het dagelijks leven en de toekomstverwachtingen van enige chronisch zieke kinderen, jongeren en jonge volwassenen. De thema's die aan de orde komen zijn de plaats van chronisch zieken in de huidige maatschappij, de mensen in hun omgeving en de betekenis van artsen en verpleegkundigen in hun leven. De productie is een initiatief van het televisieproductiebedrijf TV Dits en prof. Hugo Heymans, hoofd van het Emma Kinderziekenhuis-AMC in Amsterdam.
Herstel Het vorige nummer van Kind en ziekenhuis (24e jaargang, nr. l, maart 2001) bevatte enkele onvolkomenheden. - Verzuimd is te vermelden dat de illustraties bij het artikel 'Communicatie is de sleutel', over de communicatie in het ziekenhuis met een verstandelijk gehandicapt en doof kind, afkomstig waren van De Boerderij in Middenbeemster. De Boerderij biedt een woon- en werkvoorziening voor dove jongeren met uiteenlopende problematiek en ontwikkelt veel materiaal om de communicatie met deze groep te vergemakkelijken. Voor
Kinderen en veiligheid Met de uitgave van vier posters vestigt de Stichting Consument en Veiligheid in Amsterdam de aandacht op evenzoveel veiligheidsthema's: veiligheid in huis, voorkomen van valletsel, veilig vervoer en voorkomen van vergiftigingen. De thema's sluiten aan bij de campagne van de stichting over veiligheid voor kinderen. De posters, van A2-for-maat, zijn bedoeld om te worden opgehangen in wachtkamers en openbare ruimtes. Andere nieuwe uitgaven van de stichting zijn een Productinformatiemap Kinderen en het 'voorlichtingspakket voor intermediairs' Veilig Groot Worden. De map is een naslagwerk met informatie voor iedereen die te maken heeft met vragen van ouders over de aanschaf en het gebruik van (veilige) producten voor kinderen. Het voorlichtingspakket is bedoeld voor werkers in de gezondheidszorg, het welzijnswerk en de kinderopvang die groepsvoorlichting willen geven over veiligheid voor kinderen aan ouders met kinderen in de leeftijd van O tot 4 jaar. Voor meer informatie: Consument en Veiligheid, tel. 020-5114511, fax 020-6692831. meer informatie: De Boerderij, telefoon 0299-687187. In de rubriek In de media werd onder de tussenkop Telefoontje aandacht besteed aan een onderzoek bij het Great Ormond Street Hospital for Children in Londen. Het onderzoek had betrekking op het effect van een telefoontje van het ziekenhuis naar ouders, de dag nadat hun kind uit het ziekenhuis is ontslagen. Door het wegvallen van enkele regels was de laatste zin van deze tekst incompleet weergegeven. De volledige zin luidde: 'Zowel de ouders als de ziekenhuismedewerkers zijn zo tevreden over de aanpak dat de ziekenhuizen overwegen deze uit te breiden tot alle chirurgische patiënten.'
FOTO: ALIZE KORF
KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
61
BOEKEN
Kinderen en... ingrijpende situaties
BOEKEN onder redactie van Marie-José Overbosch
Een kind dat thuis wordt geconfronteerd met een ernstig ongeluk of een levensbedreigende ziekte, neemt gevoelens van onzekerheid, angst, woede en verdriet mee naar school. Deze gevoelens kunnen zich vertalen in gedragsveranderingen en concentratie- en leermoeilijkheden. Dit boek biedt leerkrachten handreikingen voor het onderkennen en begrijpen van de situatie waarin de leerling zich bevindt. Ook geeft het tips voor ondersteuning en begeleiding. Het beschrijft een keur aan werkvormen die helpen het onderwerp bespreekbaar te maken in een tweegesprek of in de hele klas. Achter in het boek zijn een literatuurlijst met kinderboeken over dit onderwerp en een lijst van nuttige adressen opgenomen.
