Hete hangijzers 3
Tijdschrift Kind en Ziekenhuis Tot nu toe verschenen (thema-)nummers
Jaargang 8-1985
Nr. l - Tienerafdelingen* Nr. 2 - Kind en narcose Nr. 4 - Rooming-in*
Jaargang 9 -1986
Nr. l - Ouderparticipatie* Nr. 2-Pijn Nr. 3 - Trauma/Eerste Hulp Nr. 4 - Intensive Care
Jaargang 10 -1987
Nr. l - Broertjes en zusjes Nr. 2 - Verstandelijk gehandicapt* Nr. 3 - Ziekenhuisklimaat 0-18 jr. Nr. 4 - Een stap verder; symposium
Jaargang 11 -1988
Nr. l - Kinderen met een handicap* Nr. 2 - Communicatie Nr. 3 - Bouwen voor kinderen
Jaargang 12 -1989
Nr. l - Amandelen Nr. 2 - Spel Nr. 3 - Pijn Nr. 4 - Chronisch ziek l
Jaargang 13 -1990
Nr. l - Chronisch ziek 2 Nr. 2 - Voorbereiden l Nr. 3 - Voorbereiden 2 Nr. 4 - Zieke zuigelingen
Jaargang 17 -1994
Nr. l - Kwaliteit 4: buitenlandse kinderen Nr. 2 - Emoties Nr. 3 - Partners: ouders en hulpverleners Nr. 4 - Stress
Jaargang 18 -1995
Nr. l - Operaties Nr. 2 - Narcose Nr. 3 - Extra kwetsbaar l Nr. 4 - Extra kwetsbaar 2
Jaargang 19 -1996
Nr. l - Hete hangijzers Nr. 2 - Intensieve zorg Nr. 3 - Kwaliteit: dagverpleging Nr. 4 - Thuis
Jaargang 20 -1997
Nr. l - Hete hangijzers 2 Nr. 2 - Ondersteuning Nr. 3 - Schoolkinderen Nr. 4 - Spoedeisende hulp l
Jaargang 21-1998
Nr. l - Spoedeisende hulp 2 Nr. 2 - Sedatie Nr. 3 - Hete hangijzers 3
Jaargang 14 -1991
Nr. l - Rechten van kind en ouder Nr. 2 - Dagverpleging en kinderen Nr. 3 - Vroeggeborenen: beslissen over leven of sterven Nr. 4 - Communicatie - Aansprakelijkheid - Vrije artsenkeuze en second opinion
Jaargang 15 -1992
Nr. l - Klachten - Ouderbriefje bij narcose Nr. 2 - Kwaliteit l Nr. 3 - Ouders Nr. 4 - Kwaliteit 2: adolescenten
Jaargang 16 -1993
Nr. l - Kwaliteit 3: zuigelingen Nr. 2 - Levensbedreigend Nr. 3 - Ouderparticipatie Nr. 4 - Oren en horen/Trommelvliesbuisjes
Kosten per themanummer
Jaargang 8 t/m jaargang 13 Vanaf jaargang 14 Overdruk
ƒ 13,25 ƒ 16,00 ƒ 9,00
Bestelwijze
Het verschuldigde bedrag overmaken naar giro 104806 ten name van Kind en Ziekenhuis te Dordrecht onder vermelding van jaargang, nummer en thema van het tijdschrift. Indien nodig ook vermelden ter attentie van wie toezending dient te gebeuren.
*Overdruk van de thema-artikelen (tijdschrift is uitverkocht).
Hete hangijzers 3
67
Van de redactie.
Huilbaby hoort niet in ziekenhuis thuis
68
Ouders voorkomen veel ellende als zij bij hun kind blijven
72
Een huilbaby kan ouders tot wanhoop brengen. Een behandeling in een medisch kleuterdagverblijf is dan te verkiezen boven opname van het kind in het ziekenhuis. Door drs. E. Vos-Thiels.
Ruim veertig jaar nadat zij in het ziekenhuis lag, realiseert een moeder zich hoe verlaten zij zich toen heeft gevoeld. Door Ina van de Burch.
Uitgave van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis. Verschijnt in maart, juni, september en december. De vereniging heeft tot doel: het bevorderen van het welzijn van het kind vóór, tijdens en na een opname in het ziekenhuis.
COLOFON Het tijdschrift KIND EN ZIEKENHUIS wordt vier maal per jaar toegestuurd aan de leden van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis. Losse nummers kosten f 16,00 per stuk en kunnen worden besteld door het verschuldigde bedrag over te maken naar girorekening 104806 ten name van Kind en Ziekenhuis, Dordrecht, onder vermelding van de jaargang en het nummer.
Kinderen vaak langer nuchter dan goed is
74
Millenniumprobleem in anesthesiologie
78
Voorlichten vraagt om zorg en aandacht
82
De (kind-)veiligheid van ziekenhuizen
86
Minder angst door meer kennis
88
De Consumentenbond ging in samenwerking met de vereniging Kind en Ziekenhuis de procedures na die de ziekenhuizen volgen bij dagverpleging. Speciale aandacht kregen de voorlichtingsbrochures. Door drs. M. Andela.
Volgens David J. Steward zal in het jaar 2000 geen anesthesioloog nog bezwaar maken tegen de aanwezigheid van de ouders rondom de narcose van hun kind. Een aantal Nederlandse anesthesiologen zal zich moeten haasten om dat waar te maken. Van de redactie. Wat kan een kind begrijpen over het onderwerp 'ziekte'? Bij het voorlichten worden de leeftijdsgroepen vaak te breed gekozen. Door dr. E. J. Hosli.
Redactie
Per jaar gebeuren in de ziekenhuizen 1700 ongelukken waarvan de slachtoffers - patiënten of bezoekers - op een afdeling Spoedeisende Hulp moeten worden behandeld. Door drs. A.C.M. Blankendaal en ir. M.E. van de Waeter.
Eindredactie
De voorbereiding van tieners als een kwaliteitsproject van het AMC in Amsterdam. Door D. Kraft.
M. van Bergen-Rodts Mr. I. Harkema-Dun M. van Loon-van Bovene Drs. Y. Alofs-van Boxel Drs. M. Overbosch-Kamerbeek Van Rosendaal Tekstprodukties, Schoonebeek
Adres redactie
Aardappelmarkt 3 3311 B A Dordrecht tel. 078-6146361
Druk Pasmans Offsetdrukkerij BV, Den Haag Ontwerp omslag: Jan A. Veenman
© Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis ISSN: 0169-7072 KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
Verder in dit nummer Oproep 'Creativiteit op de kinderafdeling' 66 - Contactadressen werkgroepen 90 - Brieven 92 - Berichten 93 - Boeken 94 Het tijdschrift KIND EN ZIEKENHUIS is een uitgave onder verantwoordelijkheid van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis. Het is een middel om de standpunten van de vereniging uit te dragen en haar doelstellingen te verwezenlijken. In samenhang daarmee wordt in het blad ook in bredere zin aandacht besteed aan onderwerpen die met 'kind en ziekenhuis' verband houden. Met name voor bijdragen van derden geldt, dat deze niet noodzakelijkerwijs het standpunt van de vereniging vertolken of dat de vereniging het met de strekking eens is. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, gekopieerd of vertaald zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Citeren van korte passages is toegestaan met juiste vermelding van bron, auteur en paginanummer. Bij overname ontvangt de redactie graag een exemplaar van het medium waarin het overgenomen artikel is geplaatst. Op foto's berust doorgaans copyright; ook voor het overnemen hiervan is schriftelijke toestemming van de uitgever nodig. Correspondentie inzake overname of repro-duktie richten aan: Redactie Kind en Ziekenhuis, Aardappelmarkt 3, 3311 BA Dordrecht.
65
BERICHTEN Landelijke Vereniging KIND EN ZIEKENHUIS
Landelijk bureau Aardappelmarkt 3 3311 BA Dordrecht tel. 078-614 63 61 M. van Bergen-Rodts, directeur Drs. Y. Alofs-van Boxel Bestuur Mr. I. Harkema-Dun, voorzitter J. Reinstra, secretaris F. van de Putte, penningmeester Mr. H.J. Oosterkamp Begeleiding werkgroepen I. Ophorst-Hoos Strausslaan 4 3723 JN Bilthoven tel. 030 - 229 43 09 Postbank 6131073 ten name van Kind en Ziekenhuis te Dordrecht Bank 13.46.21.417 ten name van Kind en Ziekenhuis te Dordrecht Lidmaatschap Het lidmaatschap van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis staat open voor iedereen die zich voelt aangesproken door de doelstelling: het bevorderen van het welzijn van het kind voor, tijdens en na een opname in het ziekenhuis. Aanmelding kan gebeuren: *schriftelijk of telefonisch bij het Landelijk Bureau van de vereniging; *door het insturen van het Aanmeldingsformulier dat elders in dit tijdschrift is afgedrukt. Leden ontvangen vier keer per jaar het tijdschrift Kind en ziekenhuis, de kwartaaluitgave van de vereniging. De contributie bedraagt minimaal f 55.-per jaar. Het boekjaar loopt van l oktober tot 30 september. Bij toetreding in de loop van het boekjaar is de volledige contributie verschuldigd. In dat geval ontvangen nieuwe leden alsnog de in dat boekjaar reeds verschenen nummers van het tijdschrift Kind en ziekenhuis. Opzeggingen schriftelijk tot drie maanden voor het einde van het boekjaar. Donateurschap Voor wie de vereniging moreel en financieel wil steunen bestaat de mogelijkheid zich als donateur aan te melden. Donateurs betalen een minimum bedrag van f 15.- per jaar. Zij ontvangen jaarlijks een speciale publikatie van de vereniging.
Oproep
Creativiteit op de kinderafdeling Voor een kind in het ziekenhuis is de fysieke omgeving waarin het verblijft van grote betekenis. Het merendeel van de medewerkers op de kinderafdeling is zich daar goed van bewust. Dat blijkt uit de grote creativiteit waarmee zij de kinderafdeling vaak hebben aangekleed. Eén van de themanummers van Kind en ziekenhuis in het volgend jaar zal zijn gewijd aan de inrichting van de kinderafdeling en het kinderziekenhuis. Daarin zal ook plaats zijn voor de ideeën van 'de werkvloer'. Hebben u of mensen in uw omgeving 'iets moois' gemaakt of laten maken, is er bij u 'echt iets unieks' waar ze elders jaloers op kunnen zijn, koestert u een goed idee dat alleen nog maar op uitvoering wacht of ergert u zich ook zo aan al die slingers, ballonnen en serpentines?
in de vorm van een foto met bijschrift, een (werk-)tekening of gewoon in woorden. Voor dat laatste geldt: hoe kernachtiger hoe beter. Uit de inzendingen zal de redactie naar eigen inzichten een selectie maken voor plaatsing in het betreffende themanummer. Een belangrijk criterium daarvoor is, dat de bijdrage technisch moet kunnen worden ingepast in de opzet van het blad. Geschreven bijdragen die te lang zijn, kunnen worden ingekort. Degenen die hun creatieve uitingen geplaatst zien, wacht een (kleine) attentie. Zij zullen het echter vooral moeten doen met het genoegen hun idee wijder verbreid te zien. Inzendingen sturen aan: Kind en Ziekenhuis Aardappelmarkt 3 3311 BA Dordrecht
Steek uw licht niet onder de korenmaat dan wel maak van uw hart geen moordkuil en stuur Kind en ziekenhuis de bewijzen van uw creativiteit en betrokkenheid. Dat kan
Schenking en testament Indien u het werk van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis wilt steunen, kunt u een schenking aan de vereniging doen of de vereniging in uw testament opnemen. Daar de vereniging is aangemerkt (bij beschikking van 2 mei 1980) als rechtspersoon welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen belang beoogt (als bedoeld in artikel 24, lid 4 van de Successiewet), is voor haar bij verkrijgingen krachtens schenking danwel krachtens erfrecht een verlaagd fiscaal tarief van toepassing. Bovendien gelden voor 1998 de volgende vrijstellingen: * wat het successierecht betreft tot een bedrag van f 16.167,—; * wat het schenkingsrecht betreft tot een bedrag van f 8.084,— (per twee jaar). KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
66
THEMA
Hete hangijzers 3 Opnieuw is Kind en ziekenhuis gewijd aan een aantal 'hete hangijzers', onderwerpen die ter discussie staan of naar de mening van de vereniging Kind en Ziekenhuis ter discussie horen te staan. Een probleem dat met enige regelmaat terugkeert, is dat van de aanwezigheid van de ouders bij hun kind wanneer dit een narcose ondergaat. Dat ouders bij de inleiding van de narcose zijn, is een redelijk geaccepteerde zaak. Hun aanwezigheid wanneer het kind uit de narcose wakker wordt, is dat beslist niet. Menige ouder voelt zich daardoor gefrustreerd en beklaagt zich over de gang van zaken, zowel bij het ziekenhuis als via de brievenrubriek van Kind en ziekenhuis. Reacties uit de eigen kring van anesthesiologen, waarvan in dit nummer gewag wordt gemaakt, doen de hoop leven dat deze discussie haar langste tijd heeft gehad. Het te lang nuchter zijn van kinderen voor een operatie is ook zo'n onderwerp dat dringend aandacht vraagt. Een onderzoek door de Consumentenbond samen met de vereniging Kind en Ziekenhuis bracht aan het licht dat er op dit terrein nog veel te verbeteren valt. Gelukkig wordt tegenwoordig in veel ziekenhuizen gedacht over het instellen van een poliklinisch anesthesiespreekuur voorafgaand aan dagopname. Dit zou een goede stap zijn in de richting van een betere kwaliteit van zorg rondom de anesthesie. Er zou onder andere mee worden bereikt dat kinderen en ouders door de anesthesioloog zelf worden voorgelicht, zoals de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) ook vereist. Van geheel andere orde, maar zeker ook vatbaar voor verdere discussie, is het onderwerp van de zogenoemde huilbaby's. Een huilbaby is een gezonde baby die extreem veel huilt zonder dat daar ogenschijnlijk een reden voor is. Deze baby's kunnen hun ouders tot wanhoop brengen. Het probleem overschaduwt de relatie van de ouders met de baby. Die relatie wordt er niet beter op als het kind, om de ouders te ontlasten, in het ziekenhuis wordt opgenomen. Een ziekenhuisopname waarbij het kind van de ouders wordt gescheiden, is op zich vaak de oorzaak van een verstoorde hechtingsrelatie. De opname van een huilbaby heeft tot doel een problematische situatie te doorbreken. Het gevaar is echter groot dat het tegenovergestelde wordt bereikt. Ouders en kind raken letterlijk en figuurlijk steeds verder van elkaar verwijderd. De behandeling van huilbaby's, of beter gezegd prikkelbare baby's, zoals die gebeurt in een aantal medische kleuterdagverblijven (MKD's), krijgt in dit nummer extra aandacht. Het is een aanpak die het verdient op ruime schaal te worden nagevolgd. 'De begeleiding van de ouders dient niet primair gericht te zijn op het verminderen van het hui l gedrag van het kind maar op het hechtingsgedrag van ouder en baby. Zij moeten elkaar leren kennen en aanvoelen, met een blijvend positief effect,' schrijft de orthopedagoge mevrouw E. Vos-Thiels, zelf hoofd behandeling van een MKD. Naar de mening van Kind en Ziekenhuis zouden kinderartsen, verpleegkundigen en pedagogisch medewerkers eens kritisch moeten kijken naar wat zij huilbaby's en hun ouders te bieden hebben. Het kan dan bijna niet anders of dit moet leiden tot overleg met het MKD in hun regio. Door een vroegtijdige en adequate behandeling van deze kinderen kan worden voorkomen dat het paard achter de wagen wordt gespannen, zoals met een ziekenhuisopname van een huilbaby het geval is. Redactie
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
67
THEMA
Drs. E. Vos-Thiels
Ouders maken zich vaak grote zorgen wanneer hun baby voortdurend huilt zonder dat daar een aanwijsbare reden voor is. Baby's die veel huilen, worden nogal eens in het ziekenhuis opgenomen, ook al zijn zij gezond. Het doel van de opname is de ouders te ontlasten van hun zorg en hen tot rust te laten komen. Vaak is er dan sprake van een noodsituatie, ook omdat er geen andere hulp voor handen zou zijn. Het probleem van baby en ouders wordt met een opname echter niet wezenlijk opgelost. Is de baby eenmaal weer thuis, dan ontstaan de problemen opnieuw. Het huilgedrag is niet afgenomen en evenmin de spanning in de interactie tussen ouder en kind. Die laatste wordt vaak nog versterkt door de reacties uit de omgeving van het gezin.
