Spotlight
Vaktechnisch bulletin van PricewaterhouseCoopers Accountants Jaargang 17 - 2010 uitgave 3
PricewaterhouseCoopers (PwC) verleent sectorgerichte diensten op de gebieden Assurance, Tax & HRS en Advisory. Ons doel daarbij is het bereiken van maatschappelijk vertrouwen en het creëren van toegevoegde waarde voor klanten en hun belanghebbenden. In Nederland doen we dat met zo’n 4900 collega’s. Wereldwijd bestaat ons netwerk uit meer dan 163.000 mensen in 151 landen. Samen delen wij onze gedachten, ervaringen en oplossingen om zo te komen tot verfrissende perspectieven en praktische adviezen. ‘PricewaterhouseCoopers’ verwijst naar het netwerk van member firms die participeren in PricewaterhouseCoopers International Limited. Iedere member firm is een afzonderlijke en onafhankelijke juridische entiteit.
Vaktechnisch bulletin van PricewaterhouseCoopers Accountants Jaargang 17 - 2010 Uitgave 3
Spotlight
Woord vooraf Voorzitter van het NIVRA, een uitdagende rol Sinds december 2009 ben ik, op parttime basis, voorzitter van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (het NIVRA). Het NIVRA is de beroepsorganisatie van registeraccountants (RA). Bij PwC werken ruim 600 RA’s, daarnaast studeren vele collega’s hard om de titel te bemachtigen. De bekende groep openbaar accountants, die maatschappelijk gezien het meest zichtbaar is, is werkzaam bij zeer grote tot zeer kleine accountantskantoren. Vele RA’s zijn werkzaam als intern accountant, adviseur, of in allerlei rollen bij de overheid, het onderwijs of het bedrijfsleven. Een zeer diverse groep. Het NIVRA en haar voorzitter dienen niet alleen de belangen van al deze leden te behartigen, maar als publiekrechtelijke organisatie ook die van de maatschappij. Dat vraagt een visie op de toekomst van het beroep en een actieve communicatie naar de maatschappij en onze leden. Ik ben daarom voortdurend aan het communiceren en heb bijvoorbeeld een vaste column op www.accountant.nl. Ik viel met mijn neus in de boter. De afgelopen jaren vond PwC dat het NIVRA sterker, effectiever en efficiënter zou moeten worden, onder meer door samen te gaan met de Nederlandse Orde van AccountantsAdministratieconsulenten (de NOvAA). De leden van de NOvAA (de AA’s), waarvan er ruim 40 bij PwC werken, hebben dezelfde bevoegdheden als RA’s, maar een andere opleiding en een meer op het MKB gerichte focus. Het was niet langer logisch dat er twee beroepsorganisaties zijn. In december 2009 gingen de RA’s en AA’s akkoord met het voorstel tot fusie van het NIVRA en de NOvAA, Er komt één beroepsorganisatie, de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (de NBA), waarvan alle RA’s en AA’s lid zullen zijn. Als voorzitter van het NIVRA ben ik nauw betrokken bij het verwezenlijken van een structuur waarbij met alle belangen op een evenwichtige wijze rekening wordt gehouden. Daarnaast dienen ook na de fusie, middels een nieuwe accountantswet, de belangen van het maatschappelijk verkeer te zijn geborgd. De kerntaak van de accountant blijft tenslotte het ten behoeve van het maatschappelijk verkeer toevoegen van zekerheid aan informatie. Als voorzitter van het NIVRA ben ik nauw betrokken bij allerlei initiatieven die zien op de maatschappelijke relevantie
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
van het beroep. De accountant staat midden in de maatschappij en dient contact te onderhouden met en vooral te luisteren naar die maatschappij. De dialoog met allerlei stakeholders speelt een steeds grotere rol en het NIVRA is daarin actiever dan ooit. De accountant, en dan met name de groep van openbaar accountants, staat midden in de schijnwerpers. Gebruikers van jaarrekeningen en de accountantsverklaring daarbij laten steeds vaker horen wat hun wensen zijn. Dat betreft bijvoorbeeld de inhoud van de verslaggeving, steeds vaker betreft dat ook niet-financiële informatie. Wij proberen daar als NIVRA en als PwC zo goed mogelijk op in te spelen. Maar ook de toezichthouder, de AFM (Autoriteit Financiële Markten), kijkt heel goed naar de prestaties van de accountant bij het uitvoeren van wettelijke controles, zoals weer bleek uit het in september verschenen rapport. Wij hebben als NIVRA scherp op deze rapportage gereageerd omdat deze in onze ogen suggestief was. Tegelijkertijd kijk je als voorzitter van het NIVRA wel anders naar de bevindingen van de AFM dan een kantoor of individuele accountant dat doet. De rol van het NIVRA is het beroep kritisch naar zichzelf te laten kijken, de hand in eigen boezem te steken en te evolueren van defensief naar proactief. De positie van de externe accountant en van de wettelijke controle zal onderwerp zijn van een binnenkort door de Europese Commissie uit te brengen groenboek. Het groenboek zal vragen stellen over vele aspecten die met accountants te maken hebben. Iedere geïnteresseerde kan zijn antwoord op die vragen aan de commissie sturen. Het is van groot belang dat stakeholders in het maatschappelijk verkeer hun ideeën kenbaar maken. Het NIVRA en PwC zullen actieve deelname door Nederlandse stakeholders stimuleren en ik zal als voorzitter daarin een belangrijke rol vervullen. In de rol van voorzitter van het NIVRA heb ik de mogelijkheid in deze tijd van grote veranderingen betrokken te zijn bij relevante ontwikkelingen en daarmee bij te dragen aan de toekomst van het accountantsberoep en daarmee mede aan het toekomstige succes van PwC. Een echte uitdaging! Ruud Dekkers, partner PwC
5
6
PricewaterhouseCoopers
Inhoud Woord vooraf Als voorzitter van het NIVRA heeft Ruud Dekkers, lid van de raad van bestuur van PwC, de mogelijkheid betrokken te zijn bij relevante ontwikkelingen. In het Woord vooraf gaat hij in op deze rol en hoe hij wil bijdragen aan de toekomst van het accountantsberoep. Ruud Dekkers
5
Grondstofprijsrisico’s, een nieuwe realiteit Het beheersen van grondstofprijsrisico’s staat hoog op de agenda van bestuurders. In dit artikel aandacht voor de inbedding van de beheersing van deze risico’s in het totale risicomanagementbeleid van een onderneming en de belangrijke aandachtspunten daarbij. Jeffrey Bollebakker en Jelle Elderkamp
20
Voorstel aanpassingen pensioenverslaggeving IFRS De IASB heeft voorstellen gepresenteerd voor veranderingen in IAS 19 ‘Personeelsbeloningen’. Wat is de huidige situatie, wat houden de voorstellen in en wat zijn de mogelijke gevolgen van de voorstellen? In deze bijdrage wordt nader ingegaan op de voorgestelde veranderingen. Wim Schoonderbeek
8
Transparantere bedrijfsrisico’s in het jaarverslag Dit artikel biedt bestuurders en commissarissen praktische handvatten voor een transparanter en duidelijker risicoprofiel in het jaarverslag. Jos de Groot
26
Participatieregelingen, beloning of investering? Fiscaal gelden er vanaf 1 januari 2009 nieuwe regels voor dergelijke participatiestructuren, maar ook voor jaarverslaggevingdoeleinden zijn er ontwikkelingen. Janet Visbeen en Frank van Oirschot
32
Kort nieuws
38
Nieuwe standaard voor voorzieningen: schijnzekerheid of betere waardering? De IASB heeft een nieuw voorstel gepresenteerd voor de opname en waardering van voorzieningen. Als het voorstel wordt omgezet in een definitieve standaard, dan kan deze significante gevolgen hebben voor ondernemingen. Wim Schoonderbeek en Bob Owel
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
12
7
Voorstel aanpassingen pensioenverslaggeving IFRS De IASB heeft onlangs een exposure draft gepubliceerd met enkele belangrijke voorstellen voor veranderingen in IAS 19 ‘Personeelsbeloningen’. Voor de Nederlandse praktijk is een belangrijk onderdeel van deze voorstellen om de ‘corridor’ af te schaffen. Dit is de methodiek om actuariële resultaten over een langere periode gespreid ten gunste of ten laste van het gepresenteerde resultaat te brengen. Wim Schoonderbeek, National Office, Assurance
1. Inleiding De International Accounting Standards Board (IASB) is al geruime tijd bezig om de verslaggeving over personeelsbeloningen, met name over pensioenen, te heroverwegen. Aanleiding hiervoor is dat de IASB van mening is dat de huidige IAS 19 tot verwarrende of zelfs misleidende verslaggeving leidt. Ook betekenen de nu in IAS 19 aanwezige keuzemogelijkheden dat de vergelijking van de financiële prestaties tussen verschillende ondernemingen wordt bemoeilijkt. Dat leidde in 2008 tot de publicatie van een discussion paper. Hierin zijn vergaande voorstellen gedaan voor verandering van de huidige standaard IAS 19. Op het discussion paper zijn vele en sterk uiteenlopende reacties gekomen. De IASB heeft vervolgens besloten de meer fundamentele herziening van IAS 19 uit te stellen en nu alleen een aantal aanpassingen voor te stellen. In de eind april 2010 gepubliceerde ‘Exposure Draft Defined Benefits Plans (ED)’ zijn deze voorgestelde aanpassingen opgenomen. De IASB wil medio 2011 met een aangepaste versie van IAS 19 komen. Pas daarna zal met de meer fundamentele herziening van
8
pensioenverslaggeving worden gestart. De IASB heeft niet aangegeven wanneer zij dat project denkt te starten.
Belangrijkste voorstellen De belangrijkste voorstellen van de IASB voor veranderingen in IAS 19 ‘Personeelsbeloningen’ zijn: 1. Actuariële resultaten worden direct in het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten verantwoord als onderdeel van de nietgerealiseerde resultaten. Dus niet als onderdeel van de winst of het verlies. 2. ‘Past-service costs’ worden direct ten laste van het resultaat gebracht. 3. De berekening van het verwachte rendement op fondsbeleggingen wordt aangepast. 4. Er vinden aanpassingen plaats in de presentatieen toelichtingvereisten.
PricewaterhouseCoopers
De huidige voorstellen hebben betrekking op de verwerking van toegezegd-pensioenregelingen. De verslaggeving voor toegezegde-bijdrageregelingen verandert niet. Hierna wordt op de belangrijkste voorstellen nader ingegaan.
2. Voorstel 1: Verwerking actuariële resultaten Huidige situatie Actuariële resultaten ontstaan als verschil tussen de op basis van de verwachtingen berekende pensioenverplichting en de werkelijke verplichting. Ook is hierin begrepen het verschil tussen het verwachte rendement en het feitelijke rendement op fondsbeleggingen. De huidige IAS 19 biedt de mogelijkheid om actuariële resultaten gespreid in de tijd, en dus niet op het moment van ontstaan daarvan, te verantwoorden. Via de zogenaamde corridor-methode worden de actuariële verschillen verantwoord in de balans en pas zodra een bepaalde grens wordt overschreden, als resultaat verantwoord.
Samenvatting Dit artikel gaat nader in op de vier belangrijkste voorstellen van de IASB voor veranderingen in IAS 19 ‘Personeelsbeloningen’. Het eerste voorstel is om actuariële resultaten direct in het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten te verantwoorden als onderdeel van de niet-gerealiseerde resultaten. Het tweede voorstel is om ‘past-service costs’ direct ten laste van het resultaat te brengen. Het derde voorstel houdt een aanpassing in van de berekening van het verwachte rendement op fondsbeleggingen, en het vierde voorstel betreft aanpassingen in de presentatie- en toelichtingvereisten. De voorstellen in de exposure draft kunnen grote invloed hebben op de verslaggeving van IFRS-toepassers die toegezegd-pensioenregelingen hebben. Het artikel sluit daarom af met het advies om tijdig de invloed van de voorgestelde aanpassingen op de individuele verslaggeving na te gaan.
Het voorstel De IASB wil deze mogelijkheid uit IAS 19 elimineren, omdat ze leidt tot onbegrijpelijke balansposten en tot verantwoording van resultaten in andere perioden dan waarin deze ontstaan. De voorgestelde wijziging houdt in dat actuariële resultaten onmiddellijk moeten worden verantwoord als ‘other comprehensive income’ in het jaar waarin deze ontstaan. Omdat deze resultaten dan zijn begrepen in het ‘total comprehensive income’ worden deze later, bij daadwerkelijke realisatie, niet meer alsnog als onderdeel van de winst of het verlies verantwoord.
over de al verstreken dienstjaren. Als deze extra toezeggingen afhankelijk zijn van toekomstige arbeidsprestaties kunnen onder de huidige IAS 19 de kosten hiervan worden toegerekend aan de perioden waarin de toekomstige arbeidsprestaties worden geleverd.
Gevolgen Voor ondernemingen die nu gebruikmaken van de corridormethode, wat veel Nederlandse IFRS-toepassers doen, betekent deze verandering een grotere volatiliteit van het ‘total comprehensive income’. Ook de balansverhoudingen kunnen hierdoor worden beïnvloed omdat er geen sprake meer is van nog niet verantwoorde actuariële resultaten.
Gevolgen Ook dit voorstel betekent een grotere volatiliteit in de resultaten van ondernemingen die nu van de optie gebruikmaken.
3. Voorstel 2: Past-service costs Huidige situatie Onder ‘past-service costs’ worden verstaan de kosten als gevolg van aanpassingen van pensioentoezeggingen die leiden tot extra toezeggingen aan personeelsleden
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
Het voorstel Voorgesteld wordt om de optie om dergelijke resultaten naar de toekomst te schuiven te elimineren en voor te schrijven dat deze resultaten direct als onderdeel van de winst of het verlies worden genomen.
4. Voorstel 3: Rendement fondsbeleggingen Huidige situatie Onder de huidige standaard moet een schatting worden gemaakt van het verwachte rendement op de fondsbeleggingen. Op basis hiervan wordt onder andere de berekening gemaakt voor de pensioenlast in het verslagjaar. De pensioenlast is immers vooral het saldo van de aan het verslagjaar toe te rekenen pensioenkosten (service cost) en de rentekosten, verminderd met het verwachte rendement
9
van de fondsbeleggingen. Het verschil tussen het verwachte en het werkelijke rendement wordt vervolgens verantwoord als onderdeel van het actuarieel resultaat. Het voorstel De IASB stelt voor om de gehele pensioenlast te berekenen op basis van de rentevoet die nu al in de standaard wordt toegepast voor de berekening van de pensioenverplichtingen, namelijk de disconteringsvoet van hoogwaardige ondernemingsobligaties. Gevolgen Het effect van dit voorstel is dat de verwachte opbrengst van de fondsbeleggingen wordt berekend op basis van dezelfde rentevoet als waarmee de pensioenverplichtingen contant worden gemaakt. Het verschil met het werkelijke rendement is dan een actuarieel resultaat, dat als other comprehensive income moet worden verantwoord. Tot nu toe is het verwachte rendement op fondsbeleggingen meestal hoger dan de disconteringsvoet van de pensioenverplichtingen. Daarom betekent deze wijziging dat in de pensioenlast een geringer bedrag als opbrengst uit hoofde van fondsbeleggingen zal zijn begrepen. Hierdoor zal de pensioenlast per saldo stijgen en het nettoresultaat dalen.
