www.pwc.nl
Spotlight Vaktechnisch bulletin van PwC Accountants Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Bij PwC in Nederland werken ruim 4.700 mensen met elkaar samen vanuit 12 vestigingen. PwC Nederland helpt organisaties en personen de waarde te creëren waarnaar zij op zoek zijn. Wij zijn lid van het PwC-netwerk van firma’s in 158 landen met meer dan 180.000 mensen. Wij zien het als onze taak om kwaliteit te leveren op het gebied van assurance-, belasting- en adviesdiensten. Vertel ons wat voor u belangrijk is. Meer informatie over ons vindt u op www.pwc.nl.
2
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Inhoud Woord vooraf – De ondernemingspecifieke controleverklaring
5
PwC pleit voor een uitgebalanceerd model van een ondernemingspecifieke controleverklaring voor beursgenoteerde bedrijven. Een model dat zo veel mogelijk in de pas loopt met de internationale ontwikkelingen. Een model waarmee het accountantsoordeel aan overtuigingskracht en reikwijdte wint en waarmee het maatschappelijke belang het best wordt gediend. Peter van Mierlo Internal Audit: cruciaal voor internal governance
6
Iedereen is het erover eens: er moet een nieuwe controleverklaring komen. Een verklaring waarin de gebruiker centraal staat. Zowel de IAASB als de PCAOB heeft in aanloop naar deze ‘controleverklaring van de toekomst’ ontwerpstandaarden gepubliceerd. Het is belangrijk dat accountants en hun klanten nu al gaan ‘oefenen’ met de nieuwe controleverklaring op basis van de ontwerpstandaarden. Frans de Groot en Peter Eimers
Toelichtingen in de jaarrekening, relevanter, maar korter: de accountant aan zet?
28
De omvang van de jaarrekening is de laatste jaren fors toegenomen. Deze toename wordt voor een groot deel veroorzaakt door de toelichting. Wat zijn de oorzaken van de toename in de toelichting en welke acties moeten ondernomen worden om de toelichting relevanter te maken? Rik van Hal en Maarten Hartman Controle van de reële waarde van financiële instrumenten 12
De internationale standaard over het gebruikmaken van de werkzaamheden van interne accountants (ISA 610) is herzien. Dit kan een ‘boost’ betekenen voor de kwaliteit van de accountantscontrole. Er schuilt ook een gevaar. De accountant moet er alert op blijven dat de onafhankelijkheid en objectiviteit ongeschonden blijven. Frans de Groot Onderweg naar een informatieve en relevante controleverklaring: de eindbestemming in zicht
22
De Europese Unie heeft een nieuwe Europese Richtlijn voor de jaarlijkse financiële verslaggeving door ondernemingen gepubliceerd: de ‘Accounting Directive’. Het doel van deze Richtlijn is onder meer administratieve-lastenverlichting voor ondernemingen. De komende tijd zullen de landen van de EU zelf hun wetgeving aan de nieuwe Accounting Directive aanpassen. Jan Backhuijs
Sinds de invoering van de Nederlandse corporate governance code in 2003 is het voor beursgenoteerde bedrijven verplicht om jaarlijks te evalueren of er behoefte is aan een internalauditfunctie. Nog niet alle beursgenoteerde bedrijven hebben zo’n functie ingericht. Soms blijkt dat als er een internal-auditfunctie was geweest, het bestuur en de commissarissen eerder hadden kunnen ingrijpen. Jan Driessen Gebruikmaken van interne accountants bij de externe accountantscontrole: 1 + 1 = 3
Eén nieuwe Europese Accounting Directive voor Boek 2 Titel 9
Niet alleen het gebruik, maar ook de complexiteit van financiële instrumenten zijn de afgelopen jaren sterk toegenomen. Dit artikel gaat over de controle door de accountant van de reële waarde van deze instrumenten. Jesse IJspeert en Mathijs van Kouwen 10 jaar Transparant Prijs heeft belangrijke bijdrage geleverd aan professionalisering verslaggeving goededoelenorganisaties
18
34
40
Geloofwaardigheid en betrouwbaarheid in de communicatie van goede-doelenorganisaties is van essentieel belang. De Transparant Prijs draagt hieraan bij door geloofwaardige en betrouwbare verslaggeving als kernpunt te nemen. Al tien jaar lang. En met succes. Wim van Ginkel, Anne Kemeling en Jaap van Egmond De weg naar een data-gedreven (interne) beheersing Gestandaardiseerde data-analysesoftware ondersteunt controles met succes, bijvoorbeeld in het uitvoeren van financiële analyses. Vaak kan bovendien een verdiepingsslag gemaakt worden naar de onderliggende primaire bedrijfsprocessen. Het gebruik van data-analysetools en -technieken heeft voordelen voor zowel de accountant als de onderneming. Marcel Smit
46
Materiality matters: de materialiteit van niet-financiële informatie 52 Het verschaffen van niet-financiële informatie door een organisatie in haar jaarverslag moet de norm worden in plaats van het niet-verschaffen ervan. Je moet wel weten welke nietfinanciële gegevens ertoe doen. Een paar bedrijven zijn inmiddels begonnen met een materialiteitsanalyse. Het is aan de accountant om daar een oordeel over te vellen. Anouk Wentink, Jurriaan Besorak en Robert van der Laan Duurzame verslaggeving in de praktijk: rapporteren over waar het écht om gaat
58
Belanghebbenden willen steeds meer informatie in de verslaggeving terugvinden die voor hén van belang is. Ook de onderneming zelf ziet de voordelen van een relevanter rapport. Het GRI biedt met haar nieuwe G4 een heel goed instrument om op deze manier te rapporteren. PwC paste deze richtlijnen met succes toe in haar jaarbericht 2012-2013. Een praktijkervaring. Anouk Wentink en Astrid van der Werf De crisisheffing en de jaarverslaggeving
62
De crisisheffing is per 1 januari 2013 ingevoerd als éénmalige heffing over 2012. Op Prinsjesdag 2013 is bekend gemaakt dat de crisisheffing met een jaar verlengd wordt. Wat houdt deze crisisheffing in, voor welke heffingssystematiek is gekozen en hoe zou in de jaarverslaglegging met de crisisheffing omgegaan kunnen worden? Frank Werger Tien tips om 2014 fiscaal goed in te luiden
66
Het einde van 2013 nadert met rasse schreden. Voor iedereen hét moment om zich fiscaal op te maken voor het volgende jaar. In dit artikel tien gouden tips. Jessica Litjens en Mitra Tydeman-Yousef Kort nieuws
• •
Verslaggeving – Themaonderzoeken AFM en Eumedion Regelgeving – ‘Nieuwe’ editie ‘Regulatory Update’
70
Woord vooraf De ondernemingspecifieke controleverklaring Het is toe te juichen dat beleggers en andere belanghebbenden meer eisen stellen aan de controleverklaringen bij jaarrekeningen van beursgenoteerde bedrijven. Dat past bij de huidige tijdgeest waarbij de maatschappij eist dat organisaties transparanter communiceren. De crisis heeft ons immers geleerd dat betere communicatie naar stakeholders nodig is. Die les geldt voor zowel bestuurders, commissarissen als accountants. PwC hecht aan een hoog niveau van transparantie in de jaarverslaggeving en in de rapportage van de accountant over die jaarverslaggeving. In de aandeelhoudersvergaderingen eerder dit jaar hebben wij hier al mondeling invulling aan gegeven. Onze accountants geven meer uitleg over de controleaanpak in de aandeelhoudersvergaderingen van Nederlandse beursfondsen. Beleggers en ondernemingen hebben hier positief op gereageerd. Wij zullen dit dan ook voortzetten in de aandeelhoudersvergaderingen die in 2014 zullen plaatsvinden. Een volgende logische stap is dat accountants meer informatie opnemen in de controleverklaring bij de jaarverslaggeving. De voornaamste kritiek is dat de huidige controleverklaring te weinig informatie bevat die significant is voor de governance van de gecontroleerde organisatie. Daarnaast verwacht de maatschappij van accountants dat ze explicieter zijn over de toekomst. Er zijn inmiddels meerdere concrete initiatieven in deze richting. Zo hebben de regelgevers in het Verenigd Koninkrijk een nieuwe controleverklaring voor
beursgenoteerde ondernemingen verplicht gesteld. En ook de Amerikaanse toezichthouder op de accountancy (PCAOB) wil accountants verplichten meer informatie te geven over hun controle. Maar daar blijft het niet bij. De International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB) publiceerde deze zomer een eigen ontwerp voor een meer informatieve, meer op de onderneming toegespitste controleverklaring. Een van de voorstellen van deze laatst genoemde internationale regelgever voor controlestandaarden is dat accountants aangeven wat de belangrijkste zaken zijn waar de lezer van de jaarrekening op moet letten. Ook daagt het IAASBontwerp de accountant uit nadrukkelijker iets te zeggen over de continuïteit van de onderneming. Verder dwingt de nieuwe controleverklaring de accountant informatiever te zijn over de wijze waarop de controle is opgezet. Voor standaardteksten kan worden verwezen naar de website. IAASB-voorzitter Arnold Schilder stelde bij de publicatie van het ontwerp dat de wijzigingen cruciaal zijn voor de veronderstelde waarde van de controleverklaring en dus voor de relevantie van het accountantsberoep. Wat opvalt, is dat iedereen het wiel lijkt te willen uitvinden. Want ook in Brussel en Den Haag circuleren intussen voorstellen om de controleverklaring uit te breiden. Daarin schuilt een gevaar. De grondslag van ons werk is bijdragen aan vertrouwen. Dan helpt het niet als het normenkader voor de controleverklaring per land of regio verschilt. Verder moet de accountant doen en blijven doen waar hij of zij goed in is, namelijk het controleren van de bestuurdersverantwoording. Het zijn de bestuurders en commissarissen die
verantwoording afleggen en de accountant die daar een conclusie aan verbindt. Ik heb al vaker gepleit om de verantwoordelijkheid van de raad van commissarissen voor de jaarverslaggeving te verduidelijken. De IAASB heeft accountants opgeroepen op basis van haar voorstellen ‘field testing’ uit te voeren. PwC heeft inmiddels een aanvang gemaakt met dergelijke testen bij een aantal Nederlands beursgenoteerde ondernemingen. We doen dat uiteraard in interactie met bestuurders en auditcommissies. De resultaten van onze testen worden gebruikt in onze evaluatie van de verschillende modellen. De uitkomst hiervan dient als input voor onze reactie naar de IAASB en de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Het uiteindelijke doel is te komen tot een uitgebalanceerd model van een ondernemingspecifieke controleverklaring voor beursgenoteerde bedrijven. Een model dat zo veel mogelijk in de pas loopt met de internationale ontwikkelingen. Een model waarmee het accountantsoordeel aan overtuigingskracht en reikwijdte wint en waarmee het maatschappelijke belang het best wordt gediend. Peter van Mierlo, voorzitter raad van bestuur PwC
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 5
Internal Audit: cruciaal voor internal governance Sinds de invoering van de Nederlandse corporate governance code in 2003 is het voor beursgenoteerde bedrijven verplicht om jaarlijks te evalueren of er behoefte is aan een internal-auditfunctie. Echter, nog niet alle beursgenoteerde bedrijven hebben zo’n functie ingericht. En soms gaat het mis in de bedrijfsvoering en blijkt dat als er een internal-auditfunctie was geweest, het bestuur en de commissarissen eerder hadden kunnen ingrijpen. Jan Driessen - Internal Audit Services, Assurance
1. Internal Audit is nog geen gemeengoed Eerder dit jaar was er commotie bij Fugro omdat een commissaris plotseling opstapte. In zijn rol als voorzitter van de auditcommissie wilde hij niet langer de verantwoordelijkheid dragen voor de cijfers van het bedrijf en de risico’s die het bedrijf in zijn ogen liep. Hij vond bovendien dat de financiële afdeling ingrijpend moest veranderen en op het niveau moest worden gebracht dat past bij een sterk gegroeide onderneming. Daarbij was er ook behoefte aan een internalauditfunctie. Het hebben van een internal-auditfunctie is voor veel bedrijven in Nederland niet verplicht. Wel moet, volgens de Nederlandse corporate governance code die geldt voor beursgenoteerde ondernemingen, de auditcommissie jaarlijks evalueren of er behoefte is aan een internal-auditfunctie. Aan de hand van deze evaluatie doet de raad van commissarissen (rvc) een aanbeveling aan de raad van bestuur (rvb)
6
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
en wordt deze aanbeveling opgenomen in het verslag van de rvc. Opvallend is dat, ondanks deze code, er nog steeds relatief veel beursgenoteerde bedrijven zijn die niet beschikken over een internal-auditfunctie. Natuurlijk speelt bij verschillende bedrijven de omvang mee. In de meeste gevallen is het pas vanaf ongeveer 250 medewerkers zinvol om een internal-auditrol te creëren. Maar ook bij grote bedrijven, bijvoorbeeld in de bouw- en vastgoedsector, is het hebben van een zelfstandige en onafhankelijk gepositioneerde internal-auditfunctie nog geen gemeengoed. Voor banken en verzekeraars, groot én klein, is het daarentegen verplicht om een internalauditfunctie te hebben. Vooral in het kader van Solvency-II zijn momenteel kleine en middelgrote verzekeraars aan het nadenken over hoe de internalauditfunctie op een efficiënte wijze kan worden vormgegeven. Opties daarbij zijn het in-house inrichten van een auditfunctie of (deels) outsourcen van
deze functie aan een derde partij.
2. Internal Audit houdt bestuur bij de les Een belangrijke vraag is natuurlijk wat de toegevoegde waarde van een internalauditfunctie voor het bedrijf is. Om dat duidelijk te krijgen, maken we gebruik van het concept van de ’three lines of defence’. Het lijnmanagement is verantwoordelijk voor het ondervangen van risico’s In dat concept geldt dat, gegeven de strategie van de rvb, het lijnmanagement als eerste aan zet is om maatregelen te treffen die de risico’s, die zich in de uitvoering van de dagelijkse activiteiten voordoen, adequaat mitigeren. Met andere woorden, primair is het lijnmanagement verantwoordelijk voor het inrichten en laten werken van maatregelen om risico’s te ondervangen. Tweede line adviseert en ondersteunt het management Omdat de bedrijfsvoering soms specifieke
expertise vereist, maar ook omdat het in sommige gevallen efficiënter is om bepaalde ondersteunende taken te bundelen in een aparte functie of afdeling (denk aan een afdeling Operational Risk Management of Compliance), wordt een tweede ‘line of defence’ ingericht. Deze linie adviseert en ondersteunt het management bij de activiteiten en het ontwerpen, inrichten en laten werken van de beheersmaatregelen. Een afdeling Operational Risk Management kan bijvoorbeeld het management faciliteren tijdens de uitvoering van risk assessments om de bedrijfsrisico’s inzichtelijk te maken, adviseren over de risicobereidheid (risk appetite), de strategieën om met die risico’s om te gaan en het beheren van het risicoregister. Internal Audit geeft zekerheid over effectiviteit van risicomaatregelen De derde line of defence wordt gevormd door de afdeling Internal Audit. De internal-auditfunctie heeft als taak om de rvb te informeren over het functioneren van de risicobeheersings- en controlesystemen. Daarbij evalueert de afdeling Internal Audit onder andere de risico’s en de maatregelen die het management heeft getroffen, of deze maatregelen efficiënt zijn en goed werken en of de maatregelen helpen om de strategie te realiseren. Het functioneren van de eerste en tweede line of defence valt ook binnen de reikwijdte van Internal Audit. Naast het beoordelen van risico’s en maatregelen, levert de internal-auditfunctie ook een bijdrage aan het continue verbeterproces van de organisatie. Immers, Internal Audit geeft zekerheid aan het bestuur over het functioneren van de maatregelen die de belangrijkste risico’s, bijvoorbeeld op het gebied van continuïteit, fraude of een groot IT-project, moeten mitigeren. Door het beoordelen van de risico’s en maatregelen en het geven van gerichte adviezen, neemt niet alleen het bewustzijn van en de (gewenste) manier van handelen bij risico’s bij alle medewerkers toe, maar zorgt Internal Audit er ook voor dat er een betere balans komt
tussen de (kosten van de) maatregelen en de risico’s die worden gelopen. Met andere woorden, Internal Audit geeft naast oordelen over het functioneren van de risicobeheersings- en controlesystemen ook aanbevelingen en verbeterpunten waarmee de kwaliteit van de interne bedrijfsvoering verder kan worden verbeterd.
Samenvatting Voor veel organisaties is het niet verplicht om een internalauditfunctie te hebben. Maar, met een onafhankelijk gepositioneerde internalauditfunctie zijn het bestuur en de auditcommissie in staat het internalgovernancesysteem te optimaliseren en te gebruiken om de strategie te realiseren. In dit artikel wordt eerst ingegaan op de rol en functie van de internal audit. Vervolgens wordt in vier stappen aangegeven hoe de functie kan worden ingericht. Ten slotte wordt nader ingegaan op de waarde die de internal-auditfunctie heeft in het internal-governancesysteem van de onderneming.
Internal Audit rapporteert direct aan het bestuur en heeft een functionele relatie naar de auditcommissie. Dat wil zeggen dat Internal Audit, in afstemming met het bestuur, regelmatig informatie deelt met de auditcommissie.
3. In vier stappen naar een internal-auditfunctie Er zijn vier stappen nodig om tot een internal-auditfunctie te komen: 1. besluit over internal-auditfunctie: in huis of uitbesteden; 2. creëren en borgen van de functie; 3. uitvoering van internal audits; 4. evaluatie van eerste internal audits.
Stap 1. Besluit over internal-auditfunctie: in huis of uitbesteden De eerste stap om te komen tot een internalauditfunctie moet worden gezet door het bestuur. Eerst moet namelijk worden
Figuur 1. Model van de ‘three lines of defence’
Raad van commissarissen / Auditcommissie
Raad van bestuur
Lijnmanagement
Risk, Control, Compliance, HR, Quality, Security, ...
Internal Audit
First line of defence
Second line of defence
Third line of defence
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 7
besloten of de internal-auditfunctie in huis wordt ingericht of (deels) wordt uitbesteed aan een derde partij. Beide situaties hebben voor- en nadelen. De voordelen van (een gedeeltelijke) uitbesteding zijn onder andere: • variabel maken van kosten; • flexibel kunnen omgaan met verstoringen, zoals incidenten, ziekte en vacatures; • frisse blik van buiten; • beschikbaarheid van gekwalificeerde professionals; • toegang tot methodieken, technologiemiddelen en benchmarkinformatie. Als de rvb besluit om de functie in huis op te bouwen, dan moet het bestuur ook besluiten welke aanpak of strategie de onderneming daarbij volgt. De mogelijke ontwikkelingsstrategieën kunnen in essentie worden teruggebracht tot de basiskeuze: evolutie of revolutie. De keuze tussen een evolutionair of revolutionair ontwikkelingsmodel klinkt extreem, maar geeft in essentie wel de keuze aan die het bestuur maakt. In het evolutionaire ontwikkelingsmodel wordt de afdeling Internal Audit in eerste instantie ondergebracht bij een bestaande afdeling, bijvoorbeeld Concern Control, waarbij het de bedoeling is dat de functie van daaruit geleidelijk uitgroeit tot een zelfstandige positie. De internal audits worden uitgevoerd door medewerkers die binnen de bestaande afdeling werken. De planning van de nieuwe audits wordt daarbij zo veel mogelijk geïntegreerd met de planning van de bestaande werkzaamheden. Na enige tijd, waarin ervaring met het uitvoeren van audits is opgedaan, krijgt de functie een meer zelfstandige positie met eigen medewerkers. In het revolutionaire ontwikkelingsmodel wordt de internal-auditfunctie direct bij aanvang gepositioneerd als een zelfstandige en onafhankelijke afdeling onder de rvb. Welke van de beide ontwikkelingsstrategieën de voorkeur heeft hangt af van de specifieke situatie. Het grootste
8
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
risico van een evolutionaire ontwikkeling is dat de bestaande afdeling niet aan het uitvoeren van internal audits toekomt omdat de reguliere activiteiten prioriteit krijgen. De keuze voor een revolutionair model (al moet deze aanduiding niet al te letterlijk worden genomen) heeft de voorkeur als de auditfunctie snel van de grond moet komen. In sommige situaties wordt gekozen voor een synthese van beide strategieën. Het idee achter deze aanpak is dat een definitief besluit tot het inrichten van de functie pas wordt genomen als de toegevoegde waarde van internal audit door middel van een of enkele pilot-audits is onderzocht. Pas daarna wordt de functie geïmplementeerd. Stap 2. Creëren en borgen van de functie In de tweede stap wordt de internalauditfunctie formeel gecreëerd door het opstellen van verschillende documentatie. Vooral in de financiële sector geldt dat de toezichthouders niet alleen hebben vastgesteld welke documentatie er moet zijn, maar ook hebben aangegeven aan welke eisen die betreffende documentatie moet voldoen. Zo moet elke auditfunctie beschikken over een zogenaamd audit statuut. Hierin wordt onder andere ingegaan op de taak en de reikwijdte van de functie, hoe de onafhankelijkheid is geborgd en aan wie de internal-auditfunctie rapporteert en verantwoording aflegt. Ook is het zinvol om een handboek op te stellen waarin onder andere wordt aangegeven hoe risicoanalyses worden uitgevoerd, hoe de auditonderwerpen worden geselecteerd, ingepland en uitgevoerd, hoe een auditrapport eruit ziet en wie verantwoordelijk is voor de monitoring van de aanbevelingen en verbeteracties. Parallel aan de tweede stap wordt gewerkt aan het bewustzijn rondom internal audit. Omdat de functie nieuw is, is het belangrijk dat duidelijk wordt gemaakt aan de medewerkers, het management, het bestuur en de commissarissen wat de rol en (beoogde) waarde van de internalauditfunctie is. Dat kan bijvoorbeeld tijdens
workshops met de betrokkenen. Tijdens zo’n workshop wordt uitgelegd wat internal audit is, hoe de functie wordt ingericht en te werk gaat en wat deze functie verwacht van de betrokkenen. Overigens blijkt dat het gewenst is om niet eenmalig maar regelmatig te communiceren over de internalauditfunctie. Het verspreiden van een nieuwsbrief, het openen van een portal of het versturen van e-mails kan dan helpen bij het verder vergroten van het draagvlak voor de afdeling Internal Audit. Stap 3. Uitvoering van internal audits In de derde stap staat het uitvoeren van enkele audits centraal. Onderwerpen kunnen liggen in het primaire proces, zoals het inkoop- of verkoopproces, maar de audits kunnen zich ook richten op bepaalde thema’s, zoals websecurity, kostenbeheersing en innovatie of projecten (bijvoorbeeld een IT-project of value chain transformation). In eerste instantie is het doel van deze audits om de organisatie te laten kennismaken met internal audits en te laten ervaren wat de bijdrage van Internal Audit is in de besturing en beheersing van de onderneming. Een belangrijk ingrediënt daarbij is het audit (jaar)plan. In dat plan staat welke risico’s de onderneming loopt en op welke gebieden audits worden uitgevoerd. Daarbij wordt ook aangegeven hoe de internal-auditfunctie, met andere assurance providers, zoals de externe accountant, samenwerkt om eventueel dubbel werk te voorkomen. Waar nodig kunnen aanvullende interviews (zie met betrekking tot deze samenwerking ook het artikel van Frans de Groot op pagina 12) met managers en proceseigenaren worden gehouden om de risico’s meer inzichtelijk te krijgen. De auditonderwerpen worden uitgewerkt tot een auditplan. Dat wil zeggen dat per onderwerp de reikwijdte wordt gedefinieerd en de onderwerpen in de tijd worden uitgezet. Het concept auditplan wordt dan vervolgens aan het bestuur ter goedkeuring voorgelegd.
Naast de (bedrijfs)risico’s kunnen in deze fase ook andere redenen gelden om bepaalde onderwerpen te selecteren voor zo’n eerste audit. Overwegingen kunnen zijn: • Zijn er zinvolle verbetermogelijkheden? • In welke mate is het onderwerp representatief voor toekomstige audits? • Kan het onderwerp in een relatief korte doorlooptijd worden uitgevoerd om ook op korte termijn resultaten te kunnen laten zien? • In hoeverre staat de manager of proceseigenaar positief kritisch ten opzichte van internal audit? Tijdens de interviews met managers en proceseigenaren kan tevens worden geïnventariseerd welke verwachtingen de onderneming heeft ten aanzien van de toegevoegde waarde van de internalauditfunctie en welke (concrete) resultaten men verwacht van de uit te voeren audits. De uiteindelijke resultaten van de uitgevoerde audits kunnen dan in een later stadium met deze ex-ante verwachtingen worden vergeleken. Door deze interviews neemt de betrokkenheid en acceptatie van lijnmanagement bij de internal audits toe. Ook kan het in deze fase nodig zijn om de internal auditors van de benodigde basiskennis over internal audit te voorzien. Afhankelijk van het ervaringsniveau kan de training relatief kort zijn omdat na de training de opgedane kennis direct in de praktijk wordt omgezet. Eventueel kan externe ondersteuning worden ingeroepen bij het trainen en coachen van het internalauditteam. Stap 4. Evaluatie van eerste audits De vierde stap behelst de evaluatie van de eerste audits. Om de juiste keuzes te kunnen maken voor het vervolgtraject is het namelijk van belang dat goed wordt nagegaan hoe de uitvoering van de audits is gevallen bij de auditors, het management en het bestuur. Tijdens de evaluaties worden de (ex ante) verwachtingen van het management en het bestuur en de leerdoelen van de internal auditors vergeleken met de resultaten van de audits.
Van eventuele gebleken problemen wordt nagegaan hoe deze in de toekomst kunnen worden voorkomen.
4. Naar een betere internal governance met Internal Audit We onderkennen vier ambitieniveaus voor Internal Audit. 1. beoordelen bestaande governance, risicomanagement en interne beheersing; 2. beoordelen toekomstige governance, risicomanagement en interne beheersing; 3. organisatie- en procesverbetering; 4. strategische implicaties. Ambitieniveau 1. Beoordelen bestaande governance, risicomanagement en interne beheersing Eerder in dit artikel is gesteld dat de internal-auditfunctie zekerheid geeft aan het bestuur en management door vast te stellen dat de huidige maatregelen adequaat zijn opgezet en als zodanig functioneren dat de belangrijkste risico’s worden gemitigeerd en dat de managementinformatie die voortkomt uit de processen en systemen betrouwbaar is. Het beoordelen van de bestaande risicobeheersings- en controlesystemen is de basistaak voor Internal Audit. Ambitieniveau 2. Beoordelen toekomstige governance, risicomanagement en interne beheersing Ook is aangegeven dat de waarde van de internal-auditfunctie ligt op het leveren van een bijdrage aan het continue verbeterproces. Dat wil zeggen dat Internal Audit actief de opvolging monitort van de verbetervoorstellen die voortvloeien uit de audits en het bestuur informeert over de kwaliteit en tijdigheid van de realisatie van de voorgestelde verbeteringen. Daarmee geeft Internal Audit invulling aan een tweede ambitieniveau, namelijk het verbeteren van de kwaliteit van het toekomstige internal-governancesysteem.
risico is het definiëren en implementeren van extra verbetermaatregelen. Meer is echter niet altijd beter. Het is dan ook de taak van Internal Audit om de kosten van een maatregel te beoordelen in het licht van de kosten van een risico (kans van optreden x gebeurtenis). Met andere woorden, wegen de kosten van een maatregel op tegen de kosten die veroorzaakt worden door de gevolgen van een gebeurtenis? Denk bij kosten van maatregelen onder andere aan de arbeidskosten (uren gemoeid met het laten werken van een maatregel), systeemkosten (kosten gemoeid met het onderhouden van een IT-systeem) en monitoringkosten (uren van management om de naleving van maatregelen te beoordelen). Op deze manier kan Internal Audit een bijdrage leveren aan het verbeteren van de prestaties van het bedrijf. Ambitieniveau 4. Strategische implicaties Het vierde ambitieniveau van Internal Audit is om een bijdrage te leveren aan de realisatie en actualisering van de strategie. Immers, via de ‘planning & control’-cyclus zijn de strategische doelen vertaald naar operationele activiteiten. Voor Internal Audit betekent dit dat wordt nagegaan hoe het management de risico’s beheerst die samenhangen met die operationele activiteiten. Uit de resultaten van de uitgevoerde audits worden vervolgens de overkoepelende trends en thema’s geïdentificeerd en geanalyseerd in het licht van de strategie van de onderneming. De informatie die daaruit komt, wordt door Internal Audit teruggekoppeld aan het bestuur en de auditcommissie. Op deze manier kan de control-cyclus worden gesloten. In figuur 2 zijn deze vier ambitieniveaus voor Internal Audit weergegeven.