Prikkelbare baby Alle baby's huilen. Wanneer een baby in de leeftijd van drie weken tot drie maanden minimaal geduren68
de een week drie uur per dag huilt, wordt gesproken van een huilbaby.1 Zo'n tien procent van de baby's van deze leeftijd doen dat. Zij zijn ontroostbaar en moeilijk te peilen in hun gedrag. Na vier maanden neemt het huilen meestal af. Huilbaby's worden ook wel prikkelbare baby's genoemd. Dat is een betere aanduiding voor deze groep omdat huilen slechts één van de kenmerken van de prikkelbare baby is.2 De kenmerken van prikkelbare baby's zijn dat zij extreem huilen, moeilijk te troosten zijn, een onregelmatig eet-/slaapen waakritme hebben, actief, beweeglijk, snel afgeleid, schrikachtig en snel uit hun doen zijn. Ouders bedenken vaak een nieuwe strategie om de baby tevreden te stellen, wat niet zelden tot gevolg heeft dat het activiteitsniveau en de onrust bij de baby toenemen. Dit kan tot ongelukkige interactiepatronen leiden tussen ouder en baby. De gedragsstijl van de prikkelbare baby
Een huilbaby kan ouders hen in die situatie verlichting wel opgenomen in het zieken klein kind is dat een trauma doordat het gescheiden opname leidt niet tot een op De hulp waaraan ouders en heel goed worden ge kleuter KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
THEMA
tot wanhoop brengen. Om te bieden, wordt het kind huis. Ook voor een heel tische ervaring, met name wordt van zijn ouders. Een lossing en is ook niet nodig, kind behoefte hebben, kan geven in een medisch dagverblijf.
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
stelt hoge eisen aan de ouder. Deze staat regelmatig voor verrassingen en het moeilijk te interpreteren gedrag van het kind noodt tot het aanwenden van een vrijwel voortdurende creativiteit en inventiviteit.3 Prikkelbare baby's vragen veel tijd en energie van de verzorger. Wanneer ouders het kunnen volhouden en het huilen niet als uitputtend ervaren, vinden zij uiteindelijk de juiste manier om met hun kind om te gaan. Dit hangt vaak samen met een hoog zelfvertrouwen bij de ouders,
met de kennis die zij hebben van de speciale gedragskenmerken van de baby alsook met hun vermogen om adequaat op de baby te kunnen reageren. Bovendien verkeren deze ouders vaak in gunstige omstandigheden doordat zij elkaar ondersteunen en steun vanuit hun directe omgeving krijgen. In een artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde1 wordt gesteld dat ouders van een prikkelbare baby niet wanhopig hoeven te worden. 'Huilbaby's huilen nu eenmaal. Het is vervelend
69
THEMA en vermoeiend, maar het gaat vanzelf over.' Wanneer ouders geen resultaten zien van hun inspanningen om hun baby tevreden te stellen en daarbij weinig steun ondervinden, ligt het gevaar van ontmoediging en misverstanden in de communicatie op de loer. De gevolgen daarvan zijn weer een dalend zelfvertrouwen en oververmoeidheid. De aandacht van de ouders concentreert zich alleen nog op de voeding en verzorging en niet op het contact met de baby. Op zoek naar een oorzaak van het gedrag van het kind dreigen de ouders zich terug te trekken uit de interactie met het kind. Dit resulteert nogal eens in een opname van de baby in het ziekenhuis, waarvan dan het doel is de negatieve spiraal van interacties tussen huilbaby en ouders te doorbreken. Ogenschijnlijk lijkt de opname de ouders verlichting te bieden, zij zijn blij dat anderen de zorg voor hun kind even overnemen. Tegelijkertijd echter werkt de situatie schuldgevoelens in de hand. De baby is immers niet ziek en hoort eigenlijk niet in een ziekenhuis. Ook kan bij de ouders het gevoel toenemen dat zij hebben gefaald, zeker wanneer de verpleegkundigen die de baby verzorgen, aangeven dat het goed gaat met het kind. Dit leidt tot ambivalente gevoelens bij de ouders zowel naar de baby als naar de verpleegkundigen toe, waardoor de spanning in de relatie tussen ouder en baby alleen maar toeneemt. Ouders zien er dan al weer tegenop dat de baby straks thuis zal komen en zij weer alleen voor de verzorging staan. Voor de huilbaby zelf is het ziekenhuis een stress-volle omgeving.
70
Prikkelbare baby's hebben behoefte aan een omgeving met veel aandacht, rust en regelmaat en hebben de nabijheid van hun ouders nodig. Daarnaast is er een juiste balans nodig tussen de prikkels die de baby uit de omgeving ervaart en de stimu-
De begeleiding dient niet primair gericht te zijn op het verminderen van het huilgedrag maar op het hechtingsgedrag van ouder en baby. lansen die het krijgt voor zijn ontwikkeling. Omdat de huilbaby niet duidelijk is in de signalen die hij uitzendt, luistert het vertalen van zijn gedrag nauw. Dit vraagt tijd, geduld en speciale deskundigheid. Begeleiding van de ouders dient niet primair gericht te zijn op het verminderen van het huilgedrag van het kind maar op het hechtingsgedrag van ouder en baby. Zij moeten elkaar leren kennen en aanvoelen, met een blijvend positief effect. Een ziekenhuis is hier onvoldoende voor toegerust.
Medisch kleuterdagverblijf In Nederland wordt aan ouders van baby's met een problematisch gedrag, onder wie huilbaby's, behandeling geboden vanuit een aantal medische kleuterdagverblijven (MKD's). Er is zowel ambulante behandeling als deeltijd- of dagbehandeling mogelijk. Dit hangt af van de problematiek van de baby, de behoefte aan ondersteuning bij de ouders en van het hulpaanbod in de betreffende regio's. Het doel van de behandeling is over het algemeen drieledig: - het verhogen van de responsiviteit/sensitiviteit van ouder en baby, dat wil zeggen de ouders gevoelig maken voor de gedragssignalen van de baby en andersom; - het verhogen van de draagkracht
en het verlichten van de draaglast van de ouders; - het versterken van het vertrouwen bij de ouders in de eigen mogelijkheden bij de verzorging en opvoeding van de baby om weer zelfstandig verder te kunnen. De interactie tussen baby, ouder en omgeving staat centraal en wordt gezien als een dynamisch proces waarbij baby en ouders voortdurend in ontwikkeling zijn en elkaar wederzijds beïnvloeden. Uitgangspunt is dat extreem huilgedrag van de baby de hechtingsrelatie kan verstoren. Vroege onderkenning en behandeling kunnen de hechtingsrelatie herstellen of verbeteren om latere problemen in de ontwikkeling zoveel mogelijk te voorkomen. Behandeling van huilbaby's vanuit de MKD's is ontstaan toen bleek dat veel kinderen die op latere leeftijd een behandeling op het medisch kleuterdagverblijf kregen, in het ziekenhuis hadden gelegen en vaak als baby al problemen hadden, zoals extreem huilgedrag, prikkelbaarheid of moeite in de aanpassing.
Aanmelding Ouders kunnen hun baby bij een MKD aanmelden met een verwijzing van de huisarts, de kinderarts, het consultatiebureau of een andere hulpverlenende instantie. Aan de hand van de gegevens over de baby, de hulpvragen van de ouders en in overleg met de verwijzer wordt bekeken welke vorm van hulp het meest aangewezen is. Bij een ambulante behandeling worden de ouders thuis begeleid en worden zonodig ook andere leden van het behandelteam betrokken, onder wie de fysiotherapeut. Als nader onderzoek van de baby nodig is, bijvoorbeeld door een psycholoog, gebeurt dit op het MKD, waarbij steeds een van de ouders aanwezig is. Bij een deeltijdof dagbehandeling zijn de ouders en de baby aanwezig op een afdeling van het MKD die speciaal op baby en ouder is afgestemd.
Kleine beer Een voorbeeld van zo'n afdeling is de 'Kleine beer' van het MKD De
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
THEMA Stegel in Roosendaal. De Kleine beer biedt plaats aan zes baby's van nul tot achttien maanden en hun ouders. De afdeling bestaat uit een huiskamer, een ruime badkamer, drie slaapkamertjes en nog een gespreksruimte, waar men even apart kan zitten. In de badkamer zijn een klein en een groot bad zodanig opgesteld dat men er omheen kan staan en de behandelaar samen met de ouders de baby kan baden. Juist de badsituatie nodigt uit tot veel uitwisseling van informatie en maakt het mogelijk de baby goed te observeren, maar ook de eet-, speel- en slaapsituatie lenen zich daar goed toe. Al verzorgend, spelend en handelend ontstaat een nauwe samenwerking tussen ouders en pedagogisch medewerker en komt er zicht op welke gedragssignalen de baby uitzendt. Omdat de ouders er niet alleen voor staan, zich begrepen voelen en zien dat ook de pedagogische medewerkster niet altijd een pasklaar antwoord heeft op het gedrag van de baby, kunnen zij zich meer ontspannen. Ouders worden ondersteund bij het inspelen op de behoefte van de baby, waardoor reeds ontstane negatieve patronen doorbroken kunnen worden. De aandacht wordt gericht op de positieve aspecten van de interactie. De ouders krijgen de gelegenheid om de baby rustig te observeren wanneer de pedagogisch medewerkster met de baby bezig is. De pedagogisch medewerkster staat dan tegelijk model voor de ouder. Wanneer de baby geheel gewend is aan de omgeving en vertrouwd is geraakt met de pedagogisch medewerkster, ontstaat ruimte voor de ouders om aan zichzelf of andere gezinstaken toe te komen. De verzorging van de baby wordt dan op basis van vastgestelde uren of dagdelen door de medewerkers van het MKD overgenomen. Daarnaast wordt via begeleiding van de ouders thuis de behandeling zoals die op de Kleine beer plaatsvindt, vertaald naar de gezinssituatie. De Kleine beer heeft een vast dagritme, waarbij sfeer, veiligheid en structuur belangrijke voorwaarden KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
zijn voor de behandeling van de baby's en de begeleiding van de ouders. Binnen dit dagritme hebben iedere baby en ouder hun eigen programma. De behandeling gebeurt volgens tevoren vastgestelde behandelingsdoelen. Deze worden vastgelegd in een behandelplan. Dit plan wordt regelmatig aangepast of bijgesteld, zowel in overleg met de ouders en de direct betrokken behandelaars als met het multidisciplinair team, dat op de achtergrond aanwezig is. De verwijzer wordt, met toestemming van de ouders, op de hoogte gebracht van het verloopt van de behandeling. Indien nodig worden ook andere gezins- of familieleden, zoals broertjes en zusjes of grootouders, bij de dagbehandeling van de baby betrokken. Ook zijn er gezamenlijke activiteiten, zoals koffie drinken, zang- en bewegingsspel onder leiding van de logopediste, fysiotherapeut of psychomotorisch therapeut. Afhankelijk van de behoefte van de ouders en de samenstelling van de groep worden ook ouderpraatgroepen georganiseerd. Daarin komen onder leiding van de orthopedagoog, thema's aan de orde die betrekking hebben op het ouderschap. Het besef dat zij niet de enigen zijn met een kind met problemen, te zamen met het uitwisselen van ervaringen en informatie, verhoogt het gevoel van zelfvertrouwen van de ouders en hun opvoedingscompetentie. Ook hebben het praten met elkaar en het delen van de zorg met anderen, een ontspannend effect.
Energie De babydagbehandeling is een intensieve behandelingsvorm voor ouders en hun baby. De duur van de behandeling hangt af van de aard en de ernst van de problemen en de behoefte van de ouder. Wanneer de ouders de baby weer zelfstandig thuis verzorgen, is soms nog enige begeleiding thuis nodig. Bij hardnekkige problemen wordt de behandeling bij het MKD voortgezet en maken ouder en kind de overstap naar de dreumes-/peutergroep. De informatie die de ouders geven
over het gedrag van de baby en de wederzijdse interactie is van essentieel belang om adequaat in te kunnen gaan op de moeilijk te interpre teren gedragssignalen die de prikkelbare baby uitzendt. Oververmoeidheid en ontgoocheling van de ouders kunnen een actieve betrokkenheid van hen bij de behandeling aanvankelijk belemmeren. Echter, wanneer de ouder zich gesteund en begrepen voelt en weet niet de enige te zijn met een huilbaby, ontstaat er energie om de aandacht te verschuiven naar positieve momenten in de relatie met de baby. Wanneer de ouder gelegenheid krijgt zich te ontspannen en de baby als het ware een nieuw gedragsrepertoire is aangeleerd, ontstaat er stap voor stap weer plezier in de relatie met het kind. Vroegtijdige signalering, het serieus nemen van de ouders, het vermijden van een stress-volle omgeving en praktische gespecialiseerde ondersteuning kunnen zorgen voor een goede 'pasvorm' tussen ouders en hun baby. Uitermate belangrijk daarbij is dat (herhaalde) zieken huisopnames ermee worden voor komen. Mevrouw drs. E. Vos-Thiels is orthopedagoog en hoofd behandeling bij het Medisch Kleuterdagverblijf De Stegel in Roosendaal. Literatuur 1. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 1995, jrg. 139,3. 2. Boom, D. van den. Hoe ga je om met huilbaby’s? Reader Bijscholing ouder/kind zorg. Leiden, 1998. 3. Leenders, F.H.R. Brood en Spelen. Dissertatie, Utrecht, 1984. 4. Nota babydagbehandeling MKD De Stegel, 1994. 5. Vos-Thiels, E. Een oudergespreksgroepsmodel voor ouders van drukke, overbeweeglijke kinderen van 0-5 jaar. Scriptie, RU Utrecht, 1987.
71
THEMA
Als meisje van anderhalf moest Ina van de Burch voor zes weken worden opgenomen in het ziekenhuis. Nu, veertig jaar later, dringt pas tot haar door wat die gebeurtenis bij haar teweeg heeft gebracht.
Ouders voorkomen veel ellende als zij bij hun kind blijven Door Ina van de Burch Drieënveertig jaar ben ik nu en telkens opnieuw word ik in dit leven geconfronteerd met gevoelens van angst: angst om verlaten te worden, angst om mijn kinderen te moeten verlaten. Ik probeer mijn hele leven al van alles te 'regelen' om mijn gevoelens van onveiligheid te onderdrukken. Met een ontspannen gevoel het leven op mij af laten komen, lukt me niet. Het is 'rennen en regelen' of bang zijn. Enkele jaren geleden belandde ik wegens mijn psychische klachten bij het RIAG en uiteindelijk bij een psychotherapeute. Toen zij mijn klachten had aangehoord, vermoedde zij dat ik last had van een trauma. Ik had haar verteld dat ik als kind wekenlang in het ziekenhuis had gelegen. Zij meende dat die gebeurtenis weleens ten grondslag kon liggen aan mijn problemen. Zelf stond ik daar heel sceptisch tegenover. 72
Hoe kon dat nou, die opname was al bijna veertig jaar geleden. Geleidelijk aan, en nu pas, wordt me echter duidelijk hoeveel verdriet ik toen heb weggestopt. * *
*
Toen ik ongeveer een jaar was, kreeg ik dauwworm (kindereczeem). In eerste instantie werd dat ingesmeerd met teerzalf. Helaas werd de aandoening steeds erger. Na een halfjaar zat mijn hele gezicht onder en liep het vuil eruit. Mijn ouders werd aangeraden me op te laten nemen in het ziekenhuis. Zij zouden dan na zo'n zes weken weer een gaaf kindje mee naar huis krijgen. Dat was natuurlijk een fijn vooruitzicht en hoe moeilijk de beslissing voor hen ook was, ik werd naar het ziekenhuis gebracht. Wat ik me daar zelf van herinner, is het volgende. Ik werd afgeleverd en moest alleen in een spijlenbedje achterblijven. Pappa en mamma wa-
De Dordtse schilder KEES DE HO vorm aan de ziekenhuiservaring Foto: 'Desinfecteren', 1987, olie
'Ik werd afgeleverd en moest alleen in een spijlenbedje achterblijven'.
ren ineens weg. Mijn armen werden in kokers vastgebonden, want krabben mocht niet. Ik kreeg een zalfmasker op. Als later, bij het eerste bezoekuur na mijn opname, mamma binnenkomt, herkent zij me niet. Ik
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
THEMA
'Nog jaren nadien durfde ik niet alleen te slapen en moest altijd het licht aan'.
