www.pwc.nl
Spotlight Special: Pensioenen Vaktechnisch bulletin van PwC Accountants Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
Bij PwC in Nederland werken ruim 4.500 mensen met elkaar samen vanuit 12 vestigingen en drie verschillende invalshoeken: Assurance, Tax & HRS en Advisory. We leveren sectorspecifieke diensten en zoeken verrassende oplossingen, niet alleen voor nationale en internationale ondernemingen, maar ook voor overheden en maatschappelijke organisaties. ‘PwC’ is het merk waaronder member firms van PricewaterhouseCoopers International Limited (PwCIL) handelen en diensten verlenen. Samen vormen deze firms het wereldwijde PwC-netwerk. Elke firm in het netwerk is een afzonderlijke juridische entiteit en handelt voor eigen rekening en verantwoording en niet als vertegenwoordiger van PwCIL of enige andere member firm. PwCIL verricht zelf geen diensten aan cliënten. PwCIL is niet verantwoordelijk of aansprakelijk voor het handelen of nalaten van welke van haar member firms dan ook, kan geen zeggenschap uitoefenen over hun professioneel oordeel en kan hen op geen enkele manier binden.
2
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
Inhoud Woord vooraf: Pensioen in perspectief
4
Pensioen is een hot topic. Er is de afgelopen tijd veel overlegd in de pensioenwereld. In een aantal ondernemingen zijn de gesprekken over de heroverweging van de pensioensituatie opgestart. Dat is goed, want niets doen is voor niemand een optie.
Aansturing en bewaking uitbestede pensioenfondsadministraties cruciaal
22
Ook administratieve werkzaamheden worden steeds vaker uitbesteed aan pensioenuitvoerders en vermogensbeheerders. Het beheersen van de verschillende informatiestromen en het bewaken van de kwaliteit van de dienstverlening van de externe partijen is van groot belang.
Mischa Borst
Peter Nieuwenhuizen en Mark Brouwer Ontwikkelingen in Nederlandse pensioenverslaggevingregels
6
In de afgelopen tien jaar zijn er twee fundamentele veranderingen geweest in de Nederlandse pensioenverslaggevingregels. Een overzicht van de ontwikkelingen in het laatste decennium.
Ageing en het nieuwe pensioenakkoord van de STAR
28
Het STAR-akkoord (Stichting van de Arbeid) moet leiden tot een stabiele pensioenpremie voor werkgevers en werknemers. Bovendien benoemt STAR het ouderenbeleid als onlosmakelijk onderdeel van het akkoord. Zonder ouderenbeleid geen nieuw pensioencontract is het devies.
Wim Schoonderbeek
Alfred Lagendijk en Bastiaan Starink Nieuwe IAS 19: gevolgen voor ondernemingen
10 Het begint met de governance
De nieuwe IAS 19 bevat een aantal wijzigingen op het gebied van opname, presentatie en toelichting, die de pensioenverslaggeving minder complex en beter vergelijkbaar moet maken. De wijzigingen hebben gevolgen voor de pensioenverslaggeving, treasury, risk management en governance. Een goed moment om de pensioenstrategie te heroverwegen.
32
De eisen die aan pensioenfondsen worden gesteld zijn snel toegenomen. Toezichthouders, deelnemers en gepensioneerden, en de maatschappij als geheel verwachten steeds meer van pensioenfondsen. Voor het functioneren van pensioenfondsen is de kwaliteit van het bestuur bepalend.
Wim Koeleman
Michiel Lohman en Dirk Symon Siesling Pensioenrisico’s bij fusies en overnames Het verschil in commerciële en fiscale waardering van pensioenen
14
De commerciële waardering van pensioenkosten verschilt aanzienlijk van de fiscale waardering, zodat de onderneming in de vennootschapsbelastingaangifte van de jaarrekening moet afwijken. Dit artikel gaat in op de verschillen en kansen die dit met zich meebrengt.
Wim Holterman en Eko Loijenga
Bastiaan Starink en Dirk-Symon Siesling De controle van pensioenen in de jaarrekening Bij de controle van de pensioenverplichtingen op basis van IAS 19 ‘Personeelsbeloningen’ schakelt de accountant veelal een actuaris in. Het is van belang dat de accountant vooraf de reikwijdte van de werkzaamheden van de actuaris goed afspreekt volgens de COS-verplichtingen.
Mark Ferwerda en Henk van der Rijst
Het laatste artikel van deze special gaat in op de waardering van pensioenen en de pensioenrisico’s bij fusies en overnames. Wat zijn bijvoorbeeld belangrijke aandachtspunten voor de onderneming en welke voorzorgsmaatregelen kan zij nemen inzake pensioenen zodat haar deals nog succesvoller worden?
18
36
Woord vooraf Pensioen in perspectief Er zijn tijden geweest dat men mij op feestjes meewarig aankeek: pensioenactuaris, hoe heb je dat beroep toch kunnen kiezen? Maar de tijden zijn veranderd. Pensioen is een hot topic. Er is de afgelopen tijd veel overlegd in de pensioenwereld en in een aantal ondernemingen zijn de gesprekken over de heroverweging van de pensioensituatie opgestart. Echter veel bedrijven die ik spreek reageren op de pensioendiscussie met “Ja, maar…” Wij hebben een top 10 gemaakt met wat er dan aan argumenten volgt. Een willekeurige selectie: “We kunnen het pensioenfonds toch niet beïnvloeden”, “De bonden zijn vast tegen” of ”We hebben andere prioriteiten.” Al met al heel veel redenen om niets te doen, veelal ingegeven door mogelijke meningen van andere belanghebbenden bij het pensioendossier. Echter, aan de hand van een aantal verschillende invalshoeken, schets ik u waarom niets doen voor niemand een optie is.
Werkgever Allereerst de invalshoek van de werkgever. Pensioen is geen core business voor een onderneming, dat is namelijk ondernemen. Toch besteden veel ondernemers veel tijd aan pensioen, omdat zij zich realiseren dat het een risicovol onderdeel is van hun onderneming. Immers, als je pensioen niet goed regelt, kunnen de kosten van pensioen onverwacht hoog worden, iets waar ondernemers niet op zitten te wachten. Daarnaast zullen de nieuwe boekhoudregels voor pensioenen onder IFRS (IAS 19) voor grote fluctuaties in het eigen vermogen zorgen (zie ook het artikel van Michiel Lohman en Dirk Symon Siesling over de wijzigingen in IAS 19). Een volatiel eigen vermogen
4
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
kan weer gevolgen hebben voor de kredietwaardigheid, het dividendbeleid en zelfs de bestuurdersbeloningen van de onderneming. Al met al een aantal goede redenen voor ondernemers om de pensioensituatie te moeten willen verbeteren.
Pensioenfonds De tweede belangrijke belanghebbende is het pensioenfonds. Die wordt geconfronteerd met kritische vragen over zijn performance de afgelopen jaren, de lage dekkingsgraad en het niet indexeren van de pensioenaanspraken. Ook krijgt het pensioenfonds te maken met aangescherpte eisen op het gebied van financieel toezicht (aanhouden van hogere buffers) en governance. Daarnaast dient het pensioenfonds zijn risicomanagement verder te ontwikkelen en te voldoen aan de eisen die gesteld zijn aan transparantie en communicatie. De pensioenfondsbestuurder heeft de afgelopen jaren steeds meer verantwoordelijkheden gekregen en zal er nog meer krijgen. Van een pensioenfondsbestuurder wordt eigenlijk verwacht dat hij een (kleine) financiële onderneming aanstuurt; een taak waar maar weinig pensioenfondsbestuurders zich senang bij voelen. Verder neemt de druk bij het pensioenfonds toe omdat het financieel steeds moeilijker is om de pensioenregeling van de werkgever uit te voeren. Door de lage rente zijn de marges in de premie afgenomen en zijn dekkingsgraden gedaald waardoor het pensioenfonds de in het vooruitzicht gestelde indexatieverwachting niet waar kan maken. Daarbij komt dat, door de vergrijzing van veel pensioenfondsen, het aantal financiële sturingsmiddelen van deze fondsen om de financiële huishouding van het fonds te beïnvloeden,
afneemt. Al met al een aantal goede redenen voor pensioenfondsen om hun situatie te moeten willen veranderen.
Werknemer Ook voor de werknemer staat er veel op het spel. Uiteraard zijn de stijgende pensioenkosten in eerste instantie een probleem van de werkgever. Echter, de werkgever kan elke euro maar één keer uitgeven en vaak schat de werknemer de euro die aan pensioen wordt uitgegeven niet op waarde. De werknemer waardeert een goede pensioenregeling, maar als deze 20% tot 30% van het salaris kost, is het maar de vraag of hij er zo veel waarde aan toekent. Verder zorgt de solidariteit in veel pensioenregelingen ervoor dat voor jonge werknemers veel geld voor pensioenen betaald wordt, maar dat dit voor oudere werknemers wordt aangewend. Daarnaast hebben de afgelopen jaren laten zien dat de zekerheid van de pensioenuitkering en de bijbehorende indexatie zeker geen 100% is. Al met al een aantal goede redenen voor de werknemer om zijn pensioensituatie, maar ook zijn totale beloningspakket, te moeten willen verbeteren.
Gepensioneerde Als laatste belanghebbende noem ik de gepensioneerde. Op dit moment zijn niet in alle pensioenfondsbesturen de gepensioneerden vertegenwoordigd. De zorg voor de pensioenen voor deze groep wordt derhalve door andere belanghebbenden ingevuld. Dit is niet gemakkelijk omdat de belangen van een werknemer en werkgever vaak anders zijn dan de belangen van een gepensioneerde. En ook hier geldt dat we de afgelopen jaren hebben gezien dat de zekerheid van de pensioenuitkering en de bijbehorende indexatie zeker geen 100% meer is. De
zakken van de werknemers en werkgevers zijn niet eindeloos diep om de tekorten te blijven dekken, dus de vraag is of de zekerheid van de uitkering en indexatie wel geborgd moet blijven. Al met al een aantal goede redenen voor de gepensioneerde om zijn situatie te moeten willen veranderen.
Niets doen is geen optie Vanuit alle invalshoeken zijn er dus goede argumenten om iets te veranderen, want de huidige situatie is niet houdbaar. Daar is iedereen het wel over eens. Veel ondernemingen zijn al met hun werknemers en/of pensioenfonds in gesprek, soms al vergevorderd. Het is een complex proces, want er zijn vele standpunten én vele mogelijke oplossingen. Het is dus zaak om de problemen helder te maken, de achtergrond en aandachtspunten van alle belanghebbenden in kaart te hebben en de mogelijke oplossingsrichtingen te schetsen. En dat alles tezamen met heldere en duidelijke communicatie. Deze enorme berg met politiek gevoelige onderwerpen is een excuus om niets te doen, maar ja, niets doen lijkt voor niemand een optie… Mischa Borst, partner Pensions, Actuarial & Insurance Services - Tax & Human Resource Services, PwC
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 5
Ontwikkelingen in Nederlandse pensioenverslaggevingregels In de afgelopen tien jaar is er veel discussie geweest over de wijze waarop in Nederland de pensioentoezeggingen aan werknemers in de jaarrekening van de onderneming/ werkgever moeten worden verwerkt. In die periode zijn er twee fundamentele veranderingen geweest in de regelgeving op dit gebied. Wim Schoonderbeek, vaktechnisch bureau (National Office) - Assurance
1. Kenmerken pensioentoezeggingen Pensioen is een recht dat een werkgever aan werknemers kan toezeggen. Dit recht omvat het doen van een uitkering vanaf pensioendatum, na het einde van het dienstverband, zolang de (dan ex-) werknemer leeft. Deze toezegging heeft een aantal bijzondere kenmerken. Zo bouwt de werkgever het bedrag dat op de pensioendatum nodig is om het pensioen te kunnen uitkeren, op in de periode dat de werknemer arbeidsprestaties levert. Dit betreft veelal een zeer lange periode en is mede daardoor omgeven met veel onzekerheden. De werknemer kan het recht op pensioen toegezegd krijgen vanaf het begin van zijn arbeidzame leven. Hij ontvangt het opgebouwde pensioen vanaf de pensioendatum tot het moment dat hij overlijdt. Deze gehele periode (opbouw en uitkering) kan in sommige gevallen 80 jaar beslaan. In die periode kan heel veel gebeuren. De werknemer kan vóór het bereiken van de pensioengerechtigde
6
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
leeftijd uit dienst gaan, trouwen, kinderen krijgen, arbeidsongeschikt raken, overlijden of na pensioendatum juist heel lang blijven leven. Ook zal het pensioengevend loon aan het begin van de opbouwperiode (veel) lager zijn dan op pensioendatum, door het carrière maken met bijpassende loonontwikkeling en door inflatie. Daarnaast is er onzekerheid over de waardeontwikkeling van de gestorte pensioenpremies. De premies worden belegd om hier uiteindelijk de pensioenuitkeringen uit te voldoen. Het hiervoor beschikbare bedrag is afhankelijk van het rendement (rente, beleggingen) op de gestorte premies gedurende de hele periode. Deze onzekerheden leiden tot bijzondere vraagstukken op het gebied van verslaggeving. Op welke wijze neemt de onderneming de pensioentoezeggingen aan werknemers op in haar jaarrekening? Is er sprake van een verplichting voor de werkgever en zo ja, hoe waardeert de onderneming deze? Het opstellen van verslaggevingregels, zowel nationaal
als internationaal, waarmee recht gedaan wordt aan deze onzekerheden, blijkt dan ook een bijzonder lastig proces te zijn. Eenmaal geformuleerde verslaggevingstandaarden blijven een bron van discussie. In Nederland leidde dat in het afgelopen decennium tot twee ingrijpende veranderingen in de pensioenrichtlijn. Eerst is aangesloten op de internationale regelgeving; later is dat weer losgelaten en is een eigen invulling gekozen.
2. Regelgeving tot 2005 Omdat de wet (Boek 2 BW titel 9) zich niet uitlaat over de wijze van verslaggeven over pensioenen, anders dan dat pensioenposten in de balans en de resultatenrekening afzonderlijk moeten blijken, heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) een nadere invulling gegeven in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving. RJ 271 paragraaf 3 had tot 2005 de titel ‘Pensioenvoorzieningen’. Volgens deze Richtlijn baseerden ondernemingen zich op bedrijfseconomisch aanvaardbare
grondslagen wanneer ze pensioenlasten toerekenden aan de achtereenvolgende verslagperioden. De uitwerking van dit principe in de Richtlijn was beperkt. Als de onderneming aanspraken niet had gefinancierd met een premiebetaling, vormde zij een voorziening. De waardering geschiedde naar actuariële grondslagen en tegen contante waarde. Ook voor andere dan door financieringsachterstanden ontstane tekorten bij de pensioenuitvoerder (ondernemingspensioenfonds, bedrijfstakpensioenfonds of verzekeringsmaatschappij) waarvoor de onderneming kon worden aangesproken, vormde de onderneming een voorziening. Tevens moest zij de toereikendheidtoets uitvoeren. Hiermee werd beoordeeld of de voorziening toereikend was om aan de verplichtingen uit de opgebouwde pensioenaanspraken, berekend volgens de grondslagen van de toenmalige toezichthouder (de Verzekeringskamer), te kunnen voldoen. Als dat niet het geval was moest de onderneming bij het bepalen van haar voorziening daar rekening mee houden. In de toelichting gaf de onderneming beperkte informatie over de gehanteerde grondslagen, de berekeningswijze en andere van belang zijnde elementen. Tot die van belang zijnde elementen behoren onder meer informatie over de aard van de pensioenregeling en de relatie met de pensioenuitvoerder.
3. Regelgeving 2005-2009 Rond de eeuwwisseling begon de RJ met het bespreken van mogelijke aanpassingen van de toen bestaande pensioenrichtlijn. Een van de redenen was dat de overtuiging gegroeid was dat de bestaande pensioenverslaggeving leidde tot een onvoldoende weergave van de risico’s en verplichtingen uit hoofde van pensioentoezeggingen in de jaarrekeningen van ondernemingen. Vooral bij de toen nog veel voorkomende eindloonstelsels (de hoogte van het pensioen is afhankelijk van het laatstverdiende loon) werden lasten naar toekomstige jaren geschoven. De backservice die bij een loonsverhoging
ontstaat, nam de onderneming immers pas als last op, op het moment van de loonstijging. Zeker bij oudere werknemers leidde dat tot hoge lasten die voor een groot deel betrekking hadden op perioden die al verstreken waren. Voorts was in die tijd het beleid van de RJ om de Richtlijnen zoveel mogelijk in lijn te brengen met de internationale verslaggevingstandaarden. Dit leidde tot een nieuwe Richtlijn die nauw aansloot op IAS 19. Daarmee werd het internationaal al langer bekende onderscheid tussen toegezegd-pensioenregelingen en toegezegde-bijdrageregelingen (Defined Benefit respectievelijk Defined Contribution Plans) in de Nederlandse regelgeving ingevoerd. Bij de totstandkoming van deze Richtlijn heeft de RJ uitgebreid overleg gevoerd met de verschillende partijen die bij de jaarverslaggeving zijn betrokken, zoals werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers in de Stichting voor de Arbeid. Ook zijn in 2002 de voorstellen voor een nieuwe Richtlijn via een Discussiememorandum Pensioenen verspreid en hebben belangstellenden en belanghebbenden de gelegenheid gehad commentaar te leveren. Na deze lange voorbereidingsperiode, waarin veel partijen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid hun visie te geven, is in 2003 de nieuwe Richtlijn (hierna aangeduid als RJ 271 (2003)) definitief vastgesteld. De ingangsdatum was 1 januari 2005, zodat de ondernemingen de tijd hadden voor een soepele overgang naar de nieuwe regelgeving. RJ 271 (2003) paragraaf 3, ‘Beloningen in de vorm van uitkeringen na afloop van het dienstverband (pensioenen en dergelijke)’, vertoonde grote gelijkenis met IAS 19. Zo verantwoordt de onderneming de premie die over het verslagjaar verschuldigd is, als last indien sprake is van een toegezegdebijdrageregeling. Als echter de werkgever meer verplichtingen heeft dan het betalen
Samenvatting Tot ongeveer tien jaar geleden stonden in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving bedrijfseconomisch aanvaardbare grondslagen centraal voor het toerekenen van pensioenlasten aan de opeenvolgende verslagperioden. Omdat die Richtlijnen onvoldoende ingingen op de risico’s en verplichtingen uit hoofde van pensioentoezeggingen in de jaarrekeningen van ondernemingen, heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) ze aangepast. De nieuwe Richtlijn, RJ 271 (2003) paragraaf 3, ‘Beloningen in de vorm van uitkeringen na afloop van het dienstverband (pensioenen en dergelijke)’, vertoonde grote gelijkenis met IAS 19, maar ondernemingen bleken de uitkomsten in de resultatenrekening en de balans niet te kunnen plaatsen. Bovendien was de risicobenadering niet langer goed toepasbaar in de Nederlandse situatie. Dit heeft geresulteerd in RJ 271 (2009) paragraaf 3 ‘Pensioenen’, die geldt voor boekjaren die op of na 1 januari 2010 beginnen.
van de pensioenpremie is sprake van een toegezegd-pensioenregeling. Actuariële berekeningen bepalen dan de hoogte van de pensioenverplichting. Daarbij maakt de onderneming veronderstellingen over de verwachte levensduur van de werknemers en de verwachte loonontwikkeling, en zij bepaalt de disconteringsvoet. Tegenover de pensioenverplichting staan dan de beleggingen die gevormd zijn uit de gestorte pensioenpremies en de daaruit behaalde beleggingsopbrengsten. De onderneming waardeert de beleggingen op actuele waarde. De actuele waarde van niet-beursgenoteerde beleggingen moet worden geschat. Ook formuleert de onderneming veronderstellingen over het verwachte rendement van deze beleggingen.
