FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
SUCCESSIERECHTEN Exhaustieve studie over de vrijstelling van de gezinswoning in de successierechten
Academiejaar 2008-2009
Promotor : Prof. dr. N. Geelhand de Merxem Commissarissen : Dhr. S. Devos Mevr. I. Martens
Sarah Decock 00607201 Master in het Notariaat
1. INLEIDING
3
2. DE VRIJSTELLING IN HET VLAAMSE GEWEST NADER TOEGELICHT
5
2.1. INLEIDING 2.2. INWERKINGTREDING 2.3. BEGUNSTIGDEN 2.3.1. ECHTGENOTEN 2.3.2. SAMENWONENDEN 2.4. GEZINSWONING 2.4.1. INLEIDING 2.4.2. GEZAMENLIJKE HOOFDVERBLIJFPLAATS OP DATUM VAN OVERLIJDEN 2.4.3. LAATSTE GEZINSWONING 2.4.4. AANHORIGHEDEN EN ONROERENDE GOEDEREN MET EEN GEMENGDE BESTEMMING. 2.5. NETTO-AANDEEL EN AANREKENING VAN HET PASSIEF 2.6. AANGIFTEPLICHT VAN HET SPECIFIEK PASSIEF EN SANCTIE 2.7. INVLOED VAN DE VRIJSTELLING OP HET BELASTINGKREDIET (ART. 56 VL.W.SUCC.) 2.8. INVLOED VAN DE VRIJSTELLING OP DE VOETVRIJSTELLING (ART. 54 VL.W.SUCC.)
5 7 8 8 8 10 10 11 12 15 16 20 22 22
3. HET VERLAAGDE TARIEF IN DE ANDERE GEWESTEN
24
3.1. HET BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJK GEWEST 3.2. HET WAALSE GEWEST
24 27
4. SUCCESSIEPLANNING MET BETREKKING TOT DE GEZINSWONING
31
4.1. ONGEHUWD SAMENWONENDEN 4.2. ECHTGENOTEN 4.2.1. WETTELIJKE DEVOLUTIE 4.2.2. GEMEENSCHAPSSTELSELS – VERDELINGSBEDINGEN 4.2.3. STELSELS VAN SCHEIDING VAN GOEDEREN
31 37 37 39 45
5. BESLUIT
49
6. BIBLIOGRAFIE
51
2
1. INLEIDING 1. Sinds de Bijzondere Wet van 16 januari 19891 zijn de gewesten gerechtigd op de inkomsten uit successierechten, en bevoegd om het Wetboek Successierechten te wijzigen. In eerste instantie bleef deze normerende bevoegdheid beperkt tot het tarief, de verminderingen en de vrijstellingen. Door de wet van 13 juli 20012 werd de bevoegdheid uitgebreid tot de heffingsgrondslag3.
2. Welk gewest zijn regels kan laten gelden en bijgevolg recht heeft op de inkomsten, wordt bepaald door het zogenaamde lokalisatiecriterium4 : “de plaats waar de overledene, op het ogenblik van zijn overlijden, zijn “fiscale woonplaats”5 had. Als de fiscale woonplaats van de overledene tijdens de periode van vijf jaar voor zijn overlijden op meer dan één plaats in België gelegen was : op de plaats in België waar zijn fiscale woonplaats tijdens de voormelde periode het langst gevestigd was”. De betrokkenen moeten hun keuze voor een bepaald gewest wel consequent doorvoeren : de werkelijke woonplaats primeert op de loutere inschrijving in het bevolkingsregister6.
3. De drie gewesten hebben inmiddels gretig gebruik gemaakt van hun bevoegdheid om regelend op te treden. We merken een tendens naar belastingverlaging en kunnen spreken van een zekere fiscale concurrentie tussen de gewesten.7 Door niet in te pikken op deze tendens van belastingverlaging vrezen de gewesten immers dat mensen aan “regio-shopping” zullen doen door zich te vestigen in het gewest dat hen de meest gunstige regeling aanbiedt.8 1
Bijzondere wet 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten, BS 17 januari 1989. 2 Bijzondere wet 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, BS 3 augustus 2001 (ed. 1). 3 Dit is de bepaling van het belastbaar actief en passief. 4 Art. 7 Bijzondere wet 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, BS 3 augustus 2001 (ed. 1). 5 De fiscale woonplaats is de plaats waar de overledene “zijn werkelijke, effectieve, voortdurende woonplaats had gevestigd, de plaats waar hij zijn domus, zijn familie, het centrum van zijn bedrijvigheid, de zetel van zijn zaken en van zijn bezigheden had.” Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek der successierechten en het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten ingevolge de nieuwe lokalisatiecriteria voor de gewestelijke belastingen zoals bepaald bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1577/1, 6. 6 K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 208. 7 K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 208.
3
4. De nieuwe Vlaamse regeling inhoudende vrijstelling van successierechten met betrekking tot het netto-aandeel van de langstlevende partner in de gezinswoning is uniek in België. Het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kennen al langer een verlaagd tarief voor de gezinswoning, maar geen volledige vrijstelling.9 5. Zowel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest10 als in het Waals Gewest11 werd inmiddels een voorstel ingediend tot vrijstelling van successierechten voor de langstlevende partner met betrekking tot diens aandeel in de gezinswoning. Een concurrentiestrijd tussen de gewesten waar de burger alleen maar voordeel uit kan halen.
6. In het eerste deel van deze bijdrage zal de nieuwe Vlaamse vrijstelling uitvoerig besproken worden: de beleidsdoelstellingen, de begunstigden, het onderwerp van de vrijstelling, de nieuwe aanrekeningsregels van het passief, en tenslotte de invloed van de vrijstelling op het belastingkrediet en de voetvrijstelling voor gehandicapten. In het tweede deel wordt over de grenzen van het Vlaamse Gewest gekeken en worden de verlaagde successierechten betreffende de gezinswoning belicht in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest en het Waalse Gewest. In het derde en laatste deel wordt gepoogd de nieuwe vrijstelling te bekijken vanuit de discipline van de successieplanning, eerst voor samenwonenden, daarna voor echtgenoten.
8
K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 208. 9 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 13. 10 Voorstel van ordonnantie (O. DE CLIPPELE en D. GOSUIN) tot afschaffing van de successierechten tussen echtgenoten en tussen wettelijk samenwonenden op de gemeenschappelijke woning, Parl.St. Br.Parl. 2004-05, nr. A115/1. 11 Proposition de décret (P.-Y. JEHOLET) visant à supprimer les droits de succession entre époux et cohabitants portant sur la résidence commune, Parl.St. W.Parl. 2006-07, nr. 568/1.
4
2. DE VRIJSTELLING IN HET VLAAMSE GEWEST NADER TOEGELICHT 2.1.
Inleiding
7. Sinds 1 januari 2007 moet de langstlevende partner in Vlaanderen geen successierechten meer betalen op het netto-aandeel dat hij verkrijgt in de gezinswoning.12
8. Dit is zeer goed nieuws voor vele Vlamingen. In heel wat nalatenschappen is de gezinswoning immers het belangrijkste en meest waardevolle bestanddeel. Dit blijkt uit volgende informatie, vrijgegeven door Vlaams Minister van Financiën Dirk Van Mechelen in de Commissie Financiën: “drie vijfden van de inkomsten van de successierechten hebben op dit ogenblik te maken met belastingen op onroerende goederen en twee vijfden met belastingen op roerende goederen”13.14 In de Beleidsbrief 2009 van Vlaams Minister van Financiën, Begroting en Ruimtelijke Ordening, lezen we al een eerste evaluatie van deze nieuwe gunstmaatregel : “Door deze vrijstelling werd in 2007 een totale globale waarde van 321.022.736,00 euro van successierechten vrijgesteld. Omdat deze vrijstelling slechts geldt voor overlijdens vanaf 1 januari 2007 en gelet op de wettelijk toegestane termijn van aangifte van nalatenschap, is het vrijgestelde bedrag van 2007 geen referentie. Dit bewijzen de cijfers die reeds bekend zijn voor 2008. Vanaf januari tot mei werd er reeds een bedrag van 337.218.876,00 euro vrijgesteld. Zoals voorzien in de meerjarenbegroting, komt de maatregel dit jaar op kruissnelheid.”15
9. Het decreet houdende vrijstelling van de successierechten bij de vererving van de gezinswoning
kadert
–
volgens
Minister
Dirk
Van
Mechelen
–
binnen
twee
16
beleidsdoelstellingen : 12
Decr. Vl. 7 juli 2006 houdende vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, BS 20 september 2006 (ed. 2). 13 Verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting uitgebracht door de heer Ludo Sannen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/3, 9. 14 E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 9. 15 Beleidsbrief 2009 Financiën en Begroting, ingediend door de heer Dirk Van Mechelen, Vice-ministerpresident van de Vlaamse Regering, Vlaams Minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, 20, http://docs.vlaanderen.be/portaal/beleidsbrieven2008-2009/Van_Mechelen_%20Financien_en_Begroting.pdf. 16 Verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting uitgebracht door de heer Ludo Sannen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/3, 4.
5
Een eerste doelstelling is de humanisering van de successierechten17. Denken we maar aan een aantal vorige initiatieven zoals de gevoelige verlaging van de progressieve tarieven in rechte lijn18, de gelijkschakeling van de (wettelijke en sommige feitelijk) samenwonenden met gehuwden19, de gelijkschakeling van stiefkinderen20 en zorgkinderen21 met biologische kinderen, de voetvrijstelling voor het aandeel dat verkregen wordt door gehandicapte personen22, en de volledige vrijstelling van successierechten voor de vererving van bossen en gronden, gelegen in gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN)23. Dit decreet bouwt nu verder aan de humanisering van de successierechten. In geval van overlijden van één van de partners, werd het als onrechtvaardig beschouwd dat de langstlevende partner successierechten moest betalen op de woning waarvoor deze meestal zelf ook lang had gewerkt en gespaard.24 Soms was de langstlevende partner zelfs genoodzaakt de woning te verkopen of een lening af te sluiten teneinde de successierechten te kunnen betalen.
10. Een tweede doelstelling ligt in het verlengde van het Vlaams Beleid om onroerende eigendomsverwerving te vergemakkelijken.25 De voorbije jaren heeft de Vlaamse Regering heel wat initiatieven genomen om de aankoop van een eigen woning te vergemakkelijken.
17
Verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting uitgebracht door de heer Ludo Sannen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/3, 4. 18 Decr. Vl. 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997, BS 31 december 1996, 32.555. 19 Decr. Vl. 1 december 2000 houdende gelijkschakeling van de successierechten tussen samenwonenden en getrouwden, BS 11 januari 2001 (ed.1). 20 Decr. Vl. 21 december 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002, BS 29 december 2001 (ed. 3). 21 Decr. Vl. 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003, BS 31 december 2002 (ed. 4). 22 Decr. Vl. 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003, BS 31 december 2002 (ed. 4). 23 Decr. Vl. 9 mei 2003 tot invoering van een vrijstelling van successierechten voor bossen en van een vrijstelling van successierechten en onroerende voorheffing voor gronden gelegen in het VEN, BS 2 juni 2003 (ed.1). 24 Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 3; E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 10. 25 Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 3; Verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting uitgebracht door de heer Ludo Sannen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/3, 4.
6
Denken we maar aan de vermindering van registratierechten26, het abattement27, en de meeneembaarheid van registratierechten28. Het in stand houden van een successierecht op de vererving van de gezinswoning zou met deze maatregelen botsen. Enerzijds maakt men het verwerven van een woning fiscaal aantrekkelijk en anderzijds wordt de overdracht aan de langstlevende echtgenoot/partner zwaar belast.29
11. De vrijstelling inzake de gezinswoning in Vlaanderen is terug te vinden in art. 48, § 2 Vl.W.Succ., dus in een artikel dat de tariefregeling zelf behandelt. Dit komt de leesbaarheid zeker niet ten goede. Beter was geweest de vrijstelling op te nemen in een afzonderlijk artikel onder “Hoofdstuk VII. Vrijstellingen en verminderingen”, zoals dat het geval is in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest en het Waalse Gewest.30 12. De vrijstelling geldt ongeacht de wijze van verkrijging “mortis causa”: ingevolge a) wettelijke devolutie, b) testament, c) contractuele erfstelling, d) huwelijksvoordeel31, enz..32
2.2.
Inwerkingtreding
13. Het decreet van 7 juli 2006 is in werking getreden op 1 januari 2007.33 De vrijstelling kan dus toegepast worden op de nalatenschappen welke opengevallen zijn vanaf 1 januari 2007 en die belast worden in het Vlaams Gewest.34
26
Art. 55 W.Reg. Dit is een vermindering van de heffingsgrondslag bij een eerste aankoop van een onroerend goed. Art. 46bis W.Reg. 28 Art. 61/3 W.Reg. bevat de bepalingen inzake de meeneembaarheid door verrekening. Art. 212bis W.Reg. bevat de bepalingen inzake meeneembaarheid door teruggave. 29 Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 3; Verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting uitgebracht door de heer Ludo Sannen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/3, 4; E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 11. 30 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 6, voetnoot 16. 31 Merk op dat verkrijgingen op grond van een huwelijksvoordeel opgenomen in een huwelijkscontract, in principe niet onderhevig zijn aan successierechten, tenzij deze onder het toepassingsgebied van art. 5 W.Succ. vallen. 32 E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 16. 33 Art. 6 decr.Vl. 7 juli 2006 houdende vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, BS 20 september 2006 (ed. 2). 34 J. GRILLET, “De vrijstelling van successierechten op de gezinswoning in voordeel van de langstlevende partner in het Vlaamse Gewest (vanaf 1 januari 2007)”, T.Not. 2007, (73) 74. 27
7
Een inwerkingtreding van het decreet vóór 1 januari 2007 was – om budgettaire en administratieve redenen – niet mogelijk.35
2.3.
Begunstigden
2.3.1.
Echtgenoten
14. Hier stellen zich relatief weinig toepassingsproblemen. De langstlevende echtgenoot die – ten gevolge van het overlijden van zijn/haar echtgenoot - een deel van de (of de gehele) gezinswoning verwerft, dient hierop geen successierechten te betalen.
2.3.2.