5. Voorstel 4: Presentatie- en toelichtingsvereisten Het voorstel Ook bij de presentatie van de pensioenposten stelt de IASB voor om opties te verwijderen en te komen tot een eenduidige verantwoording in het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten. Zo moeten de pensioenkosten (service cost) worden verantwoord als onderdeel van de personeelskosten, alle interestposten (dus zowel de mutaties uit het contant maken van de pensioenverplichting, als het rendement op fondsbeleggingen) als onderdeel van de financiële baten en lasten, en alle verschillen uit herberekening (zoals de actuariële verschillen) in het other comprehensive income. Gevolgen Deze presentatiewijze kan voor ondernemingen, afhankelijk van de onder de huidige IAS 19 gemaakte keuzes, een belangrijk effect hebben op de verdeling van de met pensioentoezeggingen verbandhoudende kosten over de verschillende posten in het resultatenoverzicht.
10
In de toelichting op de pensioenen moet duidelijk worden gemaakt wat de belangrijkste kenmerken zijn van de pensioenregeling, welke bedragen in de verschillende primaire overzichten van de jaarrekening zijn verantwoord en welke risico’s de onderneming loopt over de toegezegdpensioenregelingen. Met deze aanvullende toelichtingvereisten wil de IASB bereiken dat een beter beeld wordt gegeven van de risico’s voor de onderneming uit hoofde van de pensioentoezeggingen.
6. Tot slot Met de voorstellen in de exposure draft wil de IASB op korte termijn (naar verwachting ingaand voor boekjaren vanaf 2012 of 2013) enkele bezwaren tegen de huidige IAS 19 wegnemen, om later te komen met een fundamentele herziening van pensioenverslaggeving. De Raad voor de Jaarverslaggeving stelt in haar commentaar op het discussion paper dat een fundamentele herziening van pensioenverslaggeving nodig is voordat belangrijke aanpassingen in het bestaande standaard worden gemaakt. Dit commentaar is echter niet door de IASB overgenomen. Ook voorzien de huidige voorstellen niet in het oplossen van andere problemen die ondernemingen met de huidige IAS 19 hebben. Dit betreft vooral het strikte onderscheid tussen toegezegdpensioenregelingen en toegezegde-bijdrageregelingen, het omgaan met de in Nederland gebruikelijke verdeling van risico’s tussen werkgever en (voormalige) werknemers, de behandeling van voorwaardelijke toezeggingen en de verwerking van pensioenregelingen ondergebracht bij bedrijfstakpensioenfondsen. De voorstellen in de exposure draft kunnen grote invloed hebben op de verslaggeving van IFRS-toepassers die toegezegd-pensioenregelingen hebben. De invloed ervan hangt af van de gemaakte keuzes uit de nu nog bestaande opties. Zeker waar gebruikt werd gemaakt van de corridormethode kan de invloed groot zijn en leiden tot een toename van de volatiliteit van de resultaten en tot andere balansverhoudingen, en daarmee invloed hebben op ratio’s. Ook de gewijzigde presentatievoorschriften zullen gevolgen kunnen hebben voor kengetallen als EBITDA en winst per aandeel. Het is dan ook belangrijk om tijdig de invloed van de voorgestelde aanpassingen op de individuele verslaggeving na te gaan.
PricewaterhouseCoopers
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
11
Nieuwe standaard voor voorzieningen: schijnzekerheid of betere waardering? De IASB heeft een nieuw voorstel gepresenteerd voor de opname en waardering van voorzieningen. Het voorstel oogst op diverse aspecten kritiek, getuige ook de 207 commentaarbrieven die zijn binnengekomen. Als het voorstel wordt omgezet in een definitieve standaard, dan kan deze significante gevolgen hebben voor ondernemingen. Wim Schoonderbeek, National Office, Assurance Bob Owel, Accounting and Valuation Advisory Services, Assurance
1. Inleiding De IASB (International Accounting Standards Board) heeft een nieuw voorstel (exposure draft, ED) uitgebracht voor de opname en waardering van verplichtingen, als aanpassing van de bestaande IAS 37 ‘Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa’. In het voorstel hoeven verplichtingen aan minder criteria te voldoen om opgenomen te moeten worden in de jaarrekening. Het voorstel zet uiteen welke aspecten meegewogen moeten worden in de waardering van dergelijke verplichtingen. Uit hoofde van de geplande convergentie tussen de IFRS (International Financial Reporting Standard) en de Amerikaanse verslaggevingregels (US GAAP) wijzigt daarnaast de verslaggeving voor de kosten van een reorganisatie. De commentaarperiode voor het voorstel is in mei 2010 gesloten. De IASB heeft 207 commentaarbrieven ontvangen.
12
De IASB zal behoorlijk wat tijd moeten besteden aan de analyse van deze commentaarbrieven. De reacties in de commentaarbrieven lopen uiteen. Sommige partijen kunnen zich goed vinden in het voorstel, andere niet. Hierdoor blijft het voorlopig onduidelijk welke richting de IASB uiteindelijk zal opgaan. Het is raadzaam voor ondernemingen om tijdig de huidige voorstellen te evalueren en de gevolgen voor de jaarrekening in kaart te brengen. Naar verwachting brengt de IASB de definitieve standaard nog in 2010 uit. In dit artikel worden verplichtingen en voorzieningen behandeld. Voorzieningen zijn een specifieke vorm van verplichtingen. Beide termen worden gebruikt in dit artikel en moeten bezien worden vanuit het perspectief van IAS 37 en de voorgestelde vervanging hiervan.
PricewaterhouseCoopers
2. Achtergrond van de voorgestelde wijzigingen Waarom zijn er aanpassingen nodig?
Drie redenen De IASB geeft drie redenen waarom de waardering van de verplichtingen aangepast moet worden: • inconsistenties tussen standaarden; • convergentie met US GAAP; • verbetering van waardering van verplichtingen.
Inconsistenties tussen standaarden De IASB heeft enkele inconsistenties tussen standaarden geconstateerd ten aanzien van de waardering van verplichtingen. Een van de criteria voor het opnemen van een verplichting volgens IAS 37 is de waarschijnlijke uitstroom van middelen. Dit criterium komt niet terug in bijvoorbeeld de standaarden IFRS 3 ‘Bedrijfscombinaties’ en IAS 39 ‘Financiële instrumenten: opname en waardering’. Bij deze standaarden neemt de onderneming voorwaardelijke verplichtingen en financiële verplichtingen op zonder rekening te houden met dit criterium. Overigens is het hierbij belangrijk om te vermelden dat een vergelijkbaar voorstel voor aanpassing van IAS 12 ‘Winstbelastingen’ ten aanzien van onzekere belastingposities het vooralsnog niet heeft gehaald. Convergentie met US GAAP De IASB en de Financial Accounting Standards Board (FASB) hebben een ‘Memorandum of Understanding’ opgesteld om IFRS en US GAAP - de standaarden die wereldwijd het meest worden toegepast - te convergeren. De regelgevers hebben de meest significante verschillen geanalyseerd en een plan opgesteld om deze verschillen te evalueren en daar waar mogelijk de standaarden nader tot elkaar te brengen. Een van de verschillen betreft de behandeling van de kosten voor een reorganisatie. De ondernemer verantwoordt deze kosten onder IFRS in een voorziening op het moment dat zij een gedetailleerd formeel plan heeft en als zij aankondigt te beginnen of dat gestart is met de implementatie van de reorganisatie. Onder US GAAP verantwoordt de onderneming kosten voor een reorganisatie op individuele basis op het moment dat zij deze kosten maakt. Verbetering van waardering van verplichtingen De IASB is van mening dat te veel onduidelijkheid bestaat
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
Samenvatting Dit artikel geeft inzicht in het nieuwe voorstel van de IASB voor de opname en waardering van verplichtingen, met name voorzieningen. De achtergrond van de voorgestelde wijzigingen wordt geschetst, en het geplande tijdspad voor invoering van de nieuwe voorstellen. Verder geeft het artikel een nadere uitwerking van de voorstellen van de IASB. Ten slotte wordt er inzicht gegeven in de potentiële gevolgen van de voorstellen.
over hoe de onderneming een voorziening zou moeten waarderen. Het begrip ‘beste schatting’ dat nu in de standaard is opgenomen, kan op meerdere manieren worden uitgelegd; de meest waarschijnlijke uitkomst, het gewogen gemiddelde van alle mogelijke uitkomsten of het minimum dan wel maximum van alle mogelijke uitkomsten, zijn opties die in de praktijk voorkomen. De IASB wil de waardering van voorzieningen verbeteren om helderheid te scheppen in het begrip ‘beste schatting’ en om aan te geven welke kosten de onderneming in de waardering moet meenemen. Welke verplichtingen vallen binnen de reikwijdte van IAS 37? De reikwijdte van de huidige IAS 37 is op dit moment niet concreet gemaakt. In de voorgestelde standaard is expliciet gemaakt voor welke verplichtingen de onderneming deze standaard dient te gebruiken; de opsomming is niet limitatief.
Specifieke verplichtingen De IASB stelt voor dat de standaard van toepassing wordt voor specifieke verplichtingen, zoals: • voorzieningen uit hoofde van juridische geschillen; • statutaire verplichtingen tot ontmanteling van activa; • voorzieningen uit hoofde van milieuvervuiling; en • voorzieningen uit hoofde van verlieslatende contracten.
De herziene standaard is niet van toepassing op verplichtingen die in andere standaarden aan de orde komen, zoals financiële verplichtingen (IAS 39), pensioenverplichtingen (IAS 19), verplichtingen uit hoofde van belasting naar de
13
winst (IAS 12) en verplichtingen in het kader van verzekeringscontracten (IFRS 4). Dit betekent dat de onderneming onder de bepalingen van de herziene standaard geen reorganisatievoorzieningen meer kan vormen.
• De IASB heeft aanvullende guidance opgenomen om te bepalen of sprake is van een bestaande verplichting.
• De wijze waarop de onderneming verplichtingen moet waarderen, is verhelderd.
De IASB is voornemens de huidige IAS 37 in te trekken, net als de twee bijbehorende interpretaties IFRIC 5 ‘Belangen in ontmantelings-, herstel- en milieusaneringsfondsen’ en IFRIC 6 ‘Verplichtingen die voortvloeien uit deelneming aan een specifieke markt - Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur’.
• De IASB heeft een uitzondering gemaakt voor het gebruiken van prijzen van dienstverleners met betrekking tot verlieslatende contracten uit hoofde van IAS 18 ‘Opbrengsten’ en IFRS 4 ‘Verzekeringscontracten’. Deze standaarden zijn nog aan veranderingen onderhevig in verband met significante wijzigingen die de IASB voor IFRS 4 en IAS 18 gepland heeft. De IASB stelt voor dat de onderneming deze contracten voorlopig waardeert op de wijze zoals in de huidige IAS 37 uiteengezet is. De verwachte kosten voor de onderneming worden dus gebruikt voor de waardering, in plaats van prijzen van dienstverleners. Als de nieuwe IAS 37 uitkomt, neemt de IASB een beslissing of deze uitzondering in de standaard blijft of verwijderd wordt.
Waar bevinden we ons in het proces? De IASB heeft een tijdlijn gepubliceerd op haar website. De tijdlijn in figuur 1 is hiervan afgeleid. Hieruit blijkt dat de herziene IAS 37 naar verwachting uitkomt in het vierde kwartaal van 2010. De datum van eerste verplichte toepassing van de standaard is nog niet bepaald, maar zal naar verwachting niet eerder zijn dan boekjaar 2012.
3. Voorstel 2005 en commentaarbrieven 4. Voorstellen 2010 In 2005 heeft de IASB het eerste voorstel voor de aanpassing van IAS 37 uitgebracht. Op basis van diverse commentaarbrieven vond de IASB het noodzakelijk om de aanpassing van de eerdere voorstellen in 2010 opnieuw uit te brengen in de vorm van een tweede voorstel. Een summiere uiteenzetting van de wijzigingen na het uitbrengen van het eerste voorstel:
• In plaats van een aangepaste versie van IAS 37 heeft de IASB besloten om een nieuwe versie van IAS 37 uit te brengen.
Eerste voorstel
Juni 2005: commentaarperiode tot oktober 2005
De IASB heeft onderdelen van de standaard verduidelijkt. Zo is het onderscheid tussen een juridisch afdwingbare en feitelijke verplichting niet meer aanwezig in de voorstellen. De onderneming beoordeelt nu of zij daadwerkelijk een verplichting heeft. Heeft zij een taak of verantwoordelijkheid om aan bepaalde verplichtingen te voldoen en is een derde partij betrokken bij deze taak of verantwoordelijkheid? Verder moet deze derde partij voordeel hebben van het voldoen aan de verplichtingen door de onderneming of nadeel hebben in geval van het niet voldoen aan deze verplichtingen.
Tweede voorstel
Januari 2010: commentaarperiode tot mei 2010
Streefdatum
Vierde kwartaal 2010
Streefdatum
Waarschijnlijk niet eerder dan 2012
Figuur 1 – Tijdlijn herziene IAS 37
14
PricewaterhouseCoopers
Belangrijkste wijzigingen De belangrijkste wijzigingen in de voorstellen van de IASB ten opzichte van de huidige IAS 37 hebben betrekking op: • de criteria voor opname van voorzieningen; • voorziening voor reorganisatie; • waardering van verplichtingen.
Criteria voor opname van voorzieningen De onderneming neemt een voorziening op volgens de huidige IAS 37 indien: 1. een entiteit een bestaande (in rechte afdwingbare of feitelijke) verplichting heeft ten gevolge van een gebeurtenis uit het verleden; 2. het waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen, vereist zal zijn om de verplichting af te wikkelen; en 3. het bedrag van de verplichting op betrouwbare wijze kan worden geschat. Indien niet aan deze voorwaarden is voldaan, wordt geen voorziening opgenomen. De invulling van het begrip ‘waarschijnlijke uitstroom van middelen’ is in de huidige IAS 37 expliciet anders dan in andere standaarden. De onderneming neemt een verplichting op als de uitstroom van middelen meer waarschijnlijk is dan niet. Daarbij hanteert de onderneming in de praktijk een indicatief percentage van 50. De IASB heeft het tweede criterium niet meer opgenomen in het voorstel van IAS 37 (zie figuur 2).
Fundamentele wijziging in de opname van voorzieningen Huidig: Criteria voor opname (IAS 37.14)
1
Bestaande verplichting voortkomend uit gebeurtenis verleden
2
Waarschijnlijke uitstroom van middelen
3
Betrouwbare schatting mogelijk
Voorstel IAS 37
Voorziening voor reorganisatie Een voorziening voor een reorganisatie wordt onder de huidige IAS 37 slechts opgenomen als de onderneming aan de drie criteria voor opname van een voorziening heeft voldaan. De onderneming heeft een feitelijke verplichting als zij een gedetailleerd formeel plan voor de reorganisatie beschikbaar heeft, en wanneer zij bij de betrokkenen de verwachting schept de reorganisatie door te voeren door met de uitvoer van het plan te beginnen of door belangrijke kenmerken met de betrokkenen te delen. Om aansluiting te vinden bij de bepalingen in US GAAP, heeft de IASB voorgesteld om de kosten voor een reorganisatie niet in een voorziening op te nemen. Dit betekent dat de onderneming haar reorganisatiekosten op individuele basis opneemt en zich daarbij baseert op de bepalingen van bijvoorbeeld IAS 19 ten aanzien van uitkeringen bij ontslag en IAS 37 ten aanzien van verlieslatende contracten. Daarnaast gelden aanvullende toelichtingvereisten voor reorganisaties. Waardering van verplichtingen Het bedrag dat de onderneming als voorziening opneemt onder de huidige IAS 37, is de beste schatting van de uitgaven die vereist zijn om de bestaande verplichting op de balansdatum af te wikkelen. Dit is het bedrag dat een entiteit redelijkerwijs zou betalen om de verplichting op de balansdatum af te wikkelen of ze op dat moment aan een derde partij over te dragen.
3 Verwijderd 3
Heeft gevolgen voor waardering!
