www.pwc.nl
Spotlight Jubileumuitgave Vaktechnisch bulletin van PwC Accountants Jaargang 20 - 2013 uitgave 2
20 columns voor
20 jaar Spotlight
Bij PwC in Nederland werken ruim 4.600 mensen met elkaar samen vanuit 12 vestigingen en drie verschillende invalshoeken: Assurance, Tax & HRS en Advisory. We leveren sectorspecifieke diensten en zoeken verrassende oplossingen, niet alleen voor nationale en internationale ondernemingen, maar ook voor overheden en maatschappelijke organisaties. PwC firms leveren sectorspecifieke diensten op de gebieden Assurance, Tax & HRS en Advisory om waarde toe te voegen voor klanten. Meer dan 169.000 mensen in 158 landen in firms binnen het PwC-netwerk delen hun gedachten, ervaringen en oplossingen om nieuwe perspectieven en praktische oplossingen te ontwikkelen.
2 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
Inhoud Woord vooraf - Spotlight, al twintig jaar ons vaktechnisch bulletin
4
Robert Swaak De onderneming en haar jaarrekening
Accountantsoordeel zal winnen aan authenticiteit en reikwijdte
26
Drs. Peter van Mierlo RA 6
Mr. drs. Jan Backhuijs RA
Optimaliseer uw internationale waardeketen: integreer Business, Tax en Legal
28
Prof. dr. ir. Dennis Muntslag Van Atlantis naar El Dorado: de accountant gevormd voor een onbekende toekomst
8
Dr. Olof Bik RA Inhouding van dividendbelasting
30
Prof. dr. Erik Roelofsen RA 10
Prof. dr. Roland Brandsma De kunst van het weglaten
Eenvoud is een illusie, maar structuur is hard nodig
Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten onder vuur
32
Prof. dr. Stan Stevens 12
Dr. Arjan Brouwer RA
Data-analyse als aanjager van innovatie in accountancy 34 Prof. dr Jacques de Swart MBA
Lang leve de audit: assurance in een digitaal tijdperk
16 Geen vrijheid, geen blijheid?
Prof. dr. Peter Eimers RA
36
Peter Veerman RA Governance verslaglegging nieuwe stijl
14 Economische regulering is nooit af, maar we zijn een heel eind
Drs. Jos de Groot RA CIA Onze kenniseconomie is meer dan alleen witte jassen
18
Mr. Richard Hiemstra Over waarde en het gelijk van de markt
20
IJzeren voorraad: klinkt ouderwets maar is nog steeds actueel 22 Prof. dr. mr. Gérard Kampschöer RA
Prof. dr. Herman van Kesteren
Prof. dr. Jan Willem Velthuijsen Tax belangrijk bij de controle van beleggingsinstellingen 40
Prof. dr. Wim Holterman
De omzetbelasting is snel gegroeid
38
Prof. dr. Hein Vermeulen Financiële instrumenten in de Spotlight, tijd voor enige zelfspot? Drs. Pieter Veuger RA “Wake up and smell the coffee”
24
42
Prof. dr. Stef van Weeghel
44
4 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
Woord vooraf Spotlight, al twintig jaar ons vaktechnisch bulletin Nu de wereld haar kijk op het kapitaalmarktsysteem heroverweegt, is dit ook een uitgelezen kans om de accountantscontrole te heronderzoeken. De opinie van beleggers en analisten is daarbij onontbeerlijk. Beleggers moeten er immers zeker van kunnen zijn dat zij over voldoende en betrouwbare informatie beschikken. De accountant voegt vertrouwen toe aan die informatie en draagt daarmee in belangrijke mate bij aan vertrouwen op de kapitaalmarkt. Beleggers roeren zich intussen volop. Zo riep de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) de accountant per brief op om tijdens aandeelhoudersvergaderingen duidelijk te maken wat hij gecontroleerd heeft en wat zijn bevindingen zijn. Zinnige antwoorden en geen standaardteksten herkauwen, zo was de boodschap. De oproep van de VEB staat niet op zichzelf. Een onderzoek van PwC toont aan dat beleggers en analisten wereldwijd bezorgd zijn over de informatiewaarde van (financiële) statements van ondernemingen. Die bezorgdheid is begrijpelijk. Er is een groeiende behoefte aan een rijkere toelichting, onderbouwing en analyse van de continuïteitsveronderstelling die aan ieder jaarverslag ten grondslag ligt. Dit in combinatie met meer informatie over de organisatiestrategie, over de invloed van de onderneming op zijn omgeving en over de risico’s waaraan het is blootgesteld. Kortom, beleggers willen informatie die relevant is. Ook willen de ondervraagde beleggers een bredere controlereikwijdte, bijvoorbeeld als het gaat om sectorspecifieke en niet-