Samenwonenden
15. Ook samenwonenden zijn vrijgesteld van successierechten met betrekking tot het deel van de gezinswoning dat zij verkrijgen ingevolge overlijden van hun samenwonende partner. Het was immers niet de bedoeling van de Vlaamse Regering om met dit decreet af te wijken van de gelijkschakeling van samenwonenden met gehuwden.36 16. In principe moet de term “samenwonende”– in het kader van deze nieuwe vrijstelling van successierechten – begrepen en toegepast worden in zijn normaal gangbare betekenis binnen het Vlaams successierecht.37
17. Dit zijn ten eerste de wettelijke samenwoners. Er is wettelijke samenwoning vanaf de dag dat twee personen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van hun gemeenschappelijke woonplaats een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd.38 Zij genieten vanaf “dag 1” van de lagere successierechten die gelden tussen echtgenoten, en van de vrijstelling van successierechten op de gezinswoning.39 Er worden geen voorwaarden gesteld wat de termijn van de wettelijke samenwoning betreft.40
35
Vr. en Antw. Vl.Parl. 2005-06, april 2006, 283-284 (Vr. nr. 118 E. DE WACHTER). Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 5. 37 E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 21. 38 Art. 1476 BW. 39 E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 22. 40 In tegenstelling tot Wallonië: wettelijk samenwonenden komen daar slechts voor het gunsttarief in aanmerking indien de verklaring van wettelijke samenwoning afgelegd is sedert méér dan 6 maanden voor het openvallen van de nalatenschap (infra 69). 36
8
18. Ook feitelijke samenwoners komen in aanmerking voor de vrijstelling van successierechten op de gezinswoning. In het Vlaams successierecht zijn dit de personen die op de dag van het openvallen van de nalatenschap gedurende één jaar ononderbroken met de erflater samenwoonden en er een gemeenschappelijke huishouding mee voerden. Een uittreksel uit het bevolkingsregister houdt een weerlegbaar vermoeden in van ononderbroken samenwoning en van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding.41
19. Het fiscale voordeel van de vrijstelling kan echter dermate groot zijn, dat het risico bestaat op een oneigenlijk gebruik van de korte samenlevingstermijn voor feitelijk samenwonenden om ook van de vrijstelling van de gezinswoning te genieten.42 Het was de bedoeling van de Vlaamse regering dat de vrijstelling enkel zou gelden voor die samenwonende personen waarvan redelijkerwijze kan worden verondersteld dat zij op duurzame wijze een affectieve en materiële band hadden.43 Daarom wordt, maar enkel voor feitelijk samenwonenden, een samenlevingstermijn van drie jaar opgelegd om het voordeel van de vrijstelling te kunnen genieten. 44 Dus, om van het tarief rechte lijn te kunnen genieten, moeten feitelijke samenwoners gedurende minstens 1 jaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren; Om te kunnen genieten van de vrijstelling van successierechten met betrekking tot de gezinswoning, moeten feitelijke samenwoners gedurende minstens 3 jaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
20. Indien de verkrijgende samenwonende partner een broer, een zus, een oom, een tante, een neef, een nicht of verdere bloedverwant is van de erflater, en gedurende minstens drie jaar samenwoonde met de erflater en er een gemeenschappelijk huishouding mee voerde, dan komt deze verkrijger in aanmerking voor de vrijstelling.45
41
Art. 48, § 2, lid 9, 2° Vl.W.Succ. Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 5; Verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting uitgebracht door de heer Ludo Sannen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/3, 5. 43 Verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting uitgebracht door de heer Ludo Sannen, Parl. St. Vl. Parl. 2005-06, nr. 865/3, 5. 44 Art. 48, § 2, lid 8, 2° Vl.W.Succ. 45 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 4. 42
9
Bovendien is het mogelijk dat een groep van feitelijk samenwonende personen geniet van de vrijstelling: bijvoorbeeld in geval van overlijden van een broeder of zuster in een kloosterorde.46
21. Ten aanzien van zowel de wettelijke als de feitelijke samenwoners geldt een belangrijke uitzondering: de vrijstelling geldt niet als de samenwonende die een aandeel in de gezinswoning verkrijgt, hetzij een bloedverwant in de rechte lijn (ascendenten en descendenten) van de decujus is, hetzij een rechtverkrijgende is die voor de toepassing van het tarief met een rechtverkrijgende in de rechte lijn wordt gelijkgesteld.47 “Rechtverkrijgenden die met een verkrijger in rechte lijn worden gelijkgesteld” zijn : stiefkinderen48, zorgkinderen49, en de personen wiens verwantschapsband voortspruit uit gewone adoptie50. De Vlaamse Regering wilde de vrijstelling immers enkel toekennen aan die samenwonenden waarvan verondersteld kan worden dat zij samen hebben bijgedragen tot de verwerving van de gezinswoning of minstens bijdragen hebben geleverd tot het voeren van een gemeenschappelijke huishouding.51 Voor deze erfopvolgers in rechte lijn en de rechtverkrijgenden die daarmee worden gelijkgesteld, blijft de gezinswoning dus een belastbaar actiefbestanddeel.52 Zij kunnen wel genieten van de lage tarieven in de successierechten.
2.4.
Gezinswoning
2.4.1.
Inleiding
22. De vrijstelling geldt ongeacht het aandeel dat de langstlevende partner bezat in de gezinswoning voor het overlijden. Het decreet vereist niet dat de verkrijgende echtgenoot of samenwonende reeds juridisch medegerechtigd was in de gezinswoning. Dus ook indien de
46
K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 213. 47 Art. 48, § 2, tweede lid Vl.W.Succ; Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 3-4. 48 Art. 50, eerste lid Vl.W.Succ. 49 Art. 50, derde lid Vl.W.Succ. 50 Art. 52/2 Vl.W.Succ. 51 Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 4. 52 Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 3.
10
overledene alleen-eigenaar was van de gezinswoning, zal de langstlevende partner in aanmerking komen voor de vrijstelling van het successierecht.53 23. De wet vereist niet dat de gezinswoning gelegen is in het Vlaamse Gewest. 54 Indien de erflater naar Brussel of Wallonië verhuisd is, maar gedurende de laatste vijf jaar voor zijn overlijden het langst in Vlaanderen heeft gewoond, dan is het Vlaamse Successierecht van toepassing.55 De gezinswoning op datum van overlijden zal vrijgesteld zijn van successierechten, ook al is die gelegen in Bussel of Wallonië.56
24. De vrijstelling van successierechten geldt enkel voor het onroerend goed 1) dat als gezamenlijke hoofdverblijfplaats diende op datum van overlijden, of
- bij wijze van
uitzondering - 2) dat als gezamenlijke hoofdverblijfplaats heeft gediend.
2.4.2.
Gezamenlijke hoofdverblijfplaats op datum van overlijden
25. Onder gezinswoning wordt vooreerst verstaan “de gezamenlijke hoofdverblijfplaats van de erflater en zijn overlevende echtgenoot of samenwonende”.57 Blijkens de Memorie van Toelichting is dit de woning waar de partners op het ogenblik van het overlijden gewoonlijk samenleefden.58 De inschrijving in het bevolkingsregister geldt als weerlegbaar vermoeden voor de samenwoning in de betreffende woning.59 Omgekeerd kan bij gebreke aan een inschrijving in het bevolkingsregister op hetzelfde adres de samenwoning met “alle middelen van recht” (inclusief getuigenverklaringen) door partijen aangetoond worden.60 Dit laatste kan zeer belangrijk zijn. Stel : de echtgenoten X en Y zijn eigenaars van een appartement in Knokke en een luxueuze villa in Brugge. Ze zijn ingeschreven in het bevolkingsregister van Knokke, maar in werkelijkheid hebben ze hun gezamenlijke 53
K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 214; E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 27. 54 Dit in tegenstelling tot het Waalse Gewest: in art. 60ter, § 1 “Waals” W.Succ. wordt uitdrukkelijk bepaald dat de vrijstelling enkel geldt voor in het Waalse Gewest gelegen onroerende goederen (infra 69) 55 Op grond van het lokalisatiecriterium (supra 2). 56 J. GRILLET, “De vrijstelling van successierechten op de gezinswoning in voordeel van de langstlevende partner in het Vlaamse Gewest (vanaf 1 januari 2007)”, T.Not. 2007, (73) 79. 57 Art. 48, §2, vierde lid Vl.W.Succ. 58 Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 4. 59 Art. 48, §2, vierde lid, laatste zin Vl.W.Succ. 60 Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 4.
11
hoofdverblijfplaats in de villa in Brugge. Als X sterft, zal Y er alle belang bij hebben dat de vrijstelling wordt toegepast op de veel duurdere villa in Brugge, en niet op het appartement in Knokke. Als Y de Ontvanger der Successierechten kan overtuigen dat hij/zij gewoonlijk samenleefde met X in Brugge, dan zal de Ontvanger de vrijstelling moeten toestaan op de duurdere villa in Brugge.61
26. De langstlevende echtgenoot of samenwonende heeft geen keuzerecht : indien meerdere woningen afhangen van de nalatenschap en de betrokkenen achtereenvolgens hun gezamenlijke hoofdverblijfplaats hebben gehad in deze woningen, dan kan de vrijstelling enkel toegepast worden op die woning waar zij op datum van overlijden gewoonlijk samenleefden.62
27. De langstlevende echtgenoot of samenwonende kan niet genieten van de vrijstelling indien hij/zij op het ogenblik van het overlijden gewoonlijk samenleefde met de overledene in een gehuurde woning, ook al zit er in de nalatenschap een woning, waarin zij vroeger hun hoofdverblijfplaats hebben gehad.63
2.4.3.
Laatste gezinswoning
28. Soms zal er echter – op datum van overlijden – geen sprake meer zijn van een effectieve samenwoning. De Vlaamse Regering is van mening dat in de volgende 3 gevallen de vrijstelling óók moet toegekend worden, namelijk voor het onroerend goed waar de partners het laatst hebben samengeleefd:64 1. Feitelijke scheiding van de echtgenoten of wettelijk samenwonenden.65 29. Het begrip “feitelijke scheiding” wordt in de administratieve circulaire uitgelegd als volgt: “Men mag aannemen dat aan dat begrip een gelijkaardige inhoud moet worden gegeven als die welke het heeft in het kader van de inkomstenbelastingen. Wat echtgenoten betreft is er
61
E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 28. 62 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 6. 63 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 6. 64 Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 4. 65 Art. 48, §2, vijfde lid Vl.W.Succ.
12
aldus sprake van feitelijke scheiding wanneer de echtgenoten hun verplichting tot samenwonen niet meer nakomen. Daarbij speelt het geen rol : a) of het een éénzijdige of minnelijk feitelijke scheiding betreft, b) of het een zuivere feitelijke toestand is, of c) er een procedure tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed is aangespannen. De feitelijke scheiding wordt geacht te bestaan wanneer de echtgenoten werkelijk en op duurzame wijze een verschillende woonplaats hebben. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor wettelijk samenwonenden.” 66 30. De vrijstelling blijft behouden ongeacht de duur van de feitelijke scheiding, dus ook als de echtgenoten of wettelijk samenwonenden reeds jarenlang feitelijk gescheiden leefden.67
31. De vrijstelling kan uiteraard niet worden toegekend aan feitelijk samenwonenden die besluiten hun feitelijke samenwoning stop te zetten. Zij kunnen bovendien niet langer genieten van het gunsttarief rechte lijn, zoals vermeld in tabel I van artikel 48, §1 Vl.W.Succ.68 2. Een situatie van overmacht die tot op het ogenblik van het overlijden heeft voortgeduurd.69 32. Het begrip overmacht werd niet gedefinieerd in het decreet, en moet in zijn gewone juridische betekenis worden geïnterpreteerd.70 “Overmacht is een gebeurtenis die a- onvoorzienbaar is; b- onafwendbaar is en derhalve niet gepaard gaat met een nalatigheid of gebrek aan voorzichtigheid die kan toegerekend worden aan de betrokkenen; en c- een onoverkomelijke hinderpaal vormt voor het naleven van de samenlevingsverplichting”.71 Er is bijvoorbeeld sprake van overmacht in geval van opname van één der echtgenoten of samenwonenden in een instelling voor palliatieve verzorging.72 66
Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 7. 67 J. GRILLET, “De vrijstelling van successierechten op de gezinswoning in voordeel van de langstlevende partner in het Vlaamse Gewest (vanaf 1 januari 2007)”, T.Not. 2007, (73) 78. 68 Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 4. 69 Art. 48, §2, vijfde lid Vl.W.Succ. 70 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 7. 71 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 7. 72 Verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting uitgebracht door de heer Ludo Sannen, Parl. St. Vl. Parl. 2005-06, nr. 865/3, 4; J. GRILLET, “De vrijstelling van successierechten op de gezinswoning in voordeel van de langstlevende partner in het Vlaamse Gewest (vanaf 1 januari 2007)”, T.Not. 2007, (73) 79.
13
33. Een feitelijk samenwonende partner zal zich enkel succesvol kunnen beroepen op overmacht, indien voldaan is aan 2 cumulatieve voorwaarden : 1) de situatie van overmacht moet zich hebben voorgedaan op het tijdstip waarop de decujus en de langstlevend samenwonende reeds 3 jaar ononderbroken samenwoonden en een gemeenschappelijke huishouding voerden73; en 2) de situatie van overmacht moet voortgeduurd hebben tot op de datum van het overlijden.74
3. Één van de betrokkenen of beide betrokkenen verblijven in een rust- of verzorgingsinstelling, een serviceflatgebouw, of een woningcomplex met dienstverlening.75 34. De administratieve circulaire bepaalt dat deze opsomming beperkend is; Zij mag dus niet uitgebreid worden naar andere instellingen, gebouwen of gebouwencomplexen.76 Of die verhuizing vrijwillig dan wel gedwongen is geschied, is niet van belang.77
35. Ook indien beide betrokkenen -gelijktijdig of achtereenvolgens- van de laatste gezinswoning rechtstreeks verhuisd zijn naar dezelfde rust- of verzorgingsinstelling, naar hetzelfde serviceflatgebouw, of naar hetzelfde woningcomplex met dienstverlening, komen ze in aanmerking voor de vrijstelling.78 Strikt genomen hebben ze op datum van overlijden nog een gezamenlijke hoofdverblijfplaats, zodat ze in principe niet onder de uitzondering van “laatste gezinswoning” vallen. De administratie neemt echter aan dat de betrokkenen in dit geval kunnen genieten van de vrijstelling, zelfs wanneer de betrokkenen in de instelling of het gebouwencomplex samen één of meerdere kamers, een flat of een paviljoen betrekken79, op voorwaarde dat ze geen eigenaar zijn van die kamers, flat of paviljoen.80
73
Art. 48, §2, laatste lid, 2° Vl.W.Succ. Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 7. 75 Art. 48, §2, vijfde lid, Vl.W.Succ. 76 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 8. 77 Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 4. 78 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 8. 79 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 8. 80 Dan zouden die kamers, die flat of dat paviljoen, de gezinswoning vormen waarop de vrijstelling zou toegepast worden. 74
14
2.4.4.