Figuur 2 – Fundamentele wijziging in de opname van voorzieningen
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
Acceptatie van de voorstellen betekent dat initieel meer verplichtingen kwalificeren voor opname in de jaarrekening, omdat bijvoorbeeld een verplichting die slechts een 30% waarschijnlijke uitstroom van middelen kent en aan de criteria 1 en 3 voldoet, in de nieuwe voorstellen wel wordt opgenomen. De wijze van waarderen verandert ook door de aanpassing van de eisen voor opname, zoals op pagina 16 is uiteengezet bij het derde punt in de opsomming.
Het eerste deel van deze definitie ‘de beste schatting’ komt niet terug in het voorstel van IAS 37, waardoor de onderneming een verplichting volgens de IASB waardeert op ‘het bedrag dat een entiteit redelijkerwijs zou betalen om de verplichting op de balansdatum af te wikkelen of ze op dat moment aan een derde partij over te dragen’. Er is geen sprake van een inhoudelijke wijziging op dit aspect, maar de IASB beoogt hiermee meer duidelijkheid te verschaffen over hoe de voorziening gewaardeerd moet worden.
15
Wanneer de onderneming het bedrag gaat bepalen dat zij redelijkerwijs zou betalen om de verplichting op de balansdatum af te wikkelen, of deze op dat moment aan een derde partij over te dragen, neemt zij de volgende zaken in ogenschouw:
• de verwachte uitstroom van middelen aan de hand van het gewogen gemiddelde van de mogelijke uitkomsten;
• de tijdswaarde van geld door het contant maken van de verplichting; en
• het risico dat de daadwerkelijke uitstroom van middelen zal afwijken van de verwachte uitstroom van middelen. Dit risico kan een onderneming kwantificeren door een additionele toevoeging aan de berekening van het bedrag dat de onderneming redelijkerwijs zou moeten betalen om van het risico af te zijn (bijvoorbeeld door een bepaald percentage van het bedrag te nemen). Wat is nu het bedrag dat de onderneming redelijkerwijs
zou betalen om de verplichting op de balansdatum af te wikkelen of deze op dat moment aan een derde partij over te dragen? Figuur 3 geeft inzicht in de stappen die een onderneming zou moeten doorlopen. Als geen sprake is van een markt voor de te verlenen dienst, moet de onderneming gebruik maken van een schatting van het bedrag dat de onderneming in rekening zou brengen als de onderneming zelf deze dienst voor een derde partij zou uitvoeren. Deze schatting dient een winstmarge te bevatten die de onderneming normaal gesproken zou doorberekenen aan een derde. Dit is ook het geval als de onderneming deze winstmarge in de praktijk nooit zal betalen. Bij afwikkeling van de voorziening zal dit derhalve tot een bate leiden. De IASB heeft voor deze wijze gekozen, omdat zij van mening is dat een prijs die een dienstverlener in rekening zou brengen, een objectieve maatstaf is voor de toekomstige uitstroom van middelen. Daarnaast is in deze situatie geen gedetailleerde regelgeving nodig voor welke kosten wel en niet in de voorziening meegenomen mogen worden, omdat de prijs van de dienstverlener wordt gehanteerd.
Verplichting voldoet aan opnamecriteria
LAAGSTE VAN:
Zoals een juridisch geschil
Contante waarde afwikkeling verplichting
Betaling om verplichting te annuleren
Afwikkeling door betaling bedrag aan tegenpartij
Afwikkeling door verlening dienst in toekomst
Verwachte betaling + gerelateerde kosten
Verwachte betaling aan dienstverlener
Betaling overdrachtverplichting aan derde
Bijvoorbeeld ontmanteling van een fabriek
Markt aanwezig
Geen markt aanwezig
Contractprijs die dienstverlener in rekening brengt
Contractprijs die onderneming in rekening zou brengen voor dienst
Figuur 3 – Stappenplan waardering verplichtingen
16
PricewaterhouseCoopers
Er geldt een uitzondering voor deze bepalingen voor verlieslatende contracten uit hoofde van IAS 18 ‘Opbrengsten’ en IFRS 4 ‘Verzekeringscontracten’. Voor deze contracten hanteert de onderneming de verwachte uitstroom van middelen om aan de contractuele voorwaarden te voldoen, als basis bij de berekening van de voorziening.
5. Potentiële impact van de voorstellen De potentiële gevolgen van de voorstellen zijn lastig in te schatten, al bestaat de verwachting dat gemiddeld genomen de voorzieningen hoger zullen worden. De potentiële gevolgen zijn hieronder toegelicht aan de hand van drie voorbeelden. De voorbeelden zijn sterk vereenvoudigde weergaven van praktijksituaties. Er is geen rekening gehouden met een eventuele aanpassing (van bijvoorbeeld 5%) van de voorziening voor het risico dat de daadwerkelijke uitstroom van middelen zal afwijken van de verwachte uitstroom. Voorbeeld 1: Verhogend effect op de voorziening Een onderneming produceert medicijnen. Na de lancering van een nieuw medicijn overlijden vijf mensen. De families starten een rechtszaak tegen de onderneming. De toezichthouder heeft geconstateerd dat de onderneming niet aan alle veiligheidseisen heeft voldaan bij de productie van de medicijnen. De verwachting van de onderneming en haar advocaat is dat de rechter de overlijdensgevallen gedeeltelijk zal toerekenen aan de onderneming, resulterend in een claim van € 1 miljoen per persoon. Als de rechter de overlijdensgevallen volledig toerekent aan de onderneming kan de claim oplopen tot € 10 miljoen per persoon. Dit resulteert in de volgende voorziening: Verwachte uitkomst
Kans
Voorziening huidig (IAS 37)
Voorziening nieuw (voorstel IAS 37)
1
€ 50.000.000
30%
2
€
70%
€
5.000.000
€
100%
€
5.000.000
€ 18.500.000
5.000.000
€ 15.000.000
Voorbeeld 2: Verlagend effect op de voorziening Een onderneming heeft een stuk grond op haar terrein waar sprake is van ernstige milieuvervuiling. De onderneming heeft een gespecialiseerde partij gevraagd een schatting te maken van de kosten voor het opruimen van de vervuilde grond. Deze derde partij heeft een rapport opgesteld, waarin twee opties mogelijk zijn. Bij de eerste optie wordt de vervuiling grondig opgeruimd en afgevoerd. Dit resulteert in hoge kosten. De tweede optie is om de vervuiling tot het minimaal vereiste niveau op te ruimen, waaraan een lager prijskaartje hangt. Dit resulteert in de volgende voorziening: Verwachte uitkomst
Kans
1
€
5.000.000
70%
2
€
1.000.000
30% 100%
Voorziening huidig (IAS 37) € 5.000.000
€ 5.000.000
Voorziening nieuw (volgens voorstel voor IAS 37) €
3.500.000
€
300.000
€
3.800.000
3.500.000
Het effect in deze situatie is een significant hogere voorziening bij toepassing van de nieuwe voorstellen van de IASB. Belangrijke opmerking bij dit voorbeeld is dat een potentiële claim niet in alle gevallen zal leiden tot een hogere
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
voorziening onder de nieuwe voorstellen. Op 7 april 2010 heeft de IASB een ‘staff paper’ uitgebracht waarin de gevolgen van de nieuwe voorstellen specifiek voor claims uit juridische geschillen nader worden toegelicht. De belangrijkste mededeling in dit staff paper is dat de onderneming bij dergelijke juridische geschillen extra aandacht besteedt aan de twee resterende criteria voor het opnemen van een voorziening, te weten een bestaande verplichting die voortkomt uit een gebeurtenis in het verleden en de mogelijkheid van een betrouwbare schatting. De focus bij de bepaling van de voorziening zal dan verschuiven naar de evaluatie of sprake is van een bestaande verplichting die voortkomt uit een gebeurtenis in het verleden. Als in dit voorbeeld wél is voldaan aan alle veiligheidseisen en de onderneming kan dit onderbouwen met adequate documentatie dan kan zij tot de conclusie komen dat geen sprake is van een verplichting die per balansdatum bestaat en die voortkomt uit een gebeurtenis uit het verleden, en dat er daarom geen sprake is van een voorziening. Nauwkeurige evaluatie van alle criteria is dus van groot belang.
Het effect in deze situatie is een significant lagere voorziening bij toepassing van de voorstellen van de IASB. Voorbeeld 3: Geen effect op de voorziening Een onderneming geeft garantie op haar producten ten aanzien van reparatiekosten van gebreken die blijken binnen zes maanden na aanschaf. Als in alle verkochte producten
17
kleine defecten worden geconstateerd dan resulteert dit in € 1 miljoen aan kosten. Als sprake is van grote gebreken in alle verkochte producten dan levert dit een bedrag van € 4 miljoen aan kosten op. Op basis van historische gegevens is de verwachting dat 75% van de verkochte producten geen gebreken heeft, 20% kleine gebreken vertoont en 5% grote gebreken heeft. Dit resulteert in de volgende voorziening: Verwachte uitkomst
Kans
Voorziening huidig (IAS 37)
Voorziening nieuw (volgens voorstel voor IAS 37)
7. Conclusie
1
€
-
75%
€
-
€
-
2
€ 1.000.000
20%
€
200.000
€
200.000
3
€ 4.000.000
5%
€
200.000
€
200.000
100%
€
400.000
€
400.000
De onderneming heeft de voorziening voor dergelijke garantieverplichting bepaald door het gewogen gemiddelde van alle mogelijke uitkomsten te berekenen, omdat sprake is van een grote populatie. De voorziening wordt op basis van de huidige IAS 37 al bepaald op de verwachte waarde (expected value), wat afwijkt van voorbeeld 1 en 2 in deze paragraaf, waarbij een van de verwachte uitkomsten meer waarschijnlijk is dan niet (een kans die groter is dan 50%). De bepaling van deze voorziening is in de nieuwe voorstellen niet anders dan onder de huidige IAS 37, met als gevolg geen effect op de hoogte van de voorziening.
6. Vervolgstappen Reacties in de commentaarbrieven De IASB heeft 207 commentaarbrieven ontvangen van diverse belanghebbenden, zoals ondernemingen, regelgevers en accountantsorganisaties, waaronder PwC. De reacties neigen naar verwerping van de voorstellen. Opvallend is dat meerdere malen terugkomt dat het niet duidelijk is waarom IAS 37 aanpassing behoeft en dat de IASB een probleem probeert op te lossen dat er in de praktijk niet is. Daarnaast is er veel aandacht voor de winstmarge die een onderneming in haar voorziening moet meenemen als sprake is van een afwikkeling via een in de toekomst te leveren dienst.
18
Het verwachte tijdspad De IASB verwacht in het vierde kwartaal van 2010 de definitieve standaard te publiceren, waarbij de effectieve datum van de standaard niet eerder zal zijn dan 2012. Echter, gezien de volle agenda van de IASB en het significante aantal commentaarbrieven dat is binnengekomen, is de voorzichtige verwachting dat het vierde kwartaal van 2010 niet gehaald zal worden.
De IASB heeft met de voorstellen getracht om een zo objectief mogelijke maatstaf te hanteren voor de berekening van verplichtingen. Conceptueel is de gedachte van de IASB te begrijpen, omdat het management van de onderneming theoretisch een analyse en weging van de verwachte uitkomsten van een verplichting zou moeten maken. De subjectiviteit in de berekening is echter nog in hoge mate aanwezig. De onderneming zal een schatting moeten maken van de te verwachten uitstroom van middelen en de kans dat een bepaald scenario zich voordoet. Daarnaast moet de onderneming een toevoeging aan de voorziening opnemen in verband met het risico dat de daadwerkelijke uitstroom van middelen zal afwijken van de verwachte uitstroom. Het gebruik van contractprijzen van dienstverleners roept ook discussie op, vooral in gevallen waar de onderneming de verplichting zal afwikkelen door de dienst zelf te verrichten. In deze gevallen neemt de onderneming een winstmarge in de voorziening op, terwijl zij deze winstmarge nooit aan een derde partij zal afdragen. Daarentegen is de subjectiviteit bij de berekening van de kosten van een reorganisatie door de nieuwe voorstellen verminderd, omdat geen reorganisatievoorziening meer is toegestaan. Een onderneming vormt slechts een verplichting in geval van daadwerkelijk ontstane verplichtingen uit hoofde van bijvoorbeeld een uitkering bij ontslag of een verlieslatend contract. Resumerend levert de berekening van de verplichtingen onder de nieuwe voorstellen extra complexiteit op voor ondernemingen. De berekening lijkt meer een schijnzekerheid te zijn dan een verbetering van de waardering van verplichtingen.
PricewaterhouseCoopers
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
19
Grondstofprijsrisico’s, een nieuwe realiteit Na de significante stijging en daling van grondstofprijzen in 2008 en 2009 zien ondernemingen zich geconfronteerd met een nieuwe realiteit: grondstofmarkten blijven volatiel. Het beheersen van grondstofprijsrisico’s staat hoog op de agenda van bestuurders. Hoe kunnen zij de beheersing van deze risico’s inbedden in het totale risicomanagementbeleid van een onderneming en wat zijn daarbij belangrijkste aandachtspunten? Jeffrey Bollebakker, Accounting & Valuation Advisory Services, Assurance Jelle Elderkamp, Accounting & Valuation Advisory Services, Assurance
1. Inleiding Veel ondernemingen zijn zich in de afgelopen twee jaar meer bewust geworden van het belang van een goede beheersing van grondstofprijsrisico’s. De achtbaanrit die de prijzen van zowel zachte (zoals graan en cacao) als harde (bijvoorbeeld metalen) grondstoffen hebben gemaakt in de periode 2007 tot 2009 mag dan verminderd zijn, het heeft voor veel ondernemingen de afhankelijkheid van een goede beheersing van grondstofprijsrisico’s nog eens benadrukt. De hogere volatiliteit in grondstofprijzen biedt naast bedreigingen echter ook mogelijkheden. Arbitrage en het wisselen van commodities kunnen juist in markten waar de volatiliteit hoog is, een belangrijke factor zijn in het succes van ondernemingen. Om adequaat op grondstofprijsrisico’s te kunnen reageren, zal de onderneming een gedegen analyse moeten maken van de grondstofprijzen. Deze analyse zal de onderneming
20
tevens inzicht geven in de mogelijkheden die de grondstofmarkten haar bieden. Hierbij is het van belang dat de onderneming in de analyse de directe impact van de grondstofprijzen (bij de in- en verkopen van de grondstoffen), haar bredere interne organisatie, en de belangen en vereisten van haar externe belanghebbenden (in het bijzonder haar cliënten en aandeelhouders) betrekt.
2. Marktontwikkelingen Recente ontwikkelingen in grondstofprijzen Veel ondernemingen dekken de grondstofprijsrisico’s op een marktgedreven wijze af. Zij leggen de inkoopcontracten voor grondstoffen voor een langere looptijd vast wanneer de marktprijzen over een langere periode significant stijgen, en doen het tegenovergestelde bij dalende marktprijzen. Deze strategie heeft ook nadelen. Als contracten voor langere tijd zijn vastzet, kun je in een periode waarin de prijzen heel snel omslaan, niet snel reageren. Dit overkwam veel
PricewaterhouseCoopers
ondernemingen in 2008, toen de prijzen eerst sterk stegen en vervolgens in korte tijd sterk daalden. Zij voelden de effecten van de gekozen afdekkingstrategie nog lange tijd. Oorzaken van toegenomen volatiliteit Over de afgelopen tien jaar zijn grondstofprijzen in het algemeen meer volatiel dan valuta en rente. Zie figuur 1. De recente volatiliteit wordt gedreven door een aantal factoren:
• Grote opkomende economieën De economieën van landen in Zuidoost-Azië (in het bijzonder China en India) en Latijns-Amerika (vooral Brazilië, maar ook Chili) zijn in de afgelopen jaren significant gegroeid, met een navenante groei en verandering in het grondstofconsumptievolume.
• Globalisering van de handel in grondstoffen Wereldwijde concurrentie om de beste grondstoffen tegen de laagste kosten te krijgen, kan een prijsopdrijvend effect hebben.