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 7
De balanspost die uit de berekeningen komt, is het saldo van de actuarieel berekende pensioenverplichtingen en de beleggingen. Ook kan hierin begrepen zijn het verschil tussen de verwachte gegevens (zoals over de levensverwachting, de loonontwikkeling, het rendement van de beleggingen) en de feitelijke uitkomsten. De onderneming kan deze verschillen gespreid in de tijd als resultaat verantwoorden (volgens de corridormethode). De pensioenlast in het resultaat bestaat dan vooral uit het saldo van de pensioenlast, de verwachte beleggingsopbrengsten, de effecten van het contant maken van de pensioenlast en eventuele mutaties uit hoofde van de corridormethode.
4. Regelgeving vanaf 2009 De ervaringen met de toepassing van RJ 271 (2003) zorgden voor veel discussie. Uit een in 2007 gehouden enquête van de RJ over het gebruik van de Richtlijn bleek dat de uitkomsten in de resultatenrekening en de balans niet werden begrepen. De gepresenteerde pensioenlast week (soms sterk) af van de verschuldigde premie en de resulterende pensioenverplichting kwam niet overeen met het beeld dat verwacht werd na het voldoen van de verschuldigde premies. Ook het strikte onderscheid tussen toegezegd-pensioen- en toegezegde-bijdrageregelingen stuitte op veel onbegrip, vooral omdat in de praktijk dit onderscheid niet altijd duidelijk was te maken. Daarnaast bracht het maken van de actuariële berekeningen extra kosten met zich mee. Ook werd genoemd dat de wijze van verslaggeven zoals die voortkomt uit de internationale verslaggevingstandaard, onvoldoende aansluit op de Nederlandse pensioenvormen. Het Nederlandse stelsel, waarbij de pensioenrechten worden ondergebracht in een los van de onderneming staande pensioenuitvoerder, is immers tamelijk uniek. Op grond van de Pensioenwet financiert de onderneming alle onvoorwaardelijk geworden pensioenaanspraken af en brengt zij ze onder bij een pensioenuitvoerder.
8
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
Door dit stelsel en het toezicht op de pensioenuitvoering door De Nederlandsche Bank (DNB), liggen de risico’s en verplichtingen voor de ondernemingen anders dan in het buitenland. Voorts zijn in de loop van de tijd steeds meer risico’s bij de pensioengerechtigden komen te liggen. Pensioenregelingen zijn aangepast, eindloonregelingen zijn omgezet in middelloonregelingen en meer en meer regelingen zijn toegezegdebijdrageregelingen (beschikbaar premiestelsel). Zeker in de afgelopen tijd is duidelijk geworden dat de werknemers tegenvallende beleggingsopbrengsten niet altijd kunnen verhalen op de werkgevers en dat dit gevolgen kan hebben voor de hoogte van het pensioen. In de druk bezochte RJ-pensioenbijeenkomst van 4 juli 2008 werden de hierboven genoemde enquête-uitkomsten door de deelnemers onderschreven. Ten slotte speelt nog mee dat de RJ in 2005 een beleidswijziging heeft doorgevoerd. In de op 8 april 2005 gepubliceerde Strategienota is aangegeven dat het eerdere standpunt om nauwlettend de internationale verslaggevingregels te volgen, is losgelaten. In plaats daarvan geldt dat de internationale verslaggevingregels worden beoordeeld en worden overgenomen in de Richtlijnen voor zover deze als adequaat worden beschouwd. Uitgangspunt is dat er zo min mogelijk strijdigheden mogen zijn tussen IFRS (International Financial Reporting Standards) en de Nederlandse wet- en regelgeving. Eventueel worden alternatieven en vrijstellingen toegestaan, ook als deze niet mogelijk zouden zijn onder IFRS. RJ 271 (2009) paragraaf 3 ‘Pensioenen’ Tegen deze achtergrond heeft de RJ de pensioenverslaggeving weer op zijn agenda gezet. Hij paste RJ 271 (2003) aan om op korte termijn enkele geconstateerde knelpunten uit de Richtlijn weg te nemen. Daarnaast is de RJ aan de slag
gegaan met een meer fundamentele herziening van de pensioenrichtlijn omdat de risicobenadering niet langer goed toepasbaar was in de Nederlandse situatie. De verplichtingenbenadering die uitgaat van de verplichting die de onderneming heeft uit hoofde van de aangegane verplichtingen en gedane toezeggingen, paste beter bij de Nederlandse situatie. Dit heeft geresulteerd in RJ 271 (2009) paragraaf 3 ‘Pensioenen’, die geldt voor boekjaren die op of na 1 januari 2010 beginnen waarbij de RJ aantekende dat eerdere toepassing werd aanbevolen. Onderscheid toegezegd-pensioen- en toegezegde-bijdrageregeling losgelaten In de nieuwe Richtlijn is het onderscheid tussen toegezegd-pensioen- en toegezegdebijdrageregeling losgelaten. Uitgangspunt is nu de verplichting die de onderneming heeft uit hoofde van de pensioentoezegging aan de werknemers. Die bestaat in elk geval uit het voldoen van de verschuldigde pensioenpremie. Daarnaast kan sprake zijn van andere verplichtingen, zoals die voort kunnen komen uit toezeggingen aan werknemers of pensioenuitvoerder. Een voorbeeld van een verplichting uit een toezegging aan werknemers is de backservice die voortkomt uit een per balansdatum al toegezegde salarisverhoging indien sprake is van een eindloonregeling. Een verplichting tegenover de pensioenuitvoerder kan bijvoorbeeld voortkomen uit een bepaling in de uitvoeringsovereenkomst dat de onderneming extra stortingen in het pensioenfonds doet als de dekkingsgraad onder een bepaald percentage komt. De onderneming bepaalt de omvang van een mogelijke voorziening zoals RJ 252 ‘Voorzieningen’ aangeeft. De onderneming neemt de beste schatting op van de verwachte uitstroom van middelen om de verplichting af te wikkelen. Actuariële berekeningen zijn niet altijd nodig. Samen met een uitgebreide toelichting over de pensioenafspraken en eventuele verplichtingen stelt de RJ dat deze wijze
van verslaggeving recht doet aan de Nederlandse pensioensituatie.
5. Tot slot De Nederlandse pensioenverslaggevingrichtlijnen zijn de afgelopen jaren twee keer belangrijk gewijzigd. Vooral de Richtlijn die nauw aansloot bij IAS 19 werd als (te) complex ervaren. Alleen al de naamgeving van paragraaf 3 van RJ 271 geeft dit weer: ‘Pensioenvoorzieningen’ veranderde in ‘Beloningen in de vorm van uitkeringen na afloop van het dienstverband (pensioenen en dergelijke)’, en deze werd kortweg ‘Pensioenen’. Het uitgangspunt van de huidige Richtlijn is de verplichtingenbenadering, zoals die ook in de Richtlijn over voorzieningen wordt gehanteerd. Daarmee lijkt de RJ weer teruggegaan naar de Richtlijn ‘Pensioenvoorzieningen’. Vergelijken wij die oude Richtlijn met de nieuwe Richtlijn dan zien wij echter duidelijke verschillen. Hoewel de principes vergelijkbaar zijn is de uitwerking in de nieuwe Richtlijn duidelijk dwingender geformuleerd. Wat verder opvalt, is dat de toelichtingeisen in de nieuwe Richtlijn uitgebreider zijn. Dit is geheel in lijn met de ontwikkeling in verslaggevingstandaarden in die periode, waarin, ook in de Nederlandse Richtlijnen, sprake is van een striktere formulering van de vereisten en waarin meer aandacht is voor de toelichting van de jaarrekening.
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 9
Nieuwe IAS 19: gevolgen voor ondernemingen Zeer binnenkort wordt de nieuwe IAS 19 gepubliceerd. De veranderingen in deze richtlijn voor personeelsbeloningen hebben grote gevolgen voor Nederlandse ondernemingen die rapporteren onder IFRS. Dit maakt een heroverweging van de pensioenstrategie noodzakelijk. Michiel Lohman, Pensions, Actuarial & Insurance Services - Tax & Human Resource Services Dirk Symon Siesling, Pensions, Actuarial & Insurance Services - Tax & Human Resource Services
1. Inleiding Pensioenregelingen leiden voor veel ondernemingen (die onder IFRS (International Financial Reporting Standards) rapporteren) tot hoge en volatiele kosten die alleen met complexe berekeningen zijn in te schatten. De werkelijke kosten en risico’s in pensioenregelingen zijn voor investeerders, analisten en anderen moeilijk in te schatten op basis van (de toelichting in) de jaarrekening. Ook de IASB (International Accounting Standards Board) is van mening dat de pensioenverslaggeving op basis van de huidige IAS 19 te complex is. Daarnaast wordt de vergelijkbaarheid van resultaten bemoeilijkt door de vele keuzemogelijkheden die de huidige IAS 19 biedt. Om dit te verbeteren heeft de IASB in 2008 een discussiedocument gepubliceerd met daarin tal van voorstellen voor verandering van de huidige richtlijn. Door tijdgebrek (de zittingstermijn van een aantal IASB-leden is immers
10
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
binnenkort verstreken) heeft de IASB besloten om zich vooralsnog te richten op de verbeteringen die gemakkelijk zijn door te voeren. Een meer fundamentele aanpassing van IAS 19, met daarin onder meer een herziening van de berekening van de pensioenverplichting, is uitgesteld (tot waarschijnlijk 2018). De aankomende ‘tussenoplossing’ heeft echter wel grote gevolgen voor ondernemingen. Nederlandse ondernemingen worden relatief hard geraakt, omdat ze grote pensioenverplichtingen hebben en nu veelal nog gebruik maken van de mogelijkheid in IAS 19 om de verwerking van actuariële resultaten uit te smeren over toekomstige jaren.
2. Belangrijkste wijzigingen en directe gevolgen In de huidige IAS 19 hoeft de onderneming actuariële resultaten (die ontstaan als werkelijke ontwikkelingen afwijken van eerdere inschattingen of bij wijzigingen in aannames) niet direct te verwerken in de balans en in de winst-en-verliesrekening; de onderneming mag deze resultaten uitsmeren over toekomstige jaren. In de nieuwe richtlijn is deze zogenoemde Corridormethodiek, die veel Nederlandse ondernemingen toepassen, niet meer toegestaan; de onderneming erkent de actuariële resultaten dan direct in het eigen vermogen. Hierdoor komt de volatiliteit van de pensioenverplichting en -beleggingen direct tot uitdrukking
Belangrijkste wijzigingen De nieuwe IAS 19 bevat wijzigingen op het gebied van onder andere opname, presentatie en toelichting. De belangrijkste nieuwe verplichtingen zijn: • De onderneming verwerkt alle mutaties in de pensioenverplichting en -beleggingen in het jaar waarin deze ontstaan. • De onderneming past de berekening van het verwachte beleggingsrendement aan. • De onderneming licht toe aan welke specifieke risico’s ze is blootgesteld.
op de balans en in het eigen vermogen. Vooral voor ondernemingen waarbij de pensioenverplichting en -beleggingen groot zijn in relatie tot het eigen vermogen, kan dit tot aanzienlijke schommelingen op de balans leiden. Ook op het gebied van de pensioenlast komt een belangrijke wijziging. Onder de huidige IAS 19 stelt de onderneming het verwachte beleggingsrendement vast op basis van de werkelijke beleggingen die zij aanhoudt ter dekking van de pensioenverplichting. Ondernemingen gebruiken in de praktijk uiteenlopende methodieken om dit rendement vast te stellen. Hierdoor hanteren ondernemingen met een identieke beleggingsmix soms toch sterk afwijkende verwachte beleggingsopbrengsten. In de nieuwe situatie bestaan deze verschillen niet meer, omdat de nieuwe richtlijn uitgaat van een financieringsbenadering; het verwachte beleggingsrendement wordt - net als de interestkosten op de pensioenverplichting - berekend op basis van de IAS 19-rekenrente (die wordt afgeleid van het rendement op hoogwaardige ondernemingsobligaties). Deze aanpak heeft als voordeel dat het de subjectiviteit bij het vaststellen van de verwachte beleggingsopbrengst wegneemt. Nadelen zijn dat het verwachte rendement geen verband meer houdt met de onderliggende beleggingsportefeuille en dat ondernemingen niet meer worden ‘beloond’ voor het aanhouden van meer risicovolle beleggingen. Voor veel ondernemingen is het verwachte langetermijnbeleggingsrendement hoger dan de IAS 19-rekenrente. Op de lange termijn leidt een overstap naar de nieuwe methodiek in veel situaties dus tot een daling van de verwachte beleggingsopbrengst en dus tot een stijging van de pensioenlast. Tot slot worden ook op het gebied van toelichting in de jaarrekening belangrijke wijzigingen doorgevoerd. Onder de huidige richtlijn hoeft de onderneming alleen
een globale beschrijving op te nemen van de pensioenregelingen die zij haar medewerkers aanbiedt. In de nieuwe IAS 19 worden de toelichtingvereisten sterk uitgebreid. Zo moet een onderneming onder andere aangeven: • aan welke specifieke risico’s ze is blootgesteld; • welke asset-liabilitymatchingstrategieën worden toegepast; • hoe gevoelig de pensioenverplichting is voor wijzigingen in aannames; en • welke financieringsafspraken zijn gemaakt, om bijvoorbeeld een eventueel tekort in te lopen. Dit moet leiden tot meer inzicht in de pensioensituatie en -risico’s van een onderneming. Vooral ondernemingen die actief zijn in verschillende landen of veel verschillende regelingen aanbieden, zullen (veel) moeite moeten doen om deze informatie te verzamelen.
3. Indirecte gevolgen voor ondernemingen De invloed van de aankomende wijzigingen in IAS 19 beperkt zich echter niet alleen tot de pensioenverslaggeving. Vooral de toegenomen volatiliteit in het eigen vermogen zal ook zijn uitwerking hebben op andere aspecten van de onderneming, zoals risk management, treasury en governance. Het eigen vermogen is een van de belangrijke kengetallen in het vaststellen van de financiële positie van een onderneming. Het eigen vermogen is daarmee van invloed op bijvoorbeeld: • de kredietwaardering van een onderneming; • de voorwaarden waaronder een onderneming externe financiering kan aantrekken; en • de toekenning van dividend. Daarnaast speelt het eigen vermogen soms ook in andere zaken een rol, bijvoorbeeld als een van de criteria waarop de beloning van het management wordt vastgesteld. Een onderneming zal vast moeten stellen
Samenvatting De nieuwe IAS 19 bevat een aantal wijzigingen op het gebied van opname, presentatie en toelichting, die de pensioenverslaggeving minder complex en beter vergelijkbaar moet maken. De wijzigingen hebben niet alleen gevolgen voor de pensioenverslaggeving zelf, maar raken ook zaken op het gebied van treasury, risk management en governance. Naast de wijzigingen in IAS 19, zullen ook het nieuwe Pensioenakkoord en de verzwaring van de financieringseisen in het Financieel Toetsingskader de bereidheid om toegezegdepensioenregelingen aan te bieden, verder verminderen. Derhalve is dit een goed moment om de pensioenstrategie te heroverwegen.
wat de invloed van de nieuwe IAS 19 is op het eigen vermogen en de daaraan gekoppelde zaken. Onder de nieuwe richtlijn wordt de volatiliteit in het eigen vermogen als gevolg van de pensioenvoorziening bepaald door twee factoren: • de mate van volatiliteit in (het saldo van) de pensioenverplichting en de beleggingen; en • de grootte van de pensioenverplichting en beleggingen ten opzichte van de totale balans en het eigen vermogen in het bijzonder. De volatiliteit in de pensioenverplichtingen en beleggingen hangt voornamelijk af van de kenmerken van de regeling en de mate van afstemming van de beleggingen op de pensioenverplichting. De onderneming stelt de volatiliteit vast op basis van een scenarioanalyse. Verder geldt uiteraard: hoe groter de pensioenverplichting en beleggingen zijn ten opzichte van het eigen vermogen, hoe groter de mogelijke volatiliteit in dit eigen vermogen. Dit geldt bijvoorbeeld bij ondernemingen met een
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 11
arbeidsintensief productieproces en/of met een lange historie. Als de mogelijke schommelingen in het eigen vermogen te groot lijken om te kunnen of willen accepteren, dan kan een onderneming deze verkleinen door de volatiliteit in de pensioenvoorziening te verminderen en/of de hoogte van de pensioenvoorziening te verkleinen. Overigens moet een onderneming bij het bepalen van de volatiliteit in het eigen vermogen zich niet alleen beperken tot de pensioenvoorziening, maar de balans in zijn totaliteit beschouwen. Mogelijk heeft de onderneming immers een post op de balans die (deels) een natuurlijk tegenhanger vormt voor de pensioenvoorziening. Een effectieve manier om de volatiliteit in de pensioenvoorziening te verminderen is door de beleggingen af te stemmen op de pensioenverplichting (matching), zodat wijzigingen in de marktomstandigheden niet alleen leiden tot een wijziging in de pensioenverplichting, maar daarnaast in een even grote tegengestelde wijziging in de waarde van de pensioenbeleggingen. Een probleem hierbij is echter dat de beleggingsstrategie soms moeilijk door een onderneming te sturen is, omdat die beslissing bij het pensioenfondsbestuur ligt of wordt beperkt door de verzekeraar. Een ander probleem is dat er geen perfecte afstemming tussen de beleggingen en verplichting kan bestaan op zowel lokaal financieringsniveau (onder het Financieel Toetsingskader) als op verslaggevingniveau (onder IAS 19), door het verschil in berekeningswijze van de pensioenverplichting. Hierdoor is het niet mogelijk om alle risico’s geheel te elimineren. Overigens kan de verandering in de berekening van het verwachte beleggingsrendement ook een aanleiding zijn voor ondernemingen om de beleggingsstrategie te herzien; ze worden in de nieuwe methodiek immers niet meer beloond voor het aanhouden van meer risicovolle beleggingen, terwijl ze wel de risico’s blijven lopen.
12
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
Een andere optie om de schommelingen in het eigen vermogen te verminderen, is het verkleinen van de pensioenvoorziening, door de risico’s hierin over te dragen naar andere partijen zoals een verzekeraar of een bedrijfstakpensioenfonds, of naar de deelnemers. Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen aanpassingen voor de toekomst en voor het verleden. Een aanpassing voor de toekomst (dat wil zeggen: een aanpassing in de pensioenregeling voor de toekomstige opbouw) leidt ertoe dat de pensioenvoorziening niet verder toeneemt. Door de lange horizon van de pensioenverplichtingen kan het echter een behoorlijke tijd duren voordat de pensioenvoorziening substantieel afneemt. Om alle volatiliteit te elimineren moet de onderneming dus ook de risico’s over in het verleden opgebouwde aanspraken overdragen naar een andere partij.