Ambitieniveau 3. Organisatie- en procesverbetering Een bijna natuurlijke managementreactie op een fout of een plotseling opkomend
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 9
5. Conclusie
Figuur 2. Vier ambitieniveaus voor Internal Audit
Met een onafhankelijk gepositioneerde internal-auditfunctie zijn het bestuur en de auditcommissie van elke onderneming in staat het internal-governancesysteem te optimaliseren en in te zetten bij het realiseren van de strategie. De auditfunctie verstrekt namelijk zekerheid over de mate waarin de risico’s worden afgedekt, welke maatregelen (kosten)efficiënt zijn en welke niet. Door het definiëren en analyseren van overkoepelende trends en thema’s kan de link worden gelegd tussen de strategie en de uitvoering ervan. Op die manier is het bestuur en de auditcommissie in staat de control-cyclus te sluiten.
Waardecreatie Strategische implicaties
Organisatie- en procesverbetering
Beoordelen toekomstige governance, risicomanagement en interne beheersing
Beoordelen bestaande governance, risicomanagement en interne beheersing
10
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Waardebescherming
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 11
Gebruikmaken van interne accountants bij de externe accountantscontrole: 1 + 1 = 3 De internationale standaard over het gebruikmaken van de werkzaamheden van interne accountants (ISA 610) is herzien. Dit kan een ‘boost’ betekenen voor de kwaliteit van de accountantscontrole. Er schuilt ook een gevaar. De accountant moet er alert op blijven dat de onafhankelijkheid en objectiviteit ongeschonden blijven. Frans de Groot - Vaktechnisch bureau (National Office), Assurance
1. De praktijk Bij vele controleopdrachten werken externe accountants samen met interne accountants. De toegevoegde waarde van de interne accountants voor de accountantscontrole is belangrijk. Immers, zij hebben veel kennis van de organisatie, de bedrijfsprocessen, IT-systemen en van de interne beheersing van hun organisatie. Zij kunnen dus bij uitstek een belangrijke bijdrage leveren aan een effectieve en efficiënte controle. Tegelijkertijd zijn de interne accountants nooit volledig onafhankelijk van de organisatie waarin zij werkzaam zijn. Ongeacht de positionering en professionalisering van de interne-accountantsfunctie zal de externe accountant dit altijd moeten meewegen in zijn controleaanpak. Daar komt bij dat alleen de externe accountant de ongedeelde eindverantwoordelijkheid draagt voor de accountantscontrole en het daarop gebaseerde (externe) oordeel. Hij moet dus in staat zijn om deze eindverantwoordelijkheid te kunnen dragen. Dit betekent dat hij altijd de
12
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
kapitein van het schip is en over het kompas van de controle beschikt. De genoemde aspecten zijn essentiële waarden in de samenwerking en onderlinge verantwoordelijkheden van de externe en interne accountants. Want over de objectiviteit, integriteit, de onafhankelijkheid en de ongedeelde eigen verantwoordelijkheid van de externe accountant mag geen enkele twijfel bestaan. Deze essentiële waarden zijn in de gewijzigde internationale controlestandaard daarom explicieter en strikter weergegeven dan in de oude standaard.
2. Aanpassingen aan de internationale controlestandaard De International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB) heeft de internationale standaard over het gebruikmaken van de werkzaamheden van interne accountants (ISA 610) herzien. De gewijzigde standaard is van
toepassing voor controles over periodes die eindigen op of na 15 december 2013. De wijzigingen zijn dus al van toepassing op controles van jaarrekeningen over 2013. ISA 610 geeft criteria waaraan een interne-accountantsfunctie moet worden getoetst wil de externe accountant van de werkzaamheden van deze functie gebruikmaken. Ook stelt de standaard eisen aan de mate waarin de accountant van de interne-accountantsfunctie gebruik kan maken. In aanvulling daarop heeft de IAASB wijzigingen in de ISA 610 gepubliceerd die eerst van toepassing zijn op controles van jaarrekeningen over 2014. Deze wijzigingen gaan over ‘direct assistance’, waarbij personen van de interneaccountantsfunctie deel uitmaken van het externe controleteam. In de volgende paragrafen ga ik in op de belangrijkste wijzigingen van de standaard. Dat zijn de criteria waaraan de externe accountant de
Tabel 1.
Samenvatting Standaard
Van toepassing op
Belangrijkste wijzigingen
ISA 610 (herzien)
Periodes eindigend op of na 15 december 2013
Stelt eisen aan de interne accountants-functie indien de externe accountant de werkzaamheden van deze functie wil gebruiken en aan de werkzaamheden waarvan de externe accountant wel/ niet gebruik kan maken afhankelijk van de niveaus van (subjectieve) oordeelsvorming en van het risico op materiële fouten
ISA 610 (herzien 2013)
Periodes eindigend op of na 15 december 2014
Stelt gedetailleerde eisen aan en geeft handreikingen over de zogenoemde ‘direct assistance’
interne-accountantsfunctie toetst, de werkzaamheden die de externe accountant zelf moet uitvoeren en de communicatie tussen interne en externe accountants. Daarna ga ik kort in op ‘direct assistance’. Ik sluit af met een conclusie over de betekenis van de nieuwe standaard.
3. Interne-accountantsfunctie moet aan drie criteria worden getoetst De externe accountant kan slechts gebruik maken van de werkzaamheden van de interne-accountantsfunctie als deze functie aan alle criteria voldoet die in ISA 610 worden genoemd: • objectiviteit; • deskundigheid; • het hebben van een 'systematische en gedisciplineerde aanpak' waaronder het toepassen van een systeem van kwaliteitsbeheersing. De criteria ‘objectiviteit’ en ‘deskundigheid’ werden ook al in de oude standaard genoemd. Het derde criterium, de 'systematische en gedisciplineerde aanpak waaronder het toepassen van een systeem van kwaliteitsbeheersing’ is nieuw. Indien niet aan deze drie criteria wordt
Wanneer je gebruik maakt van de werkzaamheden van een interne accountant, dan heb je te maken met bepaalde eisen. Deze eisen zijn aangescherpt. Niet omdat interne accountants niet deskundig of professioneel genoeg zijn. En ook niet om de externe accountant meer werk te verschaffen. Maar wel om de externe accountant zijn of haar eindverantwoordelijkheid voor de controle te kunnen laten dragen en om te kunnen waarborgen dat de externe controle op een objectieve, onafhankelijke en deskundige wijze wordt uitgevoerd in overeenstemming met de hoge kwaliteitseisen die daaraan worden gesteld. Als bestuur, interne accountants en externe accountant hun verantwoordelijkheid nemen kan de samenwerking met interne accountants een ‘boost’ betekenen voor de kwaliteit van de accountantscontrole. Maar, er zijn ook gevaren van het weglekken van onafhankelijkheid en objectiviteit. Daar moet de accountant alert op zijn en blijven. Dit artikel gaat in op de wijzigingen in de internationale standaard 610 over het gebruikmaken van de werkzaamheden van interne accountants.
voldaan, worden de werkzaamheden van de functie niet aangemerkt als ‘interne-accountantswerkzaamheden’ onder ISA 610. De accountant kan nog nagaan of de betreffende werkzaamheden kunnen worden gezien als een internebeheersingsmaatregel. De accountant kan eventueel besluiten deze ‘internebeheersingsmaatregel’ te testen. Hij moet daarnaast voldoende eigen gegevensgerichte werkzaamheden uitvoeren. Dit zal doorgaans leiden tot meer eigen werkzaamheden dan wanneer de werkzaamheden aangemerkt worden als ‘interne-accountantswerkzaamheden’ onder ISA 610. Tabel 2.
Controls test
Gegevensgerichte test
Gebruik van de interne-accountantsfunctie die voldoet aan de criteria van ISA 610
Ja
Ja
Gebruik van een functie die niet voldoet aan de criteria van ISA 610
Nee, mogelijk wel als internebeheersingsmaatregel
Nee, mogelijk wel als internebeheersingsmaatregel
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 13
Interne-accountantsfunctie moet voldoende scoren op objectiviteit en deskundigheid De scores op de criteria objectiviteit en deskundigheid zijn geen absolute waarden. Zij kunnen als een continuüm worden gezien. De standaard geeft een aantal voorbeelden waarmee de accountant de score op het continuüm kan bepalen. Voor objectiviteit zijn dat onder meer de (onafhankelijke) positionering van de afdeling binnen de organisatie, het aanwezig zijn van beleidslijnen en procedures, de besluitvorming over arbeidscontracten door de toezichthoudende organen en het vrij van beperkingen kunnen opereren en rapporteren aan de toezichthoudende organen. Voor deskundigheid zijn dat onder meer het aanwezig zijn van adequate procedures voor het aannemen, adequate kennis en ervaring op het gebied van controle en financiële verslaggeving, het hebben van voldoende resources voor het te verrichten werk en het lidmaatschap van een professionele beroepsgroep waardoor verplicht professionele standaarden moeten worden toegepast en nageleefd. Op beide criteria afzonderlijk moet de interneaccountantsfunctie voldoende scoren. Een gebrek aan objectiviteit kan niet worden gecompenseerd door een hoge mate van deskundigheid. Geen minimumeisen voor de systematische en gedisciplineerde aanpak Ook dit criterium heeft geen absolute waarde en de standaard geeft geen minimumeisen waaraan het criterium moet voldoen. Je zou dit echter kunnen spiegelen aan de eisen die de beroepsorganisatie van interne accountants hiervoor heeft uitgevaardigd. ISA 610 (‘herzien’) geeft handreikingen die behulpzaam kunnen zijn voor het toepassen van dit criterium. Het gaat daarbij onder meer om een cultuur die kwaliteit erkent en committeert aan ethische principes en professionele standaarden, het onderworpen zijn aan continue ontwikkeling en training, een systeem van performance-evaluatie, een formeel systeem van supervisie en review, en een systeem van kwaliteitsreviews. En
14
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
de functionaris die verantwoordelijk is voor kwaliteitsbeheersing heeft voldoende ervaring, autoriteit en mogelijkheden om die rol goed te vervullen.
4. Gevolgen voor het uitvoeren van de accountantscontrole Als de accountant heeft vastgesteld dat de interne-accountantsfunctie voldoet aan de criteria dan kan hij gebruik maken van de werkzaamheden van deze functie. Kan hij nu ongelimiteerd controlewerkzaamheden ‘uitbesteden’ aan de interne-accountantsfunctie? Het antwoord is nee! De standaard stelt duidelijke grenzen aan wat de accountant wel en niet kan overlaten aan de interne-accountantsfunctie. Volgens de standaard mag de accountant geen gebruik maken van de interneaccountantsfunctie op gebieden die om significante oordeelsvorming vragen. Alle belangrijke beslissingen moeten door de externe accountant worden genomen. De onderliggende werkzaamheden die daarmee verband houden moeten door hem zelf worden uitgevoerd. In gebieden met significante risico’s kan de accountant gebruikmaken van de werkzaamheden van interne accountants mits daar niet meer dan een beperkte oordeelsvorming aan te pas komt. Bij meer dan beperkte oordeelsvorming moet de externe accountant zelf aan de bak. Voor het overige zal de accountant op basis van zijn professionele oordeelsvorming moeten bepalen in welke mate hij gebruik kan maken van de interneaccountantsfunctie. Dat zal afhangen van zijn evaluatie van de objectiviteit, deskundigheid en kwaliteitsbeheersing van de functie. Maar ook van het risico op materiële fouten en de mate van oordeelsvorming die er in de werkzaamheden aan te pas komen. Tabel 1 laat zien hoe dit uitpakt voor de mate waarin de accountant gebruik kan maken van de werkzaamheden van de interne-accountantsfunctie. De accountant zal in alle gevallen zelf aan het roer moeten blijven bij het uitzetten en uitvoeren van de controlestrategie en het controleplan.
Voorbeelden van gebieden met significante oordeelsvorming zijn: • het uitvoeren van risicoanalyses en het bepalen van de controlestrategie; • de controle van veronderstellingen en onderbouwingen voor significante schattingen (bijvoorbeeld impairments); • het testen van complexe internebeheersingsmaatregelen ten aanzien van significante schattingen; • het testen van de juistheid van opbrengstenverantwoording van complexe transacties; • het verrichten van werkzaamheden op geïdentificeerde frauderisico’s; • het uitvoeren van gegevensgerichte cijferanalyses; • de controle van posten of toelichtingen die een grote mate van schattingsonzekerheid in zich hebben (bijvoorbeeld reëlewaardeschattingen).
Indien de accountant steunt op de interne-accountantsfunctie moet hij verplicht evalueren en documenteren of hij zelf nog voldoende betrokken is geweest bij de controle gegeven de eindverantwoordelijkheid voor de accountantscontrole. Daarnaast moet de accountant vaststellen dat de interne accountants de werkzaamheden op een juiste wijze hebben uitgevoerd. Dat is niet gewijzigd ten opzichte van de oude standaard. Wel geldt nu de verplichting om de rapporten van de interneaccountantsfunctie te lezen en een deel van de werkzaamheden van de interne accountants te herhalen (‘reperformance’) en om ook eigen waarnemingen te doen. Het werkprogramma en de methodologie (omvang deelwaarnemingen, controleaanpak) van de interneaccountantsfunctie moet voldoen aan de eisen van de externe controle.
En:
Figuur 1. Gebruik maken van werk interne accountants
In mindere mate
• Oordeel over objectiviteit, • deskundigheid en • kwaliteitsbeheersing is • goed. • Lage mate van • oordeelsvorming. • Normaal risico op • materiële fouten. • Werkzaamheden van • interne accountants zijn • relevant voor de externe • accountantscontrole.
• Oordeel over objectiviteit, • deskundigheid en • kwaliteitsbeheersing is net • voldoende. • Hoge mate van • oordeelsvorming. • Significant risico op • materiële fouten. • Werkzaamheden van • interne accountants • zijn minder relevant • voor de externe • accountantscontrole.
5. Ook wijzigingen inzake communicatie tussen externe en interne accountants Als er een interne-accountantsfunctie is moet de externe accountant, tijdens de planningsfase van de controle, altijd inlichtingen inwinnen bij de interneaccountantsfunctie, ongeacht of hij van de werkzaamheden van deze functie gebruik maakt of niet. Hiertoe is standaard 315 over het verkrijgen van inzicht in de organisatie en het inschatten van risico’s tegelijk met ISA 610 gewijzigd. De accountant moet vervolgens het toezichthoudende orgaan (commissarissen, auditcommissie) informeren over de plannen om (al dan niet) gebruik te maken van de werkzaamheden van deze functie en op welke wijze dat is gepland.
6. Direct assistance – wel of niet? ‘Direct assistance’, het gebruiken van medewerkers van de interneaccountantsfunctie als onderdeel van het externe controleteam onder de directe verantwoordelijkheid van de externe accountant, is ook aan strikte voorwaarden gebonden:
Er moet een schriftelijke overeenkomst worden opgesteld met de medewerkers van de interne-accountantsfunctie die betrokken zijn bij de externe controle dat zij specifieke aangelegenheden die zijn gecommuniceerd geheimhouden en bedreigingen voor hun objectiviteit direct zullen melden.
In meerdere mate
•
•
Het mag uitsluitend indien de interneaccountantsfunctie voldoet aan de criteria van de standaard (zie paragraaf 3).
•
De accountant moet het bestaan en belang van bedreigingen van objectiviteit en deskundigheid evalueren – bij significante dreiging geen direct assistance.
•
Er moet een schriftelijke overeenkomst met de entiteit worden opgesteld waarin is opgenomen dat de interne accountants wordt toegestaan om de instructies van de externe accountant op te volgen en dat de entiteit zich niet zal bemoeien met de interne accountants.
Medewerkers van de interneaccountantsfunctie mogen niet worden ingezet op de volgende gebieden: - gebieden waar significante oordeelsvorming voor nodig is; - gebieden met hoger risico met een meer dan beperkte mate van oordeelsvorming; - werk waarbij de interneaccountantsfunctie betrokken is geweest; - beslissingen over het gebruik van de werkzaamheden van interne accountants en direct assistance.
In sommige landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, is ‘direct assistance’ verboden. Dat houdt vooral verband met de schijn van afhankelijkheid van het controleteam. Daar zitten dan immers medewerkers van de klant in die per definitie niet onafhankelijk zijn. Ook de toezichthouders op het accountantsberoep, waaronder de AFM, lijken grote aarzelingen te hebben om in Nederland ‘direct assistance’ toe te staan. Het is dus zaak om de ontwikkelingen in Nederland op dit punt goed in de gaten te houden.
Tabel 3. Controls test
Gegevensgerichte test
Direct assistance – interneaccountantsfunctie of equivalente functie die voldoet aan de criteria van ISA 610
Ja
Ja
Direct assistance - interneaccountantsfunctie of equivalente functie die niet voldoet aan de criteria van ISA 610
Nee
Nee
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 15
7. ISA 610 wordt opgenomen in Nederlandse controlestandaard Het is goed gebruik dat de internationale standaarden, zonder majeure aanpassingen, worden opgenomen in de Nederlandse controlestandaarden. Dit geldt ook voor ISA 610. De Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft besloten dat de Nederlandse standaard een jaar later in werking zal treden dan de internationale standaard. Dat betekent dat de Nederlandse standaard eerst van toepassing zal zijn op controles van jaarrekeningen over 2014. Dat betekent overigens niet dat de Nederlandse accountants, voor de controles over 2013, zich niets hoeven aan te trekken van de wijzigingen in de standaard.
8. Afsluiting en conclusie: kwaliteit in het kwadraat! Waarom zijn de eisen aan het (kunnen) gebruikmaken van de werkzaamheden van interne accountants aangescherpt? Niet omdat interne accountants niet deskundig of professioneel genoeg zijn. Ook niet om de externe accountant meer werk te verschaffen. De wijzigingen zijn vooral gericht op het kunnen dragen van de eindverantwoordelijkheid voor de controle door de externe accountant en het kunnen waarborgen dat de externe controle op een objectieve, onafhankelijke en deskundige wijze wordt uitgevoerd in overeenstemming met de hoge kwaliteitseisen die daaraan worden gesteld. En dat zijn principes die ook gelden onder de huidige Nederlandse standaard. Accountants realiseren zich steeds vaker dat het leveren van uitstekende kwaliteit, die gebruikers van hen eisen, niet uitsluitend kan worden bereikt door hun eigen werkzaamheden. Gezien de omvang en complexiteit van organisaties zal de accountant moeten steunen op de interne beheersing van de organisatie. Daarbij geldt dat een matige interne beheersing nooit geheel door alleen accountantswerkzaamheden kan worden gerepareerd. Anders gezegd, van een twee of een drie kun je hooguit een zesje
16
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
maken maar nooit een acht, negen of tien. De communicatie hierover met bestuur en toezichthoudende organen, gericht op het verbeteren van de interne beheersing, is daarbij zeer wezenlijk. Bij een perfecte interne organisatie is de absolute kans veel kleiner dat de jaarrekening materiële fouten bevat. Natuurlijk zal de accountant nimmer uitsluitend op de interne beheersing alleen kunnen vertrouwen. Daarom zal hij altijd zelf ook gegevensgerichte werkzaamheden blijven uitvoeren. Een uitsluitend gegevensgerichte controle past echter minder bij de moderne accountantscontrole. Je besteedt dan immers geen aandacht aan de kwaliteit van de interne beheersing en weegt deze dan ook niet mee in de kwaliteitsperceptie die gebruikers hebben van de accountantscontrole. En daarmee is de stap gezet naar de interne-accountantsfunctie. Een goed functionerende, objectieve en professioneel opgezette functie is van meerwaarde voor de accountantscontrole. De externe accountant kan samen met de interne accountants bijdragen aan het optimaliseren van de puzzelstukjes die samen zorgen voor een accountantscontrole van uitstekende kwaliteit: een goede interne beheersing en een gedegen controleprogramma waarmee interne accountants en externe accountants samen zorgen voor een hoogwaardige kwaliteit. Kwaliteit + kwaliteit = kwaliteit in het kwadraat, ofwel 1 + 1 = 3! Dat er eisen worden gesteld aan deze samenwerking is zowel logisch als noodzakelijk. De externe accountant loopt het risico dat door het gebruikmaken van interne accountants onafhankelijkheid en objectiviteit weglekt of dat de interne accountants in feite de controle overnemen. Dat kan natuurlijk niet want de externe accountant is en blijft eindverantwoordelijk en moet dus aan het roer blijven. De externe accountant doet er goed aan om de interne-accountantsfunctie opnieuw te evalueren tegen de criteria van de standaard. Dit geldt ook voor de geplande
eigen werkzaamheden aangezien mogelijk aanvullende werkzaamheden nodig zijn om te voldoen aan de eisen van de standaard. Tijdige communicatie hierover met bestuurders, toezichthoudende organen en de interne accountants is noodzakelijk om de gevolgen voor de externe controle en de door de organisatie eventueel te nemen noodzakelijke stappen te kunnen overzien en te kunnen beheersen. Laat deze bespreking niet alleen leiden door de formele eisen van de standaard maar vooral door het uiteindelijke doel dat wordt nagestreefd: een accountantscontrole van hoge kwaliteit. Zowel de interneaccountantsfunctie als de externe accountantscontrole wordt hierbij steeds opnieuw geëvalueerd. Alleen zo wordt één plus één drie. PwC past de herziene standaard dan ook al toe voor controles over 2013.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 17
Onderweg naar een informatieve en relevante controleverklaring – de eindbestemming in zicht Iedereen is het erover eens: er moet een nieuwe controleverklaring komen. Een verklaring waarin de gebruiker centraal staat. Zowel de IAASB als de PCAOB heeft in aanloop naar deze ‘controleverklaring van de toekomst’ ontwerpstandaarden gepubliceerd. Het is belangrijk dat accountants en hun klanten nu al gaan ‘oefenen’ met de nieuwe controleverklaring op basis van de ontwerpstandaarden. Frans de Groot - Vaktechnisch bureau (National Office), Assurance Peter Eimers - Vaktechnisch bureau (National Office), Assurance
1. Ontwikkelingen rond ‘auditor’s reporting’ gaan razend snel In juli en augustus 2013 heeft zowel de International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB) als de Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB) ontwerpstandaarden gepubliceerd over de toekomstige controleverklaring van de accountant. De voorstellen beogen de huidige controleverklaring met veel standaardteksten om te buigen naar een verklaring die relevanter en transparanter is en daardoor aan de belanghebbenden meer inzicht geeft in de controle en de controlebevindingen. Kortom: meer relevante informatie, minder standaard, ‘boilerplate’, teksten.
18
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Uitgaande van een definitieve standaard medio 2014 zullen de wijzigingen naar verwachting eerst van toepassing zijn op controles van jaarrekeningen over 2016. De IAASB heeft nadrukkelijk een optie opgenomen om de nieuwe standaard al voor controles van jaarrekeningen over 2015 van toepassing te verklaren. Dit lijkt ver weg, maar de roep om een nieuwe controleverklaring wordt steeds luider. Vooral aandeelhouders en belanghebbenden willen dat accountants de voorstellen van IAASB en PCAOB al eerder dan 2015 of 2016 toepassen. In Nederland hebben Eumedion en de politiek zich al volop in deze discussie gemengd. Er wordt druk uitgeoefend op de Nederlandse politiek om al eerder met wetgeving te komen. De
Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft al aangegeven zeer waarschijnlijk met voorschriften te komen voor vervroegde toepassing in Nederland voor controles van Organisaties van Openbaar belang (OOB’s) op jaarrekeningen over 2014. Daarnaast worden accountantskantoren ook informeel gevraagd om al eerder (2014 of zelfs 2013) de principes van de ontwerpstandaarden toe te passen. Dat deze druk snel tot realiteit kan leiden bewijst het Verenigd Koninklijk (VK) waar de Financial Reporting Council (FRC) een standaard heeft gepubliceerd die al op controles over 2013 van toepassing is.
2. De belangrijkste veranderingen betreffen de Key Audit Matters De belangrijkste wijziging is dat de accountant in een aparte sectie van de controleverklaring zogenoemde Key Audit Matters (KAM) (IAASB) of Critical Audit Matters (CAM)(PCAOB) opneemt. Deze sectie gaat in op aangelegenheden die het meest significant zijn geweest tijdens de controle en/of die van de accountant veel aandacht hebben gevraagd. Dit kunnen significante risico’s zijn, gebieden die veel aandacht van de accountant hebben gevraagd of wijzigingen van aanpak gedurende de controle bijvoorbeeld als gevolg van significante leemten in de interne beheersing. Het is belangrijk om te constateren dat dit een zeer significante wijziging betreft waar accountants zeer zorgvuldig mee om moeten gaan. Accountants moeten oog hebben voor mogelijk onbedoelde effecten die het vermelden van KAM kunnen hebben. Denk bijvoorbeeld aan onderwerpen als vermoedens van fraude, ‘close calls’ betreffende continuïteit en leemtes in de interne beheersing. Dit zijn uiterst sensitieve onderwerpen die door het publiek mogelijk verkeerd geïnterpreteerd kunnen worden indien dit niet goed uiteen wordt gezet. De huidige conceptstandaard geeft hiervoor nog onvoldoende handreikingen. Meer duidelijkheid hierover is naar onze mening absoluut noodzakelijk. Daarnaast geeft de accountant in de nieuwe controleverklaring specifieke conclusies over de continuïteitsveronderstelling (alleen IAASB), over de consistentie van de overige informatie met de jaarrekening en over zijn onafhankelijkheid. Ook de indeling van de verklaring, met eerst het oordeel, en de teksten die de controle beschrijven zijn aangepast. Dit laatste geldt niet voor de PCAOB die vooralsnog het ‘oude’ stramien blijft hanteren. In de verklaring van de PCAOB wordt ook het aantal jaren vermeld dat het accountantskantoor als accountant van de organisatie optreedt.
Het principe van KAM/CAM zie je ook in het VK terug. De accountant in het VK neemt een beschrijving in de verklaring op van de risico’s die de grootste impact hebben gehad op de controle. Ook daar zie je een verschuiving van standaard, ‘boilerplate’, teksten naar meer specifieke, relevantere passages. Specifiek voor het VK is dat ook toelichtingen moeten worden gegeven over de toepassing van materialiteit en over hoe de gesignaleerde risico’s in de controle zijn opgevolgd. Andere belangrijke veranderingen zijn weergegeven in tabel 1. De gewijzigde controlestandaard gaat in het VK gepaard met aangepaste eisen in de UK Corporate Governance Code over de rapportering door bestuurders en commissarissen van de belangrijkste issues met betrekking tot de jaarrekening en kwesties die besproken zijn met de accountant. Dit is belangrijk omdat de kwesties die de accountant in zijn verklaring zal rapporteren al vooraf gedegen met het bestuur en de commissarissen zijn besproken en ook in de rapportage van de auditcommissie naar voren komen. De accountant kan in zijn verklaring kort en bondig zijn onder verwijzing naar het issue in de rapportage van de auditcommissie. Hiermee wordt voorkomen dat de accountant zelf de primaire informatieverschaffer wordt en zullen de kwesties duidelijker naar voren komen waardoor de gebruiker meer inzicht hierover krijgt.