• Onbalans in vraag en aanbod
Samenvatting Het beheersen van grondstofprijsrisico’s staat hoog op de strategische agenda bij veel ondernemingen. Dit artikel geeft inzicht in hoe ondernemingen om kunnen gaan met grondstofprijsrisico’s, welke overwegingen daarbij van belang zijn en op welke wijze zij dit kunnen integreren in relatie tot de eisen die interne en externe belanghebbenden aan de onderneming stellen.
grondstofmarkten nemen de verhandelde (fysieke maar vooral ook financiële) volumes grondstoffen significant toe. Daarbij komt dat de markten voor veel grondstoffen nog lang niet zo liquide zijn als de markten voor rente en valuta. En dat resulteert in een hogere volatiliteit. Voor (eetbare) landbouwgrondstoffen zijn naast bovenstaande factoren nog een paar andere factoren van belang:
• afname van de beschikbare voedselvoorraden;
Op wereldwijde schaal is er een onbalans tussen vraag en aanbod van grondstoffen. Dit kan spanningen geven in de prijsvorming van diverse grondstoffen. Natuurrampen vergroten dit effect.
• toenemend gebruik van grondstoffen voor biobrandstoffen, al dan niet afgedwongen door overheden; en
• veranderingen in voedingspatronen in niet-westerse • Speculatie door verbruikers en financiële partijen
Historische jaarlijkse volatiliteit in % (100 dagen)
Door het toenemende belang van financiële partijen in de
landen (denk bijvoorbeeld aan het toenemende vlees en de toenemende zuivelconsumptie in deze landen).
60 50 40 30
EUR-USD wisselkoers 3-maands Euribor
20
CRB commodity index 10
Rogers intl. Commodity index
0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Bron: Bloombergen PwC
Figuur 1 – Historische volatiliteit
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
21
Belangrijke factoren bij bepalen hedgingstrategie
Andere mogelijkheden De effecten van een toegenomen volatiliteit in grondstofprijzen kan verschillend uitwerken voor producenten en gebruikers van deze grondstoffen. Producenten van grondstoffen als olie en gas hebben veelal de keuze nu te produceren of te wachten en op een moment in de toekomst te produceren. Met een toename in de marktvolatiliteit worden dergelijke beslissingsmogelijkheden relevanter. Dit bleek ook in 2009. Toen sloegen diverse financiële instellingen fysiek olie op om deze op termijn te verkopen. Mede door een contango prijscurve van olie op dat moment was het aanhouden van voorraden voor deze partijen interessanter dan het direct verkopen.
3. Hedgingstrategie De wijze waarop een onderneming omgaat met haar grondstofprijsrisico’s, hangt af van de mogelijkheden die de onderneming heeft deze risico’s af te dekken en de vereisten die externe partijen aan de onderneming stellen. Hedgingstrategieën komen in verschillende typen voor. In figuur 2 een generalisatie hiervan. De meeste ondernemingen kiezen voor een strategie waarbij zij een deel van de risicopositie op een dynamische basis hedgen. Wanneer we hier spreken over hedging, dan betreft dit zowel hedging met vaste-prijscontracten, als met derivaten.
Geen hedging Geen hedging Een van de strategieën is om geen hedging toe te passen. Niet met derivaten, noch met vasteprijsinkoopcontracten.
Hedging o.b.v. vaste regels Hedging op basis van vaste regels De onderneming kan hedging toepassen waarbij zij het risico afdekt met een vast percentage of een vaste termijn.
Waar moet de onderneming rekening mee houden als zij de hedgingstrategie gaat bepalen? • cliënten en concurrenten; • aandeelhouders en analisten; • contact met de markt; • mogelijkheden die grondstoffen en markten bieden; • beperkingen vanuit de markt; • zekerheid en logistieke periode.
Cliënten en concurrenten De mate waarin de onderneming prijsstijgingen en prijsdalingen kan doorberekenen aan haar cliënten is mede bepalend voor hoe de onderneming haar hedgingstrategie moet insteken. Wanneer de onderneming prijsstijgingen en dalingen naar cliënten doorberekent, heeft de onderneming meer vrijheid aan de inkoopkant. Het hedgen van inkoopprijzen kan dan juist in een risicopositie resulteren. Een goede inschatting van het functioneren van de markt is daarom onontbeerlijk voor het bepalen van de hedgingstrategie. Daarnaast kan de onderneming een concurrentievoordeel behalen als zij haar cliënten vaste- of variabele-prijscontracten aanbiedt. Zeker wanneer de cliënten zelf minder mogelijkheden hebben zich te beschermen tegen schommelingen in grondstofprijzen doordat hun schaalgrootte of kennis te beperkt is. Ook andere vormen van
Selectieve hedging Selectieve hedging Selectieve hedging is een dynamisch hedgingbeleid. Hier is de afdekking afhankelijk van ontwikkelingen en verwachtingen, zodat deze verschillend is in de tijd (volume en horizon).
Volledige hedging Volledige hedging Bij volledige hedging dekt de onderneming alle grondstofprijsrisico’s af op het moment dat deze geïdentificeerd zijn, een vaste periode vooruit.
Figuur 2 – Grove indeling hedgingstrategieën
22
PricewaterhouseCoopers
prijsbescherming kunnen vanuit de cliënt gezien wenselijk zijn om aan te bieden, bijvoorbeeld het gebruik van onderen bovengrenzen (collar). Voorwaarde hierbij is wel dat een product voor een cliënt niet te complex is, zodat het aansprakelijkheidsrisico van de aanbiedende partij beperkt blijft. Aandeelhouders en analisten Grondstofprijsrisico’s brengen ook een bepaalde mate van volatiliteit in de resultaten van een onderneming met zich mee. Het gebruik van derivaten om posities af te dekken kan resulteren in grote volatiliteit in de winst-en-verliesrekening of het eigen vermogen (bij het toepassen van cash flow hedge accounting). Ondanks dat het een rationele keuze kan zijn deze instrumenten te gebruiken, is het soms moeilijk de volatiliteit uit te leggen aan aandeelhouders en andere belanghebbenden. Beursgenoteerde ondernemingen worden vanuit deze optiek enigszins beperkt in hun mogelijkheden ten opzichte van niet-beursgenoteerde ondernemingen. De onderneming kan een deel van dit probleem oplossen door transparant te zijn naar haar aandeelhouders over hoe zij haar risicopositie beheerst. De aandeelhouders en analisten zullen na enige gewenning meer begrip hebben voor de gekozen strategie. Het gescheiden presenteren van operationele resultaten en de (vaak ongerealiseerde) resultaten op derivaten gebruikt voor het hedgen van grondstofprijsrisico’s kan hierbij uitkomst bieden, hoewel beide onderdeel uitmaken van de EBIT van een onderneming. Dit in tegenstelling tot resultaten op rente- (en valuta)hedging, die buiten de EBIT (kunnen) vallen. Contact met de markt De onderneming die frequent handelt en actief zoekt naar mogelijkheden om op korte termijn winsten te behalen met de handel in grondstoffen, blijft goed op de hoogte van de ontwikkelingen op de grondstofmarkten. Wanneer het voor de onderneming van belang is dat zij zeer nauw verbonden is met de markt, kan zij naast het actief hedgen van risicoposities ook (speculatieve) handel in grondstofderivaten toestaan. Uiteraard dient zij dit te beperken middels risicolimieten, zoals volumetrische en ‘value at risk’-limieten. Mogelijkheden die grondstoffen en markten bieden De mate waarin de onderneming hedging en handel in grondstoffen toepast, hangt ook af van de aard van de grondstoffen. De houdbaarheid, de kosten van opslag en het verloop van prijscurves (bijvoorbeeld contango, vlak,
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
backwardation) zullen hierop van invloed zijn. Een markt is in contango wanneer de forwardprijzen hoger zijn dan de spotprijs. Wanneer de forwardprijzen lager zijn dan de spotprijs, dan spreekt men over een markt in backwardation. De verwachting is dan dat prijzen zullen dalen. Ook substitutie tussen producten en markten kan een aanleiding zijn om actief te handelen in grondstoffen. Zeker op strategische locaties zoals Nederland kan dit aantrekkelijk zijn. Zo kent Nederland een goede bereikbaarheid, opslagcapaciteit en vele schepen die dagelijks de havens in en uit varen. Landen die geografisch verder op het continent liggen hebben deze flexibiliteit in mindere mate. Beperkingen vanuit de markt Bij het gebruik van grondstofderivaten dienen ondernemingen rekening te houden met de eisen die door tegenpartijen worden gesteld. Tegenpartijen vragen vaak een onderpand of marge om een kredietrisico in te perken. Vaak wordt dagelijks de verandering in reële waarde van deze derivaten met tegenpartijen afgerekend. Dit kan een behoorlijk beslag leggen op de liquiditeit van een onderneming. Gezien de tendens dat partijen minder kredietrisico willen lopen, dient rekening te worden gehouden met strengere eisen voor het aanhouden van onderpanden. Risicoreductie brengt ook kosten met zich mee. Het handelen in derivaten kost geld in de vorm van een spread en transactiekosten. Daarnaast dienen ondernemingen rekening te houden met kosten voor monitoring, handelsen rapportagesystemen, aanhouden van onderpanden en gekwalificeerd personeel. Zekerheid en logistieke periode In een aantal gevallen kan het niet anders dan producten enige tijd vooruit in te kopen, omdat een bepaalde leveringszekerheid gewenst is. Daarnaast kennen veel grondstoffen een bepaalde logistieke periode, waardoor tijdig inkopen vereist is. Dit brengt het mogelijke risico met zich mee, dat ondernemingen hun inkoopprijzen fixeren, terwijl verkoopprijzen nog niet gefixeerd zijn. Wanneer dit het geval is, kunnen derivaten grondstofcontracten uitkomst bieden (door een toekomstige verkoop tegen een vaste prijs).
23
4. Interne organisatie Beleid Als onderdeel van een breder risicobeheerskader en -beleid hebben veel ondernemingen ook een beleid voor het mitigeren van grondstofprijsrisico’s. Omdat de beheersing van grondstofprijsrisico’s complex is, is het aan te bevelen een separaat beleid omtrent de beheersing van deze risico’s vast te stellen. Een dergelijk beleid zou in ieder geval de volgende punten moeten raken:
• Definitie van risico Voordat de onderneming het risico in kaart kan brengen, dient zij eerst vast te stellen hoe zij de grondstofprijsrisico’s gaat definiëren. Hierbij zijn de dynamiek van de markt en de vereisten die worden gesteld zoals opgenomen in hoofdstuk 3, van belangrijke invloed.
• Verantwoordelijkheid voor het identificeren en afdekken van grondstofprijsrisico’s De onderneming kan dit centraal uitvoeren, zoals dat ook vaak gebeurt voor rente en valuta. Echter, de marktkennis en -informatie en inkoopbeslissingen liggen voor een belangrijk deel bij lokale inkopers. Een model waarbij decentrale entiteiten betrokken zijn, kan in dat geval effectief zijn.
Bovenstaande wordt bij voorkeur vastgelegd in een overkoepelend beleidsplan. Organisatie De onderneming kan haar logistieke systemen gebruiken voor het in kaart brengen van de risico’s. Wanneer zij significante volumes verhandelt, kan een specifiek handelsen risicomanagementsysteem uitkomst bieden. Met zo’n systeem kan de onderneming op veel manieren haar openstaande posities registreren en rapporteren, en het aan risicolimieten voldoen. Daarnaast zijn deze systemen nuttig in het uitvoeren van scenario- en stresstesten en kan de onderneming de input gebruiken als een basis voor haar financiële verslaggeving.
Afhankelijk van de schaalgrootte van de organisatie is een aparte front office, middle office en back office wenselijk. Dit waarborgt de functiescheiding binnen de organisatie. Bovendien ontstaan hierdoor specialistische functies die bijdragen aan de opbouw van expertise op het gebied van beheersing van grondstofprijsrisico’s.
• Wijze waarop risico’s afgedekt kunnen worden De onderneming kan prijsrisico’s afdekken door vaste-prijsinkoopkoopcontracten en vaste-prijsverkoopkoopcontracten aan te gaan, of door derivaten te gebruiken. Overwegingen die hierbij een rol spelen zijn: looptijden, kosten (contractonderhandelingen, transactiekosten), flexibiliteit, volumekortingen, verwachte effectiviteit van hedges. Hierbij speelt ook de verantwoording in de financiële rapportage een rol, omdat verschillend wordt omgegaan met derivaten en fysieke inkoopcontracten.
• Stellen van normen en limieten Risico’s kunnen in de meeste gevallen niet tot nihil worden teruggebracht.
• Monitoring en rapportage Het laatste punt dat een risicobeheersbeleid zou moeten raken, is de monitoring en rapportage voor het lokale en centrale management omtrent het voldoen aan de normen en limieten die in het beleid vastgesteld zijn, en de financiële impact van de gekozen strategie.
24
5. Verslaggeving onder IFRS Eigen gebruik of handel Wanneer de onderneming contracten voor fysieke levering aangaat, dient zij voor de verslaggeving vast te stellen of deze contracten ook werkelijk tot fysieke levering leiden. Contracten die de onderneming aangegaan is voor fysieke levering waarvan niet zeker is of deze tot fysieke afwikkeling komen (door het contract alleen financieel af te wikkelen, door het door te verkopen of door het geleverde product direct te verkopen), dient de onderneming op reële waarde te waarderen met waardemutaties in de winst-enverliesrekening. De volatiliteit die dit kan veroorzaken is vaak ongewenst. Uit dien hoofde kan de onderneming in de administratie een onderscheid maken naar contracten voor eigen gebruik en contracten die (mogelijk) niet tot uitlevering leiden. Bij grotere volumes aan contracten geeft dit een extra complexiteit. De onderneming kan hiervoor aansluiten bij haar bestaande systemen en additionele beheersmaatregelen.
PricewaterhouseCoopers
Hedge accounting Contracten gewaardeerd op reële waarde, waaronder ook de financiële grondstofcontracten, kunnen in veel gevallen wel in een hedgerelatie worden ingebracht. Hierdoor wordt de volatiliteit in de winst-en-verliesrekening beperkt. Wanneer de onderneming prijzen middels dergelijke contracten vastzet, ligt een cashflowhedgerelatie voor de hand. Daarbij worden mutaties in de reële waarde van derivaten in de cashflowhedgereserve als onderdeel van het eigen vermogen geboekt. Dit uiteraard voor zover een hedgerelatie effectief is. Pas wanneer de afgedekte transactie een effect heeft op de winst-en-verliesrekening valt het resultaat uit het eigen vermogen in de winst-enverliesrekening. Complicatie bij het toepassen van hedge accounting voor grondstofinkopen is dat de onderneming de afgedekte positie in zijn geheel dient af te dekken. De afgedekte positie zal een grondstofcomponent in zich hebben, maar daarnaast ook andere componenten als transport, verzekering en opslag. Wanneer andere componenten die onderdeel zijn van het hedged item niet vast zijn of niet een vast percentage van de contractprijs zijn, ontstaat ineffectiviteit in een hedgerelatie, die de onderneming direct in de winst-enverliesrekening boekt. Wanneer de ineffectiviteit buiten een bandbreedte van 80%-125% valt, dient de onderneming de hedgerelatie te verbreken. Wanneer een onderneming het reële-waarderisico op voorraden wil afdekken, dan kan zij een fair value hedge toepassen, waarbij de voorraad en het derivaat beide op reële waarde staan. In de winst-en-verliesrekening heffen de waardemutaties elkaar op, voor zover de hedge effectief is.
6. Advies Op basis van bovenstaande overwegingen zijn er een paar belangrijke adviezen:
• Hanteer een meer dynamische hedgestrategie, om beter in te kunnen spelen op marktveranderingen en kansen en bedreigingen voor de onderneming.