4. Andere pensioenontwikkelingen In de afgelopen jaren hebben ondernemingen hun risico’s geleidelijk overgedragen naar andere partijen. Dit is niet alleen gebeurd in de vorm van een overstap naar beschikbare premieregelingen, maar ook door de introductie van zogenoemde IFRSproofregelingen (overdracht van risico’s naar een verzekeraar) en Collectieve Defined Contribution (CDC) regelingen (overdracht van risico’s naar het collectief van deelnemers). Verder sluiten ook meer ondernemingen zich aan bij een bedrijfstakpensioenfonds (overdracht van risico’s naar het collectief van aangesloten ondernemingen). Het Pensioenakkoord van de Stichting van de Arbeid en de aangekondigde verzwaring van het Financieel Toetsingskader leidt waarschijnlijk tot een verdere daling in de bereidheid om toegezegdpensioenregelingen aan te bieden. De introductie van de nieuwe IAS 19 zal deze druk alleen maar vergroten. Derhalve is dit een goed moment om de pensioenstrategie te heroverwegen.
Wat kan de onderneming doen? Om zich goed voor te bereiden op de nieuwe IAS 19 moet de onderneming: • bepalen wat de impact en gevoeligheid is op de winst-enverliesrekening, de balans en het eigen vermogen; • bepalen wat de invloed is op de kredietwaardering, convenanten, dividend, beloningsregelingen en andere zaken die door het eigen vermogen worden beïnvloed; • haar beleid en procedures op het gebied van pensioenverslaggeving waar nodig aanpassen; • haar pensioenstrategie heroverwegen op basis van de gevolgen van de nieuwe IAS 19.
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 13
Het verschil in commerciële en fiscale waardering van pensioenen Sinds 2004 verschilt de commerciële waardering van pensioenkosten aanzienlijk van de fiscale waardering zodat de onderneming in de vennootschapsbelastingaangifte van de jaarrekening moet afwijken. Dit artikel gaat in op de verschillen en kansen die dit met zich meebrengt. Bastiaan Starink, Pensions, Actuarial & Insurance Services - Tax & Human Resource Services Dirk-Symon Siesling, Pensions, Actuarial & Insurance Services - Tax & Human Resource Services
1. Commerciële waardering De wijze waarop een onderneming de kosten van een pensioenregeling in de jaarrekening verwerkt hangt sterk af van het toepasselijke regime: RJ 271 onder Dutch GAAP, IAS 19 onder IFRS (International Financial Reporting Standards) of ASC 715-30 onder US GAAP. De verwerking onder RJ 271 is sinds 2009 weer betrekkelijk eenvoudig: de feitelijk betaalde pensioenpremies vormen de pensioenlast; de onderneming hoeft alleen een voorziening op de balans op te nemen als het een verplichting heeft die nog niet is gefinancierd. Wezenlijk anders is de verwerking onder IAS 19 en ASC 71530. Voor pensioenregelingen waarin de werkgever actuariële of beleggingrisico’s loopt, stelt de onderneming onder deze richtlijnen de pensioenlast en pensioenverplichting vast op basis van een pensioenwaardering.
14
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
De verwerking onder IAS 19 en ASC 71530 is overigens gebaseerd op dezelfde berekeningsmethodiek. De precieze verwerking in de jaarrekening wijkt op enkele punten af. Dit artikel gaat niet in op de specifieke verschillen tussen de regimes. Matchingprincipe De verwerking van een pensioenregeling in de jaarrekening op basis van IAS 19 is gebaseerd op het matchingprincipe. De waardering heeft tot doel om de kosten uit pensioenregelingen te matchen aan de opbrengsten van werknemers door het leveren van arbeid. In de eerste stap van deze matching van kosten aan opbrengsten maakt de actuaris van de onderneming een inschatting van de totale kosten die voortvloeien uit de pensioenregeling die de onderneming en haar werknemers hebben afgesproken.
In een dergelijke berekening maakt de actuaris een prognose van de salarisontwikkeling van werknemers, de bijbehorende pensioenopbouw, en de hieruit voortvloeiende kosten. Hierbij houdt de actuaris niet alleen rekening met de opbouw van het pensioen tijdens actief dienstverband, maar ook met de kosten na het dienstverband, zoals indexatie. Van deze totale pensioenkosten, die per werknemer worden ingeschat, wordt vervolgens een evenredig deel aan elk arbeidsjaar toegerekend. Het gevolg is een ultieme uitwerking van het matchingprincipe: ook toekomstige kosten die gerelateerd zijn aan een beloning van arbeid die in het verleden is verricht, rekent de onderneming toe aan de periode waarin de arbeid is verricht.
Figuur 1: Toerekeningmethodiek van IAS 19 Feitelijke pensioenpremies
Toerekening onder IAS 19
Salarisontwikkeling
Salarisontwikkeling
Dienstjaren
In een eindloonregeling is het opgebouwde pensioen afhankelijk van het laatstverdiende salaris. Dit houdt in dat een salarisverhoging niet alleen leidt tot een hogere pensioenopbouw in het jaar zelf, maar ook tot de toekenning van aanvullende pensioenaanspraken over verleden dienstjaren (‘backservice’), zie ook de figuur links. Een gevolg hiervan is dat salarisstijgingen in een eindloonregeling tot steeds hogere pensioenpremies leiden. De onderneming moet immers over steeds meer jaren backservice verlenen. Onder IAS 19 stijgen de pensioenkosten niet. De kosten die ontstaan door de toekenning van backservice na salarisstijgingen zijn onder deze methodiek al toegerekend aan het jaar waarin de arbeid is geleverd, zie de figuur rechts. Dit leidt tot een stabieler verloop van de pensioenlast. In het figuur is de toerekeningmethodiek van IAS 19 beschreven. Hieruit volgt niet alleen de jaarlijkse pensioenlast, maar ook de pensioenvoorziening die een onderneming op haar balans opneemt. Deze bestaat namelijk uit dat deel van de totale pensioenkosten dat aan verleden dienstjaren is toe te rekenen. Hierop brengt de onderneming nog wel de beleggingen in mindering die zij ter dekking van de
Dienstjaren
pensioenverplichting bij een externe pensioenuitvoerder heeft ondergebracht.
Samenvatting Er zijn grote verschillen tussen de commerciële waarderingsmethodiek onder IAS 19 en de fiscale waarderingsmethodiek. De verschillen hebben betrekking op onder meer het betrekken van toekomstige salarisstijgingen en de rekenrente die de onderneming hanteert voor het contant maken van toekomstige betalingsverplichtingen. Ook het moment waarop de onderneming een waardering uitvoert verschilt. Door deze verschillen kunnen er contraintuïtieve situaties ontstaan. Het is dan ook goed wanneer de onderneming het doel en de onderliggende grondslagen van de waarderingsregimes goed voor ogen houdt.
2. Fiscale waardering In tegenstelling tot de commerciële waardering van pensioenen onder IFRS gaat de fiscale winstbepaling op basis van goedkoopmansgebruik in beginsel uit van ‘cash accounting’. Naast de aftrekbaarheid van daadwerkelijk betaalde pensioenpremies kan de onderneming in bepaalde gevallen een fiscale voorziening vormen.
2.1 Aftrekbaarheid De werkelijk in rekening gebrachte pensioenpremies zijn fiscaal aftrekbaar. De voornaamste reden waarom hierbij wordt afgeweken van de IFRS-waardering is dat de onderneming fiscaal geen rekening mag houden met toekomstige loon- en prijsstijgingen tenzij zij deze daadwerkelijk heeft betaald. En deze toekomstige loon- en prijsstijgingen zijn nu juist een belangrijk onderdeel van de IFRS-waardering. Om die reden verschilt de IFRS-waardering vrijwel altijd van de fiscale waardering zodat een commercieel-fiscaal verschil ontstaat.
2.2 Voorziening De fiscale voorziening is aan de orde wanneer een onderneming verplicht is tot toekomstige pensioenbetalingen die
gerelateerd zijn en worden opgeroepen door arbeid die in het verleden is verricht. De bekendste vorm van een dergelijke voorziening is een backservicevoorziening. Sinds 2001 is het echter niet meer toegestaan om een reguliere pensioenpremie schuldig te blijven door de wettelijke financieringsverplichting. Backservicevoorzieningen komen dus bijna niet meer voor. Daarnaast kennen we VUTvoorzieningen en voorzieningen in verband met voorwaardelijke nog niet gefinancierde pensioenen (ook wel 15-jaarspensioen genoemd). Een voorziening die sinds 2009 veelvuldig voorkomt, is die voor herstelbetalingen aan het pensioenfonds. Een veelvoorkomende solvabiliteitsverbeterende maatregel is, naast het tijdelijk niet verlenen van toeslag, het verhogen van de inkomsten van het pensioenfonds. Dit kan via een verhoging van de reguliere premie, maar ook door extra bijstortingen van de werkgever aan het pensioenfonds. Eventuele afspraken tussen werkgever en pensioenfonds over een premieverhoging of bijstortverplichting in verband met een tekort zijn veelal
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 15
vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst. Het komt echter ook voor dat dit niet in de uitvoeringsovereenkomst is vermeld en dat afspraken hierover pas bij het opstellen van het herstelplan worden overeengekomen. Het herstelplan wordt overigens opgesteld met behulp van een continuïteitsanalyse, waarin het effect op de dekkingsgraad van bepaalde solvabiliteitsverbeterende maatregelen wordt weergegeven.
Voorziening voor herstelbetalingen aan een pensioenfonds De dekkingsgraad van pensioenfondsen was eind 2008 gemiddeld gedaald tot een niveau van 95%. Vóór 1 april 2009 moesten enkele honderden pensioenfondsen daarom zowel hun korte- als langetermijnherstelplan indienen bij De Nederlandsche Bank (DNB). In zo’n herstelplan geven pensioenfondsen aan op welke wijze het minimaal vereist eigen vermogen - oftewel een dekkingsgraad van circa 105% - binnen vijf jaar en het vereist eigen vermogen - oftewel een dekkingsgraad van circa 125% - binnen vijftien jaar weer wordt bereikt.
Fiscale aspecten voorziening Aangenomen kan worden dat de tussen pensioenfonds en werkgever overeengekomen betalingen aftrekbaar zijn van de totaalwinst. Het pensioenfonds is immers ten opzichte van de werkgever een onafhankelijke zakelijke partij. De vraag is echter in welk jaar de (toekomstige) betalingen in verband met het herstel van het tekort fiscaal aftrekbaar zijn. Op basis van goedkoopmansgebruik en het matchingbeginsel als onderdeel van het realiteitsbeginsel, is een betaling in enig jaar aftrekbaar als het geen vooruitbetaling op toekomstige lasten betreft. Kosten moeten dan ook worden toegerekend aan het jaar waarop ze betrekking hebben. Voor pensioenkosten betekent dit in zijn algemeenheid dat de kosten voor de pensioenopbouw moeten worden
16
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
toegerekend aan de jaren waarin de corresponderende arbeid is verricht. Omdat het (minimaal) vereist eigen vermogen van een pensioenfonds per definitie ziet op pensioenen die al in het verleden zijn opgebouwd, moeten ook de kosten die de onderneming maakt om dat vermogen te herstellen, worden toegerekend aan datzelfde verleden. Dit is slechts mogelijk door hier een voorziening voor te treffen. Uiteraard mogen de herstelbetalingen dan ook slechts zien op het herstel van het (minimaal) vereist eigen vermogen. Dit moet actuarieel worden vastgesteld. Voorwaarden voorziening De voorwaarden voor het vormen van een fiscale voorziening zijn door de Hoge Raad onder andere uitgewerkt in het zogenoemde Baksteenarrest. Voorwaarde 1. Oorsprong De oorsprong van de betalingsverplichting die voortvloeit uit het herstelplan, is het wegvallen van het (minimaal) vereist eigen vermogen van het pensioenfonds. Dit heeft zich meestal vóór 31 december 2008 voorgedaan. Aan de voorwaarde dat de toekomstige uitgaven hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden die zich in de periode vóór balansdatum hebben voorgedaan, is dus voldaan. Voorwaarde 2. Toerekening Zoals gezegd is het (minimaal) vereist eigen vermogen gerelateerd aan de pensioenaanspraken die per de balansdatum zijn opgebouwd, en dus aan de arbeidsprestaties die in het verleden verricht zijn. Om die reden kan worden gesteld dat de onderneming de toekomstige uitgaven toerekent aan de periode voorafgaand aan de balansdatum.
Voorwaarde 3. Redelijke mate zekerheid Voor het vormen van een voorziening is een redelijke mate van zekerheid voldoende om tot het vormen van een voorziening over te gaan. Hieraan is per definitie voldaan. Immers, de werkgever heeft zich via de uitvoeringsovereenkomst, dan wel via een nadere overeenkomst in verband met het herstelplan verplicht om de betalingen te gaan verrichten. Een tweede argument waarom per definitie aan de redelijke mate van zekerheid is voldaan, is dat dit blijkt uit de continuïteitsanalyse op basis waarvan het pensioenfonds het herstelplan heeft opgesteld. Een van de uitkomsten van de continuïteitsanalyse is een overzicht van de ontwikkeling van de dekkingsgraad in een groot aantal doorgerekende scenario’s. Het herstelplan, met daarin de afgesproken additionele betalingen, baseert het pensioenfonds vervolgens op het ‘meest waarschijnlijke pad’, ook wel ‘basispad’ genoemd. Er is daarmee sprake van een redelijke mate van zekerheid dat de onderneming de betalingen daadwerkelijk verricht. De hoogte van de voorziening Zoals gezegd kan een voorziening worden gevormd zodra vaststaat dat een redelijke mate van zekerheid aanwezig is dat de onderneming alle betalingen daadwerkelijk doet. Hieraan is voldaan zodra de herstelbetalingen voorkomen in het herstelplan dat het pensioenfonds bij DNB heeft ingediend en dus gaat uitvoeren. Een belangrijke factor die de hoogte van de voorziening bepaalt, is de rekenrente waarmee de onderneming de reeks betalingen contant maakt. Op basis van jurisprudentie dienen langlopende
Voorwaarden Baksteenarrest • De toekomstige uitgaven vinden hun oorsprong in feiten en omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan. • Ze kunnen overigens aan die periode worden toegerekend. • Er bestaat een redelijke mate van zekerheid dat ze zich in de toekomst zullen voordoen.
verplichtingen op de winstbepalende balans te worden gewaardeerd tegen de geldende marktrente voor langlopende verplichtingen. En op basis van het marktrentebesluit dat de Staatssecretaris van Financiën jaarlijks uitbrengt bedraagt de toegestane rekenrente per ultimo 2008 3,9%, per ultimo 2009 3,2% en per ultimo 2010 2,2%. Het loont in bepaalde situaties echter de moeite om niet de rente uit het marktrentebesluit te hanteren, maar de feitelijke marktrente die hoort bij de looptijd van de verplichting. Zo bedroeg de marktrente voor een verplichting met een looptijd van bijvoorbeeld vijf jaar per ultimo 2008 circa 2,5%. Het gebruik van deze lagere rekenrente leidt ertoe dat de onderneming een hogere voorziening mag vormen. Let wel: op basis van het eenvoudbeginsel als onderdeel van goedkoopmansgebruik en de jurisprudentie is contant maken niet noodzakelijk als de contante waarde minder dan 10% afwijkt van de nominale waarde. Voordeel voorziening Het kenmerk van een voorziening is dat geen fiscale aftrek wordt gecreëerd; er is slechts sprake van een verschil in tijdstip waarop de aftrek plaatsvindt. In plaats van dat de onderneming een reeks betalingen aftrekbaar maakt in het jaar waarin zij deze betaalt, saldeert de onderneming de reeks betalingen en brengt ze ineens in aftrek. Het voornaamste voordeel hiervan is een rentevoordeel. Immers, belastinggelden die nu niet hoeven te worden betaald, c.q. nu worden ontvangen, kunnen gedurende een langere tijd in de onderneming blijven en zo renderen. Naast een rentevoordeel is er nog een ander voordeel, en dat is het potentieel nog grotere voordeel: de mogelijkheid tot verliesverrekening.
3. Conclusie
Ten eerste zijn er grote verschillen in waarderingsgrondslagen. In de fiscale waardering mag geen rekening worden gehouden met toekomstige salarisstijgingen en is de rekenrente waarmee toekomstige betalingen contant worden gemaakt, gebonden aan fiscale grenzen. In de commerciële waardering zijn toekomstige ontwikkelingen, zoals salarisstijgingen, een essentieel onderdeel van de waardering van de pensioenverplichting. Daarnaast mag een hogere rekenrente worden gehanteerd, op basis van het rendement op hoogwaardige ondernemingsobligaties. Verder is ook het moment waarop een waardering wordt uitgevoerd verschillend. Een waardering voor de commerciële jaarrekening dient elk jaar te worden uitgevoerd, om vast te stellen wat de jaarlijkse pensioenlast is en welke voorziening op de balans moet worden opgenomen. Anders is het bij de fiscale waardering: deze hoeft alleen te worden uitgevoerd als een onderneming een verplichting heeft tot het betalen van aanvullende bedragen, die zien op arbeid die in het verleden is verricht. Dergelijke fiscale voorzieningen zijn niet altijd bekend bij ondernemingen zodat onderzoek hiernaar voordelig kan zijn. Door deze verschillen kunnen in de praktijk contra-intuïtieve situaties ontstaan. Bijvoorbeeld een situatie waarin een onderneming verplicht is tot het doen van herstelbetalingen en op grond daarvan een fiscale voorziening heeft getroffen, terwijl op IAS 19-grondslagen een overschot te zien is (beleggingen zijn groter dan de pensioenverplichting). In het algemeen en in dergelijke situaties in het bijzonder is het zaak het doel en de onderliggende grondslagen van de waarderingsregimes goed voor ogen te houden. Alleen dan is het mogelijk om de uitkomsten hiervan goed te kunnen beoordelen.
Zoals hierboven al is beschreven, zijn er grote verschillen in de waardering van pensioen onder het commerciële en fiscale regime.
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 17
De controle van pensioenen in de jaarrekening Pensioenverplichtingen en de daarbij horende fondsbeleggingen zijn materiële posten in de jaarrekening op basis van IFRS. Opstellers en gebruikers van jaarrekeningen vinden deze posten complex. Hoe kan de accountant van de onderneming afdoende comfort verkrijgen over deze posten en welke rol heeft de actuaris in dit geheel? Mark Ferwerda, Public Interest Entities - Assurance Henk van der Rijst, Public Interest Entities - Assurance
1. Pensioenen zijn materieel in de jaarrekening IAS 19 regelt de verwerking en toelichting van personeelsbeloningen. Personeelsbeloningen omvatten een breed scala aan beloningen. Dit artikel gaat specifiek in op de pensioenverplichtingen zoals genoemd in IAS 19. Zonder in te gaan op alle vereiste toelichtingen van IAS 19 geldt in het bijzonder dat de onderneming de fondsbeleggingen en de pensioenverplichtingen toelicht in de jaarrekening. Zij presenteert het saldo van de fondsbeleggingen en de pensioenverplichtingen (per saldo een vordering of een schuld) op de balans. (Dit artikel gaat niet verder in op het toepassen van de corridormethode.) Tabel 1 illustreert voor vijf ondernemingen de fondsbeleggingen, de pensioenverplichting, het eigen vermogen en het balanstotaal per jaareinde 2009. Uit de tabel blijkt duidelijk dat de bedragen op de balans en in de toelichting op de jaarrekening materieel zijn. Het is daarom voor de accountant van belang om comfort te verkrijgen over het bestaan en
18
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
de waardering van de fondsbeleggingen en volledigheid van de pensioenverplichting. Hieronder wordt ingegaan op de werkzaamheden die de accountant moet verrichten.
gelden verschillende COS-verplichtingen.
