Successierechten Nr. 7 2 augustus 2012 Maandelijkse nieuwsbrief verschijnt niet in juli
Afgiftekantoor Antwerpen X P 2A9331
Inhoud
p.
Commentaar Termijn van indiening van de aangifte van nalatenschap ingekort
1
Artikel 9 W.Succ. en de antimisbruikbepaling
2
Rechtspraak Dubieuze wijze van verkrijging: geen akte van eigendom in de zin van artikel 108 W.Succ.
Rb. Brussel 29-03-2010
5
Termijn van indiening van de aangifte van nalatenschap ingekort 왎 Programmawet van 22 juni 2012 (BS 28 juni 2012)
Voor nalatenschappen die zijn open gevallen vanaf 1 augustus 2012, datum van inwerkingtreding van de nieuwe maatregel, wordt de termijn van indiening van de aangifte ingekort tot vier maanden te rekenen van de datum van het overlijden, wanneer dit zich heeft voorgedaan in België, vijf maanden wanneer het overlijden in een ander land van geografisch Europa is voorgevallen en zes maanden wanneer het overlijden zich heeft voorgedaan buiten Europa (1).
NIEUWE AANGIFTEN IN TE LEVEREN BIJ 37 W.SUCC.
TOEPASSING VAN ARTIKEL
Voor de nieuwe aangiften die ingevolge de toepassing van artikel 37 W.Succ. moeten worden ingediend wordt de termijn van indiening eveneens ingekort niet alleen voor de nalatenschappen die zijn opengevallen vanaf 1 augustus 2012, maar ook voor de voordien opengevallen nalatenschappen. Indien het gaat om een nalatenschap opengevallen voor 1 augustus 2012 geldt de verkorte termijn voor de indiening van de aangifte wanneer de gebeurtenis, de akte of het vonnis waardoor overeenkomstig artikel 40 W.Succ. de termijn voor inlevering van de aangifte begint te lopen, zich voordoet, wordt gesteld of
(1) Art. 43 van de Programmawet van 22 juni 2012 (BS 28 juni 2012) waarbij artikel 40, eerste lid W.Succ. wordt gewijzigd.
Kluwer
7/1
Successierechten 2010-2011 wordt uitgesproken 2012 (1).
vanaf
1 augustus
Vb. Overlijden voorgevallen in België op 20 mei 2008. De aangifte van nalatenschap moet ingediend worden uiterlijk op 20 oktober 2008, vijf maanden na het overlijden. Bij een vonnis van 16 juli 2012 worden obligaties die in het bezit waren van een derde, toegewezen aan de nalatenschap waardoor de actieve samenstelling van de nalatenschap verhoogt. De nieuwe aangifte moet ingediend worden uiterlijk op 17 december 2012, zijnde vijf maanden te rekenen van het vonnis, uitgesproken vóór 1 augustus 2012. Op 3 augustus 2012 wordt de Staat veroordeeld tot terugbetaling van teveel betaalde belastingen aan de overledene. De nieuwe aangifte moet ingediend worden uiterlijk op 3 december 2012, zijnde vier maanden te rekenen van het vonnis, uitgesproken na 1 augustus 2012. DOELSTELLING De doelstelling van deze maatregel is volgens de memorie van toelichting, een snellere inning van de successierechten te realiseren (2). Het doel kan nobel zijn, vooral voor de financiën van de Gewesten, maar houdt op geen
enkele wijze rekening met de moeilijkheden die de erfgenamen, legatarissen en begiftigden kunnen ondervinden bij de indiening van de aangifte. De maatregel zal in de praktijk alleen de aangifte en de inning van de rechten bespoedigen in de eenvoudige gevallen. In de andere gevallen zal ze vooral resulteren in hogere boeten wegens laattijdige indiening en meer interesten wegens te late betaling. In vele gevallen zal de snellere invordering van de successierechten de erfgenamen, legatarissen en begiftigden moeilijkheden berokkenen als men bedenkt dat de banken en andere financiële instellingen de tegoeden die van de nalatenschap afhangen veel minder vlug zullen kunnen of willen vrijgeven gelet op de uitbreiding van de informatieplicht die de notarissen hebben bij de opstelling van een akte van bekendheid of van een erfrechtverklaring. Indien de overledene of één van zijn erfgenamen, legatarissen of begiftigden toevallig nog een openstaande schuld heeft bij de fiscus of bij de sociale zekerheid zal de uitbetaling van alle tegoeden door de financiële instellingen worden geblokkeerd, mede gelet op hun aansprakelijkheid ter zake (3). Jozef Decuyper Erehypotheekbewaarder
(1) Art. 44 van de Programmawet van 22 juni 2012 (BS 28 juni 2012). (2) Memorie van toelichting bij het ontwerp van Programmawet, ingediend bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers op 15 mei 2012, doc. nr. 53-2198/001, p. 30.