ND (53) gaf op zijn eigen manier die hij in zijn jeugd opdeed. verf op linnen 100 x l 20 cm. schreeuw: 'Mamma...' Zij keert zich om en ziet mij. Zij moet huilen. Er zijn nog andere kinderen, veel ouder dan ik, op de kamer. Lena, Peter en Loes. Ik moet veel huilen in het begin. Lena geeft mij en keer een paar flinke meppen: 'Dat eeuwige gejank'. Loes zegt: 'Niet doen, zij is nog zo klein' en troost mij. 'Zuster Zallefie' is lief voor me en komt me geregeld insmeren. De andere nonnen zijn vaak boos, vinden me maar lastig met al mijn weerstand en gehuil. De liedjes 'Marcelino', Torentje van Pisa' en 'In de bus' ken ik nog
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
uit mijn hoofd, die hoorde ik in die weken een paar keer per dag. Als pappa en mamma er zijn (twee keer per week een half uur) moeten ze van mij bij mijn bedje zitten. Mamma moet mijn handje vasthouden en pappa mijn voetje. En niet loslaten, voor wat dan ook. Elke keer als het einde van de bezoektijd nadert, ben ik bang en van slag. 'We komen toch weer terug,' zeggen mijn pappa en mama, maar dat verandert hier niets aan. Van de nachten kan ik me niets concreet herinneren. Wel weet ik dat angst en wanhoop mij nu nog vaak 's nachts in het donker bekruipen. Het hoort bij een wanhopig kind van anderhalf dat niet mag huilen en schreeuwen om haar ouders. Terwijl 'alleen achtergelaten worden' voor een anderhalfjarige gelijk staat aan sterven. Nog jaren nadien durfde ik niet alleen te slapen en moest altijd het licht aan. Ook nu nog word ik rustiger als lamp en televisie aan zijn, in het donker krijg ik hartkloppingen en ben ik 'op mijn hoede'. Na 6 weken = 42 nachten = 1008 uren = 60480 minuten 'gek-maken-de' eenzaamheid was de dag aangebroken waarop ik 'genezen' was en naar huis mocht. Mijn ouders hadden weer een mooi gaaf meisje, dat echter (maar dat was aan de buitenkant niet te zien): - geen vertrouwen meer in zichzelf had (als lieve ouders je zoiets aan doen, dan deug je natuurlijk zelf niet en dan word je het toppunt van braafheid en voorkomendheid om ervoor te zorgen dat zoiets niet nog eens gebeurt); - geen vertrouwen meer in anderen
had en heeft (je weet maar nooit wat voor narigheid ze nietje gaan uithalen); - geen vertrouwen meer in het leven had en heeft (de gevoelens van basis veiligheid zijn gereduceerd tot nul). Het laat zich raden dat dit alles verstrekkende gevolgen heeft gehad voor: hoe ik in het leven sta; de relaties met mijn partner, die mijn onzekerheid ook niet kan wegnemen; de relatie met mijn kinderen (die ik over-bescherm, waardoor zij op hun beurt ook weer onzeker worden); de relaties met anderen (het duurt lang voor ik iemand vertrouw en het vertrouwen is snel geschonden). *
*
Voor mij is inmiddels wel duidelijk, dat ouders veel ellende kunnen voorkomen door ook in het ziekenhuis bij hun kind te blijven, hoe klein het ook is, en ook 's nachts als het 'toch slaapt'. Misschien wordt door dit stukje een kind 'gered'. Zelf zou ik graag in contact komen met volwassenen, die dezelfde traumatiserende ervaring hebben en die daarvoor een oplossing hebben gevonden of die samen met mij willen zoeken naar een manier om meer ontspannen en met meer vertrouwen in het leven te kunnen staan. Schriftelijke reacties op de oproep van mevrouw Van de Burch kunnen worden gestuurd aan: Kind en Ziekenhuis, Aardappelmarkt 3, 3311 BA Dordrecht. Het landelijk bureau van de vereniging zal zorgen voor doorzending. 73
THEMA
Drs. M. Andela
ENQUÊTE CONSUMENTENBOND/ KIND EN ZIEKENHUIS
Kinderen worden meer en meer behandeld in dagverpleging, waarbij zij maar enkele uren in het ziekenhuis hoeven te blijven. Niettemin blijft de opname voor hen een indringende ervaring. Ook bij dagverpleging is het belangrijk dat de benadering en de werkwijzen zijn afgestemd op kinderen. Een onderzoek van de Consumentenbond en de vereniging Kind en Ziekenhuis laat zien op welke punten er in de ziekenhuizen nog het nodige te verbeteren valt.
74
Kinderen vaak langer nuchter dan goed is Veel kinderen die een behandeling onder narcose in dagverpleging ondergaan moeten langer nuchter zijn dan goed voor hen is. Die conclusie kan worden getrokken uit de resultaten van een enquête van de Consumentenbond, uitgevoerd in samenwerking met de vereniging Kind en Ziekenhuis. Het onderzoek richtte zich op de procedures die de ziekenhuizen volgen bij een behandeling in dagverpleging. Ook is gekeken naar de gedrukte informatie die de ziekenhuizen ouders en kinderen verstrekken. Te lang nuchter zijn brengt voor een kind een aantal nadelen met zich mee. Eén daarvan is dat de bloedsuikerspiegel te laag wordt. In combinatie met uitdroging kan dat leiden tot misselijkheid en overgeven. Dorst maakt het kind ongedurig waardoor het overstuur is als het onder narcose wordt gebracht en ontredderd als het daaruit ontwaakt. Bovendien leidt uitdroging ertoe dat het langer duurt voor het kind een plas kan doen. De nadelige invloed die deze verschijnselen hebben op de conditie leidt er in een aantal gevallen toe dat het kind langer in het ziekenhuis moet blijven en er soms zelfs een nacht moet doorbrengen. Kinderen die tot twee uur voor de operatie nog heldere vloeistoffen hebben gedronken, knappen eerder op, zijn minder vaak misselijk en plassen eerder. In geen van de ziekenhuisbrochures die de Consumentenbond onder-
zocht, wordt uitgelegd waarom het beter is dat een kind niet langer nuchter wordt gehouden dan noodzakelijk is. Een kind moet voor een behandeling onder narcose nuchter zijn om te voorkomen dat de maaginhoud in de luchtwegen terecht kan komen. De sectie kinderanesthesiologie van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie hanteert als richtlijn de 'zes, vier, twee'-formule. Daarmee wordt bedoeld dat een kind tot zes uur voor de narcose vast voedsel mag gebruiken, tot vier uur voor de narcose melk en tot twee uur tevoren nog heldere vloeistoffen. In de praktijk wordt lang niet altijd volgens deze formule gehandeld. Een verklaring hiervoor kan zijn, dat de ziekenhuizen een meer genuanceerde aanpak niet aan de ouders durven overlaten en daarom maar kiezen voor een algemene instructie. Een andere mogelijkheid is, dat de ziekenhuismedewerkers zich onvoldoende realiseren wat te lang nuchter zijn voor een kind zowel lichamelijk als emotioneel betekent.
Buitensporig Veel ziekenhuizen gaan er blijkens de enquête nog steeds van uit dat kinderen die de volgende ochtend moeten worden geholpen, na 12 uur 's nachts niets meer mogen eten en drinken. In één geval wordt zelfs gesteld dat het kind vanaf 10 uur de avond tevoren nuchter moet zijn. 'Nuchter na 12 uur 's nachts' kan beKIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
THEMA tekenen dat kinderen, en met name de kleinere die al 's avonds rond zeven uur naar bed gaan, buitensporig lang zonder eten of drinken moeten blijven. In de ziekenhuizen begint het operatieprogramma meestal om 8 uur 's morgens. Het zou al veel schelen als dat voor kinderen op 9 uur zou worden gesteld. De kinderen die als eerste worden geholpen, zouden dan nog om 7 uur in de ochtend iets kunnen drinken. In sommige patiëntenbrochures wordt de ouders erop gewezen dat het verstandig is het kind de avond voor de behandeling voor elf uur te wekken om het nog wat te laten eten of drinken. Andere geven het advies om dat rond een uur of vier 's nachts te doen. Het is de vraag of dat laatste zo'n goed advies is. Het is voor ouders vaak niet eenvoudig om er gevolg aan te geven. Zij kunnen zich verslapen, of het kind is niet wakker te krijgen, of het weigert te drinken. Sommige ouders willen hun kind niet wakker maken omdat zij vrezen dat het niet meer in slaap zal vallen of dat het zich het ongebruikelijke van de hele situatie zal realiseren en onnodig extra angstig zal worden. Er zijn ook ouders die denken dat het met het oog op de narcose veiliger is het kind zo lang mogelijk nuchter te houden en het niets meer te laten drinken.
Verwarrend De informatie van de ziekenhuizen is soms onduidelijk of verwarrend. Zo wordt in een aantal gevallen voorgeschreven dat het kind vanaf 12 uur 's nachts nuchter moet zijn, maar wordt tegelijk vermeld dat er geen bezwaar tegen is dat de ouders voor zij zelf naar bed gaan het kind nog wat te drinken geven. Dat roept de vraag op hoe het dan zit als de ouders na 12 uur naar bed gaan. Of er wordt vermeld dat het kind vanaf 12 uur 's nachts niet meer mag drinken, maar dat het wel wat mag drinken als het 's nachts wakker wordt. Dat stelt ouders voor de vraag: mag drinken nu wel of niet? Ook wordt lang niet altijd voldoende duidelijk gemaakt wat moet worden verstaan onder 'heldere vloeistoffen' of 'na 24 KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
De informatie in de brochures voor ouders en kinderen is vaak onduidelijk en verwarrend. uur de vorige dag'. Van een aantal brochures is het onduidelijk of de informatie die zij bevatten, slaat op een behandeling van een kind of van een volwassene. Zo komt het bijvoorbeeld voor dat een folder wordt meegegeven over amandelenknippen bij het kind en daarbij ook een folder over anesthesie, die echter bedoeld is voor volwassenen. De ouders moeten dan maar zien de eindjes informatie die in hun situatie van belang is, aan elkaar te knopen. Slechts een enkele keer wordt in een folder voor meer informatie verwezen naar de vereniging Kind en Ziekenhuis. De instructies die de ouders krijgen voor het nuchter houden van hun
Onderzoek Voor de enquête werden 110 ziekenhuizen (in een aantal gevallen met meerdere locaties) benaderd. Daarvan reageerden er 69. In deze beperkte respons schuilt het gevaar dat alleen ziekenhuizen die zich zeker voelden van hun zaak, de enquête invulden. Dat kan ertoe hebben geleid dat de resultaten een positiever beeld te zien geven dan in werkelijkheid het geval is. De ziekenhuizen die wel reageerden, deden dat vaak uitvoerig en stuurden veelal ook hun schriftelijk voorlichtingsmateriaal toe. Een aantal ziekenhuizen liet weten dat zij niet aan het onderzoek wilden meedoen omdat zij bezig zijn de procedures voor dagverpleging te veranderen of de voorlichtingsfolders aan te passen.
kind, zouden op het individuele kind moeten zijn afgestemd, afhankelijk van leeftijd en gewicht ('informatie op maat'). Uit de praktijk is bekend dat dit lang niet altijd gebeurt. In de brochures van de ziekenhuizen wordt een enkele keer afzonderlijk ingegaan op kinderen tot l jaar. Zij kunnen tot 4 uur voor de ingreep nog een voeding krijgen. Een aantal keren wordt de ouders geadviseerd om zelf goed te ontbijten. Als reden daarvoor wordt aangegeven dat het lang kan duren voordat zij de gelegenheid krijgen iets te eten of omdat zij anders onwel zouden kunnen worden bij de begeleiding van het kind naar de operatiekamer. In de folders wordt meestal niet verteld waarom een kind nuchter moet zijn. Een enkele keer wordt de reden summier omschreven. Soms jagen de folders de schrik er bij de ouders goed in. Dat gebeurt bijvoorbeeld als wordt gewaarschuwd dat als het kind toch wat gegeten of gedronken heeft, de operatie die dag zo goed als zeker niet door kan gaan. Het is niet denkbeeldig dat ouders uit angst voor dit nadrukkelijk aangegeven risico besluiten hun kind helemaal niets te drinken te geven na 24 uur. In het algemeen geven de teksten de ouders de indruk dat zij een goede ouder zijn als zij het kind langer dan in de folder staat nuchter houden.
Voorbereiden De ziekenhuisinformatie is ook op andere aspecten van de zorg voor kinderen bekeken. Eén daarvan is het voorbereiden van kinderen (en ouders) op een behandeling in dag verpleging. De meeste ziekenhuizen doen dit zeer uitgebreid en op tal van manieren: tijdens een voorlichtings middag, met folders, fotoboeken, dia's en film/video, via een demonstratie (bijvoorbeeld van het narcosekapje), een 'speelgoedkoffer' en een 'anesthesiekwartet'. Vaak worden suggesties gedaan over de wijze waarop de ouders zelf hun kind op de behandeling of ingreep kunnen voorbereiden en worden titels genoemd van boekjes die daarbij van pas kunnen komen..
75
THEMA Op zich is het verheugend dat er veel gedrukte informatie voorhanden is, op voorwaarde dat het niet wordt gebruikt ter vervanging van een persoonlijk gerichte voorbereiding. Het is niet genoeg ouders te voorzien van folders. Daarnaast moet er gelegenheid zijn in een persoonlijk contact na te gaan of ouders en kind de informatie ook hebben begrepen en of zij nog vragen hebben. De schriftelijke informatie die de ouders krijgen, is niet op de individuele patiënt toegesneden.
Anesthesie Volgens de wet (de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst of WGBO) is een arts verplicht de patiënt of diens vertegenwoordiger informatie te geven over de aard en het doel van een voorgenomen onderzoek of behandeling, over de te verwachten resultaten en risico's en over mogelijke andere methoden van onderzoek of behandeling. Om hun toestemming voor een ingreep te kunnen geven, hebben de ouders naast de informatie van de behandelend specialist ook informatie nodig over de anesthesie. Het is in veel gevallen de narcose waar ouders zich de meeste zorgen over maken. Zij moeten worden geïnformeerd over de techniek of technieken die zullen worden toegepast en over de effecten daarvan. Daarnaast hebben zij nog andere informatie van de anesthesioloog nodig om te beslissen of zij al dan niet hun toestemming voor de behandeling kunnen geven. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om de vraag of zij al dan niet aanwezig mogen zijn bij de inleiding en het ontwaken uit de narcose. Ook horen regels en adviezen rondom het nuchter zijn aan de orde te komen. Naar de mening van de vereniging Kind en Ziekenhuis is er geen sprake van kwaliteit van zorg als ouders geen contact hebben gehad met een anesthesioloog en als deze het kind niet heeft gezien. De vereniging pleit voor het instellen van een poliklinisch preoperatief onderzoek dat wordt uitgevoerd door de anesthesioloog. Een dergelijk onderzoek 76
heeft veel voordelen. De patiënten kunnen door de anesthesioloog zelf worden voorgelicht over de behandeling en de anesthesioloog heeft ruim voor de operatie de beschikking over de gegevens die noodzakelijk zijn voor een verantwoorde anesthesie. Dat werkt een efficiënte opnameprocedure in de hand, iets waar ook de snijdend specialist en het ziekenhuis baat bij hebben. Daarnaast is een aanzienlijke kostenbesparing mogelijk doordat veel routinematig laboratorium- en functieonderzoek kan komen te vervallen. Tegen deze achtergrond is het veelzeggend dat de Gezondheidsraad zich in een advies aan minister Borst heeft uitgesproken voor het instellen van een poliklinisch preoperatief spreekuur van de anesthesioloog.1)
Er is geen sprake van kwaliteit van zorg als ouders geen contact hebben gehad met een anesthesioloog.
De raad stelt met enige nadruk dat via een poliklinisch spreekuur van de anesthesioloog beter aan de informatieplicht van de kant van de behandelaar kan worden voldaan. Tegelijk wijst hij erop dat het ook beter is voor de patiënt. Onderzoek onder volwassenen heeft aangetoond dat zich bij patiënten die goed zijn voorbereid zowel tijdens als na de operatie minder complicaties en problemen voordoen dan bij patiënten die niet zijn voorbereid. De raad constateert dat op dit moment bij slechts een kwart van de Nederlandse ziekenhuizen een poliklinisch anesthesiespreekuur bestaat terwijl de waarde ervan afdoende bewezen is. Vervolgens concludeert hij: 'Dat dit vroeg of laat tot ernstige problemen aanleiding zal geven, laat zich raden als men bedenkt dat het aantal
ingrepen in dagbehandeling of waarbij de patiënt op de dag van de operatie in nuchtere toestand wordt opgenomen, snel stijgt.' De raad vindt ook dat de bestaande opvatting dat de primaire verantwoordelijkheid voor het preoperatief onderzoek bij de snijdend specialist ligt (hij verzamelt de gegevens waarop de anesthesioloog zich baseert) niet langer moet worden gehandhaafd. Zowel de snijdend specialist als de anesthesioloog hebben een eigen verantwoordelijkheid. Tussen anesthesioloog en snijdend specialist zullen goede afspraken moeten worden gemaakt. Volgens de Gezondheidsraad is het essentieel dat alle te opereren patienten door een anesthesioloog worden gezien, onderzocht en beoordeeld - en zulks ruim tevoren, niet op de dag van de behandeling zelf. De praktijk ziet er heel anders uit. Uit de enquête is af te leiden dat bij operaties in dagverpleging de anesthesioloog het kind meestal pas voor het eerst in de operatiekamer ziet. De noodzakelijke voorlichting gebeurt door de specialist die de behandeling uitvoert of door spelleidsters, pedagogisch medewerkers en verpleegkundigen. In minder dan de helft van de binnengekomen reacties werd de anesthesioloog genoemd. Dezelfde situatie doet zich voor wat betreft het bestaan van een poliklinische anesthesiespreekuur. Veel ziekenhuizen geven slechts aan dat een consult bij de anesthesioloog kan mits de ouders daarom vragen. Enkele ziekenhuizen melden dat de instelling van een poliklinisch spreekuur van de anesthesioloog in voorbereiding is.