2. De werkzaamheden van de actuaris
Taken actuaris De reikwijdte van de controlewerkzaamheden van de actuaris is een belangrijke factor voor de accountant om te bepalen welke werkzaamheden hij zelf aanvullend dient uit te voeren.
Bij de controle van de pensioenverplichtingen wordt, gezien de complexe materie en de actuariëleberekeningsmethode, veelal een actuaris ingeschakeld door de accountant. Het is van belang dat de accountant vooraf de reikwijdte van de werkzaamheden van de actuaris goed afspreekt. Afhankelijk van de reikwijdte
De actuaris geeft een oordeel over de juistheid van de berekening van de pensioenverplichtingen en de actuariële verwerking. De actuariële verwerking betreft de pensioenkosten en actuariële resultaten. De actuaris beoordeelt hierbij tevens de actuariële veronderstellingen.
Tabel 1: Pensioenverplichtingen in de jaarrekening 2009 € miljoen Totaal fondsbeleggingen Totaal pensioenverplichting Saldo Totaal eigen vermogen Balanstotaal
Unilever 14.406 (16.346) (1.940)
Philips 18.470 (17.720) 750
Shell 59.425 (62.718) (3.293)
Aegon 2.092 (2.545) (453)
Ahold 3.089 (3.167) (78)
12.536 25.417
15.593 31.910
138.135 292.181
18.883 298.634
5.440 13.933
Dit zijn de disconteringsvoet, toekomstige rendementen en loonontwikkelingen. De actuaris licht in zijn rapportage aan de accountant de beperkingen in de reikwijdte van zijn werkzaamheden toe. De actuaris voert bepaalde werkzaamheden niet uit:
•
•
De actuaris voert geen werkzaamheden uit om de juistheid en volledigheid van de onderliggende basisadministratie vast te stellen. De basisadministratie bestaat uit de gegevens van actieve en passieve deelnemers (dit zijn de uitkeringsgerechtigden en premievrije deelnemers) aan de pensioenregeling. De relevante gegevens bestaan per deelnemer onder meer uit de op balansdatum opgebouwde pensioenaanspraken, leeftijd en sekse. De actuaris controleert ook niet het bestaan en de waardering van de fondsbeleggingen. De fondsbeleggingen bestaan uit beleggingen, overige activa zoals vorderingen en overige passiva zoals schulden.
Door de beperkingen in de reikwijdte van de actuaris dient de accountant zelfstandig aanvullende werkzaamheden uit te voeren. Welke aanvullende werkzaamheden de accountant uitvoert en op welke wijze, wordt behandeld in hoofdstuk 3. COS-vereisten bij gebruikmaken van een deskundige Het is van belang voor de accountant om de reikwijdte van de werkzaamheden van de actuaris vooraf goed af te spreken. Afhankelijk van de reikwijdte van zijn werkzaamheden gelden verschillende COSverplichtingen. Wanneer de accountant een actuaris inschakelt vanwege diens actuariële deskundigheid geldt COS 620 ‘Gebruikmaken van de werkzaamheden van een door de accountant ingeschakelde deskundige’. Bij de controle van de berekening van de pensioenverplichting geldt dan ook deze COS. De werkzaamheden van de ingeschakelde actuaris bestaan
uit het evalueren van de onderliggende veronderstelling en methoden, met inbegrip van modellen die de leiding van de onderneming gebruikt. De accountant evalueert vervolgens of de actuaris die veronderstellingen en methoden adequaat heeft beoordeeld. Als de accountant een actuariële deskundige inschakelt, gelden volgens COS 620 de volgende vereisten:
•
De accountant beoordeelt de vakbekwaamheid van de actuariële deskundige. Zo gaat de accountant na of de deskundige een diploma of een vergunning heeft dan wel ervaring en goede naam heeft op zijn vakgebied.
•
De accountant beoordeelt de objectiviteit van de actuariële deskundige. De objectiviteit neemt toe indien de deskundige niet in dienst is bij en niet financieel afhankelijk is van de betreffende onderneming.
•
De accountant wint controle-informatie in waarmee hij kan vaststellen dat de werkzaamheden die de actuariële deskundige uitgevoerd heeft, toereikend zijn voor zijn controle van de waardering en toelichtingen inzake pensioenen (IAS 19). En:
•
De accountant beoordeelt of de werkzaamheden van de actuariële deskundige toereikend zijn om als controle-informatie voor de jaarrekening te kunnen dienen. Zo beoordeelt de accountant het betreffende dossier en de rapportage die de deskundige heeft opgesteld en bespreekt deze met hem.
Wanneer de actuariële deskundige in dienst is bij de accountantspraktijk, zijn de gegevens over de aanstelling en opleiding, die bepalend zijn voor de capaciteiten en de deskundigheid van de deskundige, bekend bij die accountantspraktijk (volgens COS 220 ‘Kwaliteitsbeheersing voor controles van historische financiële informatie’). In dit geval hoeft de accountant deze
Samenvatting Bij de controle van de pensioenverplichtingen op basis van IAS 19 ‘Personeelsbeloningen’ schakelt de accountant veelal een actuaris in. Het is van belang dat de accountant vooraf de reikwijdte van de werkzaamheden van de actuaris goed afspreekt volgens de COS-verplichtingen. Omdat de accountant onvoldoende zicht heeft op de waardering van de fondsbeleggingen en de juistheid en volledigheid van de basisgegevens van de voormalige werknemers, gebruikt hij de opgave van de fondsbeleggingen en de basisgegevens van de voormalige werknemers. Ook gebruikt de accountant schattingen. Voor de jaarrekening 2011 houdt de accountant bij de berekening van de pensioenverplichtingen rekening met de toegenomen levensverwachting.
eigenschappen van de deskundige niet voor iedere controleopdracht te evalueren.
3. Controlewerkzaamheden accountant Zoals eerder gesteld sluit de actuarieel deskundige de controle van de juistheid en volledigheid van de basisgegevens en het bestaan en waardering van de fondsbeleggingen uit; de accountant verricht derhalve deze werkzaamheden. Bij de calculatie van de pensioenverplichtingen dienen zowel de actieve deelnemers als de voormalige werknemers (de uitkeringsgerechtigden en premievrije deelnemers) betrokken te worden. De juistheid en volledigheid van de basisgegevens voor de actieve deelnemers controleert de accountant op basis van de personeelsadministratie van de onderneming. De accountant van de onderneming heeft onvoldoende kennis van de risico’s en
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 19
maatregelen van interne beheersing van het pensioenfonds om zelfstandig een oordeel te vormen over de betrouwbaarheid van deze posten. Omdat de accountant onvoldoende zicht heeft op de waardering van de fondsbeleggingen en de juistheid en volledigheid van de basisgegevens van de voormalige werknemers, maakt hij gebruik van de opgave van de fondsbeleggingen en de basisgegevens van de voormalige werknemers. Deze informatie krijgt hij van de uitvoerder van de pensioenregeling (het pensioenfonds of de verzekeraar). Voor het verkrijgen van controlezekerheid over de fondsbeleggingen zijn de volgende specifieke aandachtspunten voor de accountant van belang:
•
•
Bestaan Een aansluiting dient te worden vastgesteld tussen beleggingen volgens de onderneming met externe opgaven van derden (bijvoorbeeld externe vermogensbeheerders, kadaster en ‘custodian’ (bewaarder van waardepapieren)). Waardering Er dient inzicht te zijn in de aard en de samenstelling van de beleggingen (zijn deze beursgenoteerd of nietbeursgenoteerd). Vastgesteld dient worden of er actieve markten zijn voor de beursgenoteerde beleggingen en of er betrouwbare schattingen met betrekking tot niet-beursgenoteerde beleggingen zijn.
Indien de accountant van de onderneming geen directe toegang heeft tot de uitvoerder van de pensioenregeling, dan benadert de leiding van de onderneming de accountant van de betreffende uitvoerder om voldoende comfort te verkrijgen.
4. Controle van schattingen Bij de controle van de pensioenverplichtingen gebruikt de accountant
20
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
schattingen. De schattingen betreffen de levensverwachting van de deelnemers, de inflatieverwachting, loonontwikkelingen en toekomstige rendementen op beleggingen. De fondsbeleggingen worden volgens IAS 19 gewaardeerd op basis van reële waarde. Niet-beursgenoteerde beleggingen (derivaten en direct vastgoed) kunnen onderdeel uitmaken van de fondsbeleggingen. COS 540 behandelt de controlewerkzaamheden van schattingen. Zo gebruikt de leiding van de onderneming de voorgeschreven veronderstellingen- en schattingsmethoden, en verricht de accountant een groot aantal controlewerkzaamheden om voldoende zekerheid te krijgen omtrent de gehanteerde schattingen. Voor de uitvoering van deze werkzaamheden is de accountant afhankelijk van de informatie die hij van de leiding van de onderneming ontvangt. De accountant beoordeelt en valideert het proces dat de leiding van de onderneming heeft ingericht voor het bepalen en monitoren van de schattingen: • Welke controlemaatregelen waarborgen dat de onderneming de schatting juist en/of volledig bepaalt? • Welke data gebruikt de onderneming en hoe waarborgt zij dat deze data betrouwbaar zijn? Daarnaast dient de account per schattingselement de volgende informatie te verkrijgen: • Welke aannames heeft de onderneming gehanteerd en wat zijn de eventuele wijzigingen van aannames ten opzichte van voorgaand jaar? • Heeft de onderneming de onzekerheden van de aannames beschreven? En wat zijn de effecten van deze onzekerheden op de uitkomst van de schatting? Deze effecten kunnen vertaald worden in een maximale bandbreedte waarbinnen de schatting ligt. • Welke alternatieven met betrekking tot de aannames en berekeningsmethoden heeft de onderneming beschouwd en
• • •
•
waarom heeft zij deze alternatieven afgewezen? Welke beschrijving van eventuele modellen heeft de onderneming gehanteerd? Welke interne en externe specialisten heeft de onderneming ingeschakeld? Heeft de onderneming beoordeeld of de verwerking en de toelichting van de schatting in overeenstemming is met de wet- en regelgeving (COS 540)? Wat is de werkelijke uitkomst van de schatting versus de schatting van voorgaande jaren?
5. Attentiepunten jaarrekening 2010 Bij de calculatie van de pensioenverplichtingen is de levensverwachting van de deelnemers een belangrijke actuariële veronderstelling. Het Actuarieel Genootschap (AG) publiceert leidraden en richtlijnen voor het omgaan met de inschattingen van de levensverwachting. In de markt zijn meerdere richtlijnen beschikbaar voor het inschatten van levensverwachting (bijvoorbeeld CBS en verzekeringstafels). Ongeacht welke overlevingsverwachting wordt gehanteerd, onderbouwt de onderneming de gemaakte keuze (zie hoofdstuk 4). Zij maakt de levensverwachting specifiek voor de eigen populatie (afhankelijk per bedrijfstak) en voor eigen sterftewaarnemingen uit het verleden. In augustus 2010 heeft het Actuarieel Genootschap (AG) geactualiseerde verwachtingen van levensverwachtingen gepubliceerd; dit zijn de AG-prognosetafels 2010-2060. In deze prognosetafels is op basis van historische gegevens de levensverwachting gemodelleerd van de gehele Nederlandse bevolking over de periode 2010 tot en met 2060. In de prognosetafels is rekening gehouden met toekomstige trends in de levensverwachting. De uitkomsten van deze nieuwe prognose laten een duidelijke verbetering van de levensverwachting zien ten opzichte van de uitkomsten uit de AG-prognose 2005-2050. Het nieuwe prognosemodel maakt onderscheid tussen een lange- en een kortetermijntrend. Het
eindniveau van de prognose wordt bepaald door de langetermijntrend en komt voor nuljarigen uit op een levensverwachting van 85,9 voor mannen en 87,6 voor vrouwen. De kortetermijntrend bepaalt de ontwikkeling in de nabije toekomst. Door de verhoogde levensverwachting zal - afhankelijk van de opbouw van het deelnemersbestand - de pensioenverplichting stijgen en de dekkingsgraden dalen. Door de modelverandering van prognosetafel van de periode 2005-2050 naar de periode 2010-2060 kunnen de pensioenverplichtingen met circa 6% tot 8% stijgen. Zoals eerder gemeld controleert de accountant de actuariële veronderstellingen - waaronder de levensverwachting - met inachtneming van COS 540.
6. Conclusie Pensioenverplichtingen en fondsbeleggingen betreffen materiële posten in de IFRS-jaarrekening. Het is goed te beseffen dat de actuaris ingeschakeld door de accountant, niet de fondsbeleggingen of de onderliggende deelnemersgegevens controleert. De accountant van de onderneming is verantwoordelijk voor de controle van de reële waarde (bestaan en waardering) van de fondsbeleggingen en de betrouwbaarheid van de basisgegevens (pensioenaanspraken, leeftijd, sekse) van de deelnemers. De fondsbeleggingen en de basisgegevens worden door het (ondernemings)pensioenfonds of -verzekeraar opgeleverd. De accountant van de onderneming heeft onvoldoende
kennis van de risico’s en maatregelen van interne beheersing van het pensioenfonds om zelfstandig een oordeel te vormen van de betrouwbaarheid van deze posten. Daarom gebruikt hij de gegevens van het pensioenfonds. Hiertoe zal in eerste instantie de onderneming contact opnemen met het pensioenfonds om voldoende comfort te krijgen. Voor de jaarrekening 2011 houdt de accountant bij de berekening van de pensioenverplichtingen rekening met de toegenomen levensverwachting. Dit kan een stijging betekenen van 6% tot 8% ten opzichte van de vorige prognosetafel.
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 21
Aansturing en bewaking uitbestede pensioenfondsadministraties cruciaal Pensioenfondsbestuurders besteden hun administratieve werkzaamheden steeds vaker uit aan pensioenuitvoerders en vermogensbeheerders. Het beheersen van de verschillende informatiestromen en het bewaken van de kwaliteit van de dienstverlening van de externe partijen is bij uitbesteding van groot belang. Peter Nieuwenhuizen, Business Assurance Services - Assurance Mark Brouwer, Business Assurance Services - Assurance
1. Inleiding De uitvoering van het Nederlandse pensioenstelsel is voor een groot deel in handen van 600 verschillende pensioenfondsen. Gezamenlijk zijn deze fondsen verantwoordelijk voor de administratie van ongeveer 17 miljoen pensioencontracten voor actieve deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden en een gezamenlijk vermogen van ongeveer 750 miljard euro. De verantwoordelijkheid voor het beheer en de uitvoering van deze pensioencontracten ligt bij de besturen van de pensioenfondsen. De huidige economische omstandigheden, ingewikkelde regelgeving en toenemende aandacht van media en toezichthouders stellen steeds hogere eisen aan pensioenfondsbestuurders. Daarom laten deze zich in toenemende mate adviseren door externe deskundigen en worden administratieve werkzaamheden uitbesteed aan pensioenuitvoerders en vermogensbeheerders. Hoewel het
22
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
pensioenfonds vrijwel alle operationele activiteiten kan uitbesteden, blijft het bestuur van het pensioenfonds eindverantwoordelijk voor alle activiteiten op operationeel, tactisch en strategisch niveau. Om op de juiste manier invulling te kunnen geven aan deze verantwoordelijkheid is aansturing en bewaking van de uitbestedingpartijen en de adviseurs cruciaal. Omdat beleggen specifieke vaardigheden vereist en actuele marktkennis cruciaal is, besteden veel fondsen het vermogensbeheer uit. Via een mandaat maakt het fonds afspraken met de externe vermogensbeheerder, die op zijn beurt het geld namens het fonds beheert, belegt en over de resultaten rapporteert. Ook het uitvoeren van de pensioenadministratie is door complexe wet- en regelgeving, ingewikkelde pensioenreglementen en omvangrijke transactievolumes een specialistisch vak. Veel fondsen hebben er dan ook voor gekozen de pensioenadministratie uit te besteden
aan een pensioenuitvoerder. Zoals bij alle uitbestedingrelaties geldt ook hier dat het fonds verantwoordelijk blijft voor het vermogen en de administratie en de hieruit voortvloeiende resultaten en rapportages. Dat pensioenfondsbesturen vaak kiezen voor uitbesteding blijkt ook uit cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB). In 2008 had 93% van de bedrijfstakpensioenfondsen zowel de pensioenadministratie als het vermogensbeheer uitbesteed aan een derde partij. Door de vergaande uitbesteding van de administratieve activiteiten zijn besturen volledig afhankelijk van externe partijen voor het verkrijgen van haar belangrijkste stuurinformatie. Deze situatie wordt nog complexer doordat externe partijen onderling ook van elkaar afhankelijk zijn voor informatie die noodzakelijk is voor de dienstverlening aan het fonds. In figuur 1 zijn de informatiestromen op hoofdlijnen weergegeven.
Figuur 1: Informatiestromen op hoofdlijnen
Samenvatting Verantwoordingsen toezichtorganen
Advies: Actuaris
Werkgever
Vermogensbeheerder
Het beheersen van de verschillende informatiestromen en het bewaken van de kwaliteit van de dienstverlening van de externe partijen is bij uitbesteding van groot belang. Door de combinatie van de focus van media, toezichthouders, belangenorganisaties en de hoge volatiliteit op de financiële markten is de fouttolerantie in de informatievoorziening rondom pensioenfondsen tot een minimum gedaald. Hierdoor wordt de vraag actueel welke maatregelen een pensioenfondsbestuur dient te treffen om te waarborgen dat haar informatievoorziening zowel intern als extern aan deze hoge betrouwbaarheidseisen voldoet.