3. Voor wie gelden deze veranderingen? De IAASB-voorstellen zijn, voor wat betreft de KAM, uitsluitend verplicht voor controles van organisaties met een beursnotering. Andere organisaties kunnen ervoor kiezen om vrijwillig de KAM te rapporteren. De andere voorstellen zijn voor alle controles van toepassing. De voorstellen van de PCAOB zijn uitsluitend van toepassing op controles van organisaties met beursnotering die op
Samenvatting De contouren van de ‘nieuwe controleverklaring’ worden steeds beter zichtbaar. De ontwerpstandaarden van IAASB en PCAOB hebben veel gemeenschappelijk. Helaas zijn er ook verschillen te constateren. De belangrijkste verandering in beide voorstellen is het concept van Key Audit Matters (KAM). De accountant moet meer inzicht geven in de belangrijkste aandachtspunten voor de controle. Volgens de planning van de IAASB en PCAOB zal de nieuwe controleverklaring eerst in 2016 of op zijn vroegst 2015 worden toegepast. Er is echter een grote roep van onder meer de politiek en investeerders om de nieuwe principes al eerder toe te passen. De Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft aangekondigd te overwegen om al voor accountantscontroles over 2014 de nieuwe regels te implementeren. Reden voor accountants en hun klanten om nu al ‘droog’ te oefenen.
basis van de PCAOB-standaarden worden uitgevoerd. De al van toepassing zijnde standaard in het VK is verplicht voor controles van organisaties die moeten rapporteren onder de UK Corporate Governance Code. Dit zijn de beursgenoteerde organisaties. De standaard mag ook op vrijwillige basis worden toegepast.
4. Belangrijk om nu al ervaring op te doen Controleteams die de accountantscontrole uitvoeren op basis van IAASB- of PCAOBstandaarden zullen kennis moeten nemen van de ontwerpstandaarden. Zij zullen nu al met de bestuurders en commissarissen hierover de dialoog moeten aangaan. Mogelijk kan over 2013 al ‘droog’ worden geoefend door naast de officiële verklaring
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 19
Tabel 1. Voorgestelde veranderingen Onderdeel van de verklaring
IAASB
Prominente plaats van het oordeel en andere organisatie-specifieke informatie
√
Risico’s / key audit matters / critical audit matters
√
Belangrijkste oordeelsvorming over materialiteit en groep-scoping
PCAOB
UK FRC √
√
√
Optioneel
√
Conclusies over de continuïteitsveronderstelling
√
Niet verplicht, maar kan optioneel worden toegevoegd
Conclusies over de overige informatie in het jaarrapport
√
√
√
Bevestiging van de onafhankelijkheid van de accountant
√
√
√
√
Wordt vermeld in het verslag
Wordt geadresseerd in een afzonderlijk project
√
Vermelding van het jaar waarin het kantoor de accountant van de organisatie werd Vermelding van de naam van de externe accountant
ook de controleverklaring op basis van de ontwerpstandaarden te maken en deze met de klant te bespreken. Kantoren zijn al bezig om over de controles 2012 met klanten te bespreken hoe de nieuwe controleverklaring eruit had kunnen zien. Dat is echt nodig om alvast ervaring op te doen over het selecteren en rapporteren van KAM/CAMs. Hierdoor kunnen tijdig de problemen en gevoeligheden worden gesignaleerd en geadresseerd. Voor controleteams die moeten rapporteren op basis van UK standaarden, al dan niet op basis van groepsinstructies, gelden de nieuwe rapporteringseisen mogelijk al voor het huidige controlejaar 2013. Het is belangrijk dat zij hierover goed communiceren met de groepsaccountant.
5. Nieuwe regels leiden echt tot betere controleverklaring Op termijn leiden de nieuwe regels zonder meer tot een betere controleverklaring! Er is een goede aanzet gegeven. Er zal echter nog wel enige oefening en discussie nodig zijn om de specifieke teksten voor gebruikers leesbaar en echt relevant te maken. Ook het feit dat er geen standaardopzet en minder standaardteksten zijn zal even wennen zijn.
20
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
√
Het zal voorlopig noodzakelijk zijn om het nieuwe format steeds te blijven evalueren op zijn waarde voor de gebruikers. Er is dus zeker behoefte aan pioniers om de benodigde ervaring nu al op te doen. Wij kunnen daarbij natuurlijk al profiteren van de ervaringen die in het VK zullen worden opgedaan met de rapportages over 2013. Ook het eerder genoemde ‘droogoefenen’ kan waardevolle informatie opleveren. Het is jammer dat de regels van IAASB, PCAOB en FRC niet volledig gelijk zijn met betrekking tot het rapporteren over materialiteit, continuïteit en reikwijdte van de controle. Dat is niet goed voor de consistentie en uitstraling van de controleverklaring op internationaal niveau. Het is belangrijk dat er regelgeving komt over de rapportering van management en commissarissen over belangrijke issues en risico’s bij het opstellen van de jaarrekening. Dit voorkomt dat de accountant aspecten moet rapporteren die niet door de organisatie zelf als zodanig zijn herkend en/of gerapporteerd. Dit kan strijdigheid opleveren met zijn functie als
van de auditcommissie
controleur en dilemma’s opleveren in het kader van zijn geheimhoudingsplicht. Ook ten aanzien van de jaarverslaggeving zullen belangrijke slagen moeten worden gemaakt. Deze zal zodanig moeten worden opgezet dat gebruikers daaruit snel de voor hen relevante informatie kunnen halen. Uiteindelijk zal de jaarverslaggeving van de organisatie het ‘echte verhaal’ van de organisatie moeten vertellen, inclusief het verdienmodel en het waardecreatieproces en de daaraan verbonden onzekerheden en gevoeligheden. De accountant zal in zijn controleverklaring over deze relevante verslaggeving een oordeel moeten geven. Hij zal daarbij inzicht moeten geven in zijn aanpak en zijn bevindingen (‘the story of the audit’) en de gebruikers het vertrouwen geven in zijn objectieve en deskundige oordeel. Zo komen de kwaliteit van verslaggeving en van accountantscontrole bij elkaar. Dat heeft uiteindelijk uitstraling op het werk van de accountant en zijn oordeel. Want een goede controleverklaring is een verklaring die het vertrouwen verdient en krijgt.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 21
Eén nieuwe Europese Accounting Directive voor Boek 2 Titel 9 De Europese Unie heeft een nieuwe Europese Richtlijn voor de jaarlijkse financiële verslaggeving door ondernemingen gepubliceerd: de ‘Accounting Directive’. Het doel van deze Richtlijn is onder meer administratieve-lastenverlichting voor ondernemingen. De komende tijd zullen de landen van de EU zelf hun wetgeving aan de nieuwe Accounting Directive aanpassen. Jan Backhuijs - Vaktechnisch bureau (National Office), Assurance
22
1. Nieuwe Europese Richtlijn voor jaarlijkse financiële verslaggeving
2. De Accounting Directive begint met algemene beginselen
In de zomer van 2013 hebben het Europese Parlement, de Europese Raad van Ministers en de Europese Commissie overeenstemming bereikt over een nieuwe Europese richtlijn voor de jaarlijkse financiële verslaggeving door ondernemingen (de zogenoemde ‘Accounting Directive’). Deze nieuwe richtlijn is de opvolger van twee bekende EEG-Richtlijnen, de Vierde over de jaarrekening en het jaarverslag uit 1978, en de Zevende over de geconsolideerde jaarrekening uit 1983. De Vierde en de Zevende EEG-Richtlijn vormen de basis van wat in Nederland in Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek staat over de jaarrekening en het jaarverslag. De Accounting Directive zal dus tot aanpassingen van Titel 9 moeten leiden, omdat Europese richtlijnen geen rechtstreekse werking in de landen van de Europese Unie hebben.
Op dit moment staan de algemene beginselen voor financiële verslaggeving in Titel 9 op diverse plaatsen verspreid. Een van de veranderingen in de opzet van de Accounting Directive is dat deze begint met die algemene beginselen. De algemene beginselen die de Accounting Directive noemt, staan in het kader op de volgende pagina.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Voorzichtigheid Opvallend is dat de algemene beginselen het voorzichtigheidsbeginsel (onder c.) zijn blijven noemen, terwijl dit beginsel in 2010 uit het Conceptual Framework van de International Accounting Standards Board (IASB) is verdwenen en vervangen door het fundamentele kwalitatieve kenmerk van ‘getrouwe weergave’, dat wil zeggen dat informatie volledig, neutraal en zonder fouten is.
Waarderen tegen kostprijs Ook het vermelden waard is dat de Accounting Directive als een van de beginselen het waarderen van posten tegen kostprijs noemt, maar dat daarna in de Accounting Directive een uitvoerige behandeling van alternatieve waarderingen tegen geherwaardeerde bedragen (voor vaste activa) en tegen reële waarde volgt. Het is daarom de vraag of waarderen tegen kostprijs wel een algemeen beginsel is geworden. Het wezen van de transactie of overeenkomst Een nieuw geïntroduceerd algemeen beginsel (onder h.) betreft dat posten van de winst-en-verliesrekening en balans worden gepresenteerd in overeenstemming met het wezen van de transactie of overeenkomst. Hiermee is ‘substance-over-form’ in de regelgeving voor Europese financiële verslaggeving gekomen. Uitzondering hierop vormen de landen die straks gebruik maken van
Algemene beginselen van financiële verslaggeving: a. veronderstelling van continuïteit; b. stelselmatigheid van grondslagen en waarderingsmethoden; c. voorzichtigheid bij opname en waardering, in het bijzonder bij: i. winsten; alleen nemen indien op balansdatum gerealiseerd; ii. alle verplichtingen met oorsprong voor balansdatum nemen, ook als ze pas tussen balansdatum en datum van opstellen jaarrekening bekend worden; en iii. alle negatieve waardecorrecties nemen, onafhankelijk van resultaat; d. toerekeningbeginsel; e. eindbalans voorafgaande jaar is beginbalans boekjaar; f. afzonderlijke waardering van de activa en passiva; g. geen verrekening tussen activa en passiva en tussen baten en lasten; h. verantwoorden van posten gelet op het wezen van de transactie of overeenkomst; i. materialiteitsbeginsel.
de optie om via de nationale wetgeving de onderneming van dit beginsel vrij te stellen. In deze landen moet dan bij de financiële verslaggeving toch de juridische status prevaleren boven de economische realiteit. Denk bijvoorbeeld aan het al dan niet in de balans van de huurder opnemen van een actief dat hij voor zijn gehele levensduur huurt, een overeenkomst die classificeert als een financiële lease. Het is te bezien welke Europese landen deze optie zullen toepassen.
3. Regelgeving niet op alle punten eenvoudiger voor kleine ondernemingen Het overgrote deel van de ondernemingen in Europa die onder de toepassing van de bestaande Vierde en Zevende EEGRichtlijn vallen, en dus ook straks onder de Accounting Directive, is klein. Een van de doelstellingen van de Accounting Directive is om kleine ondernemingen zo weinig mogelijk met administratieve verplichtingen te belasten: ‘Denk eerst klein’. Criteria voor vaststellen kleinmiddelgroot-groot aangepast Allereerst zijn van de drie bekende criteria voor het vaststellen of een onderneming klein, middelgroot of groot is (balanstotaal, netto-omzet en gemiddeld aantal werknemers) de
bedragen van het balanstotaal en de netto-omzet via opties aangepast. Onder de Vierde EEG-Richtlijn konden landen namelijk kiezen voor lagere criteria. Dat is in het bijzonder gebeurd in landen met veel kleinere ondernemingen ten einde meer ondernemingen als middelgroot of zelfs groot in te delen. Als gevolg hiervan hebben deze ondernemingen te maken met meer verslaggevingseisen en dus meer administratieve lasten dan even grote ondernemingen in landen die niet hebben gekozen voor lagere criteria. De aanpassing in de Accounting Directive houdt in dat alle landen dezelfde bedragen als ondergrens moeten hanteren, met een optie om een hoger bedrag te kiezen als criterium voor ‘klein’. Tabel 1 laat de criteria zien ten opzichte van de huidige, in Nederland gehanteerde criteria.
Samenvatting Er is een nieuwe Europese Richtlijn gepubliceerd voor de jaarlijkse financiële verslaggeving door ondernemingen. Deze Accounting Directive zal tot aanpassingen van Boek 2 Titel 9 BW leiden. Wat allereerst opvalt aan de Accounting Directive is dat deze begint met de algemene beginselen. Een ander belangrijk onderwerp is ‘Denk eerst klein’: administratieve-lastenverlichting moet vooral voor kleine ondernemingen gelden. Verder heeft de Accounting Directive gevolgen voor de mogelijkheden van verwerking van goodwill, de maximale termijn van openbaarmaking en country-bycountry reporting. De Accounting Directive spreekt niet over het kasstroomoverzicht. De toepassing van de IFRS for SMEs wordt niet expliciet toegestaan.
Presentatievoorschriften niet vereenvoudigd Ook is geprobeerd voor kleine ondernemingen de regelgeving zo eenvoudig mogelijk te houden. Dat geldt niet voor de algemene beginselen (zie hiervoor) en de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling. Die beginselen en grondslagen zijn logischerwijze voor alle ondernemingen gelijk.
Tabel 1. Criteria balanstotaal, netto-omzet en gemiddeld aantal werknemers Klein
Middelgroot
Huidig
Nieuw
Optie
Huidig
Nieuw
Balanstotaal (in € mio)
4,4
4
6
17,5
20
Netto-omzet (in € mio)
8,8
8
12
35
40
Werknemers (gemiddeld aantal)
50
50
50
250
250
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 23
Het eenvoudiger opschrijven van de regelgeving in verband met de presentatievoorschriften voor kleine ondernemingen is evenmin gebeurd. De Accounting Directive begint nog steeds met de presentatievoorschriften voor grote ondernemingen, en geeft daarna vrijstellingen en verlichting voor middelgrote en kleine ondernemingen (die dus eerst alle eisen voor de grote onderneming moeten lezen, voordat ze kunnen lezen wat ze niet hoeven te doen).
In de Accounting Directive is het daarom aan de landen slechts toegestaan in hun eigen wetgeving een of meer van een beperkt aantal aanvullende toelichtingen te vereisen, die expliciet zijn genoemd (zie kader ‘Aanvullende toelichtingsvereisten voor kleine ondernemingen’).
Toelichting wel vereenvoudigd Wel is het gelukt de regelgeving over de toelichting die kleine ondernemingen in hun jaarrekening moeten geven, voor hen zo eenvoudig mogelijk te houden. Dat is gedaan door in de Accounting Directive allereerst de voor alle ondernemingen vereiste toelichting op te nemen (zie kader ‘Toelichtingsvereisten voor alle ondernemingen’).
a. verloopoverzicht vaste activa; b. naam en zetel van de onderneming die in haar jaarrekening de kleine onderneming consolideert; c. aard en zakelijk doel van niet in de balans opgenomen regelingen; d. aard en financiële gevolgen van materiële gebeurtenissen na balansdatum; e. transacties met verbonden partijen (aandeelhouders, deelnemingen, bestuurders en toezichthouders).
Deze voor alle ondernemingen geldende toelichtingsvereisten wijken niet noemenswaardig af van de huidige in Titel 9. In de Accounting Directive is verder geprobeerd de lokale extra eisen voor informatie in de toelichting van de jaarrekening van kleine ondernemingen te beperken om de lasten voor kleine ondernemingen in de hand te houden.
Aanvullende toelichtingsvereisten voor kleine ondernemingen (optioneel per land):
In Titel 9 staan op dit moment al de aanvullende vereisten b en d genoemd. Uitzondering op het verbod aan extra vereisten is de extra informatie die in de nationale belastingwetgeving wordt voorgeschreven en met het oog op de belastinginning strikt noodzakelijk is.
Toelichtingsvereisten voor alle ondernemingen: a. de toegepaste grondslagen voor waardering en resultaatbepaling; b. indien vaste activa worden geherwaardeerd: aanvullende overzichten; c. indien financiële instrumenten en/of andere activa tegen reële waarde worden gewaardeerd: specifiek benoemde informatie; d. het totaal aan niet in de balans opgenomen verplichtingen, met afzonderlijke vermelding van verplichtingen inzake pensioenen en verplichtingen jegens verbonden partijen; e. het bedrag aan vorderingen op en garanties voor bestuurders en toezichthouders; f. bijzondere en incidentele baten of lasten; g. het bedrag van de nog meer dan vijf jaar lopende schulden en van de schulden waarvoor zakelijke zekerheid is gesteld; h. gemiddeld personeelsbestand.
24
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Naast de toelichtingseisen voor kleine ondernemingen komen in de Accounting Directive de toelichtingsvereisten die aanvullend voor middelgrote en grote ondernemingen gelden. Hiertoe behoren onder meer de hiervoor genoemde optionele aanvullende toelichtingsvereisten voor kleine ondernemingen. Met deze opzet is een eerste stap gezet naar de ‘building block’-methode. Volgens deze methode worden eerst de eisen voor kleine ondernemingen aangegeven, en vervolgens worden hieraan de aanvullende eisen voor grotere ondernemingen toegevoegd. Kleine ondernemingen hoeven deze aanvullende eisen dus niet te lezen. Het is interessant om te bezien wat de Nederlandse wetgever voor kleine ondernemingen gaat doen met de criteria voor de indeling van ondernemingen, met de opties voor de toelichtingsvereisten van kleine ondernemingen en met de nieuwe opzet voor het opstellen van de wetgeving.
4. Aanvullende vrijstellingen voor micro-ondernemingen In het kader van het klein denken is in de Europese regelgeving gedurende de afgelopen jaren een nieuwe categorie ondernemingen geïntroduceerd, de zogenoemde micro-onderneming. Een micro-onderneming is een onderneming die gedurende twee achtereenvolgende jaren op de balansdatum twee van de volgende drie criteria niet heeft overschreden: • balanstotaal: € 350.000; • netto-omzet: € 700.000; en • gemiddeld personeelsbestand gedurende het jaar: 10. In hun nationale wetgeving kunnen landen deze zeer kleine ondernemingen diverse vrijstellingen en verlichting ten opzichte van kleine ondernemingen geven met betrekking tot de jaarrekening (zie kader ‘Aanvullende vrijstellingen voor micro-ondernemingen’). Een interessante optie (onder d.) is dat de micro-onderneming zelf geen jaarrekeninginformatie bij een register hoeft te deponeren indien de balans bij een daartoe aangewezen bevoegde autoriteit
Aanvullende vrijstellingen voor micro-ondernemingen ten aanzien van (optioneel per land): a. opnemen van overlopende posten inzake overige kosten; b. opnemen van de toelichting voor alle ondernemingen (zie hiervoor). Wel moeten altijd worden opgenomen: het totaal aan niet in de balans opgenomen verplichtingen met afzonderlijke vermelding van verplichtingen inzake pensioenen en verplichtingen jegens verbonden partijen, en het bedrag aan vorderingen op en garanties voor bestuurders en toezichthouders; c. opstellen van bestuursverslag; d. publicatie van jaarrekeninginformatie, mits de balans bij een autoriteit is neergelegd die deze doorgeeft aan een openbaar register; e. opstellen van verkorte balans; f. opstellen van verkorte winst-en-verliesrekening.
wordt neergelegd en deze autoriteit die doorgeeft aan een openbaar register. Een voorbeeld hiervan in Nederland zou zijn dat de balans in de aangifte vennootschapsbelasting wordt opgenomen en de Belastingdienst deze aan het Handelsregister doorgeeft. Voor de microonderneming zou dit tot lastenverlichting leiden. Overigens zijn beleggings- en participatieondernemingen van al deze vrijstellingen en verlichting uitgesloten, evenals ondernemingen die financiële instrumenten of andere activa tegen reële waarde verwerken. Deze aanvullende vrijstellingen zijn nieuw in Europa, en komen wellicht ook in de wetgeving in Nederland terecht. Het wordt boeiend om te zien wat de Nederlandse wetgever met deze opties gaat doen.
5. Goodwill altijd activeren en afschrijven Een van oudsher in Nederland veel besproken onderwerp betreft de verwerking van goodwill die is betaald bij de overname van een onderneming. Voor de laatste keer in 2005 heeft de Nederlandse wetgever daarover expliciet gezegd dat er drie opties voor verwerking zijn: activeren en afschrijven over de verwachte economische levensduur, activeren en in één keer afschrijven, en in één keer ten laste van het eigen vermogen brengen. In de Accounting Directive staat dat goodwill
altijd moet worden geactiveerd en over de economische gebruiksduur moet worden afgeschreven. Indien die gebruiksduur niet met zekerheid kan worden geraamd, is de periode van afschrijving ten minste vijf jaar en ten hoogste tien jaar. Hiermee zal dus een einde komen aan de (Nederlandse) mogelijkheid om goodwill ineens ten laste van het eigen vermogen te brengen.
6. Maximale termijn van openbaarmaking verkort De maximale termijn voor het openbaar maken van de jaarrekening is momenteel 13 maanden na afloop van het boekjaar. Overigens wordt nog regelmatig gedacht dat dit betekent dat dus ook de jaarrekening pas 13 maanden na afloop van het boekjaar hoeft te worden opgesteld. Dit is niet zo, want de jaarrekening moet uiterlijk 11 maanden na afloop van het boekjaar worden opgemaakt. Dat wil zeggen: normaliter binnen vijf maanden, en vervolgens na instemming van de algemene vergadering wegens bijzondere omstandigheden binnen zes extra maanden. De Accounting Directive verkort de maximale termijn van openbaar maken tot 12 maanden na afloop van het boekjaar. Dit betekent dat in de in Nederland veel voorkomende gevallen van ‘kalenderjaar = boekjaar’ de jaarrekening uiterlijk 31 december van het daarop volgende jaar bij het Handelsregister zal moeten worden gedeponeerd. Worden dat drukke kerstdagen in de toekomst?
7. Accountantsverklaring De Accounting Directive gaat over de jaarrekening en het jaarverslag. Maar er staan ook enkele bepalingen in over de accountantsverklaring, zoals in Nederland momenteel in Titel 9 ook een artikel aan de accountantsverklaring is gewijd.
8. Verslag van betalingen aan overheden Ook geheel nieuw in de Accounting Directive is het afzonderlijke verslag van betalingen aan overheden, de zogenoemde country-by-country reporting. De verplichting tot het opstellen van een dergelijk verslag wordt alleen opgelegd aan grote ondernemingen en aan organisaties van openbaar belang, indien ze actief zijn in de winningsindustrie of in de houtkap van oerbossen. Onder een onderneming in de winningsindustrie wordt verstaan een onderneming met activiteiten op het gebied van de exploratie, prospectie, opsporing, ontwikkeling en winning van mineralen, aardolie, aardgas en dergelijke stoffen. Onder een onderneming in de houtkap van oerbossen wordt verstaan een onderneming die zich bezighoudt met het kappen van bossen van een inheemse soort waar geen duidelijk zichtbare indicatie van menselijke activiteiten is en waar de ecologische processen niet significant zijn verstoord. Het bedoelde verslag moet de betalingen van ten minste € 100.000 weergeven die in enig jaar zijn gedaan aan elke overheid. Het betreft betalingen uit hoofde van productierechten, belastingen (met uitzondering van omzetbelasting), royalties, dividenden, bonussen op activiteiten, vergoedingen voor licenties en/of concessies, en betalingen voor infrastructuurverbeteringen. Het verslag hoeft niet door een accountant te worden gecontroleerd. Wél moet het openbaar gemaakt worden.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 25
9. Kasstroomoverzicht wordt niet genoemd In de Accounting Directive wordt niet gesproken over het kasstroomoverzicht. Wel wordt aan de landen de mogelijkheid geboden om naast de balans, de winsten-verliesrekening en de toelichting van andere dan kleine ondernemingen andere overzichten te vereisen. Dit biedt aan de Nederlandse wetgever (toch) de mogelijkheid een overzicht als het kasstroomoverzicht dat inzicht geeft in de liquiditeit van een onderneming alsnog voor te schrijven.
10. IFRS for SMEs Evenmin wordt in de Accounting Directive gesproken over de toepassing van de IFRS for small and medium-sized entities (IFRS for SMEs). Maar bij toepassing van de mogelijkheden voor het opstellen van de jaarrekening die de Accounting Directive geeft, zijn er eigenlijk geen belangrijke verschillen meer met de vereisten aan de jaarrekening volgens de IFRS for SMEs. Alleen de presentatie van opgevraagd nog te storten kapitaal is duidelijk verschillend. Onder de IFRS for SMEs wordt deze post in mindering gebracht op het eigen vermogen, terwijl deze volgens de Accounting Directive als vordering op de balans wordt opgenomen. Het lijkt er dus op dat normaliter de IFRS for SMEs in Nederland kan worden toegepast.
11. De Nederlandse wetgever is aan zet Het is, zoals gezegd, nu aan de landen om hun eigen wetgeving aan de nieuwe Accounting Directive aan te passen. In de Accounting Directive zijn op meerdere plaatsen opties voor de lidstaten opgenomen om bepalingen al dan niet in hun wetgeving op te nemen. Een aantal daarvan is hiervoor besproken. Het ligt als gevolg van die opties niet voor de hand dat de wetgeving voor financiële verslaggeving in alle landen dezelfde zal worden.
26
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Als uiterste termijn voor de aanpassingen in de wetgeving geeft de Accounting Directive zelf 20 juli 2015, zodat de nieuwe wetgeving van toepassing is voor boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2016. In Nederland ligt er een uitdaging om de wetgeving van Boek 2 Titel 9 en de aanverwante besluiten voor de modellen van de jaarrekening en de waardering tegen actuele waarde tegelijkertijd grondig te moderniseren. De geur van bijna een halve eeuw ouderdom kan dan plaats maken voor een meer actuele en alomvattende tekst.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 27
Toelichtingen in de jaarrekening, relevanter, maar korter: de accountant aan zet? De omvang van de jaarrekening is de laatste jaren fors toegenomen. Deze toename wordt voor een groot deel veroorzaakt door de toelichting. Wat zijn de oorzaken van deze toename in de toelichting en welke acties moeten ondernomen worden om de toelichting relevanter te maken? Rik van Hal - Capital Markets and Accounting Advisory Services, Assurance Maarten Hartman - Vaktechnisch bureau (National Office), Assurance
1. ‘Meer is veelal niet beter’ is een breed gedragen opvatting De International Accounting Standards Board (IASB) vindt dat de kwaliteit van de toelichtingen in de jaarrekening moet verbeteren. Althans, dat zei Hans Hoogervorst (voorzitter van de IASB) in juni 2013 in een toespraak rond belangrijke IFRS-ontwikkelingen. Maar hoe komt hij tot die stelling? De jaarrekeningen zijn in omvang fors toegenomen, maar volgens Hans Hoogervorst is de bruikbaarheid van de informatie in deze jaarrekeningen daarmee niet evenredig toegenomen. De jaarrekening zou een middel van de onderneming moeten zijn om met de kapitaalmarkten te communiceren, niet slechts een compliancedocument waarin per definitie alle toelichtingen worden opgenomen die in de standaarden zijn opgenomen. Momenteel
28
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
lijkt een jaarrekening meer op een compliancedocument dan op een communicatiemiddel – de goede niet te na gesproken. Overigens, is de IASB zelf niet debet aan deze overdaad aan informatie? Meer toelichting, minder relevantie hiervan, is een breed gesignaleerd probleem. Binnen de financiële wereld heerst er consensus over het feit dat op dit moment in jaarrekeningen door de bomen het bos niet meer te zien is. De gebruiker wordt geconfronteerd met een overdaad aan data (dus geen informatie). Ook zorgen niet-materiële en overbodige gegevens dat relevante informatie voor gebruikers veelal moeilijk te vinden is. Door de ‘verrommeling’ van de jaarrekening fungeert deze als vuilnisbelt waar grote hoeveelheden gegevens in worden opgenomen, met een beperkte structuur. Hierdoor neemt de bruikbaarheid en relevantie van de
informatie in de jaarrekening voor de gebruikers sterk af. De IASB heeft op dit gebied het boetekleed ook zelf aangetrokken: in mei heeft de IASB een feedback statement uitgebracht over deze problematiek. Daarnaast hebben diverse andere organisaties rapporten uitgebracht rond de toelichtingen. Deze organisaties analyseren niet alleen het probleem, maar komen ook met concrete voorstellen voor oplossingen. Bijvoorbeeld de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) met haar discussiestuk (juli 2012), de Britse toezichthouder Financial Reporting Council (FRC), met meerdere rapporten hierover, waaronder ‘Cutting Clutter’ en ‘Thinking about Disclosures in a Broader Context’. Ook de International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB) heeft al in januari 2011 een discussiestuk uitgebracht met een analyse van de huidige
problematiek inzake de toelichtingen in de jaarrekening en de gevolgen voor de werkzaamheden van de accountant. De IASB zelf heeft overigens ook een rapport van de Schotse en Nieuw-Zeelandse accountantsorganisaties mogen ontvangen, ‘Removing the excess baggage’, waarin het verder beperken van toelichtingen centraal staat. Aan mooie rapporten met mooie namen dus geen gebrek. Maar hoe nu verder?