Aanhorigheden en onroerende goederen met een gemengde bestemming.
36. De Vlaamse decreetgever heeft niet nader bepaald wat moet worden beschouwd als behorende tot de gezinswoning. In de administratieve circulaire krijgt het begrip “gezinswoning” in het kader van de vrijstelling dezelfde invulling als in het Verslag Cooreman bij de wet van 14 mei 198181, waarbij artikel 915bis82 in het Burgerlijk Wetboek werd ingevoegd.83
37. Het eigenlijke woongedeelte van de gezinswoning valt uiteraard onder de vrijstelling van successierechten.84 Maar welke goederen kan het begrip “gezinswoning” nog omvatten, en zijn bijgevolg eveneens vrijgesteld van successierechten. Volgens het Verslag Cooreman zijn dit de aanhorigheden :“Het gaat hier wel degelijk over de gezinswoning in de geest van artikel 215 van het Burgerlijk Wetboek en omvat alle aanhorigheden van de woning : garage, tuin enz.” Óf iets als een aanhorigheid kan beschouwd worden, is een loutere feitenkwestie.85 Dit zal telkens beoordeeld worden door de Ontvanger der Successierechten. Regionale verschillen zijn dus mogelijk. Algemeen kan gesteld worden dat een onroerend goed maar als aanhorigheid van de gezinswoning kan aangemerkt worden, indien het gelet op zijn aard, zijn ligging, zijn oppervlakte en zijn waarde als “normale” aanhorigheid van de woning kan beschouwd worden.86 Een onroerend goed kan niet meer als aanhorigheid van de gezinswoning aangemerkt worden, wanneer de waarde ervan gelijk is aan of groter is dan de waarde van de gezinswoning. 87 Kunnen eventueel beschouwd worden als een aanhorigheid : een garage, een tuin, een gebouw, een weide, een bebost perceel, een zwembad, …
81
Wet 14 mei 1981 tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 27 mei 1981. Merk op dat de reserve zoals bepaald in artikel 915bis B.W. betrekking heeft op de gezinswoning en de daarin aanwezige huisraad. De vrijstelling betreft enkel de gezinswoning. 83 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 5. 84 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 5. 85 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 5. 86 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 6. 87 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 5-6. 82
15
38. Wat is het lot van onroerende goederen met een gemengde bestemming, namelijk onroerende goederen welke deels gebruikt worden als woning en deels beroepsmatig? We raadplegen opnieuw het Verslag Cooreman, aangezien de administratieve circulaire voor de invulling van het begrip gezinswoning naar dit verslag verwijst. Het verslag Cooreman bepaalt: “Ingeval de gezinswoning en het bedrijf samenhoren, zoals in een hoeve of handelszaak, zal de reserve ook spelen op alle delen welke het gezin tot woning dienen, maar niet op de delen welke als bedrijfsgebouw erkend moeten worden”. Indien bovenvermelde regeling inzake de erfrechtelijke reserve van de langstlevende echtgenoot toegepast zou worden op de vrijstelling van successierechten, is enkel het woongedeelte vrijgesteld van successierechten, en niet het beroepsgedeelte. 39. Echter, de regeling zoals ze uiteengezet wordt in de administratieve circulaire 88 wijkt af van het Verslag Cooreman. Inzake onroerende goederen met een gemengde bestemming, past de Ontvanger der Successierechten de “aanhorigheidstheorie” toe: 89
Is het beroepsgedeelte – gelet op de waarde en/of de omvang – ondergeschikt aan het privé-gedeelte, en dus een aanhorigheid, dan kan de vrijstelling voor het gehele onroerend goed verleend worden.
Is het beroepsgedeelte – gelet op de waarde en/of de omvang - niet langer een aanhorigheid van het privé-gedeelte, dan komt dit beroepsgedeelte niet in aanmerking voor de vrijstelling (maar wel de wooneenheid).
40. In de aangifte van nalatenschap zal bijgevolg een opsplitsing moeten gemaakt worden tussen enerzijds het woongedeelte en anderzijds het beroepsgedeelte, zodat de Ontvanger der Successierechten kan nagaan of de “aanhorigheidstheorie” al dan niet van toepassing is.90
2.5.
Netto-aandeel en aanrekening van het passief
41. Enkel het netto-aandeel dat de langstlevende echtgenoot of samenwonende in de gezinswoning verkrijgt, is vrijgesteld van successierechten. Het netto-aandeel is de waarde van het aandeel dat de langstlevende verkrijgt in de woning, verminderd met de schulden van 88
Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 6 89 E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 89-90. 90 E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 90.
16
de nalatenschap die op dat aandeel in de woning moeten worden aangerekend.91 De schulden die specifiek werden aangegaan om de gezinswoning te verwerven of te behouden, moeten immers bij voorrang worden aangerekend op de waarde van de gezinswoning. 92
42. We bekijken eerst nog eens de algemene regeling van de aanrekening van de schulden. In groep 193 wordt het tarief toegepast als volgt: per rechtverkrijgende, op het netto-aandeel, en afzonderlijk op 1) de vrijgestelde bedrijfsactiva bedoeld bij artikel 60bis W.Succ.94, 2) de roerende goederen, en 3) de onroerende goederen. 95 Analoog aan de opsplitsing van de activa in drie categorieën, zijn er ook drie categorieën passiva : 1) het niet-specifieke passief : passiva die niet specifiek kunnen worden aangerekend op de roerende of onroerende massa (de begrafeniskosten, de onroerende voorheffing96), 2) het roerend passief : passiva die specifiek werden aangegaan om roerende goederen te verwerven of te behouden, en 3) het onroerend passief : passiva die specifiek werden aangegaan om onroerende goederen te verwerven of te behouden (bijvoorbeeld : de hypothecaire lening die werd aangegaan om een onroerend goed te renoveren). 43. De aanrekening van het passief van de nalatenschap97 gebeurt als volgt: 98
Het niet-specifiek passief wordt eerst aangerekend op de vrijgestelde bedrijfsactiva.99 Wanneer dat ontoereikend is, wordt het overschot eerst aangerekend op de roerende goederen en vervolgens op de onroerende goederen.100
91
Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 8. 92 Art. 48, §2, lid 7 Vl.W.Succ. 93 Dit zijn diegenen die verkrijgen in rechte lijn, de echtgenoten en de samenwonenden. 94 Dit zijn de familiale ondernemingen en de aandelen in familiale ondernemingen, waarop het tarief van 0% van toepassing is. 95 Art. 48, §2, lid 1 en 2 Vl.W.Succ. 96 Contra E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 54. Volgens de heer Spruyt is het pro rata deel van de onroerende voorheffing een specifiek onroerend passief. 97 Deze aanrekeningsregels zijn enkel van toepassing op de fiscale vereffening van de nalatenschap. De fiscale vereffening van het gemeenschappelijk vermogen – dat aan de fiscale vereffening van de nalatenschap voorafgaat – wordt volledig beheerst door de regels van het burgerlijk recht : proportionele verdeling van het gemeenschapspassief over de verschillende categorieën van activa van het gemeenschappelijk vermogen. Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 12-13. 98 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 9. 99 Art. 60bis, §9 Vl.W.Succ. 100 Art. 48, §2, zesde lid Vl.W.Succ.
17
Het specifiek roerend passief wordt eerst aangerekend op het roerend actief. Wanneer dat ontoereikend is, wordt het overschot aangerekend op de vrijgestelde bedrijfsactiva en vervolgens op de onroerende goederen.
Het specifiek onroerend passief wordt eerst aangerekend op het onroerend actief. Wanneer dat ontoereikend is, wordt het overschot eerst aangerekend op de vrijgestelde bedrijfsactiva en vervolgens op de roerende goederen.101
Dit systeem blijft gehandhaafd.
44. Echter, voor de langstlevende die een aandeel verkrijgt in de gezinswoning, worden de onroerende goederen opgesplitst in enerzijds de onroerende goederen “andere dan de gezinswoning”, en anderzijds de gezinswoning.102 Er werd dus een nieuwe actiefcategorie in het leven geroepen : de categorie van de vrijgestelde gezinswoning. Parallel daarmee en naar analogie met de reeds bestaande regeling, werd er een nieuwe specifieke passiefcategorie gecreëerd: de schulden die specifiek werden aangegaan om de gezinswoning te verwerven of te behouden.103 Indien er in de nalatenschap schulden aanwezig zijn die specifiek werden aangegaan om de gezinswoning te verwerven of te behouden, moeten deze schulden eerst afgetrokken worden van de waarde van de gezinswoning.104 Wanneer de waarde van de gezinswoning ontoereikend is om deze specifieke schulden te voldoen, worden deze eerst aangerekend op het onroerend actief, vervolgens op de vrijgestelde bedrijfsactiva, en tenslotte op het roerend actief.105
45. In de administratieve circulaire vinden we een verhelderend schematisch overzicht van de toerekeningsvolgorde van de specifieke en niet-specifieke schulden van de nalatenschap, naargelang de langstlevende partner al dan niet een aandeel in de gezinswoning verkrijgt. 106
101
Art. 48, §2, zesde lid, laatste zin Vl.W.Succ. Art. 48, §2, derde lid Vl.W.Succ. 103 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 9; In de voorbereidende werkzaamheden wordt het voorbeeld aangehaald van het resterend saldo van de hypothecaire lening welke werd aangegaan om de gezinswoning te verwerven, uit te breiden of te renoveren. Er wordt echter meteen ook gewezen op de beperkte relevantie, vermits de hypothecaire lening meestal geheel of gedeeltelijk zal gedekt zijn door een schuldsaldoverzekering. Verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting uitgebracht door de heer Ludo Sannen, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/3, 5. 104 Art. 48, §2, zevende lid Vl.W.Succ. 105 Art. 48, §2, achtste lid Vl.W.Succ. 106 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 11. 102
18
Erfdeel van de langstlevende partner die geen Erfdeel van de langstlevende partner die wel aandeel in de gezinswoning verkrijgt
een aandeel in de gezinswoning verkrijgt
Specifieke schuld inzake de gezinswoning onroerend actief
gezinswoning
bedrijfsactiva (60bis)
onroerend actief
roerend actief
bedrijfsactiva (60bis) roerend actief Specifieke schuld inzake een ander onroerend goed
onroerend actief
onroerend actief
bedrijfsactiva (60bis)
bedrijfsactiva (60bis)
roerend actief
roerend actief gezinswoning Specifieke schuld inzake een roerend goed
roerend actief
roerend actief
bedrijfsactiva (60bis)
bedrijfsactiva (60bis)
onroerend actief
onroerend actief gezinswoning Niet-specifieke schuld
bedrijfsactiva (60bis)
bedrijfsactiva (60bis)
roerend actief
roerend actief
onroerend actief
onroerend actief gezinswoning
46. De Vlaamse regering heeft er voor geopteerd om de vrijstelling zoveel mogelijk intact te houden: de waarde van de gezinswoning wordt – met uitzondering van het specifiek passief inzake de gezinswoning – steeds weerhouden als laatste categorie.107
47. Als het een schuld betreft die werd aangegaan om alleen de gezinswoning te verwerven of te behouden, stelt er zich geen probleem: in de aangifte moet uitdrukkelijk vermeld worden dat de schuld betrekking heeft op de gezinswoning.108
107
Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 12. 108 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 14.
19
Als het een schuld betreft die werd aangegaan om een onroerend goed met gemengde bestemming te verwerven of te behouden, moet deze schuld uitgesplitst worden in de waarde van de gezinswoning enerzijds en in de waarde van de rest van het onroerend goed anderzijds. Het deel van de schuld die betrekking heeft op de gezinswoning, moet dan aangegeven worden als specifieke schuld van de gezinswoning.109
2.6.
Aangifteplicht van het specifiek passief en sanctie
48. In de aangifte van nalatenschap moeten de specifieke schulden met betrekking tot de gezinswoning uitdrukkelijk vermeld110 worden, en dit op straffe van een boete111. De Ontvanger der Successierechten moet immers de hierboven uiteengezette toerekeningsregels correct kunnen toepassen.112
49. In geval van niet-naleving van deze aangifteplicht, wordt een boete opgelegd die gelijk is aan tweemaal de ontdoken rechten.113 Die boete wordt echter verminderd tot 1/5 van de bijkomende rechten, op grond van het barema tot vermindering van de proportionele fiscale boeten. 114
50. Volgens de Raad Van State zou hier een bevoegdheidsconflict kunnen ontstaan tussen de gewesten en de federale overheid, aangezien het opleggen van een boete in geval van een onjuiste aangifte tot de fase van de controle van de belasting behoort, en de federale wetgever daarvoor bevoegd gebleven is.115 De Vlaamse regering heeft ervoor geopteerd de boete te behouden, tegen het advies in van de Raad van State.116
109
Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 14. 110 Art. 42, VIII W.Succ. 111 Art. 128, 2° W. Succ. 112 K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 223-224. 113 Art. 128 Vl.W.Succ. 114 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 14. 115 Advies van de Raad van State, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1, 17. 116 B. DE GROOTE en K. VAN BOXSTAEL, “Vrijstelling successierechten gezinswoning vanaf 2007”, Fisc.Act. 2006, afl. 35, 7.
20
51. Bij de beoordeling wie de boete moet betalen, moet niet alleen gekeken worden wie aangifteplichtig is, maar ook wie er baat bij heeft om de specifieke schuld van de gezinswoning niet als dusdanig op te geven.117 Op basis van volgende regels zal bepaald worden wie de boete verschuldigd is: 118 a)
De langstlevende echtgenoot is – als reservataire erfgenaam – steeds gehouden tot
indiening van een aangifte van nalatenschap. Indien hij een verkeerde aangifte heeft gedaan, zal hij alleen de boete verschuldigd zijn, ook al zijn er naast hem nog andere personen die gehouden zijn tot indiening van de aangifte. De langstlevende echtgenoot is in dit geval immers de enige ondertekenaar van de aangifte die baat heeft bij de niet-naleving van de verplichting. b)
De langstlevende samenwonende is niet steeds119 gehouden tot het indienen van een
aangifte van nalatenschap. Met betrekking tot deze categorie moeten we volgend onderscheid maken : o
Is hij gehouden tot het indienen van een aangifte, of is hij niet gehouden tot het
indienen van een aangifte, maar heeft hij toch de aangifte mee ondertekend120, dan is alleen deze langstlevende samenwonende partner de boete verschuldigd. Hij is immers de enige ondertekenaar van de aangifte die baat heeft bij de niet-naleving van de verplichting. o
Is hij niet gehouden tot het indienen van een aangifte, en heeft hij de aangifte
niet mee ondertekend, dan zal de boete gevorderd worden van diegenen die verplicht waren tot het indienen van een aangifte van nalatenschap, ieder in verhouding tot zijn erfdeel.