2. Pensioenadministratie: kern van het pensioenfonds De administratieve basis van een pensioenfonds bestaat uit de pensioenadministratie. Hierin vindt de primaire vastlegging van alle activiteiten rondom (voormalige) deelnemers en gepensioneerden plaats. Belangrijke onderdelen van de pensioenadministratie zijn:
•
De basisgegevens van alle deelnemers Voor de pensioenadministratie zijn de
(Ex) deelnemers/ gepensioneerden
Advies: beleggingsbeleid
Pensioenfonds (bestuur)
Uitvoerder pensioenadministratie
Er worden steeds hogere eisen gesteld aan het bestuur van het pensioenfonds. Daarom laat het bestuur zich in toenemende mate adviseren door externe deskundigen en besteedt het de administratieve werkzaamheden steeds vaker uit aan pensioenuitvoerders en vermogensbeheerders. Voor een efficiënte uitvoering van de pensioenregeling is het tevens van belang dat de pensioenadministratie betrouwbaar is. Bij de uitbesteding blijft het bestuur van het pensioenfonds eindverantwoordelijk. Het is dan ook van belang dat het bestuur voldoende zekerheid heeft dat de rapportages die het naar buiten brengt, voldoende betrouwbaar zijn. Hiermee is de rapportage functionaliteit van de geautomatiseerde pensioenadministratie een belangrijk kwaliteitsaspect. Aansturing en bewaking van de uitbestedingpartijen zijn cruciaal voor de beschikbaarheid van betrouwbare informatie en rapportage.
basisgegevens nodig van de werkende deelnemers die pensioen opbouwen, de voormalige deelnemers en de gepensioneerden die maandelijks hun pensioen uitgekeerd krijgen. Het gaat dan om bijvoorbeeld de geboortedatum, het pensioengevend salaris, de datum dat de werknemer in dienst is gekomen bij zijn werkgever en gegevens als NAW en BSN (burgerservicenummer). Op basis van deze gegevens kan het systeem afleiden wat de leeftijd is van de deelnemer, hoeveel jaar hij premies heeft betaald of nog gaat betalen en hoe hoog deze premie is op basis van het pensioengevend salaris.
•
De gegevens over de pensioenregeling van de deelnemers op basis waarvan de pensioenrechten worden berekend De pensioenregeling is tot stand gekomen door de sociale partners (vakbonden en werkgevers) en beschrijft onder andere hoe het systeem de aanspraken berekent, op welke typen pensioen de deelnemer recht heeft (bijvoorbeeld ouderdomspensioen, vroegpensioen of partnerpensioen na overlijden deelnemer), hoe hij extra kan sparen voor vroegpensioen en de
aard van de pensioenregeling (Defined Benefit, Collectief Defined Contribution, of Defined Contribution).
•
Financiële gegevens rondom premiestortingen en toeslagverlening, waardeoverdrachten en ingang van pensioenuitkeringen.
Veel operationele processen zoals het innen van premies, het doen van uitkeringen of het uitvoeren van waardeoverdrachten zijn gebaseerd op de gegevens in de pensioenadministratie. Hiermee is de administratie een bepalende rol voor de kwaliteit van de operationele processen. Pensioenuitvoerders hebben dit onderkend en veel middelen geïnvesteerd in de automatisering van de pensioenadministratie ter ondersteuning van de primaire operationele processen.
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 23
Enkele pensioenadministratiesystemen die in de markt gebruikt worden zijn: Lifetime, Innovact, en MAIA. Naast deze commercieel beschikbare ‘off the shelf’-oplossingen beschikken grote uitvoerders vaak ook over zelf ontwikkelde pensioenadministratiesystemen.
Naast de externe rapportages heeft het fonds te maken met interneverantwoordingsrapportages aan het fondsbestuur. Het bestuur dient vanuit interne-beheersingsoptiek geïnformeerd te worden door de pensioenuitvoerder over de financiële en operationele stand van zaken.
Rapportagefunctionaliteit Een belangrijk kwaliteitsaspect van geautomatiseerde pensioenadministraties is de rapportagefunctionaliteit. Door recente ontwikkelingen in de pensioensector zijn de functionele eisen die aan een geautomatiseerde pensioenadministratie worden gesteld, sterk toegenomen. Niet langer ligt de nadruk slechts op betrouwbare registratie, maar is betrouwbare rapportage minstens even belangrijk. Hierdoor kunnen pensioenuitvoerders eventuele tekortkomingen in de geautomatiseerde oplossing niet langer opvangen met aanvullende handmatige werkzaamheden, de zogenaamde ‘work arounds’. Immers, als de pensioenuitvoerder de pensioenadministratie voor belangrijke delen van de regeling administreert buiten het primaire systeem om, dan zal het lastig zijn op frequente basis volledige rapportages op te stellen.
In de praktijk zien wij dat er grote verschillen bestaan tussen pensioenuitvoerders als het gaat om de betrouwbaarheid van de pensioenadministratie. Kritische factoren voor het onderhouden van een foutloze pensioenadministratie zijn onder andere: • de mate waarin administratieve processen gestandaardiseerd en beheerst zijn; • de automatiseringsgraad van de administratieve processen (‘straight through processing’); • het aantal handmatige ‘work arounds’ en de flexibiliteit van systemen; • de complexiteit van de pensioenregeling en het aantal wijzigingen van de regeling.
Het pensioenfonds moet onder andere de volgende externe rapportages afgeven: • verslagstaten aan DNB (met onder andere de dekkingsgraad); • informatie voor de berekening van de dekkingsgraad; • Uniform Pensioen Overzicht (UPO’s) aan de deelnemers en de koppeling met het pensioenregister; • stop- en startbrieven; • informatie delen met de werkgever (premienota, prestaties van het fonds op beleggingsgebied ’Z-score’); • informatie over de opbouw van de aanspraken voor het Asset & Liability Management; • pensioenregister.
24
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
3. Betrouwbaarheid pensioenadministratie en rapportages
In de praktijk blijkt dat problemen vaak ontstaan doordat systemen niet snel genoeg aangepast kunnen worden aan externe omstandigheden zoals wijzigingen in de pensioenregeling of in de wet- en regelgeving. Ook wanneer pensioenadministraties aan uitvoerders worden uitbesteed, ontstaan in een aantal gevallen problemen doordat de nieuwe systemen de diversiteit van de regelingen niet aankunnen. Om grote achterstanden in de verwerking te voorkomen kiezen uitvoerders vervolgens voor tijdelijke of pragmatische oplossingen.
Voor een efficiënte uitvoering van de pensioenregeling is het van belang dat de pensioenadministratie betrouwbaar is. Wanneer de pensioenuitvoerder indicaties heeft dat de administratie onvoldoende betrouwbaar is, kan hij dit ondervangen door de administratie te controleren op kritische momenten. Bijvoorbeeld door op het moment van pensionering de volledige opbouw te herberekenen alvorens het opgebouwde pensioen tot uitkering komt aan de deelnemer. Deze benadering is misschien niet efficiënt maar de cliënt merkt niets van de problemen. Wanneer echter tussentijds gerapporteerd moet worden over de opbouw dan ontstaat een probleem voor deze uitvoerder. Fouttolerantie Een administratie is betrouwbaar als deze voldoet aan de volgende aspecten: • De rapportage aan belanghebbenden zoals (voormalige) deelnemers, gepensioneerden en het bestuur is juist en volledig. En: • De rapportage wordt tijdig vastgelegd en is relevant. Hierbij is het belangrijk op te merken dat de fouttolerantie de laatste jaren steeds lager ligt. De dekkingsgraad is een goed voorbeeld van een lagere fouttolerantie. In het verleden was een afwijking van een paar procenten een afrondingsverschil op een dekkingsgraad die ver boven het minimum lag. Tegenwoordig kan een afwijking van een paar procent het verschil betekenen tussen een dekkingstekort en een ‘gezond’ fonds. In een wereld die steeds meer transparantie vereist, waar de media regeert en het pensioenfonds te kampen heeft met moeilijke economische omstandigheden, kan geen enkel fonds zich permitteren dat interne of externe
Wanneer het systeem van de uitvoerder geen UPO’s kan genereren en de uitvoerder deze dus maar in Excel opstelt, neemt het risico op (systematische) fouten in de communicatie naar deelnemers toe, vooral naarmate de uitvoerder meer van dit soort oplossingen toepast in de primaire processen. Uiteraard moet de pensioenuitvoerder beheersingsmaatregelen definiëren waarmee hij dit risico zo goed mogelijk afdekt.
rapportages onbetrouwbaar zijn. Deze ontwikkeling stelt steeds hogere eisen aan het rapportageproces maar nog hogere eisen aan de informatiesystemen die gebruikt worden om de rapportages op te stellen. Eisen informatiesystemen Om aan de informatievraag te kunnen voldoen, dient het fonds onder andere de volgende eisen te stellen aan de informatiesystemen:
•
Flexibele onderliggende datastructuur De onderliggende datastructuur dient flexibel te zijn zodat de uitvoerder toekomstige veranderingen eenvoudig in het datamodel kan inpassen.
•
Flexibele rapportagemogelijkheden Gebruikers met voldoende pensioenkennis kunnen eenvoudig nieuwe rapporten definiëren en dataelementen toevoegen. Handmatige rapportages op basis van Excel en ‘queries’ zijn foutgevoelig en niet acceptabel.
•
Voldoen aan meest recente wet- en regelgeving Het informatiesysteem moet voldoen aan de meest recente, relevante wet- en regelgeving. Aangezien de wetgeving regelmatig verandert, stelt dit hoge eisen aan de onderhoudbaarheid van het systeem.
•
Foutloze koppelingen met externe partijen De koppelingen met externe partijen moeten foutloos verlopen, er mogen geen data verloren gaan en de data mogen niet onjuist veranderen door dergelijke koppelingen. Handmatige koppelingen zijn foutgevoelig. Het is raadzaam de handmatige koppelingen te vervangen door geautomatiseerde koppelingen.
Afhankelijk van externe informatie Zoals eerder gemeld is de afhankelijkheid van externe informatie tussen externe leveranciers een belangrijk aspect in
het rapportageproces. Pensioenfondsen en hun uitvoerders zijn in toenemende mate afhankelijk van externe partijen voor aanlevering van gegevens. Een voorbeeld hiervan is de informatie die een vermogensbeheerder oplevert over naleving van mandaten, performance en samenstelling van de beleggingsportefeuille. Om op een betrouwbare manier over de beleggingen te kunnen rapporteren dient het pensioenfondsbestuur goede afspraken te maken over frequentie en indeling van de rapportages van de diverse vermogensbeheerders zodat de rapportages van de vermogensbeheerders naadloos aansluiten bij de informatiebehoefte en rapportagevereisten van het pensioenfonds. In de praktijk zien wij regelmatig dat pensioenfondsen dit soort afspraken onvoldoende maken waardoor de eigen rapportages onvoldoende betrouwbaar zijn.
4. Betrouwbaarheid rapportage: zorg van het bestuur In het voorgaande is kort ingegaan op de pensioenadministratie en als bron voor veel rapportages, de administratieve systemen die pensioenuitvoerders gebruiken en de kwaliteitseisen die aan rapportages van het pensioenfonds gesteld worden. Tevens is het belang van betrouwbare rapportages voor de juistheid van strategische beslissingen en de reputatie van het fonds aangegeven.
is opgezet om de betrouwbaarheid van de pensioenadministratie te waarborgen. Dit biedt de bestuurder enige zekerheid dat operationele en financiële gegevens juist, volledig en tijdig zijn vastgelegd in de pensioenadministratie. Het verdient aanbeveling ook het Service Levelrapportageproces in het ISAE 3402-rapport op te laten nemen. Belangrijk is het feit dat een ISAE 3402-rapport in eerste instantie zekerheid biedt over de effectiviteit van de beschreven beheersmaatregelen, maar niet direct over de betrouwbaarheid van de onderliggende administratie. Al eerder concludeerden wij dat de fouttolerantie afneemt en het belang van rapportages toeneemt. Door middel van een ISAE 3402-rapport krijgen pensioenfondsbesturen zekerheid over de beheersing van administratieve processen, maar geeft dit rapport voldoende zekerheid over juistheid van rapportages? In veel gevallen zal het voor het bestuur noodzakelijk zijn zekerheid over de betrouwbaarheid van rapportages te krijgen door direct de brongegevens te toetsen en vervolgens vast te stellen dat deze gegevens juist zijn vertaald in informatie in een rapport. Het bestuur kan samen met de pensioenuitvoerder of vermogensbeheerder met behulp van data-analyse een dergelijke controle op een efficiënte manier uitvoeren en daarmee de betrouwbaarheid van haar rapportages verbeteren. Zelfs met een aantal eenvoudige controles kan de pensioenuitvoerder veel fouten in de administratie identificeren. Zie schema 1.
Welke garanties hebben pensioenfondsbestuurders nu dat de rapportages die zij gebruiken bij het formuleren van beleid en de rapportages die zij naar buiten brengen voldoende betrouwbaar zijn in het geval van uitbesteding? De eerste waarborg vindt de bestuurder in de uitbestedingovereenkomst en de Service Level Agreement. Daarnaast beschikken veel pensioenuitvoerders (evenals vermogensbeheerders) over een ISAE 3402-rapport, dit is de opvolger van het oude SAS 70-rapport. In deze rapporten beschrijft de pensioenuitvoerder een raamwerk van controlemaatregelen dat
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 25
Fouten identificeren met controles De pensioenuitvoerder kan met eenvoudige controles veel fouten in de administratie identificeren. Bijvoorbeeld: Dit proces van het bewaken van de kwaliteit van de pensioenadministratie en het rapportageproces kan de externe accountant vervolgens toetsen zodat het bestuur zekerheid heeft dat niet alleen naar processen is gekeken maar ook naar de inhoud van de administratie. Daarnaast beoordeelt het bestuur, of het bestuursbureau zelf, de gebruikte rapportages voldoende kritisch.
5. Conclusie Pensioenfondsbesturen zien zich geconfronteerd met een toenemende vraag naar transparantie en een afnemende fouttolerantie. Dit leidt ertoe dat alle informatie die het bestuur intern gebruikt bij het formuleren van beleid en de naar buiten gebrachte informatie te allen tijde juist moet zijn. Hiertoe dient het bestuur rekening te houden met de volgende randvoorwaarden:
•
De pensioenuitvoerder voert pensioenadministraties in moderne flexibele systemen met uitgebreide rapportagefunctionaliteit. Het gebruik van verouderde systemen kan grote risico’s met zich meebrengen.
•
Het pensioenfonds maakt harde afspraken over de kwaliteit van de gegevensaanlevering door externe partijen zoals vermogensbeheerders. Het pensioenfonds ziet erop toe dat deze afspraken worden nageleefd.
•
Een ISAE 3402-rapportage alléén is mogelijk niet voldoende. Naast de controle van de beheersmaatregelen (ISAE 3402) vindt mogelijk ook dataassurance plaats.
26
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
Schema 1: Voorbeelden fouten identificeren met controles
Soort fout
Hoe identificeren
ontbrekende informatie
selecteren op lege velden
onvolledige verwerking van overlijden gepensioneerden
zoeken naar gepensioneerden met een leeftijd > 100 jaar zoeken naar actieve deelnemers ouder dan de ingangsdatum van het pensioen
onvolledige verwerking pensionering vreemde en onlogische bedragen in de administratie fouten ten aanzien van de juistheid van de opbouw
zoeken naar een negatieve pensioenopbouw zoeken naar opbouw nabestaandenpensioen waarvoor geen opbouw ouderdomspensioen plaatsvindt
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 27
Ageing en het nieuwe pensioenakkoord van de STAR Tot een paar jaar geleden was het ouderenbeleid van werkgevers vooral gericht op vervroegde uittreding via VUT en vroegpensioen. Dit is sinds vijf jaar fiscaal onaantrekkelijk. Nu ook de kosten van de pensioenopbouw te hoog oplopen is de tijd rijp voor een echt ageing-proof HR-beleid. Alfred Lagendijk, Pensions, Actuarial & Insurance Services - Tax & Human Resource Services Bastiaan Starink, Pensions, Actuarial & Insurance Services - Tax & Human Resource Services
1. Pensioenakkoord Door onder andere de stijgende levensverwachting en een volatiele rente- en aandelenmarkt zijn twee zaken in pensioenland de afgelopen jaren heel duidelijk geworden: de kosten zijn niet beheersbaar en garanties bestaan niet. Om die reden hebben sociale partners, verenigd in de Stichting van de Arbeid (STAR), het initiatief genomen om een nieuw pensioencontract overeen te komen. Bij het ter perse gaan van dit artikel was het STAR-akkoord nog niet vastgesteld zodat wij ons baseren op eerdere concepten van dit akkoord. Dit mede in navolging op de door de regering aangekondigde verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd. Werkgevers worden ‘verplicht’ een levensfasebewust personeelsbeleid te voeren, onder andere gericht op het langer kunnen laten doorwerken van werknemers. Alle maatregelen van het STARakkoord (zie kader) moeten resulteren
28
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
STAR-akkoord De belangrijkste elementen van het STAR-akkoord zijn hoogstwaarschijnlijk: • De pensioenleeftijd gaat meestijgen met de levensverwachting. Per 2020 wordt de pensioenleeftijd 66 jaar en iedere vijf jaar kan die leeftijd met een jaar oplopen. • Absolute pensioengaranties gaan vervallen. Bij een tegenvallende financiële en economische situatie, kan de hoogte van de pensioenuitkering sneller dan nu het geval is, naar beneden worden bijgesteld. • De huidige pensioenpremie gaat als maximum gelden. Is deze premie op een gegeven moment ontoereikend voor het financieren van de aanspraak, dan wordt de aanspraak naar beneden bijgesteld. Het pensioencontract krijgt dus trekjes van een beschikbare premieregeling. • De AOW moet bij voorkeur mee gaan stijgen met de reële loonontwikkeling.
in een stabiele pensioenpremie voor werkgevers en werknemers. In wezen wordt met dit akkoord een deel van de risico’s verschoven van werkgevers naar werknemers. Het STAR-akkoord heeft uiteraard geen dwingend karakter. Aan de cao-tafel zitten echter dezelfde partijen als de partijen bij het STAR-
akkoord. Het akkoord zal dus vooral in de branche-cao’s terug te vinden zijn. Ook bedrijven met een eigen cao of arbeidsvoorwaardenpakket zullen naar verwachting het akkoord volgen, tenzij werkgever en werknemersvertegenwoordiging hier geen behoefte aan hebben. Dit alles betekent dat vrijwel
alle pensioenregelingen de komende twee jaar in meer of mindere mate gewijzigd worden. Een megaoperatie voor werkgevers, vakbonden, pensioenfondsen, verzekeraars maar ook consultants.
het wat vergrijzing betreft overigens iets beter dan het Europees gemiddelde. Figuur 1 laat zien in welke mate de bevolking ouder dan 60 jaar, in 2050 gegroeid is.
Samenvatting Dat de Nederlandse beroepsbevolking vergrijst is inmiddels al lang geen geheim meer. Vervroegde uittreding via VUT en vroegpensioen is fiscaal niet meer aantrekkelijk, en de kosten van de pensioenopbouw lopen hoog op. Daarom hebben sociale partners, verenigd in de Stichting van de Arbeid (STAR), het initiatief genomen om een nieuw pensioencontract overeen te komen, het STAR-akkoord. De maatregelen van het STAR-akkoord moeten leiden tot een stabiele pensioenpremie voor werkgevers en werknemers. Bovendien benoemt STAR het ouderenbeleid als onlosmakelijk onderdeel van het akkoord. Zonder ouderenbeleid geen nieuw pensioencontract is het devies. In het regeerakkoord is ook bepaald dat in nieuwe cao’s een bepaling over ouderenbeleid moet worden opgenomen. Wordt dat niet gedaan, dan volgt er geen algemeenverbindendverklaring van de cao.