(3) Zie Art. 157 e.v. van de Programmawet (I) van 29 maart 2012 (BS 6 april 2012, ed. 3) en art. 20 e.v. van de Programmawet (I) van 22 juni 2012 (BS van 28 juni 2012).
Artikel 9 W.Succ. en de antimisbruikbepaling 왎 Circulaire AAPD nr. 8/2012 van 19 juli 2012, www.fisconetplus.be
De wetgever heeft in de Programmawet van 29 maart 2012 de antimisbruikbepaling vervat in het Wetboek der Registratierechten (art. 18) en dus ook in het Wetboek der Successierechten (art. 106) nieuw leven in gebla-
7/2
zen en toepasselijk gemaakt ook in de privésfeer, d.w.z. in het kader van het Wetboek der Successierechten (4). Deze bepalingen zijn in voege sedert 1 juni 2012. (4) Art. 168 van de Programmawet (I) van 29 maart 2012, BS 6 april 2012, ed. 3; Circulaire AAPD nr. 4/2012 (AFZ nr. 3/2012) van 4 mei 2012.
Kluwer
Successierechten 2010-2011 De administratie geeft in de circulaire nr. 8/ 2012, van 19 juli 2012, meer tekst en uitleg met betrekking tot de aanwezigheid, of niet, van fiscaal misbruik in het kader van registratie- en successierecht. Ze stelt duidelijk dat om uit te maken of een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen een fiscaal misbruik vormt inzake registratie- en successierechten en dus in aanmerking komt voor de toepassing van de antimisbruikbepaling – in principe – geval per geval dient te worden beoordeeld rekening houdend met de concrete context en de modaliteiten. Met andere woorden, er kan geen exhaustieve lijst met per se “veilige” of “verdachte rechtshandelingen” worden opgesteld. Ten einde toch enige duidelijkheid te bieden en om tot eenvormig handelen te komen, geeft de circulaire, wat betreft de toepassing van de antimisbruikbepaling inzake registratie- en successierechten, een opsomming van een aantal rechtshandelingen die ofwel zeker niet, ofwel duidelijk wel als misbruik kunnen worden beschouwd. Er wordt benadrukt dat de lijsten geenszins limitatief zijn, noch in de ene noch in de andere zin. (1) TOEPASSING ARTIKEL 9 W.SUCC. – AANKOOP VOORAFGEGAAN DOOR EEN SCHENKING VAN DE FONDSEN AAN DE MEDECONTRACTANT
De administratie stelt duidelijk dat ze de gesplitste aankoop (blote eigendom en vruchtgebruik) van goederen voorafgegaan door een al of niet geregistreerde schenking van de benodigde gelden door de verkrijger van het vruchtgebruik aan de verkrijger van de blote eigendom als fiscaal misbruik beschouwt, mits er éénheid van opzet aanwezig is (frustreert art. 9 W.Succ.) (2).
(1) Voor de volledige lijst van “veilige” en “verdachte” rechtshandelingen zie circulaire AAPD nr. 8/2012 van 19 juli 2012, nr. B 1 en B 2. (2) Zie circulaire AAPD nr. 8/2012 van 19 juli 2012, nr. B 2, tweede punt van de lijst.