117
Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 15. 118 Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 15. 119 Bijvoorbeeld indien de overlevende samenwonende partner enkel het deel van de overledene in de gezinswoning verkrijgt als bijzondere legataris, en de rest van de nalatenschap volgens de wettelijke devolutie in rechte lijn wordt vererfd. E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 44. 120 Dan heeft hij de aangifte voor waar en echt verklaard en is hij even schuldig aan het niet-vermelden van de specifieke schuld betreffende de gezinswoning als wanneer hij wel zou gehouden geweest zijn tot het indienen van een aangifte van nalatenschap. E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 45.
21
2.7.
Invloed van de vrijstelling op het belastingkrediet (art. 56 Vl.W.Succ.)
52. Art. 56, lid 1 Vl.W.Succ. kent een vermindering van successierechten toe voor rechtverkrijgenden
in
de
tariefcategorie
“in
rechte
lijn,
tussen
echtgenoten
en
samenwonenden”, indien de nettoverkrijging de € 50.000 niet overstijgt. Het belastingkrediet bedraagt maximaal € 500 en is degressief : hoe groter de nettoverkrijging, hoe kleiner de belastingvermindering. Art. 56, lid 2 Vl.W.Succ. bepaalt uitdrukkelijk dat – voor de berekening van het belastingkrediet – geen rekening gehouden wordt met het vrijgestelde aandeel dat de langstlevende partner verkrijgt in de gezinswoning.
2.8.
Invloed van de vrijstelling op de voetvrijstelling (art. 54 Vl.W.Succ.)
53. Gehandicapte personen121 genieten op grond van art. 54 Vl.W.Succ. van een voetvrijstelling : wat zij verkrijgen, wordt aan de voet van het toepasselijk tarief vrijgesteld. 54. De voetvrijstelling voor een gehandicapte persoon onderworpen aan het tarief “in rechte lijn, tussen echtgenoten en tussen samenwonenden”, wordt berekend aan de hand van volgende formule : (€ 3000) x (cijfer aangeduid volgens de leeftijd van de verkrijger)
55. Het bedrag van de vrijstelling wordt ten aanzien van verkrijgenden die onderworpen zijn aan het tarief “in rechte lijn, tussen echtgenoten en tussen samenwonenden” eerst toegerekend op het netto-onroerend aandeel en bij uitputting van dat aandeel vervolgens op het nettoroerend aandeel.122
56. De Vlaamse wetgever heeft nagelaten te bepalen hoe de voetvrijstelling moet toegepast worden indien de langstlevende partner die een aandeel in de gezinswoning verwerft, gehandicapt is. De fiscale administratie heeft geoordeeld dat in dergelijk geval zowel de vrijstelling van de gezinswoning voor de langstlevende partner als de voetvrijstelling voor een gehandicapte persoon, van toepassing zijn. 121
Dit zijn personen die overeenkomstig artikel 135 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 als gehandicapt worden aangemerkt. Art. 54, lid 2 Vl.W.Succ. 122 Art. 54, lid 3 Vl.W.Succ.
22
Het bedrag van de vrijstelling voor een gehandicapte persoon zal, in geval van cumulatieve toepasselijkheid van beide vrijstellingen, als volgt worden aangerekend :
Eerst op het netto-onroerend aandeel van de gehandicapte persoon, exclusief zijn netto-aandeel in de gezinswoning;
Vervolgens op zijn netto-roerend aandeel;
En tenslotte op zijn netto-aandeel in de gezinswoning.123
123
Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007, 17.
23
3. HET VERLAAGDE TARIEF IN DE ANDERE GEWESTEN 57. Ook in de andere gewesten werden de tarieven van de successierechten de voorbije jaren grondig hervormd. Zowel het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest als het Waalse Gewest wilden hun gewest fiscaal aantrekkelijker maken en zo extra inkomsten genereren.124
3.1.
Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest
58. Sinds 1 januari 2003125 kunnen erfgenamen in de rechte lijn, echtgenoten en wettelijk samenwonenden onder bepaalde voorwaarden genieten van verlaagde tarieven met betrekking tot hun netto-aandeel in de gezinswoning.126 Brussel kent dus geen vrijstelling van successierechten, enkel een tariefverlaging.
59. De tarieven zien er als volgt uit: Gedeelte
van
het
netto- “Normaal” tarief in rechte Tarief in rechte lijn, tussen
aandeel
lijn, tussen echtgenoten en echtgenoten tussen samenwonenden127
en
samenwonenden betrekking
tussen met
tot
de
gezinswoning128 0,01 EUR - 50.000 EUR
3%
2%
50.000 EUR-100.000 EUR
8%
5,3 %
100.000 EUR-175.000 EUR
9%
6%
175.000 EUR-250.000 EUR
18 %
12 %
250.000 EUR-500.000 EUR
24 %
24 %
Boven de 500.000 EUR
30 %
30 %
60. Het voordeeltarief is telkens één derde lager dan het normale tarief. Vanaf € 250.000 zijn de “normale” tarieven opnieuw van toepassing. Het netto-aandeel in de gezinswoning
124
K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 226. 125 Ord. 20 december 2002 tot wijziging van het Wetboek der Successierechten, BS 31 december 2002 (ed. 3). Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest kent de oudste specifieke gunstregeling voor de “gezinswoning”. 126 Art. 60ter Br.W.Succ. 127 Art. 48, tabel I Br.W.Succ. 128 Art. 60ter Br.W.Succ.
24
waarvan de waarde hoger is dan € 250.000 wordt dus opnieuw belast tegen de gewone tarieven. De erfgenaam in de rechte lijn, de echtgenoot of de wettelijk samenwonende kan enkel met betrekking tot het netto-aandeel dat hij in de gezinswoning verkrijgt, genieten van de verlaagde successierechten. De waarde van het aandeel dat de erfgenaam verkrijgt in de woning, moet bijgevolg verminderd worden met de schulden van de nalatenschap die op dat aandeel in de woning moeten aangerekend worden. In artikel 60quater van het “Brussels” Wetboek Successierechten wordt bepaald in welke volgorde de passiva van de nalatenschap moeten aangerekend worden op de activa van de nalatenschap :
Eerst op de waarde van de familiale ondernemingen zoals bedoeld in artikel 60bis “Brussels” W. Succ.
Vervolgens op de waarde van de gezinswoning zoals bedoeld in artikel 60ter “Brussels” W. Succ.
Tenslotte op de waarde van de andere goederen in de nalatenschap.
Schulden die specifiek werden aangegaan om goederen te verkrijgen, te verbeteren of te bewaren, worden eerst op de waarde van die goederen aangerekend.129
61. Om te kunnen genieten van de tariefverlaging met betrekking tot de gezinswoning, moet voldaan worden aan volgende voorwaarden :
De woning moet – geheel of gedeeltelijk – in volle eigendom in de nalatenschap zitten van de erflater.130
De erflater moet, op het ogenblik van zijn overlijden, minstens 5 jaar zijn hoofdverblijfplaats gehad hebben in de woning.131 Sinds 1 januari 2008132 worden de verlaagde successierechten automatisch toegekend. De Ontvanger der Successierechten raadpleegt nu immers zelf het Rijksregister. Indien daaruit blijkt dat de erflater op datum van overlijden reeds meer dan 5 jaar zijn hoofdverblijfplaats had in de woning, dan wordt het voordeeltarief ambtshalve toegepast.133
129
Art. 60quater, laatste lid Br.W.Succ. Art. 60ter, lid 1 Br.W.Succ. 131 Art 60ter, lid 1 Br.W.Succ. 132 Ord. 6 maart 2008 tot wijziging van het Wetboek der Successierechten, BS 1 april 2008. 133 X., “Brussel kent verlaagde successierechten bij gezinswoning automatisch toe”, Nieuwsbr. Succ.R. 2008, afl. 5, 7. 130
25
Indien de erflater zijn hoofdverblijfplaats niet heeft kunnen behouden in de betreffende woning wegens overmacht, komen de begunstigden van de tariefverlaging toch nog in aanmerking om te genieten van het voordeeltarief. Het begrip “overmacht” wordt door de wetgever gedefinieerd als volgt : “een staat van zorgbehoevendheid, ontstaan na de aankoop van de woning, waardoor de erflater in de onmogelijkheid verkeerde om in de woning, zelfs met hulp van zijn gezin of van een gezinshulporganisatie, in te staan voor zijn lichamelijk of geestelijk welzijn.”134 In geval van overmacht moet het voordeeltarief uitdrukkelijk gevraagd worden en moet de overmacht bewezen worden.135
De woning wordt verkregen door een erfgenaam in de rechte lijn, door de echtgenoot of de samenwonende partner van de erflater.136 Merk op dat het belastingvoordeel niet alleen geldt tussen echtgenoten of samenwonenden, maar tevens voor erfgenamen in de rechte lijn. Dit is een belangrijk verschil met het Vlaamse Gewest, waar de bloedverwanten in de rechte lijn (en de rechtverkrijgenden die met een verkrijger in rechte lijn worden gelijkgesteld) uitdrukkelijk uitgesloten zijn (supra 21). Anderzijds worden in het “Brussels” Wetboek Successierechten beschouwd als samenwonenden: personen die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd.137 Feitelijk samenwonenden worden voor de toepassing van de successierechten beschouwd als “vreemden”, en kunnen dus niet genieten van de gunstige tariefregeling.
62. In artikel 66ter “Brussels” Wetboek Successierechten wordt de regel van het progressievoorbehoud behouden. Dit betekent dat het toepasselijke tarief bepaald wordt in functie van het totale bedrag van de nalatenschap, met inbegrip van de nettowaarde van de gezinswoning (waarop het voordeeltarief van toepassing is).138
134
Art 60ter, lid 3 Br.W.Succ. X., “Brussel kent verlaagde successierechten bij gezinswoning automatisch toe”, Nieuwsbr. Succ.R. 2008, afl. 5, 7. 136 Art. 60ter, lid 1 Br.W.Succ. 137 Art. 48, laatste lid Br.W.Succ. 138 K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 233. 135
26
3.2.
Het Waalse Gewest
63. Sinds 23 december 2005139 kunnen erfgenamen in de rechte lijn, echtgenoten en wettelijk samenwonenden onder bepaalde voorwaarden genieten van verlaagde tarieven met betrekking tot hun netto-aandeel in de gezinswoning.140 Het Waalse Gewest kent dus, net zoals het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, geen vrijstelling van successierechten, enkel een tariefverlaging. 64. De “normale” tarieven141 zien er als volgt uit: Gedeelte van het netto-aandeel
Tarief in rechte lijn, tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden
0,01 EUR-12.500,00 EUR
3%
12.500,01 EUR-25.000,00 EUR
4%
25.000,01 EUR-50.000,00 EUR
5%
50.000,01 EUR-100.000,00 EUR
7%
100.000,01 EUR-150.000,00 EUR
10 %
150.000,01 EUR-200.000,00 EUR
14 %
200.000,01 EUR-250.000,00 EUR
18 %
250.000,01 EUR-500.000,00 EUR
24 %
Boven de 500.000 EUR
30 %
65. De voordeeltarieven met betrekking tot de gezinswoning zijn: Gedeelte van het netto-aandeel
Tarief in rechte lijn, tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden met betrekking tot de gezinswoning
0,01 EUR-25.000,00 EUR
1%
25.000,01 EUR-50.000,00 EUR
2%
50.000,01 EUR-175.000,00 EUR
5%
175.000,01 EUR-250.000,00 EUR
12 %
139
Decr. Fr. 15 december 2005 houdende verschillende wijzigingen in het Wetboek der Registratie-, Hypotheeken Griffierechten, BS 23 december 2005 (ed.1), erratum BS 30 januari 2006 (ed.1). 140 Art. 60ter, §1, “Waals” W.Succ. 141 Art. 48, tabel 1, “Waals” W.Succ.
27
250.000,01 EUR-500.000,00 EUR
24 %
Boven de 500.000 EUR
30 %
66. Uit bovenstaande tabellen blijkt dat er geen verschil meer is tussen de “normale” tarieven en de verlaagde tarieven vanaf de schijf van € 250.000. Het netto-aandeel in de gezinswoning waarvan de waarde hoger is dan € 250.000 wordt dus opnieuw belast tegen de gewone tarieven.142
67. De erfgenaam in de rechte lijn, de echtgenoot of de wettelijk samenwonende partner kan enkel met betrekking tot het netto-aandeel dat hij in de gezinswoning verkrijgt, genieten van de verlaagde successierechten. De waarde van het aandeel dat de erfgenaam verkrijgt in de woning, moet bijgevolg verminderd worden met de schulden van de nalatenschap die op dat aandeel in de woning moeten aangerekend worden. Artikel 60ter, § 3, van het “Waals” Wetboek Successierechten bepaalt in welke volgorde de schulden en begrafeniskosten moeten aangerekend worden op de activa van de nalatenschap:143
Eerst op de waarde van de familiale ondernemingen zoals bedoeld in artikel 60bis “Waals” W.Succ.144
Vervolgens op de waarde van de gezinswoning zoals bedoeld in artikel 60ter “Waals” W.Succ.
Tenslotte op de waarde van de andere goederen in de nalatenschap.