De vergrijzende arbeidsbevolking treft uiteraard ook werkgevers om de volgende redenen:
Niet alleen de pensioenregeling zelf ondervindt de gevolgen van het STARakkoord, ook het ouderenbeleid van de werkgever moet gevormd dan wel gewijzigd worden.
2. Ageing en de gevolgen voor werkgevers Ageing is een ruim begrip. Het begrip als zodanig is weinig spannend: ouder worden. En toch staat de maatschappij de komende decennia voor grote uitdagingen. De kosten voor de AOW verdubbelen tussen nu en dertig jaar en de pensioenkosten nemen volgens de commissie-Goudswaard toe met 7 tot 12 miljard per jaar. Deze kosten moeten door een steeds kleiner wordende groep worden gedragen, doordat de arbeidsbevolking inkrimpt. Nederland doet
•
Een vergrijzend bedrijf is minder aantrekkelijk voor jonge werknemers.
•
Er ontstaat een tekort aan gekwalificeerd personeel; de uitstroom op de arbeidsmarkt is de komende jaren veel groter dan de instroom.
•
Door de stijgende pensioenleeftijd en hogere loonkosten van oudere werknemers, stijgen de totale arbeidskosten van de werkgever.
•
De pensioenleeftijd gaat omhoog van 62 jaar nu naar 67 in 2025; geen uitzondering voor werknemers in zware beroepen. De kosten van vervroegde uittreding nemen toe met een factor 2 tot 3 door de fiscale strafheffing van 52%.
Figuur 1: Bevolking ouder dan 60 jaar in 2009 en in 2050 (in percentages)
•
Bij oudere werknemers is de veranderbereidheid gering door goudgerande aandelen(optie)plannen en niet gefinancierde pensioenen en vervroegde uittredingsregelingen.
•
Er is gebrek aan behoorlijke kennisoverdracht als ouderen massaal vertrekken.
•
Er ontbreekt een cultuur die oudere werknemers stimuleert tot nieuwe uitdagingen. Er wordt te weinig in opleiding voor oudere werknemers geïnvesteerd.
•
De perceptie heerst dat oudere werknemers minder productief zijn.
50 45 40 35 30 25 20
2009
15
2050
10 5
Japan
China
India
US
Rusland
Italië
UK
Frankrijk
Duitsland
Europa
Nederland
0
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 29
Deze en vele andere redenen stellen werkgevers voor grote uitdagingen: hoe beheersen zij de loonkosten en zorgen zij ervoor dat ook in de nabije toekomst het werk gedaan kan worden? Ondanks de grote uitdagingen rondom ageing, hebben maar weinig werkgevers daadwerkelijk beleid hiervoor ontwikkeld. Dit komt omdat de opinie is dat ageing ver weg is, vaag is, er geen directe oplossingen voorhanden zijn, het probleem moeilijk te kwalificeren is enzovoort. Het tegendeel is waar: ageing vraagt nu aandacht. Het is niet voor niets dat de STAR het ouderenbeleid als onlosmakelijk onderdeel van het akkoord heeft benoemd. Zonder ouderenbeleid geen nieuw pensioencontract is het devies. In het regeerakkoord is ook bepaald dat in nieuwe cao’s een bepaling over ouderenbeleid moet worden opgenomen. Wordt dat niet gedaan, dan volgt er geen algemeenverbindendverklaring van de cao.
3. Oplossingen voor werkgevers Het creëren van beleid en vormgeven van oplossingen voor de vergrijzingsproblematiek binnen organisaties begint met het creëren van inzicht. PwC heeft hiervoor het personeelsprognosemodel ontwikkeld. Stap 1 is een analyse hoe vergrijzing zich binnen een organisatie manifesteert. Hierboven is al een aantal indicatoren opgesomd, die in veel organisaties (kunnen) spelen. In de praktijk komen heel veel cases en varianten voor. Er zijn bedrijven met een leeglopende orderportefeuille, die noodgedwongen afscheid nemen van een grotere groep oudere medewerkers; er zijn organisaties die gericht zijn op zowel autonome groei als groei door overnames en die werknemers stimuleren om zo lang mogelijk door te werken. In de overheidssector is men vooral bevreesd voor verlies aan kennis en ervaring. In de gezondheidszorg is de verwachting dat men met veel minder mensen de dubbele hoeveelheid dienstverlening moet kunnen leveren. Onorthodoxe problemen kunnen een onorthodoxe aanpak vragen. Ongeacht welke aanpak de organisatie kiest, is het van belang dat zij besluiten neemt op
30
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
basis van de juiste informatie. Bij veel organisaties ontbreekt die informatie, zowel op nationaal als op internationaal niveau. Als gevolg daarvan ontbreekt ook inzicht in de gewenste ontwikkeling van het personeelsbestand in de komende jaren. Vaak ontbreekt de aansluiting met de strategie van de organisatie, zodat het personeelsbeleid op zichzelf lijkt te staan. Personeelsprognosemodel PwC heeft, zoals gezegd, een model ontwikkeld dat organisaties helpt om inzicht te krijgen in hun strategisch personeelsbeleid. Het model zorgt dat een werkgever inzicht krijgt in de ontwikkeling van de personele organisatie in de toekomst, in aantallen, functies en kosten. Daarnaast kan er een verdeling per bedrijfsspecifieke subgroep en een uitstroom naar verschillende oorzaken (arbeidsongeschiktheid, overlijden, pensionering, uit dienst enzovoort) inzichtelijk worden gemaakt. Dat gebeurt op basis van een natuurlijke ontwikkeling, veranderingen in het beleid en creatie van de gewenste ontwikkeling en de toekomstige situatie. Het rekent verschillende scenario’s door en maakt de gevolgen van ingrijpen inzichtelijk. Door toetsing op haalbaarheid van verschillende scenario’s en het in kaart brengen van de financiële effecten komt er een betere onderbouwing van het personeelsbeleid. Daarnaast wordt het eenvoudiger om het beleid te verbinden met de bedrijfsstrategie en financiële doelstellingen. Passende toekomstscenario kiezen De uitkomsten van deze scenario’s kan de organisatie gebruiken om haar beleid verder te ontwikkelen. Vervolgens stelt PwC samen met de organisatie een aantal scenario’s op van hoe de personele bezetting van morgen eruit moet zien. Daarbij worden de verwachte demografische ontwikkelingen in de sector waarin de organisatie actief is, op een rij gezet, en een analyse van mogelijke markt- en technologische ontwikkelingen gemaakt. Ook wordt gekeken naar de gekozen strategie van de organisatie. Op
basis daarvan worden de meest voor de hand liggende toekomstscenario’s, de kern van het prognosemodel, geschetst. Daarbij wordt ook gekeken naar de ontwikkeling van de omvang van de personeelsbezetting en de kosten, maar ook naar welke competenties, kennis en netwerkstructuren straks nodig zijn om te kunnen excelleren. En hoe mensen zullen moeten samenwerken om betere resultaten te bereiken. Interventiestrategie ontwerpen Wanneer de organisatie het best passende toekomstscenario heeft gekozen, wordt een zogeheten interventiestrategie ontworpen en op maat gemaakt. Inzet is om de best passende weg uit te stippelen om de ideale personeelsbezetting ook daadwerkelijk vorm te kunnen geven. In de praktijk betekent dit dat alle HR-instrumenten worden doorgelicht en indien nodig aangepast in lijn met de gekozen beleiduitgangspunten. De benodigde bijstellingen worden gedefinieerd, en als daar behoefte aan is, worden trainingen georganiseerd om de betrokken functionarissen te helpen om de bijstellingen uit te kunnen voeren. De ervaring leert overigens dat de benodigde beleidsaanpassingen doorgaans veel minder revolutionair hoeven te zijn dan tevoren vaak wordt gedacht. Heel vaak zie je dat er nog veel onderbenutte flexibiliteit zit in de bestaande bezetting, en dat het herkennen en ontsluiten ervan alleen al een enorme stap in de gewenste richting is. Het voordeel is dat de werkgever voortaan over voldoende informatie beschikt om de verdere ontwikkeling van zijn workforce zelf actief te kunnen blijven volgen. Naarmate de ‘war for talent’ grimmiger wordt, wordt de duurzame inzetbaarheid van mensen steeds belangrijker. Organisaties die dit op zijn beloop laten, worden straks geconfronteerd met arbeidskrapte en productiviteit- en kwaliteitverlies.
Het instrumentarium Elke organisatie of sector kent zijn eigen problemen en thema’s. Generieke oplossingen zijn er niet. Niettemin is er een heel scala aan beleidsinstrumenten, die kunnen worden ingezet om de vergrijzing het hoofd te bieden. Om een indruk te krijgen is een overzichtje weergegeven (zie kader).
Beleidsinstrumenten bij vergrijzing
Pensioenbeleid Tot een paar jaar geleden stond pensioenbeleid veelal in het teken van vervroegde uittreding. Hoe eerder een dure oudere werknemer afvloeide en plaats maakte voor een goedkopere en gemotiveerde jongere werknemer, hoe beter het was. Dit adagium is echter achterhaald. Van structurele jeugdwerkloosheid is geen sprake meer en iedere werknemer is broodnodig. Pensioenbeleid is dus niet meer gericht op vervroegde uittreding maar juist op het zo lang en vitaal mogelijk doorwerken.
• permanente scholing en ontwikkeling;
Oudere werknemers hebben andere behoeftes dan jongere. De pensioenregeling kan tegemoetkomen aan deze behoeftes. Een goed voorbeeld is deeltijdpensionering, al dan niet in combinatie met vervroegingsen uitstelmogelijkheden. Oudere werknemers willen vaak best wat langer doorwerken maar niet fulltime. De organisatie kan aan deze wens tegemoet komen door deeltijdpensionering in te voeren dan wel beter te promoten. Zo kan een werknemer op bijvoorbeeld leeftijd 62 al één of twee dagen per week minder gaan werken en voor dat deel pensioneren. De werknemer wordt minder door het werk belast en krijgt al eerder tijd voor zaken als hobby’s en kleinkinderen. Vervolgens bouwt hij zijn werk tot bijvoorbeeld leeftijd 67 rustig af. Wat met dit beleid bereikt wordt, is: • De oudere werknemer werkt langer door. • Hij is met al zijn kennis en kunde beschikbaar voor het inwerken van een jongere collega. • Door de afnemende belasting kan de oudere werknemer het werk met gemak een paar jaar langer uithouden.
• de ontwikkeling van meer activerende arbeidsvoorwaarden, in het bijzonder met betrekking tot functionerings-, loopbaan- en beoordelingsgesprekken, scholing, mobiliteit en functieaanpassing (intern en extern, horizontaal en verticaal) en (deeltijd)pensionering; • herindeling van functies met het oogmerk: vergroting van de inzetbaarheid, mobiliteit, flexibiliteit en motivatie;
• cultuurverandering naar ‘levenslang’ leren en werken in eigen regie, zonder ‘lifetime employment’ bij dezelfde organisatie; • invoering van een leeftijdsfasebewust personeelsbeleid met aangepaste rollen en functies voor oudere werknemers (onder andere het instrument ‘demotie’); • flexibilisering van de beloningsmix (vast/variabel, korte/lange termijn, cash/shares, uitgestelde beloningsregelingen); • doorbreken van de automatische salarisverhogingen (cao-aanpassing); • introductie van keuzemogelijkheden voor langetermijnvermogensopbouw.
Uiteraard dient de pensioenregeling voor zo’n situatie voor deeltijdpensionering geschikt te zijn. Naast het verruimen van de mogelijkheden binnen de pensioenregeling, kan de volatiliteit van de pensioenkosten worden beperkt. Zo kan de werkgever de bijstortverplichtingen beperken en de risicoverdeling verschuiven richting werknemer. Het genoemde STAR-akkoord sorteert hier op voor. Het invoeren van een beschikbare premieregeling waarbij de werkgever niet meer kan worden aangesproken voor tegenvallende financiële en economische omstandigheden, is een mogelijkheid hiertoe.
het vinden van het juiste personeel, voor een werkgever die zo’n 20 procent kan besparen op zijn pensioenlasten, en voor een werkgever die een hogere productiviteit en hogere opbrengsten en lagere kosten heeft, zijn resultaten op dit vlak een zegen. De enige vraag die resteert is waarom er zo weinig gebeurt.
4. Tot slot Het is evident dat de noodzaak tot langer werken onontkoombaar is. Daarnaast levert het voor een werknemer heel veel op als hij met plezier en daardoor meestal bijzonder productief een aantal jaartjes doorwerkt. Voor een werkgever die moeite heeft met
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 31
Het begint met de governance De eisen die aan pensioenfondsen worden gesteld zijn snel toegenomen. Toezichthouders, deelnemers en gepensioneerden, en de maatschappij als geheel verwachten steeds meer van pensioenfondsen. Voor het functioneren van pensioenfondsen is de kwaliteit van het bestuur bepalend. Wim Koeleman, Pensions, Actuarial & Insurance Services - Tax & Human Resource Services
1. Inleiding Al sinds het begin van deze eeuw staan pensioenfondsen onder druk. Na de mooie beleggingsjaren negentig met hoge rendementen en een lage inflatie is het klimaat sinds het begin van deze eeuw veel moeilijker. Na de dotcom-crisis van 20022003 kwam de kredietcrisis van 20082009. Het is niet langer vanzelfsprekend dat pensioentoezeggingen kunnen worden nagekomen. Veel pensioenfondsen kwamen in een situatie van onderdekking terecht en moesten herstelplannen indienen. Uit onderzoek bleek dat pensioenfondsen meer aandacht hadden voor het beleggingsrendement en minder voor het risicomanagement en voor de uitvoering van het vermogensbeheer. Dat daarin heel veel fout kan gaan heeft de kredietcrisis bewezen. Verbetering van deze zaken begint bij een bestuur dat zich bewust is van het belang ervan en dat in staat is om de kennis te organiseren om deze zaken adequaat aan te pakken. Vanuit de samenleving is er veel meer aandacht voor het onderwerp pensioen en de rol van de pensioenfondsbesturen. De vraag kwam naar voren of de besturen van pensioenfondsen wel op hun taak berekend zijn. Er is vanuit de deelnemers en de gepensioneerden en vanuit de
32
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
maatschappij als geheel veel meer behoefte aan verantwoording door de besturen. Ook de commissie-Frijns, die onderzoek deed naar het beleggingsbeleid en het risicomanagement van pensioenfondsen tijdens de kredietcrisis, kwam tot de conclusie dat de governance van pensioenfondsen moet worden versterkt.
2. Pensioenfondsgovernance In de pensioenwetgeving zijn twee principes leidend als het gaat om de besturing van pensioenfondsen: de belangenvertegenwoordiging en de deskundigheid. Belangenvertegenwoordiging Aan het eerste principe wordt zeer veel aandacht gegeven in de wet. Zo wordt het bestuur van het pensioenfonds samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgever(s) en de werknemers, en, afhankelijk van het soort pensioenfonds, ook door de gepensioneerden. Verder richt
het pensioenfonds een verantwoordingsorgaan in met vertegenwoordigers van de werkgever(s), de werknemers en de gepensioneerden. Ten slotte moeten de meeste pensioenfondsen bovendien een deelnemersraad hebben, waarin ook weer de deelnemers en gepensioneerden vertegenwoordigd zijn. De wetgeving lijkt hiermee niet ‘gebruiksvriendelijk’ te zijn, met een ‘wildgroei’ aan governance. Er zijn veel organen, met telkens dezelfde groepen vertegenwoordigers, en overlappende bevoegdheden. Daarbovenop regelt de wet dat alle belanghebbenden bij het pensioenfonds zich door het bestuur op evenwichtige wijze vertegenwoordigd moeten voelen. Wellicht komt in deze situatie verandering, want de minister heeft aangekondigd dat er voorstellen komen om de besturing te vereenvoudigen. Deskundigheid Voor het tweede principe, deskundigheid, is minder geregeld, maar de aandacht
Een pensioenfondsbestuur treedt op namens veel verschillende belanghebbenden. Het bestuur heeft een fiducicaire taak om het geld van zeer veel deelnemers en gepensioneerden te beheren. Het afleggen van verantwoording aan al deze belanghebbenden is daarom een essentieel onderdeel van de rol van het bestuur.
daarvoor neemt toe. Vooral de toezichthouders, De Nederlandsche Bank (DNB) en de AFM (Autoriteit Financiële Markten), komen regelmatig met nieuwe beleidregels op dit terrein. Hierbij gaat het in eerste instantie om de deskundigheid. In feite moeten bestuursleden van pensioenfondsen kunnen aantonen dat ze de kennis hebben om het pensioenfonds te besturen als een gewone financiële instelling. Dat is ook heel begrijpelijk gezien de enorme omvang van de pensioenfondsen en hun grote maatschappelijke belang, waardoor miljoenen mensen voor een groot deel van hun inkomen afhankelijk zijn van de fondsen. Daarvoor is het nodig dat de besturen voldoen aan eisen van deskundigheid op een aantal specifiek benoemde terreinen, zoals vermogensbeheer, actuariaat, risicomanagement, uitbesteding en communicatie. Daarnaast is er steeds meer aandacht voor bestuurlijke vaardigheden. Daarbij is naast kennis ook vereist dat het bestuur als geheel onder meer besluitvaardig kan zijn, naar elkaar kan luisteren, en zelfstandig tot een oordeel kan komen. Op beide onderdelen wordt hieronder verder ingegaan.