Inspirerend Met bewondering en ontroering las ik hoe Tilstra in staat is om kinderen zich te laten uiten over haast niet te verwoorden gevoelens en gedachten. Ik hoop dat leraren erdoor worden geïnspireerd oog te hebben voor sociaal-emotionele problemen bij leerlingen en hieraan tijd willen besteden, hoe moeilijk of ongelegen dat soms ook mag zijn. Uiteindelijk winnen de leerling, de klas en de
Krukken geen bezwaar 'Krukken geen bezwaar' is een handleiding voor leerkrachten in het basisonderwijs. Het stelt hen in staat om de gewone gymnastieklessen met eenvoudige middelen zo aan te passen dat leerlingen met motorische beperkingen volwaardig kunnen meedoen. De auteurs werkten ruim tien jaar als ambulant begeleider voor een mytylschool. Het boek is aan de prijzige kant, maar het is mooi uitgevoerd in een kloek formaat en bevat een vijftigtal lessen die helder en overzichtelijk zijn beschreven. Veel, en leuke, te62
school erbij. Het boek is geschreven voor gebruik op school, maar kan evenzeer goed thuis, in een ziekenhuis of waar dan ook geraadpleegd worden. Het is, kortom, aanbevolen voor iedereen die zich om een kind in nood bekommert. De lezer kan zich veilig laten leiden door de ervaring en creativiteit van deze auteur. MJO Tilstra, Harm. Kinderen en ....ingrijpende situaties. Over levensbedreigende ziekte in de naaste omgeving. Hilversum, Kwintessens, 2001. Schriftelijk te bestellen bij Kwintessens: Postbus 3, 1200 AA Hilversum, telefoon 035-6263040. Prijs: f54,95 exclusief verzendkosten. ISBN 90 5788 063 6
keningen van Aad Bijloo illustreren en verduidelijken de tekst. Het boek getuigt van enthousiasme, ervaring en kennis, humor en vindingrijkheid. MJO Krop, Michiel en Robin Groeneveld. Krukken geen bezwaar. Leerlingen met motorische beperkingen in het reguliere bewegingsonderwijs. Met illustraties van Aad Bijloo. Hoogvliet. Luk Tut Producties, 2000. Met literatuuropgave. Prijs, inclusief verzendkosten, f 120,-. ISBN 90 805316 l 8. Scholen kunnen voor de aanschaf subsidie krijgen van de Nederlandse Stichting van het Gehandicapte Kind (NSGK). De auteurs geven het boek in eigen beheer uit. De meest praktische wijze van bestellen is per telefoon (010-4164954) of per e-mail (
[email protected]).
KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
BOEKEN
De epilepsie van Annemarie In de serie De Ziekenboeg Extra laat uitgeverij Sjaloom boeken verschijnen die tot doel hebben meer ernstige ziektes en aandoeningen op toegankelijke en informatieve wijze te belichten. Het deeltje De epilepsie van Annemarie beschrijft wat er in je hoofd gebeurt als je epilepsie hebt en je naar de dokter moet voor een onderzoek. De beleving van het kind staat centraal. Het boek is bestemd voor kinderen van vier tot negen jaar. Net als in de voorgaande deeltjes weet Kliphuis ook nu weer beleving en informatie in een aardig verhaaltje te verwerken. MJO Kliphuis, Christine. De epilepsie van Annemarie. Als je hersenen op hol slaan. Met illustraties van Helen van Vliet. Amsterdam,
Dokter Me Di Cin In het sprookjesachtige verhaal van 'Dokter Me Di Cin' wordt dokter Me Di Cin opgeroepen om naar het paleis van de keizer te komen omdat prins Ma La Tin ziek is . De dokter constateert al snel dat wat frisse lucht de prins goed zal doen, maar Ma La Tin weigert aanvankelijk om naar buiten te gaan. Elke dag komt de dokter terug en vertelt de jongen over de wonderlijke planten die hij heeft gezien tijdens zijn zoektocht naar het genezende kruid, zoals een
Sjaloom, 2000. In de serie De Ziekenboeg Extra. Met enkele nuttige adressen. Prijs f 19,90. ISBN 90 6249 37 OX.
bloem die snikte, een wild wuivende plant en een zingende netel. Ma La Tins nieuwsgierigheid naar al die bijzondere vegetatie groeit en op een dag vraagt hij de dokter of hij hem bij zijn zoektocht mag vergezellen. Natuurlijk komen zij tijdens hun wandeling alleen maar gewone planten tegen, maar de jonge prins is wel in één keer genezen. De rest van zijn leven blijft hij wandelingen maken met zijn oude vriend dokter MeDiCin. Lemniscaat brengt mooi verzorgde uitgaven op de markt. Dokter Me Di Cin is er weer zo een, met illustraties door een Zuid-Afrikaanse kunstenaar. Het verhaal is eenvoudig, rustig en bijna poëtisch, met een accent op liefde voor de natuur en haar geneeskrachtige werking. Het is een boek om voor te lezen aan jonge kinderen en om er samen in te kijken naar de planten en de Japanse prins en dokter. Kinderen van zeven tot hooguit tien jaar zullen het zelf wel willen lezen. Pumini, Roberto. Dokter Me Di Cin. Met illustraties van Piet Grobler. Rotterdam, Lemniscaat, 2001. Prijs: f 26,50. ISBN 90 5637 349 8.
KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
Heeft u binnenkort iets te vieren? Een verjaardag, een bruiloft, een jubileum op het werk? Of misschien wel het zoveel-jarig bestaan van uw bedrijf, instelling of vereniging? Bij een feest horen cadeaus. De vraag wat zij als geschenk willen hebben, stelt mensen nogal eens voor een probleem: zij weten niets, zij hebben alles al, het hoeft voor hen niet zo nodig of zij vinden in hun hart dat het geld wel beter kan worden besteed. Een probate oplossing is dan om 'een envelop voor Kind en Ziekenhuis' te vragen. Dat is voor iedereen leuk. Voor uw gasten om te geven, voor u (en de vereniging) om te krijgen.
Laat Kind en Ziekenhuis uw feest meevieren. Giro 6131073 De doelstellingen van Kind en Ziekenhuis staan omschreven in een brochure. Op verzoek doen wij u graag een aantal exemplaren daarvan toekomen.
63
WERKGROEPEN
AMERSFOORT Mw. M. Visser, Fluitekamp 137, 3828 WL Hoogland, tel. 033-4803068.
GOUDA Mw. A.van Bergen, Merel 52, 2411 KP Bodegraven, tel. 0172-611504.
SCHIEDAM, VLAARD., MAASSLUIS M w. A. van der Vliet, Julianalaan 16, 3135 JJ Vlaardingen, tel. 010-4349858.
AMSTERDAM Mw. M. van Loon, Werengouw 23, 1024 NL Amsterdam, tel. 020-6363712.
HELMOND/DEURNE Mw. A.C.P. van Noordwijk, Helmondseweg 29, 5735 RA Aarle-Rixtel, tel. 0492-383491.
SITTARD Fam. Brasz, Gulikstraat 13, 6151 BG Munstergeleen, tel. 046-4523390.
BERGEN OP ZOOM en ROOSENDAAL
Mw. T. van Opstal, Canadalaan 6, 4631 NV Hoogerheide, tel. 0164-612168.
HENGELO Mw. P. Nieuwland, Flemingstraat 42, 7555 BP Hengelo, tel. 074-2422836.
SNEEK Mw. van der Vegt, it Mediel 10, 8628 EV Goënga, tel. 0515-423135.
BREDA Mw. J. Verheyde, Wilderen 124, 4817 VH Breda, tel. 076-5812823.
's-HERTOGENBOSCH Mw. M. van Oirschot, Kattenbosch 45, 5243 SG Rosmalen, tel. 073-5214484.
TILBURG/WAALWIJK Mw. R. van Hees, Ravensbeek 7, 5032 AV Tilburg, tel. 013-4634106.
DELFT Mw. J. Schneider, Japanlaan 9, 2622 JX Delft, tel. 015-2620866.
HOOGEVEEN Mw. M.H. van der Burg, Roerdomplaan 55, 7905 EC Hoogeveen, tel. 0528-268138.
VEGHEL Mw. S. Janssen, Hertog Janstraat 31, 5461 AGVeghel,tel.0413-341314.
DEN HELDER Mw. W. Jurriansen, Boterzwin 4106, 1788 WT Den Helder, tel. 0223-644911.
LEEUWARDEN Mw. A. Tigchelaar, Felixwei 53, 9051 KG Stiens, tel. 058-2572086.
VENRAY Anita Houwen, St. Jansstraat 13a, 5964 AA Horst, tel. 077-3984530.
DEVENTER Mw. H. de Graaf, Meerkoet 16, 7423 CK Deventer, tel. 0570-655135.
MAASTRICHT Mw. L. Vankan, Kennedylaan 11, 6245 EP Eijsden, tel. 043-4098144.
WEST-FRIESLAND Mw. R. Pronk, Robijn 15, 1625 RW Hoorn, tel. 0229-244416.
DOKKUM Mw. C. Dijkstra, Kennemareed 8, 9147 BT Hantum, tel. 0519-571623.
MEPPEL Mw. I. Zwiers, Brandemaat 68, 7943 EX Meppel, tel. 0522-263959.
YERSEKE Mw. J. Goeman-de Jager, Jolstraat 19, 4401 JC Yerseke, tel. 0113-573181.
DORDRECHT Mw. E. Hekking, de Jagerweg 144, 3328 HG Dordrecht, tel. 078-6177712.