Schulden die specifiek werden aangegaan om goederen te verkrijgen, te verbeteren of te bewaren, worden eerst op de waarde van die goederen aangerekend.145
68. Om te kunnen genieten van de tariefverlaging met betrekking tot de gezinswoning, moet voldaan worden aan volgende voorwaarden:
De woning moet – geheel of gedeeltelijk – in volle eigendom in de nalatenschap van de erflater zitten.146
De erflater moet, op het ogenblik van zijn overlijden, minstens 5 jaar zijn hoofdverblijfplaats gehad hebben in de woning.147
142
Het verlaagd tarief is dus net zoals in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geplafonneerd tot € 250.000. De aanrekeningsregeling van de passiva in Wallonië is volledig gelijklopend aan de regeling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 144 Art. 60bis, § 2 “Waals” W.Succ. 145 Art. 60ter, § 3 “Waals” W.Succ. 146 Art. 60ter, § 1 “Waals” W.Succ. 143
28
Dat de erflater zijn hoofdverblijfplaats had in de woning, kan bewezen worden met een uittreksel uit het bevolkings- of vreemdelingenregister, behoudens bewijs van het tegendeel.148 Indien de erflater zijn hoofdverblijfplaats niet heeft kunnen behouden in de betreffende woning wegens overmacht of om dwingende reden van medische, familiale, beroeps- of maatschappelijke aard, komen de begunstigden van de verlaagde successierechten toch nog in aanmerking om te genieten van het voordeeltarief. Een “dwingende reden van medische aard” wordt door de decreetgever gedefinieerd als volgt : “een toestand van behoefte aan verzorging voor de erflater, diens echtgenoot, wettelijk samenwonende partner, zijn kinderen, of de kinderen van zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, die ontstaan is na de aankoop van de woning, en waardoor de erflater in de onmogelijkheid verkeert om de woning te blijven
betrekken,
zelfs
met
de
hulp
van
zijn
gezin
of
van
een
gezinshulporganisatie.”149
De woning is geheel of gedeeltelijk bestemd tot bewoning. 150
De woning is gelegen in het Waalse Gewest.151 Voor de toepassing van het gunsttarief met betrekking tot de gezinswoning geldt een dubbel lokalisatiecriterium: de nalatenschap moet opengevallen zijn in het Waalse Gewest én de gezinswoning moet in het Waalse Gewest gelegen zijn. Een erflater die één jaar voor zijn overlijden verhuisd is naar Vlaanderen, maar de 4 jaar daarvoor in Wallonië heeft gewoond, voldoet wel aan de eerste voorwaarde (de Waalse successiewetgeving zal dus van toepassing zijn op deze nalatenschap), maar niet aan de tweede, zodat het verlaagd tarief niet van toepassing kan zijn.152
De woning wordt verkregen door een erfgenaam in de rechte lijn, door de echtgenoot of de wettelijk samenwonende partner van de erflater.153 Net zoals in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest geldt de tariefverlaging niet alleen tussen echtgenoten of samenwonenden, maar tevens voor erfgenamen in de rechte lijn. Dit in tegenstelling tot het Vlaamse Gewest, waar de bloedverwanten in de rechte lijn (en de rechtverkrijgenden die met een verkrijger in rechte lijn worden gelijkgesteld)
147
Art 60ter, § 1 “Waals” W.Succ. Art 60ter, § 2, lid 1 “Waals” W.Succ. 149 Art 60ter, § 2, lid 3 “Waals” W.Succ. 150 Art 60ter, § 1 “Waals” W.Succ. 151 Art 60ter, § 1 “Waals” W.Succ. 152 K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 232. 153 Art. 60ter, § 1 “Waals” W.Succ. 148
29
uitdrukkelijk uitgesloten zijn (supra 21 en 61). En net zoals in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest worden enkel wettelijk samenwonenden beschouwd als samenwonenden. Feitelijk samenwonenden worden voor de toepassing van de successierechten ook in Wallonië beschouwd als “vreemden”, en kunnen dus niet genieten van een gunstige tariefregeling. De Waalse definitie van het begrip “samenwonende” is echter restrictiever dan de Brusselse: de verklaring van wettelijke samenwoning moet meer dan 6 maanden vóór het openvallen van de nalatenschap afgelegd zijn.154 69. Net zoals Brussel, heeft ook Wallonië vastgehouden aan het progressievoorbehoud 155
154
Art. 48, laatste lid “Waals” W.Succ., Zoals het werd gewijzigd door het decreet van 19 juni 2008 houdende gelijkschakeling, op het vlak van successierechten, van wettelijk samenwonenden met verwantschapsband met wettelijk samenwonenden zonder verwantschapsband, BS 25 juni 2008 (ed.1). De vereiste duur van de wettelijke samenwoning vóór het openvallen van de nalatenschap bedroeg voordien minstens 1 jaar. Samenwoningsverbanden tussen broers en/of zussen, oom en neef/nicht en tante en neef/nicht werden uitdrukkelijk uitgesloten, nu vormt een eventuele verwantschapsband tussen wettelijk samenwonenden in geen geval nog een reden van uitsluiting van het verlaagd tarief. 155 Art. 66ter “Waals” W.Succ.
30
4. SUCCESSIEPLANNING MET BETREKKING TOT DE GEZINSWONING 70. In dit hoofdstuk zal gekeken worden wat de gevolgen zijn van deze nieuwe vrijstelling voor de successieplanning en hoe deze gunstmaatregel fiscaal kan geoptimaliseerd worden.
4.1.
Ongehuwd samenwonenden
71. In de notariële praktijk wordt zeer frequent gebruik gemaakt van tontinebedingen en bedingen van aanwas, doorgaans bij de aankoop van een onroerend goed door ongehuwd samenwonenden.156 De ongehuwde partners willen elkaar zo beschermen bij een eventueel overlijden, en wensen dat het aangekochte goed, bij overlijden van één van hen, voor het geheel in volle eigendom of in vruchtgebruik aan de langstlevende van hen zal toekomen.157 Bij ongehuwd samenwonende partners stelt zich immers het probleem dat, wanneer zij een testament maken in het voordeel van de langstlevende van hen, de reservataire erfgenamen hun voorbehouden erfdeel kunnen inroepen.158 Bovendien kan een testament steeds eenzijdig herroepen worden.
156
J. BAEL, “De bedingen van aanwas en de tontinebedingen” in K. MATTHIJS, J. VERSTRAETE, J. BAEL, Y.-H. LELEU, A. WYLLEMAN, H. CASMAN en J.-L. RENCHON (eds.), Familie op maat. Verslagboek Notarieel Congres Knokke-Heist 22-23 september 2005, Mechelen, Kluwer, 2005, (91) 91. De toepassingsmogelijkheden van de tontine- en aanwasbedingen zijn zeer uitgebreid. Slechts enkele voorbeelden: de tontine- en aanwasbedingen kunnen niet alleen toegepast worden door samenwonenden, maar ook door gehuwden onder een stelsel van scheiding van goederen of door gehuwden onder een gemeenschapsstelsel met betrekking tot de eigen goederen; De bedingen kunnen niet alleen betrekking hebben op één onroerend goed, maar ook op verschillende onroerende goederen, of één of meer roerende goederen, bijvoorbeeld een effectenportefeuille; Tontine- en aanwasbedingen kunnen eveneens overeengekomen worden met betrekking tot goederen die exclusief toebehoren aan elke partij. Uiteraard moet het dan om gelijkaardige “pakketten” gaan (D. MICHIELS, “Aanwas of erfenis? Over aanwasbedingen met optie”, Not.Fisc.M. 2007, (133) 133). Hierna wordt uitgegaan van de meest voorkomende situatie, namelijk het beding betreft één onroerend goed dat toebehoort aan twee personen (elk voor de helft), die wensen dat hun aandeel in het onroerend goed bij overlijden van één van hen toekomt aan de langstlevende voor de volle eigendom of het vruchtgebruik. 157 J. BAEL, “De bedingen van aanwas en de tontinebedingen” in K. MATTHIJS et al., Familie op maat. Verslagboek Notarieel Congres Knokke-Heist 22-23 september 2005, Mechelen, Kluwer, 2005, (91) 91-92. 158 J. BAEL, “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in J. BAEL en J. VERSTRAETE (eds.), Notariële fundamenten, 20 november 2004, onuitg., (1) 74-75; J. BAEL, “De bedingen van aanwas en de tontinebedingen” in K. MATTHIJS et al., Familie op maat. Verslagboek Notarieel Congres Knokke-Heist 22-23 september 2005, Mechelen, Kluwer, 2005, (91) 227. Sinds de wet van 28 maart 2007 tot invoering van een erfrecht voor wettelijk samenwonende partners en andere erfrechtelijke innovaties, kunnen wettelijk samenwonenden hun ascendenten echter onterven, zodat zij niet langer reservataire aanspraken kunnen maken op de nalatenschap van de eerststervende wettelijk samenwonende partner (Art. 915, 2de lid BW). De afstammelingen van de eerststervende behouden uiteraard hun reserve, zij het dat deze nu – met betrekking tot de gezinswoning en de huisraad – beperkt is tot de blote eigendom.
31
72. Om de reservataire aanspraken uit te schakelen, doen zij zeer vaak een beroep op tontineen aanwasbedingen, vermits de goederen waarop deze bedingen slaan dan niet in de nalatenschap van de eerststervende zitten, maar op contractuele wijze naar de langstlevende gaan159, althans indien we te maken hebben met een geldig kanscontract.160
73. De tontine- en aanwasbedingen beogen hetzelfde doel, doch de wijze waarop dit doel wordt verwezenlijkt, is sterk verschillend.161
74. De tontine is een overeenkomst, tussen de verkoper en de kopers, waarbij elke koper zijn eigen aandeel verwerft onder de ontbindende voorwaarde van zijn vooroverlijden, en het aandeel van de andere verwerft onder opschortende voorwaarde van diens vooroverlijden. Bij overlijden van één van de kopers, vervult de opschortende voorwaarde zich en werkt het beding terug zodat de langstlevende geacht wordt steeds eigenaar geweest te zijn van het volledige aangekochte goed. 162 Door de werking van de opschortende voorwaarde en ontbindende voorwaarde, met de terugwerkende kracht, is de eerststervende nooit eigenaar geweest en maakt het dus geen deel uit van zijn nalatenschap. De tontine is echter – ten gevolge van een aantal punten van kritiek163 – in onbruik geraakt en werd meer en meer vervangen door het beding van aanwas.
75. Bij het beding van aanwas wordt tussen de mede-eigenaars overeengekomen dat bij de verwezenlijking van een bepaalde gebeurtenis, gewoonlijk het overlijden van één van hen, het
T.a.v. feitelijk samenwonenden is er niets veranderd: de afstammelingen van de eerststervende of de bloedverwanten in de opgaande lijn van de eerststervende hebben een voorbehouden erfdeel in volle eigendom. 159 Zodat de dwingende regels inzake reserve, inkorting en inbreng niet van toepassing zijn. 160 D. MICHIELS, “Aanwas of erfenis? Over aanwasbedingen met optie”, Not.Fisc.M. 2007, (133) 134. 161 J. BAEL, “De bedingen van aanwas en de tontinebedingen” in K. MATTHIJS et al., Familie op maat. Verslagboek Notarieel Congres Knokke-Heist 22-23 september 2005, Mechelen, Kluwer, 2005, (91) 92. 162 K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 235. 163 De tussenkomst van de verkoper is vereist om het tontinebeding te wijzigen of af te schaffen. Het beding moet reeds in de onderhandse verkoopsovereenkomst opgenomen worden. Indien de oorspronkelijke kopers het goed wensen te verkopen, moet het tontinebeding voorafgaandelijk aan de wederverkoop opgeheven worden, en is de tussenkomst van de oorspronkelijke verkoper dus opnieuw vereist (J. BAEL, “De bedingen van aanwas en de tontinebedingen” in K. MATTHIJS et al., Familie op maat. Verslagboek Notarieel Congres Knokke-Heist 22-23 september 2005, Mechelen, Kluwer, 2005, (91) 130-135).
32
aandeel van de eerststervende in het onverdeeld goed, van rechtswege zal aanwassen bij het aandeel van de langstlevende.164
76. Bij het beding van aanwas verkrijgt de langstlevende zijn rechten in het onroerend goed rechtstreeks van de deelgenoot, en niet van de verkoper zoals dit het geval is bij de tontine.165 Bovendien moet het beding van aanwas niet reeds opgenomen worden in de overeenkomst waarbij het goed verworven wordt. Het kan in een latere afzonderlijke akte vastgelegd worden.166
77. Essentieel bij de tontine- en aanwasbedingen is dat het kanscontracten zijn en dat zij dus principieel ten bezwarende titel zijn, dit wil zeggen dat elke contracterende partij een even grote kans moet hebben om het aandeel van de ander (in volle eigendom of in vruchtgebruik) te verkrijgen door de ander te overleven.167 De gelijkheid van kansen wordt beoordeeld op basis van de leeftijd van partijen, het geslacht, de inbreng en de gezondheidstoestand van partijen. Een ongelijkheid van kansen kan gecompenseerd worden door een grotere of kleinere inbreng door één van de partijen.168 Deze kwalificatie als een rechtshandeling ten bezwarende titel is van groot belang, onder andere om volgende redenen : 1) om de heffing van schenkingsrechten te vermijden, 2) omwille van de mogelijke reservataire aanspraken of vorderingen tot inbreng bij een schenking.
Het
voorbehouden
deel
kan
immers
niet
ingeroepen
worden
tegen
rechtshandelingen ten bezwarende titel, maar wel tegen schenkingen169
78. In geval van overlijden van één van de partners, moeten er geen successierechten betaald worden op het onroerend goed waarop het beding slaat, aangezien dit goed niet in de nalatenschap zit van de overledene. Er moeten wel registratierechten betaald worden binnen 164
J. BAEL, “De bedingen van aanwas en de tontinebedingen” in K. MATTHIJS et al., Familie op maat. Verslagboek Notarieel Congres Knokke-Heist 22-23 september 2005, Mechelen, Kluwer, 2005, (91) 93; D. MICHIELS, “Aanwas of erfenis? Over aanwasbedingen met optie”, Not.Fisc.M. 2007, (133) 133. 165 K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 236. 166 J. BAEL, “De bedingen van aanwas en de tontinebedingen” in K. MATTHIJS et al., Familie op maat. Verslagboek Notarieel Congres Knokke-Heist 22-23 september 2005, Mechelen, Kluwer, 2005, (91) 141. 167 J. BAEL, “De bedingen van aanwas en de tontinebedingen” in K. MATTHIJS et al., Familie op maat. Verslagboek Notarieel Congres Knokke-Heist 22-23 september 2005, Mechelen, Kluwer, 2005, (91) 224; K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 236. 168 K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 236. 169 J. BAEL, “De bedingen van aanwas en de tontinebedingen” in K. MATTHIJS et al., Familie op maat. Verslagboek Notarieel Congres Knokke-Heist 22-23 september 2005, Mechelen, Kluwer, 2005, (91) 224-228.