3. Deskundigheid Er kan een knelpunt ontstaan tussen de beide principes die de samenstelling van pensioenfondsbesturen bepalen: belangenvertegenwoordiging aan de ene kant en deskundigheid aan de andere kant. Aan het bestuur als geheel wordt door de toezichthouders de eis gesteld dat het deskundig is op alle relevante terreinen. Aan de andere kant worden de besturen benoemd door anderen dan het pensioenfondsbestuur, waardoor het bestuur zelf eigenlijk maar beperkte invloed heeft op haar eigen samenstelling. Dat ligt bij de benoemende partijen. Zo worden bijvoorbeeld de vertegenwoordigers van gepensioneerden in het ondernemingspensioenfonds via rechtstreekse verkiezingen door en uit de gepensioneerden verkozen. Het is voor het bestuur dan maar afwachten wie er na de verkiezingen in het bestuur komt. Een oplossing hiervoor is het werken met
functieprofielen. Het bestuur zelf stelt voor alle bestuursfuncties functieprofielen op en deelt die tevoren ook mee aan degenen die de bestuursleden benoemen. Verder moet dan ook worden vastgelegd dat het bestuur eventuele kandidaten voor bestuursfuncties zal toetsen aan deze profielen. Wanneer niet aan de profielen wordt voldaan, moet het bestuur ook het recht krijgen om deze kandidaten te weigeren. Uiteraard zal dan de benoemde instantie of groep wel in staat moeten worden gesteld om een nieuwe kandidaat aan te leveren. Wordt deze lijn consequent doorgevoerd, dan moet een bestuur zelf ook jaarlijks het functioneren van het bestuur als geheel en van ieder bestuurslid afzonderlijk evalueren. Verder moet ieder bestuurslid voldoende tijd beschikbaar hebben voor zijn bestuursfunctie en moet elk lid waar nodig een gericht opleidings- en scholingsprogramma hebben. Als sluitstuk moet vervolgens ook de bevoegdheid bij het bestuur zelf liggen om niet functionerende bestuursleden op hun niet-functioneren aan te spreken en eventueel zelfs te ontslaan. Verder heeft het werken met functieprofielen als voordeel dat het duidelijkheid creëert over de rolverdeling binnen het bestuur en de kennis die nodig is om het besturen van een pensioenfonds in al zijn facetten te beheersen. Hieraan gerelateerd kan ook het werken met commissies een goede aanpak zijn om de aandachtsgebieden binnen het bestuur te verdelen om besluiten goed te laten voorbereiden. Aan commissies kunnen desgewenst ook externe adviseurs worden toegevoegd. In verband met de eindverantwoordelijkheid van het bestuur is het van groot belang dat het pensioenfonds de bevoegdheden en taken van commissies goed vastlegt. Het is in het kader van diezelfde eindverantwoordelijkheid essentieel dat alle belangrijke beleidsbesluiten uiteindelijk ook worden genomen in het bestuur. Naast deze maatregelen om de deskundigheid van de ‘gewone’ vertegen-
Samenvatting Pensioenfondsen verkeren al enige tijd in zwaar weer. De vanzelfsprekendheid dat het pensioenfonds te allen tijde het pensioen - met inflatiecorrectie uitkeert, is er niet meer. Daarvoor zijn de omstandigheden te onzeker geworden: crises op de beleggingsmarkten, lage rente, stijgende levensverwachting. Toezichthouders en wetgever reageren met steeds strengere eisen en extra regelgeving. Pensioenfondsen moeten meer doen aan risicomanagement, duidelijke en eerlijke communicatie, hoge beleggingsrendementen behalen en aantoonbaar in control zijn voor al hun processen. Dit vereist steeds meer van de stuurmanskunst van de besturen van pensioenfondsen. Voor het goed functioneren van een pensioenfonds is een goede governance cruciaal.
woordigende bestuursleden te vergroten is er binnen de bestaande structuur van pensioenfondsen ook een aantal andere maatregelen mogelijk om de kennis binnen het bestuur te vergroten. Zo hebben steeds meer pensioenfondsen een eigen pensioenbureau of bestuursbureau, dat het bestuur gericht ondersteunt bij de uitvoering van zijn taken. Ook komen er steeds meer professionele bestuurders: experts die het besturen van een pensioenfonds beroepsmatig doen. Vooral voor specifieke gebieden zoals vermogensbeheer, risicomanagement en actuariaat is het veelal niet mogelijk binnen de kring van aangesloten werkgevers en werknemers goede bestuursleden te vinden. Bij de benoeming van dergelijke expert-bestuursleden ligt er nog wel een gevoelig vraagstuk: de beloning. ‘Gewone’ vertegenwoordigende bestuursleden ontvangen, behalve soms een vacatievergoeding, meestal geen vergoeding voor hun bestuurswerk. Expert-bestuursleden vragen daarentegen meestal een marktconforme vergoeding.
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 33
Om te voorkomen dat er binnen het bestuur scheve verhoudingen ontstaan zorgt het bestuur ervoor dat de beloningen van bestuursleden onderling niet te veel verschillen en bespreekt het bestuur dit goed met de benoemende instanties en het verantwoordingsorgaan. Dit laatste orgaan heeft immers een adviesbevoegdheid ten aanzien van vergoedingsregelingen voor het bestuur.
4. Bestuurlijke vaardigheden Naast deskundigheid zijn bestuurlijke vaardigheden cruciaal voor een goed functioneren van het bestuur en van het pensioenfonds als geheel. Hiervoor hebben de toezichthouders en koepels van de pensioenfondsen steeds meer aandacht. Hierbij wordt gekeken naar het functioneren van het bestuur als geheel. Actiegerichtheid, onderbouwde besluiten nemen, tijdig reageren, het concluderend afronden van discussies, samenwerken en naar elkaar luisteren zijn zaken die van essentieel belang zijn voor het bestuur. Ook de tijd nemen om complexe inhoudelijke vragen te beoordelen is van groot belang. Ten slotte is ook het bewust en gericht inzetten van de juiste adviseurs een belangrijk element van goed bestuur. Deze zaken zijn des te belangrijker omdat pensioenfondsen in de praktijk meer dan 90% (statistiek van De Nederlandsche Bank) van hun activiteiten uitbesteden aan derden. Dit zijn vermogensbeheerders, administrateurs, accountants, actuarissen en andere adviseurs. In het verleden leunden veel besturen zwaar op deze externe partijen, vanuit de verwachting dat allerlei moeilijke vraagstukken daarmee geheel konden worden uitbesteed. Veel vraagstukken werden daarmee vooral op een bestuurlijke manier opgelost: “Laat dat maar over aan XYZ. Dan zal het wel goed zijn, want die heeft er verstand van.” Dat kan niet meer, vooral nu de toezichthouder
34
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
steeds meer de eindverantwoordelijkheid van het pensioenfondsbesturen zelf benadrukt. Zij blijven verantwoordelijk voor alle besluiten van het fonds en moeten deze ook zelf doorgronden en kunnen verantwoorden.
Tijdens de jaarlijkse evaluatie doet het bestuur er goed aan bij de eerder genoemde punten stil te staan en met elkaar te bespreken wat goed verloopt en wat kan worden verbeterd. Daarbij is het van belang dat het bestuur zich realiseert dat de toezichthouder heeft aangekondigd dat in de nabije toekomst het functioneren van het bestuur periodiek door een onafhankelijke buitenstaander moet worden geëvalueerd.
5. Conclusie Voor een goed functioneren van pensioenfondsen is de governance cruciaal. Ondanks het feit dat pensioenfondsen het overgrote deel van hun taken hebben uitbesteed, blijft de eindverantwoordelijkheid bij het bestuur. Bij de samenstelling van pensioenfondsbesturen zijn twee principes leidend: belangenvertegenwoordiging en deskundigheid om een pensioenfonds te besturen als een financiële instelling. Het bestuur zal hiertussen een goed evenwicht moeten vinden. Gezien de recente ontwikkelingen en het toegenomen belang van pensioenfondsen komt de nadruk steeds meer op het tweede principe te liggen. Daarbij wordt naast specialistische kennis ook steeds meer gevraagd van de bestuurlijke vaardigheden. Daarmee wordt een volgende stap gezet in de verdere professionalisering van pensioenfondsbesturen.
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 35
Pensioenrisico’s bij fusies en overnames Pensioenverplichtingen zijn risicovol en ze beïnvloeden de waarde van een aan te kopen of te verkopen bedrijf(sonderdeel). De onderneming kan zelf invloed uitoefenen op deze risico’s. Wim Holterman, Valuation - Advisory Eko Loijenga, Pensions, Actuarial & Insurance Service - Tax & Human Resource Services
1. Inleiding De onderneming kan haar (toekomstige) bedrijfsresultaten drukken met meegekochte pensioenverplichtingen. Een voorbeeld.
Onderneming ‘De toekomst’ heeft onlangs onderneming ‘De uitdaging’ gekocht. Jan, Peter, Hans, Jelle en Piet zijn vroegere werknemers van ‘De uitdaging’. Zij drinken nu een borreltje op de rekening van ‘De toekomst’. Hoe kan dat nu? Toen ‘De toekomst’ onlangs de aandelen kocht van die aantrekkelijke onderneming ‘De uitdaging’, kocht zij ook het bestaande pensioencontract mee. Binnen dat pensioencontract zijn ook de pensioenen van Jan, Peter, Hans, Jelle en Piet verzekerd. Hun pensioenen worden jaarlijks aangepast aan de inflatie, zodat hun koopkracht behouden blijft. En daarmee stelt ‘De toekomst’ hen in staat om hun (steeds duurder wordende) borreltje te kunnen blijven drinken. De rekening daarvoor komt bij ‘De toekomst’ terecht.
36
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
2. Uitgesteld loon met onzekerheden Pensioen is uitgesteld loon: de onderneming keert gedurende lange tijd nadat een werknemer de fabriekspoort verlaten heeft, uitkeringen uit. Eerst aan de voormalige werknemer zelf, en na diens overlijden aan de nabestaanden. De onderneming moet al deze nog toekomstige uitkeringen verdienen tijdens het dienstverband van de werknemer. Zij spaart of reserveert hier van jaar op jaar voor. Onzekerheden De uitkeringen zijn levenslang. Niemand kan voorspellen hoe lang de werknemer nog leeft. Blijft de werknemer langer leven dan ooit voorzien was, dan moet de onderneming op de een of andere manier toch bijbetalen. Het bedrag dat de onderneming moet uitkeren is immers hoger dan waarvoor zij in het verleden gespaard heeft. De uitkeringen die veelal op koopkracht worden gehouden, zijn ook niet vast. Ook dit leidt tot hogere toekomstige lasten. Ten slotte is er nog de onzekerheid over de ontwikkeling van de waarde van de pensioenbeleggingen.
Dit geldt voor de situaties dat de onderneming de pensioenen bij een verzekeraar of een bedrijfstak- of ondernemingspensioenfonds heeft ondergebracht. Zeker nu, nu de waarde van de pensioenbeleggingen door de crisis gedaald is, en er tekorten zijn ontstaan. In alle gevallen heeft deze ontwikkeling linksom of rechtsom invloed op de pensioenlasten van de onderneming. Verplichtingen Hoe stelt de onderneming nu vast of zij voldoende opzij gezet heeft om alle toekomstige uitkeringen te kunnen doen zonder dat haar toekomstige bedrijfsresultaten daar al teveel onder te lijden hebben door hogere premies, bijbetalingen voor koopkrachtbescherming en/of bij onderdekking door tegenvallende beleggingsresultaten? Dit is de uitdaging waar vele ondernemingen voor staan. De waarde en risico’s van pensioen zijn door al deze toekomstige onzekerheden lastig in te schatten. Dit geldt ook voor de koper van een bedrijf(sonderdeel). Zo is het voor de koper lastig in te schatten welke invloed meegekochte pensioenen hebben op de (te betalen) waarde van dat bedrijf(sonderdeel). Niettemin moet de koper toch een goede poging daartoe doen.
De onderneming kan vaak zelf heel goed inschatten wat een gebouw of een machine of een handelsvordering waard is. Zij heeft een goed gevoel bij de markt of markten waarin zij zich begeeft. Maar pensioenen zijn eigenlijk hele-langetermijnschulden en feitelijk een bedrijfsvreemde eend in de bijt. Daarnaast zijn er wereldwijd ook heel veel verschillende pensioen- en waarderingssystemen en regels omtrent pensioen- en aanverwante regelingen. Hoe kan een koper of verkoper van een onderneming daarmee omgaan? Zij heeft bij koop of verkoop maar één kans om de verplichtingen en beleggingen goed te waarderen. Dit in tegenstelling tot bij de normale bedrijfsvoering, waar de onderneming eventuele schattingsverschillen van jaar op jaar kan nemen.
3. Pensioenen belangrijk bij koop en verkoop bedrijf(sonderdeel) Pensioenen zijn belangrijk bij de koop en verkoop van een bedrijf(sonderdeel), want het gaat om veel geld. De waarde van de verplichtingen kan met gemak enkele tientallen malen de koop- of verkoopprijs zijn. Daar tegenover staan, indien aanwezig, de pensioenbeleggingen, die ook forse waardebewegingen kunnen laten zien. Het kwijtraken van pensioenverplichtingen bij verkoop van een (onderdeel van een) onderneming, of juist het meekopen van pensioenverplichtingen bij een aankoop, kan een grote invloed hebben op het resultaat onder de streep. De pensioenverplichting brengt immers onzekerheden met zich mee, zoals (toekomstige) hogere premies, bijbetalingen voor koopkrachtbehoud en tegenvallende beleggingsresultaten. Het is daarom belangrijk dat de koper of verkoper dit al vroegtijdig realiseert en er tijdig maatregelen voor treft. Het is daarbij goed dat de verkoper beseft dat een potentiële koper weinig belang heeft bij het meekopen van pensioenverplichtingen. En waarschijnlijk al helemaal niet bij pensioenverplichtingen jegens vroegere werknemers en hun nabestaanden.
4. Invloed pensioenverplichtingen Het vraagstuk van de waardering van pensioenverplichtingen doet zich vooral voor bij toegezegd-pensioenregelingen. Bij toegezegde-bijdrageregelingen ligt het pensioenrisico bij de werknemer en hoeft de werkgever geen verplichtingen mee te nemen, behoudens voor eventuele achterstallige premies. Dit betekent dat de onderneming bij de waardebepaling van ondernemingen waarbij sprake is van een toegezegde-bijdrageregeling, alleen vaststelt dat de financiële prognoses de juiste pensioenpremies verwachten. Overigens: het gaat niet alleen om pensioenverplichtingen maar ook om andere langetermijnbeloningen voor (gewezen) werknemers, zoals jubileumuitkeringen. In bepaalde gevallen gaat het om extra seniorendagen, in sommige landen gaat het om afgesproken uitkeringen bij ontslag van werknemers, tegemoetkomingen in ziektekosten en andere lasten van pensioentrekkenden en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. In dit artikel gaat het alleen om pensioenverplichtingen; de andere langetermijnbeloningen kennen een veelal gelijke behandeling als pensioenverplichtingen. Verwerking pensioenverplichtingen Hoe gaat de onderneming om met de verwerking van pensioenverplichtingen uit hoofde van toegezegd-pensioenregelingen? Dit hangt af van de waarderingsmethode die zij hanteert en van het verslaggevingregime. De meest gehanteerde waarderingsmethoden zijn de DCF-methode (de Discounted Cash Flow-methode) en de multiple-methode (bijvoorbeeld de EBITA- en EBITDA-multiple). Bij de DCFmethode wordt de ondernemingswaarde vastgesteld door de toekomstige operationele (niet-financiële) kasstromen contant te maken tegen de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet. De waarde van de aandelen wordt vervolgens bepaald door de waarde van
Samenvatting In dit artikel wordt ingegaan op de waardering van pensioenen en de pensioenrisico’s bij fusies en overnames. Wat zijn bijvoorbeeld belangrijke aandachtspunten voor de onderneming en welke voorzorgsmaatregelen kan zij nemen inzake pensioenen zodat haar deals nog succesvoller worden? Verkopers van een (deel van een) onderneming kunnen zelf al veel doen om te voorkomen dat pensioenverplichtingen een grote prijsdrukkende factor worden. Aan de andere kant moeten kopers van een (deel van een) onderneming alert zijn op het meekopen van pensioenverplichtingen en proberen dit te voorkomen. Kan dit om allerlei redenen niet, dan is het zaak om die verplichtingen en lasten(stijgingen) tot de juiste waarde in het waarderingsmodel op te nemen en in de koopprijs te verwerken.
niet-operationele activa (bijvoorbeeld overtollige liquide middelen en deelnemingen) bij de ondernemingswaarde op te tellen en de waarde van rentedragende schulden en equivalenten (bijvoorbeeld leaseverplichtingen en pensioenverplichtingen) hierop in mindering te brengen. Bij toepassing van de EBITA- of EBITDA-multiple wordt de ondernemingswaarde bepaald door de EBITA of EBITDA te vermenigvuldigen met een multiple (meestal afgeleid van beursmultiples). De stap van ondernemingswaarde naar de waarde van de aandelen verloopt identiek aan de DCF-methode: dezelfde niet-operationele activa en rentedragende schulden (en equivalenten daarvan) worden bijgeteld c.q. in mindering gebracht. De behandeling van de pensioenverplichting hangt vervolgens af van de accountingstandaarden die de onderneming hanteert, bijvoorbeeld
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 37
dienst zijn, terwijl de prognoses die de onderneming in een waardebepaling hanteert, ook betrekking hebben op nieuwe werknemers. De onderneming dient bij de waardering erop te letten dat zij de pensioenlasten van toekomstige werknemers ook op basis van geprojecteerde ‘net service cost’ bepaalt.
IFRS (International Financial Reporting Standards) of Dutch GAAP. De pensioenlasten die de onderneming onder IFRS in de winst-en-verliesrekening verantwoordt, bevatten diverse componenten die een financieringskarakter hebben, bijvoorbeeld een rentecomponent waarmee de onderneming de verplichting ‘oprent’ en het verwachte rendement op de pensioenbeleggingen. Voorts bevatten de pensioenlasten afschrijvingselementen. Voor de DCF-methode schoont de onderneming de pensioenlasten voor de componenten die geen operationele kasstroom vormen. Wat dan overblijft als pensioenlast in de winst-en-verliesrekening zijn de zogenoemde ‘net service cost’. Voor de bepaling van de waardering op basis van de EBITDA- en EBITA-multiples maakt de onderneming dezelfde correctie. Daarnaast brengt de onderneming bij zowel de DCF-methode als de multiplebenadering het pensioentekort (het saldo van de beleggingen en de DBO, de Defined Benefit Obligation, is de waarde van de verplichtingen) op de ondernemingswaarde in mindering. De onderneming kan hierbij niet zonder meer uitgaan van het tekort in de balans. IAS 19 kent thans nog de mogelijkheid dat pensioenverliezen en -winsten worden ‘uitgesmeerd’ in de toekomst (‘corridor’-benadering). Dit betekent dat voor veel ondernemingen het pensioentekort hoger of lager is dan uit de balans blijkt. De onderneming vermeldt de werkelijke hoogte van het tekort echter wel in de toelichting op de winst-enverliesrekening. Zij kan deze dus gebruiken als aftrekpost op de ondernemingswaarde. Omdat de toekomstige lasten uit hoofde van dit tekort fiscaal aftrekbaar zijn, moet de waarde van het tekort gecorrigeerd worden voor dit belastingvoordeel. Bij de verwerking van pensioenlasten in de DCF-methode zijn voorts de volgende aspecten van belang:
•
38
Het pensioentekort volgens de IFRSjaarrekening heeft alleen betrekking op de werknemers die op jaareinde in
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
•
•
Bij de DCF-methode gaat de onderneming in plaats van de nettopensioenkosten uit van de uitgaande cash flow, de verwachte jaarlijkse premie die zij betaalt. Op lange termijn zullen deze bedragen naar elkaar tenderen, op korte termijn kunnen de verschillen aanzienlijk zijn. De ‘net service cost’ fluctueert meestal minder en is beter te voorspellen. Indien de onderneming kiest voor een benadering waarbij zij de verwachte werkgeverspremies contant maakt, dan brengt zij het IFRSpensioentekort niet meer in mindering op de ondernemingswaarde. Anders zou er sprake zijn van een dubbeltelling. De bepaling van de pensioenverplichting volgens IFRS is gebaseerd op een aantal (actuariële) veronderstellingen die niet noodzakelijk consistent zijn met de veronderstellingen die overigens in de DCF-waardering worden gehanteerd. Een belangrijk verschil betreft de gehanteerde disconteringsvoet voor de verplichtingen onder IFRS (afgeleid van het rendement op hoogwaardige bedrijfsobligaties) versus de disconteringsvoet die gebruikt wordt om operationele kasstromen (waaronder de toekomstige ‘net service cost’) contant te maken. Het is van belang de implicaties van deze en andere mogelijke inconsistenties te analyseren.