NOORDOOSTPOLDER en URK Mw. W.J. Smit, Noorderveld 8, 8307 DS Ens, tel. 0527-251903.
ZWOLLE Mw. L. Stoltenborg, Rosengaardeweg 13, 7722 PT Dalfsen, tel. 0529-432839.
EINDHOVEN Mw. M. Frima, Koekoeklaan 14, 5613 AJ Eindhoven, tel. 040-2450147.
NIJMEGEN Mw. A.C.M. Noordzij, Lijsterbeshof 11, 6581 PT Malden, tel. 024-3880545.
EMMEN Mw. H.C. Stenger-Ekens, Ronerbrink 13, 7812 LT Eminen, tel. 0591-641347.
ROERMOND Mw. A. Piëtte, Burg. Joostenlaan 33, 6042 ES Roermond, tel. 0475-324527.
64
KIND EN ZIEKENHUIS JUNI 2001
Informatiemateriaal Kind en Ziekenhuis Opname in het ziekenhuis - Amandelen - Trommelvliesbuisjes - Samen ƒ - Per stuk ƒ
4,25 2,55
100 stuks folder Opname in het ziekenhuis 100 stuks folder Keelamandelen 100 stuks folder Trommelvliesbuisjes
ƒ ƒ ƒ
42,00 42,00 42,00
Kind en Ziekenhuis, verenigingsbrochure -Per stuk -l 00 stuks
ƒ ƒ
1,70 17,00
Welk ziekenhuis kiest u? (zesde druk)
ƒ
12,00
Jaap de Aap in het ziekenhuis
ƒ
10,00
Uw kind in het ziekenhuis, wat kunt u als ouder doen
ƒ
10,00
Videoband 'Als je kind naar het ziekenhuis moet...'
ƒ 150,00
Mijn ziekenhuisboek Per doos van 60 stuks
ƒ 8,25 ƒ 200,00
Wandplaat 'Het ziekenhuis', in koker
ƒ
18,00
- in envelop (gevouwen)
ƒ
10,00
Ziekenhuislotto: Kijk.... ziek
ƒ
25,00
Ziekenhuisgeheugenspel: Kijk.... ziek
ƒ
25,00
Checklist GOED BEST BETER Kwaliteit van zorg voor kinderen in algemene ziekenhuizen. Checklist DAGVERPLEGING
ƒ ƒ
44,00 44,00
Handvest Kind en Ziekenhuis, ansichtkaarten - l set -6 sets
ƒ ƒ
6,60 33,00
Affiche 'Kinderen in het ziekenhuis hebben hun ouders nodig' -1 affiche in envelop (gevouwen) -1 affiche in koker -10 affiches in koker
ƒ ƒ ƒ
6,60 11,00 33,00
Basisschoolpakket (wandplaat, lessuggesties, artikelen)
ƒ
20,00
Brochure 'Kinderen, hun ouders en patiëntenrechten'
ƒ
6,50
Alle prijzen inclusief verzendkosten, tenzij anders vermeld.
Bestelwijze
- Het verschuldigde bedrag overmaken op giro 104806 ten name van Kind en Ziekenhuis te Dordrecht onder vermelding van het gewenste informatiemateriaal en naam en adres van degene aan wie het materiaal moet worden verzonden. - Schriftelijk bij Kind en Ziekenhuis, Korte Kalkhaven 9, 3311 JM Dordrecht met bij sluiting van eurocheque, girobetaalkaart of het verschuldigde bedrag in de vorm van postzegels.
LANDELIJKE VERENIGING KIND EN ZIEKENHUIS
AANMELDINGSFORMULIER
ONDERGETEKENDE: Naam.......................................................... (Fam/Hr/Mw/Instelling) Adres.................................................................................................. Postcode en woonplaats...................................................................... Functie of hoedanigheid ..................................................................... Geeft zich op als LID van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis en draagt als contributie bij ƒ........................... (minimaal ƒ 55,- per verenigingsjaar). Datum .....................
Handtekening.................................
Leden van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis ontvangen 4x per jaar het tijdschrift KIND EN ZIEKENHUIS. Het verenigingsjaar loopt van l oktober tot en met 30 september. Opzeggingen schriftelijk, tot drie maanden voor het einde van het verenigingsjaar. Ten behoeve van de contributiebetaling wordt een acceptgirokaart toegezonden. Gaarne volledig ingevuld en ondertekend retourneren aan: Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis Korte Kalkhaven 9 3311JM Dordrecht