financiële kengetallen. Voor mij geen verrassende uitkomst. Het is niet meer dan logisch dat beleggers corporate governance willen meenemen in hun risico-rendementsafwegingen. Dat daar internationaal een aantal basisnormen of standaarddefinities voor moeten worden afgesproken, juicht de belegger juist toe. Op die manier worden risico’s toetsbaar en vergelijkbaar gemaakt. Ik pleit niet voor meer, maar vooral betere regels. En het liefst zodanig dat de output aansluit bij modellen die beleggers en analisten gebruiken voor het meten van extreme risico’s. Op die manier creëer je draagvlak bij beleggers én ondernemingen. Tegelijkertijd mag de belegger zelf ook wel wat meer het initiatief nemen. Uit hetzelfde onderzoek valt namelijk op te maken dat beleggers en analisten nauwelijks het gesprek aangaan met leden van auditcommissies. Dit terwijl de auditcommissie veel kennis en inzichten heeft over de accountantscontrole, de verslaggeving en het interne controlesysteem. Beleggers met schroom worden in de nabije toekomst een beetje geholpen. Zowel in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk als in de Europese Unie werkt men aan initiatieven die moeten leiden tot meer transparantie van auditcommissies betreffende hun toezichtsrol op accountants. De toekomst van accountancy hangt sterk samen met de uitkomsten van bovengenoemde discussies. Maar zij die denken dat accountants alleen met flankerende regels hun legitimatie in de toekomst kunnen blijven waarmaken, hebben het mis. Ook met de huidige spelregels in de hand moet de accountant
20
jaar
in staat zijn haar poortwachtersfuncties waar te maken. De crisis heeft geleerd dat betere communicatie naar beleggers, maar ook naar andere stakeholders nodig is. Gezien onze rol in het maatschappelijke verkeer, past het de accountantsgemeenschap om goed naar hen te luisteren, actief mee te denken over oplossingen en de dialoog aan te gaan. Een dialoog die naar mijn mening gewenst is als antwoord op de ontwikkeling om zonder rekenschap van de maatschappelijke context van destijds met terugwerkende kracht oordelen te vellen. Een ontwikkeling die de transparante dialoog en open communicatie eerder schaadt dan goed doet. Een van de manieren om onze inzichten en oplossingen zichtbaar te maken is Spotlight, al twintig jaar ons vaktechnisch bulletin. In deze jubileumspecial leveren twintig ‘hooggeleerde’ collega’s een bijdrage over zeer uitlopende thema’s. Van financiële instrumenten tot vergrijzingsvraagstukken. We hebben speciaal voor deze feestelijke editie ook collega’s uit onze advies- en belastingpraktijk gevraagd een bijdrage te leveren. Want de kracht van onze organisatie is nu juist de bundeling van alle kennis die binnen onze organisatie aanwezig is. Samen slagen we er steeds beter in onze maatschappelijke relevantie zichtbaar te maken. Dit blijft onverminderd onze ambitie. De inzichten in deze jubileumspecial vormen hopelijk voor u het bewijs dat wij in staat zijn om die ambitie waar te maken. Ik wens u veel leesplezier. Robert Swaak, voorzitter raad van bestuur van PwC
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 5
De onderneming en haar jaarrekening Mr. drs. Jan Backhuijs RA, Assurance
De visie op de onderneming die een jaarrekening opmaakt, is in de afgelopen jaren veranderd. En daarmee ook de visie op haar jaarrekening. Misschien nog wel meer dan we denken. En wat kunnen we nog verwachten aan nieuwe visies? Traditioneel wordt de onderneming gezien als een samenspel van kapitaal en arbeid. Deze van oorsprong continentaalEuropese gedachte vindt zijn oorsprong in de industriële revolutie van de 19e eeuw en is verder doorontwikkeld in de loop van de 20e eeuw. De daarbij behorende jaarrekening van de onderneming is het middel waarmee de onderneming verslag doet over het afgelopen jaar. Zij legt in de jaarrekening verantwoording af over wat zij in het afgelopen jaar heeft bereikt met de haar ter beschikking gestelde middelen. Die middelen betreffen met name de productiefactoren kapitaal en arbeid. Daarmee ligt in de jaarrekening de nadruk op de winst-en-verliesrekening. Daarbinnen spelen de gerealiseerde omzet en de daaruit betaalde vergoedingen aan de beschikbaar gestelde productiefactoren arbeid (lonen en andere personeelslasten) en kapitaal (rente voor de verschaffers van vreemd vermogen en winst voor de verschaffers van eigen vermogen) een grote rol. De balans vat samen wat de onderneming tot en met het balansmoment aan resultaten heeft gerealiseerd tegen de bedragen die zij daarvoor heeft betaald respectievelijk verschuldigd is, en wat de onderneming pas na balansdatum aan resultaten gaat realiseren maar waarvoor wel al betalingen zijn geweest (overlopende posten).