Onder de Nederlandse verslaggevingregels (RJ 271.3) neemt de onderneming geen pensioenverplichtingen op de balans op, en in de winst-en-verliesrekening neemt zij alleen de verschuldigde werkgeverspremies op. Dit betekent dat zij aan de jaarrekening niet de benodigde informatie kan ontlenen om de pensioenpositie en pensioenlasten in haar waardebepaling te verwerken. Derhalve moet een actuaris deze informatie berekenen.
nog beïnvloed is door de uitsmering van (actuariële) verliezen en winsten. De onderneming kan deze pensioenschuld, die alleen maar een rol speelt bij toegezegdpensioenregelingen, verminderen door deze schuld te reduceren. Maar ook de werkelijke toekomstige pensioenpremies zijn van belang, zeker bij toegezegdebijdrageregelingen, maar toch ook bij toegezegd-pensioenregelingen. Mogelijkheden zijn:
•
een gehele of gedeeltelijke (bijvoorbeeld boven een bepaald salarisniveau) overgang op een beschikbare premieregeling, waardoor de onderneming een deel van de verplichtingen van de balans kan halen en de service-costcomponent afneemt;
•
zodanige wijzigingen aanbrengen in het contract met het pensioenfonds of met de pensioenverzekeraar, dat de onderneming geen risico’s meer loopt met betrekking tot pensioenaanspraken die over het verleden zijn opgebouwd, en de pensioenverplichting (grotendeels) van de balans gehaald kan worden;
•
aansluiting (voor de toekomst en/ of het verleden) bij een bedrijfstakpensioenfonds, hetzij vrijwillig, hetzij door eerder geldende vrijstellingen in
5. Waarde onderneming vergroten Bij zowel de EBIT(DA)-multiple als de DCFmethode gaat het dus om de nettowaarde van de pensioenschuld. Deze is, zoals hiervoor genoemd, niet altijd gelijk aan de balansvoorziening doordat deze vaak
te trekken, waardoor de onderneming onder de huidige richtlijnen geen verplichting op de balans hoeft op te nemen;
•
•
aanpassingen in het ontwerp van de pensioenregeling, bijvoorbeeld door indexaties volledig voorwaardelijk te maken, ook voor actieve deelnemers aan de regeling, waardoor de waarde van de pensioenverplichtingen kan dalen, de service cost verlaagd wordt en toekomstige pensioenbetalingen lager kunnen worden; afdekking van de marktrentegevoeligheid van de waarde van de pensioenverplichtingen via rentematching van (een gedeelte van) de pensioenbeleggingen in vastrentende waarden (duration matching), waardoor de beleggingen in meer of mindere mate mee fluctueren met de waarde van de verplichtingen en de netto pensioenschuld minder fluctueert en de bedrijfsresultaten beïnvloedt;
•
gebruikmaking van andere financiële instrumenten (zoals swaps) om bepaalde risico’s af te dekken;
•
het ‘finaal verkopen’ van vooral de totale verplichtingen (inclusief toekomstige indexaties) tegenover gewezen deelnemers en pensioentrekkenden aan marktpartijen (zoals verzekeraars) via een zogenoemde buy-outtransactie, waardoor pensioenverplichtingen jegens betrokkenen voorgoed buiten de risicosfeer van de onderneming gebracht worden;
•
kritisch bekijken van de bij de pensioenwaardering te hanteren aannames, waardoor de onderneming wellicht de pensioenverplichtingen lager kan waarderen en de service cost verlaagd kan worden.
Daarnaast is het bijna vanzelfsprekend zaak dat de onderneming: • zich goed voorbereidt;
• •
goed onderhandelt; en het juiste dealscenario kiest zodat er een win-win-winsituatie ontstaat voor koper, verkoper en betrokken werknemers.
Al deze mogelijkheden hebben vooren nadelen, die de onderneming goed in ogenschouw moet nemen voordat zij beslissingen neemt.
Let wel: de onderneming heeft vaak instemming nodig voor wijzigingen in de inhoud van de pensioenregeling en/ of de uitvoering van de pensioenregeling van (gewezen) werknemers en/of ondernemingsraad en/of vakbonden. Dit hangt mede af van de geldende (locale) regelgeving en/of de in het verleden gemaakte afspraken. Wijzigingen in pensioenregelingen en/of pensioenuitvoering kunnen ook invloed hebben op de hoogte van toekomstige pensioenlasten. Zo kunnen toekomstige premies stijgen wanneer de onderneming haar risico’s verlegt naar haar werknemers, de verzekeraar of het pensioenfonds. Maar ook een tegengestelde, verlagende invloed is mogelijk, bijvoorbeeld wanneer de onderneming zich aansluit bij een bedrijfstakpensioenfonds dat indirect schaalvoordelen biedt. Al met al is het zaak dat de onderneming de voor- en nadelen van dergelijke wijzigingen zeer goed op een rijtje heeft en weloverwogen beslissingen neemt. Ook moet bedacht worden dat genoemde wijzigingen een lange doorlooptijd kennen, onder andere door het noodzakelijke overleg met werknemers (vertegenwoordigers), onderhandelingen met diverse contractpartijen enzovoort. Het is dus belangrijk dat de onderneming hier vroegtijdig mee begint; niet pas op het moment dat besloten is een bedrijf(sonderdeel) te verkopen.
6. Vermijden van aan- en verkoop pensioenverplichtingen De onderneming kan verschillende maatregelen nemen om aan- en verkoop van pensioenverplichtingen te vermijden. Bij verkoop Door tijdig een of meerdere maatregelen te nemen, zoals die hiervoor genoemd zijn, kan de onderneming bij verkoop van een (deel van een) onderneming dus veel waarde toevoegen. Maar wat als de onderneming deze maatregelen (nog) niet genomen heeft en toch wil verkopen? In dat geval is het goed om te kijken of de onderneming met de verkoop ook verlost wil zijn van de pensioenverplichtingen tegenover de werknemers die overgaan, maar ook wellicht tegenover de gewezen werknemers en pensioentrekkenden die aan het te verkopen deel van de onderneming verbonden zijn geweest. De onderneming moet dan de overdracht van pensioenverplichtingen met de potentiële koper(s) bespreken; iets wat vaak veel discussies oplevert. Ook kan overwogen worden de pensioenverplichtingen bij de onderneming achter te laten en achteraf te bezien of zij alsnog wat kan doen om deze verplichtingen te verminderen of van de balans te halen. Hiervoor zijn goede afspraken nodig met de potentiële koper(s) en met de werknemers die overgaan en/of hun vertegenwoordigers. Bij koop Bij de koop van een (deel van een) onderneming is het ook zaak goed te letten op de daar aanwezige pensioenverplichtingen. Is er sprake van een aandelentransactie, dan neemt de onderneming ook alle aanwezige pensioenverplichtingen mee over. Dat betreft dan meestal niet alleen de werknemers die overgaan, maar vaak ook de verplichtingen tegenover gewezen werknemers en pensioentrekkenden. Dit is zeker het geval als er sprake is van een situatie van een bij een verzekeraar ondergebracht pensioencontract.
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 39
De onderneming kan in zo’n geval overwegen de transactie te gieten in de vorm van een activa-passivatransactie, waardoor de verplichtingen tegenover gewezen werknemers en pensioentrekkenden niet automatisch overgaan. De onderneming kan bekijken of het noodzakelijk of wenselijk is dat de opgebouwde pensioenrechten van de werknemers die overgaan, overgaan naar de onderneming of dat het beter is om die bij de verkoper achter te laten. Ook hier geldt dat hierover goede afspraken nodig zijn met de verkoper en de werknemers die overgaan en/of hun vertegenwoordigers. Blijven opgebouwde rechten achter, dan kijkt de onderneming goed naar de restverplichtingen over het verleden, bijvoorbeeld omdat opgebouwde aanspraken van actieve werknemers bij de verkoper voortaan alleen nog maar geïndexeerd worden op basis van de prijsontwikkeling in plaats van de loonontwikkeling, terwijl de onderneming in het kader van de hoofdregel van de wet ‘overgang van ondernemingen’ (arbeidsvoorwaarden moeten hetzelfde blijven) nog steeds verplicht is om die aanspraken mee te laten gaan met de loonontwikkeling. Pensioen kan overigens in bepaalde gevallen uitgezonderd zijn van deze hoofdregel, maar dat wordt hier niet verder besproken. Moeten opgebouwde pensioenrechten mee overgaan, dan is het zaak om deze tot de goede waarde en kosten in het waarderingsmodel op te nemen en in de koopprijs te verwerken. De onderneming moet overigens al in het onderhandelingsproces veel aandacht besteden aan de praktische uitwerking van deze overgang van opgebouwde pensioenaanspraken om te voorkomen dat er discussies achteraf ontstaan.
40
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
Aandachtspunten bij een pensioen due diligence Dit zijn de aandachtspunten bij een due diligence op pensioengebied, in willekeurige volgorde van belangrijkheid en niet uitputtend: • Is er sprake van pensioenregelingen op basis van vaste toezeggingen en/of pensioenregelingen op basis van toegezegde premies? • Is de vermeende pensioenregeling op basis van toegezegde premies wel echt een pensioenregeling op basis toegezegde premies? • Wat is de berekende waarde van de pensioenverplichtingen en -beleggingen en heeft de onderneming daarbij de juiste aannames gehanteerd, vooral ten aanzien van rekenrente en indexatie, maar ook qua methodiek? • Als er geen berekeningen gemaakt zijn (wat bijvoorbeeld onder RJ 271.3 veelal niet nodig is), wat is dan de geschatte waarde van de verplichtingen en beleggingen en is het verschil materieel voor de deal? • Welke waarde van pensioenverplichtingen en -beleggingen, en welke toekomstige kosten, laat de onderneming in haar waarderingsmodel terugkomen? • Heeft de onderneming alle regelingen juist in kaart gebracht? • Geldt dit ook voor andere langetermijnbeloningen, vooral ook in landen buiten Nederland? • Nemen alle in aanmerking komende werknemers deel aan de regelingen? • Is er wellicht sprake van nog niet geïdentificeerde langetermijnbeloningen (bijvoorbeeld beloningen in het buitenland bij einde dienstverband), die de onderneming in de waardering moet meenemen? • Is er wellicht toch sprake van toepasselijkheid van cao en bedrijfstakregelingen op grond van de activiteiten van (een deel van) de onderneming en heeft de deal wellicht invloed op de beoordeling daarvan? • Welke invloed heeft de deal qua mogelijke eenmalige en toekomstige kosten(stijgingen) van pensioen- en aanverwante regelingen? • Heeft de deal invloed op de uitvoering van pensioen- en aanverwante regelingen? • Hoe is de positie geregeld van zieke en/of arbeidsongeschikte werknemers op de overnamedatum? Wie gaat de risico’s van (toenemende) arbeidsongeschiktheid dragen? • Moet de onderneming de opgebouwde pensioenen van werknemers die overgaan met een deal wel of niet overdragen en tegen welke voorwaarden? • Welke ‘representations’, ‘warranties’ en/of ‘indemnifications’ moeten er opgenomen worden in de verkoop- en aankoopovereenkomst? • Wat zijn de mogelijkheden voor harmonisatie van arbeidsvoorwaarden bij integratie van de overgenomen onderneming in de eigen groep en welke invloed zal dat hebben op toekomstige kosten en uitvoering, en welke problemen zal de onderneming daarbij naar verwachting moeten overwinnen?
In beide gevallen moet tevens aandacht geschonken worden aan de lastige situatie van de zogenoemde ‘brandende huizen’, de werknemers die op het moment van overgang ziek of arbeidsongeschikt zijn
om te voorkomen dat zij onverzekerbaar blijken voor de toekomst of alleen tegen zeer ongunstige condities. Wordt dit niet gedaan, dan kunnen hier grote risico’s en kosten aan verbonden zijn.
7. Conclusie Door tijdig pensioenmaatregelen te treffen kan een onderneming veel waarde toevoegen, zichzelf beter verkoopklaar maken en vele discussies over pensioenverplichtingen voorkomen. Bij aankoop van een onderneming schenkt zij ook veel aandacht aan eventueel mee te kopen pensioenverplichtingen. Tevens bedenkt zij of het mogelijk is (door bijvoorbeeld achterlating van de pensioenverplichtingen bij verkoper en/ of een andere constructie van de deal) om die pensioenverplichtingen niet te hoeven meenemen. Hiermee voorkomt zij dat pensioenverplichtingen een waardedrukkende factor vormen voor toekomstige bedrijfsresultaten. Maar in ieder geval schenkt de onderneming altijd veel aandacht aan de juiste waarde van pensioen- en aanverwante regelingen. Ten slotte kijkt zij naar de mogelijkheden van harmonisatie en integratie na de deal.
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 41
Op zoek naar een eerder verschenen artikel? Hieronder vindt u een overzicht van de artikelen van de laatste vier uitgaven van Spotlight. Op www.pwc.nl vindt u onder ‘Publicaties’ de uitgaven vanaf 2004. Uiteraard kunt u ook contact met ons opnemen.
Spotlight 2011 - Uitgave 1 Peter van Mierlo - Woord vooraf
4
Peter Geerts, Wouter Hoff en Alexander Staal - Informatie efficiënter aanleveren met SmartClose
6
Wietse Roozendaal - Op naar ‘continuous assurance’
12
Jacques de Swart, Adri Briene en Anton Bakkum - Data-analyse essentieel onderdeel van de controle
18
Hugo van den Ende - Eén standaard voor verslaggeving?
22
Jaap de Kreek - Biedt de WOPT ruimte voor interpretatie?
28
Tonne Mulder - Beveiligingsrisico’s bij internetverkopen
34
Martijn Mouwen - Ononderbroken beschikbaarheid van financiering
40
Ianika Tzankova - Gevolgen class action voor wereldwijd opererende accountant
46
Kort nieuws
50
Spotlight 2010 - Uitgave 4
42
Peter van Mierlo - Woord vooraf
4
Arjan Brouwer en Jeroen van der Heijden - Revenue recognition: praktische implicaties
6
Jay Tahtah en Rik van Hal - De revisie van leaseaccounting
12
Wim Schoonderbeek - Wettelijke reserves anders bekeken
20
Peter Veerman - De rol van de accountant na de financiële crisis
26
Frans de Groot - Dag accountantsverklaring, hallo controleverklaring
32
Linda Kerpershoek - Single information, Single audit: de impact op stakeholders
38
Frans de Groot - Nieuwe controlestandaarden: het vertrouwen waard
42
Olof Bik - Cultuurverschillen in het controledossier
46
Wim de Bakker - Nieuwe regels voor de plaats van dienst in de btw
52
Kort nieuws
56
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
Spotlight 2010 - Uitgave 3 Ruud Dekkers - Woord vooraf
5
Wim Schoonderbeek - Voorstel aanpassingen pensioenverslaggeving IFRS
8
Wim Schoonderbeek en Bob Owel - Nieuwe standaard voor voorzieningen: schijnzekerheid of betere waardering?
12
Jeffrey Bollebakker en Jelle Elderkamp - Grondstofprijsrisico’s, een nieuwe realiteit
20
Jos de Groot - Helder verslagleggen over bedrijfsrisico’s
26
Janet Visbeen en Frank van Oirschot - Participatieregelingen; beloning of investering?
32
Kort nieuws
38
Spotlight 2010 - Uitgave 2 Robert Swaak - Woord vooraf
5
Jan Backhuijs en Peter J. Veerman - Van sectoraal toezicht naar gecentraliseerd toezicht
8
Barry van Dijk en Birgitte Rutten-Kin - Rechtmatigheid in het onderwijs
16
Peter J. Veerman - Public accountability van de accountant
22
Huub Bröring - Tijd voor imagoverbetering woningcorporaties
26
Jeroen Kruijd en Peter Eimers - Primeur voor luchtvaart: wereldwijd emissiehandelssysteem
30
Jos de Groot en Eelco van de Enden - ‘Fiscale in control’-verslaglegging essentieel voor horizontaal toezicht
34
Anton van Rosmalen, Ellis Kastelein en Marcel Prinsenberg - Risicomanagement Nederlandse zorginstellingen nog in ontwikkeling
40
Bert Oosterloo en Edwin van ’t Hof - Aangepaste ‘Code of Ethics for Professional Accountants’
46
Duncan Rentenaar - Tools die de beheersmaatregelen continu bewaken
50
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 43
44
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 45
46
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2
Colofon Spotlight is het vaktechnisch bulletin van PricewaterhouseCoopers Accountants. Dit bulletin mag ter beschikking worden gesteld aan cliënten en derden, evenwel met inachtneming van het volgende. Bij het redigeren van de teksten wordt de uiterste zorgvuldigheid betracht. De behandeling van de onderwerpen is evenwel niet altijd uitputtend, terwijl tevens na verloop van tijd informatie verouderd of niet meer (volledig) juist kan zijn. De mening van de auteur(s) is niet noodzakelijkerwijs de mening van PwC. Wij aanvaarden daarom geen verantwoordelijkheid voor hetgeen eventueel wordt ondernomen op basis van de inhoud van deze publicatie. Alle rechten voorbehouden.
Hoofdredacteur mr. drs. J.B. Backhuijs RA
Vormgeving/productie ECO Digital Publishing
Eindredactie drs. W.J. de Feyter RA drs. A.J. Schager RA drs. E.M. van der Weijden RA
Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot Assurance National Office of de personen die in de bijdragen genoemd zijn. Wanneer u een artikel of passage uit Spotlight wilt overnemen is bronvermelding verplicht en verzoeken wij u een exemplaar van uw publicatie te zenden aan het hiervoor vermelde redactieadres.
Redactie prof. dr. P.W.A. Eimers RA prof. dr. W.G.M. Holterman RA drs. E. de Horde RA RE prof. dr. mr. G.W.J.M. Kampschöer RA drs. W.J. Schoonderbeek RA A.M. Spek RA P.J. Veerman RA Editor drs. C. Rompas
Abonnementenservice Gelieve wijzigingen, inclusief adreslabel, te sturen naar: PwC Antwoordnummer 46440 1060 WD Amsterdam
Redactieadres PricewaterhouseCoopers Accountants Assurance National Office Postbus 90357 1006 BJ Amsterdam Telefoon: 088 792 3450 Fax: 088 792 9632
Deze publicatie is uitsluitend opgesteld als algemene leidraad voor relevante kwesties en dient niet te worden geïnterpreteerd als professioneel advies. U dient niet te handelen op basis van de in deze publicatie vervatte informatie zonder nader professioneel advies te hebben ingewonnen. Er wordt geen enkele expliciete of impliciete verklaring verstrekt of garantie geboden ten aanzien van de juistheid of volledigheid van de in deze publicatie vervatte informatie, en voor zover toegestaan krachtens de wet, aanvaarden PricewaterhouseCoopers, aan haar gelieerde ondernemingen, medewerkers en vertegenwoordigers geen enkele aansprakelijkheid, en wijzen zij iedere verantwoordelijkheid af, voor de gevolgen van enige handeling dan wel omissie door hetzij uzelf hetzij enige andere persoon op basis van de in deze publicatie vervatte informatie of voor enig besluit waaraan die informatie ten grondslag ligt.
Spotlight Jaargang 19 - 2011 uitgave 2 47
© 2011 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. (KvK 34180289). Alle rechten voorbehouden. 2011.05.01.21.28