2. Opstellen van toelichtingen bij de jaarrekening vereist professionele oordeelsvorming De inrichting van een IFRS-jaarrekening is geregeld in IAS 1 ‘Presentation of Financial Statements’. Deze standaard bepaalt dat een jaarrekening bestaat uit de primaire overzichten (onder andere balans, winst-en-verliesrekening en het kasstroomoverzicht) en de bijbehorende toelichtingen. Deze toelichting bestaat uit een overzicht van de significante verslaggevingsgrondslagen en overige toelichtende informatie. Bepaalde minimale toelichtingsvereisten worden voorgeschreven in IAS 1. Daarnaast gelden meer gedetailleerde toelichtingsvereisten die volgens overige IFRS-standaarden relevant zijn voor de posten van de jaarrekening.
Materialiteit belangrijk aspect bij toelichtingen Materialiteit is een belangrijk aspect voor het wel of niet opnemen of toelichten. Een post die niet voldoende materieel is voor afzonderlijke presentatie in een van de primaire overzichten kan wel materieel genoeg zijn voor een nadere toelichting. Maar hoe hierin te handelen in de praktijk? De (verkorte) bepalingen van IAS 1, paragraaf 7, 17c en 31 zijn in het onderstaande kader weergegeven. Onderstaande bepalingen laten zien dat wel degelijk informatie mag worden weggelaten, maar zeggen ook nadrukkelijk dat additionele informatie moet worden opgenomen indien dit nodig is voor het juiste inzicht, ook al is dit vereiste er niet op basis van individuele standaarden. Het opstellen van de toelichting bij de jaarrekening vereist derhalve ‘professionele oordeelsvorming’. Dus: wat is materieel en wat niet? En, is alle relevante informatie verstrekt om een goed inzicht te krijgen in de transacties en gebeurtenissen gedurende de jaren en de financiële positie per jaareinde? Deze oordeelsvorming is niet te vangen in een checklist. Overigens is internationaal al de discussie gaande hoe materialiteit moet worden geïnterpreteerd en toegepast. In dit artikel wordt hier geen
Tabel 1. Overzicht van relevante IFRS-bepalingen bij het opstellen van de toelichtingen bij de jaarrekening IAS 1:7
Materieel belang: Het weglaten of onjuist weergeven van posten is van materieel belang indien deze de economische beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen, zou kunnen beïnvloeden. De materialiteit is afhankelijk van de aard en omvang van de weglating of onjuiste weergave en wordt beoordeeld op basis van de omstandigheden die zich voordoen.
IAS 1:17c
In vrijwel alle omstandigheden wordt een getrouw beeld verkregen door naleving van de toepasselijke IFRSs. Om een getrouw beeld te bereiken, moet een entiteit tevens aanvullende toelichtingen verschaffen indien de naleving van de specifieke vereisten ontoereikend is om gebruikers een duidelijk inzicht te verschaffen in de gevolgen van bepaalde transacties, gebeurtenissen en omstandigheden voor de financiële positie en de financiële prestaties.
IAS 1:31
Een entiteit hoeft specifieke, door een IFRS vereiste informatie niet te verschaffen als die informatie niet van materieel belang is.
Samenvatting De toelichting bij de jaarrekening is de laatste jaren sterk in omvang toegenomen. Hierdoor is de jaarrekening moeilijk leesbaar geworden en minder relevant voor de gebruiker. Deze toename wordt niet alleen veroorzaakt door nieuwe verslaggevingsregels en een complexere economische omgeving. Het gedrag van de partijen die bij de totstandkoming van de jaarrekening betrokken zijn is ook een belangrijke oorzaak van deze toename. De onderneming kan haar jaarrekening relevanter maken door haar gedrag te veranderen en alleen de materiële en relevante informatie in de toelichting op te nemen. De huidige IFRS-regels bieden hier al handvatten voor.
aandacht aan besteed; zie hiervoor het artikel ‘Materiality matters: de materialiteit van niet-financiële informatie’ op pagina 52 in deze Spotlight.
3. Gedrag is het probleem… De diverse rapporten hebben in principe dezelfde conclusies over de oorzaken: de toename van complexere transacties leidt tot complexere toelichtingen en nieuwe IFRS-standaarden leiden tot nieuwe uitvoerige toelichtingsvereisten. Maar het gedrag van betrokken partijen is de belangrijkste oorzaak. Onderneming kiest voor ‘better safe, than sorry’ Een onderneming kiest begrijpelijkerwijs veelal de weg van de minste weerstand. Om discussies met de accountant en de toezichthouder te voorkomen neemt zij veelal alle van toepassing zijnde IFRStoelichtingen op. Dit onder het motto ‘better safe, than sorry’. Immers er is nog nooit een CFO ontslagen voor het opnemen van te veel toelichtingen. Wel voor het weglaten van informatie in de jaarrekening. Cruciale informatie, ‘nice-to-haves’ en overbodige
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 29
informatie kan in een jaarrekening, indien niet gestructureerd, door elkaar heen zijn opgenomen. Relevante, maar vervelende informatie kan daardoor minder eenvoudig gevonden worden. Ook is het vaststellen van ‘volledigheid’ van informatie via het hanteren van een checklist makkelijker dan het toepassen van professionele oordeelsvorming. Hoewel deze voorzichtige opstelling begrijpelijk is, leidt deze niet tot de meest relevante en transparante informatie voor de gebruiker. Toezichthouders prefereren alle voorgeschreven toelichtingen Toezichthouders lijken de wens te hebben dat alle voorgeschreven toelichtingen worden opgenomen. Toezicht houden lijkt immers makkelijker wanneer een checklist kan worden gehanteerd: de beoordeling of weggelaten informatie inderdaad niet materieel is, is voor een toezichthouder veel lastiger uit te voeren. Het gedrag van de toezichthouders zorgt ervoor dat ondernemingen toch maar weer
informatie opnemen die niet materieel zou zijn, maar die bij afwezigheid tot vragen zou kunnen leiden van toezichthouders. Een CFO wil toch voorkomen dat zij aan haar auditcommissie moet uitleggen waarom er een brief van de toezichthouder is ontvangen over de (ontbrekende) toelichtingen in de jaarrekening. Accountants zijn risico-avers Accountants zijn van nature risico-avers. Voor het vaststellen dat een jaarrekening geen fout van materieel belang bevat hanteert de accountant ook een checklist om vast te stellen of alle voorgeschreven toelichtingen zijn opgenomen. Indien de onderneming deze volledigheid heeft gerealiseerd, zal een accountant niet gauw vragen om informatie te verwijderen, als deze niet materieel is. Dit gedrag verlaagt het risico voor de accountant, ook al zou de accountant hier een bijdrage kunnen leveren aan het verder relevant maken van de verslaggeving.
Doelstellingen voor toelichtingen ontbreken vaak Tot slot de opstellers. Veel toelichtingsvereisten zijn vrij dwingend omschreven, maar bevatten nog niet de doelstellingen voor de toelichtingen. Hierdoor lijkt het of alle toelichtingen per definitie opgenomen moeten worden. De connectie met materialiteit wordt vaak vergeten en het dwingende karakter van de vereisten uit individuele standaarden wordt gevolgd. Dit geeft (ten onrechte) de indruk dat de onderneming vrijblijvend kan kiezen om materialiteit niet toe passen op haar toelichtingen.
4. … maar gedrag is ook de oplossing Als betrokken partijen blijven hangen in hun gedrag, verandert er niets aan het probleem. Alle partijen moeten dus in beweging komen. De IASB geeft hierbij het goede voorbeeld. Hans Hoogervorst kwam in zijn toespraak met een tien-stappenplan hoe toelichtingen in de jaarrekening weer
Figuur 1. Het probleem met de toelichtingen in de jaarrekening?
Oorzaken Het niet toepassen van materialiteit
Gevolgen
‘Checklist’ aanpak
‘Checklist’ aanpak
Compliance i.p.v. communicatie
Onduidelijke standaarden
Gebruikers vragen om meer informatie
Het probleem omtrent de toelichtingen in de jaarrekening
Het ontbreken van toelichtingen
Relevante informatie is verborgen
Barrières (regelgeving en instituties)
Gebrek aan tijd en middelen
30
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
‘Boilerplate’ taalgebruik
Weinig interactie tussen opstellers en gebruikers
Slechte communicatie
Duplicatie van toelichtingen
relevant (en korter!) kunnen worden (zie het kader). Nu de rest nog.
Het tien-stappenplan van de IASB voor relevantere toelichtingen in de jaarrekening
‘In de beperking toont zich de meester’: ondernemingen kunnen nu al toelichtingen relevanter en korter maken, maar het vereist meer inspanning. Door bewuster (slechts) op materiële toelichtingen te focussen wordt een toelichting relevanter en ongetwijfeld korter. Additionele toelichting zal noodzakelijk blijven indien dat nodig is voor het inzicht in de gevolgen van bepaalde transacties of andere gebeurtenissen, ook al is dit niet rechtstreeks voorgeschreven in de standaarden. Dit vereist dan een actief professionele oordeelsvorming door de onderneming.
Op korte termijn: 1. Verduidelijking dat materialiteit inhoudt dat materiële zaken nadrukkelijk in de toelichting worden opgenomen, maar dat niet-materiële aspecten niet worden opgenomen.
De jaarrekening dient als communicatiemiddel Relevanter en korter houdt ook in: toegankelijk en helder. De toelichtingen moeten ondernemingspecifiek zijn en geen standaardteksten bevatten. De IASB heeft aangegeven dat het overweegt communicatieprincipes voor toelichtingen op te stellen als onderdeel van het in 2015 nieuw uit te geven Conceptual Framework. De jaarrekening moet (weer) dienen als een communicatiemiddel, en niet slechts als een compliancedocument. Vaardigheden accountant essentieel bij screening toelichtingen Wat is de rol van de accountant in het proces van de jaarrekening een communicatiemiddel te maken? Een van de belangrijkste vaardigheden van de hedendaagse accountant is (1) het toepassen van professionele oordeelsvorming bij het uitvoeren van de jaarrekeningcontrole. Dit ter vaststelling dat (2) de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de resultaten en financiële positie van de onderneming met de beoordeling van (3) de juiste toepassing van materialiteit. Deze drie elementen zorgen dat juist de accountant de geschikte partij is om samen met de onderneming de toelichtingen te
2.
Verduidelijking dat materialiteit wordt toegepast op de gehele jaarrekening, inclusief de toelichtingen, en niet alleen op de primaire overzichten. Zaken die niet in de primaire overzichten zijn opgenomen worden niet per definitie in de toelichting opgenomen.
3.
Verduidelijking dat, indien een standaard van toepassing is, dit niet betekent dat daardoor per definitie alle toelichtingsvereisten van die standaard van toepassing zijn maar dat elke toelichting afzonderlijk wordt beoordeeld op materialiteit.
4.
De volgorde van toelichting is niet voorgeschreven, volgorde wordt door de onderneming gerangschikt op logische volgorde.
5.
Verduidelijking dat de onderneming de flexibiliteit heeft welke verslaggevingsgrondslagen zij toelicht. Dit maakt het mogelijk om belangrijke verslaggevingsregels meer prominent naar voren te brengen en minder belangrijke verslaggevingsgrondslagen achter in de jaarrekening op te nemen.
6.
Op veler verzoek: het introduceren van een ‘net-debt’ aansluiting. Dit verduidelijkt het begrip net-debt en brengt de verschillende toelichting omtrent de schulden van een onderneming bij elkaar.
7.
Ontwerpen van educatief materiaal om ondernemingen, accountants en toezichthouders meer inzicht te geven in het begrip materiële informatie.
8.
Bij het opstellen van nieuwe IFRS-standaarden: minder voorschrijvende bewoordingen, meer doelstellingen voor het opnemen van toelichtingen, waardoor er meer ruimte is voor het toepassen van professionele oordeelsvorming. (Recent uitgebrachte standaarden beschikken al over dergelijke doelstellingen.)
Op langere termijn: 9. Een onderzoeksproject ter herziening of vervanging van IAS 1, IAS 7 en IAS 8, met gebruikmaking van eerder opgedane kennis bij een eerder project inzake de presentatie van de jaarrekening. 10. Na herziening van bovengenoemde standaarden, een herbeoordeling op de toelichtingsvereisten in de huidige standaarden.
screenen en aan te scherpen. Hiervoor moet de accountant actief de dialoog aangaan met de te controleren onderneming: welke informatie is relevant voor de gebruiker? Veelal zal de accountant de eerste stap
moeten durven te zetten om minder toelichting op te nemen, maar ook moeten eisen dat de toelichting aangescherpt wordt. Hierdoor wordt de accountant relevanter voor de maatschappij en laat
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 31
deze duidelijk de meerwaarde van een accountantscontrole zien. Een checklistmentaliteit past hier niet bij.
Financial reporting laboratorium In het Verenigd Koninkrijk steunt de toezichthouder actief initiatieven om het woud aan toelichtingen te snoeien en tot relevantere toelichtingen te komen. Zo wordt geparticipeerd in een financial reporting laboratorium. Dit laboratorium heeft als doel ondernemingen en gebruikers gezamenlijk op een pragmatische manier binnen de huidige regels te laten experimenteren met ‘best practices’ op het gebied van verslaggeving om tot relevantere verslaggeving te komen. Andere toezichthouders op nationaal niveau doen (voorlopig) nog niet mee met dergelijke initiatieven, maar de financiële wereld is hoopvol dat meerdere toezichthouders dit goede voorbeeld gaan volgen.
“Het is aan de ondernemingen en hun accountants om in de jaarverslaggeving over 2013 meer dan normale aandacht aan de kwaliteit van de verslaggeving te geven.” Gerben Everts, bestuurslid AFM in ‘In Balans 2013’
De AFM ondersteunt de oproep tot relevantere toelichtingen De AFM heeft eind oktober haar rapport ‘In Balans 2013’ uitgebracht. Dit rapport bevat onder andere de conclusies van de themaonderzoeken met betrekking tot de financiële verslaggeving over 2012 en de aandachtspunten voor de jaarrekening 2013. In dit rapport bevestigt de AFM dat een toename niet altijd tot betere informatie leidt. Hiernaast benadrukt de AFM dat alleen de informatie wordt opgenomen die voor de gebruiker relevant is.
32
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
De kwaliteit en omvang van de toelichtingen in de jaarrekening is voor 2014 een aandachtspunt voor de AFM in het kader van het toezicht op de financiële verslaggeving over 2013. Verwacht wordt dat de toelichtingen ondernemingspecifiek zijn en dat alle relevante informatie opgenomen is. Hiernaast moeten de toelichtingen logisch gestructureerd zijn en goed leesbaar. De AFM doet nog geen oproep om niet-materiële toelichtingen uit de jaarrekening te verwijderen, wel om het gebruik van standaardteksten terug te dringen. Hiermee loopt de AFM achter bij andere toezichthouders zoals de Britse FRC. Waarschijnlijk zal de AFM eerst nadrukkelijk willen vaststellen waar en hoe het beter kan via haar themaonderzoek voor 2014: misschien ‘eerst zien, dan geloven’. Ook al is de AFM niet een ‘early adopter’, het ‘Cutting Clutter’ initiatief staat nadrukkelijk op de agenda. In eerste instantie zijn de ondernemingen en haar accountant aan zet.
5. Er kan nu al geschrapt worden – acht tips Met een zetje in de rug van de accountant kan een onderneming nu al schrappen in het woud van toelichtingen. Hier enkele tips: 1. Stel informatiewaarde voorop Zie de jaarrekening, maar ook het jaarverslag, echt als een communicatiemiddel richting de kapitaalmarkten, niet als een compliancedocument. Stel de informatieve waarde voor de gebruiker voorop. 2. Toets op materialiteit Toets nadrukkelijk op materialiteit, en hanteer daarbij IAS 1 paragraaf 31. Neem niet-materiële toelichtingen niet langer op. 3. Is aanvullende toelichting nodig? Hanteer professionele oordeelsvorming om vast te stellen of aanvullende toelichting nodig is voor het inzicht in de gevolgen van een bepaalde transactie of
andere gebeurtenissen. 4. Zorg dat het schrappen een vast onderdeel wordt van de jaarafsluiting Maak van de beoordeling ‘Zijn alle relevante toelichtingen gegeven’ een standaardonderdeel van het proces van de jaarafsluiting, evenals van het verwijderen van immateriële toelichtingen. 5. Maak toelichtingen ondernemingspecifiek Maak toelichtingen ondernemingspecifiek en vermijd het gebruik van standaardteksten. 6. Verwijs effectief Voorkom het herhalen van teksten, maak effectief gebruik van verwijzingen binnen de jaarrekening. 7. Zorg voor een duidelijke structuur Geef de jaarrekening een duidelijke structuur en benadruk de meest relevante informatie. 8. Gebruik heldere taal Gebruik heldere taal: gebalanceerd, begrijpelijk, bondig, resulterend in een getrouwe weergave.
6. Conclusie De groei in omvang van de toelichtingen in de jaarrekening maakt dat relevante informatie niet altijd toegankelijk is voor de gebruiker van de jaarrekening. Men ziet door de bomen het bos niet meer. Dit probleem wordt in grote mate veroorzaakt door het gedrag van de betrokken partijen: de onderneming, de accountant en de toezichthouder. Om de informatiewaarde en de relevantie van de toelichting te vergroten moeten deze partijen hun gedrag veranderen. De IASB als standard setter heeft de handschoen al opgepakt in een tien-stappenplan. Maar de huidige IFRS-regels bieden al voldoende mogelijkheden om de omvang van de toelichting te verkleinen en te komen tot relevante en materiële informatie.
De accountant moet deze handschoen ook oppakken en vanwege zijn maatschappelijke rol en zijn specifieke expertise zijn verantwoordelijkheid nemen. De expertise van de accountant is bij uitstek geschikt om te beoordelen of de onderneming de juiste mate van professionele oordeelsvorming heeft toegepast bij het beoordelen of alle materiële toelichtingen zijn opgenomen in de jaarrekening en of eventuele aanvullende toelichting is vereist. Een dergelijke rol past bij de maatschappelijke functie van de accountant en vergroot deze. Gezamenlijke verantwoordelijkheid, belangen gebruiker voorop Het aanpakken van de immer groeiende toelichtingen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen. De belangen van de gebruiker moeten hierbij voorop staan. De huidige ontwikkelingen op dit gebied stemmen hoopvol dat dit probleem op de middellange termijn wordt opgelost. Maar nu in actie komen!
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 33
Controle van de reële waarde van financiële instrumenten Niet alleen het gebruik, maar ook de complexiteit van financiële instrumenten zijn de afgelopen jaren sterk toegenomen. Dit artikel gaat over de controle door de accountant van de reële waarde van deze instrumenten. Jesse IJspeert - Financial Services, Assurance Mathijs van Kouwen - Capital Markets and Accounting Advisory Services, Assurance
1. Financiële instrumenten in het oog van de storm Financiële instrumenten hebben veel verschijningsvormen en komen bij nagenoeg iedere organisatie voor. De berichtgeving in de media leert ons dat het begrip van en de verantwoording over financiële instrumenten regelmatig achterlopen op de complexiteit. Dit heeft vooral te maken met het snel toegenomen gebruik van derivaten en gestructureerde financiële producten zoals verpakte hypotheekleningen, naast de traditionele financiële instrumenten als cash, obligaties en aandelen. Financiële toezichthouders zoals de Autoriteit Financiële Markten (AFM) maar ook de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) hebben de afgelopen jaren dan ook extra aandacht gevraagd voor de controle van financiële instrumenten. Dit artikel sluit hierop aan door inzicht te geven in de wijze waarop de accountant de reële waarde kan controleren; een belangrijke factor in zowel de waardering als de toelichting van financiële instrumenten.
34
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
2. De controle van een bijzondere schatting: de stappen
Maar hoe controleer je nu de reële waarde van financiële instrumenten?
De definitie van financiële instrumenten in RJ 940, ‘Begrippen’, luidt: ‘Een overeenkomst die leidt tot een financieel actief van één partij en een financiële verplichting of eigenvermogensinstrument van een andere partij.’ Wanneer we deze definitie toepassen op een banklening dan constateren we dat de uitgevende bank een financieel actief heeft. Hij ontvangt immers rente gedurende de looptijd en terugbetaling van de hoofdsom aan het einde van de looptijd. De inlenende onderneming heeft daarentegen de verplichting tot het betalen van de rente en terugbetaling van de hoofdsom. Er is hier dus sprake van een financieel instrument.
Stap 1. Identificatie financiële instrumenten De controle van de reële waarde van financiële instrumenten begint tijdens de planningsfase: in deze fase identificeert de accountant de financiële instrumenten van de onderneming door in gesprek te gaan met het management van de onderneming. Belangrijke vragen hierbij zijn: Met welk doel gebruikt de onderneming de instrumenten en welke risico’s hangen hiermee samen?
RJ 290 vereist dat voor ieder financieel instrument de reële waarde op zijn minst toegelicht wordt, ongeacht toepassing van (kostprijs)hedgeaccounting.
Het is belangrijk dat de accountant tijdens de planningsfase de betrokkenheid van een specialist op het gebied van financiële instrumenten overweegt. Het tijdig betrekken van een specialist verkleint het risico op fouten en verhoogt de efficiëntie van de controle. Stap. 2. Beoordeling interne beheersing Na de identificatie van de financiële instrumenten beoordeelt de accountant de interne beheersing met betrekking tot de waardering van deze instrumenten. En beoordeelt welke beheersingsmaatregelen de onderneming heeft geïmplementeerd
die de waardering ondersteunen en in hoeverre hierop gesteund kan worden. Wordt het gebruik van waarneembare marktgegevens gemaximaliseerd? Na uitvoering van deze initiële werkzaamheden evalueert de accountant de bevindingen en past de controlestrategie ten aanzien van de uit te voeren gegevensgerichte werkzaamheden zo nodig aan. Stap 3. Gegevensgerichte werkzaamheden Nu de financiële instrumenten bekend zijn en de interne beheersing beoordeeld en eventueel getest is, volgen de gegevensgerichte werkzaamheden. Startpunt hiervoor is het verdelen van de financiële instrumenten naar waarderingsmethodiek. Het is belangrijk dat de accountant een goed begrip heeft van de waarderingsmethodiek die de onderneming gebruikt. Hoe groter de subjectiviteit die de onderneming toepast in zijn waardering, des te groter de schattingsonzekerheid. De waardering van aandelen in een niet-beursgenoteerde onderneming vereist immers een hogere mate van inschatting door management en kent dus een grotere schattingsonzekerheid dan bijvoorbeeld de waardering van een aandeel Unilever, waarvoor een liquide marktprijs beschikbaar is. Dit laatste is een belangrijke drijfveer in de selectie van werkzaamheden en het bepalen van de acceptatiegrens voor verschillen. In dit artikel hanteren wij de niveaus van marktwaardehiërarchie (‘levels’, zie het kader ‘Marktwaardehiërachie’) die in IFRS gehanteerd worden om enkele voorbeeldsituaties uit te werken. Hierbij kijken wij naar een mogelijke mix van werkzaamheden, rekening houdend met de beperkingen van de beschikbare testmethoden (zie het kader ‘Gegevensgerichte testmethoden’). Belangrijk is te beseffen dat de procedures gelijk zijn ongeacht of de financiële instrumenten op reële waarde in de balans worden opgenomen of tegen geamortiseerde kostprijs, waarbij de reële waarde wordt toegelicht.
Marktwaardehiërarchie Level 1: Genoteerde prijzen (nietaangepast) op actieve markten voor identieke activa of verplichtingen Level 2: Andere input dan de in niveau 1 ondergebrachte genoteerde prijzen die voor het actief of de verplichting waarneembaar zijn, hetzij direct (als prijzen) hetzij indirect (afgeleid van prijzen) Level 3: Input voor het actief of de verplichting die niet gebaseerd is op waarneembare marktgegevens (nietwaarneembare input)
3. Voorbeeldsituaties Voorbeeld: de controle bij een genoteerde staatsobligatie (level 1) Dit voorbeeld betreft een handelsportefeuille met genoteerde staatsobligaties, die zowel in risicoprofiel als in looptijd variëren. Conform RJ 290, ‘Financiële instrumenten’, waardeert de
Samenvatting Een effectieve controle van de reële waarde van financiële instrumenten begint met een goed begrip van de portefeuille van de onderneming en de wijze waarop de onderneming haar waarderingsproces heeft ingericht. De accountant sluit met zijn controleaanpak aan bij de wijze waarop de onderneming zelf de waardering van de financiële instrumenten bepaalt, met in achtneming van het type instrument. Indien er minder gebruik wordt gemaakt van waarneembare marktgegevens speelt subjectiviteit een grotere rol. Dit neemt de accountant in overweging in het bepalen van zijn controletoleranties. In iedere stap van het proces overweegt de accountant een specialist op het gebied van financiële instrumenten te betrekken.
onderneming de obligaties op reële waarde. Hiertoe heeft zij de waarde overgenomen die de bank heeft opgenomen in haar depotoverzicht.