• Maak gebruik van de voordelen van grondstofprijsbeheersing: – actieve participatie op grondstofmarkten waarmee marktkennis en het netwerk op een hoog peil gehouden worden; – concurrentievoordeel, door beter aan te sluiten op wensen van klanten, door het meer kunnen ‘tailoren’ van het productaanbod; – creëer flexibiliteit voor de inkoopfunctie. De strategie en het beheersraamwerk eromheen vormen een solide raamwerk waarbinnen grondstofcontracten kunnen worden afgesloten op verschillende markten.
• Besteed tijdig aandacht aan de consequenties voor interne en externe verslaggeving.
• Maak de afweging om al dan niet een apart systeem te gebruiken voor het beheersen van grondstofprijsrisico’s.
7. Conclusie Een actief beheer van grondstofprijsrisico’s is voor veel ondernemingen van belang. De wijze waarop dit wordt vormgegeven zal verschillen van onderneming tot onderneming. Doordat de prijsvolatiliteit is toegenomen, besteden externe belanghebbenden hier meer aandacht aan. Het beheersen van grondstofprijsrisico’s vereist een integrale aanpak van verschillende disciplines op verschillende niveaus binnen een onderneming. Het succes van de strategie is in belangrijke mate afhankelijk van de gekozen structuur en de mate waarin risico’s vertaald kunnen worden naar concrete acties om deze risico’s te beheersen en waar nodig te beperken.
• Stem de strategie af op wat wenselijk is voor de onderneming, maar houdt daarbij de belangen van externe partijen in ogenschouw. Juist het inspelen op deze belangen kan concurrentievoordeel opleveren. Gebruikmaken van derivaten kan resulteren in een grotere volatiliteit van het resultaat. Een inzichtelijke en uitgebreidere toelichting naar analisten en aandeelhouders kan de kracht van het gevoerde beleid onderschrijven en onzekerheid bij derden reduceren.
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
25
Transparantere bedrijfsrisico’s in het jaarverslag Stakeholders willen weten wat de voornaamste bedrijfsrisico’s zijn en wat de ‘risk appetite’ van de organisatie is. Maar er is nog de nodige kritiek op de kwaliteit van de huidige risicoverslaglegging. Het is geen eenvoudige opgave voor bestuurders en commissarissen om aan de nieuwe verwachtingen tegemoet te komen. Dit artikel biedt bestuurders en commissarissen praktische handvatten voor een transparanter en duidelijker risicoprofiel in het jaarverslag. Jos de Groot, Non Financial Assurance Services, Assurance
1. Inleiding We zijn in een nieuwe werkelijkheid aangekomen. De belangstelling voor de wijze waarop organisaties omgaan met de bedrijfsrisico’s en de manier waarop zij deze risico’s beheren, is sterk toegenomen. Vanwege de huidige kredietcrisis en economische onrust, worden bestuurders en commissarissen steeds meer door hun aandeelhouders en andere belanghebbenden uitgedaagd om transparant te zijn over hun strategie, hun bereidheid om risico’s te nemen (de zogenaamde risk appetite) en de manier waarop zij reageren op de snel veranderende strategische, operationele, financiële en compliancerisico’s voor de onderneming. Het is dan ook geen verrassing dat recent de beschrijving van de ondernemingstrategie en de daaraan gerelateerde risk appetite door Eumedion (een Nederlandse organisatie die
26
meer dan zestig institutionele beleggers vertegenwoordigt) tot speerpunt voor het seizoen 2010 is verheven. Met ingang van 1 januari 2009 moeten de voornaamste risico’s gerelateerd aan de strategie van de vennootschap, in het jaarverslag worden beschreven. Deze bepaling bouwt voort op de vereiste om de voornaamste bedrijfsrisico’s in het jaarverslag te beschrijven. Iedereen is door de crisis zich ervan bewust geworden dat bedrijfsrisico’s absoluut niet statisch zijn: nieuwe bedrijfsrisico’s kunnen zomaar, uit het niets, opduiken. Ineens heeft iedereen het er bijvoorbeeld over hoe je ‘zwarte zwanen’ tijdig kunt zien en hoe je daar passend mee moet omgaan. De waarschijnlijkheid en de impact van de risico’s kunnen ook plotseling ingrijpend veranderen, en
PricewaterhouseCoopers
de risicobeheersingstrategie die de onderneming in eerste instantie voerde voor een specifiek risico, kan in één klap niet meer effectief zijn. In deze snel veranderende en dynamische omgeving is het daarom een grote uitdaging voor bestuurders en commissarissen om adequaat te reageren op de toenemende vraag naar transparantie over bedrijfsrisico’s. De inzet is hoog: wanneer bestuurders en commissarissen (lijken te) falen of - in de perceptie - onvoldoende transparant zijn, krijgt niet alleen de onderneming te maken met wisselvallige, emotiegedreven financiële marktomstandigheden. Ook kunnen de onderneming en/of de bestuurders persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor de manier waarop zij met de bedrijfsrisico’s zijn omgegaan en hoe zij die hebben verantwoord. In dit artikel staat het risicoprofiel centraal. De bespreking van de andere twee elementen van de risicoverslaglegging, de beschrijving van de ondernemingsbrede risicomanagementsystemen en de in-controlverklaring, valt buiten het bestek van dit artikel.
2. Bestuur verantwoordelijk voor transparante risicoverslaggeving Volgens het ondernemingsrecht zijn bestuurders verantwoordelijk voor het verstrekken van getrouwe jaarrekeningen en jaarverslagen, met inbegrip van het risicoprofiel. Het risicoprofiel schetst de belangrijkste strategische, operationele, financiële, compliance- en financiële-verslaggevingrisico’s en onzekerheden die de onderneming kan tegenkomen. De Nederlandse wet schrijft voor dat het bestuur de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd, beschrijft in het jaarverslag. Dit is overigens een bepaling die voor alle nv’s en bv’s geldt ongeacht of ze een beursnotering hebben. Het bestuur van beursgenoteerde ondernemingen die vallen onder de in de Wft (Wet financieel toezicht) opgenomen Nederlandse transparantierichtlijn, dient in haar bestuurdersverklaring bij de jaarlijkse financiële verslaglegging onder andere expliciet te verklaren dat de voornaamste risico’s beschreven zijn in het jaarverslag. Daarnaast zijn er specifieke voorschriften voor de beschrijving in het jaarverslag van de risico’s en het risicobeheer verbonden aan het gebruik van financiële instrumenten, waaronder de gelopen prijs-, krediet-, liquiditeits- en kasstroomrisico’s.
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
Samenvatting Dit artikel bespreekt een aantal nieuwe trends in de verslaglegging over bedrijfsrisico’s. Allereerst worden de wettelijke verantwoordelijkheden van de bestuurders benoemd. Daarna wordt gekeken naar de huidige kwaliteit van risicoverslaglegging en de kritiek daarop. In dat kader pleit de auteur voor het ontwikkelen van een nieuwe internationale set van algemeen aanvaardbare verslaggevinggrondslagen voor risicoverslaglegging die wereldwijd leidt tot meer consistentie in risicoverslaglegging. Vooruitlopend daarop geeft dit artikel een praktisch handvat voor het opstellen van een helder risicoprofiel in de externe en interne verslaglegging. Tot slot wordt er een praktisch raamwerk geïntroduceerd waarmee commissarissen de toereikendheid kunnen beoordelen van de beschreven bedrijfsrisico’s in het jaarverslag (het risicoprofiel).
3. Kritiek op de risicoverslaggeving De huidige kwaliteit van de risico-informatie in het jaarverslag wordt (inter)nationaal bekritiseerd. Zo stelt de Organisation for Economic Cooperation and Development, OECD, in een recente studie naar de rol van corporate governance in de financiële crisis, dat ‘company disclosures about foreseeable risk factors and about the systems in place for monitoring and managing risks have also left a lot to be desired even though this is a key element of the Principles’. De Accounting Standards Board (ASB) van Financial Reporting Counsel (FRC) in de UK is niet echt positief over de huidige status van de risicoverslaglegging. Zo stelt de FRC dat in haar ogen slechts 6 procent van de vijftig onderzochte jaarverslagen over 2008 van beursgenoteerde UK-ondernemingen zich kwalificeert als ‘best practice’. Weliswaar voldoet 66 procent van de jaarverslagen in technische zin aan de vereisten, maar zij dienen nog wel verbeteringen door te voeren om ook aan de geest van de regelgeving te voldoen. Gebruikelijke tekortkomingen zijn het opvoeren van veel te veel zogenoemde voornaamste risico’s, het noemen van generieke risico’s in plaats van ondernemingsspecifieke risico’s, en te weinig gedetailleerde beschrijvingen om het risico echt te begrijpen.
27
Eumedion en het NIVRA concludeerden in een onderzoek onder jaarverslagen over 2007 van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen, dat slechts één op de tien ondernemingen werkelijk inzicht geeft in de belangrijkste operationele en strategische risico’s waarmee zij worden geconfronteerd. “Uit de jaarverslagen 2008 valt de grote diversiteit aan risico’s waarop wordt ingegaan op. Sommige vennootschappen presenteren de belangrijkste risico’s op minder dan één pagina van hun jaarverslag, terwijl andere vennootschappen uitvoerig ingaan op het beschrijven van een groot aantal risico’s. In vergelijking met vorig jaar beginnen vennootschappen wel meer en meer hun risicohouding uiteen te zetten. Veel vennootschappen worstelen echter nog met het begrip ‘risk appetite’”, aldus Eumedion in haar evaluatie van de risicoparagraaf in de jaarverslagen over 2008. Overigens is de jury van de FD Henri Sijfhoff-Prijs 2009 wel van mening dat de kwaliteit van de risicoparagraaf in het jaarverslag de laatste jaren is verbeterd. Ook vanuit wetenschappelijke hoek blijft er kritiek op de kwaliteit van de risicoverslaglegging. Een van de kritiekpunten is dat er een risico-informatieverwachtingskloof bestaat, en dat daarom de belanghebbenden niet in staat zijn om adequaat het risicoprofiel van de onderneming te beoordelen. Bovendien is het niveau van de leesbaarheid van de risico-informatie moeilijk tot zeer moeilijk. Door de kredietcrisis en de huidige economische turbulentie is het niet meer dan logisch dat belanghebbenden meer aandacht hebben voor de beschrijving van de voornaamste risico’s (het risicoprofiel) in het jaarverslag.
4. Zoektocht naar betere handvatten voor risicoverslaggeving Wat betekent deze kritiek voor bestuurders, gezien hun verantwoordelijkheden? Welke risico’s zou de onderneming in haar jaarverslag moeten opnemen? Welke verslagleggingregels, beginselen en guidance zijn beschikbaar en nuttig? Wat zijn de verwachtingen van de belanghebbenden en hoe kan de onderneming aan deze verwachtingen voldoen? En wat zijn de juridische gevolgen van een besluit om een bepaald risico al dan niet openbaar te maken?
Risicoverslaggevingbeginselen en guidance zouden bestuurders moeten helpen bij het uitvoeren van hun verantwoordelijkheid in dit opzicht. Echter, wanneer je goed kijkt naar de regels, voorschriften en guidance die in verschillende landen beschikbaar zijn, dan kun je concluderen dat er consensus is over het algemene beginsel met betrekking tot het verstrekken van risico-informatie, namelijk: de voornaamste risico’s moeten worden gerapporteerd. Dit op zo’n manier dat de lezer de bedrijfsrisico’s kan interpreteren en kan evalueren, evenals de besluiten van de onderneming met betrekking tot het beheer van deze risico’s. Als men dieper hierop inzoomt wordt duidelijk dat er geen wereldwijd consistente set van algemeen aanvaarde verslaglegginggrondslagen en guidance voor risicoverslaglegging in het jaarverslag beschikbaar is. Uitzondering daarop is IFRS 7 die nadere voorschriften bevat over de informatieverschaffing in de jaarrekening over de risico’s verbonden aan financiële instrumenten. Voor de goede orde, de IFRS 7-risicotoelichtingen hebben dus betrekking op de jaarrekening, en niet direct op de risico-informatie in het jaarverslag. In Nederland heeft de Monitoring Commissie Corporate Governance Code enige aanvullende guidance uitgegeven op het gebied van risicoverslaggeving, maar er blijft een hoog abstractiegehalte bestaan. Een oplossing zou zijn de ontwikkeling van algemeen aanvaarde beginselen voor risicoverslaglegging, met een mooi Engels woord ‘generally accepted risk management accounting principles’ (GARMAP). Dit bevordert de transparantie en consistentie in de rapportage over bedrijfsrisico’s in onze mondiale economie. Deze principes moeten het karakter blijven houden van principes en mogen dus niet vervallen in gedetailleerde regels, maar ze dienen wel dusdanig concreet te zijn dat ze nadere handvatten geven aan diegenen die moeten bepalen welke risico-informatie met welk niveau van detail gerapporteerd dient te worden.
5. Praktische tips voor transparante risicoverslaglegging Omdat er vooralsnog geen GARMAP beschikbaar is, volgt hierna een praktische lijst (zie het kader) van mogelijke elementen (richtpunten) met betrekking tot de inhoud van het risicoprofiel in het jaarverslag. Deze lijst is geen limitatieve opsomming.
Bestuurders kunnen niet anders dan reageren op de kritiek op risicoverslaggeving en een (praktisch) antwoord formuleren op de genoemde vragen.
28
PricewaterhouseCoopers
12 praktische handvatten voor het opstellen van een helder risicoprofiel 1. Presenteer een breed, evenwichtig beeld. Bedek het volledige spectrum van strategische, operationele, financiële, compliance- en financiële-verslagleggingrisico’s, zorg voor een evenwichtig inzicht in elke van deze risicocategorieën, en besteed aandacht aan zowel externe als interne risico’s. 2. Wees specifiek in plaats van generiek. Wees bedrijf- en branchespecifiek en houd rekening met de specifieke regelgeving die van toepassing is. 3. Minder is meer. Richt u op de voornaamste risico’s voor de onderneming in plaats van alleen een lange lijst van alle mogelijke risico’s te maken, en probeer een prioriteitenvolgorde aan te geven. 4. ‘No risk no fun’ (‘risk appetite’). Maak duidelijk wat de risicobereidheid van de onderneming is, omdat dit de toon zet voor de genomen risico’s en gekozen verantwoordelijkheden. 5. Strategie zet de toon voor risico’s. Verbind de risico’s aan de strategische doelstellingen van de organisatie omdat de strategie beeldbepalend is voor de risico’s die een organisatie tegenkomt en neemt. 6. Oorzaak en gevolg komen altijd samen. Beschrijf voor elk risico welke impact dit kan hebben op de resultaten, reputatie, liquiditeit, strategie en/of andere doelstellingen. 7. Getallen doen ertoe (‘numbers count’). Kwantificeer, bijvoorbeeld in de vorm van gevoeligheidsanalyses, de gevolgen van bepaalde risico’s indien dat gebruikelijk en/of mogelijk is in de branche. 8. Benadruk de reactie op het risico. Beschrijf voor elk risico hoe het wordt beheerst, verminderd, overgedragen of geaccepteerd. 9. Er is meer dan alleen het risicoprofiel. Probeer het risicoprofiel te integreren met de andere elementen van de risicoverslaggeving, te weten de beschrijving van het risicomanagementsysteem en - indien van toepassing - de in-controlverklaring. Neem tevens een verwijzing op naar de IFRS 7-toelichtingen in de jaarrekening. 10. Wees up-to-date. Laat een actueel risicoprofiel zien gezien de huidige snelle veranderingen in de economische, sociale en politieke omgeving. Zorg er ook voor dat het risicoprofiel in het jaarverslag volledig is afgestemd op het meest actuele risicoprofiel dat intern gebruikt wordt. 11. Accepteer dat sommige dingen fout gaan. Het maakt niet uit hoe goed een intern-beheersingsysteem is ontworpen; er zullen altijd verstoringen optreden. Wees dus transparant over de belangrijke interne-beheersingkwesties en de maatregelen die het management genomen heeft om deze kwesties aan te pakken. 12. Gebruik eenvoudige en heldere taal. Schrijf op een toegankelijke wijze die lezers goed kunnen begrijpen.