33
de vier maanden na het overlijden, namelijk het verkooprecht (in Vlaanderen is dat 10% of 5%) op de helft van de waarde van de woning. 170 Tot voor enkele jaren was dit veel interessanter dan de hoge successierechten die golden tussen ongehuwd samenwonenden. Zij werden immers lange tijd – voor de heffing van successierechten – beschouwd als vreemden.171
79. De tontine- en aanwasbedingen staan echter meer en meer onder druk, zowel op fiscaal als op burgerrechtelijk vlak, zodat men zich kan afvragen of ze nog een toekomst hebben. 172 Op fiscaal vlak zijn er de recente wijzigingen in de successie- en registratierechten, waardoor het voor de langstlevende partner doorgaans goedkoper is onroerende goederen die in onverdeeldheid zijn aangekocht, te vererven dan te verkrijgen op grond van een tontine- of aanwasbeding.173 Zeker nu de gezinswoning in Vlaanderen is vrijgesteld van successierechten in voordeel van de langstlevende partner, is het uiteraard interessanter het onroerend goed te verkrijgen uit de nalatenschap dan op grond van een dergelijk beding.
80. Op burgerrechtelijk vlak geniet de langstlevende wettelijk samenwonende partner nu ook van een wettelijk erfrecht: het vruchtgebruik op de gezinswoning en de daarin aanwezige huisraad.174 Het erfrecht van de wettelijk samenwonende partner is echter zeer precair : het is verbonden aan het statuut van wettelijke samenwoning, waar zeer eenvoudig en eenzijdig een einde aan kan gemaakt worden. Bovendien kan het erfrechtelijk vruchtgebruik aan de langstlevende partner ontnomen worden bij testament.175 Dit zal er waarschijnlijk voor zorgen dat samenwonenden die in onverdeeldheid een goed aankopen, gebruik zullen blijven maken van de bedingen van tontine en aanwas, aangezien deze in principe een onherroepelijk karakter hebben.176
170
Art. 31, 2° W. Reg.; Art. 44 en 53 Vl.W.Reg. E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 93. 172 D. MICHIELS, “Aanwas of erfenis? Over aanwasbedingen met optie”, Not.Fisc.M. 2007, (133) 133-134. 173 Art. 48, lid 2 BW. Sinds 1 januari 2001 kunnen ongehuwd samenwonenden van hetzelfde gunsttarief genieten als gehuwden. 174 Wet 28 maart 2007 tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, BS 8 mei 2007 (ed.2). 175 Het is immers geen reservatair erfrecht. 176 C. DE WULF, “Erfenissen” in Rechtskroniek voor het Notariaat, 10, Brugge, Die Keure, 2007, (91) 102. 171
34
81. Ongehuwd samenwonenden moesten dus sinds 1 januari 2001 een moeilijke keuze maken:
ofwel kozen ze voor rechtszekerheid (de zekerheid dat ze bij overlijden van hun partner, zijn aandeel in het onroerend goed zouden verkrijgen) : ze kochten het onroerend goed aan met een tontinebeding of beding van aanwas en betaalden bij overlijden van hun partner de (duurdere) registratierechten,
ofwel rekenden ze erop 1) dat er een testament in hun voordeel was bij overlijden van hun partner en 2) dat de reservataire erfgenamen hun voorbehouden erfdeel niet zouden inroepen : dan kochten ze het onroerend goed zonder tontine- of aanwasbeding en betaalden ze de voordeligere successierechten.177
82. Teneinde tegemoet te komen aan dit dilemma van de ongehuwd samenwonenden heeft notaris J-F Taymans volgende constructie bedacht: het beding van aanwas met optie, gecombineerd met een testament. Hierdoor worden de burgerrechtelijke voordelen van het beding van aanwas gecombineerd met de fiscale voordelen van het testament.178 Bij de aankoop van het onroerend goed, nemen de ongehuwd samenwonenden een beding van aanwas met optie op in de akte. Dit beding zal bij het overlijden van de eerststervende geen automatische uitwerking krijgen. De langstlevende kan echter – binnen een contractueel bepaalde periode – opteren om het beding van aanwas uitwerking te laten krijgen.179 Naast het beding van aanwas met optie, maken de samenwonende partners tevens een testament op, waarin zij hun aandeel in het onroerend (in volle eigendom of in vruchtgebruik) toekennen aan de andere partij bij de overeenkomst van aanwas.180
83. In geval van overlijden van één van de partners, zijn er twee mogelijkheden:
Ofwel is er een testament in het voordeel van de langstlevende en zijn de reservataire erfgenamen bereid afgifte te doen van het legaat181: dan zal de langstlevende de
177
E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 94. 178 J. BAEL, “De bedingen van aanwas en de tontinebedingen” in K. MATTHIJS et al., Familie op maat. Verslagboek Notarieel Congres Knokke-Heist 22-23 september 2005, Mechelen, Kluwer, 2005, (91) 121; E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 94. 179 S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine. Opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?, in NJW 2008, 392. 180 J. BAEL, “De bedingen van aanwas en de tontinebedingen” in K. MATTHIJS et al., Familie op maat. Verslagboek Notarieel Congres Knokke-Heist 22-23 september 2005, Mechelen, Kluwer, 2005, (91) 121; S. MAES, “Bedingen van aanwas en tontine. Opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?, in NJW 2008, 392. 181 Bij de afgifte van het legaat, laat men de reservataire erfgenamen het best uitdrukkelijk afstand doen van hun vordering tot inkorting. In een arrest van het Hof van Beroep van Luik van 28 februari 2001 wordt immers geoordeeld dat de afgifte van het legaat de latere uitoefening van de vordering tot inkorting niet verhindert (J.
35
termijn voor de uitoefening van het beding van aanwas laten verstrijken, zich beroepen op het testament en successierechten betalen. (De ongehuwd samenwonenden die voldoen aan de voorwaarden kunnen in dit geval genieten van de vrijstelling van successierechten.)
Ofwel is er geen testament (meer) of stelt de langstlevende vast dat de reservataire erfgenamen hun voorbehouden erfdeel zullen inroepen : dan zal de langstlevende zich beroepen op het beding van aanwas en de registratierechten betalen binnen de vier maanden na overlijden.182
84. De fiscale administratie heeft in een beslissing van 10 mei 2004 gemeld dat het beding van aanwas met optie fiscaal op dezelfde manier zal behandeld worden als het klassieke beding van aanwas.183
BAEL, “De bedingen van aanwas en de tontinebedingen” in K. MATTHIJS et al., Familie op maat. Verslagboek Notarieel Congres Knokke-Heist 22-23 september 2005, Mechelen, Kluwer, 2005, (91) 121). 182 J. BAEL, “De bedingen van aanwas en de tontinebedingen” in K. MATTHIJS et al., Familie op maat. Verslagboek Notarieel Congres Knokke-Heist 22-23 september 2005, Mechelen, Kluwer, 2005, (91) 121; E. L. SPRUYT, Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 94-95. 183 Administratie van Fiscale Zaken, besl. 10 mei 2004, EE/99.969.
36
4.2.
Echtgenoten
4.2.1.
Wettelijke devolutie
Het aandeel dat de langstlevende echtgenoot verkrijgt in de nalatenschap van de eerststervende op grond van de wettelijke devolutie, verschilt naargelang de categorie van erfgenamen waarmee deze tot de nalatenschap komt. 184 De langstlevende echtgenoot die in samenloop komt met afstammelingen van de eerststervende, verkrijgt het vruchtgebruik over de gehele nalatenschap. De afstammelingen verkrijgen dan de blote eigendom van deze nalatenschap. Op grond van artikel 48§2 Vl.W.Succ. zal de langstlevende geen successierechten betalen op de waarde van het vruchtgebruik dat deze verkrijgt in de gezinwoning. De afstammelingen betalen enkel successierechten op hun aandeel in de waarde van de blote eigendom. Bij overlijden van de langstlevende echtgenoot, vervalt het vruchtgebruik, zodat het aandeel blote eigendom van de afstammelingen wordt omgezet in volle eigendom. Op dit vruchtgebruik dienen de afstammelingen geen successierechten te betalen, zij worden enkel belast op het aandeel volle eigendom dat zij verkrijgen van de langstlevende.185
85. De wettelijke devolutie wordt als fiscaal voordelig beschouwd, maar levert op burgerrechtelijk vlak een groot nadeel op, namelijk het gebrek aan comfort en de beperkte beschikkingsvrijheid van de langstlevende echtgenoot. De afstammelingen en de langstlevende echtgenoot hebben een gedeeld eigendomsrecht, en kunnen enkel samen beslissen over het lot van dit eigendomsrecht. Indien de langstlevende bijvoorbeeld de gezinswoning wenst te verkopen, dan kan dit enkel mits toestemming van de afstammelingen. De langstlevende heeft wel het genot en gebruik van de gezinswoning, en tegen een vordering tot omzetting van het vruchtgebruik van de kinderen, kan deze een vetorecht inroepen.186
184
Art. 745, § 1 BW; Hierna wordt uitgegaan van de meest voorkomende situatie, namelijk de langstlevende echtgenoot komt tot de nalatenschap van de eerststervende met diens afstammelingen. 185 K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 248. 186 Art. 745quater, § 4 BW; K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 248-249.
37
86. Echtgenoten die elkaar optimaal willen beschermen, en maximale vrijheid en comfort willen garanderen aan de langstlevende, zullen opteren voor systemen waarbij de goederen bij overlijden niet in de nalatenschap vallen.187
87. Één techniek werd reeds uitvoerig besproken bij de ongehuwd samenwonenden, namelijk de tontine en het beding van aanwas. Deze bedingen kunnen eveneens door gehuwden gebruikt worden. Inzake de gezinswoning dient voor gehuwden hetzelfde opgemerkt te worden als bij samenwonenden: deze bedingen zijn kanscontracten ten bezwarende titel, zodat er bij het overlijden geen successierechten maar wel registratierechten verschuldigd zijn. De vrijstelling voor de gezinswoning in de successierechten kan dus niet spelen.
88. Tussen echtgenoten wordt veel frequenter gebruik gemaakt van de verrekenings- en verdelingsbedingen, op basis waarvan aan de langstlevende echtgenoot meer wordt toegekend dan door de wet voorzien.188 In de mate dat deze bedingen als huwelijksvoordelen189 kunnen worden gekwalificeerd, zijn ze onaanvechtbaar, zelfs voor reservataire erfgenamen. Ze worden, civielrechtelijk, geacht onder bezwarende titel te zijn afgesloten, en kunnen dus niet als schenkingen - welke vatbaar zijn voor inbreng en inkorting - worden aangezien.190
89. Aan deze bescherming hangt echter een fiscaal prijskaartje vast: wanneer men de berekening maakt voor de twee nalatenschappen, zullen er in totaal meer successierechten verschuldigd zijn dan wanneer men de wettelijke devolutie laat spelen.191 Met betrekking tot de gezinswoning, kan de langstlevende sedert 1 januari 2007 genieten van een volledige vrijstelling van successierechten, hoe groot het aandeel ook is dat de langstlevende verkrijgt van de eerststervende. De hogere heffing van successierechten zal pas plaatsvinden bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot, en dit is een zorg van de kinderen.192 187
K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 249. 188 K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 249. 189 Dit zijn voordelen die een echtgenoot verkrijgt uit de werking, wijze van samenstelling of verdeling van het huwelijksvermogensstelsel. 190 D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, (4) 9. 191 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten : fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 9.
38
90. Echtgenoten zullen dus moeten kiezen: fiscaal voordeel voor de twee nalatenschappen samen of maximale bescherming en beschikkingsvrijheid voor de langstlevende.
91. De meest courante verrekenings- en verdelingsbedingen zullen kort worden toegelicht en vervolgens getoetst worden aan de nieuwe vrijstelling van successierechten.
4.2.2. A.
Gemeenschapsstelsels – verdelingsbedingen Beding van vooruitmaking (Art. 1458 BW)
92. Het beding van vooruitmaking geeft aan de langstlevende echtgenoot het recht om, vóór de verdeling, bepaalde goederen vooraf te nemen uit het gemeenschappelijk vermogen, zonder aanrekening op zijn deel.193 De rest van het gemeenschappelijk vermogen wordt bij helften verdeeld tussen de langstlevende echtgenoot en de nalatenschap van de eerststervende.194 Deze vooruitmaking wordt in principe niet beschouwd als een schenking, maar als een huwelijksovereenkomst, en dus ten bezwarende titel.195
93. Indien het beding van vooruitmaking betrekking heeft op de gemeenschappelijke gezinswoning, en dus aan de langstlevende het recht verleent om vóór de verdeling, de gezinswoning vooraf te nemen, dan wordt de langstlevende exclusief eigenaar van de gezinswoning in volle eigendom.
94. Op civielrechtelijk vlak garandeert deze clausule dus een maximaal comfort voor de langstlevende echtgenoot met betrekking tot de vooruitgemaakte gezinswoning. 196 Op fiscaal vlak is artikel 5 Wetboek Successierechten van toepassing: de helft van de gezinswoning is belastbaar in hoofde van de langstlevende. De langstlevende kan echter
192
N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten : fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 9. 193 D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, (4) 10. 194 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten : fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 28. 195 D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, (4) 10. 196 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten : fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 28.
39
genieten van de nieuwe vrijstelling, en is op de gezinswoning dus geen successierechten verschuldigd.197 Bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot zullen de kinderen echter hoge successierechten verschuldigd zijn, omdat de gezinswoning volledig in de nalatenschap van de langstlevende zal vallen, en zij dus gemakkelijker in de hogere schijven (van 9% of 27%) zullen terechtkomen. Deze hoge successierechten kúnnen nog vermeden worden: de langstlevende kan de woning verkopen en de opbrengst geheel of gedeeltelijk schenken aan de kinderen aan 3%.198 B.
Verblijvingsbeding in volle eigendom199 (Art. 1461 BW)
95. Het verblijvingsbeding in volle eigendom is een verdelingsbeding waarbij het gemeenschappelijk vermogen voor de geheelheid in volle eigendom wordt toebedeeld aan de langstlevende echtgenoot.
96. Op civielrechtelijk vlak biedt dit beding een maximaal comfort aan de langstlevende echtgenoot, die exclusief eigenaar wordt van het hele gemeenschappelijk vermogen. De langstlevende
echtgenoot
heeft
volledige
beschikkingsbevoegdheid
over
het
gemeenschappelijk vermogen, met inbegrip van de eventuele gezinswoning. 200
97. Aan dit comfort is echter een prijskaartje verbonden: op grond van het artikel 5 Wetboek Successierechten zal de langstlevende echtgenote successierechten moeten betalen op de helft van het gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom.201 Het verblijvingsbeding is dus fiscaal oninteressant202, maar het is de prijs die men betaalt voor de gemoedsrust. Indien het gemeenschappelijk vermogen een gezinswoning bevat, is deze dus ook voor de helft belastbaar. Echter, de langstlevende echtgenote kan met betrekking tot deze
197
N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 28. 198 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 28. 199 In de volksmond gekend als “langst leeft, al heeft”. 200 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 27. 201 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 27. 202 Men kan hier immers niet genieten van de spreiding via de belasting in hoofde van iedere erfgenaam afzonderlijk.