Ontwaken uit de narcose De aanwezigheid van een ouder bij het inleiden van de narcose en het ontwaken van het kind uit de narcose zorgt ervoor dat een kind zich veilig en gesteund voelt. Het vermindert de kans dat het kind in paniek raakt. Belangrijk is wel dat de aanwezige ouder een geruststellende invloed op het kind heeft. Dat geldt vooral bij de inleiding van de narcose. KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
THEMA Ouders mogen vaak wel aanwezig zijn bij de inleiding van de narcose, maar niet bij het ontwaken van het kind. Vaak mogen zij pas bij het kind als het goed wakker is, op de afdeling of op de uitslaapkamer. Soms dragen ziekenhuizen hier organisatorische argumenten voor aan, soms noemen zij ruimtegebrek als reden. Soms wordt de gehanteerde operatietechniek als argument gebruikt, maar dan blijkt weer dat elders, waar dezelfde techniek wordt toegepast, de ouders wel bij het ontwaken kunnen zijn.2) Een aantal ziekenhuizen laat weten te overwegen ouders eerder dan nu het geval is bij het kind te laten.
Ouders moet zowel mondeling als schriftelijk worden meegedeeld wanneer en met wie zij contact moeten opnemen als er zich met hun kind na een behandeling in het ziekenhuis thuis problemen voordoen. De informatie bij ontslag wordt zowel mondeling als schriftelijk gegeven. De folders die de ziekenhuizen de ouders meegeven, bieden informatie over eten en drinken, over complicaties die zich kunnen voordoen en hoe dan moet worden gehandeld, en over de nacontrole. Vaak belt het ziekenhuis de dag na de behandeling naar huis om te horen hoe het gaat en of er nog vragen zijn. In een enkel geval echter is niet duidelijk waar
ouders moeten zijn als zich problemen voordoen.
Pijnbestrijding Het knippen van de amandelen is voor een kind een zeer pijnlijke in greep, die bovendien ook veel napijn geeft. Door een te grote terughoudendheid bij het geven van pijnstillers lijden kinderen meer pijn dan nodig is. Een kind dat minder pijn of geen pijn heeft, begint eerder en ge makkelijker met eten en drinken, herstelt sneller en slaapt beter. Het verwijderen van de keel- en neusamandelen gebeurt meestal in dagbehandeling. Dat betekent dat kinderen 's ochtends worden opgenomen voor de operatie en in de late namiddag weer naar huis mogen. De vraag is dan, hoe het thuis met de pijn gesteld is. In de folders van de ziekenhuizen staat in een aantal ge vallen helemaal niets over pijnbestrijding na de ingreep, soms is de informatie heel summier of wordt slechts gesteld dat pijnstillers alleen mogen worden gegeven in overleg met een arts. Andere folders bevat ten het advies om pijnstillers in huis te halen ('in verband met eventuele pijn is het raadzaam alvast een aan tal paracetamolzetpillen in huis te hebben'). Ook krijgen ouders wel (een recept voor) paracetamol in de vorm van zetpillen mee naar huis. Sommige ouders geven deze pijnstillers niet, hoewel het kind pijn heeft. Zij geven uit principe liever geen pijnstiller of denken datje die beter niet dan wel kunt geven. In de informatie aan de ouders zou meer aandacht moeten worden besteed aan de betekenis van een goede pijnbestrijding en zouden ouders duidelijkere instructies hieromtrent moeten krijgen. Margriet Andela is werkzaam bij de Consumentenbond. 1) Preoperatief onderzoek. Een herijking van de uitgangspunten. Rijswijk, Gezondheids raad, 1997. 2) Bij KNO-ingrepen in het algemeen mag in 48 procent van de gevallen de ouder bij het ontwaken van het kind aanwezig zijn. Bron: Welk ziekenhuis kiest u?, Kind en zieken huis, 1996.
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
77
THEMA
OUDERS OOK BIJ HET WAKKER WORDEN In het jaar 2000 zijn er geen anesthesiologen meer die bezwaar hebben tegen de aanwezigheid van de ouders als hun kind onder narcose wordt gebracht en uit de narcose ontwaakt. Dat voorspelde de prominente kinderanesthesioloog David. J. Steward, die in Rotterdam de 8e Jackson Rees Lezing uitsprak. Voor een aantal van zijn collega 's die nog 'tegen' zijn, is het kort dag.
Millenniumprobleem in anesthesiologie Van de redactie Veel anesthesiologen hebben er inmiddels geen probleem meer mee dat de ouders bij hun kind zijn wanneer dit onder narcose wordt gebracht. Zij weten dat de meeste jonge kinderen minder van streek zijn als een van de ouders bij hen is tijdens de inleiding van de narcose. 78
Merkwaardig is, dat een groot aantal van deze specialisten afwijzend staat tegenover de aanwezigheid van een ouder als het kind uit de narcose wakker wordt. Gelukkig duiden geluiden uit de eigen kring van de anesthesiologen erop dat de tegenstanders een achterhoedegevecht leveren. In oktober vorig jaar werd
aan de Erasmus Universiteit/Academisch Ziekenhuis Rotterdam het Jackson Rees Symposium gehouden over 'praktische aspecten van de kinderanesthesiologie'. Jackson Rees is een Engelse anesthesioloog die baanbrekend werk deed op het gebied van de kinderanesthesiologie. Naar hem is ook een prestigieuze KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
THEMA wijdverspreide en geaccepteerde praktijk zijn. Steward verwees veelvuldig naar de publicaties van collega's en vooral naar die van R.S. Hannallah.
Pleitbezorger
reeks lezingen over anesthesiologie genoemd. Tijdens het congres in het Sophia Kinderziekenhuis werd de 8e Jackson Rees Lezing gehouden door DJ. Steward, kinderanesthesioloog en afdelingshoofd bij het Childrens Hospital in Los Angeles en ook hoogleraar aan de Universiteit van Zuid-Californië. Voor een groot gehoor van collega's schetste hij hoe hij de situatie van de kinderanesthesiologie in het jaar 2000 zag. ('Paediatric Anesthesia in the 2000's'.) Opvallend was de aandacht die hij bij die gelegenheid besteedde aan de ouderparticipatie rondom de narcose en het denken daarover in de kinderanesthesiologie. Steward: 'Wij begrijpen de emoties van kinderen en we beginnen ons te realiseren hoe belangrijk het is dat wij ook die van de ouders begrijpen.' Volgens hem is het slechts een kwestie van tijd of de aanwezigheid van de ouders zowel bij de inleiding tot de narcose als in de verkoeverkamer zal een KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
De anesthesioloog Raaf at S. Hannallah is verbonden aan de afdelingen Anesthesiologie en Kindergeneeskunde van het Children's National Medical Center (CNMC) en de George Washington Universiteit in Washington. Hij is sinds jaar en dag een pleitbezorger voor de aanwezigheid van ouders rondom de narcose bij kinderen. In 1983 publiceerde hij, samen met Rosales, de resultaten van een onderzoek onder honderd kinderen van wie er vijftig wel en vijftig niet in aanwezigheid van een van de ouders onder narcose werden gebracht. Het aantal kinderen dat zeer van slag raakte of zich opgewonden gedroeg was bij de groep die door de ouders werd begeleid, beduidend minder dan bij de groep kinderen die het zonder de aanwezigheid van een ouder moest doen. Eén van de conclusies was dat voor sommige peuters en kleuters de aanwezigheid van de ouders heel doeltreffend kan zijn om hun angst te verminderen. De studie van Hannallah en Rosales onderstreepte de conclusies van een eerder onderzoek door Schulman en anderen. Dat onderzoek richtte zich op 32 kinderen tussen de twee en zes jaar die voor een amandeloperatie onder narcose werden gebracht. Gekeken werd naar hun gemoedstoestand bij de inleiding van de narcose en naar hun gedrag later thuis. Bij de helft van de kinderen was de moeder bij de inleiding van de narcose aanwezig. Eén van de bevindingen van de onderzoekers was dat de kinderen van wie de moeder aanwezig was bij de inleiding van de narcose duidelijk minder stress vertoonden dan de kinderen bij wie dat niet het geval was. Enkele jaren geleden trok Hannallah de aandacht met een publicatie waarin hij de vraag aan de orde stelde wie er baat bij heeft als ouders bij de inleiding van de narcose van hun
kind zijn. ('Who benefits when parents are present during anesthesia induction in their children?') Dit artikel verscheen in 1994 maar heeft nog niets aan actualiteit ingeboet en Steward verwees er in zijn lezing herhaaldelijk naar.
Profijt In zijn publicatie neemt Hannallah stelling tegen de opvatting dat ouders moeten worden geweerd omdat bange ouders hun kind van streek kunnen maken in plaats van het tot steun te zijn als zij de inleiding van de narcose en het ontwaken daaruit meemaken. 'De ervaring leert dat er wat dit betreft in het algemeen geen problemen zijn,' zo stelt hij. Bij zijn 'eigen' instituut, het Children's National Medical Center, wordt ouders standaard toegestaan bij de toediening van de narcose te blijven. Hannallah onderzocht hoe de anesthesiologen in opleiding daar tegenover stonden. Als zij aan de opleiding begonnen, bleek al een groot aantal van hen (86 procent) het met de aanwezigheid van de ouders eens te zijn, welk aantal nog groter werd naarmate zij meer ervaring opdeden. Vanwege de aanwezigheid van de ouders gebeurt de inleiding van de narcose bij het CNMC niet op de operatiekamer maar in de voorbereidingskamer. De ondervraagde anesthesiologen in opleiding vonden dat lastig en tijdrovend. Onderzoek (Kataria en Catey) toonde later aan dat wanneer het inleiden van de narcose in de voorbereidingskamer gebeurt, de gehele procedure twee minuten langer duurt dan wanneer het direct op de operatiekamer wordt gedaan. De ervaring van Hannallah zelf is dat de extra tijd kan worden goedgemaakt door in de voorbereidingskamer alvast met de inleiding van de narcose te beginnen terwijl de te gebruiken operatiekamer nog wordt klaargemaakt.
Geen vergelijking Hannallah verwijst naar onderzoekers die hebben gerapporteerd dat de aanwezigheid van een ouder tijdens de inleiding van de narcose niet 79
THEMA altijd heilzaam is. Vessey en anderen publiceerden een artikel waarin zij factoren aangaven waardoor ouders van streek kunnen raken: als zij zien dat het kind voorafgaand aan de narcose overstuur is, als zij het kind zien verslappen of als zij na de inleiding van de narcose het kind moeten verlaten. De meeste ouders zeiden echter dat zij er bij een eventuele volgende keer toch weer voor zouden kiezen bij hun kind te blijven. In een ander onderzoek onder de ouders van honderd kinderen in het CNMC zei 48 procent van de ouders dat zij van bepaalde aspecten van de inleiding van de narcose van streek raakten. Volgens de onderzoekers kon dit worden veroorzaakt doordat de voorstellingen die de ouders zich maakten, niet overeenstemden met wat zij in de praktijk ervoeren. Hannallah zegt van deze onderzoeken dat zij nuttige informatie bieden over de gevoelens van de ouders als zij bij de inleiding aanwezig zijn. Tegelijk echter wijst hij erop dat zij geen vergelijking maken tussen die situatie 'en de ellende die ouders ervaren als zij een kind dat huilt en zich aan hen vastklampt, moeten afgeven aan een onbekende anesthesioloog die het vervolgens meeneemt naar de operatiekamer'.
Voorlichting Met nadruk wijst Hannallah op het belang van een goede voorlichting. Aan ouders moet nauwkeurig worden verteld wat hen te wachten staat en wat er van hen wordt verwacht. Zij moeten bijvoorbeeld te horen krijgen waar zij moeten gaan zitten en zij moeten worden aangemoedigd om tegen hun kind te praten en het aan te raken. Veel anesthesiologen laten ouders wel aanwezig zijn, maar verzuimen hen te vertellen hoe zij zich nuttig kunnen maken. Deze anesthesiologen gaan er óf van uit dat ouders dat instinctief wel weten, óf zij weten zelf niet welke begeleiding zij moeten bieden, óf zij hebben het te druk. Een begeleider moet de ouders naar de wachtkamer brengen zodra het kind is ingeslapen. Ouders moeten er tevoren mee instemmen dat zij de voorbereidings80
kamer onmiddellijk verlaten als de anesthesist dat vraagt en overdreven angstige of hysterische ouders moeten niet worden aangemoedigd om te blijven omdat zij het kind alleen maar angstiger maken. De schrijver noemt het echter 'interessant' te merken dat de verslagen van gunstige ervaringen met de aanwezigheid van ouders komen van instellingen waar de ouders standaard bij hun kind mogen blijven en dat de meeste negatieve geluiden afkomstig zijn van de instellingen die geen of heel weinig ervaring op dit gebied hebben. Hannallah pleit ervoor dat meer onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de verschillende methoden van voorlichting en naar het gedrag en de coöperatie van de ouders tijdens de inleiding van de narcose. Hij besluit zijn artikel aldus: 'Wij als anesthesiologen die met kinderen werken, hebben ons tot doel gesteld in hun medische en emotionele behoeften te voorzien. Enkele tientallen jaren geleden mochten ouders hun kinderen niet eens bezoeken als
Ouders als bondgenoten die in het ziekenhuis lagen. Wij zagen echter in dat dit verkeerd was en nu is rooming-in de norm in de meeste ziekenhuizen. In de gewone wereld hebben kinderen de steun en begeleiding van hun ouders nodig bij het verwerken van nieuwe stressverwekkende ervaringen. Als ouders dat vragen moeten zij de kans krijgen hun kind rondom de narcose bij te staan. Als wij daar voldoende begrip voor hebben en als de ouders goed worden voorgelicht en voorbereid, kunnen zij onze bondgenoten worden en helpen alles voor het kind, de staf en zichzelf gemakkelijker te maken.' Tot slot van zijn artikel formuleert hij het antwoord op de vraag die hij zelf aan de orde stelt: wie heeft er baat bij de aanwezigheid van ouders tijdens het toedienen van de narcose? Hannalah: 'Als wij voor de voorbereiding, de steun en het begrip
zorgen die nodig zijn om het mogelijk te maken, dan profiteert iedereen ervan.'
Nederland Over een aantal jaren bekeken is in Nederland het begrip van de anesthesiologen voor de wens van de ouders om bij hun kind te zijn als het onder narcose wordt gebracht, geleidelijk gegroeid. Dat wil zeggen, als het gaat om de aanwezigheid van de ouders bij de inleiding van de narcose bij een geplande opname. In 1992 gaf bijna 60 procent van de ziekenhuizen aan dat de ouders in die gevallen bij hun kind mochten zijn, in 1996 was dat ruim 90 procent. Als het om zuigelingen gaat, zijn de mogelijkheden duidelijk minder (55 procent in 1992, 80 procent in 1996) en ook bij spoedopnamen is de situatie niet florissant (38 procent in 1992 en 44 procent in 1996). Het slechtst staat het ervoor wat betreft de aanwezigheid van de ouders bij het ontwaken van hun kind uit de narcose. In 1992 konden in slechts 33 procent van de ziekenhuizen de ouders bij het wakker worden van hun kind aanwezig zijn, welk percentage in 1996 was opgelopen tot een nog steeds erg magere 40 procent.*) Al vertonen de cijfers in alle gevallen een stijgende lijn, duidelijk is dat er nog veel moet worden verbeterd. Vooral de houding van de anesthesiologen ten aanzien van de aanwezigheid van de ouder bij het ontwaken van het kind moet nog aanzien lijk worden bijgesteld. Steward voorzag in zijn lezing in Rotterdam dat er in het jaar 2000 geen anesthesiologen meer zullen zijn die afwijzend staan tegenover de aanwezigheid van de ouders, niet bij de inleiding van de narcose en evenmin bij het ontwaken daaruit. Daarmee stel de hij zijn collega's die in hun den ken nog niet zover zijn, voor een ge heel eigen millenniumprobleem. Zij hebben nog ruim een jaar om het op te lossen. D> *) Bron: Welk ziekenhuis kiest u? Patiënteninformatiegids van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis, uitgaven 1992 respectievelijk 1996.
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
THEMA
LITERATUUR VERKRIJGBAAR BIJ KIND EN ZIEKENHUIS Voor de 8e Jackson Rees Lezing baseerde de kinderanesthesioloog DJ. Steward zich op een veelheid aan wetenschappelijke literatuur over de aanwezigheid van de ouders bij hun kind als dit een narcose moet ondergaan. Onderstaande lijst kwam mede dankzij zijn medewerking tot stand. Alle genoemde publicaties zijn bij Kind en Ziekenhuis voorhanden en kunnen in fotokopie bij het landelijk bureau van de vereniging worden besteld. De kosten bedragen f. 0,25 per pagina of f. 25,- voor het gehele pakket (exclusief verzendkosten). Bestelwijze: schriftelijk of telefonisch bij het landelijk bureau van de vereniging Kind en Ziekenhuis.