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
29
De jaarverslagen worden meer en meer juridische documenten. Het verkrijgen van juridisch advies is bij het opstellen van het jaarverslag daarmee belangrijk, maar daarbij mag niet uit het oog verloren worden dat de informatie van waarde moet blijven voor de gebruikers. Te veel risicomijdend gedrag in de verslaggeving over de risico’s zal leiden tot informatie die niet voldoet aan de verwachtingen van de aandeelhouders en andere belanghebbenden.
6. Toezicht door commissarissen op risicoverslaglegging Wereldwijd is het in de corporate-governancecodes gebruikelijk dat de commissarissen, en de auditcommissie in het bijzonder, een belangrijke rol hebben in het toezicht op en de strategie van de onderneming en de daarmee samenhangende voornaamste risico’s voor de onderneming. Tevens wordt vaak verwacht dat ze de evaluatie beoordelen die het bestuur heeft uitgevoerd van de effectiviteit van het ondernemingsbrede risicobeheer. Dit is overigens ook een wettelijk vereiste voor nv’s en bv’s. Voorgeschreven is namelijk dat ‘het bestuur ten minste één keer per jaar de raad van commissarissen schriftelijk op de hoogte stelt van de hoofdlijnen van het strategisch beleid, de algemene en financiële risico’s en het beheersings- en controlesysteem van de vennootschap’. Het is aan de commissarissen om de toereikendheid van het risicoprofiel in de externe verslaglegging te beoordelen. Er is echter weinig guidance beschikbaar over hoe die beoordeling door de commissarissen concreet uitgevoerd kan worden. De ‘risk disclosure’-guidance, uitgegeven door de Canadian Institute of Chartered Accountants, geeft een goed bruikbare en praktische checklist (zie het volgende kader). Ook Nederlandse commissarissen kunnen die gebruiken om de toereikendheid van de risicoverslaggeving te beoordelen.
7. Conclusie De kredietcrisis, economische onrust en vermeend falen van toezicht door interne toezichthouders, leiden ertoe dat steeds meer belanghebbenden transparante risicoinformatie in het jaarverslag verlangen. Ze willen goed inzicht krijgen in de voornaamste bedrijfsrisico’s, gezien de strategie, de risicobereidheid en de reacties op het risico, met betrekking tot het gehele spectrum aan strategische,
30
Beoordeling van de toereikendheid van het risicoprofiel in het jaarverslag: 10 kernvragen voor commissarissen 1. Is het opgenomen risicoprofiel in het jaarverslag in overeenstemming met de informatie die eerder door de raad van bestuur is gepresenteerd en met de commissarissen is besproken in het kader van hun reguliere taakuitoefening als commissarissen? 2. Voldoet het risicoprofiel aan de van toepassing zijnde wettelijke informatieverplichtingen? 3. Zijn er toereikende informatiesystemen en internebeheersingmaatregelen die een betrouwbare risicoverslaglegging waarborgen? 4. Zijn de commissarissen tevreden met de uitleg van de raad van bestuur over de criteria om bepaalde risico-informatie wel en niet te verstrekken in het jaarverslag, en stelt het jaarverslag de voornaamste bedrijfsrisico’s aan de orde, evenals de mogelijke gevolgen en de wijze hoe met deze risico’s wordt omgegaan? 5. Heeft de raad van bestuur in het jaarverslag risico-informatie uit het risicoprofiel weggelaten met het oog op de concurrentie of andere bedreigingen, en zo ja, kunnen de commissarissen zich vinden in het niet opnemen van die specifieke informatie? 6. Welke feedback is ontvangen van belangrijke institutionele of andere belangrijke investeerders over de toereikendheid van de risicoverslaggeving van de onderneming? 7. Heeft de onderneming opmerkingen ontvangen van toezichthouders over de toereikendheid van de risicoverslaggeving? 8. Welke opmerkingen heeft de eigen juridisch adviseur gemaakt over de risicoverslaggeving en wat heeft de onderneming met deze opmerkingen gedaan? 9. Welke eventuele opmerkingen hebben de externe accountants over de risicoverslaggeving? 10. Is het risicoprofiel in duidelijke, eenvoudige taal geschreven?
PricewaterhouseCoopers
operationele, compliance- en financiële risico’s. Men is kritisch over de huidige kwaliteit van de risico-informatie in het jaarverslag. Het bestuur wordt uitgedaagd om een toereikend risicoprofiel te presenteren, niet alleen op de algemene vergadering van aandeelhouders en investor-relationsbijeenkomsten, maar wellicht ook voor de rechter. Maar wat is de benchmark, de norm voor transparante risicoverslaggeving? Weliswaar is er een algemeen beginsel voor de bespreking van de belangrijkste risico’s - namelijk: beschrijf de voornaamste bedrijfsrisico’s. Maar er is nog geen algemeen aanvaard kader voor de wijze waarop de bedrijfsrisico’s en risicomanagement moeten worden gepresenteerd in jaarverslagen. Daarom is in dit artikel een praktische checklist geïntroduceerd voor het opstellen van een helder risicoprofiel in het jaarverslag. Voor de interne toezichthouder, de commissarissen is het belangrijk dat zij weten welke vragen ze dienen te stellen om de toereikendheid van het risicoprofiel in het (half)jaarverslag te beoordelen. In dit artikel zijn daarvoor tien praktische vragen geïntroduceerd. Een nieuw stelsel van wereldwijde, algemeen aanvaarde verslaggevingprincipes voor risicoverslaglegging (GARMAP) kan de huidige kloof dichten tussen het zojuist genoemde algemene beginsel dat de voornaamste risico’s omschreven moeten worden, en de behoefte in de praktijk aan praktische beginselen en guidance voor het opstellen van de risicoparagraaf in het jaarverslag. Het nieuwe stelsel zou moeten leiden tot een wereldwijd consistente en heldere rapportage over de bedrijfsrisico’s in de externe verslaglegging. Tot slot moet niet vergeten worden dat het in dit artikel geïntroduceerde raamwerk voor risicoverslaglegging zich ook uitstekend leent voor de interne risicoverslaglegging van het bestuur aan commissaris, en van de bedrijfseenheden aan het bestuur.
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
31
Participatieregelingen: beloning of investering? Participatieregelingen zijn een veel voorkomend instrument om management te binden en te belonen, zowel in corporate- als privateequity-omgevingen. Ondernemingen gebruiken participatieregelingen ook voor bedrijfsopvolging. Fiscaal gelden er vanaf 1 januari 2009 nieuwe regels voor dergelijke participatiestructuren. Voor jaarverslaggevingdoeleinden zijn er nieuwe regels vanaf 1 januari 2010. Janet Visbeen, Executive Reward-praktijk, Human Resource Services - Accounting and Valuation Advisory Services Frank van Oirschot, Executive Reward-praktijk, Human Resource Services Accounting and Valuation Advisory Services
1. Inleiding Participatieregelingen onderscheiden zich ten opzichte van overige langetermijnbeloningsregelingen door de investering die vereist is door de deelnemers. Doordat er een eigen investering vereist is, is deelname vaak alleen voorbehouden aan het hoger management van een onderneming. In dit artikel hebben we het daarom over het management of de manager als deelnemer. Resultaat uit overige werkzaamheden Vanwege het investeringsvereiste is het lastig om participatieregelingen te kwalificeren als een beloning of als een investering. Dit gemengde karakter zorgde voor veel discussie ten aanzien van de fiscale kwalificatie. Mede op basis hiervan zijn er nieuwe fiscale regels geïntroduceerd die excessieve beloningsvormen moeten tegengaan. Deze nieuwe fiscale regels zijn sinds 1 januari 2009 van
32
toepassing voor bepaalde vormen van participatieregelingen. Onder deze fiscale regels moet de deelnemer de resultaten die zijn behaald uit bepaalde vormen van managementparticipatieregelingen in de belastingheffing opgeven als resultaat uit overige werkzaamheden (‘Box 1-inkomen’). De deelnemer geeft deze resultaten dus niet op als investering onder de vermogensrendementsheffing (‘Box 3-inkomen’). Indien een participatieregeling voldoet aan deze zogenoemde lucratiefbelangwetgeving, dan wordt het resultaat uit deze regelingen belast tegen het progressieve belastingtarief (maximaal 52% voor 2010). In dit geval geldt dus niet de vermogensrendementsheffing van effectief 1,2% per jaar over de onderliggende gemiddelde waarde van de investering aan het begin en aan het einde van een kalenderjaar. Onder voorwaarden kan de onderneming de heffing voor de manager beperken tot 25% (‘Box 2-inkomen’).
PricewaterhouseCoopers
Lucratief belang Een participatieregeling kwalificeert als een lucratief belang indien: • de onderneming en de manager een dergelijke regeling zijn overeengekomen mede als beloning voor de manager; en • zo’n regeling kan leiden tot een disproportioneel rendement ten opzichte van de overige investeerders (hefboomwerking).
Deze fiscale regels zijn van toepassing op zowel bestaande als nieuwe participatieregelingen. Voor jaarverslaggevingdoeleinden gelden ook aanpassingen die invloed hebben op de rapportage en toelichting van participatieregelingen.
2. Behandeling van op aandelen gebaseerde betalingen onder IFRS Participatieregelingen die de onderneming is overeengekomen met het management, vallen binnen IFRS (International Financial Reporting Standards) onder het toepassingsbereik van IFRS 2 ‘Op aandelen gebaseerde betalingen’. IFRS 2 is van toepassing op verslagperioden die op of na 1 januari 2005 beginnen. De standaard ziet onder meer op betalingen die in aandelen gebaseerd zijn, die de onderneming is overeengekomen met het management, in ruil waarvoor de onderneming diensten ontvangt. De verantwoording van op aandelen gebaseerde betalingen is in drie categorieën verdeeld: a. transacties die de onderneming afwikkelt in eigenvermogensinstrumenten; b. transacties die de onderneming afwikkelt in geldmiddelen; en c. een combinatie van deze twee. Reële waarde bepalen IFRS 2 heeft hierbij als doel om de waarde van een op aandelen gebaseerde betaling inzichtelijk te maken indien de onderneming deze verstrekt in ruil voor de ontvangst van diensten van werknemers. De onderneming bepaalt de reële waarde van de transactie door de prijs van de instrumenten op de waarderingsdatum in te schatten met een economisch waarderingsmodel. Met dit model kan de onderneming schatten wat de prijs van het vermogensinstrument zou zijn geweest wanneer een onafhankelijke partij
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
Samenvatting Er gelden nieuwe fiscale regels die bepaalde excessieve beloningsvormen vanuit participatieregelingen moeten tegengaan. Voor jaarverslaggevingdoeleinden gelden ook nieuwe regels voor participatieregelingen. In dit artikel wordt nader ingegaan op de gevolgen van de nieuwe fiscale regels voor managers. Ook wordt in dit artikel verteld hoe de onderneming op basis van de nieuwe regels voor jaarverslaggevingdoeleinden haar resultaat belast en waar de onderneming rekening mee moet houden als zij op aandelen gebaseerde betalingen verantwoordt. Daarbij komen drie categorieën aan de orde voor de verantwoording onder IFRS van op aandelen gebaseerde betalingen: transacties die de onderneming afwikkelt in eigenvermogensinstrumenten, transacties die de onderneming afwikkelt in geldmiddelen, en een combinatie van deze twee. Tot slot komen de gevolgen voor de jaarrekening en het commerciële resultaat aan de orde.
die goed geïnformeerd is en tot een transactie bereid is, de transactie zou zijn aangegaan. De onderneming houdt bij de bepaling van de reële waarde rekening met de investering die het management voor het instrument verschuldigd is. Ad a. Transactie in eigenvermogensinstrumenten Is er sprake van een afgewikkelde transactie in eigenvermogensinstrumenten? Dan bepaalt de onderneming de reële waarde op de toekenningdatum. De onderneming bepaalt deze reële waarde van het instrument slechts eenmaal. De last wordt door de onderneming in de winsten-verliesrekening verantwoord met een overeenkomstige opboeking van het eigen vermogen. De onderneming neemt deze last volledig op op de toekenningdatum. Wanneer er sprake is van een vestingperiode, dan verantwoordt de onderneming de last evenredig gedurende de periode waarbinnen de manager aan bepaalde voorwaarden dient te voldoen om uiteindelijk gerechtigd te worden tot de eigenvermogensinstrumenten. Ad b. Transactie in geldmiddelen Bij een transactie die wordt afgewikkeld in geldmiddelen bepaalt de onderneming de reële waarde van de verplichting op elke rapportagedatum en op de datum van de
33
afwikkeling van de transactie. Verandert de reële waarde? Dan neemt de onderneming het verschil over de rapportageperiode mee in de winst-en-verliesrekening. Ad c. Transactie in eigenvermogensinstrumenten en geldmiddelen Bij de bepaling van de verwerking van een op aandelen gebaseerde transactie die afgewikkeld is met een combinatie van eigenvermogensinstrumenten en geldmiddelen, is doorslaggevend voor de vraag of de participatieregeling de manager of de entiteit in staat stelt zelf de wijze van afwikkeling te regelen. Heeft de manager het recht om de wijze van afwikkeling te kiezen, dan bestaat dit samengesteld instrument uit zowel een vreemdvermogenscomponent als een eigenvermogenscomponent. De onderneming dient voor beide componenten de reële waarde separaat te bepalen.
Dutch GAAP Onder Dutch GAAP zijn nagenoeg vergelijkbare bepalingen van toepassing voor op aandelen gebaseerde betalingen. Deze bepalingen zijn van toepassing op verslagperioden die op of na 1 januari 2009 beginnen. Ze zijn opgenomen in RJ 275.
In de praktijk zullen de waarden van beide componenten veelal aan elkaar gelijk zijn. Doordat de onderneming eerst de reële waarde van de vreemdvermogenscomponent dient te bepalen, zal de reële waarde van de eigenvermogenscomponent nihil zijn. Hierdoor zal de reële waarde van het samengestelde instrument gelijk zijn aan de reële waarde van de vreemdvermogenscomponent. De onderneming verwerkt het vreemdvermogenscomponent als een transactie in geldmiddelen. Wanneer de onderneming de mogelijkheid heeft om de wijze van afwikkeling te bepalen, dient zij vast te stellen of zij een bestaande verplichting heeft om de transactie in geldmiddelen af te wikkelen. Bestaat een dergelijke verplichting, dan rapporteert de onderneming de regeling als een in geldmiddelen afgewikkelde transactie (cash settled). Indien de onderneming kan aantonen dat een dergelijke verplichting niet bestaat, verwerkt zij de regeling als een transactie in eigenvermogensinstrumenten (equity settled).
34
Structuur van de regeling De ondernemingen die gebruik maken van participatieregelingen hebben vaak een besloten structuur. Daarom is de juridische structuur van deze participatieregelingen meestal vormgegeven als een combinatie van zowel een betaling die wordt afgewikkeld in eigenvermogensinstrumenten als in geldmiddelen. Maar in de praktijk komen nog vaak structuren voor die ogenschijnlijk een structurering als een transactie in eigenvermogensbestanddelen tot doel hebben maar door de juridische vormgeving kwalificeren als een transactie in geldmiddelen. De oorzaken van deze behandelwijze onder IFRS 2 liggen in de tussentijdse afwikkeling van de participatie bij een beëindiging van de dienstbetrekking, maar ook de juridische vormgeving van een ‘change of control’ of exitbepaling kunnen een dergelijke kwalificatie tot gevolg hebben. Toelichting Naast de rapportage van de op aandelen gebaseerde betalingen in de winst-en-verliesrekening dient de onderneming onder IFRS 2 een toelichting op te nemen ten aanzien van de participatieregeling. In deze toelichting neemt de onderneming informatie op die inzicht verschaft in de aard en omvang van de regeling en de wijze waarop zij de reële waarde heeft bepaald. Daarnaast dient de onderneming in de toelichting informatie op te nemen die de gebruiker van de jaarrekening inzicht geeft in de gevolgen van de participatieregeling voor de winst-en-verliesrekening en voor de financiële positie van de onderneming.