Kluwer
De administratie stelt in dit verband: – dat in geval van gelijktijdigheid van een handgift en de betaling, artikel 9 W.Succ. toepasselijk blijft; – dat bij gebrek aan bewijs van het voorafgaan van de gift, er een reden is om de gelijktijdigheid van de verrichtingen te vermoeden, wat hun vrijgevig karakter versterkt (3). HET BEWIJS Met betrekking tot het bewijs kan er aangenomen worden dat in eerste orde de medecontractant (erfgenaam, legataris of begiftigde) in wiens hoofde artikel 9 W.Succ. toepassing kan vinden, moet bewijzen dat hij over de nodige gelden beschikte en ze ook gebruikte op het ogenblik van de betaling van de verkoopprijs. De schenking van de nodige fondsen wordt evenwel niet vermoed. Het is dus de administratie die moet aantonen dat de nodige fondsen verkregen werden uit een schenking door de erflater aan de medecontractant. Indien de schenking bewezen is, wat eventueel kan blijken uit een beding van wederbelegging opgenomen in de akte van aankoop, is het aan de administratie om te bewijzen dat er eenheid is van opzet. IN WERKINGTREDING VAN DE ANTIMISBRUIKBEPALING
Inzake de registratie- en successierechten is de nieuwe bepaling (antimisbruikbepaling) van toepassing “op de rechtshandelingen of het geheel van rechtshandelingen die éénzelfde verrichting tot stand brengt, die zijn gesteld vanaf de eerste dag van de tweede maand na die waarin deze wet is bekendge-
(3)
Besl. 13 december 2007, Rep. R.J., S9/06-04.
7/3
Successierechten 2010-2011 maakt in het Belgisch Staatsblad (1)”, te weten op de rechtshandelingen of het geheel van rechtshandelingen gesteld vanaf 1 juni 2012. CUMULATIE VAN ARTIKEL 7 EN ARTIKEL 9 W.SUCC. BIJ OVERLIJDEN BINNEN DE 3 JAAR TE REKENEN VAN DE SCHENKING? Wanneer de overledene binnen de drie jaar voor zijn overlijden bij niet geregistreerde handgift of bij bankgift de gelden heeft geschonken aan zijn erfopvolger waarmee ze samen een onroerend goed hebben aangekocht, de overledene voor het vruchtgebruik en de medecontractant (vermeende begiftigde) voor de blote eigendom, zal de administratie naar ze laat blijken artikel 9 W.Succ. toepassen. Maar zal de administratie ook consequent zijn voor wat de toepassing van artikel 7 W.Succ. betreft? Indien de administratie het wettelijk vermoeden van artikel 9 W.Succ. toepast, wat op zich reeds de toepassing is van een anti-misbruikbepaling, gaat ze er van uit dat niet de medecontractant maar de overledene de ganse aankoop heeft betaald; ze negeert hierbij dus de schenking van de gelden die gediend hebben om de blote eigendom te betalen. Ze doet de schenking af als een afleidingsmanoeuvre om de heffing van de successierechten bij toepassing van artikel 9 W.Succ. te ontlopen, kortom beschouwt ze de schenking en de aankoop als een geheel van rechtshandelingen die éénzelfde verrichting tot stand brengt. Het is dan ook logisch dat artikel 7 W.Succ. niet toegepast wordt met betrekking tot de gelden die geschonken werden aan de medecontractant om hiermee de koopprijs van de blote eigendom te betalen. Indien de administratie toch artikel 7 W.Succ. zou toepassen, dan zou dit leiden tot een dubbele heffing van de gelden die gediend hebben tot betaling van de blote eigendom. Door artikel 9 W.Succ. toe te passen gaat de (1) Art. 169 van de Programmawet (I) van 29 maart 2012, BS 6 april 2012, ed. 3; Circulaire AAPD nr. 4/2012 (AFZ nr. 3/2012) van 4 mei 2012.