6 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
De gedachten met betrekking tot de jaarrekening van de onderneming zijn in de Europese Unie gedurende de tweede helft van de 20e eeuw terecht gekomen in de 4e en 7e Europese Richtlijn voor de jaarrekening en de jaarverslaggeving. Deze Europese Richtlijnen zijn de basis van de huidige titel 9 in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die regels geeft voor hoe de financiële verslaggeving in Nederland eruit moet zien. Vervolgens is dit kader van wettelijke regels nader uitgewerkt in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving. De laatste decennia is die continentaal Europese gedachte over de onderneming veranderd onder invloed van de dominantie van de Angelsaksische wereld en de Angelsaksische perceptie van wat een onderneming is. Die perceptie is gebaseerd op marktdenken. De onderneming is een agentschap van de principaal die de financiële middelen aan de onderneming verschaft. De onderneming is een actor op de markten waar zij inkoopt wat zij nodig heeft, om vervolgens op andere markten te verkopen wat zij ervan heeft gemaakt. De jaarrekening die de onderneming in deze perceptie opstelt, laat zien wat de marktprijzen zijn van alles wat de onderneming aan de ene kant heeft en aan de andere kant nog verschuldigd is. Het saldo hiervan geeft een indicatie van de waarde van de onderneming. Een waarde die in de toekomst zal worden gegenereerd. Het verschil van het saldo aan het begin en aan het einde van een periode geeft het resultaat van de onderneming in die periode weer. Op basis hiervan kunnen de
gebruikers van de jaarrekening beslissen of zij met de onderneming in zee willen gaan dan wel ermee willen stoppen. De jaarrekening is in deze perceptie veel minder een middel om verantwoording af te leggen aan haar gebruikers (zoals in de continentaal-Europese gedachte) en veel meer een middel voor haar gebruikers om te komen tot een besluit om al dan niet aan de onderneming middelen ter beschikking te (blijven) stellen. De nadruk ligt in een dergelijke jaarrekening op de balans waarin alles wat de onderneming heeft en verschuldigd is, is opgenomen tegen de prijs die daarvoor in de markt wordt betaald. Deze wijze van denken over de jaarrekening als indicatie voor de waarde van de onderneming heeft zijn weerslag gekregen in de internationale verslaggevingregels van de International Accounting Standards Board (IASB), namelijk de International Financial Reporting Standards (IFRS). Via een Europese verordening hebben de IFRS ook in de Europese Unie hun intrede gedaan. De IFRS moeten namelijk worden toegepast bij het opstellen van hun geconsolideerde jaarrekening door alle ondernemingen in de Europese Unie die eigen aandelen en/of obligaties genoteerd hebben staan op een officiële kapitaalmarkt. Inmiddels leven we in een tijd waarin we Oost-Aziatische landen op het wereldtoneel zien verschijnen. Van Japan en Zuid-Korea kennen we de economische krachten al enige tijd, China heeft hen al gepasseerd.