3. Verwerking van op aandelen gebaseerde betalingen in groepssituaties Na de introductie van IFRS 2 ontstond in de praktijk veel discussie over het toepassingsbereik van IFRS 2 en de verwerking in groepssituaties. Om deze onduidelijkheid weg te nemen, is voor verslagperioden die op of na 1 mei 2006 beginnen, in IFRIC 8 een nadere interpretatie opgenomen van het toepassingsbereik van IFRS 2. Daarnaast is in de oorspronkelijke versie van IFRS 2 geen nadere uitwerking opgenomen voor de verwerking van op aandelen gebaseerde betalingen in groepssituaties. Betalingen die op aandelen gebaseerd zijn, vinden in de praktijk veelvuldig plaats in groepssituaties. Daarom is in IFRIC 11 een nadere interpretatie opgenomen voor de verwerking in groepssituaties. Echter, deze interpretatie heeft slechts betrekking op transacties die worden afgewikkeld in eigenvermogensinstrumenten.
PricewaterhouseCoopers
De interpretatie is van toepassing op verslagperioden die op of na 1 maart 2007 beginnen.
betaling afwikkelt, de regeling te rapporteren als een transactie in geldmiddelen.
Om de discussies en onduidelijkheden weg te nemen die na de publicatie van deze interpretaties nog steeds bestaan, heeft de IASB (International Accounting Standards Board) besloten om IFRS 2 aan te passen en de onduidelijkheden op deze punten weg te nemen. In deze aanpassing is de verwerking van transacties afgewikkeld in geldmiddelen, nader uitgewerkt. IFRIC 8 en IFRIC 11 zijn integraal overgenomen in IFRS 2. Daarom zijn de interpretaties komen te vervallen.
Definitie ‘op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst’ aangepast De definitie van een op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst is ook aangepast. Binnen deze aanpassing is nu specifiek een verwijzing opgenomen naar regelingen die zijn overeengekomen met een andere groepsentiteit of een aandeelhouder van de groep. Naast regelingen die zijn overeengekomen op eigenvermogensinstrumenten van de onderneming, vallen regelingen die zijn toegekend op eigenvermogensinstrumenten van een onderneming binnen de groep onder het bereik van deze definitie. Daarnaast is opgenomen dat een ruime definitie van groepsmaatschappij dient te worden gehanteerd, en daaronder begrepen zijn daarom de moedermaatschappij en haar dochtermaatschappijen gezien vanuit het perspectief van de uiteindelijke moedermaatschappij van de rapporterende onderneming. Daarom dient de onderneming onder de aanpassingen op IFRS 2 voor participatieregelingen een ruim begrip van de groepsdefinitie te hanteren bij de bepaling of een participatieregeling onder het toepassingsbereik van IFRS 2 valt.
Verwerking participatieregeling in groepssituaties Voor de bepaling van de verwerking van een participatieregeling in groepssituaties in de enkelvoudige jaarrekening van de onderneming die de diensten van de manager ontvangt, dient de rapporterende onderneming vast te stellen of sprake is van een transactie in eigenvermogensinstrumenten of een transactie in geldmiddelen. Bij deze bepaling beoordeelt zij naast de aard van de instrumenten die zijn toegekend, ook haar rechten en verplichtingen. Als gevolg van deze beoordeling kunnen de bedragen die in aanmerking worden genomen door de onderneming die de diensten ontvangt, afwijken van de bedragen die in de consolidatie van de groep of door een andere groepsentiteit die de participatieregeling afwikkelt, gerapporteerd worden. Kwalificatie ‘transactie in eigenvermogensinstrumenten’ Indien de onderneming de diensten van de managers ontvangt, dan zal een participatieregeling kwalificeren als een transactie in eigenvermogensinstrumenten indien: • het een toekenning betreft op eigenvermogensinstrumenten van die onderneming; of • de onderneming geen verplichting heeft om de op aandelen gebaseerde betaling af te wikkelen. Bij deze beoordeling dient de onderneming overigens geen rekening te houden met een eventuele doorbelasting van de kosten van de regeling binnen de groep. Daarnaast zal de entiteit die de op aandelen gebaseerde betaling afwikkelt, de regeling alleen kunnen laten kwalificeren als een transactie in eigenvermogensbestanddelen indien de regeling wordt afgewikkeld in eigenvermogensinstrumenten van deze onderneming. In alle andere gevallen dient de onderneming die de op aandelen gebaseerde
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
4. Gevolgen voor de jaarrekening De rapportage van op aandelen gebaseerde betalingen is inmiddels algemene praktijk geworden. Er bestaan in de praktijk helaas nog steeds onduidelijkheden over de verwerking van specifieke situaties, waaronder participatieregelingen. De discussies in de praktijk over participatieregelingen zien vaak op de vraag of regelingen die in groepsverband zijn overeengekomen, binnen het bereik van IFRS 2 vallen. In de praktijk zijn als gevolg van deze discussies participatieregelingen vaak buiten het bereik van IFRS 2 gehouden en slechts opgenomen in de toelichting van verbonden partijen onder IAS 24. Mede gegeven de veelvuldig voorkomende kwalificatie van een participatieregeling als een gecombineerd instrument van zowel een betaling in eigenvermogensinstrumenten als een betaling in geldmiddelen, kan het in de praktijk voorkomen dat een onderneming vooralsnog geen reële waarde in de winst-en-verliesrekening zal rapporteren indien dit instrument niet met een korting is verkregen. Omdat een dergelijke regeling een op aandelen gebaseerde betaling betreft, heeft de entiteit wel een verplichting tot toelichting in de jaarrekening. Daarnaast zal de rapportage van de
35
participatieregeling nadere zorg vereisen ingeval bij een eventuele exit het opstellen van een prospectus vereist is. Hierbij zal de onderneming vooral rekening moeten houden met de toelichting en de wijze van afwikkeling van de participatieregeling zoals overeengekomen met het management. Op basis van de aanpassingen op IFRS 2 is er nu duidelijkheid over de rapportage van participatieregelingen in groepssituaties voor zowel de geconsolideerde jaarrekening als de enkelvoudige jaarrekening van de ondernemingen die bij de toekenning betrokken zijn, omdat deze ondernemingen hetzij de regeling afwikkelen hetzij diensten ontvangen van de betreffende managers in ruil voor het instrument. Vanuit commercieel perspectief hebben de aanpassingen op IFRS 2 zowel invloed op de verantwoording als de toelichting van participatieregelingen in de jaarrekening. Nu duidelijk is dat de onderneming voor IFRS 2 een ruime definitie van het begrip groep dient te hanteren, zullen participatieregelingen die door de aandeelhouders worden geëffectueerd op het niveau van de moedermaatschappij onder het toepassingsbereik van IFRS 2 vallen. Dit is ook het geval indien de groep consolideert op een tussenholdingniveau. Hierdoor moet de onderneming de participatieregeling op tussenholdingniveau rapporteren en toelichten op basis van IFRS 2. Dit toepassingsbereik kan een commerciële invloed hebben op de onderneming. Vanwege de toelichtingvereisten zal de participatieregeling zichtbaar worden voor derde partijen. Hierbij valt te denken aan de Belastingdienst, overige werknemers, de ondernemingsraad en vakbonden. Door deze toelichtingvereisten zal de aandacht voor de participatieregeling toenemen. De onderneming zal mogelijk nadere uitleg dienen te geven over de gekozen participatiestructuur.
marktpartijen voor de bepaling van de ondernemingswaarde veelal aansluiting zoeken bij zogenaamde marktmultiples die worden toegepast op het bedrijfsresultaat om de ondernemingswaarde te bepalen. Daarnaast zal de rapportage van de reële waarde volatiliteit in de winst-en-verliesrekening creëren, wat een impact kan hebben op de convenanten die zijn overeengekomen met banken of overige investeerders.
5. Conclusie De structurering van een participatieregeling kan naast de fiscale gevolgen voor management aanzienlijke gevolgen hebben op de jaarverslaggeving van ondernemingen. Daarnaast zal vanwege de toelichtingvereisten de participatieregeling zichtbaar worden voor derde partijen zoals de Belastingdienst, overige werknemers, de ondernemingsraad en vakbonden. Door deze toelichtingvereisten zal de aandacht voor de participatieregeling toenemen. De onderneming zal mogelijk nadere uitleg dienen te geven over de gekozen participatiestructuur. Het is daarom raadzaam om deze gevolgen al bij aanvang van de participatieregeling vast te stellen. De structuur kan dan nog worden aangepast indien de regeling leidt tot ongewenste gevolgen voor de jaarverslaggeving. Dit kan tevens gevolgen hebben voor het commerciële resultaat van de participatie. De wijzigingen binnen IFRS 2 die van toepassing zijn op verslagperioden die op of na 1 januari 2010 beginnen, geven hierbij meer houvast bij het bepalen van de structuur van de participatieregeling.
Daarnaast zal de rapportage van participatieregelingen impact hebben op het bedrijfsresultaat van de onderneming. Ingeval van een transactie in geldmiddelen zal de onderneming de reële waarde van de verplichting op elke rapportagedatum en de feitelijke datum van afwikkeling van de transactie moeten bepalen. De eventuele verandering van de reële waarde neemt de onderneming mee over de rapportageperiode in de winst-en-verliesrekening. Een dergelijke verwerking zal het bedrijfsresultaat van de onderneming beïnvloeden en daarmee mogelijk ook de opbrengst die kan worden gerealiseerd bij een exit door de bestaande aandeelhouders (inclusief management), vooral omdat
36
PricewaterhouseCoopers
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
37
Kort nieuws 1. Verslaggeving Micro-ondernemingen vrijgesteld van opmaken jaarrekening In maart heeft het Europees Parlement een voorstel goedgekeurd om lidstaten de mogelijkheid te geven microondernemingen vrij te stellen van het opmaken van een jaarrekening. Over of het wel of niet verstandig is om microondernemingen ontheffing te geven van de publicatieplicht lopen de meningen uiteen. Concreet houdt het goedgekeurde voorstel in dat bedrijven die voldoen aan de definitie van micro-onderneming (zie kader) na implementatie van de vrijstelling geen jaarrekening meer op hoeven te maken conform de daarvoor geldende wettelijke bepalingen (in Nederland zijn deze opgenomen in Titel 9 BW 2). Dit heeft eveneens tot gevolg dat zij geen jaarstukken meer hoeven te deponeren bij de Kamer van Koophandel. Deze kleine ondernemingen zullen echter nog steeds een boekhouding moeten bijhouden, al is het alleen maar voor intern of fiscaal gebruik. Ook zullen ze nog steeds jaarcijfers moeten opstellen, bijvoorbeeld voor de Belastingdienst, voor de bank of de verzekeraar. Het Europees Parlement heeft tevens aangegeven dat de micro-ondernemingen onderworpen zouden blijven aan ten minste de verplichting om een boekhouding op kasbasis bij te houden. Het staat de lidstaten vrij om hieraan verdere verplichtingen toe te voegen.
Onder ‘micro-ondernemingen’ vallen bedrijven die voldoen aan twee van de volgende criteria: • een balanstotaal van minder dan € 500.000; • een netto-omzet onder de € 1.000.000; en • een gemiddelde van minder dan 10 werknemers tijdens het boekjaar.
Wat dit inhoudt voor de Nederlandse situatie is nog niet bekend. De Nederlandse regering heeft eerder aangegeven dit voorstel, uit het oogpunt van lastenvermindering, te willen volgen. Echter, de Nederlandse micro-ondernemingen kunnen hiervan pas profiteren wanneer ook de wet op basis van dit Europese besluit is aangepast. Er zijn zowel voor- als tegenstanders van het voorstel van het Europees Parlement.
38
• Voor Voorstanders van de ontheffing geven aan dat de toegevoegde waarde van het deponeren van een (gecomprimeerde) balans met toelichting momenteel toch al beperkt was. Enerzijds vanwege de tijdigheid (vaak 13 maanden na balansdatum), anderzijds vanwege het feit dat deze al niet aan accountantscontrole is onderworpen. Tevens komt in dit licht de bestuurdersaansprakelijkheid aan de orde. Immers, in de huidige situatie is de bestuurder hoofdelijk aansprakelijkheid bij publicatie van cijfers die niet volledig aan de eisen voldoen dan wel te laat zijn gedeponeerd.
• Tegen Tegenstanders stellen zich op het standpunt dat het afschaffen van de publicatieplicht voor microbedrijven afbreuk doet aan de Europese afspraken over transparantie. Ook zal deze vrijstelling mogelijk leiden tot ongelijkheid binnen de Europese Unie aangezien de lidstaten vrij zijn zelf te beslissen of ze de publicatieverplichting wel of niet willen handhaven. Een oplossing in dezen zou de introductie van XBRL kunnen bieden. Hiermee kan zowel tegemoet gekomen worden aan de wens voor lastenverlichting als invulling gegeven worden aan de behoefte aan transparantie. Publicatie RJ-bundels editie 2010 Op 9 september 2010 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving de jaaredities 2010 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving voor grote en middelgrote rechtspersonen en voor kleine rechtspersonen gepubliceerd. De ontwerp-Richtlijnen van de jaaredities 2010 zijn beschikbaar op de website van het NIVRA. Commentaar kan worden ingediend tot 1 januari 2011. De wijzigingen in editie 2010 zijn het gevolg van de verwerking van RJ-Uitingen, het omzetten van ontwerp-Richtlijnen in Richtlijnen, overige aanpassingen van bestaande Richtlijnen en de opname van nieuwe ontwerp-Richtlijnen. Een overzicht van de wijzigingen in de bundels is te vinden in de Ten geleides. Publicatie RJ Uiting 2010-2 Op 8 februari 2010 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving RJ-Uiting 2010-2 ‘Aanpassingen van Richtlijn 655 Zorginstellingen’ gepubliceerd. De Raad voor de Jaarverslaggeving stelt hiermee wijzigingen voor in de huidige Richtlijn 655 ‘Zorginstellingen’ (herzien 2009).
PricewaterhouseCoopers
De voorstellen zijn het gevolg van wijzigingen in de Regeling verslaggeving WTZi en het model Jaardocument, alsmede van enkele in de praktijk gerezen vraagpunten. Voorgesteld wordt het volgende te wijzigen: • in alinea 208 verduidelijken dat de jaarrekeningen van bepaalde tot de groep behorende steunstichtingen niet hoeven te worden geconsolideerd; • een nieuwe alinea 316a invoegen vanwege de toevoeging van artikel 3 onder h in de Regeling verslaggeving WTZi. In dit artikel bepaalt de minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) dat zorginstellingen die vallen onder de AWBZ, op WTZi-vergunningplichtige materiële vaste activa nog geen bijzondere waardevermindering hoeven toe te passen in het kader van de introductie van de integrale tarieven; • in alinea 319 verduidelijken dat ontvangen voorschotten van zorgverzekeraars voor de Diagnose Behandel Combinaties (DBC’s) moeten worden verwerkt in overeenstemming met hoofdstuk 221 Onderhanden projecten; • in alinea 337 verduidelijken dat bij een zogenaamd ‘persoonlijk levensfase budget’ sprake is van een beloning met opbouw van rechten zoals bedoeld in alinea 203 van hoofdstuk 271 Personeelsbeloningen; • alinea 340 actualiseren, net als de modellen B (resultatenrekening) en D (toelichting op de resultatenrekening) overeenkomstig de wijzigingen in het model Jaardocument zoals vastgesteld door het Ministerie van VWS.