A. Parental anxiety l. Litman RS, Perkins FM, Dawson SC. Parental knowledge and attitudes toward discussing the risk of death from anesthesia. Anesth Analg 1993; 77: 256260. 2. Poole SR. The 'over-anxious' pa rent. Clin Pediatr 1980; 19: 557562. 3. Richtsmeier AJ, Hatcher JW. Parental anxiety and minor illness. J Dev Behav Pediatr 15; 14-19,1994. 4. Waisel DB, Truog RD. The benefits of the explanation of the risks of anesthesia in the day surgery patient. J Clin Anesth 1995; 7: 200-204. B. Parental presence during induction of anesthesia 5. Bevan JC et al. Preoperative pa rental anxiety predicts behavioural and emotional responses to induction of anaesthesia in children. Can J Anaesth 1990; 37: 177-182. 6. Braude N, Ridley SA, Sumner E. Parents and paediatric anaesthesia: a prospective survey of pa rental attitudes to their presence at induction. Ann Roy Coll Surg Eng 1990; 72: 41-44.
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
of anesthesia in children. Seminars in Anesthesia 1992; 11: 259-264. 14. Schulman JL, Foley JM, Vernon DTA, Allan D. A study of the effect of the mother's presence during anesthesia induction. Pediatrics 1967; 39: 111-114. 15. Vessey JA et al. Parental upset associated with participation in induction of anaesthesia in children. Can J Anaesth 1994; 41:276-280.
7. Cameron JA, Bond MJ, Pointer SC. Reducing the anxiety of children undergoing surgery. C. Parents and recovery rooms Parental presence during anesthetic induction. J Paediatr Child 16.Diniaco MJ, Ingoldsby BB. Parental presence in the recovHealth 1996; 32: 51-56. ery room. AORN Journal 1983; 8. Hannallah RS. Who benefits 38: 685-693. when parents are present during anesthesia induction in their 17. Hall PA et al. Parents in the rechildren? Can J Anaesth 1994; covery room: survey of paren41:271-275. tal and staff attitudes. BMJ 1995; 9. Hannallah RS, Abramowitz MD, 310: 163-164. Oh TH, Ruttimann UE. Residents' attitudes towards parents' 18. Noonan AT et al. Familypresence during anesthesia incentered nursing in the postanesduction in children. Does exthesia perience make a difference? Ancare unit. The evaluation of esthesiology 1984; 60: 598-601. practice. J Post Anesthesia Nursing 1991; 6: 13-16. 10. Hannallah RS, Rosales JK. Experience with parents' pres19.Sikich N, Carr AS, Lerman J. ence Parental perceptions, expectaduring anaesthesia induction in tions and preferences for the postchildren. Can Anaesth Soc J anaesthetic recovery of children. 1983;30:286-9. Paediatric Anaesthesia 1997; 7: 139-142. 11. Honig J, Maguire E, Hannallah R. Parents' response to ob20. Wilson TA, Graves SA. Pediatserving anesthesia induction ric considerations in a general in postanesthesia care unit. J Post their children. Anesthesiology Anesthesia Nursing 1990; 5: 161991;75:A1051. 24. 12. Kataria B, Catey M. Does it take longer time to induce children in the pediatric induction room in the parents' presence? Anesth Analg 1990; 70: S191. 13. McGill WA, Hannallah RS. Pa rental presence during induction
81
THEMA
Dr. E.J. Hosli
Voorlichten vraagt om zorg en aandacht
Een kind goed voorlichten over de ziekte die het heeft, is niet iedereen gegeven. Een eerste voorwaarde is, dat de voorlichter, of dat nu de ouder of de hulpverlener is, inzicht heeft in wat een kind weet en kan begrijpen over 'ziekte'.En voorlichtingsmateriaal dat geschikt is voor een tienjarige, is per definitie te complex voor een kind van zes jaar.
82
Kinderen denken niet hetzelfde als volwassenen. Dat kan ouders en hulpverleners die een kind willen voorlichten over de ziekte waar het aan lijdt, voor een probleem stellen. Als onduidelijk is wat een kind weet en kan begrijpen over 'ziekte', is het moeilijk in te schatten welke informatie moet worden gegeven en op welke wijze deze het beste kan worden overgedragen. Toch is het van belang dat kinderen goed worden geïnformeerd over wat hen mankeert en wat de behandeling inhoudt. Die kennis helpt hen bij het omgaan met de situatie waarin zij verkeren. Ook wordt ermee voorkomen dat verkeerd geïnterpreteerde informatie bij hen leidt tot onbegrip en (onnodige) angst. Aan de Rijksuniversiteit van Utrecht is recent onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van het denken van kinderen over ziekte.
Alledaagse leven
Er zijn allerlei redenen waarom kinderen in het ziekenhuis worden opgenomen. Het ene kind wordt kortdurend opgenomen omdat er buisjes in zijn oren moeten worden geplaatst, een ander kind omdat het een eenmalige zware operatie moet ondergaan. Weer een ander kind krijgt te maken met herhaalde opnames vanwege een chronische aandoening. Ouders en hulpverleners dienen te beseffen dat verschillende situaties een verschillende invloed hebben op het alledaagse leven van een kind. Wanneer een kind buisjes
krijgt, gebeuren er andere dingen met hem en heeft dit andere gevolgen dan wanneer zijn amandelen worden geknipt. En een opname vanwege een chronische aandoening als diabetes mellitus (suikerziekte) is weer iets anders. Kinderen hebben in eerste instantie vooral behoefte aan informatie over de dingen die ingrijpen in hun alledaagse leven. Concreet betekent dit, dat zij vooral dingen willen weten over de behandeling die zij moeten ondergaan (bijvoorbeeld: van huis zijn, prikken krijgen, narcose krijgen) en over de gevolgen daarvan (bijvoorbeeld: pijn in de keel nadat de amandelen zijn geknipt, wakker worden met buisjes in de oren). Hierover moet eerlijke informatie worden gegeven. 'Eerlijk' betekent dat het kind moet weten waar het aan toe is. Het houdt niet in, dat het kind tot op de letter verteld moet worden wat er gaat gebeuren. Wanneer iets erg pijn zal doen, moet dat het kind worden gezegd. Dat de chirurg verschillende soorten 'messen' gebruikt, hoeft echter niet te worden verteld. In de praktijk betekent dit, dat volwassenen zich zouden moeten afvragen wat een kind moet weten over deze specifieke opname om er adequaat mee om te kunnen gaan. Vragen als 'Wat gaat het kind meemaken?' en 'Wat zijn de gevolgen van deze ingreep?' zouden centraal moeten staan bij het geven van voorlichting aan kinderen. Ook het ontwikkelingsniveau speelt
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
THEMA een rol bij het geven van voorlichting aan kinderen. Daarom is het belangrijk nooit zomaar aan te nemen dat een kind 'het allemaal al wel zal weten', bijvoorbeeld omdat het al verschillende opnames achter de rug heeft. Informatie die adequaat is als het kind vier jaar is, is dat doorgaans niet meer als het kind acht is.
Basiskennis Voordat aan een kind informatie wordt gegeven, moet worden nagegaan of het de benodigde basiskennis heeft om de aangeboden informatie te kunnen snappen. Kinderen tot een jaar of twaalf hebben doorgaans maar een zeer beperkte hoeveelheid kennis over de werking van het lichaam. Zij hebben bijvoorbeeld geen beeld van de bloedsomloop. Zij kunnen vertellen dat bloed 'overal' in het lichaam is, maar beseffen niet dat het door bloedvaten stroomt, dat het zo overal komt en dat het een transportfunctie heeft. Daardoor zal een kind van die leeftijd bijvoorbeeld niet zonder meer snappen dat iets wat in zijn arm wordt gespoten, kan helpen tegen de pijn in zijn hoofd. Als bepaalde biologische basiskennis nodig is voor een goed begrip van de behandeling, is het daarom raadzaam dat ouders of hulpverleners hieraan apart en expliciet aandacht besteden. Overigens geldt hetzelfde voor de informatieoverdracht van hulpverleners aan ouders: hulpverleners kunnen er niet vanuit gaan dat kennis die voor hen heel vanzelfsprekend is, bijvoorbeeld over het functioneren van het lichaam, ook bij de ouders aanwezig is.
Metaforen Bij het uitleggen van ingewikkelde onderwerpen aan kinderen wordt nogal eens gebruik gemaakt van metaforen ofwel beeldspraak. De lever wordt dan bijvoorbeeld voorgesteld als een grote fabriek, de verschillende cellen in het bloed worden als verschillende 'mannetjes' aangeduid en de functie van voedsel voor het lichaam wordt vergeleken met die van benzine voor een auto. Metaforen kunnen het begrip van
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
kinderen vergroten doordat de informatie die wordt overgedragen, wordt verbonden met een onderwerp of een proces dat het kind al kent. Het is tegelijkertijd echter een misvatting te denken dat door het gebruik van bekende woorden of voorstellingen een ingewikkeld proces per definitie eenvoudiger weergegeven wordt. Het voorstellen van verschillende bloedcellen als verschillende mannetjes maakt de uitleg over het bloed niet simpeler. De essentie van het eenvoudiger weergeven van ingewikkelde processen ligt niet zozeer in de gebruikte beeldspraak als wel in de selectie van de informatie die wordt overgedragen. Bij een uitleg over de transportfunctie van het bloed hoeft helemaal niet te worden ingegaan op de verschillende cellen of 'mannetjes' in het bloed. Volstaan kan worden met het bloed voor te stellen als een vloeistof die in buisjes door het
De lever als een grote fabriek lichaam stroomt. Ouders en hulpverleners moeten zich afvragen wat zij een kind precies duidelijk willen maken en daarbij een duidelijke selectie maken. Op die manier bereiken zij dat de informatie die zij geven, niet nodeloos ingewikkeld is en ook dat zij geen informatie geven die voor het kind niet van belang is. In de voorlichting aan kinderen is het belangrijk onderscheid te maken tussen kennis die aan de waarneembare werkelijkheid gebonden is (zogenaamde 'oppervlaktekennis') en kennis van niet direct waarneembare eigenschappen of mechanismen (zogenaamde 'onderliggende kennis'). 'Verkoudheid is dat je veel moet hoesten' en 'waterpokken zijn allemaal rode vlekjes' zijn voorbeelden van oppervlaktekennis. 'Je kunt verkouden worden door een virus' en 'in een gewricht zit bot' zijn voorbeelden van onderliggende kennis.
Kinderen hebben onderliggende kennis nodig om een bepaald niveau van begrip te bereiken. Dit begrip ontstaat onder andere doordat onderliggende kennis de verbindende schakel vormt tussen op het oog verschillende kenniselementen. Voor jonge kinderen is 'besmetting' bijvoorbeeld niet één 'ding'. Verkouden worden doordat iemand je in je gezicht hoest, is voor hen iets anders dan waterpokken krijgen doordat je met iemand speelt die waterpokken heeft. Kennis over bacteriën als ziekteverwekkers maakt de integratie van deze afzonderlijke kenniselementen tot één concept 'besmetting' mogelijk. Volwassenen die voorlichting geven, doen er goed aan zich af te vragen wat voor soort kennis zij willen overdragen; is dit oppervlaktekennis of onderliggende kennis? Wanneer het nodig is om onderliggende kennis over te dragen, is het belangrijk dat deze kennis verbonden wordt met de al aanwezige oppervlaktekennis van het kind. Gebeurt dit niet, dan blijft de onderliggende kennis 'los staan' en blijft daadwerkelijk begrip uit, ondanks de aanwezigheid van de onderliggende kennis. In de praktijk komt dit regelmatig voor. Kinderen geven dan een 'technisch' goede uitleg, terwijl de toehoorder het gevoel krijgt dat zij niet daadwerkelijk snappen wat er gebeurt. Om het met andere woorden te zeggen: ouders en hulpverleners moeten proberen de nieuwe kennis op te hangen aan een 'kapstok' die het kind al heeft. Wie een kind duidelijk wil maken dat het bloed ervoor zorgt dat er allerlei dingen door het hele lichaam worden vervoerd, kan bijvoorbeeld gebruik maken van het feit dat het kind een aantal van de 'buisje' waar het bloed doorheen stroomt, zelf kan zien en voelen. Daarnaast kan bijvoorbeeld een vergelijking worden gemaakt met stromend water, waarin ook allerlei dingen 'meegevoerd' kunnen worden. Ouders of hulpverleners moeten ook nagaan of het kind de ontvangen informatie juist heeft geïnterpreteerd. Dat kan door het kind de uitleg te 83
THEMA laten herhalen of te kijken of het kind de uitleg kan geven aan een ander.
Kennis gebruiken Dat kinderen bepaalde kennis hebben, garandeert niet dat zij deze kennis ook kunnen gebruiken. Daar blijkt een verschil tussen te bestaan. Jongere kinderen lijken hun kennis minder goed te kunnen gebruiken dan oudere kinderen. Dit betekent voor de praktijk dat het raadzaam is kinderen niet alleen mondeling informatie te geven, maar hen ook te oefenen in het toepassen van de verworven kennis. Dit kan inhouden dat met kinderen wordt geoefend in het oplossen van nieuwe probleemsituaties. Wat zou een kind met diabetes bijvoorbeeld kunnen doen wanneer het per ongeluk teveel insuline spuit? Het kan ook inhouden dat het kind geoefend wordt in vaardigheden als diep ademhalen met een kapje op en ontspannen.
Leeftijd De hierboven besproken adviezen gelden zowel voor jongere als voor oudere kinderen. Er bestaan echter verschillen in het denken over ziekte tussen kinderen van verschillende leeftijden. Jongere kinderen hebben doorgaans minder onderliggende kennis dan oudere kinderen. Dit maakt dat hun denken sterker aan de waarneembare werkelijkheid gebonden is dan het denken van oudere kinderen. Daarnaast blijken jongere kinderen hun kennis minder goed naar behoeven aan te kunnen spreken dan oudere kinderen, zij kunnen er minder goed 'bij'. Dit heeft onder andere tot gevolg dat het bij jonge kinderen, zeker bij kinderen tot ongeveer acht jaar, belangrijk is om de juiste vragen te stellen wanneer een ouder of hulpverlener wil achterhalen wat een kind weet en snapt. Anders gezegd: het is bij jongere kinderen belangrijker om het kind de goede 'cues' aan te reiken dan bij oudere kinderen. Een derde verschil kan een verschil in 'complexiteit' van het denken worden genoemd. Jongere kinderen 84
Voorlichting vaak gericht op te brede leeftijdsgroepen
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
'THEMA
kunnen afzonderlijke verbanden even goed snappen als oudere kinderen, maar zij kunnen slechts een beperkt aantal verbanden tegelijkertijd overzien of begrijpen. Daardoor kunnen zij het geheel van een behandeling van hun aandoening (en de gevolgen daarvan) minder goed overzien dan oudere kinderen. Een doel van het geven van voorlichting is, dat een kind de informatie die het aangeboden krijgt, actief verwerkt. Van belang daarbij is dat jongere kinderen zich minder lang
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
kunnen concentreren dan oudere kinderen. Voor kinderen tot een jaar of zeven is het al een hele opgave om zich een kwartier lang te concentreren op de voorlichting die zij krijgen. Bij oudere kinderen wordt deze tijdspanne wat langer. In het algemeen kan worden gesteld dat voorlichting het beste in kleine hoeveelheden en op verschillende momenten kan worden aangeboden. Dit heeft het voordeel dat de aandacht van het kind beter vastgehouden kan worden en ook dat het kind tijd
krijgt om de gegeven informatie te verwerken. Het zal de nieuwe informatie namelijk moeten inpassen in de bij hem al aanwezige kennis structuur en dit proces kost tijd. Het herhalen van de gegeven informatie is hiervoor eveneens belangrijk. Tenslotte geldt dat niet alle soorten voorlichtingsmateriaal even ge schikt zijn voor kinderen van ver schillende leeftijden. Met name bij jongere kinderen is het belangrijk dat wordt gewerkt met zoveel moge lijk concreet materiaal. Het is dan beter bijvoorbeeld een pop te gebruiken dan een tekening van het lichaam. Jonge kinderen kunnen slecht de 'vertaalslag' maken van een tekening, die in wezen een abstracte weergave van het lichaam is, naar het eigen lichaam. Oudere kinderen kunnen dit beter, maar ook bij hen maakt het gebruik van zoveel moge lijk concreet materiaal de verwerking van de aangeboden informatie gemakkelijker. Voorts is het belang rijk dat een volwassene als intermediair tussen het materiaal en het kind aanwezig is. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen meer informatie opnemen uit bijvoorbeeld boeken of videofilms als zij met een volwassene over de inhoud hiervan doorpraten dan wanneer zij het helemaal al leen moeten doen. Doorgaans worden de leeftijdsgroepen bij het geven van voorlichting duidelijk te breed gekozen. Voorlichtingsmateriaal dat geschikt is voor een tienjarige, is per definitie te complex voor een kind van zes jaar. En materiaal dat geschikt is voor een zesjarige, is dat niet voor een kind van vier jaar. Het is daarom aan te raden bij het maken van voorlichtingsmateriaal en het geven van voorlichting, meer dan nu gebeurt rekening te houden met het ontwikkelingsproces dat een kind door loopt, n Mevrouw dr. E. J. Hosli is psycholoog/onderzoeker. Zij promoveerde onlangs op het proefschrift 'Ziektebegrip bij kinderen. De ontwikkeling van het denken over ziekte', dat is uitgegeven bij Thesis Publishers te Amsterdam (ISBN: 905170 442 9). 85
THEMA
Drs. A.C.M.BIankendaal Ir. M.E. van de Waeter
De (kind-)veiligheid van ziekenhuizen ELK ONGEVAL IS ER EEN TE VEEL Ziekenhuizen worden gezien als veilige plaatsen waar verwondingen worden behandeld en niet als locaties waar blessures ontstaan. Toch komt het nogal eens voor dat patiënten zowel als bezoekers in het ziekenhuis letsel oplopen. Jaarlijks gebeuren ongeveer 750.000 ongevallen waarvan de slachtoffers worden behandeld op een afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) van een ziekenhuis.1 Binnen de ziekenhuizen zelf vinden per jaar 1700 ongelukken plaats waarvan de slachtoffers op een SEH-afdeling terechtkomen. Het gaat dan niet alleen om patiënten maar ook om bezoekers. In werkelijkheid zal het aantal ongevallen in de ziekenhuizen hoger zijn. In een ziekenhuis wordt iemand die een ongeluk overkomt, ook wel op een andere afdeling behandeld dan op de SEH. Deze slachtoffers worden dan niet in het Letsel Informatie Systeem (LIS) geregistreerd.