Gegevensgerichte testmethoden bij de controle van reële waarde Bij het gegevensgericht testen van reële waarde moet de accountant zijn testmethoden nauwkeurig afwegen, teneinde tot een weloverwogen testomvang te komen. In het accountantsberoep wordt veelal gebruik gemaakt van statistische modellen om testhoeveelheden te bepalen; deze zijn in het geval van reële-waardebepaling lang niet altijd toepasbaar. Lage onderlinge correlatie tussen de factoren die de waardering van individuele instrumenten beïnvloeden zorgen ervoor dat extrapolatie van testresultaten over een populatie alleen mogelijk is indien de portefeuille sterk homogeen is. Immers, een afwijking in de waardering van een termijncontract met een looptijd van twee jaar is niet evenredig te vertalen naar de waardering van een termijncontract met een looptijd van vier jaar. Om deze reden is het doorgaans ook niet mogelijk om gegevensgerichte analytische procedures uit te voeren; een goed onderbouwde verwachting is moeilijk te bepalen. Een passend alternatief is het uitvoeren van een op risicoanalyse gebaseerde test van relevante delen van de populatie. Deze testmethode heeft als startpunt de volledige populatie, waarbij de accountant middels goed onderbouwde en gedocumenteerde argumenten onderdelen van de populatie uitsluit van de te testen populatie.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 35
Het startpunt van de controle, ongeacht het type instrument, is de beoordeling van het waarderingsproces. Alleen, in deze situatie heeft de onderneming de waardering van de bank overgenomen in plaats van zelf een waardering op te stellen. Omdat banken vaak terughoudend zijn in het verstrekken van details over waarderingen en alternatieve, efficiënte controletechnieken voorhanden zijn, voert de accountant geen verdere beoordeling uit op de totstandkoming van de waardering. Hij kiest daarmee automatisch voor een gegevensgerichte controle door middel van een integrale, zelfstandige prijstest. Hierbij verkrijgt de accountant aan de hand van bronnen buiten de onderneming een onafhankelijke waardering en vergelijkt deze met de waardering van de onderneming. Aangezien het hier om beursgenoteerde instrumenten gaat, is de schattingsonzekerheid beperkt en zal de accountant enkel kleine afwijkingen verwachten en accepteren. Omwille van efficiëntie kan de accountant de waarderingstest laten uitvoeren door een pricing service, bijvoorbeeld Market Information Data Analytics (MIDA). Deze Amerikaanse dienstverlener is gespecialiseerd in de waardering van beursgenoteerde financiële instrumenten. MIDA gebruikt meerdere prijsbronnen om financiële instrumenten te prijzen (bijvoorbeeld Bloomberg en Reuters). De door MIDA aangeleverde testdocumentatie bevat informatie over de activiteit van de markt (liquiditeit) voor het instrument. Zijn er verschillen boven de acceptatiegrens, dan bespreekt de accountant deze met de onderneming. Aanpassingen door de onderneming op de (bank)waardering vanwege de omvang van de positie (block discount) worden ongedaan gemaakt, omdat deze niet toegestaan zijn onder de RJ. Wanneer een aanpassing wel geaccepteerd wordt, bijvoorbeeld omdat de markt aantoonbaar niet actief is, zal dit leiden tot een classificatie van het instrument als level 3.
36
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Voorbeeld: de controle bij valutatermijncontracten (level 2) De controle van deze categorie wordt geïllustreerd aan de hand van een portefeuille van valutatermijncontracten. Dit zijn contracten waarbij de organisatie met de bank overeengekomen is op een toekomstige datum vreemde valuta te kopen tegen een vooraf vastgestelde prijs. In dit voorbeeld sluit de onderneming op regelmatige basis valutatermijncontracten af en heeft hiertoe goed werkende beheersmaatregelen getroffen. Omwille van het aantal valutatermijncontracten dat de onderneming jaarlijks afsluit, heeft de onderneming besloten een treasuryadviseur in te schaken die de administratie van de derivaten bijhoudt en waarderingen uitvoert. De onderneming heeft directe inzage in deze administratie via een webportal en ontvangt maandelijkse rapportages. De reële waarde van de valutatermijncontracten wordt overgenomen uit deze rapportages. Uit initiële besprekingen blijkt dat de adviseur de accountant kan voorzien van de data waarop de waarderingen gebaseerd zijn. Ook ontvangt de accountant een memorandum waaruit blijkt dat de adviseur met een berekening van de netto contante waarde tot een reële waarde komt. De input voor deze berekening is enerzijds de contractdata en anderzijds marktdata (spot rates en forward curves). Doordat de onderneming op doorlopende basis grondstofinkopen in Zweedse kronen en Amerikaanse dollars afdekt, heeft hij op balansdatum circa 200 termijncontracten met leveringsdata verspreid over de komende twee jaar. De accountant kan met behulp van een modelmatige test (zoals beschreven in NV COS Standaard 540, ‘De controle van schattingen, met inbegrip van schatting van reële waarde, alsmede van de toelichtingen daarop’) vaststellen of de waardering juist is uitgevoerd. Een modelmatige test kan uitgevoerd worden als een dual-purpose test die gericht is op het gelijktijdig valideren van relevante beheersmaatregelen en het controleren van
de waardering per jaareinde. Doordat deze testmethode specifieke kennis vereist, is het van belang dat de accountant een specialist bij deze werkzaamheden betrekt. De specialist beoordeelt het gehanteerde model op basis van het ontvangen memorandum. De accountant stelt vervolgens vast of de contractgegevens goed zijn vastgelegd in het systeem van de treasury-adviseur; hiervoor gebruikt hij de webportal van de externe expert. De specialist vergelijkt ontvangen marktdata met data die hij uit externe bron heeft verkregen. Hierbij stelt hij onder andere vast dat de treasury-adviseur rekening gehouden heeft met alle factoren die van invloed zijn op de waardering van derivaten, zoals kredietrisico op de tegenpartij. Aangezien de Zweedse kroon en de Amerikaanse dollar geen exotische valuta zijn, accepteert de specialist binnen het controleteam geen grote verschillen tussen beide datasets. Verschillen in de data worden besproken met de cliënt en zijn treasury-adviseur en leiden eventueel tot aanpassingen in de waardering. Wanneer zowel het model als de data acceptabel bevonden zijn, controleert de specialist de werking van het model door een onafhankelijke waardering op een valutatermijncontract uit te voeren. Door de directe documentatie in het controledossier en de discussies met de specialist is de accountant in staat om zijn verantwoordelijkheid te nemen over de conclusies ten aanzien van de waardering. Voorbeeld: de controle bij hedgefondsbeleggingen (level 3) Dit voorbeeld betreft investeringen in niet-genoteerde hedgefondsen. Deze beleggingen worden voornamelijk gehouden door professionele investeerders, zoals pensioenfondsen en verzekeraars. Hedgefondsen zijn juridische entiteiten die investeren in andere beleggingen. Dit kunnen aandelen Shell zijn maar ook exotische derivaten, zoals total return swaps. Een belegging in een hedgefonds lijkt op het eerste gezicht eenvoudig te waarderen;
de fondsmanager communiceert immers regelmatig een nettovermogenswaarde. Deze nettovermogenswaarde is gebaseerd op de reële waarde van de beleggingen van het fonds vermeerderd met het saldo van de overige vorderingen, schulden en liquide middelen. Investeerders gebruiken deze nettovermogenswaarde normaliter als reële waarde voor hun beleggingen. Doordat hedgefondsen doorgaans geen beursnotering hebben wordt niet voldaan aan de definitie van een ‘level 1’-waardering. Omdat de nettovermogenswaarde veelal ook niet openbaar gepubliceerd wordt en niet bekend is of er gehandeld wordt tegen deze nettovermogenswaarde (op bijvoorbeeld een secundaire markt), voldoet de belegging ook niet aan het criterium voor een ‘level 2’-waardering. Bovendien wordt er ook vaak belegd in niet-beursgenoteerde beleggingen, wat veelal met zich meebrengt dat ook voor deze beleggingen waarderingen tot stand komen op basis van niet-waarneembare inputs. Allereerst kijkt de accountant naar de gekozen waarderingsmethodiek van de onderneming. De accountant constateert dat de nettovermogenswaarden inderdaad zijn overgenomen en test of de onderneming dit op accurate wijze heeft gedaan door de aansluiting met zelfstandig verkregen informatie te herhalen. De acceptabele afwijking bepaalt de accountant op nagenoeg nihil, aangezien de verwachting is dat de onderneming de waardering exact heeft overgenomen van de opgave van (de beheerder van) de hedgefondsen. Aanpassingen hierop moeten onderbouwd worden. Vervolgens stelt de accountant vast wat de onderneming gedaan heeft om het waarderingsproces van de (de beheerder van) de hedgefondsen te beoordelen. Immers, indien de nettovermogenswaarde wordt overgenomen moet een onderneming vaststellen hoe betrouwbaar deze tot stand is gekomen. Deze onderneming doet dit door een combinatie van werkzaamheden:
•
Due diligence De onderneming voert een initiële en periodieke due diligence uit op de processen en naleving van de procedures bij (de beheerder van) de hedgefondsen, waarbij zij onder andere het waarderingsproces beoordeelt.
•
Retrospectieve test De onderneming voert een retrospectieve test uit waarbij zij de afgegeven nettovermogenswaarde vergelijkt met de nettovermogenswaarde in de gecontroleerde jaarrekening van de hedgefondsen. Om deze vergelijking te maken beoordeelt zij ook andere relevante gegevens, zoals de controleverklaring van de accountant van het hedgefonds en de waarderingsgrondslagen in de jaarrekening.
•
Herprijzen De onderneming herprijst een selectie van de financiële instrumenten van het hedgefonds.
•
Performance monitoren De onderneming monitort de performance van het hedgefonds ten opzichte van de gekozen benchmark (bijvoorbeeld een aandelenindex).
•
Beleggingstransacties beoordelen Indien beschikbaar, beoordeelt de onderneming de beleggingstransacties rondom jaareinde.
De accountant beoordeelt de uitgevoerde werkzaamheden door de onderneming en toetst daarmee haar risico-inschatting van de beleggingen in de hedgefondsen en het hierop gebaseerde controleplan. Bij een hedgefonds met illiquide beleggingen en een minder robuust waarderingsproces zal de accountant meer controlewerkzaamheden uit moeten voeren dan bij een hedgefonds dat alleen belegt in genoteerde financiële instrumenten en beschikt over een goede interne beheersing.
Uit de retrospectieve test verkrijgt de accountant veel zekerheid voor hedgefondsbeleggingen waar de gecontroleerde jaarrekening over hetzelfde boekjaar gaat. In veel gevallen is echter nog geen gecontroleerde jaarrekening beschikbaar over het huidige boekjaar. Daarom test de accountant alleen over het vorige boekjaar. Dit geeft beperkte zekerheid over de betrouwbaarheid van het tot stand komen van de huidige nettovermogenswaarde. Dit geeft wel inzicht in de betrouwbaarheid van het schattingsproces. De resultaten van zijn werkzaamheden bevestigen de accountant dat hij de conclusie van de onderneming kan overnemen dat de overgenomen nettovermogenswaarden (de reële waarde) van de hedgefondsbeleggingen betrouwbaar tot stand zijn gekomen.
4. Een goed begrip is het halve werk De uitdaging bij het plannen van de controle van reële waarde ligt in het doorgronden van de factoren die deze waarde beïnvloeden. De kernvraag is dan ook: ‘Begrijp ik exact hoe dit instrument werkt en welke risico’s hiermee samenhangen?’ De grote variatie aan financiële instrumenten en risicoprofielen maakt dit een voor de accountant lastig te beantwoorden vraag. Bij twijfel kan vroegtijdig overleg met een specialist waardevol zijn. Wanneer het duidelijk is welke factoren de waarde van het instrument beïnvloeden, kan een controleaanpak geformuleerd worden. Hierin wordt de wijze waarop de onderneming tot een waardering komt eveneens meegewogen; dit kan aanleiding geven tot systeemgerichte of dualpurpose werkzaamheden. De gehanteerde controlemethoden wijken niet af van het ‘standaardarsenaal’ van de accountant, maar vereisen ook hier een nauwkeurige toepassing om fouten in de interpretatie van testresultaten te voorkomen.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 37
Bij het beoordelen van de testresultaten is het belangrijk te onderkennen dat reële waarde een schatting is. Een grotere schattingsonzekerheid kan daardoor aanleiding geven tot het accepteren van grotere verschillen in de waardering. Een toename in de schattingsonzekerheid gaat samen met een hoger niveau in de marktwaardehiërarchie en leidt niet zelden tot de inschakeling van waarderingsspecialisten. De accountant moet in voorkomende gevallen voldoende betrokken zijn bij het werk van de specialist om uiteindelijk zelf volledig de verantwoordelijkheid voor de controle te kunnen nemen.
38
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 39
10 jaar Transparant Prijs heeft belangrijke bijdrage geleverd aan professionalisering verslaggeving goededoelenorganisaties Meer dan ooit liggen goede-doelenorganisaties onder het vergrootglas van de media. Geloofwaardigheid en betrouwbaarheid in de communicatie is dan ook van essentieel belang. De Transparant Prijs draagt hieraan bij door geloofwaardige en betrouwbare verslaggeving als kernpunt te nemen. Al tien jaar lang. En met succes. De focus lag ook dit jaar op compliance, impactverantwoording en communicatie. Wim van Ginkel - Sectorgroep Maatschappelijke Organisaties, Assurance Anne Kemeling - Sustainability & Responsible Governance, Advisory Jaap van Egmond - Sectorgroep Maatschappelijke Organisaties, Assurance
1. De Transparant Prijs draagt bij aan publieksvertrouwen Donateurs van goede doelen willen gefundeerde geef-beslissingen nemen. Vrijwilligers moeten gemotiveerd blijven. Bestuurders hechten waarde aan hun integriteit. En de buitenwereld kijkt steeds kritischer mee. Tegen deze achtergrond is in 2004 De Transparant Prijs in het leven geroepen voor de beste charitatieve verslaggeving. De prijs wil een stimulans zijn voor de verdere professionalisering van de kwaliteit en de transparantie van de maatschappelijke verantwoording door de
40
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
sector. Daarnaast wil De Transparant Prijs bijdragen aan een positieve beeldvorming rond de charitatieve sector. Vanuit de doelstelling van De Transparant Prijs is een belangrijk uitgangspunt een vrijwillige deelname. 'Transparant zijn' is een eigen keuze die niet afgedwongen moet worden. Maar het moet wel gestimuleerd worden. De ingezonden jaarverslagen van de deelnemende goede-doelenorganisaties worden beoordeeld door een screeningteam van ongeveer vijfentwintig PwC professionals uit het hele land. Aan de hand van ongeveer zestig vragen krijgt
elk jaarverslag een score op de pijlers Compliance, Impact en Communicatie.
Op 2 oktober 2013 heeft juryvoorzitter Alexander Rinnooy Kan voor de tiende keer De Transparant Prijs uitgereikt. Dit jaar ging deze naar Oxfam Novib. PwC is initiatiefnemer van De Transparant Prijs.
De afgelopen tien jaar is de kwaliteit van de verslaggeving van goede-doelenorganisaties sterk verbeterd; de gemiddelde transparantiescore komt elk jaar hoger uit. Gebleken is dat deelnemers die meerdere jaren deelnemen gemiddeld hoger scoren op transparantie. Deelnemen loont. We kunnen de sector hiermee complimenteren. Tegelijk blijft er nog het nodige te verbeteren, vooral op de impactverantwoording. Transparantie is een houding van leren en verbeteren.
2. Het is belangrijk trends te herkennen en op te pakken De Transparant Prijs wil vooroplopen in ontwikkelingen en trends signaleren en agenderen. Juryvoorzitter Rinnooy Kan heeft bij de prijsuitreiking van vorig jaar benoemd dat het tijdperk van het papieren jaarverslag passé is. De trend van internetverslaggeving vraagt om nieuwe vormen van verantwoording en heeft ook impact op De Transparant Prijs. Het afgelopen jaar heeft De Transparant Prijs als ‘bezinningsjaar’ gebruikt om een aantal trends en reflecties vanuit de sector een plaats te geven. Tijdens ronde-tafelbijeenkomsten hebben goededoelenorganisatie meegedacht over hun visie op verslaggeving en over de toekomst van de verslaggeving. Het ging er nadrukkelijk om de blik voorwaarts te richten en trends op te pakken die relevant zijn in de wereld van de verantwoording om De Transparant Prijs relevant te houden voor goede doelen en mee te bewegen en voorop te lopen in ontwikkelingen. Er zijn drie belangrijke trends vastgesteld:
•
•
Verantwoording anno 2013 vindt niet meer op één moment plaats, maar feitelijk wordt vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week (24/7) verantwoording afgelegd en dit wordt ook door belanghebbenden verwacht. Het jaarverslag is verworden tot een onderdeel van de communicatiemix en van de permanente verantwoording. Het wordt voor een donateur steeds belangrijker of zijn geld wel efficiënt en effectief besteed is. Heeft de organisatie waargemaakt wat zij beloofd heeft? Alles wat in het jaarverslag is opgenomen,
moet een relatie hebben met de impact die een goed doel wil hebben en heeft gerealiseerd. De goede-doelensector is een sector van hoop, van dromen waarin mensen geloven en geld geven om dromen te realiseren: ‘kanker de wereld uit’ of ‘het armoedeprobleem opgelost’. Belangrijk is dat een goed doel laat zien welke beloften gedaan zijn aan de donateur en wat daarvan is gerealiseerd met het geld van de donateur in een taal en met beelden die een donateur begrijpt.
•
De verslagen zijn de afgelopen jaren door regelgeving en De Transparant Prijs toegenomen in omvang. De lezer van het verslag wil terug naar een goed leesbaar stuk, waarin relevante en transparante informatie is opgenomen. (Dit is ook de essentie van verslaggeving in brede zin, zie ook het artikel ‘Toelichtingen in de jaarrekening, relevanter, maar korter: de accountant aan zet?’ op pagina 28 van deze Spotlight.) Van belang is de passie, de uniekheid van het goede doel dat terug moet komen in het verslag.
Samenvatting De Transparant Prijs bestaat tien jaar. De prijs heeft als doel een bijdrage te leveren aan de professionalisering van de verantwoording van goededoelenorganisaties. Daarnaast wil De Transparant Prijs bijdragen aan een positieve beeldvorming over de sector en daarmee bijdragen aan publieksvertrouwen in de goededoelensector. De jaarverslagen werden dit jaar vooral beoordeeld op compliance, impactverantwoording en communicatie. De scores laten zien dat het aantal keer dat wordt deelgenomen aan De Transparant Prijs van invloed is op de score. Voor de tiende keer op rij laat de kwaliteit van de verslaggeving binnen de goede-doelensector een verbetering zien. Dus volgend jaar kan de lat weer een stukje hoger!
3. Trends vertaald naar toetsing jaarverslag De uitkomsten van eigen onderzoek onder belanghebbenden in de sector en de rondetafelbijeenkomsten zijn samengebracht in een nieuw model of blauwdruk voor de beoordelingscriteria. De ingezonden jaarverslagen zijn dit jaar op de volgende drie onderdelen getoetst.
Focus op drie pijlers Pijler 1. Compliance Elk jaarverslag moet voldoen aan de minimum compliance-vereisten in de sector. Pijler 2. Impactverantwoording Alle elementen in het jaarverslag van de strategie, het waardecreatieproces, de governance en de resultaten moeten bijdragen aan het inzicht dat een donateur wil hebben of het geld goed besteed is. Pijler 3. Communicatie Het jaarverslag moet goed leesbaar zijn en via internet toegankelijk.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 41
Pijler 1. Compliance (20% van de punten) De compliance-vragen - het voldoen aan wet- en regelgeving - zijn vereenvoudigd. Compliance is een minimumvoorwaarde voor deelname. Deze vragen zijn een selectie van vragen uit de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (RJ 650 ‘Fondsenwervende Instellingen’), CBFKeurmerk, Code Wijffels, ANBI en handreikingen van de Vereniging voor Fondsenwervende Instellingen die ingaan op relevante compliance-voorschriften inzake verslaggeving.
goede-doelenorganisatie laat zien welke beloften gedaan zijn aan de donateur en wat daarvan is gerealiseerd met het geld van de donateur. Het gaat De Transparant Prijs daarbij niet alleen om de ‘technische’ impact verantwoording (input – throughput – output – outcome – impact) en alle lastige vraagstukken rondom attributie en de meetmethodiek. Alle aspecten die te maken hebben met strategie, governance, financieel beheer moeten een relatie hebben met het doel en de strategieexecutie.
Pijler 2. Impactverantwoording (50% van de punten) Alles wat in het jaarverslag is opgenomen, moet een relatie hebben met de gewenste en bereikte impact. Belangrijk is dat een
Pijler 3. Communicatie (30% van de punten) Een jaarverslag moet leesbaar zijn, toegankelijk zijn en een verhaal vertellen. Een boodschap die inhoudelijk steengoed
is, maar niet overkomt op de gebruiker van het jaarverslag is een gemiste kans.
4. Compliment aan de sector voor toename van de gemiddelde transparantiescore ondanks aanscherping criteria Dit jaar zijn de beoordelingscriteria herzien wat tot gevolg heeft dat een jaarverslag gemiddeld een 0,5 punt lagere score heeft ten opzichte van het voorgaande jaar. Vooral op de nieuwe vragen bij de pijler Impactverantwoording is beperkt gescoord. Desondanks is de gemiddelde score dit jaar opnieuw toegenomen. In de gemiddelde score is in alle categorieën een stijgende lijn te zien. Zie ook figuur 3 waarin de resultaten van de afgelopen tien jaar zijn weergegeven.
Figuur 1. Overzicht gemiddelde scores TP 2013
TP 2012
TP 2011
TP 2010
TP 2009
Gemiddelde score alle deelnemers
6,4
6,1
5,8
5,9
5,6
Gemiddelde score van instellingen die meerdere jaren hebben meegedaan
6,4
6,3
6,1
6,1
6,2
Gemiddelde score van top 100 deelnemers
6,8
6,7
6,5
6,4
-
Hoogste score
8,4
9,0
8,6
8,4
8,8
Figuur 2. Aantal keer dat wordt deelgenomen aan De Transparant Prijs is van invloed op de score Aantal deelnemers TP 2013
Gemiddelde score TP 2013
Aantal deelnemers TP 2012
Gemiddelde score TP 2012
1 jaar
4
5,5
16
4,6
2 jaar
9
5,2
12
5,2
3 jaar
8
5,6
18
5,2
4 jaar
12
5,6
23
5,9
5 jaar
14
6,2
23
5,9
6 jaar
17
6,3
15
6,4
7 jaar
16
6,4
20
6,4
8 jaar
17
6,4
26
6,8
9 jaar
23
6,8
36
7,1
10 jaar
33
7,1
42
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Figuur 1 geeft een overzicht van gemiddelde scores over de afgelopen vijf jaar. Figuur 3 geeft een totaaloverzicht van de afgelopen tien jaar.
blijft naar onze mening een belangrijk aandachtspunt de komende jaren.
•
5. Vaker meedoen werpt vruchten af De kwaliteit van de verslaggeving binnen de goede-doelensector is de afgelopen tien jaar sterk verbeterd. De scores laten zien dat het aantal keer dat wordt deelgenomen aan De Transparant Prijs van invloed is op de score. Organisaties die voor het eerst meedoen, halen gemiddeld een lagere score dan organisaties die al meerdere malen hebben deelgenomen. Deelnemers die twee jaar of langer deelnamen haalden een gemiddelde score van 6,4. De 33 deelnemers die al 10 jaar deelnemen scoorden gemiddeld een 7,1; een significant hogere score!
•
De lat moet weer wat hoger De sector heeft goed gepresteerd. Dit laten we zien in de punten hieronder. Tegelijkertijd is het belangrijk om verbetering bij deze punten als doelstelling vast te houden. Op die manier kan de kwaliteitslat weer een stukje hoger gelegd worden.
•
•
•
Tijdigheid is verbeterd. Jaarverslagen worden eerder gepubliceerd. Naar onze mening mag de ambitie nog wel een stap hoger liggen en kan de tijdigheid nog verder verbeteren. Het lukt nog steeds 20 procent van de deelnemers niet om vóór 1 juli een jaarverslag te publiceren.
•
Communicatiewaarde van jaarverslaggeving is verbeterd. Jaarverslagen zijn steeds beter leesbaar geworden en tonen beter het karakter van de organisatie. De Transparant Prijs is altijd pleitbezorger geweest voor een stuk soberheid. Een jaarverslag moet passen bij de aard van de organisatie. Goede doelen durven kwetsbaarheid veel beter te tonen. Hier zijn duidelijk stappen voorwaarts gezet. Het kwetsbaar durven opstellen,
•
Compactheid is verbeterd. De afgelopen jaren is een trend zichtbaar geweest naar steeds dikkere jaarverslagen die completer werden en daarmee hoog scoorden bij De Transparant Prijs. We zien dat goede doelen dit jaar slim gebruik maken van verkorte jaarverslagen. Het uitganspunt ‘less is more’ blijft wel een aandachtspunt. Meer aandacht voor impact. De Transparant Prijs heeft impact tot de kern van de verantwoording van goededoelenorganisaties benoemd. Laten zien wat je gedaan hebt met de belofte om een betere wereld te realiseren. Het nadenken over impact staat niet stil. De komende jaren zullen wij met de sector nadenken op welke wijze de transparantie over de impact van goede doelen versterkt kan worden, waarbij tegelijkertijd wel de kanttekening gemaakt moet worden dat niet alles gemeten of in een cijfer uitgedrukt kan worden. Tevens laten de uitkomsten van dit jaar zien dat nagedacht moet worden over welke prestatie-indicatoren organisaties zouden moeten gebruiken om te laten zien welke vooruitgang op het gebied van impact bereikt is en wanneer ze tevreden zijn over de prestaties. Online jaarverslaggeving heeft een vlucht genomen. Goede-doelenorganisaties maken meer en beter gebruik van online verantwoording. Online verantwoording biedt meer interactieve mogelijkheden om verhalen te vertellen en te laten zien aan de donateur wat met het geld gedaan is, welke resultaten bereikt zijn en tegen welke dilemma’s de organisatie aanloopt. Compliance en voldoen aan wet- en regelgeving is in belangrijke mate op orde. In de beginjaren van De Transparant
Prijs hebben wij nog veel opmerkingen gemaakt die te maken hebben met het voldoen aan de regels. De laatste jaren is zichtbaar dat de sector zich dit aspect eigen heeft gemaakt. Alertheid blijft echter altijd geboden. Vooral bij kleinere organisaties is aandacht voor compliance nodig en kan de Transparant Prijs helpen door het beschikbaar stellen van kennis, voorbeelden en door te wijzen op best practices.
•
Toezichthouders laten nadrukkelijker in de verslagen zien hoe toezicht is uitgeoefend. Voor de goede-doelenorganisaties is het, gelet op het vertrouwen en de reputatie en de steeds kritischere donateurs, relevant dat de governance goed functioneert. Wij zien in de jaarverslagen van de afgelopen jaren een toegenomen aandacht voor de governance-paragraaf. Maar toezichthouders mogen zich nog nadrukkelijker uitspreken over kansen en risico’s, sterkten en zwakten van de organisatie.
•
Meer aandacht voor de eigen toegevoegde waarde. Goede-doelenorganisaties laten beter zien welke toegevoegde waarde ze hebben in het realiseren van de doelstelling. Ongetwijfeld heeft dit mede te maken met veranderende economische omstandigheden en maatschappelijke vragen bij het nut en de noodzaak van ontwikkelingssamenwerking. Goede doelen zijn zich meer bewust van de maatschappelijke context waarin ze acteren en hun eigen positie daarin. Wat nog wel verbeteren kan is inzicht geven in aspecten als ‘het businessmodel’, ‘de verdienmodellen’ en hoe het waardecreërend vermogen compact inzichtelijk kan worden gemaakt.
•
Meer aandacht voor de toekomst. De toekomstparagraaf is de afgelopen jaren steeds beter gevuld. Verbeterpunt blijft de concreetheid en mate van diepgang waarin een lezer inzicht wordt gegeven.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 43
6. Conclusie Wij zijn trots op de resultaten van de afgelopen tien jaar. De Transparant Prijs heeft aantoonbaar bijgedragen aan een professionalisering van de verslaggeving door goede-doelenorganisaties. Goededoelenorganisaties hebben meer werk gemaakt van impactverantwoording, en dat op een compacte wijze verantwoord. En dat is belangrijk, want goededoelenorganisaties staan volop in de publieke belangstelling. Transparantie houdt niet op bij een goed jaarverslag, maar moet 24/7 waargemaakt worden. Vanuit onze beoordeling van de jaarverslagen zijn nog diverse verbeteringen mogelijk, vooral
op het gebied van impactverantwoording. Een sector in beweging maakt dat altijd leer- en verbeterpunten bestaan wat op zich niets is om je over te schamen. Transparantie is een houding van leren en verbeteren.
en social media van de Vrije Universiteit om naast de jaarverslagen ook de 24/7 communicatie mee te wegen in de beoordeling. Verantwoording afleggen doe je niet één keer per jaar, maar vraagt continu aandacht.