40
gezinswoning genieten van de vrijstelling, en zal dus enkel successierechten betalen op de rest van de helft van het gemeenschappelijk vermogen. 98. Bij het eerste overlijden erven de kinderen niets203 en dienen zij dus geen successierechten te betalen. Bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot zullen zij echter hoge successierechten betalen omdat de belastbare massa zo groot is. Indien de gezinswoning nog in de nalatenschap zit van de langstlevende204, zullen zij successierechten moeten betalen op de volledige gezinswoning.205 C.
Verblijvingsbeding onder last
99. Teneinde tegemoet te komen aan het grote nadeel van het verblijvingsbeding, namelijk het fiscaal prijskaartje, heeft professor Casman het verblijvingsbeding onder last uitgewerkt: krachtens dit verdelingsbeding wordt het gemeenschappelijk vermogen eveneens in volle eigendom toebedeeld aan de langstlevende echtgenoot, doch onder de verplichting de tegenwaarde uit te betalen aan de nalatenschap van de eerststervende van hetgeen aan deze zou toegekomen zijn bij een gelijke verdeling van de gemeenschap.206 In de nalatenschap van de eerststervende zit dus een vordering jegens de langstlevende echtgenoot. Deze vordering komt op grond van de wettelijke devolutie (dus behoudens andersluidende testamentaire of contractuele beschikking) toe aan de bloedverwanten van de eerststervende voor de blote eigendom, en voor het vruchtgebruik aan de langstlevende. De betaling van deze schuldvordering wordt doorgaans uitgesteld tot aan het overlijden van de langstlevende.207
100.
Op civielrechtelijk vlak heeft dit verblijvingsbeding onder last op het eerste zicht
hetzelfde gevolg als het klassieke verblijvingsbeding : het biedt een maximaal comfort aan de langstlevende
echtgenoot,
aangezien
deze
exclusief
eigenaar
wordt
van
het
203
Zij erven niets uit het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten. Indien de overledene echter eigen vermogen had, dan zullen deze goederen –bij ontstentenis van andersluidende overeenkomst – op grond van de wet voor het vruchtgebruik toekomen aan de langstlevende echtgenoot en voor de blote eigendom aan de kinderen. In die optiek dienen de kinderen dan uiteraard wel successierechten te betalen op hun aandeel blote eigendom in die goederen. 204 De langstlevende zou de gezinswoning kunnen verkopen en de opbrengst geheel of gedeeltelijk schenken aan de kinderen aan 3%. 205 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 27. 206 D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, (4) 25. 207 D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, (4) 25.
41
gemeenschappelijk vermogen, met inbegrip van de eventuele gemeenschappelijke gezinswoning.208 Hierbij moeten echter twee kanttekeningen209 gemaakt worden. Ten eerste moet een overeenkomst gesloten worden tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen van de eerststervende over de waarde van het gemeenschappelijk vermogen.210 Dit kan aanleiding geven tot betwistingen. Vandaar dat in het huwelijkscontract best een clausule wordt opgenomen van bindende beslissing door een deskundige inzake de waardering van het gemeenschappelijk vermogen. Ten tweede kan in het huwelijkscontract de verplichting opgenomen worden voor de langstlevende om een zekerheid te stellen voor de betaling van de schuld, maar dan gaat de beoogde autonomie van de langstlevende echtgenoot verloren. De langstlevende is dus niet volledig vrij, en dit wordt wel eens als een nadeel beschouwd in vergelijking met het klassieke verblijvingsbeding.211
101.
Op fiscaal vlak is artikel 5 Wetboek Successierechten niet van toepassing, aangezien
één van de toepassingsvoorwaarden ontbreekt: de langstlevende bekomt immers niet méér dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen.212 Merk op dat de langstlevende wel intresten moet verschuldigd zijn op de vordering. Indien geen intresten of te lage intresten verschuldigd zijn, bekomt de langstlevende wel een economisch voordeel dat zal belast worden op grond van artikel 5 Wetboek Successierechten.213
102.
In de nalatenschap van de eerststervende zit enkel een vordering214 (ten belope van de
helft van het gemeenschappelijk vermogen) die toekomt aan de langstlevende voor het vruchtgebruik en aan de kinderen voor de blote eigendom. Zij zullen elk successierechten moeten betalen op hun erfdeel.
208
N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 29. 209 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 29. 210 Teneinde de grootte van de vordering te bepalen. 211 D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, (4) 26. 212 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 30; D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, (4) 25. 213 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 30. 214 Eventueel vermeerderd met de eigen goederen van de eerststervende.
42
Hier komt meteen het nadeel van het verblijvingsbeding onder last op fiscaal vlak tot uiting: de eventuele gemeenschappelijke onroerende goederen worden omgezet in een roerende schuldvordering, waardoor de erfgenamen het voordeel van de splitsing tussen roerende en onroerende goederen in de nalatenschap van de eerststervende verliezen.215 En sinds de vrijstelling van de gezinswoning, levert het verblijvingsbeding een tweede nadeel op: de langstlevende verliest het voordeel van de vrijstelling, aangezien belastingvrije materie (de gezinswoning) wordt omgezet in een belastbare roerende vordering. 216
103.
Bij het overlijden van de langstlevende moeten successierechten betaald worden op het
netto-actief van diens nalatenschap: dit is de waarde van het gemeenschappelijk vermogen verminderd met de schuld en de reeds verlopen intrest.217 D.
Sterfhuisclausule
104.
De sterfhuisclausule houdt in dat het ganse gemeenschappelijk vermogen
onvoorwaardelijk wordt toebedeeld aan één welbepaalde echtgenoot.
105.
Deze clausule zal enkel in uitzonderlijke gevallen worden toegepast, met name
wanneer één der echtgenoten terminaal ziek is. Door middel van een kleine wijziging van het huwelijksstelsel, kan men – tot net voor het overlijden – bepalen dat de gehele gemeenschap zal toekomen aan echtgenoot X (zijnde de gezonde echtgenoot).218
106.
Op civielrechtelijk vlak biedt deze clausule een maximaal comfort aan de
langstlevende echtgenoot, die exclusief eigenaar wordt van het ganse gemeenschappelijk vermogen, met inbegrip van de eventuele gemeenschappelijke gezinswoning.219
107.
Op fiscaal vlak is artikel 5 Wetboek Successierechten niet van toepassing, omdat één
toepassingsvoorwaarde niet vervuld is, met name de overlevingsvoorwaarde. 215
D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, (4) 26. K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 256. 217 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 30. 218 De sterfhuisclausule kan op 2 manieren geformuleerd worden : 1) “Het gemeenschappelijk vermogen komt toe aan echtgenoot X, ongeacht de oorzaak van ontbinding van het huwelijksstelsel” (dus zowel in geval van overlijden, als in geval van echtscheiding, of 2) minder verregaand “In geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden, wordt het gemeenschappelijk vermogen toebedeeld aan echtgenoot X”. D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, (4) 30. 219 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 34. 216
43
Er kunnen ook geen successierechten geheven worden op grond van artikel 1 220, noch op grond van artikel 2221 of 7222 van het Wetboek der Successierechten. De langstlevende echtgenoot dient dus geen successierechten te betalen.223 Indien het gemeenschappelijk vermogen tevens een gezinswoning omvat, zal de vrijstelling dus niet kunnen benut worden, aangezien er al geen successierechten verschuldigd waren.
108.
Met betrekking tot de belastbaarheid in hoofde van de kinderen, kan verwezen worden
naar wat hoger werd uiteengezet bij het klassieke verblijvingsbeding: bij het eerste overlijden erven de kinderen niets224 en dienen zij dus geen successierechten te betalen. Bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot zullen zij echter hoge successierechten betalen omdat de belastbare massa zo groot is. Indien de gezinswoning nog in de nalatenschap zit van de langstlevende225, zullen zij successierechten moeten betalen op de volledige gezinswoning. E.
Keuzebeding
109.
De laatste jaren wordt meer en meer geopteerd voor het keuzebeding. Op grond van
deze clausule, wordt de keuze omtrent de toebedeling van het gemeenschappelijk vermogen uitgesteld tot op het ogenblik van overlijden van één van de echtgenoten: de langstlevende kan dan kiezen tussen verschillende opties om zijn/haar rechten uit te oefenen. De meest uiteenlopende clausules worden voorzien in dergelijk keuzebeding: ofwel de volle eigendom, ofwel de volle eigendom van de helft en het levenslang vruchtgebruik van de andere helft, ofwel het vruchtgebruik op de geheelheid van alle/bepaalde roerende/onroerende goederen van het gemeenschappelijk vermogen.226
220
De langstlevende verkrijgt de goederen immers op grond van het huwelijkscontract, en niet uit de nalatenschap. 221 Een contractuele erfstelling. 222 Een niet-geregistreerde schenking gedaan binnen de drie jaar voor het overlijden van de schenker. 223 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 34. 224 Zij erven niets uit het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten. Indien de overledene echter eigen vermogen had, dan zullen deze goederen op grond van de wet voor het vruchtgebruik toekomen aan de langstlevende echtgenoot en voor de blote eigendom aan de kinderen. In die optiek dienen de kinderen dan uiteraard wel successierechten te betalen op hun aandeel blote eigendom in die goederen. 225 De langstlevende zou de gezinswoning kunnen verkopen en de opbrengst geheel of gedeeltelijk schenken aan de kinderen aan 3%. 226 D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, (4) 23.
44
110.
De langstlevende echtgenoot moet binnen een bepaalde termijn227 na het overlijden
beslissen welk deel van het gemeenschappelijk vermogen aan hem/haar moet worden toebedeeld. Zo heeft de langstlevende de tijd om de situatie te evalueren, alle mogelijkheden in beschouwing te nemen en de consequenties van de verschillende mogelijkheden te voorzien.228
111.
Indien de langstlevende, ten gevolge van het uitoefenen van de keuze, meer krijgt dan
de helft van het gemeenschappelijk vermogen, zal deze successierechten verschuldigd zijn op die verkrijging op grond van artikel 5 Wetboek Successierechten. Met betrekking tot de gezinswoning
kan
successierechten.
4.2.3. 112.
de
langstlevende
echter
genieten
van
de
vrijstelling
van
229
Stelsels van scheiding van goederen In
het
stelsel
van
scheiding
van
goederen,
kunnen
interne
of
externe
correctiemechanismen op de strikte vermogensscheiding ingebouwd worden, teneinde de mogelijke onbillijke gevolgen230 van dit stelsel te vermijden.231 A.
Externe correctiemechanismen: Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk Vermogen
113.
Echtgenoten, gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, kunnen aan dit
stelsel een gemeenschappelijk vermogen toevoegen dat bestaat uit één welbepaald goed (bijvoorbeeld de gezinswoning) of een massa van goederen. Ten aanzien van derden is dit een
227
Doorgaans wordt een termijn van 5 maanden voorzien, dit is de termijn waarbinnen de aangifte van nalatenschap moet worden ingediend op het bevoegde registratiekantoor. D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, (4) 23. 228 Factoren die kunnen meespelen bij de keuze van de langstlevende echtgenoot, zijn bijvoorbeeld: de verstandhouding tussen de langstlevende echtgenoot en de afstammelingen, de financiële toestand van de langstlevende echtgenoot, een eventueel faillissement van een afstammeling. D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, (4) 23. 229 K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 257. 230 Gedoeld wordt op de situatie van 2 echtgenoten, gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, waarbij de ene echtgenoot actief blijft op de arbeidsmarkt en zo een vermogen kan opbouwen, en de andere echtgenoot de huishouding en de zorg voor de kinderen op zich neemt, geen vermogen kan opbouwen en dus financieel afhankelijk is van zijn/haar echtgenoot. In geval van echtscheiding zal de „arme‟ echtgenoot vaak berooid achterblijven. In geval van overlijden van de „rijke‟ echtgenoot, zal de arme echtgenoot veel successierechten betalen op een vermogen dat mede dankzij hem/haar werd opgebouwd. 231 D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, (4) 31-32; A. VERBEKE, “Zuivere scheiding van goederen” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 4. Vermogensplanning met effect na overlijden – Langstlevende, Brussel, De Boeck & Larcier, 2006, 107.
45
gewone onverdeeldheid. Tussen echtgenoten wordt dit goed of deze massa gekwalificeerd als een gemeenschappelijk vermogen.232
114.
De
hierboven
uiteengezette
verdelingsbedingen
kunnen
op
dit
intern
gemeenschappelijk vermogen toegepast worden.233
115.
Door toevoeging van bijvoorbeeld een verblijvingsbeding, zal het gemeenschappelijk
vermogen bij overlijden van de eerststervende voor de geheelheid in volle eigendom toekomen aan de langstlevende echtgenoot. Op civielrechtelijk vlak biedt deze constructie een maximaal comfort aan de langstlevende echtgenoot, die exclusief eigenaar wordt van dit toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, met inbegrip van de eventuele gemeenschappelijke gezinswoning. Op fiscaal vlak moet opnieuw rekening gehouden worden met artikel 5 Wetboek Successierechten234: de langstlevende echtgenote zal successierechten moeten betalen op de helft van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom. Indien het gemeenschappelijk vermogen een gezinswoning bevat, is deze dus ook voor de helft belastbaar. Echter, de langstlevende echtgenote kan met betrekking tot deze gezinswoning genieten van de vrijstelling. B.
Interne correctiemechanismen: verrekenbedingen
116.