LIS Het LIS is een registratie- en informatiesysteem dat is ontwikkeld op initiatief van Consument en Veiligheid. Deze organisatie houdt zich op wetenschappelijke basis bezig met
86
ongelukken en de preventie daarvan. Tien tot vijftien procent van de algemene ziekenhuizen werkt aan het LIS mee. Medewerkers van die ziekenhuizen noteren bepaalde gegevens van iedere patiënt die op een SEH-afdeling belandt en voeren die met een code via de computer in het systeem in. Naast de leeftijd, het geslacht, de datum en de tijdstippen van binnenkomst en ontslag wordt ook informatie vastgelegd over: - de oorzaak van het letsel (privéongeval, bedrijfsongeval, sport blessure, geweld); - de specificatie van de oorzaak (letsel opgelopen in de bouw, in huis, op school, tijdens basketballen, ge stoken met een mes, aangereden door een brommer, van de keuken trap gevallen, gebeten door een hond, ongelukje met de chloorfles); - de voorwerpen die bij het oplopen van het letsel een rol speelden (commode, keukenmes, cirkel zaag, knikker); - de plaats van het letsel (hersenen, tong, elleboog); - het type letsel (open wond, fractuur, brandwond, bevriezing, vergiftiging); - het bij de behandeling betrokken specialisme (heelkunde, cardiologie, radiologie); - de doorverwijzing (controle/nabehandeling huisarts of SEH-afdeling, intensive care, operatiekamer, overleden).
Dankzij deze registratie biedt het systeem jaarlijks informatie over zo'n 140.000 letselpatiënten. Omdat de deelnemende ziekenhuizen een representatieve steekproef vormen van alle algemene ziekenhuizen met een afdeling SEH, kan aan de hand van de geregistreerde gegevens een landelijk inzicht worden verkregen in de aard en omvang van de letselen ongevallenproblematiek. Ook kan de verzamelde informatie dienen voor het signaleren van bepaalde trends.
Aantallen Van de 1700 slachtoffers die in het ziekenhuis een ongeval krijgen, is een kwart jonger dan 25 jaar. Bij de mannen is een kwart zelfs jonger dan 15 jaar. Bij vrouwen is 11 procent jonger dan 15 jaar. De gemiddelde leeftijd van de slachtoffers is bij mannen statistisch significant lager dan bij vrouwen (43 respectievelijk 53 jaar). Om de aard en ernst van de ongevallen in ziekenhuizen bij kinderen goed in kaart te brengen, maken wij in dit artikel zoveel als mogelijk is een vergelijking tussen de slachtoffers tot vijftien jaar en de slachtoffers van vijftien jaar en ouder.
Type In ruim de helft van alle ongevallen is het slachtoffer ten val gekomen op de vloer (Figuur 1). Bij de jongeren onder de vijftien jaar komt dit iets minder vaak voor dan bij de oudere slachtoffers: ongeveer 40 procent tegenover 57 procent. Bij ongeveer een op de vijf ongevallen is een object betrokken. Hierbij maken we onderscheid tussen een beknellend object zoals een deur, een snijdend object zoals een mes, een stilstaand object zoals een tafel en een bewegend object zoals een bal. Bij jongeren komen ongevallen met objecten vaker voor dan bij ouderen. Het gaat dan in veel gevallen om een beknelling in met name een deur. Dit kan een draaideur zijn, een binnendeur of kastdeur, een schuifdeur of een deur van een lift. Ouderen lijken iets vaker dan jongeren uit bed of van de trap te vallen.
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
THEMA
leeftijdsgroep
Figuur 1. Aantal SEH-behandelingen ten gevolge van een ongeval in een ziekenhuis, naar type ongeval Bron: Letsel Informatie Systeem 1987-1996, Consumenten Veiligheid.
leeftijdsgroep Figuur 2. Aantal SEH-behandelingen ten gevolge van een ongeval in een ziekenhuis, naar type letsel. Bron: Letsel Informatie Systeem 1987-1996, Consument en Veiligheid.
Aard Van alle slachtoffers loopt 36 procent een open wond op bij het ongeval (Figuur 2). Bij kinderen van 0-4 jaar is dit percentage zelfs 46 procent. Deze kinderen hebben dan vooral een snij wond en in iets mindere mate een scheur- of schaafwond. De 5- tot en met 14-jarigen houden in vergelijking met de andere leeftijdsgroepen vooral een kneuzing of bloeduitstorting aan het ongeval over. Bij de 15-jarigen en ouder houdt bijna een kwart van de KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
slachtoffers een fractuur aan het ongeval over. De kinderen van O tot en met 4 jaar vallen in negatieve zin ook op doordat zij relatief meer dan de andere leeftijdsgroepen een brandwond in het ziekenhuis oplopen. Drie procent van de kinderen loopt een brandwond op ten gevolge van een ongeval tegenover l procent bij de 15-jarigen en ouder. Het gaat dan met name om een zogenaamde hetevloeistofverbranding, met andere woorden, zij krijgen bijvoorbeeld hete thee over zich heen.
Het getroffen lichaamsdeel bij kinderen onder de 5 jaar is in ruim de helft van de gevallen het hoofd en dan vooral het gezicht. Dit is opvallend meer dan de 31 procent die voor de ouderen geldt. In ongeveer een op de drie gevallen heeft het kind letsel aan de arm opgelopen. Bij de ouderen gaat het naast hoofd- en armletsel opvallend vaak ook om verwondingen aan het been, met name beenfracturen of enkeldistorsies.
Vervolg op pagina 96 87
KWALITEIT
Minder angst door meer kennis VOORBEREIDING VAN TIENERS ALS KWALITEITSPROJECT Een goede en volledige uitleg vooraf over wat hen te wachten staat, kan de angst bij zieke tieners aanmerkelijk verminderen. In het kader van een kwaliteitsproject werken de verpleegkundigen op de tienerafdeling van het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam sinds anderhalfjaar met een protocol 'voorbereiding O K'. Tieners. Pubers veelal. Stoere jongens en meisjes tussen de 12 en 17 jaar, die zich haast niks ergers kunnen voorstellen dan te worden bestempeld als eitje of doetje. Totdat de operatie die ze moeten ondergaan angstwekkend dichtbij komt. Dan zijn ze gewoon bang. Aangestoken door het kwaliteitsvirus dat al langer in het AMC rondwaart, namen enkele verpleegkundigen op de Tienerafdeling, onder wie Irma Ebbenhorst-Van de Wetering en hoofdverpleegkundige Roland Kramer, ruim drie jaar geleden het initiatief voor een eigen kwaliteitsproject. Ze stelden een Afdelings Toetsings Commissie (ATC) in en hielden de voorbereiding van tieners op een operatie als aspect van het verpleegkundig handelen kritisch tegen het licht. Ze hadden geen ervaring met een dergelijke kwaliteitstoetsing en om die reden heeft het allemaal ook wat langer geduurd dan normaal, maar het resultaat stemt tot tevredenheid. 'Er werd een verpleegkundig protocol Voorbereiding OK' opgesteld zodat de tieners nu door alle verpleegkundigen van de afdeling op dezelfde wijze op de operatie worden voorbereid. Dat wil zeggen: ze krijgen in principe allemaal dezelfde informatie, eenduidig en volledig', zegt Roland Kramer. Het protocol dient als checklist, waarmee de verpleegkundige die de voorlichting geeft, kan nagaan of er niets vergeten is. 'Een operatie is, hoe gering op zich ook, altijd heel ingrijpend', zegt Kramer in dit verband. 'Kinderen gaan er al gauw over fantaseren en worden daardoor 88
vaak nog banger dan ze al zijn. Daarom moet je in je uitleg eerlijk en compleet zijn - overigens ook weer niet teveel informatie geven om te voorkomen dat de tieners met onverwachte dingen worden geconfronteerd. Neem zo'n infuusprik voor de narcose, dat is en blijft een rotprik. Die doet pijn. Dat moetje er dan ook bij vertellen. In het beste geval - en daar streven we met dit protocol naar - denkt de tiener bij
door D. Kraft alles wat er voor en na de operatie met hem gebeurt: 'Oh ja, dat hadden ze me al verteld' Overigens houdt de opstelling van het verpleegkundig protocol 'voorbereiding OK' niet in, dat aan de voorbereiding alleen door de verpleegkundigen aandacht wordt besteed. In overleg met de arts en andere leden van de staf zoals de pedagogisch medewerkers, wordt voor iedere patiënt nagegaan hoe de begeleiding het beste gestalte kan krijgen.
Sluitende handleiding Vóór de Tienerafdeling met deze gestructureerde operatievoorbereiding begon, was er geen algemene lijn. 'ledere verpleegkundige deed het op zijn of haar eigen manier', vertelt Irma Ebbenhorst. 'Maar daar zaten soms wel hiaten in. Logisch natuurlijk, als je het zo vrijblijvend houdt, dan is de kans dat je iets vergeet groot.'
Om een sluitende handleiding te kunnen opstellen, is het hele proces rond een operatie van minuut tot minuut beschreven. Er werden, zoals dat in projecttaai heet, procescriteria opgesteld. 'Stapsgewijs, van de avond tevoren tot en met de terugkeer op de afdeling na de operatie, zijn we alles nagegaan. Wat er tijdens de operatie gaat gebeuren, vertelt de arts aan de tiener, dat is niet onze verantwoordelijkheid. Wij, de verpleegkundigen, bereiden hem of haar voor en vertellen over wat er om de operatie heen gebeurt en, heel belangrijk: waaróm dat zo gaat. We leggen de mogelijkheid van een kapje of infuus uit - de tiener kiest zelf - en bespreken precies wat er 's ochtends gaat gebeuren: hoe laat de patiënt wordt gewekt, dat ze zelf mogen douchen, dat ze nuchter moeten zijn, over de pre-medicatie, waarom ze Emla-crème op de hand-rug krijgen, dat ze een geel OK-jasje aankrijgen en waarom dat moet, dat ze, in de meeste gevallen, de onderbroek mogen aanhouden maar dat beugels, contactlenzen, sieraden en nagellak moeten worden verwijderd. Vervolgens bespreken we de hele operatieprocedure. Hoe de OK eruit ziet, dat er meerdere mensen bij de operatie aanwezig zijn en waarom zij in het groen of blauw zijn gekleed, dat hij of zij drie stickers voor de hartbewaking krijgt opgeplakt en een band voor de bloeddrukmeting om de bovenarm en waar dit allemaal toe dient en hoe de narcose in zijn werk gaat en wat de tiener daarbij voelt. En tenslotte vertellen we waar de patiënt na de KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
KWALITEIT operatie naartoe gaat. Naar de Verkoeverkamer of naar de Intensive care; als dit laatste tevoren bekend is, laten we voor de operatie die IC zien. In principe gebeurt er dus in het hele proces niets onverwachts. Dat geeft de tiener een veilig gevoel. De angst vooraf wordt immers vooral veroorzaakt door het onbekende.' De manier waarop de verpleging de voorlichting geeft, de bewoordingen waarin en de toon, worden individueel aan het kind aangepast. 'Voor de zekerheid check je als verpleegkundige soms wel of de informatie goed overkomt en begrepen is. Eventueel laatje het de tiener herhalen. Ze hoeven trouwens echt niet alles te onthouden. Als de uiteindelijke gang van zaken maar niets onverwachts bevat.' Het voorbereiden van de tieners op een operatie is uiteraard niet alleen een kwestie van informatieoverdracht. Degene die het kind voorbereidt, dient alert te zijn op angsten en fantasieën die de tiener kan hebben en moet deze bespreekbaar maken. Als dat meer tijd vergt, moet die ervoor worden genomen. Eventueel kan een beroep worden gedaan op de deskundigheid van de pedagogisch medewerker. Bij met name jongere kinderen en tieners met een ontwikkelingsachterstand wordt in elk geval de voorbereiding door een pedagogisch medewerker gedaan.
Werkwijze getoetst Zoals het een goed kwaliteitsproject betaamt, is na invoering van het protocol de nieuwe werkwijze getoetst. Gekozen werd voor een enquête onder tieners en verpleegkundigen. Kramer noemt de respons - 40 formulieren retour - representatief. 'De tieners vonden de uitgebreide voorlichting prettig en volledig. De gang van zaken klopte met wat ze tevoren aan informatie hadden gekregen', zegt Kramer. Ook de verpleegkundigen die er mee moeten werken, tonen zich tevreden. De enquête leidde wel tot enkele aanpassingen in de uitvoering. 'Zo bleken de tieners de privacy tijdens de voorbereiding belangrijk te vinden. Geen groepsvoorlichting dus, maar individueel. Dat doen we nu. De tiener wordt voorbereid in een rustige omgeving, zonder afleiding. De tv gaat even uit. Dat neemt ongeveer een kwartier in beslag. In principe doet de avonddienst dit. In eerste instantie leek het een wat zware belasting, gezien de kwetsbare bezetting 's avonds - twee verpleegkundigen op zestien tieners - maar nu het gestructureerd verloopt, levert het uiteindelijk tijdwinst op', zegt Irma. De enquête wees verder uit, dat aan de tieners nadrukkelijker gevraagd moest worden of zij één van hun ouders bij de uitleg wilden. Overigens
Roland Kramer: 'Tieners waarderen de uitgebreide voorlichting'. KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
hoeft dat voor de meesten niet. 'De meeste tieners willen wél dat één van de ouders tot in de OK bij ze blijft. Dat kan, tot ze slapen. Ook een van ons blijft zo lang bij ze', zegt Roland Kramer. Naar aanleiding van de enquête is voorts - waar het geplande opnames betreft - de informatie over de operatie losgekoppeld van de algemene informatie die bij de opname wordt gegeven. 'Het werd anders te veel ineens', zegt Irma Ebbenhorst. Bij acute opnames wordt een beperkte versie van het protocol toegepast.
Veel geleerd Het effect van de nieuwe manier van voorbereiden op de operatie is volgens Roland Kramer niet goed te meten bij gebrek aan meetinstrumenten en vergelijkingsmateriaal. Op termijn, met het nieuwe protocol en de eerste enquêteuitslagen, kan dat wel. Volgens Kramer is wel aangetoond dat de nieuwe, meer methodische manier van werken tot een betere kwaliteit van zorg heeft geleid. Hij noemt in dit verband een betere continuïteit van zorg en de gerealiseerde eenduidigheid, doelmatigheid en zorgvuldigheid. En de toekomstige toetsbaarheid van deze protocollaire manier van werken. 'We hebben veel geleerd', zegt Kramer tenslotte. Als gevolg van de onbekendheid met het fenomeen kwaliteitstoetsing hebben de initiatiefnemers op de Tienerafdeling er naar eigen zeggen rijkelijk lang over gedaan om een en ander volgens projectnormen ingevoerd te krijgen. Ze hebben veel zelf uitgezocht. 'Het opstellen van die enquête bijvoorbeeld, dat is behoorlijk tegengevallen. Het was niet gemakkelijk de juiste vragen te formuleren. We hadden, zo bleek achteraf, te veel open vragen, te vage vragen of vragen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Daar hadden we, zo bleek, wel hulp bij kunnen krijgen, maar dat wisten we op dat moment nog niet.' Overgenomen uit Status (1997, nr. 5), het interne voorlichtingsorgaan van het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam. 89
WERKGROEPEN
ALKMAAR Mw. T. Jong, Waarddijk 4, 1704 PW Heerhugowaard, tel. 0226-421534.