De accountant is er om te blijven bijdragen aan een versterking van het publieksvertrouwen in de goededoelensector door de organisaties te stimuleren de impactverantwoording en de maatschappelijke bijdrage die ze leveren beter zichtbaar te maken in de verantwoording. In dit kader start PwC een pilot met de vakgroep communicatie
We kunnen als Nederlanders trots zijn op wat de sector jaarlijks bereikt met de ruim € 4 miljard donaties. Het is een mooie uitdaging voor goede-doelenorganisaties om ons nog beter mee te nemen in de resultaten en voorop te lopen als het gaat om een transparante verantwoording.
Figuur 3. Resultaten tien jaar De Transparant Prijs 2004
2005
2006
2007
84
168
168
173
177
201
219
201
189
153
Klein
47
37
47
39
39
37
32
34
32
Middel
42
38
38
30
67
-
-
-
-
Groot
72
83
80
88
75
170
149
142
121
Aantal deelnemers:
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Vermogensfondsen
-
7
10
8
14
13
7
20
13
-
Overige
-
-
-
-
6
7
5
-
-
-
Natuur en milieu
12%
10%
11%
11%
12%
12%
9%
8%
8%
9%
Internationale hulpverlening
36%
37%
41%
46%
46%
42%
44%
48%
44%
53%
Gezondheidszorg
25%
19%
20%
19%
17%
17%
16%
14%
20%
14%
Welzijn en cultuur
27%
30%
22%
20%
23%
26%
31%
30%
28%
24%
-
4%
6%
4%
2%
3%
-
-
-
-
Gemiddelde score
5,0
4,6
5,2
5,4
5,4
5,6
5,9
5,8
6,1
6,4
Gemiddelde score deelname meerdere jaren
5,0
5,2
5,5
6,0
6,0
6,2
6,1
6,1
6,3
6,4
-
-
-
-
-
-
6,4
6,5
6,7
6,8
Hoogste score
7,6
7,7
7,9
8,4
8,5
8,8
8,4
8,6
9,0
8,4
Laagste score
1,4
1,5
1,7
0,5
0,5
2,0
2,0
2,1
2,4
2,7
Verdeling sector:
Lokaal wervend
Gemiddelde score top 100
44
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Tijdigheid inzending
-
-
-
-
51%
57%
45%
53%
80%
80%
Publicatie binnen 3 maanden
-
7%
10%
12%
-
-
12%
13%
18%
15%
Deelname top 100
-
-
-
-
-
-
92
81
80
73
Deelname CBF-keurmerk
30%
40%
46%
42%
44%
50%
57%
48%
47%
43%
Keurmerk deelnemers
82%
69%
77%
71%
74%
68%
74%
72%
74%
83%
Publieksverslag met volledig financieel verslag
51%
66%
65%
65%
63%
69%
71%
73%
77%
65%
Publieksverslag met verkort financieel verslag
41%
27%
30%
29%
32%
27%
24%
21%
21%
30%
Alleen volledige jaarrekening
1%
1%
2%
2%
1%
2%
1%
1%
1%
0%
Alleen een bestuursverslag en overige
7%
6%
3%
4%
4%
2%
4%
6%
2%
5%
Gemiddelde aantal pagina's
-
-
-
62
64
71
71
65
72
71
Dikste verslag
-
-
-
336
457
253
196
220
246
158
Dunste verslag
-
-
-
3
3
3
1
3
4
10
2,1 miljard
1,8 miljard
2,3 miljard
2,8 miljard
2,7 miljard
2,6 miljard
2,6 miljard
80%
73%
67%
65%
85,9%
85,2%
88,2%
84,8%
93,8%
89,4%
88,3%
86,2%
7,0%
6,5%
7,8%
7,1%
4,0%
3,7%
3,7%
3,4%
Vorm van het jaarverslag:
Totale baten % totale sector Bestedingsratio baten
89%
102%
Bestedingsratio lasten Kosten werving baten Kosten beheer & administratie
6,3%
6,8%
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 45
De weg naar een data-gedreven (interne) beheersing Gestandaardiseerde data-analysesoftware ondersteunt controles met succes, bijvoorbeeld in het uitvoeren van financiële analyses. Vaak kan bovendien een verdiepingsslag gemaakt worden naar de onderliggende primaire bedrijfsprocessen. Het gebruik van data-analysetools en -technieken heeft voordelen voor zowel de accountant als de onderneming. Marcel Smit - Risk Assurance, Assurance
1. Data-analyse steeds vaker ingezet De accountant is zich steeds meer bewust van de waardevolle inzichten die de inzet van data-analysetechnieken kunnen bieden voor de controle. De koudwatervrees is verdwenen. Bij een aanzienlijk aantal controles ondersteunt gestandaardiseerde data-analysesoftware (bijvoorbeeld AccountAnalyser) met succes de controle in onder meer het uitvoeren van financiële analyses. Bij een toenemend aantal opdrachten wordt ook de verdiepingsslag gemaakt naar de onderliggende primaire bedrijfsprocessen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan inkoop- en verkoopanalyses, of aan onderhandenwerkanalyses op projectadministraties. Slimme analyses die gericht zijn op de aanwezige procesrisico’s en de internebeheersmaatregelen. Bijvoorbeeld op het inkoopproces kunnen analyses worden uitgevoerd op de ‘three-way matching’, volledigheid van het inkoopproces en de aanwezige functiescheidingen. Met datavisualisatie worden resultaten samengevat in een handzaam dashboardformaat. Figuur 1 toont een voorbeeld van het resultaat van een ‘re-performance’
46
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
van de ‘three-way matching’ op het inkoopproces met behulp van dataanalyse. Alle inkooptransacties over de periode die onderhevig is aan de controle zijn 100% (dus integraal) gecontroleerd. Daarbij worden zowel de aantallen als de prijscomponent vergeleken, maar ook of inkooptransacties buiten de logistieke module om rechtstreeks in het grootboek worden geboekt (en dus of de beheersmaatregelen in het logistieke proces worden vermeden). Voor de accountant betekent dit meer comfort en in combinatie met de overige analyses op het inkoopproces en eventuele dataanalyses op overige processen meer audit efficiency. Fantastisch voor de controle die daarmee efficiënter, effectiever en relevanter wordt. Maar hoe kan de onderneming als object van controle hier ook van profiteren? Of is het gebruik van data-analysetools en -technieken een strikte aangelegenheid voor de accountant om de kwaliteit van de controle te verbeteren?
2. Data-analyse kan veel meer dan veel ondernemingen denken Om data-analysetechnieken in de controle in te zetten verkrijgt de accountant (meestal) de transactiedata van de onderneming. De nieuwste methoden maken het mogelijk om de data-extractie uit de IT-systemen van de onderneming op een efficiënte en snelle manier te doen. Kortom, de inspanningen aan de kant van de onderneming zijn veelal beperkt. Na het verzamelen en overdragen van de data door de onderneming aan de accountant blijft het vervolgens vaak stil; tijdens te weinig controles bespreekt de accountant de (eerste) resultaten van data-analyse met de onderneming. Voor de onderneming is feitelijk weinig zichtbaar van de gedane analyses. Dat is spijtig en een gemiste kans! Meer inzicht in de processen De meeste ondernemingen zijn namelijk zeer geïnteresseerd in de juiste werking van de primaire bedrijfsprocessen en het inzicht of de bedrijfsprocessen optimaal benut worden. Voor de onderneming is het interessant te weten in hoeverre
3. Het mes snijdt aan twee kanten
aanwezige beheersmaatregelen zoals ‘three-way matching’ heeft gewerkt of in hoeverre eerder gesignaleerde functiescheidingsconflicten zijn opgelost. De accountant kan aan de hand van de (resultaten van de) data-analyse inzicht geven in de operationele effectiviteit van de bedrijfsprocessen. Daarnaast kan hij inzicht verschaffen in welke mate de functionaliteit van het onderliggende ERP-systeem effectief wordt benut. Denk hierbij aan het geven van inzicht in gemiste facturatie (verkoop) van oude openstaande leveringen, doorlooptijden tussen de verschillende transacties in het verkoopproces (zie figuur 2: voorbeeld dashboard doorlooptijdenanalyse), dubbel geregistreerde inkoopfacturen en de uitnutting van kostenbudgetten. Kortom, de accountant heeft met het gebruik van dataanalyse een potentiële schat aan informatie en een uitstekende mogelijkheid de onderneming extra inzicht te verschaffen.
Samenvatting
Een interessante ontwikkeling is wanneer de accountant de stap zet om de verkregen inzichten in detail te bespreken met de onderneming. Dit resulteert steeds vaker in de vraag of de accountant de uitgevoerde analyses periodiek kan herhalen of de onderneming kan helpen deze analyses zelf periodiek uit te uitvoeren. In dit laatste geval kunnen de specifieke data-analyses deel gaan uitmaken van het systeem van interne beheersing van de onderneming. Hiermee kan de uitvoering van de dataanalyses verschuiven van de accountant naar de onderneming, resulterend in zowel voordelen voor de onderneming als accountant.
De koudwatervrees van de accountant voor het inzetten van data-analyse in de controle is verdwenen. Naast financiële analyses wordt vaak de verdiepingsslag naar de onderliggende primaire bedrijfsprocessen gemaakt. Uitgebreide data-analyses op inkoop-, verkoop- en voorraadprocessen zijn meer en meer gemeengoed geworden in de controle. Ook ondernemingen vinden steeds vaker de weg naar dataanalysetoepassingen. Het gebruik van data-analyse door de onderneming levert inzicht op over de juiste werking van de primaire bedrijfsprocessen, leidt tot besparingen in het internebeheersingsmodel en levert voordelen op voor de accountant. De accountant kan de onderneming helpen in de reis naar data-gedreven interne beheersing.
Figuur 1. Voorbeeld data-analysedashboard inkoopproces: ‘three-way matching’
Three-way matching in de logistieke module
4,4%
Het ERP-systeem staat geautomatiseerde 'three-way matching' toe teneinde de nauwkeurigheid van de inkoopfacturen te garanderen. Dit rapport voert de 'three-way matching' opnieuw uit waarbij getoond wordt op welk volume van de inkoopfacturen de 'three-way matching' van toepassing is. Ook geeft het een gedetailleerd overzicht van de uitzonderingen, de uitzonderingen binnen de geaccepteerde toleranties en afwijkingen van gehanteerde inkoopprijzen ten opzichte van de masterdata-prijstabel.
van de inkooporders zijn aangepast na de goederen-/ factuurontvangst
Verschillen (Bedrag): Categorie: 20%
46%
54%
7% 19%
59,3%
8% 0% 0% 0%
GR - PO
GR - IR
In tol lmt
IR - PO
In tol lmt
In tol lmt
Geen verschillen
0
100%
0
100%
0
100%
PO - GR
0
100%
0
100%
0
100%
GR - IR
0
100%
0
100%
0
100%
PO - IR
0
100%
0
100%
0
100%
PO - GR, GR - IR
2.916
0%
-2.916
0%
0
0%
PO - GR, PO- IR
-153.700
0%
0
0%
-153.700
0%
GR - IR, PO - IR
0
0%
93.967
0%
93.967
0%
-1.328.507
0%
-297.214
0%
-1.625.721
0%
-1.479.291
46%
-206.163
46%
-1.685.454
46%
PO - GR, GR - IR, PO - IR
Totaal:
PO=Inkooporder, GR=Goederenontvangst, IR=Factuurontvangst
EUR 12460357,3
38,4%
B - Factuur zonder gerelateerde inkooporder of goederenontvangst C - Factuurboekingen direct in G/L
335, Documenten 699, Regels EUR 487070,04 2401, Documenten 4083, Regels EUR 8054488,83
1,90
Regels
Relatief prijsverschil tussen inkooporder en masterdatamateriaal
Bedrag
2,0 1,5
2,0 1,5 1,01
0,94 1,0
1,0 0,21
0,27 0,05
0,5
0,01
0,00
0,00
0,00
0,00
Bedrag (x Mln)
2,3%
Line Items (x 1.000)
A - Factuur met volledig 3653, Documenten inkoopproces voltooid 6606, Regels
0,5
0,02 0,0
0,0
-0,5 0%
0-10%
10-20%
20-30%
30-40%
40-50%
50-60%
60-70%
70-80%
80-90%
90-100%
>100%
Bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op de data over de periode 01/01/2012 t/m 31/12/2012.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 47
Figuur 2. Voorbeeld data-analysedashboard verkoopproces: doorlooptijden
Doorlooptijden in het verkoopproces Gedurende het verkoopproces vinden verschillende transacties plaats die in de verkoopmodule van het ERP-systeem worden ingevoerd. De tijd tussen opeenvolgende transacties is gedefinieerd als doorlooptijd. Dit rapport toont de gemiddelde doorlooptijd tussen de verschillende transacties alsmede de distributie van de doorlooptijden op belangrijke momenten zoals verkoop tot levering, levering tot facturatie en facturatie tot betalingsontvangst.
20,0
15,0
15,0 10,0
10,0 5,0
5,0
0,0
0,0
Bedrag
Factuur - betalingsontvangst
Regels
Bedrag
10,0
8,0
8,0
6,0
6,0
4,0
4,0
2,0
2,0
0,0
0,0
-2,0
Bedrag (x Mln)
20,0
Regels
35,0 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0 -5,0
35,0 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0
Regels (x 1.000)
25,0
Levering - facturatie doorlooptijd
Bedrag (x Mln)
25,0
Regels (x 1.000)
Bedrag
Bedrag (x Mln)
Regels
30,0
< 0 01 10 0 -2 20 0 -3 30 0 -4 40 0 -5 50 0 -6 60 0 -7 70 0 -8 80 0 90 90 -1 0 > 0 10 0
Regels (x 1.000)
Order - levering doorlooptijd
29.59 dagen 4.92 dagen
Verkooporder
Levering
2.25 dagen
Facturatie
2.64 dagen
Betalingsontvangst
25.15 dagen
De doorlooptijd tussen transacties in het verkoopproces is berekend op basis van de gemiddelde doorlooptijd tussen opeenvolgende transacties. De figuren zijn gebaseerd op transactiedata uit het productiesysteem over de periode van 01/01/2013 tot en met 21/06/2013.
•
48
Voordeel voor de onderneming Het voordeel voor de onderneming is dat zij het systeem van interne beheersing kan verbeteren, maar ook nieuwe mogelijkheden krijgt om potentiële procesverbeteringen te identificeren. Zo kan de onderneming intern gericht kennis opbouwen van het gebruik van data-analyse om bijvoorbeeld de interne beheersing van het verkoopproces te verbeteren. De accountant kan hier de onderneming van dienst zijn door zijn ruime ervaring en kennis te delen ten aanzien van het toepassen van dataanalyse en samen met de onderneming een gerichte set van data-analyses te ontwikkelen die zowel ondersteunend is aan de interne beheersing als aan de externe controle. Denk hierbij aan eerder genoemde analyses als ‘threeway matching’ en inzicht in de werking van de functiescheidingen. Maar ook bij het ontwikkelen van data-analyses
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
om de volledigheid van de omzet te controleren kan de accountant de onderneming ondersteunen. Ten slotte heeft de onderneming de mogelijkheid om op een frequentere basis de analyses uit te voeren en te acteren op gevonden uitzonderingen in plaats van de één tot twee keer per jaar dat de accountant de analyses uitvoert. Hiermee gaat de onderneming toe naar een beheeromgeving die data-gedreven is.
•
Voordeel voor de accountant Voordeel voor de accountant is dat hij de data-analyses van de onderneming kan gebruiken voor zijn controle. De accountant kan bij zijn controle gebruikmaken van de uitkomsten van de door de onderneming uitgevoerde data-analyses en de opvolging van de uitzonderingen die uit de data-analyse naar voren zijn gekomen. De accountant bespaart hiermee de inspanningen om
zelf de benodigde data te analyseren en te interpreteren. Als de onderneming bijvoorbeeld maandelijks de ‘three-way matching’ op inkopen analyseert en de opvolging van de uitzonderingen en de bijbehorende acties zorgvuldig vastlegt, kan de accountant eenvoudig vaststellen in welke mate deze beheersmaatregel heeft gefunctioneerd. Voorwaarde is natuurlijk wel dat de accountant eerst heeft vastgesteld dat hij kan steunen op de door de onderneming uitgevoerde analyses. Kortom, door de onderneming te helpen kan de accountant de efficiëntie van zijn controle verder verbeteren. De moderne accountant heeft de kennis en kunde tot zijn beschikking om de onderneming te ondersteunen de weg in te slaan naar data-gedreven interne beheersing én accountantscontrole.
4. Weg naar data-gedreven controleomgeving is gezamenlijke reis De onderneming voelt de toenemende druk van veranderende markten, wijzigingen in businesscondities en de impact van veranderende wet- en regelgeving. Hierdoor stijgt het verlangen om processen en de effectiviteit van de interne beheersing te verbeteren. Maatregelen van interne beheersing zijn kostbaar maar met het gebruik van data-analyse kunnen in het overgrote deel van de situaties deze kosten aanzienlijk beperkt blijven. Bijvoorbeeld de vervanging van een arbeidsintensieve handmatige periodieke controle op de hantering van de juiste verkoopprijzen door geautomatiseerde controle (met data-analyse) zal in de meeste gevallen tot besparingen leiden. Ondernemingen kiezen daarom steeds vaker voor het implementeren van dataanalyseoplossingen binnen het systeem van interne beheersing.
Figuur 3 laat zien hoe de weg naar datagedreven interne beheersing eruit ziet. De accountant kan in deze weg een belangrijke rol vertegenwoordigen. Samen kan het vertrekpunt bepaald worden De route start met het uitspreken van het ambitieniveau van de onderneming: in welke mate wil de onderneming de interne beheersing verder professionaliseren? Geldt dat ambitieniveau voor alle bedrijfsprocessen en onderdelen of brengt de onderneming daar nog onderscheid in aan? Het kan bijvoorbeeld zijn dat de onderneming de prioriteit legt bij het verkoopproces en de overige processen op een later tijdstip wil verbeteren. Vaak is dit afhankelijk van de specifieke kenmerken. Bijvoorbeeld, als alle transacties in één centraal ERP-systeem worden afgehandeld dan is het eenvoudiger om data-analyse toe te passen dan wanneer het proces over verschillende geautomatiseerde systemen
loopt of (deels) buiten deze systemen verloopt. In hoeverre is de onderneming klaar voor het toepassen van data-analyse? Zijn de kennis en benodigde hulpmiddelen binnen de onderneming aanwezig? Soms kunnen de al aanwezige business intelligence of rapportagesoftware initieel worden ingezet voor het uitwerken van een aantal relevante analyses. Soms vraagt het meer gespecialiseerde tools. Met input en ondersteuning van de accountant kan de onderneming het juiste vertrekpunt bepalen. In de praktijk is dit meestal de grootboekadministratie. Goed plan nodig om grote hoeveelheid data te lijf gaan Het grootboek wordt gevoed vanuit de diverse primaire bedrijfsprocessen, zoals inkoop, verkoop, voorraadbeheer, personeelsadministratie. Aanvullend op alle mogelijke relevante financiële analyses geeft het grootboek tevens inzicht in processtromen die het grootboek voeden.
Figuur 3. Weg naar data-gedreven interne beheersing 1. Gezamenlijke selectie analyse 5. Integratie analyses in processen cliënt 2. Data-analyse door de accountant 4. Gezamenlijke evaluatie analyse
Ambitieniveau
3. Analyse uitzonderingen door cliënt
Data-gedreven interne beheersing
Integratie van data-analyse in interne beheersing
Data-analyse op operationele systemen
Data-analyse op grootboek
Traditionele interne beheersing
Traditionele interne beheersing
Tijd
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 49
Bijvoorbeeld hoeveel verschillende inkoopstromen zijn te onderkennen en welke dagboeken worden hiermee gevoed? Verlopen alle inkoopstromen via de logistieke functionaliteit of vinden ook inkoopboekingen direct in het grootboek plaats? Is dit ook de verwachte en/of gewenste situatie? Als blijkt dat het leeuwendeel van de inkooptransacties via de logistieke module loopt is de toegevoegde waarde om op deze transacties data-analyse toe te passen aanzienlijk. Eventuele inkoopregistraties die rechtstreeks in het grootboek plaatsvinden, vragen naast andere beheersingsmaatregelen (hoe wordt bijvoorbeeld hier de ‘three-way matching’ uitgevoerd?) ook andere specifieke dataanalyses. De vaak enorme hoeveelheid aan transactiedata kan een schat aan informatie opleveren, maar tegelijkertijd een grote hoeveelheid ‘false positives’ opleveren. Meestal komt dit door onvoldoende kennis van de onderliggende processen of onvoldoende specifiek gedefinieerde analyses waardoor data-analyses ten onrechte uitzonderingen signaleren. De onderneming moet daarom op basis van een goed plan deze hoeveelheid data te lijf gaan. Dit zelfde geldt natuurlijk ook als de accountant data-analyse toepast in zijn controle. Periodiek of continu data-analyses uitvoeren Ten slotte integreert de onderneming de data-analyses en uitzonderingsrapportages in het systeem van interne beheersing. De onderneming voert de data-analyses periodiek uit, bijvoorbeeld maandelijks. Voor andere data-analyses zal dit wellicht zelfs op continue basis zijn waarbij de opvolging uitzondering-gedreven zal zijn. De onderneming reageert op signalen wanneer bijvoorbeeld een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden en zal daar passend op reageren.
50
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
5. Conclusie Niet alleen de accountant maakt meer gebruik van data-analyse voor zijn controle, ook ondernemingen zetten dataanalysetoepassingen in als instrument voor data-gedreven interne beheersing. De accountant zal moeten begrijpen hoe data-gedreven interne beheersing ingrijpt op zijn controle en welke werkzaamheden (analyses) verschuiven naar de onderneming. De weg naar data-gedreven interne beheersing is een uitdagende ontdekkingsreis die de accountant gezamenlijk met de onderneming maakt. Hiermee heeft hij niet alleen de mogelijkheid om zijn relevantie te vergroten, maar ook zijn controle efficiënter uit te kunnen voeren. Dit is een handschoen die de accountant niet kan laten liggen.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 51
Materiality matters: de materialiteit van nietfinanciële informatie Het verschaffen van niet-financiële informatie door een organisatie in haar jaarverslag moet de norm worden in plaats van het niet-verschaffen ervan. Je moet echter wel weten welke niet-financiële gegevens ertoe doen. Wat is echt materieel voor een goed begrip van de waardecreatie door een onderneming? Het gaat hierbij niet om de controlematerialiteit, maar de zogenoemde verslaggevingsmaterialiteit. Een aantal bedrijven zijn inmiddels begonnen met een dergelijke materialiteitsanalyse. Het is aan de accountant om daar een oordeel over te vellen. Anouk Wentink - Sustainability and Integrated Reporting, Assurance Jurriaan Besorak - Sustainability and Integrated Reporting, Assurance Robert van der Laan - Sustainability and Integrated Reporting, Assurance
1. Gegevens over nietfinanciële risico’s en prestaties steeds belangrijker Investeerders eisen steeds meer van ondernemingen Robert G. Eccles, hoogleraar aan de Harvard Business School, laat het eerste concrete empirisch bewijs zien dat organisaties die niet alleen aangeven hoeveel geld ze verdienen (financieel) maar ook op welke manier zij dat doen (niet-financieel), op langere termijn hoger gewaardeerd worden door investeerders. De vraag naar deze nietfinanciële informatie vindt zijn weerslag in veel ontwikkelingen. Zo heeft de EU een voorstel ingediend voor verplichte verslaggeving over niet-financiële
52
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
thema’s voor grote ondernemingen. Financiële beurzen over de gehele wereld hebben indexen gecreëerd voor duurzaamheidsprestaties, zoals de Dow Jones Sustainability Index. Institutionele investeerders hebben samenwerkingen rondom verantwoordelijke investeringen opgericht, zoals de Principles for Responsible Investment waarin ruim USD 32 biljoen aan investeringen vertegenwoordigd zijn. Steeds meer ondernemingen stappen over op integrated reporting, en duizenden ondernemingen wereldwijd rapporteren inmiddels via duurzaamheidsverslaglegging al gedeeltelijk over hun niet-financiële prestaties. Ook zijn er de afgelopen jaren veel standard setters rondom niet-financiële verslaggeving bijgekomen en winnen
zij verder aan terrein, zoals het Global Reporting Initiative (GRI), de International Integrated Reporting Council (IIRC), de Sustainability Accounting Standards Board (SASB) en AccountAbility (AA). De brede maatschappelijke behoefte om meer inzicht te krijgen in het waardecreatiemodel van ondernemingen en het bijbehorende (niet-financiële) risicoprofiel biedt de accountant bovendien de kans verder tegemoet te komen aan de maatschappelijke verwachtingen over wat van een accountant wordt verwacht. Deze ontwikkeling vraagt om een accountant die vanuit de strategie van een organisatie in staat is toekomstige financiële én nietfinanciële risico’s te helpen signaleren en te helpen beheersen. Het begrip materialiteit speelt hierbij een essentiële rol.
Materialiteit speelt essentiële rol bij rapporteren niet-financiële informatie De keerzijde van de steeds verdere toename van niet-financiële informatie is dat de gebruikers van de informatie door de bomen het bos niet meer zien. De verslagen worden steeds dikker. Deze overvloed aan rapportage vergroot de kans dat de hoeveelheid irrelevante, onbegrijpelijke en niet goed vergelijkbare data en informatie toeneemt. De nietfinanciële verslaggevingsstelsels, zoals het GRI, de SASB en het conceptraamwerk van de IIRC, geven geen kant-en-klare checklist wat ondernemingen wel en niet over niet-financiële zaken zouden moeten rapporteren. Deze raamwerken introduceren het fundamentele concept van ‘materialiteit’. Zij eisen van organisaties dat zij aan de hand van een materialiteitsanalyse zelf bepalen welke niet-financiële informatie materieel is om vervolgens alleen deze zaken te rapporteren. Net als bij financiële informatie verschilt het per organisatie welke niet-financiële informatie wel en niet materieel is; er is geen ‘one-size fits all’. Zo is het voor een frisdrankfabrikant wel relevant om over het verbruik van water te rapporteren, maar voor een bank bijvoorbeeld niet. Er is nog veel werk te doen om te komen tot betere vergelijkbaarheid van verslaggeving binnen sectoren. Zo werkt bijvoorbeeld het Ministerie van Economische Zaken aan een risicoanalyse van niet-financiële issues per sector en is de SASB bezig met het opstellen van ‘materiality maps’ voor meer dan tachtig sub-industrieën in tien sectoren. De verwachting is dat deze maps begin 2015 in gebruik worden genomen. Uit de verslaggeving blijkt dat tot nu toe veel organisaties niet helder hebben welke niet-financiële risico’s en indicatoren materieel zijn. Gelukkig zien we nu dat een
aantal relevante koplopers (TNT, Achmea, BAM) zichzelf de plicht opleggen om over niet-financiële gegevens te rapporteren aan de hand van een materialiteitsanalyse en hierop soms zelfs een accountantscontrole laten plaatsvinden. PwC laat zelf het goede voorbeeld zien en rapporteert in het PwC jaarbericht 2012-2013 over nietfinanciële informatie aan de hand van een materialiteitsanalyse, zie figuur 1 en het artikel hierna, op pagina 58. Maar wat is materialiteit voor nietfinanciële informatie nu eigenlijk? En hoe kom je tot zo’n matrix?