7/4
administratie er van uit dat de erflater de volledige koopprijs betaald heeft met zijn eigen middelen en dat de schenking geveinsd is en voor de administratie niet bestaat. Artikel 7 W.Succ. toepassen zou betekenen dat de administratie zelf bevestigt dat de medecontractant over de nodige fondsen beschikte om de aankoop van de blote eigendom te doen en als die medecontractant dan ook bewijst dat hij die gelden heeft aangewend tot betaling van de aankoop dan weerlegt hij het vermoeden van artikel 9 W.Succ., antimisbruikbepaling of niet. SCHENKING VAN DE GELDEN DIE GEDIEND HEBBEN OM DE AANKOOPPRIJS VAN DE BLOTE EIGENDOM TE BETALEN MEER DAN DRIE JAAR VOOR HET OVERLIJDEN
De zaken liggen enigszins anders in het geval waar de onroerende goederen door de erflater voor het vruchtgebruik en door de medecontractant werden aangekocht meer dan drie jaar voor het overlijden en de medecontractant zijn deel van de koopprijs betaald heeft met gelden die hij daags voor de verkoop bij handgift gekregen heeft van de erflater. Indien de administratie hier artikel 9 W.Succ. toepast, wat duidelijk de bedoeling is, zal er geen mogelijkheid tot cumulatie van artikel 7 en artikel 9 W.Succ. zijn vermits de schenking in ieder geval buiten de toepassing valt van artikel 7 W.Succ. SCHENKING VAN DE GELDEN DIE GEDIEND HEBBEN OM DE AANKOOPPRIJS VAN DE BLOTE EIGENDOM TE BETALEN WERD ONDERWORPEN AAN HET REGISTRATIERECHT VAN SCHENKING
Het feit dat de schenking die de erflater gedaan heeft aan de medecontractant geregistreerd werd, zal de administratie, zoals ze zelf voorhoudt, niet weerhouden om de antimisbruikbepaling in te roepen en de beide
Kluwer
Successierechten 2010-2011 rechtshandelingen te beschouwen als een geheel van rechtshandelingen die éénzelfde verrichting tot stand brengt. In een dergelijk geval zou het niet meer dan logisch zijn dat de administratie dan ook de betaalde schenkingsrechten zou toerekenen op de verschuldigde successierechten ten einde een dubbele heffing te vermijden (1). Een teruggave van het schenkingsrecht op zich is niet mogelijk omdat er niets voorzien
is het registratiewetboek dat die teruggave zou toelaten. Jozef Decuyper Erehypotheekbewaarder (1) Vergelijk Gent 3 januari 2012, Fiscoloog 30/05/2012, nr.1298, p. 12, met noot van S. VAN CROMBRUGGE, waar de administratie zelf voorstelde om de schenkingsrechten die na het overlijden van de schenker betaald werden bij de registratie van een verklaring van bankgift, toe te rekenen op de successierechten verschuldigd ingevolge de toepassing van art. 7 W.Succ. op die zelfde schenking.