DORDRECHT Mw. E. Hekking, de Jagerweg 144, 3328 HG Dordrecht, tel. 078-6177712.
AMERSFOORT Mw. J. Kist, Spruitenburg 10, 3813 LM Amersfoort, tel. 033-4804275.
EINDHOVEN Mw. M. Frima, Koekoeklaan 14, 5613 AJ Eindhoven, tel. 040-2450147.
AMSTERDAM Mw. M. van Loon-van Bovene, Werengouw 23, 1024 NL Amsterdam, tel. 020-6363712.
EMMEN Mw. H.C. Stenger-Ekens, Ronerbrink 13, 7812 LT Emmen, tel. 0591-641347.
ARNHEM Mw. L. Schaap, Roemer Visscherstraat 42, 6824 MZ Arnhem, tel. 026-3641114.
GOUDA Mw. A.van Bergen, Merel 52, 2411 KP Bodegraven, tel. 0172-611504.
ASSEN Mw. B. Ovinge, Kerklaan 16, 9422 ED Smilde, tel. 0592-415021.
GRONINGEN De heer J. Prins, Plantsoenstraat 22, 9717 KV Groningen, tel. 050-3144354.
BERGEN OP ZOOM en ROOSENDAAL Mw. J. van de Flier, Sint Felixstraat 38, 4411 DC Rilland, tel. 0113-552319.
HARDERWIJK Mw. G. van den Berg, Frisialaan 59, 3841 DN Harderwijk, tel. 0341-460400.
BREDA Mw. J. Verheyde, Wilderen 124, 4817 VH Breda, tel. 076-5812823.
HEERLEN Mw. I. Stahlman, Op den Knip 167, 6467 GZ Kerkrade, tel. 045-5415348.
DELFT Mw. J. Schneider, Japanlaan 9, 2622 JX Delft, tel. 015-2620866.
HELMOND/DEURNE Mw. A.C.P. van Noordwijk, Helmondseweg 29, 5735 RA Aarle-Rixtel, tel. 0492-383491.
DEN HELDER Mw. W. Jurriansen, Boterzwin 4106, 1788 WT Den Helder, tel. 0223-644911.
HENGELO Mw. D. Koers, R. Hopperstraat 21, 7558 SW Hengelo, tel. 074-2776954.
DEVENTER Mw. N. Moekasan, Karkiet 5, 7423 CJ Deventer, tel. 0570-653374.
's-HERTOGENBOSCH Mw. M. van Oirschot-Korsten, Kattenbosch 45, 5243 SG Rosmalen, tel. 073-5214484.
DOETINCHEM Mw. DJ. Kuipers, Koninginnelaan 24, 7009 AZ Doetinchem, tel. 0314-332162.
HILVERSUM Mw. H. Brouwer, Bernard van Beeklaan 82, 1241 GA Kortenhoef, tel. 035-6563149.
DOKKUM Mw. C. Dijkstra, Kennemareed 8, 9147 BT Hantum, tel. 0519-571623.
HOOGEVEEN Mw. V. v.d. Haar, Bentincklaan 69, 7902 GB Hoogeveen, tel. 0528-220881.
90
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
WERKGROEPEN
LEEUWARDEN Mw. A. Tigchelaar, Felixwei 53, 9051 KG Stiens, tel. 058-2572086.
SITTARD Fam. Brasz, Gulikstraat 13, 6151 BG Munstergeleen, tel. 046-4523390.
LEIDEN Mw. M. Hakkeling, F. Houttijnshof 3, 2312 KP Leiden, tel. 071-5123338.
SNEEK Mw. van der Vegt, it Mediel 10, 8628 EV Goënga, tel. 0515-423135.
MAASTRICHT Mw. L. Vankan, Mozartstraat 45, 6245 GX Eijsden, tel. 043-4093648.
STADSKANAAL Mw. S. van Dijk, Acaciahage 8, 9501 WE Stadskanaal, tel. 0599-617742.
MEPPEL Mw. N. Kiestra, Hoofdweg 12, 8383 EG Nijensleek, tel. 0521-382382.
TILBURG/WAALWIJK Mw. R. van Hees, Ravensbeek 7, 5032 AV Tilburg, tel. 013-4634106.
MIDDELBURG Mw. M. Haverkort, Trix Terwindt 37, 4333 CG Middelburg, tel. 0118-635561.
UTRECHT Mw. I. Ophorst-Hoos, Strausslaan 4, 3723 JN Bilthoven , tel. 030-2294309.
NOORDOOSTPOLDER en URK Mw. W.J. Smit, Postbus 395, 8300 AJ Emmeloord, tel. 0527-251903.
VEGHEL Mw. S. Janssen, Hertog Janstraat 31, 5461 AG Veghel, tel. 0413-341314.
NIJMEGEN Mw. A.C.M. Noordzij, Lijsterbeshof 11, 6581 PT Malden, tel. 024-3880545.
VENRAY Mw. M. Verstraten, Grotestraat 64, 5821 AG Vierlingsbeek, tel. 0478-632315.
OOSTERHOUT Mw. V.M. Brons, Hulsdonk 2, 4907 XB Oosterhout, tel. 0162-422876.
WAGENINGEN Mw. S. Rensink, De Waag 13, 6721 SPBennekom,tel.0318-415760.
ROERMOND Mw. A. Piëtte, Burg. Joostenlaan 33, 6042 ES Roermond, tel. 0475-324527.
WEST-FRIESLAND Mw. A. van Leeuwen, Dukaat 55, 1628 PR Hoorn, tel. 0229-247318.
ROTTERDAM Mw. C. Boelhouwer, Molenlaan 297, 3055 GG Rotterdam, tel. 010-4229392.
YERSEKE Mw. J. Goeman-de Jager, Jolstraat 19, 4401 JC Yerseke, tel. 0113-573181.
SCHIEDAM, VLAARDINGEN, MAASSLUIS Mw. A. van der Vliet, Julianalaan 16, 3135 JJ Vlaardingen, tel. 010-4349858.
ZWOLLE Mw. L. Stoltenborg, Rosengaardeweg 13, 7722 PT Dalfsen, tel. 0529-432839.
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
91
BRIEVEN
Ouders zien af van operatie
dat in elk geval één van de ouders bij het ontwaken aanwezig zou zijn. Wij vonden het namelijk van gevoelloosheid getuigen dat wij wel bij Koen tijdens het inslapen, maar niet bij het ontwaken konden zijn. Ook op het moment van ontwaken zou hij extra steun en geborgenheid nodig hebDe zoon van de heer en mevrouw Oosten uit Tiel moest oorbuisjes krijgen en ben. Zij antwoordde dat het geen zou daarvoor behandeld worden in het Ziekenhuis Rivierenland in hun gewoonte was dat ouders bij het woonplaats. Van een medewerkster van het Opnamebureau hoorden zij dat ontwaken zijn om redenen van prizij bij hem konden zijn als hij uit de narcose zou ontwaken. Vlak voor de vacy: 'Eenieder wordt, ook kinderen, ingreep kregen zij echter van een verpleegkundige te horen dat dit niet mo- na de operatie naar de verkoeverkagelijk was. Verontwaardigd over de gang van zaken schreef de heer Oosten mer gebracht en de privacy van de een brief aan de klachtencommissie van het ziekenhuis. Hij stuurde Kind en volwassen patiënten wordt geschaad Ziekenhuis een kopie daarvan. wanneer er andere onbekende volwassenen in de verkoeverkamer zijn'. Daarop vroeg ik of ik met het 'Graag wil ik het volgende aan u re dag.' Tot besluit zei zij: 'Koen hoofd van de OK kon spreken of voorleggen. Daar mijn vrouw en ik moet nuchter zijn hoor'. Woensdag- anders de anesthesist. Zowel het vermoedden dat er iets niet in orde ochtend 6 mei waren wij in uw hoofd OK als de anesthesist waren was met het gehoor van onze oudste ziekenhuis en sprak ik eerst nog niet aanspreekbaar, maar het lukte zoon Koen (4), heeft mijn vrouw met een van uw medewerkers van om dokter B. aan de lijn te krijgen. een aantal weken geleden samen het Opnamebureau op de begane Ondertussen deelde de verpleegmet Koen dokter B. bezocht. Het grond. In het kort vertelde ik wat er kundige mij mee dat Koen wel uitplaatsen van 'huisjes' bleek noodza- zou gaan gebeuren en ik vroeg of gekleed zou moeten worden om een kelijk, dus ook een dagopname. wij bij het ontwaken van onze zoon en ander niet te laten vertragen. Zo Afgelopen vrijdag, l mei, werd ik zouden kunnen zijn en zij zei 'ja'! geschiedde. Een samenvatting van gebeld met de mededeling dat Koen Door deze mededeling zijn wij naar het gesprek met dokter B. volgt woensdag 6 mei geholpen zou boven gegaan in de veronderstelling hier. Het is een kort en uiteraard kunnen worden. Wij zouden ons 's dat de opname probleemloos zou niet letterlijk (wellicht wat koel ochtends om 7.45 uur moeten mel- gaan verlopen. Boven werden wij weergegeven) verslag, maar het den. De mevrouw die belde (naam opgewacht door een verpleegkundi- geeft mijns inziens een goede inonbekend) zei: 'Hou er rekening ge. Tijdens het gesprek met haar druk van het gesprek. Het is goed mee dat een en ander niet kan vernamen wij dat wij niet bij het vooraf op te merken dat wij het eens doorgaan omdat een spoedgeval ontwaken uit de narcose aanwezig zijn met het commentaar van dokter altijd voorgaat en dan zou de be- konden zijn. B. Het schaadt dan ook in geen oogde operatie uitgesteld kunnen Wij vertelden de verpleegkundige geval de goede relatie die wij met worden, vermoedelijk naar een later dat wij het bijzonder op prijs stel- hem hebben. tijdstip op dezelfde dag, of naar een den, het zelfs noodzakelijk vonden Harm Oosten: 'Wij hebben geen geheel andevoorlichting ontvangen en zowel als wij zijn niet voorbereid op Handvest Kind Koen de ingreep.' Dr. B. 'Dat is een zaak van het zieen Ziekenhuis kenhuis zelf, maar ook van de anesElk van de 10 punten van het thesist, dus daar kan ik weinig aan doen.' Handvest Kind en Ziekenhuis HO: 'Koen ging gisteren zeker voor uitgebeeld op 10 kleurige anacht uur 's avonds naar bed; hij is dus sichtkaarten. al zeker sinds die tijd nuchter. Is het niet zo dat de regel 'na middernacht l set ƒ 6,-. 6 niets meer eten of drinken' in feite sets ƒ 30,--. alleen voor volwassenen geldt en dat er andere regels zouden kunnen Te bestellen bij: Landelijk bugelden voor kinderen, regels zoals reau Kind en ze gelden in een aantal andere zieZiekenhuis, Aardappelmarkt 3, kenhuizen?' 3311 BA Dordrecht. Dr. B: 'Dat is een zaak van zowel het ziekenhuis als van de maatschap 92
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
BERICHTEN Anesthesiologie. Ik kan daar verder weinig aan doen.' HO: 'Zeker één van ons wil bij Koen zijn zodra hij wakker wordt. Gaat dat?' Dr. B: 'Nee. Regels zij regels en die kunnen wij zomaar niet veranderen. Bovendien is Koen na deze operatie snel weer wakker en wordt hij snel bij u gebracht.' Na dit gesprek deelde ik mee dat wij wilden afzien van opname in het ziekenhuis. Dus kleedden wij Koen weer aan. U begrijpt dat het al met al, ook gezien de tegenstrijdige informatie vooraf en tijdens het bezoek, een hele belasting is voor zo'n kind. Een ander punt is dat mijns inziens de anesthesist tijdig voor de operatie kennis had horen te maken met Koen en zijn ouders. Bovendien lijkt het mij niet meer dan normaal dat de anesthesist ons vertelt of wij al dan niet bij de narcose mogen zijn of er bij mogen zijn wanneer Koen er uit ontwaakt. Bovendien zou hij ons moeten vertellen hoe lang tevoren Koen nuchter moet zijn, hoe Koen onder narcose wordt gebracht, wat daarvan eventueel de kwalijke gevolgen zijn en of er andere manieren van narcose mogelijk zijn. Naar mijn idee geeft de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) ons het recht op goede informatie vooraf. Naar aanleiding van dit 'incident' en een eerdere soortgelijke operatie in uw ziekenhuis van onze jongste zoon Daan (2), vinden wij dat Ziekenhuis Rivierenland wat dit aangaat ons een beslist kindon vriendelijk behandeling heeft gegeven. Wij geven nu de voorkeur aan een ander ziekenhuis voor de onderhavige opname. Dat impliceert dat onze zoon Koen volstrekt onnodig langer rondloopt met gehoorproblemen (dat kan weken, zo niet maanden duren). Tevens veroorzaakt het extra rompslomp en stress. Bovendien heeft het de relatie met uw ziekenhuis geschaad.'
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
Eén loket' voor ouders met gehandicapt kind Hulpverleners en ouders signaleren al jaren dat de hulpverlening aan nul- tot vierjarige kinderen met een motorische en/of verstandelijke handicap, niet goed aansluit bij hetgeen ouders en kind nodig hebben. Eén van de problemen is dat ouders van de ene hulpverlener naar de andere worden gestuurd en tegenstrijdige adviezen krijgen. Ook wordt hun vaak niet de praktische en emotionele ondersteuning geboden waaraan zij behoefte hebben. Rita Habekothé van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW): 'Als ouders hulp hebben vanuit een revalidatiecentrum, krijgen zij geen pedagogische ondersteuning thuis. Dat zit niet in het pakket. Daarvoor moeten zij naar het circuit voor kinderen met een
Nieuwe wegwijzer hulpverlening aan allochtonen Er is een nieuwe versie verschenen van de Wegwijzer Psychosociale Hulpverlening aan Allochtonen. Deze 'adressengids voor verwijzing en consultatie', zoals de ondertitel luidt, geeft een overzicht van 150 hulpverleners en instellingen die direct of indirect betrokken zijn bij de psychosociale en psychische hulpverlening aan in ons land wonende buitenlanders. De uitgave is bedoeld voor huisartsen, maatschappelijk werkers en hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg, maar ook voor bijvoorbeeld juristen of leerkrachten. De wegwijzer is een publicatie van het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ). Hij kost, in boekvorm of op diskette, f. 30,- (exclusief verzendkosten) en kan worden besteld bij: NIGZ, Postbus 500, 3440 AM Woerden (telefoon 0348-437606, fax 0348-437666).
verstandelijke handicap, maar je kunt niet zomaar zeggen: 'Dat halen we wel even bij de Sociaal Pedagogische Dienst.' Nee, je kind moet terug naar af en met een ander etiket bij de SPD aangemeld worden. Dat betekent opnieuw: wachtlijsten, een toetsingsprocedure, onderzoek. Krijg je het voor elkaar dat je kind vanuit beide circuits begeleid wordt, dan ontbreekt meestal de coördinatie van de zorg.'
Subsidie Het NIZW streeft, samen met de stichting Dienstverleners Gehandicapten, al jaren naar een oplossing voor de problemen. Die wordt gezien in het inrichten van één 'loket' waar ouders, ongeacht de handicap van hun kind, terecht kunnen met al hun vragen over ontwikkeling en opvoeding. Het ziet er naar uit dat zo'n integrale opzet voor een landelijk netwerk voor hulpverlening in 2000 kan zijn gerealiseerd nu het ministerie van VWS heeft besloten de subsidie voor het project te verlengen.
Kenniscentrum bedplassen Enige specialisten, incontinentieverpleegkundigen en een huisarts hebben in samenwerking met TNO Preventie en Gezondheid het 'Kenniscentrum Bedplassen' opgericht. Het zal zich gaan bezighouden met de coördinatie van onderzoek op het gebied van het bedplassen en het ontwikkelen van nieuwe behandelmethoden. Ook wil het centrum de problematiek van het bedplassen en de behandelingen die mogelijk zijn meer onder de aandacht brengen. Voor meer informatie: Kenniscentrum Bedplassen, Postbus 78, 1420 AB Uithoorn (telefoon 0297-532634).
93
BOEKEN
Een kop vol zaagsel BOEKEN onder redactie van Marie-José Overbosch
'Een kop vol zaagsel' is een realistisch, gevoelig verhaal over de jonge Timmie die aan kanker lijdt. Na het wegnemen van de tumor in zijn hoofd zijn Timmie's benen verlamd. Door hard te oefenen leert hij zichzelf behelpen in een rolstoel zodat hij weer gewoon naar school kan. Toch is er veel veranderd in zijn leven. Timmie heeft vaak hoofdpijn en hij is bang dat hij opnieuw naar het ziekenhuis moet. Gelukkig vindt hij steeds troost bij zijn teddybeer Nicodemus. Tijdens de vakantie neemt oma Timmie mee naar Frankrijk, een zalige maar ook vermoeiende tocht voor de jongen. Tijdens die reis uit hij zijn verwarde gevoelens over kanker en over doodgaan.