2. Materialiteit niet-financiële informatie gaat over financiële waarde op de lange termijn Veel overeenkomsten met financiële verslaggeving Volgens de International Standard on Auditing (ISA) 320 is informatie materieel als afwijkingen door de aard en/of omvang zodanig zijn dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij een invloed hebben op de economische beslissingen van de gebruikers van de financiële overzichten. In het kader staan de definities van een
Samenvatting Er is groeiend empirisch bewijs dat organisaties die niet alleen aangeven hoeveel geld ze verdienen maar ook op welke manier zij dat doen, op langere termijn hoger gewaardeerd worden door investeerders. Voorwaarde hierbij is wel dat de organisatie alleen rapporteert over de zaken die er echt toe doen; die materieel zijn. De accountant zal dan ook breder naar de materiële risico’s en waarde van ondernemingen moeten gaan kijken om de maatschappij de informatie en zekerheid te geven die men verwacht. De betekenis van controlematerialiteit in het kader van financiële en nietfinanciële informatie is bekend. De uitdaging waar we nu voor staan is de materialiteit te bepalen van de nietfinanciële thema’s die een materiële impact hebben op de organisatie en haar stakeholders. Dit noemen we ook wel verslaggevingsmaterialiteit. In dit artikel wordt uitgelegd waarom dit belangrijk is en hoe deze materialiteit bepaald kan worden aan de hand van een praktisch stappenplan.
Peter van Mierlo, voorzitter Raad van Bestuur van PwC, over de materialiteit van nietfinanciële informatie tijdens rondetafelgesprek Accountancy in de Tweede Kamer (juni 2013): “De huidige wetgeving is sterk verouderd en aan modernisering toe. BW 2:391 stelt financiële indicatoren nog steeds boven alle andere indicatoren, terwijl de waarde van een onderneming zoals gezegd door veel meer wordt bepaald. Nu stelt de wet nog dat ondernemingen alleen informatie hoeven te geven over niet-financiële zaken als dat noodzakelijk is voor een goed begrip van de positie van die onderneming. Maar is één van de lessen van de crisis juist niet dat informatie over niet-financiële gegevens vrijwel altijd noodzakelijk is voor een goed begrip van een onderneming? In de wet zou beter kunnen staan dat informatie over niet-financiële zaken moet worden verschaft op een wijze die ondernemingen onderling vergelijkbaar maakt tenzij dat níét noodzakelijk is voor een goed begrip van de positie van de onderneming. Het verschaffen van deze informatie wordt dan de norm in plaats van het niet-verschaffen ervan.”
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 53
Figuur 1. Materialiteitsmatrix PwC jaarbericht 2012-2013
Voornamelijk in bijlagen van ons jaarbericht
Wordt niet over gerapporteerd
Basis van ons jaarbericht
Relevantie voor stakeholders (intern en extern)
Hoog
Transparantie en rapportage
Onafhankelijkheid KlantenKwaliteit Klanttevredenheid Belastingdruk privacy Rol in maatschappelijk debat Training & opleiding multinationals Impact van onze diensten Innovatie Bedrijfseconomisch op de maatschappij Diversiteit resultaat Gelijke beloningen Interne arbeidsverhoudingen Anti-corruptie/ man/vrouw WerkKlachtenregeling gelegenheid integriteit/ethiek Politieke donaties
Economische rol in de regio
Discriminatie
Gezondheid & veiligheid Duurzaam inkopen
Mensenrechten
Water
Energie Afval
Betrokkenheid bij lokale gemeenschap
Transport
Emissies
Lokaal inkopen
Biodiversiteit Grondstoffen
Laag
Hoog
Relevantie voor onze strategie
aantal niet-financiële verslaggevingsstelsels genoemd. Hoewel allemaal verschillend van bovenstaande definitie volgens de ISA, zijn er ook een paar opvallende overeenkomsten:
•
Een overeenkomst is dat vrijwel alle definities direct of indirect refereren aan de beïnvloeding van de beslissingen van de gebruikers van het verslag.
•
Deze beslissingen gaan in de verschillende definities over de economische beslissingen (van investeerders), dus over financiële waarde op de langere termijn.
•
De niet-financiële verslaggevingsstelsels praten over een bredere groep belanghebbenden. Het GRI verwijst in zijn definitie specifiek naar alle belanghebbenden en niet alleen naar investeerders. Alhoewel het IIRC-raamwerk de lange-
54
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
termijnkapitaalverschaffers allereerst als doelgroep aanmerkt, staat hierover het volgende: “(…) an integrated report and other communications resulting from Integrated Reporting will be of benefit to all stakeholders interested in an organization’s ability to create value over time, including employees, customers, suppliers, business partners, local communities, legislators, regulators, and policy-makers.” Er lijkt een onlosmakelijke samenhang te bestaan tussen het creëren van waarde voor alle belanghebbenden
‘Integrated reporting en de kapitaalmarkt: parels voor de zwijnen?’
en voor de kapitaalverschaffer. Erik Roelofsen liet in Spotlight 2/2012 in het artikel ‘Integrated reporting en de kapitaalmarkt: parels voor de zwijnen?’ zien dat ondernemingen uit de ‘100 best companies to work for in America’, uitgebracht door Fortune magazine, betere financiële prestaties leverden dan het gemiddelde van de markt. Zo zijn er nog legio voorbeelden waarbij een samenhang blijkt tussen de financiële prestaties en de niet-financiële prestaties van ondernemingen. Niet-financiële materialiteit gaat dus over financiële waarde. Koppel niet-financiële informatie aan financiële prestaties Gebruikers van de rapportage moeten voor hun waardebepaling niet alleen weten wat de financiële en niet-financiële prestaties van een onderneming zijn om de waarde van de onderneming te bepalen, maar
De verschillende definities van niet-financiële materialiteit • “A matter is material if, in the view of senior management and those charged with governance, it is of such relevance and importance that it could substantively influence the assessments of the primary intended report users with regard to an organisation’s ability to create value over the short, medium and long term.” (Source: IIRC Consultation Draft, 2013) • “Material information is defined as presenting a substantial likelihood that the disclosure of the omitted fact would have been viewed by the reasonable investor as having significantly altered the ‘total mix’ of information made available.” (Source: SASB, 2013) • “Material aspects are those that reflect the organization’s significant economic, environmental and social impacts; or substantively influence the assessments and decisions of stakeholders.” (Source: Global Reporting Initiative, 2013)
3. Stappenplan voor bepalen van materialiteit
• “Therefore, what is material for one company will be less so for others, or less so for the same company at a different time or place.” (Source: AccountAbility Principles Standard, 2008)
Figuur 2. Samenhang tussen niet-financiële en financiële prestaties
The performance frontier
High
In the absence of substantial innovation, the financial performance of firms declines as their environmental, social, and governance (ESG) performance improves. To simultaneously improve both kinds of performance, they need to invent new products, processes, and business models. Major Innovation
Financial Performance
Moderate Innovation
Minor Innovation
Low
No Innovation Low
ESG Performance
High
(bron: Eccles, Robert G., and George Serafeim. ‘The Performance Frontier: Innovating for a Sustainable Strategy.’ Harvard Business Review 91, no. 5 (May 2013): 50–60)
ook de manier waarop deze prestaties met elkaar samenhangen en geïntegreerd zijn. De uitdaging is dat het verhogen van de niet-financiële prestaties ten koste kan gaan van de financiële prestaties en vice versa.
laat zien dat alleen ondernemingen die de niet-financiële prestaties weten te koppelen aan innovatie, tevens financiële waarde weten te ontwikkelen. De manier waarop de onderneming de financiële en niet-financiële prestaties met elkaar weet te integreren vormt dus essentiële informatie om de waarde te bepalen van een organisatie. De manier waarop een onderneming weet in te spelen op megatrends als bijvoorbeeld klimaatverandering of demografische ontwikkelingen, zal ook voor een groot gedeelte zijn toekomstige financiële kasstromen bepalen.
Figuur 2 laat de samenhang zien tussen niet-financiële en de financiële prestaties van ondernemingen op basis van een onderzoek onder meer dan drieduizend organisaties. De figuur
Het bepalen van de materialiteit wordt door GRI, SASB en IIRC beschreven aan de hand van een procesbeschrijving. In dit artikel wordt dit vertaald naar een algemeen praktisch stappenplan. De basis ervan is het idee van een trechter. Zie figuur 3: vanuit een volledige, brede blik worden de belangrijkste thema’s gefilterd. De materialiteit wordt in de volgende vier stappen bepaald: 1. Bepaal alle mogelijk relevante nietfinanciële thema’s. 2. Beoordeel deze thema’s op basis van de impact op het lange-termijnsucces van de organisatie. 3. Laat belanghebbenden deze thema’s beoordelen op mate van relevantie. 4. Creëer de materialiteitsmatrix en valideer. Stap 1. Bepaal alle mogelijk relevante niet-financiële thema’s Bepaal allereerst de algemene thema’s: thema’s die in de media, in wet- en regelgeving of in richtlijnen zoals GRI worden genoemd, maar bijvoorbeeld ook megatrends. Voeg daar sector-specifieke thema’s aan toe. Dit kan gebaseerd worden op de sector ‘materiality maps’ die SASB nu ontwikkelt of op een analyse van wat er binnen de sector of de peer group wordt gerapporteerd. Vul dit vervolgens nog aan met organisatie-specifieke
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 55
onderwerpen, die bijvoorbeeld uit de strategie, risicoanalyses of dialogen met belanghebbenden naar voren zijn gekomen.
Figuur 3. Materialiteitsanalyse
Stap 2. Beoordeel deze thema’s op basis van de mogelijke impact op het langetermijnsucces van de organisatie Laat bestuurders en medewerkers van de organisatie de mate van impact inschatten voor ieder thema. Dit kan via workshops, interviews of vragenlijsten.
Stap 4. Creëer de materialiteitsmatrix en valideer Analyseer de informatie van de business en van stakeholders en zet de informatie in een matrix. Bediscussieer vervolgens met het management waar de scheidslijn getrokken moet worden: welke informatie is materieel en moet gerapporteerd worden? Valideer dit met verwachtingen vanuit de maatschappij, de media of de sector (bijvoorbeeld door te vergelijken wat peers rapporteren). Neem een beschrijving van de materialiteitsanalyse inclusief de matrix op in het jaarverslag en rapporteer hoe de organisatie presteert op de materiële niet-financiële thema’s. Als de materiële niet-financiële thema’s zijn bepaald, is de Lakmoes proef uiteraard of de organisatie in haar strategie en risicomanagement voldoende aandacht aan deze thema’s besteedt én of zij hier voldoende over rapporteert intern in haar managementrapportages en extern in haar jaarverslag. Op deze manier worden interne en externe rapportages gestroomlijnd en financiële en niet-
56
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
GRIonderwerpen
Megatrends SASB sector materiality map
Verslagen van peers
Algemeen
Sectorspecifiek
Klanten Strategie
Medewerkers
Organisatiespecifiek
Risico’s
Leveranciers Business
Stakeholders Media NGO’s Overheid
Materialiteitsmatrix Voornamelijk in bijlagen van ons jaarbericht
Wordt niet over gerapporteerd
Basis van ons jaarbericht
Hoog
Relevantie voor stakeholders (inter en extern)
Stap 3. Laat belanghebbenden deze thema’s beoordelen op mate van relevantie Bepaal eerst wie de belangrijkste belanghebbenden zijn en laat hen vervolgens aangeven hoe belangrijk zij ieder thema vinden. Ook dit kan via workshops, interviews of vragenlijsten. Vergelijk deze informatie met andere informatie van belanghebbenden, bijvoorbeeld klantenonderzoeken of medewerkerstevredenheidsanalyses.
Wet- en regelgeving
Maatschappij
Transparantie en rapportage Onafhankelijkheid KlantenKwaliteit Klanttevredenheid Belastingdruk privacy Rol in maatschappelijk debat Training & opleiding multinationals Impact van onze diensten Bedrijfseconomisch Innovatie op de maatschappij Diversiteit resultaat Gelijke beloningen Anti-corruptie/ man/vrouw WerkKlachtenregeling gelegenheid integriteit/ethiek
Interne arbeidsverhoudingen
Politieke donaties Discriminatie
Economische rol in de regio
Gezondheid & veiligheid Duurzaam inkopen
Mensenrechten
Energie Afval
Betrokkenheid bij lokale gemeenschap
Transport
Emissies
Water Lokaal inkopen
Biodiversiteit Grondstoffen
Hoog
Laag
Relevantie voor onze strategie
financiële rapportages meer geïntegreerd. Een positieve bijkomstigheid zal zijn dat verslagen mogelijk ‘dunner’ worden.
4. De accountant speelt een cruciale rol Het verschaffen van geïntegreerde niet-financiële informatie door een organisatie in haar jaarverslag zal in onze visie de norm worden. Het besef neemt sterk toe dat hierdoor voor zowel (het bestuur van) de organisatie als haar belanghebbenden beter inzicht ontstaat in de vraag of de organisatie haar strategische beloftes daadwerkelijk waar kan maken. Daarnaast geeft het een beter inzicht in de daaraan gerelateerde risico’s. De materialiteitsanalyse van wat de meest materiële niet-financiële issues zijn, speelt daarbij een sleutelrol. Dit wordt in de raamwerken van de IIRC en de GRI ook voorgeschreven.
Accountants spelen een cruciale rol door te zorgen dat alle materiële nietfinanciële informatie in het jaarverslag wordt benoemd. De controlerende taak van de accountant rondom het jaarverslag moet daarmee verder gaan dan de huidige verenigbaarheidstoets. De accountant moet verplicht worden om het jaarverslag te toetsen op een getrouw beeld en we zullen als accountants ook breder naar de materiële risico’s en waarde van ondernemingen gaan kijken om de maatschappij de informatie en zekerheid te geven die men verwacht. Deze verbreding van de reikwijdte van de controle - niet alleen de jaarrekening, maar ook het jaarverslag - zal bijdragen aan de inhoud en relevantie van het jaarverslag. (Zie ook het artikel ‘Onderweg naar een informatieve en relevante controleverklaring’ op pagina 18 van deze Spotlight.) En aan de rol van de accountants.
Paul Polman (CEO Unilever): “We missed the issue of obesity and the value of healthy and nutritional food. We were behind, while Nestlé was riding that wave. Not being in tune with society, with the benefit of hindsight, can cost you dearly.”
Voor een praktijkvoorbeeld van de toepassing van het materialiteitsprincipe verwijzen we naar het artikel op pagina 52.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 57
Duurzame verslaggeving in de praktijk: rapporteren over waar het écht om gaat Belanghebbenden willen steeds meer informatie in de verslaggeving terugvinden die voor hén van belang is. Ook de onderneming zelf ziet de voordelen van een relevanter rapport. GRI biedt met haar nieuwe G4 een heel goed instrument om op deze manier te rapporteren. PwC paste deze richtlijnen met succes toe in haar jaarbericht 20122013. Een praktijkervaring. Anouk Wentink - Sustainability and Integrated Reporting, Assurance Astrid van der Werf - Sustainability and Integrated Reporting, Assurance
1. Verslag veel relevanter en korter De Global Reporting Initiative (GRI) heeft in mei 2013 haar nieuwe internationale richtlijnen voor duurzaamheidsverslaglegging gepubliceerd, G4. PwC paste in haar jaarbericht over boekjaar 20122013 deze GRI-versie toe op het meest uitgebreide niveau. Zij is hiermee de eerste organisatie die dat gedaan heeft én succesvol heeft laten verifiëren door een externe accountant. Beperking omvang geen doel op zich PwC heeft in dit verslag alleen over die zaken gerapporteerd die voor haar en haar belanghebbenden echt van belang zijn. Het resultaat: een veel relevanter en korter verslag. De beperking van de omvang van het rapport is uiteraard geen doel op zich. Waar het om gaat is dat het jaarbericht toegankelijk en bruikbaar is, en dat het over de onderwerpen gaat die volgens de belanghebbenden, zoals medewerkers,
58
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
klanten en de overheid, niet mogen ontbreken. G4 is een heel goed instrument om op deze manier te rapporteren.
2. Materialiteitsanalyse geeft richting aan keuze onderwerpen GRI gaat uit van meer dan veertig economische, sociale en milieuonderwerpen waarover organisaties kunnen rapporteren. Anders dan eerdere versies van de richtlijn, maken bedrijven en organisaties daar een selectie uit, zodat ze niet meer de hele lijst proberen te ‘dekken’, maar alleen rapporteren over de onderwerpen die belangrijk zijn voor henzelf en voor hun belanghebbenden. Materialiteit voor PwC als uitgangspunt Om te bepalen wat voor PwC de meest relevante (materiële) onderwerpen zijn, heeft zij een materialiteitsanalyse uitgevoerd. Hiertoe heeft PwC intern een vragenlijst uitgestuurd over de 46 GRI-
onderwerpen én een aantal PwC-specifieke onderwerpen. De PwC-specifieke onderwerpen zijn toegevoegd om een ‘PwC-sausje’ over het verslag te kunnen gieten. Niet-financiële onderwerpen als kwaliteit en onafhankelijkheid bijvoorbeeld, zijn belangrijk voor de belanghebbenden van PwC, maar komen niet voor in de GRI-richtlijnen. Over alle onderwerpen in de vragenlijst hebben de respondenten aangegeven hoe belangrijk zij deze vinden voor zichzelf, hun klanten en andere belanghebbenden. Vervolgens zijn de uitkomsten van de vragenlijsten gevalideerd met informatie uit de interne en externe dialogen met belanghebbenden, en met gegevens uit de klantbeoordelingen en het jaarlijks tevredenheidsonderzoek onder werknemers. Ook is er een mediascan gedaan en een sectoranalyse als verdere toetsing. Komen de uitkomsten overeen met wat er in de media over PwC
verschijnt? Welke niet-financiële elementen benoemen andere kantoren in de branche als materieel? Op basis van deze analyses heeft PwC uiteindelijk de meest relevante onderwerpen bepaald. Deze vormen de basis van de rapportage. Ook zijn onderwerpen als ‘minder belangrijk’ gekwalificeerd. Deze zijn in de bijlagen beland of niet opgenomen.
3. Meten van maatschappelijke impact staat hoog op wensenlijst Over het boekjaar 2011-2012 publiceerde PwC voor de eerste keer een geïntegreerd jaarverslag, waarin financiële en nietfinanciële informatie naast elkaar worden gepresenteerd. Het ‘losse’ maatschappelijke verslag verdween daardoor. In het meest recente verslag is daar ‘G4’ bij gekomen. Volgend jaar wil PwC de externe belanghebbenden direct en in een interactieve dialoog betrekken bij de materialiteitsanalyse. Daarnaast heeft PwC nog meer punten op haar wensenlijstje. De indicatoren die in GRI worden benoemd, richten zich alleen op wat een organisatie doet en nauwelijks op
G4 sluit goed aan op integrated reporting, dat beknoptheid en materialiteit als belangrijke principes heeft. Zie in dit kader ook het artikel hiervoor: ‘Materiality matters: de materialiteit van niet-financiële informatie’, op pagina 52.
de impact die dat maakt in de maatschappij. PwC levert diensten aan klanten, maar de maatschappelijke impact van PwC is dat zij als accountant vertrouwen toevoegt aan financiële en niet-financiële informatie, zodat deze bruikbaar wordt voor derden. Dit is impact die beschreven kan worden, maar die PwC nu nog niet kan kwantificeren. En daar wil zij wel naartoe. Een ander voorbeeld is werkgelegenheid: PwC biedt werk aan 4.400 mensen, maar welke impact maakt zij daarmee op de maatschappij? En hoe meet zij dat? PwC heeft een methode ontwikkeld waarmee je maatschappelijke impact in cijfers vertaalt. PwC past ‘impact-measurement’ toe bij klanten, maar vindt dat zij zelf het goede voorbeeld moet geven.
Samenvatting Voor haar verslag over boekjaar 20122013 heeft PwC gebruikgemaakt van de nieuwste GRI-richtlijnen, versie G4. Hierin is het principe van materialiteit concreet voorgeschreven. PwC heeft haar verslag gefocust op de specifieke zaken die relevant zijn voor haar eigen onderneming en voor haar belanghebbenden. Om te bepalen welke onderwerpen relevant zijn, heeft PwC zich gebaseerd op de resultaten van een materialiteitsanalyse, op klantbeoordelingen. In haar volgende verslag wil PwC deze wijze van rapporteren nog verder doorvoeren. Zij pleit hiertoe voor een gemeenschappelijke, sectorspecifieke taal voor niet-financiële informatie.
Total Impact Measurement and Management
Materialiteitsanalyse is bodyscan van organisatie De materialiteitsanalyse is als een bodyscan. Op welke onderwerpen zou de organisatie zich moeten richten en doet zij dat inderdaad ook? Bij de meeste organisaties, zo leert de ervaring, komt er dan uit dat ze voor 90 procent op de goede weg zitten, maar er komen ook een paar nieuwe aandachtspunten aan de oppervlakte. Zo ook bij PwC. Anti-corruptie bijvoorbeeld, scoorde hoog in de materialiteitsanalyse. PwC vond het eerdere jaren zo vanzelfsprekend dat zij een beleid voert op het gebied van ethiek, dat zij het niet relevant achtte om bijvoorbeeld over anti-corruptietrainingen heel expliciet te rapporteren. De belanghebbenden van PwC gaven aan dat zij dat juist wél moet doen. En terecht, want het is een zeer relevant onderwerp voor een organisatie als PwC.
Linda Midgley en Robert van der Laan: ‘Show me the money: inzicht in echte waarde vraagt om meten’ (Spotlight 3/2013)
Een ander voorbeeld is milieu. Dit onderwerp kwam als niet-materieel uit de analyse. Uiteraard vindt PwC het milieu heel erg belangrijk, maar als financieel dienstverlener kan zij zich niet onderscheiden op dit onderwerp. PwC heeft met haar bedrijfsvoering immers niet heel veel impact op het milieu. Daarom is besloten om gegevens over bijvoorbeeld CO2 -uitstoot in de bijlage te plaatsen; een behoorlijk grote verandering ten opzichte van voorgaande jaren.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 59
4. Op naar een wereldwijd gemeenschappelijke, sectorspecifieke taal De richtlijnen voor integrated reporting en duurzaamheidsverslaglegging zijn nog volop in beweging. Het zou goed zijn als ze zich bewegen naar een wereldwijd gemeenschappelijke, sectorspecifieke taal voor niet-financiële informatie met standaard materialiteitsthema’s en onderliggende indicatoren die relevant zijn voor een bepaalde sector, bijvoorbeeld de financiële dienstverleners. Op die manier zijn de gebruikers van het verslag veel beter in staat verslagen van soortgelijke ondernemingen in één bepaalde branche met elkaar te vergelijken.
5. Terug naar waar het echt om gaat Het zal een kwestie van tijd zijn voordat meer organisaties G4 gaan toepassen. De best practices die daaruit komen zullen door PwC gedeeld en gebruikt worden. Zo leren we van elkaar. En dat is belangrijk, want integrated reporting speelt een belangrijke rol in de verslaggeving: terug naar waar het écht om gaat.
60
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 61
De crisisheffing en de jaarverslaggeving De crisisheffing is per 1 januari 2013 ingevoerd als éénmalige heffing over 2012. Op Prinsjesdag 2013 is bekend gemaakt dat de crisisheffing met een jaar verlengd wordt. Wat houdt deze crisisheffing in, voor welke heffingssystematiek is gekozen en hoe zou in de jaarverslaglegging met de crisisheffing omgegaan kunnen worden? Frank Werger - Knowledge Centre, Tax & Human Resource Services
1. Crisisheffing geldt over 2012 en 2013 De crisisheffing is een extra heffing voor de werkgevers van 16 procent op inkomens van werknemers boven de 150.000 euro. Het gaat hier om loon uit tegenwoordige dienstbetrekking waarover in 2012 belasting is geheven. Met deze regeling heeft het kabinet over 2012 638 miljoen euro opgehaald als bijdrage in het bestrijden van de financiële gevolgen van de crisis. De heffing is per 1 januari 2013 ingevoerd als éénmalige heffing. Echter, op Prinsjesdag 2013 is bekend gemaakt dat de crisisheffing met een jaar verlengd wordt. Onderstaande geldt dus per 1 januari 2013 voor twee achtereenvolgende jaren. De heffing is verschuldigd op 31 maart 2013 en 2014 en moet met de loonaangifte over maart (dus voor eind april van het betreffende jaar) door de inhoudingsplichtige worden afgedragen aan de Belastingdienst.
62
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
2. Alleen loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
Voorbeeld 1. Berekening crisisheffing Werknemer A heeft in 2012 van zijn werkgever 200.000 euro aan loon ontvangen. De werkgever moest in 2013 aan crisisheffing afdragen: 16% * (€ 200.000 – € 150.000) = € 8.000
Bij het bepalen van de grondslag moet alleen loon uit tegenwoordige dienstbetrekking in aanmerking worden genomen. Hieronder vallen het maandloon, vakantiegeld, optievoordelen, bonussen en het gebruikelijke loon van de directeur-grootaandeelhouder. Ontslagvergoedingen, pensioenuitkeringen, eindheffingsloon (loon waarover de werkgever loonbelasting verschuldigd
is) enzovoort tellen niet mee. Ook wordt alleen loon in aanmerking genomen voor zover daarover daadwerkelijk in 2012 respectievelijk 2013 belasting is geheven. Hierdoor hebben correcties na afloop van het kalenderjaar, die betrekking hebben op in 2012 respectievelijk 2013 genoten loon, in principe geen invloed op de grondslag voor de crisisheffing in 2013 respectievelijk 2014. De crisisheffing wordt in principe per werkgever toegepast. Indien een werknemer uit meerdere parttime dienstbetrekkingen in totaal meer dan 150.000 euro aan loon geniet, dan kan het zo zijn dat geen van beide werkgevers crisisheffing verschuldigd is. Om te voorkomen dat al te gemakkelijk de crisisheffing kan worden omzeild, geldt een concernbepaling. Op grond van deze bepaling wordt ook tot het loon van de werknemer gerekend: het loon dat de werknemer heeft genoten van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap (lees ‘concernonderdeel’).
Voorbeeld 2. Werknemer werkzaam bij meerdere werkgevers Stel werknemer X heeft in 2012 van zijn werkgever A 100.000 euro en van werkgever B 80.000 euro aan loon ontvangen. Beide werkgevers hebben onderling geen band. Omdat geen van beide werkgevers in 2012 meer dan 150.000 euro aan loon aan werknemer X heeft betaald, is geen crisisheffing verschuldigd.
In de praktijk blijken deze aspecten niet altijd goed te zijn toegepast, waardoor niet altijd het juiste bedrag aan crisisheffing is afgedragen.
Voorbeeld 3. Concerntoepassing Stel werknemer X heeft in 2012 van zijn werkgever A 100.000 euro en van werkgever B 80.000 euro aan loon ontvangen. Anders dan bij voorbeeld 2, is in dit geval werkgever B een volle dochter van A. Afzonderlijk bezien zouden geen van beide werkgevers getroffen worden door de crisisheffing. Maar omdat beide werkgevers als verbonden vennootschap kwalificeren, is de werkgever die het hoogste loon heeft betaald, de volledige crisisheffing verschuldigd. Werkgever A moet dus 16% * (€ 180.000 – € 150.000) = € 4.800 aan crisisheffing afdragen.