Dubieuze wijze van verkrijging: geen akte van eigendom in de zin van artikel 108 W.Succ. 왎 Rb. Brussel 29 maart 2010, www.fisconetplus.be
De rechtbank van eerste aanleg van Brussel diende zich in deze zaak uit te spreken over de gegrondheid van een successierechtelijke taxatie, die gesteund was op documenten verkregen van derden, doch waarvan de wijze van verkrijging dubieus was. FEITEN EN VOORAFGAANDEN Een echtpaar overleed in de periode 19811982 kortelings na elkaar. Uit onderzoek van de administratie zou zijn gebleken dat beide echtgenoten binnen de drie jaar voor hun respectievelijke overlijden over geldmiddelen en andere roerende waarden beschikten, die niet werden opgenomen in hun aangiften van nalatenschap. Deze werden door de administratie in toepassing van artikel 108 W.Succ. aangemerkt als deel uitmakend van de nalatenschap, behoudens tegenbewijs. De erfgenaam, eiser in casu, weigerde evenwel een bijvoeglijke aangifte in de nalatenschap in te dienen. Op grond van artikel 47 W.Succ. werd het bedrag van de verschuldigde sommen ambtshalve door de administratie vastgesteld en werd de invordering ervan vervolgd. Op
Kluwer
1 oktober 1986 werd een dwangschrift uitgevaardigd met bevel tot betaling van een bedrag van 2.107.137,40 EUR. Tegen het dwangschrift werd verzet aangetekend met een dagvaarding voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Eiser voerde aan dat de regelmatigheid van de verkrijging van de stukken waarop de administratie zich baseerde om de successierechten op te stellen ernstig wordt betwist. Volgens eiser steunde de administratie zich ten onrechte op (1) enerzijds inlichtingen die zijn geput uit het dossier van de overledene bij de administratie der directe belastingen (inlichtingen van de controle) en (2) anderzijds het resultaat van de onderzoeken bij financiële instellingen, waarvoor er niet overal een ondertekende bijzondere machtiging van de directeur-generaal van de administratie van de BTW, registratie en domeinen kon worden voorgelegd en/of waarvan de oorsprong van de verkregen documenten dubieus was. De rechtbank onderzocht op welke akten van eigendom de administratie zich steunde voor de toepassing van artikel 108 W.Succ. en op welke wijze deze akten in haar bezit waren gekomen.
7/5
Successierechten 2010-2011 BESLSSING VAN DE RECHTBANK Het zwaartepunt in deze zaak situeerde zich op procedureel vlak. Niet zelden worden de rechten van belastingplichtigen geschaad door niet-nageleefde procedurevoorschriften tijdens het vergaren of opsporen van bewijsmateriaal. Het is dan aan het oordeel van de rechter om uit te maken of de verzamelde bewijsstukken ten gronde aangewend kunnen worden. In casu boog de rechtbank zich over volgende procedure-argumenten. (1) Een machtiging van de directeur-generaal moet ondertekend zijn Krachtens artikel 100 W.Succ. kan de directeur-generaal machtiging verlenen om inlichtingen in te winnen vanaf de datum van de verleende machtiging. Op grond van deze wetsbepaling hebben derden de verplichting om op vraag van de administratie bepaalde algemene of gedetailleerde gegevens omtrent de financiële toestand van de overledene of zijn mede-echtgenoot mede te delen. De wetgever heeft weliswaar een rem in het systeem ingebouwd. Zo mogen de inlichtingen slechts gevraagd worden krachtens een bijzondere machtiging van de directeur-generaal van de registratie en domeinen. Zulks belet in ieder geval willekeur. (1) Het probleem te deze was dat er bij diverse gevoerde onderzoeken bij derden (financiële instellingen) helemaal geen ondertekende machtiging voorhanden was. De vereiste dat een machtiging van een directeur-generaal ondertekend moet worden is evenwel een substantiële vormvereiste. Bijgevolg kwam de rechtbank terecht tot het besluit dat de vermeende
(1) J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2010-2011, II, Mechelen, Kluwer, 2010, 1196. Zie ook: Rb. Luik 29 september 1994, Rec.gén.enr.not. 1995, 155. Een regel van goed bestuur bepaalt dat het ondertekende origineel van de machtiging die wordt afgeleverd door de directeurgeneraal moet worden bewaard om, indien nodig, post factum de wettelijkheid van de op grond van de machtiging uitgevoerde taken en verkregen inlichtingen te kunnen staven (Bergen 9 juni 2006, FJF 2008, nr. 2, p. 195).