2. Assurance Nieuwe controlestandaarden vastgesteld De besturen van het NIVRA en NOvAA hebben op 1 april 2010 nieuwe controlestandaarden (NV COS) vastgesteld. Deze controlestandaarden zijn afgeleid van de Clarity ISAs en zijn van toepassing op boekjaren die afsluiten na 15 december 2010 (boekjaren 2010). De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de vertaalde ISA Clarity Standaarden 200 tot en met 810 zoals die op 18 december 2009 op de website van het NIVRA zijn opgenomen betreffen onder meer: • De term ‘auditor’ is nu vertaald als ‘accountant’. ‘Internal auditor’ is vertaald als ‘interne auditor’ om aan te sluiten bij het bredere begrip, zoals dat in de Clarity Standaarden bedoeld is.
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
• Er wordt verwezen naar de Standaarden en niet naar de ISA’s.
• De ingangsdatum van de Standaarden is aangepast. • De vertaling van de term ‘unmodified opinion’ blijft ‘goedkeurend oordeel’ in verband met aansluiting met BW2.
• Verwijzingen naar ISQC1 zijn veranderd in verwijzingen naar de Nederlandse wet- en regelgeving op het gebied van kwaliteitsbeheersing. • ‘A-alinea’s’ zijn opgenomen om aan te sluiten bij de Nederlandse wet- en regelgeving. • De tekst is aangepast als gevolg van het afstemmingstraject met Brussel.
3. Fiscaal Wijzigingen in erfbelasting en schenkbelasting Op 1 januari 2010 is de nieuwe erfbelasting en schenkbelasting in werking kan treden. Belangrijkste pluspunten van de wetswijziging zijn dat de toptarieven fors omlaag gaan, de vrijstellingen voor partners en kinderen hoger worden en ook het erven van een onderneming fiscaal gunstiger wordt. De verlaging van de tarieven wordt grotendeels gefinancierd met het bestrijden van estate-planningconstructies en het belasten van ‘afgezonderde particuliere vermogens’ (apv’s). Dit zijn veelal trusts en buitenlandse stichtingen met zwevend (niet-belast) vermogen. Vanaf 1 januari 2010 wordt door zo’n apv heen gekeken. De gewijzigde Successiewet bevat verder enige maatregelen waarmee een aantal voor de fiscus nadelige uitspraken van de Hoge Raad ongedaan wordt gemaakt. Per 1 januari 2010 verandert ook de norm om als een algemeen nut beogende instelling (anbi) te worden aangemerkt en komt er een nieuwe vrijstelling voor sociaal belang behartigende instellingen (sbbi’s). Tarieven schenk- en erfbelasting 2010 Belangrijkste pluspunten van de wetswijziging zijn dat de toptarieven fors omlaag gaan en de vrijstellingen voor partners en kinderen hoger worden. De tarieven voor partners en kinderen gaan omlaag naar 10% over de eerste € 118.000 en 20% over het restant. De tarieven voor kleinkinderen worden 18% over de eerste € 118.000 en 36% over het restant. De tarieven voor ‘derden’ zoals neven en nichten, gaan omlaag naar 30% over de eerste € 118.000 en 40% over het restant. Vrijstellingen schenkbelasting 2010 Voor een schenking aan kinderen geldt een jaarlijkse vrijstelling van schenkbelasting van € 5.000. Daarnaast is eenmalig
39
een schenking van € 24.000 onbelast voor kinderen tussen 18 en 35 jaar. Wordt die schenking aangewend voor de aankoop van een huis of voor een studie, dan mag deze vrijstelling eenmalig worden verhoogd tot € 50.000. Voor alle overige verkrijgers van een schenking bedraagt de vrijstelling € 2.000. Vrijstellingen erfbelasting 2010 Voor partners geldt een vrijstelling van € 600.000 en voor kinderen en kleinkinderen van € 19.000. Zieke en gehandicapte kinderen hebben recht op een bedrag van € 57.000 dat is vrijgesteld van erfbelasting; voor ouders is dat € 45.000. Voor alle overige verkrijgers van een erfenis bedraagt de vrijstelling € 2.000. Bedrijfsopvolgingsregeling Het erven van een onderneming wordt fiscaal gunstiger. De vrijstelling voor ondernemingsvermogen gaat omhoog van 75% naar 83%. Verkrijgingen van ‘objectieve’ ondernemingen met een waarde tot € 1 miljoen zijn voor 100% vrijgesteld. Voor ondernemingen die meer waard zijn dan die € 1 miljoen, geldt voor het meerdere verkregene de 83%-vrijstelling. Voor de belasting die dan eventueel nog is verschuldigd (veelal tariefgroep I tegen een tarief van 10-20%) kan tien jaar uitstel van betaling worden verkregen. Algemeen nut beogende instellingen (anbi’s) De regeling voor algemeen nut beogende instellingen (anbi’s) houdt in dat giften aan anbi’s binnen de daarvoor geldende fiscale grenzen en normen aftrekbaar zijn in de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting. Daarnaast zijn de verkrijgingen door een anbi of van een anbi vrijgesteld van schenk- en erfbelasting. Deze fiscale voordelen gelden in 2009 en blijven in 2010 gelden voor anbi’s. Per 1 januari 2010 verandert wel de norm om als anbi te kunnen worden aangemerkt. Om als anbi te kwalificeren moet een instelling voor ten minste 90% (tot 1 januari 2010: 50%) het algemeen nut beogen. Daarnaast komt er een ‘integriteitstoets’ voor de anbi, bestuurders, feitelijk leidinggevenden en voor de anbi-gezichtsbepalende personen. De anbi-beschikkingen die tot 31 december 2009 zijn afgegeven, vervallen per 1 februari 2010. Alle bestaande anbi’s hebben een formulier ontvangen waarop ze kunnen aangeven of ze voldoen aan de voorwaarden om als anbinieuwe stijl te worden aangemerkt.
40
Sociaal belang behartigende instellingen (sbbi’s) De vrijstelling voor amateursportinstellingen en nietcommerciële dorpshuizen in de Successiewet vervalt per 1 januari 2010. In plaats daarvan komt er een nieuwe vrijstelling voor sociaal belang behartigende instellingen (sbbi’s). Een sbbi is een instelling (doorgaans een vereniging) waarbij het particuliere belang van de instelling en de leden wordt behartigd, waarmee het sociaal belang wordt gediend. Gedacht kan worden aan dorpshuizen, hobbyclubs, personeelsverenigingen, jeugdgroepen en buurtverenigingen. De vrijstelling houdt in dat een verkrijging door een sbbi is vrijgesteld van schenk- en erfbelasting. Afgezonderde particuliere vermogens (apv’s) Een apv is een afgezonderd vermogen waarmee vooral een particulier belang wordt gediend. Hierbij kan gedacht worden aan trusts en buitenlandse stichtingen. Men kan betrokken zijn bij een apv als oprichter of als begunstigde. Het vermogen in trusts en stichtingen wordt doorgaans niet aangegeven bij de Belastingdienst. De oprichter vindt dat het ingebrachte vermogen niet meer van hem is en de begunstigden geven niets aan omdat zij vinden dat zij nog niets hebben. Op deze manier zweeft het vermogen en wordt het nergens belast; ook niet bij de trust of de stichting zelf. Vanaf 1 januari 2010 wordt door een apv heen gekeken. Als een inbrenger bijvoorbeeld zijn spaargeld inbrengt in een apv, blijft dit spaargeld belast in box 3 bij de inbrenger. De inbreng in het apv is niet belast met schenkbelasting. Overlijdt de inbrenger, dan erven zijn erfgenamen het vermogen in het apv en moeten ieder hun deel van het vermogen in het apv aangeven in box 3. Jaarlijks is dus inkomstenbelasting verschuldigd. Doet een apv een schenking, dan is deze belast met schenkbelasting. Overlijdt de inbrenger of zijn erfgenaam, dan wordt erfbelasting geheven. Er bestaan enkele uitzonderingen op de regeling. De belangrijkste is het geval dat het apv zelfstandig in de belastingheffing wordt betrokken naar een redelijk tarief van ten minste 10%. In die situatie wordt het vermogen niet toegerekend aan de inbrenger. Op 1 januari 2010 al bestaande apv’s vallen ook onder de nieuwe regeling. Gemaakte afspraken tussen de inspecteur en de betrokkenen worden gerespecteerd. De gewijzigde Successiewet bevat verder enige maatregelen waarmee een aantal voor de fiscus nadelige uitspraken van de Hoge Raad ongedaan wordt gemaakt.
PricewaterhouseCoopers
Op zoek naar een eerder verschenen artikel? Hieronder vindt u een overzicht van de artikelen van de laatste drie uitgaven van Spotlight. Op www.pwc.com vindt u onder ‘Publicaties’ de uitgaven vanaf 2004. Uiteraard kunt u ook contact met ons opnemen.
Spotlight 2010
-
Uitgave 2
Robert Swaak
5
Woord vooraf
Jan Backhuijs en Peter J. Veerman
8
Van sectoraal toezicht naar gecentraliseerd toezicht
Barry van Dijk en Birgitte Rutten-Kin
16
Rechtmatigheid in het onderwijs
Peter J. Veerman
22
Public accountability van de accountant
Huub Bröring
26
Tijd voor imagoverbetering woningcorporaties
Jeroen Kruijd en Peter Eimers
30
Primeur voor luchtvaart: wereldwijd emissiehandelssysteem
Jos de Groot en Eelco van de Enden
34
‘Fiscale in control’-verslaglegging essentieel voor horizontaal toezicht
Anton van Rosmalen, Ellis Kastelein en Marcel Prinsenberg
40
Risicomanagement Nederlandse zorginstellingen nog in ontwikkeling
Bert Oosterloo en Edwin van ’t Hof
46
Aangepaste ‘Code of Ethics for Professional Accountants’
Duncan Rentenaar
50
Tools die de beheersmaatregelen continu bewaken
Spotlight 2010
-
Uitgave 1
Ronald van Tongeren
5
Woord vooraf
Maarten Hartman
8
Herziene regels voor bedrijfscombinaties
Jeroen van der Heijden en Ilja Linnemeijer
16
Een nieuw model voor omzetverantwoording
Wim Schoonderbeek
22
Nieuwe bepalingen over verbonden partijen
Erik Roelofsen
28
Conference calls met analisten bewegen de markt
Martin Coenen en Patrick Theune
32
Nieuw normenkader voor assurance-opdrachten bij prospectussen
Peter Eimers
42
Nieuwe praktijkhandreiking faciliteert overdracht werkzaamheden accountant
Jos de Groot
44
Corporate governance en de rol van de accountant in de nieuwe werkelijkheid
Gérard Kampschoër
52
Financiële verslaggeving neemt de lead in de fiscaliteit
Michel van der Breggen, Wout Moelands en Dewi Wayuni
54
Transfer pricing en intra-groep financiële transacties
58
Kort nieuws
Spotlight Jaargang 17 - 2010 | Uitgave 3
41
Spotlight 2009
-
Uitgave 4
Huub Wüst
5
Woord vooraf: Het nieuwe transparant en relevant
Victor Valckx en Peter J. Veerman
8
Accountant en geheimhouding
Ewout Naarding en Dick Overeem
14
IFRS-ontwerpstandaard winstbelastingen kritisch ontvangen
Hugo van den Ende
20
Een internationale standaard voor private ondernemingen
Christelle Britz en Kees-Jan de Vries
26
Verslaggeving voor derivaten onder RJ 290 ‘Financiële instrumenten’
Peter Manders
38
Is voorraadbeheersing mogelijk in Microsoft Dynamics AX?
46
Export Control Assurance
50
Kort nieuws
Ghislaine Gillessen
Spotlight 2009
-
Uitgave 3 – Special IT & Controls
Erwin de Horde en Friso van Wieringen
10
Op naar een excellente controle
Mark Kuijper en René Onverwacht
16
Interne-beheersmaatregelen ‘in control’ met diagnosemodel
Peter Broshuis, Seda Demircioglu, Ad van der Graaff en Martijn van Zomeren
20
Volwassenheidsbepaling van IT General Controls
Paul van Engelen, Mark Tesselaar en Ronald Teuthof
28
Risicobeheersing met Project Implementation Assurance
Jeffrey Kramer, Zouhair Taheri en Wim Hutten
34
Service Oriented Architecture voor interne beheersing
Thomas Rijneveld en Sander Willems
40
Belang van ‘soft controls’ voor privacy
Mark Kuijper en Bram van Tiel
44
Haal optimale waarde uit de leveranciersrelatie
Angel Fernández Causi, Maarten Buitink en Dorine van Duinkerken
50
E-invoicing
Stefan Verweij
52
SAS 70 maakt plaats voor ISAE 3402
42
PricewaterhouseCoopers
Colofon Spotlight* is het vaktechnisch bulletin van PricewaterhouseCoopers Accountants. Dit bulletin mag ter beschikking worden gesteld aan cliënten en derden, evenwel met inachtneming van het volgende. Bij het redigeren van de teksten wordt de uiterste zorgvuldigheid betracht. De behandeling van de onderwerpen is evenwel niet altijd uitputtend, terwijl tevens na verloop van tijd informatie verouderd of niet meer (volledig) juist kan zijn. Wij aanvaarden daarom geen verantwoordelijkheid voor hetgeen eventueel wordt ondernomen op basis van de inhoud van deze publicatie. Alle rechten voorbehouden.
Hoofdredacteur mr. drs. J.B. Backhuijs RA Eindredactie drs. W.J. de Feyter RA drs. A.J. Schager RA Redactie prof. dr. P.W.A. Eimers RA prof. dr. W.G.M. Holterman RA drs. E. de Horde RA RE prof. dr. mr. G.W.J.M. Kampschöer RA drs. W.J. Schoonderbeek RA A.M. Spek RA P.J. Veerman RA Editor drs. C. Rompas Redactieadres PricewaterhouseCoopers Accountants Assurance National Office Postbus 90357 1006 BJ Amsterdam Telefoon (08879) 2345 Fax (08879) 29632
Vormgeving/productie 707 Brand communication ECO Digital Publishing Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot Assurance National Office of de personen die in de bijdragen genoemd zijn. Wanneer u een artikel of passage uit Spotlight wilt overnemen is bronvermelding verplicht en verzoeken wij u een exemplaar van uw publicatie te zenden aan het hiervoor vermelde redactieadres. Abonnementenservice Gelieve wijzigingen, inclusief adreslabel, te sturen naar PricewaterhouseCoopers Antwoordnummer 46440 1060 WD Amsterdam
Deze publicatie is uitsluitend opgesteld als algemene leidraad voor relevante kwesties en dient niet te worden geïnterpreteerd als professioneel advies. U dient niet te handelen op basis van de in deze publicatie vervatte informatie zonder nader professioneel advies te hebben ingewonnen. Er wordt geen enkele expliciete of impliciete verklaring verstrekt of garantie geboden ten aanzien van de juistheid of volledigheid van de in deze publicatie vervatte informatie, en voor zover toegestaan krachtens de wet, aanvaarden PricewaterhouseCoopers, aan haar gelieerde ondernemingen, medewerkers en vertegenwoordigers geen enkele aansprakelijkheid, en wijzen zij iedere verantwoordelijkheid af, voor de gevolgen van enige handeling dan wel omissie door hetzij uzelf hetzij enige andere persoon op basis van de in deze publicatie vervatte informatie of voor enig besluit waaraan die informatie ten grondslag ligt.
pwc.nl
Assurance • Tax • Advisory
pwc.nl © 2010 PricewaterhouseCoopers B.V. (KvK 34180289). Alle rechten voorbehouden. 2010.10.01.21.25