Een verrekenbeding is een overeenkomst opgenomen in het huwelijkscontract van
scheiding van goederen, waarin beide echtgenoten of één van beide echtgenoten zich ertoe verbindt, een bepaalde som te betalen aan de andere echtgenoot op een bepaald tijdstip.235 232
A. VERBEKE, “Scheiding van goederen – externe correcties” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 1. Vermogensplanning met effect bij leven. huwelijk en samenwoning, Brussel, De Boeck & Larcier, 2004, 64. 233 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 40; A. VERBEKE, “Scheiding van goederen met toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 4. Vermogensplanning met effect na overlijden – Langstlevende, Brussel, De Boeck & Larcier, 2006, 109110. 234 A. VERBEKE, “Scheiding van goederen met toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 4. Vermogensplanning met effect na overlijden – Langstlevende, Brussel, De Boeck & Larcier, 2006, 109. 235 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 40; De echtgenoten kunnen in het beding vrij bepalen op welk tijdstip zal overgegaan worden tot verrekening : 1) periodiek, bijvoorbeeld om de 3 jaar. De echtgenoten moeten in dit geval uiteraard de discipline aan de dag leggen om consequent tot verrekening over te gaan. 2) finaal, bij ontbinding van het stelsel door echtscheiding of overlijden. A. VERBEKE, “Scheiding van goederen – interne correcties” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 1. Vermogensplanning met effect bij leven. huwelijk en samenwoning, Brussel, De Boeck & Larcier, 2004, 70.
46
De echtgenoten, gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen waaraan dergelijk verrekenbeding werd toegevoegd, behouden de goederen die op hun naam staan, maar worden titularis van een schuldvordering jegens de andere echtgenoot.236
117.
Verrekenbedingen in stelsels van scheiding van goederen zijn huwelijksvoordelen, dus
ten bezwarende titel en geen schenkingen.237
118.
Artikel 5 Wetboek Successierechten is niet van toepassing, aangezien er geen
gemeenschappelijk vermogen is. We bevinden ons immers nog steeds in een stelsel van scheiding van goederen.238
119.
Er bestaan vele varianten in de verrekenbedingen, hier zal enkel het “alsof-beding”
toegelicht worden, en zal vervolgens gekeken worden wat het effect is van de nieuwe vrijstelling op dit beding.
120.
Het “alsof-beding” wordt gebruikt om zoveel mogelijk van het vermogen aan de
langstlevende echtgenoot toe te bedelen.239 De echtgenoten bepalen dat het huwelijksvermogen, bij ontbinding van het stelsel door overlijden, zal worden afgerekend alsof zij gehuwd waren onder het Nederlandse stelsel van algemene gemeenschap van goederen.240 De verrekenmassa bestaat hier uit alle goederen die de echtgenoten bezitten241, in principe met een verrekensleutel voor de helft.242 Bij ontbinding van het stelsel door overlijden, heeft de meest vermogende echtgenoot dus een schuld ten aanzien van de andere echtgenoot, die 236
A. VERBEKE, “Scheiding van goederen – correcties” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 1. Vermogensplanning met effect bij leven. huwelijk en samenwoning, Brussel, De Boeck & Larcier, 2004, 60. 237 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 40. 238 A. VERBEKE, “Scheiding van goederen met verrekenbeding. Fiscale analyse” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 4. Vermogensplanning met effect na overlijden – Langstlevende, Brussel, De Boeck & Larcier, 2006, 123. 239 K. VAN BOXSTAEL, “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, (207) 260. 240 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 41. 241 Zowel de goederen op naam van de man als deze op naam van de vrouw, zowel de goederen van vóór het huwelijk als deze van tijdens het huwelijk, zowel de goederen verkregen ten bezwarende titel als deze verkregen door schenking, erfenis of testament. 242 A. VERBEKE, “Scheiding van goederen met verrekenbeding” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 4. Vermogensplanning met effect na overlijden – Langstlevende, Brussel, De Boeck & Larcier, 2006, 112.
47
gelijk is aan de helft van het verschil tussen de twee vermogens. De minder vermogende echtgenoot heeft dan een schuldvordering ten opzichte van de andere echtgenoot voor datzelfde bedrag.243
121.
Indien de meest vermogende echtgenoot eerst overlijdt, verkrijgt de andere echtgenoot
ten eerste voormelde vordering, vrij van successierechten: artikel 1 Wetboek Successierechten is niet van toepassing aangezien de verkrijging gebeurt op grond van het huwelijkscontract, artikel 5 Wetboek Successierechten is niet van toepassing omdat er geen gemeenschap is.244 Daarnaast verkrijgt de langstlevende echtgenoot – op grond van de wettelijke devolutie – het vruchtgebruik van de nalatenschap. De nalatenschap van de eerststervende bestaat uit alle goederen op naam van deze echtgenoot, verminderd met de gebruikelijke passiva en voormelde schuld ten opzichte van de langstlevende echtgenoot. Deze nalatenschap zal belast worden op grond van artikel 1 W.Succ.245
122.
Kan de langstlevende echtgenoot in deze context genieten van de nieuwe vrijstelling
betreffende de gezinswoning? We gaan uit van de situatie waarin de gezinswoning op naam staat van de meest vermogende, eerststervende echtgenoot en een aanwinst is.246 De langstlevende echtgenoot verkrijgt dan de ene helft van de gezinswoning in volle eigendom, op grond van het verrekenbeding. Op deze verkrijging dienen geen successierechten betaald te worden, aangezien noch artikel 1 Wetboek Successierechten, noch artikel 5 Wetboek Successierechten van toepassing is. De langstlevende echtgenoot verkrijgt daarnaast de andere helft van de gezinswoning in vruchtgebruik, op grond van de wettelijke devolutie. Op deze verkrijging dienen in principe successierechten betaald te worden op grond van artikel 1 Wetboek Successierechten, doch de langstlevende kan hier genieten van de vrijstelling van de gezinswoning.
243
N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 41. 244 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 41. 245 N. GEELHAND DE MERXEM, “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, (1) 41. 246 Merk op dat in dit voorbeeld, de gezinswoning het enige vermogensbestanddeel van de echtgenoten is.
48
5. BESLUIT De vrijstelling van successierechten op de gezinswoning in het voordeel van de langstlevende partner is ontegensprekelijk een belangrijke nieuwigheid in het Belgische successierecht en in de discipline van de successieplanning.
De Vlaamse decreetgever toont zo een grote voeling met de maatschappelijke belangen. Immers, de gezinswoning vormt voor vele gezinnen het zwaartepunt van het vermogen.
De Vlaamse vrijstelling met betrekking tot de gezinswoning is uniek in België, de andere gewesten kennen enkel een verlaging van de successierechten. Vermoed wordt dat zowel het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest als het Waalse Gewest een gelijkaardige vrijstelling zullen invoeren.
Uit de bijdrage blijkt dat er een aantal onduidelijkheden en lacunes in het Vlaamse decreet zitten. Deze zijn grotendeels uitgeklaard door de circulaire van de Administratie van Fiscale Zaken. Een aantal andere punten zullen echter per nalatenschap dienen beoordeeld te worden door de Ontvanger der Successierechten.
In het licht van de nieuwe vrijstelling van successierechten is het belangrijk dat mensen hun situatie herbekijken. Zo zullen samenwonenden die de woning hebben aangekocht met toevoeging van een beding van aanwas, deze best vervangen door een beding van aanwas met optie. Echtgenoten doen er goed aan hun huwelijkscontract opnieuw onder de loep te nemen. Daarbij zullen zij zelf de afweging moeten maken tussen enerzijds de civielrechtelijke component en anderzijds de fiscaalrechtelijke component, hetzij maximaal comfort en zekerheid voor de langstlevende, tegenover maximale benutting van de vrijstelling. Bij deze afweging is het belangrijk de berekening te maken voor de 2 nalatenschappen. Veel constructies zullen een maximale vrijstelling opleveren bij het overlijden van de eerststervende, maar zullen de afstammelingen zwaar belasten bij overlijden van de langstlevende.
49
De laatste jaren is het keuzebeding erg in trek, vermits dit beding aan de langstlevende echtgenoot de meest ruime waaier aan mogelijkheden biedt op het ogenblik van overlijden van de eerststervende.
Er mag verwacht worden dat de vrijstelling reeds een eerste stap is naar de volledige afschaffing van successierechten ten voordele van de langstlevende partner, in navolging van de ons omringende landen.
50
6. BIBLIOGRAFIE Wetgeving Bijzondere wet 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten, BS 17 januari 1989. Bijzondere wet 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, BS 3 augustus 2001 (ed. 1). Wet 14 mei 1981 tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 27 mei 1981. Wet 28 maart 2007 tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, BS 8 mei 2007 (ed.2). Decr. Vl. 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997, BS 31 december 1996, 32.555. Decr. Vl. 1 december 2000 houdende gelijkschakeling van de successierechten tussen samenwonenden en getrouwden, BS 11 januari 2001 (ed.1). Decr. Vl. 21 december 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002, BS 29 december 2001 (ed. 3). Ord. 20 december 2002 tot wijziging van het Wetboek der Successierechten, BS 31 december 2002 (ed. 3). Decr. Vl. 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003, BS 31 december 2002 (ed. 4). Decr. Vl. 9 mei 2003 tot invoering van een vrijstelling van successierechten voor bossen en van een vrijstelling van successierechten en onroerende voorheffing voor gronden gelegen in het VEN, BS 2 juni 2003 (ed.1). Decr. Fr. 15 december 2005 houdende verschillende wijzigingen in het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, BS 23 december 2005 (ed.1), erratum BS 30 januari 2006 (ed.1). Decr. Vl. 7 juli 2006 houdende vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, BS 20 september 2006 (ed. 2). Ord. 6 maart 2008 tot wijziging van het Wetboek der Successierechten, BS 1 april 2008. Decr. Fr. 19 juni 2008 houdende gelijkschakeling, op het vlak van successierechten, van wettelijk samenwonenden met verwantschapsband met wettelijk samenwonenden zonder verwantschapsband, BS 25 juni 2008 (ed.1) 51
Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek der successierechten en het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten ingevolge de nieuwe lokalisatiecriteria voor de gewestelijke belastingen zoals bepaald bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, Parl.St. Kamer 2001-02, nr. 1577/1. Voorstel van ordonnantie (O. DE CLIPPELE en D. GOSUIN) tot afschaffing van de successierechten tussen echtgenoten en tussen wettelijk samenwonenden op de gemeenschappelijke woning, Parl.St. Br.Parl. 2004-05, nr. A115/1. Memorie van Toelichting, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1. Verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting uitgebracht door de heer Ludo Sannen, Parl. St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/3. Advies van de Raad van State, Parl.St. Vl.Parl. 2005-06, nr. 865/1. Vr. en Antw. Vl. Parl. 2005-06, april 2006, 283-284 (Vr. nr. 118 E. DE WACHTER). Proposition de décret (P.-Y. JEHOLET) visant à supprimer les droits de succession entre époux et cohabitants portant sur la résidence commune, Parl.St. W.Parl. 2006-07, nr. 568/1. Administratie van Fiscale Zaken, Besl. 10 mei 2004, EE/99.969. Administratie van Fiscale Zaken, Commentaar bij de vrijstelling van successierechten ten voordele van de langstlevende partner voor de nettowaarde van de gezinswoning, 21 februari 2007, circulaire nr. 4/2007. Beleidsbrief 2009 Financiën en Begroting, ingediend door de heer Dirk Van Mechelen, Vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams Minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, http://docs.vlaanderen.be/portaal/beleidsbrieven20082009/Van_Mechelen_%20Financien_en_Begroting.pdf, 78 p.
Rechtsleer BAEL, J., “Erfenissen, schenkingen en testamenten” in J. BAEL en J. VERSTRAETE (eds.), Notariële fundamenten, 20 november 2004, onuitg., 1-99. BAEL, J., “De bedingen van aanwas en de tontinebedingen” in K. MATTHIJS, J. VERSTRAETE, J. BAEL, Y.-H. LELEU, A. WYLLEMAN, H. CASMAN en J.-L. RENCHON (eds.), Familie op maat. Verslagboek Notarieel Congres Knokke-Heist 22-23 september 2005, Mechelen, Kluwer, 2005, 91-289. DE GROOTE, B. en VAN BOXSTAEL, K., “Vrijstelling successierechten gezinswoning vanaf 2007”, Fisc.Act. 2006, afl. 35, 3-8. DE WULF, C., “Erfenissen” in Rechtskroniek voor het Notariaat, 10, Brugge, Die Keure, 2007, 91-135.
52
GEELHAND DE MERXEM, N., “Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, 13, Brugge, Die Keure, 2008, 1-53. GRILLET, J., “De vrijstelling van successierechten op de gezinswoning in voordeel van de langstlevende partner in het Vlaamse Gewest (vanaf 1 januari 2007)”, T.Not. 2007, 73-85. MAES, S., “Bedingen van aanwas en tontine. Opnieuw rechtsfiguren uit grootvaders tijd?, in NJW 2008, 378-393. MICHIELS, D., “Aanwas of erfenis? Over aanwasbedingen met optie”, Not.Fisc.M. 2007, 133-143. MICHIELS, D., “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, AFT 2008, 4-40. SPRUYT, E. L., Afschaffing van de „verdriettaks‟ op de Vlaamse gezinswoning. Commentaar bij het Decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 juli 2006, Mechelen, Kluwer, 2007, 144 p. VAN BOXSTAEL, K., “Vlaamse successierechten: gezinswoning vrijgesteld in het voordeel van de langstlevende partner (of toch bijna altijd)!”, TEP 2007, 207-266. VERBEKE, A., “Scheiding van goederen – correcties” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 1. Vermogensplanning met effect bij leven. huwelijk en samenwoning, Brussel, De Boeck & Larcier, 2004, 59-60. VERBEKE, A., “Scheiding van goederen – externe correcties” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 1. Vermogensplanning met effect bij leven. huwelijk en samenwoning, Brussel, De Boeck & Larcier, 2004, 61-65. VERBEKE, A., “Scheiding van goederen – interne correcties” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 1. Vermogensplanning met effect bij leven. huwelijk en samenwoning, Brussel, De Boeck & Larcier, 2004, 67-72. VERBEKE, A., “Zuivere scheiding van goederen” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 4. Vermogensplanning met effect na overlijden – Langstlevende, Brussel, De Boeck & Larcier, 2006,107-108. VERBEKE, A., “Scheiding van goederen met toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 4. Vermogensplanning met effect na overlijden – Langstlevende, Brussel, De Boeck & Larcier, 2006, 109-110. VERBEKE, A., “Scheiding van goederen met verrekenbeding” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 4. Vermogensplanning met effect na overlijden – Langstlevende, Brussel, De Boeck & Larcier, 2006, 111-113. VERBEKE, A., “Scheiding van goederen met verrekenbeding. Fiscale analyse” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Estate Planning. Boek 4. Vermogensplanning met effect na overlijden – Langstlevende, Brussel, De Boeck & Larcier, 2006, 123-125.
53
X., “Brussel kent verlaagde successierechten bij gezinswoning automatisch toe”, Nieuwsbr. Succ.R. 2008, afl. 5, 7-8.
54