3. Er vindt dubbele belastingheffing plaats Uitgangspunt voor de heffing van loonbelasting is dat deze geheven wordt van de werknemer. De werkgever houdt de verschuldigde loonbelasting in op het loon, en draagt deze namens de werknemer af aan de Belastingdienst. De werknemer kan de van hem ingehouden
loonbelasting vervolgens met zijn aangifte inkomstenbelasting verrekenen. Sinds 1997 kennen we binnen de loonbelasting ook de systematiek van eindheffing. Hiermee wordt bedoeld dat de over het loon verschuldigde loonbelasting niet van de werknemer, maar van de werkgever wordt geheven. Deze systematiek wordt vaak gebruikt bij beloningen in natura, zoals kerstpakketten. Ook de werkkostenregeling is op deze systematiek gebaseerd. Feitelijk krijgt de werknemer een nettovoordeel en neemt de werkgever de verschuldigde belasting (de eindheffing) voor zijn rekening. Omdat in geval van eindheffing de werkgever belastingplichtig is, kan de werknemer de eindheffing niet met de aangifte inkomstenbelasting verrekenen. Tot zover is de systematiek van de loonbelasting consequent: is sprake van loon, dan wordt dit of bij de werknemer of bij de werkgever belast. Er vindt als zodanig geen dubbele belastingheffing plaats. Echter, sinds 2005 kennen we voor bepaalde vormen van loon de systematiek van - zoals loonheffingsspecialisten dat noemen - pseudo-eindheffing. Feitelijk betekent deze systematiek dat beide hiervoor beschreven heffingswijzen tegelijk/volgtijdelijk worden toegepast. Het loonbestanddeel wordt dus twee keer belast: op reguliere wijze bij de werknemer en als eindheffing bij de werkgever. Ook bij de crisisheffing is voor deze systematiek gekozen. Deze ‘relatief verborgen’ heffing treft dus feitelijk niet de werknemers met
Samenvatting Voor werkgevers geldt over 2012 en 2013 voor elke werknemer een heffing van 16 procent voor zover het loon hoger is dan 150.000 euro; de zogenaamde crisisheffing. Het loonbestanddeel wordt dus twee keer belast: op reguliere wijze bij de werknemer en als eindheffing bij de werkgever. De werkgever neemt de crisisheffing als verplichting op op de balans. In de winst-en-verliesrekening geldt de crisisheffing als bijzondere post die toegelicht moet worden.
een hoog inkomen, maar de werkgever die deze werknemers in dienst heeft.
4. De crisisheffing is geen bezoldiging als bedoeld in art. 2:383, lid 1 BW De Raad voor de Jaarverslaggeving (de Raad) heeft in zijn Uiting 2013-1 aandacht besteed aan de verwerking en presentatie van de crisisheffing in de balans en winsten-verliesrekening. De crisisheffing moet als verplichting op de balans van 2012 respectievelijk 2013 worden opgenomen en naar gelang het loon is genoten aan dat jaar worden toegerekend. In de winst-enverliesrekening geldt de crisisheffing als bijzondere post die moet worden toegelicht (en valt dus niet onder de post ‘ belastingen over het resultaat’).
Voorbeeld 4. Systematiek pseudo-eindheffing Werknemer A heeft in 2012 van zijn werkgever 200.000 euro aan loon ontvangen. Over dat loon is in 2012 gemiddeld 42 procent loonbelasting ingehouden en door de werkgever afgedragen. De werknemer heeft dus € 200.000 – 42% belasting (€ 84.000) = € 116.000 nettoloon ontvangen. Vervolgens is de werkgever in 2013 over het in 2012 door deze werknemer genoten loon - voor zover dat meer bedraagt dan 150.000 euro nog eens 16 procent crisisheffing (8.000 euro) verschuldigd. Een bedrag van 50.000 euro aan loon wordt derhalve feitelijk twee keer in de heffing van loonbelasting betrokken. De werknemer voelt deze additionele heffing van 8.000 euro in principe niet.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 63
Daarnaast gaat de Raad in op de wijziging van RJ 271.6 (vermelden bezoldiging bestuurders en commissarissen). Op grond van die Richtlijn moeten rechtspersonen het bedrag van de crisisheffing dat betrekking heeft op (voormalige) bestuurders en commissarissen, onder voorwaarden afzonderlijk vermelden. De Raad laat de rechtspersonen echter de keuze om te kiezen of de crisisheffing al dan niet tot de bezoldiging van deze personen als bedoeld in art. 2:383, lid 1 of 2:383c BW wordt gerekend. Hoewel de crisisheffing als loonkosten zullen kwalificeren, kan deze los gezien worden van de bezoldiging van de bestuurders/commissarissen. De crisisheffing is immers een zuivere werkgeversheffing, die naast de reguliere heffing van loonbelasting wordt geheven. Dit is wezenlijk anders dan de reguliere eindheffing (zoals bij de werkkostenregeling), die in plaats van de heffing van loonbelasting van de werknemer komt.
5. Conclusie De crisisheffing is per 1 januari 2013 ingevoerd als een eenmalige heffing van werkgevers. Inmiddels is duidelijk dat de crisisheffing ‘eenmalig’ met een jaar verlengd wordt, zodat werkgevers in 2014 crisisheffing verschuldigd zijn over hoge lonen die ze in 2013 aan werknemers hebben betaald. Werkgevers die in 2013 werknemers in dienst hebben die meer dan 150.000 euro verdienen, moeten er dus rekening mee houden dat ze in 2014 wederom met een extra last worden geconfronteerd. Het is pleitbaar dat deze extra loonkosten geen bezoldiging van de bestuurders/commissarissen zijn, die op grond van RJ 271.6 gerapporteerd zou moeten worden.
64
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 65
Tien tips om 2014 fiscaal goed in te luiden Het einde van 2013 nadert met rasse schreden. Voor iedereen hét moment om zich fiscaal op te maken voor het volgende jaar. In dit artikel tien gouden tips. Jessica Litjens - Knowledge Centre, Tax & Human Resource Services Mitra Tydeman-Yousef - Knowledge Centre, Tax & Human Resource Services
1
Willekeurig afschrijven De ondernemer die in 2013 heeft geïnvesteerd in nieuwe bedrijfsmiddelen of dit nog van plan is, doet er goed aan rekening te houden met een nieuwe tijdelijke regeling voor willekeurige afschrijving. Op basis van deze regeling kunnen ondernemers in de inkomsten- en vennootschapsbelasting willekeurig afschrijven op investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen die zijn gedaan in de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013. Als de ondernemer aan de voorwaarden voldoet, dan kan hij* direct tot maximaal 50 procent van de aanschaffingsprijs willekeurig afschrijven. Het bedrijfsmiddel moet wel vóór 1 januari 2016 in gebruik zijn genomen.
2.
Innovatie en investeringen Overweegt een ondernemer te investeren in nieuwe energiezuinige of milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen? Dan kan het voor hem zinvol zijn om in het kader van de inkomsten- of vennootschapsbelasting te bekijken of hij een voorgenomen kleine investering in dergelijke bedrijfsmiddelen nog in 2013 moet doen. Het minimuminvesteringsbedrag voor de energieinvesteringsaftrek (EIA) gaat namelijk met ingang van 1 januari 2014 omhoog naar 2.500 euro per investering. Dit geldt ook voor de milieu-investeringsaftrek (MIA). Voor het recht op investeringsfaciliteiten is het wel van belang dat op eventuele meldingstermijnen wordt gelet. Wil een ondernemer zelf speur- en ontwikkelingswerk (S&O) gaan verrichten, dan kan hij in aanmerking komen voor een speciale aftrek. Voor ondernemers in de inkomsten- en vennootschapsbelasting met kosten - anders dan loon - en uitgaven die direct toerekenbaar zijn aan zelf verricht S&O-werk, geldt namelijk sinds 2012 de research- en developmentaftrek (RDA). Het percentage van deze aanvullende aftrekpost gaat zeer waarschijnlijk vanaf 1 januari 2014 omhoog van 54 naar circa 60 procent. Het kan voor ondernemers daarom voordelig zijn als zij rekening houden met deze verhoging door in 2014 de kosten te maken en de uitgaven te doen. Naar verwachting wordt het RDA-percentage in december 2013 definitief vastgesteld.
* Lees bij ‘hij’: hij of zij’.
66
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
3.
Box 2-tarief tijdelijk van 25 naar 22 procent Heeft een vennootschap het voornemen binnenkort een dividenduitkering te doen aan een aanmerkelijkbelanghouder (ab-houder)? Stel dan de dividenduitkering uit tot na 1 januari 2014. In 2014 geldt namelijk een tijdelijk verlaagd box 2-tarief van 22 procent voor zover het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang niet hoger is dan 250.000 euro. Dit levert een tariefvoordeel op van 3 procent. Als de dividenduitkering na 1 januari 2014 plaatsvindt, vallen de verkregen middelen in 2014 daarnaast niet in de rendementsgrondslag van box 3 in verband met de peildatum voor box 3 op 1 januari. Dit betekent dan eveneens een belastingbesparing van 1,2 procent van het uitgekeerde dividend voor het jaar 2014. Fiscale partners hebben elk recht op het verlaagde tarief van 22 procent over de eerste 250.000 euro aan inkomen in box 2. Ze kunnen dus in 2014 in totaal 500.000 euro dividend ontvangen tegen het verlaagde box 2-tarief. Wil een ab-houder binnenkort zijn ab-aandelen verkopen? Dan doet hij er goed aan te overwegen deze verkoop uit te stellen tot na 1 januari 2014. Ook dan kan een tariefvoordeel van 3 procent van de verkoopopbrengst in box 2 en een belastingvoordeel van 1,2 procent van de vermogenswinst in box 3 worden behaald. Ook in dit geval hebben fiscale partners elk recht op het verlaagde tarief van 22 procent over de eerste 250.000 euro aan inkomen in box 2.
4
Verruimde vrijstelling eigenwoningschenking via de eigen bv Wil een directeur-grootaandeelhouder (dga) gebruikmaken van de verruimde vrijstelling eigenwoningschenking, maar beschikt hij privé niet over voldoende contanten? Dan kan hij het bedrag voor de maximale onbelaste schenking lenen van zijn bv. Vanaf 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 kan hij onder voorwaarden tot 100.000 euro onbelast schenken voor de eigen woning van een ander.
5
Aanpassen pensioenbrief dga vóór 1 januari 2014 Heeft een dga zijn pensioenregeling al aangepast aan de Wet verhoging AOW - en pensioenrichtleeftijd (Wet VAP)? En heeft hij al een keuze gemaakt tussen de verschillende mogelijkheden? Met ingang van 1 januari 2014 moet de pensioenregeling voldoen aan de Wet VAP. De pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd naar 67 jaar en daarmee samenhangend wordt het maximale opbouwpercentage verlaagd (voor eindloonregelingen 1,9 procent op leeftijd 67 jaar). De dga kan ervoor blijven kiezen vóór zijn 67-jarige leeftijd met pensioen te gaan, maar hij moet het opbouwpercentage dan wel verder verlagen en zijn pensioenbrief hieraan aanpassen. Dat is meteen een goed moment om te zorgen dat zijn pensioenregeling (weer) goed past bij zijn wensen.
6
Stamrecht Heeft een werknemer in 2013 ontslag gekregen? Dan heeft hij alleen dit jaar nog de mogelijkheid om gebruik te maken van de zogenoemde stamrechtvrijstelling. Dit houdt in dat hij onder voorwaarden zijn ontslagvergoeding zonder inhouding van loonheffing kan onderbrengen bij een stamrecht-bv, bank, beleggingsinstelling of verzekeraar. Omdat deze mogelijkheid met ingang van 1 januari 2014 voor nieuwe situaties vervalt, is het wel van belang dat hij vóór die datum zijn ontslagvergoeding heeft omgezet in een stamrecht. Dit betekent dat de stamrechtovereenkomst vóór 1 januari 2014 moet zijn getekend, de stamrechtovereenkomst moet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de stamrechtvrijstelling en op 31 december 2013 de ontslagdatum bekend moet zijn. Let wel, de ontslagdatum hoeft niet vóór 1 januari 2014 te liggen, maar wel op een redelijke termijn daarna. Daarvan is sprake als het ontslag plaatsvindt vóór 1 juli 2014. Heeft een ontslagen werknemer een stamrecht ondergebracht bij een stamrecht-bv, bank, beleggingsinstelling of verzekeraar? Dan kan hij in 2014 zijn bestaande stamrecht bijvoorbeeld ineens laten uitkeren zonder heffing van 20 procent revisierente. Ook wordt dan slechts 80 procent van dit kapitaal belast tegen het progressieve tarief van box 1, en blijft 20 procent onbelast. Deze belastingkorting van 20 procent geldt alleen voor het jaar 2014 én onder de voorwaarde dat de werkgever de koopsom voor de financiering van het stamrecht vóór 15 november 2013 heeft overgemaakt naar de (kwalificerende) uitvoerder.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 67
7
Giften aan culturele instellingen Wil een dga via zijn bv schenken aan een culturele instelling? Dan mag hij zijn gift met 1,5 vermenigvuldigen voor de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting, met een maximum van 2.500 euro. Deze ‘multiplier’ mag zowel voor de inkomsten- als de vennootschapsbelasting over maximaal 5.000 euro aan culturele giften worden toegepast. De Europese Commissie heeft de multiplier voor giften aan culturele instellingen definitief goedgekeurd. Aanvankelijk gold de multiplier voor vijf jaar (2012-2016), maar deze termijn is verlengd tot en met de belastingaangifte over 2017.
8
Negatieve verklaring na aan- of verkoop onroerende zaak Heeft de btw-ondernemer in 2013 een negatieve verklaring verstrekt of ontvangen over een in 2012 gekochte of verkochte onroerende zaak met een optie voor belaste levering? Als sprake is van levering van een onroerende zaak waarbij is geopteerd voor de btw belaste levering, moet de koper schriftelijk verklaren dat hij deze onroerende zaak gaat gebruiken voor doeleinden waarvoor hij minstens 90 procent btw-aftrekgerechtigd is. Als de koper dit goed in de periode die zowel het boekjaar van levering als het daaropvolgende boekjaar omvat, (onverhoopt) toch niet voor dergelijke activiteiten gebruikt, moet hij dit binnen vier weken na afloop van deze referentieperiode schriftelijk aan de verkoper melden (en een kopie daarvan aan zijn Belastinginspecteur sturen). Waar een dergelijke verklaring eerder tot gevolg had dat btw bij de koper van de onroerende zaak kon worden nageheven, is dit naar aanleiding van een recent arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Pactor Vastgoed, HvJ EU 10 oktober 2013, C-622/11) niet langer het geval. Het deel van de verschuldigde herzienings-btw dat is toe te rekenen aan de activiteiten uit de periode na 10 oktober 2013, de datum van het genoemde arrest, kan worden nageheven bij de oorspronkelijke leverancier. Dit geldt ook voor volgende jaren. Het is daarom raadzaam dat verkopers vanaf heden in hun koopovereenkomsten clausules opnemen over het verhalen van deze btw-schade.
9
Beleggen in vastgoedlichamen Is belegd in een vastgoedlichaam dat geen beleggingsfonds in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft) is? Let er dan op dat er vanaf 1 januari 2014 voor de belegger iets kan wijzigen. Vanaf die datum wordt de heffing van overdrachtsbelasting voor beleggingen in vastgoed via personenvennootschappen namelijk aangepast. Als de belegger participeert in een maatschap, commanditaire vennootschap of fonds voor gemene rekening moet hij vanaf volgend jaar overdrachtsbelasting betalen. Maar dat is niet het geval als hij een belang van minder dan een derde verkrijgt (ook door uitbreiding) en bovendien sprake is van een beleggingsfonds in de zin van de Wft. De verhandeling van zijn participatie na 31 december 2013 kan dus leiden tot heffing van overdrachtsbelasting als het beleggingsvehikel niet zo’n beleggingsfonds is. De regeling voor rechtspersonen wordt overigens niet gewijzigd.
10 Rijden met buitenlands kenteken Rijdt een Nederlandse ingezetene in 2014 met een buitenlands kenteken op de Nederlandse wegen? Vanaf 1 januari 2014 gaat de Nederlandse douane strenger toezicht houden op het gebruik van de Nederlandse weg door motorrijtuigen met een buitenlands kenteken. Een Nederlandse ingezetene is dan in principe motorrijtuigenbelasting (mrb) verschuldigd (naast bpm). Om fraude te voorkomen en beter toezicht te kunnen houden, wordt vanaf 2014 een zogeheten woonplaatsvermoeden voor de mrb ingevoerd. Wordt een bestuurder gecontroleerd of staande gehouden? Dan wordt nagegaan of hij zich heeft ingeschreven of had moeten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie. Is dit het geval, dan wordt hij geacht Nederlandse ingezetene te zijn en is hij in principe mrb verschuldigd. Hij kan wel tegenbewijs leveren dat hij geen Nederlandse ingezetene is.
68
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Meer fiscale tips en aandachtspunten Hebt u na het lezen van deze tien gouden tips de smaak te pakken en wilt u meer fiscale tips en aandachtspunten? Download dan de uitgave ‘Goed op weg naar 2014 - Fiscale tips voor particulieren en (familie)bedrijven’ van www.pwc.nl/goed-opweg-naar-2014. Hierin heeft het PwC Knowledge Centre Tax & HRS in samenwerking met de belastingadviespraktijk de belangrijkste fiscale tips en aandachtspunten voor particulieren en (familie)bedrijven op een rij gezet. Ook is deze publicatie in het Engels beschikbaar. De uitgave is evenals deze bijdrage (mede) gebaseerd op het Belastingpakket 2014 zoals dat op 19 november 2013 is aangenomen door de Tweede Kamer. Latere ontwikkelingen zijn hierin niet opgenomen.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 69
Kort nieuws 1. Verslaggeving
2. Regelgeving
Themaonderzoeken AFM en Eumedion In oktober heeft de AFM de themaonderzoeken bekendgemaakt voor het toezicht financiële verslaggeving inzake jaarrekeningen 2013. De AFM zal specifiek onderzoek doen naar: • de verslaggeving over (bestuurders) beloningen, waaronder de juiste verantwoording van op aandelen gebaseerde beloningen; • de kwaliteit en omvang van de toelichtingen, vooral in hoeverre ze zijn toegespitst op de specifieke situatie van de onderneming; • de risicoparagraaf in het jaarverslag; en • de invoering van IAS 19R (pensioenen).
Nieuwe editie ‘Regulatory Update’ De november 2013 editie van de PwC-publicatie ‘Regulatory update’ is verschenen en beschikbaar via http:// www.pwc.com/gx/en/audit-services/ publications/regulatory-debate/ regulatory-briefing.jhtml. ‘Regulatory update’ geeft informatie over de nieuwste ontwikkelingen wereldwijd op het gebied van regelgevingsactiviteiten, -initiatieven en voorstellen voor nieuwe wetgeving met betrekking tot accountantscontrole, financiële verslaggeving en corporate governance. In deze editie onder meer informatie over de rapportage door de accountant, de ‘audit reform’ voorstellen van de Europese Commissie en het rapport van de ‘Competition Commission’ in het Verenigd Koninkrijk.
In oktober heeft ook Eumedion haar Speerpuntenbrief 2014 uitgebracht. De speerpunten van Eumedion voor de reguliere aandeelhoudersvergadering 2014 en de jaarverslagen 2013 van beursgenoteerde ondernemingen zijn: • informatie over risico’s en waarborgen ten aanzien van de integriteit van gepubliceerde financiële informatie en de rol van de raad van commissarissen c.q. auditcommissie hierbij; en • informatie over opvolgingsprocedures van nieuwe bestuurders en commissarissen, diversiteitsbeleid en over het functioneren van bestuur en raad van commissarissen.
70
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
‘Regulatory update’ november 2013
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 71
Op zoek naar een eerder verschenen artikel? Hieronder vindt u een overzicht van de artikelen van de laatste vier uitgaven van Spotlight. Op www.pwc.com vindt u onder ‘Publicaties’ de laatste jaargangen. Uiteraard kunt u ook contact met ons opnemen.
Spotlight 2013 – Uitgave 3 Michael de Ridder - Woord vooraf - De toekomstbestendige controle
4
Arjan Brouwer - Alternatieve winstbegrippen: zegen of zonde?
6
Kees-Jan de Vries - Verslaggeving over derivaten onder RJ 290
10
Rik van Hal en Jay Tahtah - Alle hens aan dek voor de nieuwe lease-accountingvoorstellen
14
Hugo van den Ende, Michiel Lohman en Dirk Symon Siesling - Nieuwe IAS 19: ‘ondergeschoven kindjes’
20
Iris de Jongh, Sophie de Vries en Peter Geerts - Het periodieke rapportageproces: een balans tussen snelheid, kwaliteit en kosten
24
Jurriaan Besorak, Onno Nillesen en Robert van der Laan - Op weg naar geïntegreerde beheersing: aanvaard de verschillende belangen en dilemma’s
32
Linda Midgley en Robert van der Laan - Show me the money: inzicht in echte waarde vraagt om meten
36
Kort nieuws
40
Spotlight 2013 – Uitgave 2
72
Robert Swaak - Woord vooraf - Spotlight, al twintig jaar ons vaktechnisch bulletin
4
Mr. drs. Jan Backhuijs RA - De onderneming en haar jaarrekening
6
Dr. Olof Bik RA - Van Atlantis naar El Dorado: de accountant gevormd voor een onbekende toekomst
8
Prof. dr. Roland Brandsma - Inhouding van dividendbelasting
10
Dr. Arjan Brouwer RA - De kunst van het weglaten
12
Prof. dr. Peter Eimers RA - Lang leve de audit: assurance in een digitaal tijdperk
14
Drs. Jos de Groot RA CIA - Governance verslaglegging nieuwe stijl; Wie de vorm beheerst is de inhoud meester
16
Mr. Richard Hiemstra - Onze kenniseconomie is meer dan alleen witte jassen
18
Prof. dr. Wim Holterman - Over waarde en het gelijk van de markt
20
Prof. dr. mr. Gérard Kampschöer RA - IJzeren voorraad: klinkt ouderwets maar is nog steeds actueel
22
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Prof. dr. Herman van Kesteren - De omzetbelasting is snel gegroeid
24
Drs. Peter van Mierlo RA - Accountantsoordeel zal winnen aan authenticiteit en reikwijdte
26
Prof. dr. ir. Dennis Muntslag - Optimaliseer uw internationale waardeketen: integreer Business, Tax en Legal
28
Prof. dr. Erik Roelofsen RA - Eenvoud is een illusie, maar structuur is hard nodig
30
Prof. dr. Stan Stevens - Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten onder vuur
32
Prof. dr Jacques de Swart MBA - Data analytics als aanjager van innovatie in accountancy
34
Peter Veerman RA - Geen vrijheid, geen blijheid?
36
Prof. dr. Jan Willem Velthuijsen - Economische regulering is nooit af, maar we zijn een heel eind
38
Prof. dr. Hein Vermeulen - Tax belangrijk bij de controle van beleggingsinstellingen
40
Drs. Pieter Veuger RA - Financiële instrumenten in de Spotlight, tijd voor enige zelfspot?
42
Prof. dr. Stef van Weeghel - “Wake up and smell the coffee”
44
Spotlight 2013 – Uitgave 1 Huub Wüst - Woord vooraf - Waar ligt u wakker van?
4
Peter Veerman en Lisette van der Weijden - Wet op het accountantsberoep: beperking andere dan controlediensten en verplichte kantoorroulatie
6
Rik van Hal en Jay Tahtah - De nieuwe IFRS leasestandaard: stevige wijn of water?
10
Kees-Jan de Vries - Huidige marktomstandigheden hebben impact op hedge accounting
18
Jeffrey Bollebakker en Tom Hagenaars - IFRS 13: waarderingsuitdaging voor ondernemingen in 2013
24
Inge Oudhuis - Invoering variabele-normvergoeding heeft invloed op verslaggeving instellingen in langdurige zorg
28
Inge Oudhuis - Toename van derivaten in de langdurige zorg
36
Willem Geijtenbeek - Standard Business Reporting: samenwerken, digitaliseren, standaardiseren
40
Kort nieuws
46
Spotlight 2012 – Uitgave 4 Jolanda Lamse - Woord vooraf - Professioneel-kritische houding is meer dan een rechte rug
4
Paula Kager en Frank van Oirschot - Belonen naar prestatie en het remuneratierapport
6
Pieter Veuger, Karin Meijer en Erwin Bastianen - Nieuwe regelgeving onderhandse derivatenmarkt belast ook niet-financiële partijen
14
Frans de Groot - Op weg naar een nieuwe, waardevollere controleverklaring
20
Maarten Hartman - IFRS: vanaf 2013 weer volop wijzigingen
24
Lisette van der Weijden - De Wet op het accountantsberoep vervangt de WRA en WAA
30
Arno Pouw en Robert van der Laan - Lessons learned: het geïntegreerde jaarverslag
34
Kort nieuws
38
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 73
74
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4
Colofon Spotlight is het vaktechnisch bulletin van PricewaterhouseCoopers Accountants. Dit bulletin mag ter beschikking worden gesteld aan cliënten en derden, evenwel met inachtneming van het volgende. Bij het redigeren van de teksten wordt de uiterste zorgvuldigheid betracht. De behandeling van de onderwerpen is evenwel niet altijd uitputtend, terwijl tevens na verloop van tijd informatie verouderd of niet meer (volledig) juist kan zijn. De mening van de auteur(s) is niet noodzakelijkerwijs de mening van PwC. Wij aanvaarden daarom geen verantwoordelijkheid voor hetgeen eventueel wordt ondernomen op basis van de inhoud van deze publicatie. Waar in de tekst naar een niet-specifiek persoon verwezen wordt (bijvoorbeeld ‘de accountant’) wordt de m/v-vorm bedoeld; lees ‘hij/zij’. Alle rechten voorbehouden.
Hoofdredacteur mr. drs. J.B. Backhuijs RA Eindredactie drs. A.J. Schager RA drs. E.M. van der Weijden RA Redactie dr. A.J. Brouwer RA prof. dr. P.W.A. Eimers RA prof. dr. W.G.M. Holterman RA drs. E. de Horde RA RE prof. dr. mr. G.W.J.M. Kampschöer RA A.M. Spek RA P.J. Veerman RA Editor drs. C. Rompas Secretariaat D. van der Klis Vormgeving ECO Digital Publishing Productie Verweij Printing
Nadere informatie Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot Assurance National Office of de personen die in de bijdragen genoemd zijn. Wanneer u een artikel of passage uit Spotlight wilt overnemen is bronvermelding verplicht en verzoeken wij u een exemplaar van uw publicatie te zenden aan het redactieadres. Redactieadres PricewaterhouseCoopers Accountants Assurance National Office Postbus 90357 1006 BJ Amsterdam Telefoon: 088 792 5253 Fax: 088 792 9632 Abonnementenservice Gelieve wijzigingen, inclusief adreslabel, te sturen naar: PwC Antwoordnummer 46440 1060 WD Amsterdam Spotlight verschijnt vier keer per jaar
Deze publicatie is uitsluitend opgesteld als algemene leidraad voor relevante kwesties en dient niet te worden geïnterpreteerd als professioneel advies. U dient niet te handelen op basis van de in deze publicatie vervatte informatie zonder nader professioneel advies te hebben ingewonnen. Er wordt geen enkele expliciete of impliciete verklaring verstrekt of garantie geboden ten aanzien van de juistheid of volledigheid van de in deze publicatie vervatte informatie, en voor zover toegestaan krachtens de wet, aanvaarden de bij deze publicatie betrokken PwC firms, medewerkers en vertegenwoordigers geen enkele aansprakelijkheid, voor de gevolgen van enige handeling dan wel omissie door hetzij uzelf hetzij enige andere persoon op basis van de in deze publicatie vervatte informatie of voor enig besluit waaraan die informatie ten grondslag ligt.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 4 75
© 2013 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. (KvK 34180289). Alle rechten voorbehouden. 2013.11.01.21.1 PwC verwijst naar de Nederlandse firma en kan soms naar het PwC-netwerk verwijzen. Elke aangesloten firma is een afzonderlijke juridische entiteit. Kijk op www.pwc.com/structure voor meer informatie.