7/6
machtigingen voor onbestaande (nietig) gehouden moesten worden en dat de daardoor verkregen bewijzen ook geweerd moesten worden. Een tweede probleem rees met betrekking tot de datum van mededeling van diverse stukken aan de administratie. Er lag derhalve geen bewijs voor dat bepaalde documenten tussen de datum van de (beweerde) machtiging en de datum van de uitvaardiging van het dwangschrift aan de administratie werden overgemaakt. De oorsprong van deze documenten was dan ook dubieus, wat de rechtbank tot het volgende discussiepunt bracht. (2) Dubieuze wijze van verkrijging De administratie beschikte in casu over diverse documenten, waaronder fotokopieën van verkoopsdocumenten aangaande de verkoop van aandelen en een volledige lijst van aandelen en obligaties bij de K.L. Deze informatie zou verkregen zijn van de heer L. (en dus niet via onderzoek bij de financiële instelling D.), die een bijzondere vertrouwensrelatie zou hebben gehad met een van de overledenen. Uit geen enkel document bleek evenwel volgens de rechtbank dat L. op wettige wijze in het bezit kon zijn van de voorgelegde documenten en/of dat hij gemachtigd was deze mede te delen aan de fiscale administratie. Het bestaan van een bijzondere vertrouwensrelatie verleende de heer L. niet het recht om documenten die hem niet betreffen in bezit te nemen en aan derden bekend te maken. Een dergelijke handelswijze maakt diefstal en/of misbruik van vertrouwen uit, zelfs zo het slechts om fotokopies zou gaan. De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest van het Hof van Cassatie dd. 7 april 1982, waarin het nemen van fotokopieën van bezwarend materiaal krachtens artikel 240 Sw. strafrechtelijk werd beteugeld. (2) Volgens de rechtbank
Kluwer
Successierechten 2010-2011 kunnen de documenten dan ook niet aangewend worden. De rechten van verdediging in burgerlijke zaken reiken immers niet zo ver dat men de strafwet mag miskennen om zich het nodige bewijs te kunnen verschaffen. (1) Wie zich in burgerlijke zaken, waaronder het fiscaal recht deel van uit maakt, immers een bewijs tracht te verschaffen door middel van een misdrijf, zal niet alleen strafrechtelijk verantwoording afleggen, maar zal in een burgerlijk proces ook vaak moeten vaststellen dat zijn bewijs ongeoorloofd is. (2) Daarnaast bleek uit de door eiser afgelegde verklaringen in het kader van een strafdossier dat er reeds een zekere vijandigheid bestond tussen L. en eiser. Bepaalde verkoopsdocumenten zouden overigens, tevens in het kader van een strafdossier, aan de politie zijn voorgelegd, maar wederom merkt de rechtbank op dat uit niets blijkt dat de betrokken stukken op wettige wijze werden verkregen na kennisname van het strafdossier door de administratie, met toestemming van de bevoegde overheden. Aldus kon niet worden nagegaan wat de oorsprong was van de betrokken stukken en of de uitgevoerde onderzoeksdaden overeenkomstig de wet werden verricht. Bij gebrek aan duidelijkheid beschouwde de rechtbank de vergaarde documenten als ongeoorloofd. Derhalve konden zij niet aangewend worden ter ondersteuning van het wettelijk vermoeden van artikel 108 W.Succ. In eenzelfde redenering weigerde de rechtbank rekening te houden met een overschrijvingsopdracht en een rekeninguittreksel, bekomen uit onderzoek bij een andere financiële instelling K., alsook met inlichtingen (diverse rekeninguittreksels) geput uit het dossier van de overle-
(2) Cass. 7 april 1982, N.1982.20407-8, www.cass.be. (1) Zie ook B. ALLEMEERSCH en P. SCHOLLEN, “Behoorlijk bewijs in burgerlijke zaken over de geoorloofdheidsvereiste in het burgerlijk bewijsrecht”, RW 2002-2003, (41) 51. (2) Brussel 29 april 1997, E.J. 1997, 135; Rb. Antwerpen 15 februari 1960, RW 1960-61, 1198.