Realistisch Dit is een mooi eigentijds en realistisch jeugdboek voor kinderen van ongeveer negen tot twaalf jaar, geschreven in de derde persoon en dan vooral vanuit Nicodemus. Ik moest even wennen aan deze vorm, maar de schrijfster voert de beer heel knap op. Hij voelt en ziet heel scherp wat er met en rond Tim aan de hand is. Daardoor is alles bespreekbaar. Nel Warnars weet ook waarover zij praat, haar zoontje had kanker.
Gevecht De ouders van Timmie zijn vooral bezorgd, gelukkig komen van oma kracht en initiatief. Het gevecht tegen het moeten revalideren en de belangrijke rol van de fysiotherapeut zijn heel invoelend beschreven. Het moment dat oma en Tim tegen elkaar uitspreken bang te zijn dat hij opnieuw ziek wordt en misschien dood gaat, is ontroerend. Toch is het boek beslist niet somber van sfeer. De zwart-wit illustraties zijn eenvoudig en raak getroffen. MJO Warnars-Kleverlaan, Nel. Een kop vol zaagsel. Met illustraties van Anne Westerduin. Hasselt, Clavis, 1997. Aantal bladzijden 112, prijs f 25,90.
94
Mijn vader is een Wolkenman Bolle is 5 jaar als zijn vader doodgaat. Hij mist hem heel erg. Samen met zijn moeder probeert de jongen er aan te wennen dat zijn vader er niet meer is. De vader van Bolle neemt afscheid van zijn zoontje door te zeggen dat hij 'met die wolk op reis gaat'. Vader overlijdt thuis. Bolle maakt de begrafenis mee. Het is heel ontroerend hoe levensecht de momenten zijn beschreven waarop, bijvoorbeeld tijdens het spelen, een jong kind beetje bij beetje tot zich laat doordringen dat papa er echt niet meer is en ook nooit meer zal terugkomen. Samen en ieder voor zich rouwen Bolle en zijn moeder, zoeken zij een manier om verder te gaan en vinden zij troost. De grootouders en een vriendinnetje spelen een grote rol. Het boek is opgedeeld in korte hoofdstukjes, met op bijna elke dubbele bladzijde een leuke tekening. Het verdriet is groot, maar de hele sfeer van het verhaal is gezond en iedereen wil het leven weer oppakken KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER1998
BOEKEN en de herinneringen aan vader een liefdevolle plaats geven. Een mooi thematisch boek over de gevoelens van een rouwend kind, herkenbaar voor kinderen van ongeveer vier tot zes j aar. MJO
In de media
Sluis, Claudia van der. Mijn vader is een Wolkenman. Met illustraties van Alex de Wolf. Amsterdam, Sjaloom, 1997. Aantal bladzijden 82, prijs f. 19,90.
Piepmuis en de Renrace Piepmuis kan niet lopen. Een grote handicap voor een kleine muis. Hij kan namelijk niet naar school of met zijn vriendjes spelen en als er gevaar dreigt is hij wel erg kwetsbaar. Gelukkig bedenkt zijn vader dat Piepmuis in een stoel met wieltjes heel wat beweeglijker zou kunnen zijn. Nu kan hij naar school, lekker buiten spelen en deelnemen aan een renrace. Een spannende race... maar die akelige Boefmuis doet ook mee. Mooie, paginagrote illustraties sieren deze uitgave. Naast de illustra-
Naar het ziekenhuis
ties staat een hele bladzijde tekst. Het is een leuk, vrolijk muizen verhaal, gezellig om voor te lezen en kinderen van acht, negen jaar zullen het boek zelf al wel kunnen lezen. MJO
'Naar het ziekenhuis' is een Belgisch boek dat is vertaald naar de Nederlandse situatie. Dat is goed gelukt, maar een enkele keer keek ik raar op: toen ik las over 'windpokken' en over de rechtstreekse gang naar het ziekenhuis in plaats van naar een huisarts bij lichte verwondingen. En vermoedelijk wordt niet in elk ziekenhuis dagelijks 'grote visite' gehouden. Wat ik waardeer in deze uitgave is de grote diversiteit aan onderwerpen, gebeurtenissen, gevoelens en emoties. De schrijfster brengt veel aan de orde, kort en niet zwaar aangezet maar voldoende informatief. Vooral het hoofdstukje over pijn is uitstekend geschreven. Daarin wordt aangegeven hoe iemand pijn beter kan verdragen met behulp van ademhalings- en ontspanningsoefeningen, door 'je gedachten op reis te laten gaan'. Het is voor het eerst dat ik dat in een kinderboek ben tegengekomen. Er staan ook tips in voor spelletjes en om jezelf te vermaken. Een kind kan hier beslist plezier en voordeel van hebben bij een opname. De illustraties zijn wat flets, wat braaf, maar voor jonge kinderen toch vermakelijk genoeg om uitgebreid naar te kijken. En er is royaal met grote tekeningen gestrooid. MJO
Wiggemans, Gerda. Piepmuis en de Renrace. Met illustraties van Wilco Veldwijk. Delft, Hippo/Eburon, 1998. Prijs f. 24,50
Haberer, G. Naar het ziekenhuis. Centrale Uitgeverij Deltas/Zuidnederlandse Uitgeverij België-Nederland, 1997. Prijs f. 17,50.
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
DRENTSE COURANT, 12 mei 1998: Het kind en de stress rond de narcose (door Jan Paalman). AZUAVKZ NIEUWSBRIEF, 2e jrg., nr. 18, mei 1998, p. 1: Kind en Ziekenhuis bedankt kinderverpleegkundige. J/M Maandblad voor ouders, 2e jrg., nr. 6, juni 1998, p. 52-54: Opgenomen en wat dan? IN BEWEGING, 19e jrg., nr. 5, mei 1998, p. 6: Van de voorzitter: Klein maar dapper. LIBELLE, nr. 29, 1998, p. 34-36: Libelle Helpt Speciaal: Kind in het ziekenhuis. ESKAZETTE, 14e jrg., nr. 2, 1998, p. 13: Kind en Ziekenhuis over 'sedatie'. TROUW, 16 juli 1998: oversedatie. TROUW, 29 juli 1998: over het succes van 'Welk ziekenhuis kiest u?'
Peuterserie De boekjes in de Peuterserie van Kimio zijn leuk om met peuters te lezen. Zij bestaan uit een goede tekst en humoristische plaatjes met mooie kleuren op een goede kwaliteit papier. 'Au Miauw' is een ondernemend poesje. Haar onderzoeksdrang leidt soms tot kleine ongelukjes, maar gelukkig wordt zij dan getroost en geknuffeld en is alles weer goed. Het is een lief boekje dat door de plaatjes en het ritmische rijm aan het werk van Dick Bruna doet denken. In 'Tij n en de dokter' gaat Tij n met mama naar het consultatiebureau. Het boekje laat zien wat daar allemaal kan gebeuren. Het is een prima boekje om erbij te pakken voor wie met een kind over een medisch onderzoek wil (na-)praten. MJO Heijer, Eveline den. Au Miauw. Naarden, Kimio, 1998. Sluyzer, Bettie en Pauline Oud. Tijn en de dokter. Naarden, Kimio, 1998. Beide verschenen in de Kimio Peuterserie. Prijs f 15,90.
95
THEMA Vervolg van pagina 87 Ernst Om de ernst van de ongevallen vast te stellen, analyseren wij de vervolgbehandeling. Dat is in dit verband wellicht een beetje vreemde 'maat' omdat sommige slachtoffers al in het ziekenhuis opgenomen zijn. Toch geeft dit een aardig beeld van de ernst van het letsel. Iemand die na een behandeling op de SEH-afdeling nog wordt behandeld op een afdeling door een specialist, opgenomen wordt of komt te overlijden heeft ernstiger letsel dan iemand die na de behandeling op de SEH wordt ontslagen. Van alle slachtoffers wordt 36 procent na de behandeling op de SEH-afdeling nog behandeld op een afdeling door een specialist en wordt 11 procent opgenomen in het ziekenhuis. Bij kinderen onder de 15 jaar liggen deze percentages beduidend lager dan bij de slachtoffers boven de 15 jaar. Ongeveer een kwart van de jongeren onder de 15 jaar wordt behandeld door een specialist, bij de 15-jarigen en ouder is dit 38 procent. Van de jongeren worden slechts enkele procenten in het ziekenhuis opgenomen, van de 15-jarigen en ouder is dat 13 procent. Hieruit kunnen we concluderen dat de ongevallen in het ziekenhuis onder jongeren over het algemeen geen ernstige ongevallen zijn. Wat niet wegneemt dat elk ongeval er een te veel is.
Toespitsen In het Academisch Ziekenhuis Nijmegen is medio 1993 een project van start gegaan om de veiligheid van kinderen op de kinderafdeling van het ziekenhuis te verbeteren.2 Als uitgangspunt hiervoor dienden de veiligheidseisen die Consument en Veiligheid heeft geformuleerd ter voorkoming van ongevallen in de privésfeer. Deze eisen zijn samengevat op de zogenoemde 'veiligheidskaarten' die de organisatie uitgeeft. Het is echter de vraag of veiligheidsadviezen die bestemd zijn voor de privésfeer (lees: woningen), zonder meer ook toepasbaar zijn voor ziekenhuizen. De patiënten in 96
een ziekenhuis bevinden zich in een voor hen onbekende omgeving en kunnen zich door hun ziekte of het gebruik van medicijnen anders gedragen dan gezonde mensen in hun gewone doen thuis. Patiënten gebruiken bijvoorbeeld vaak medicijnen die het reactievermogen beïnvloeden. Gezien de aard, de omvang en de ernst van de ongevallen die zich in de ziekenhuizen voordoenen, is het gewenst dat andere ziekenhuizen het initiatief van Nijmegen navolgen. Daarbij zouden zij niet alleen moeten kijken naar de veiligheid voor de opgenomen kinderen maar ook naar de veiligheid voor iedereen, patiënten zowel als bezoekers. De algemene normen en eisen zoals die zijn gehanteerd in Nijmegen, moeten ons inziens worden toegespitst op de specifieke omstandigheden die in een ziekenhuis gelden. Ook dient bij de acties die worden ondernomen om de veiligheid te verbeteren, aan de volgende categorieën preventieve maatregelen worden gedacht: - omgevingsveiligheid/productveiligheid (bijvoorbeeld: het plaatsen van deurspleetbeveiligers tegen beknellingen van vingers; vloeren voorzien van anti-slip tegen ongelukken door vallen); - organisatorische maatregelen (bij voorbeeld: het registreren van klachten van zowel patiënten en bezoekers omtrent onveilige situaties binnen het ziekenhuis; het in stellen van een werkgroep die na gaat in hoeverre er sprake is van onveilige situaties; het regelen van (voldoende) toezicht tijdens spelen van kinderen); - voorlichting en educatie (bijvoor beeld: ouders wijzen op hun eigen verantwoordelijkheid voor toe zicht op broertjes en zusjes die meekomen tijdens het bezoek). Een instituut als Consument en Veiligheid kan hierin een rol spelen door de aard van de ongevallen en de preventieve mogelijkheden in kaart te brengen. Het kan ook meer inzicht bieden in de toedracht van ongevallen waardoor meer kennis wordt opgedaan over mogelijke risi-
In het kort * Jaarlijks gebeuren in zieken huizen 1700 ongevallen waarvan de slachtoffers worden behandeld op een afdeling Spoedeisen de Hulp. * Van deze slachtoffers is een kwart jonger dan 25 jaar. Bij mannen is een kwart jonger dan 15 jaar. * Vallen op gelijk niveau is het meest voorkomende type ongeval bij alle slachtoffers. Jongeren (0- tot 14-jarigen) zijn daarnaast veel betrokken bij beknellingen, vooral in deuren. Ouderen (15 jaar en ouder) vallen tevens op vallend vaak uit bed of van een trap. * Ernstige ongevallen in zieken huizen komen meer voor onder ouderen (15 jaar en ouder) dan onder kinderen tot 15 jaar. cofactoren, zoals bijvoorbeeld medicijngebruik. Voor dit artikel is bij het hanteren van de ongevalsgegevens geen onderscheid gemaakt tussen patiënten in het ziekenhuis en bezoekers. Dit is zowel uit een oogpunt van aansprakelijkheid als met het oog op preventiemogelijkheden een belangrijk onderscheid. Als het gaat over het voorkómen van ongevallen, vraagt elk van deze groepen om een aparte benadering. Drs. A.C.M. Blankendaal en mevrouw ir. M.E. van de Waeter werken bij Consument en Veiligheid, de eerste op de afdeling epidemiologie en de tweede op de afdeling technische veiligheid. Het adres van Consument en Veiligheid is: Postbus 75169, 1059 GK Amsterdam, telefoon 020-5114559/5U4577. 1. Hertog, P. den, e.a. Kerncijfers; letsel door ongevallen en geweld. Amsterdam: Consument en Veiligheid, 1997. 2. Pacilly, A.M. Veiligheid op de kinderafdeling; gedeelde verantwoordelijkheid. Kind en Ziekenhuis, 1996, 19, 1:4-8.
KIND EN ZIEKENHUIS SEPTEMBER 1998
Voorlichtingsmateriaal Kind en Ziekenhuis Opname in het ziekenhuis - Amandelen (samen) (per stuk)
ƒ 3,20 ƒ 2,40
100 stuks folder Opname in het ziekenhuis
ƒ 45,00
100 stuks folder Amandelen
ƒ 40,00
Welk ziekenhuis kiest u? (vijfde druk)
ƒ 9,85
Jaap de Aap in het ziekenhuis
ƒ 10,00
Uw kind in het ziekenhuis, wat kunt u als ouder doen
ƒ 10,00
Videoband 'Als je kind naar het ziekenhuis moet...'
ƒ150,00
Kinderen in het ziekenhuis Handleiding voor het vervaardigen van een informatieboekje voor ouders (uitgave Landelijke Vereniging Kind en Zieken huis en NZ1)
ƒ 18,00
Mijn ziekenhuisboek (Per doos van 60 stuks ƒ 200,00)
ƒ
Wandplaat ‘Het ziekenhuis', in koker - in envelop (gevouwen)
ƒ 15,00 ƒ 8,25
Begeleidingsmap bij ziekenhuisopname van verstandelijk gehandicapte kinderen
ƒ
Handleiding schoolproject Ziekenhuis voor de midden- en bovenbouw van de basisschool
ƒ 10,00
Checklist GOED BEST BETER Kwaliteit van zorg voor kinderen in algemene ziekenhuizen. (exclusief verzendkosten: l ex. ƒ 10,00, 2-5 ex. ƒ 15,00)
8,25
6,00
ƒ 30,00
Handvest Kind en Ziekenhuis, ansichtkaarten - l set -6 sets
ƒ 6,00 ƒ 30,00
Affiche 'Kinderen in het ziekenhuis hebben hun ouders nodig' - l affiche in envelop (gevouwen) -l affiche in koker - 10 affiches in koker
ƒ 6,25 ƒ 10,00 ƒ 30,00
Brochure 'Kinderen, hun ouders en patiëntenrechten'
ƒ 6,50
Alle prijzen inclusief verzendkosten, tenzij anders vermeld.
Bestelwijze: - het verschuldigde bedrag overmaken op giro 104806 ten name van Kind en Ziekenhuis te Dordrecht onder vermelding van het gewenste informatiemateriaal en naam en adres van degene aan wie het materiaal moet worden verzonden; - schriftelijk bij Kind en Ziekenhuis, Aardappelmarkt 3, 3311 BA Dordrecht met bij sluiting van Eurocheque, girobetaalkaart of het verschuldigde bedrag in de vorm van postzegels van 80 cent.
LANDELIJKE VERENIGING KIND EN ZIEKENHUIS
AANMELDINGSFORMULIER
ONDERGETEKENDE: Naam ...............................
(Fam/Hr/Mw/Instelling)
Adres................................ Postcode en woonplaats ... Functie of hoedanigheid ... Geeft zich op als LID van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis en draagt als contributie bij ƒ.......................... (minimaal ƒ 55,-per boekjaar). Datum....
Handtekening
Leden van de Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis ontvangen 4x per jaar het tijdschrift KIND EN ZIEKENHUIS. Het boekjaar loopt van l oktober tot 30 september d.a.v. Opzeggingen schriftelijk, tot drie maanden voor het einde van het boekjaar. Ten behoeve van de contributiebetaling wordt een acceptgirokaart toegezonden. Gaarne volledig ingevuld en ondertekend retourneren aan: Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis Aardappelmarkt 3 3311 BA Dordrecht