Kluwer
dene bij de administratie van de directe belastingen. Het loutere feit dat deze inlichtingen bekomen zijn vanwege de administratie van de directe belastingen deed aan voormelde niets af. De loutere mededeling van onrechtmatig verkregen bewijsmiddelen aan een ander fiscaal bestuur dekt immers de onregelmatigheid van het bewijs niet, aldus de rechtbank. Om al deze redenen werd het bestreden dwangbevel vernietigd. (3) Verklikking Een andere procedurele kwestie die tevens rees, was de vraag of de “verklikte” gegevens door de belastingdiensten überhaupt mochten worden gebruikt. (3) De rechtbank oordeelde dat noch het gegeven dat een aangifte bij de fiscale administratie anoniem is gebeurd, noch het feit dat een dergelijke aangifte zou zijn gebeurd door personen die zich schuldig gemaakt hebben aan een misdrijf en stukken bij hun aangifte zouden hebben overgemaakt aan de fiscus, tot gevolg heeft dat de aangifte of als gevolg daarvan gevoerde onderzoek nietig of onregelmatig zou zijn. Het ontvangen van een (anonieme) klacht is volgens de rechtbank niet onrechtmatig en maakt de bewijsmiddelen die op grond van deze klacht en overeenkomstig de wettelijke bepalingen worden verzameld niet op zich onrechtmatig. COMMENTAAR Door te oordelen dat er bij diverse onderzoeken geen machtiging van de directeur-generaal voorlag, ontmaskerde de rechtbank de bewijsaanvoering van de administratie. De administratie compromitteerde zo zelf de bewijswaarde van de aangeleverde documen-
(3) In 2003 werd reeds gesteld dat kliklijnen voor fiscale fraude niet thuishoren op de website van de Federale Overheidsdienst Financiën (zie: De Standaard 8 oktober 2003).
7/7
Successierechten 2010-2011 ten. Uit geen enkel document bleek dat de stukken op regelmatige wijze in overeenstemming met wettelijke bepalingen inzake het verzamelen van bewijsstukken en overeenkomstig de bepalingen van de strafwetten door de administratie werden verkregen. De rechtbank stelde dan ook terecht vast dat deze dubieus verkregen informatie niet dienend is ter ondersteuning van het wettelijk vermoeden van artikel 108 W.Succ.
Indien overigens zou blijken dat deze documenten verkregen zouden zijn jegens een verklikking, dan zijn deze documenten louter te verifiëren gegevens. De fiscus kan zijn taxatie niet louter en alleen gronden op een verklikkingsbrief. (1) Ook in die zin zou niet voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel 108 W.Succ. Tom De Clerck Dauginet Advocaten
(1) Cass. 14 maart 1961, Pas. 1961, 770 en Antwerpen 27 oktober 1981, JDF 1982, 285.
(BP/2083-NI12007) Hoofdredacteur: J. Decuyper (Erehypotheekbewaarder) Kernredactie: H. Casier (Advocaat Greenille), R. Deblauwe (Advocaat Tiberghien), M. Delboo (Delboo Deknudt Vermogensadvocaten), N. Labeeuw (Advocaat Cazimir), A. Maelfait (Advocaat Rivus, vrij wetenschappelijk medewerker Instituut voor familiaal vermogensrecht KULeuven), A. Nijs (Advocaat Greenille), J. Ruysseveldt (Prof. Fiscale Hogeschool – Advocaat), D. Van Laere (Advocaat-vennoot De Broeck Van Laere Van Camp Coopman, prof. EHSAL) Coördinatie: I. De Vos, e-mail:
[email protected] ISSN 1373-5071 Deze publicatie vormt de permanente actualisatie van het vastbladige werk Successierechten dat om de twee jaar wordt uitgegeven. De teksten uit deze nieuwsbrief worden ook online gepubliceerd op Jura, Jura Notariaat en Jurisquare. www.kluwer.be Verantwoordelijke uitgever: Hans Suijkerbuijk, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen Klantenservice Kluwer Ragheno Business Park Motstraat 30 B-2800 Mechelen Tel.: (0800) 14 500 Fax: (0800) 17 529 E-mail:
[email protected] © 2012 Wolters Kluwer Belgium nv Behoudens de uitdrukkelijk bij Wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.
7/8
Kluwer