De vraag is hoe men in deze landen naar het verschijnsel onderneming kijkt, en wat daarvan de impact kan zijn op de jaarrekening van de onderneming in de komende jaren. Enkele gedachten hierover. In ieder geval zijn de genoemde OostAziatische landen heel pragmatisch. In de jaarrekening zullen balans, winst-enverliesrekening en kasstroomoverzicht ‘gewoon’ blijven. Maar waar liggen mogelijke veranderingen van accenten daarbinnen? Dikwijls wordt gezegd dat in deze landen de onderneming een onderdeel is van het grotere geheel. Zou daarbij een jaarrekening passen die laat zien wat de onderneming bijdraagt aan dat grotere geheel: wat zij heeft geleverd (haar producten en diensten, onderverdeeld naar geografische
segmenten), en wat zij aan het grotere geheel heeft betaald (haar betalingen aan de overheden, zoals belastingen)? En wat te denken van informatieverschaffing over de uiteenlopende relaties tussen de overheden en de onderneming? In het grote geheel zorgt de onderneming op haar beurt voor haar toeleveranciers en werknemers, met wie zij in harmonie en met respect behoort om te gaan. Wat is de betekenis van de jaarrekening in dit verband? De baas wordt verondersteld goed voor zijn mensen te zorgen, dus moet hij dat dan ook nog via zijn jaarrekening laten zien? Het zal interessant zijn te zien hoe de belangstelling voor de verantwoording van personeelskosten zich zal ontwikkelen.
20
jaar
Een bijzonder element is dat de ondernemingen als onderdelen van het grotere geheel ook voor elkaar zorgen. De onderlinge verbanden en relaties zijn talrijk en ingewikkeld. Daarom zullen de informatie over en de verwerking van groepsrelaties, samenwerkingsverbanden en onderlinge belangen in de jaarrekening vermoedelijk van groot belang worden. De visie op de onderneming zal zich in de wereld blijven ontwikkelen. De visie op de toegevoegde waarde van de jaarrekening ook: verantwoording, ondersteuning bij investeringsbeslissingen, bijdrage aan het grotere geheel. Zelfs in de kleine wereld van de jaarrekening zullen de veranderingen blijven doorgaan.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 7
Van Atlantis naar El Dorado: de accountant gevormd voor een onbekende toekomst Dr. Olof Bik RA, Nyenrode Business Universiteit
Zoals goudzoekers steeds op zoek blijven naar het mythische El Dorado, is het accountantsberoep op zoek naar de toekomstige accountant. Hoe ziet die eruit? Hij (of natuurlijk zij) begrijpt het waardecreatieproces van een organisatie en het maatschappelijk krachtenveld waarin de organisatie zich begeeft. Ook heeft hij gevoel voor de dynamiek en de cultuur van de boardroom. Hij bezit een stevige portie fundamentele vakkennis om de creativiteit van kwaadwillende bestuurders en boekhouders te doorzien. En hij durft voor zijn mening uit te komen en zaken bespreekbaar te maken. De maatschappij verwacht veel meer van de accountant dan vroeger. Een (toekomstige) accountant kan zich niet beperken tot controle van de (financiële) jaarcijfers alleen. Er is een toenemende behoefte aan een kritisch, objectief, helder en geïntegreerd oordeel over andere zaken dan alleen de financiële prestaties. Bijvoorbeeld over de bestendigheid van het waardecreatieproces, de invloed daarop van exogene factoren, de risico’s die daaraan verbonden zijn en de corporate health en dynamics die daarin een rol spelen. De accountant krijgt het profiel van een brede assurance-professional die werkt in de brede assurance-praktijk. Met andersoortige kennis en competenties, waarvoor een brede assurance-opleiding nodig is.
8 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
Over de inhoud van die opleiding zijn we het in het beroep op hoofdlijnen wel eens aan het worden. Al wordt door sommigen nog te veel weemoedig aan Atlantis vastgehouden, die andere mythische beschaving, die in zee verdween. Er lijkt nu eensgezindheid te ontstaan over meer focus op onderwerpen zoals strategie, leiderschap, ethiek en cultuur. Over nieuwe ‘streams’ als de maatschappelijke rol van de accountant of nieuwe vormen van assurance als rode draad door de opleiding. Over andersoortige profielen en specialisaties, meer ruimte voor modernisering. Allemaal prima, die ambities omarm ik van harte en vol overtuiging. Is dat alles? Nee, graag wil ik daar nog iets aan toevoegen. De toekomstige accountant heeft niet genoeg aan cognitieve kennis alleen. Hij moet gevormd worden als persoonlijkheid en als professional. Dat doet hij door te ervaren, door het toepassen van zijn kennis. Hij doorleeft wat wordt aangeboden zodat het geleerde langer beklijft, zodat hij leidend kan zijn in zijn vak en in zijn praktijk. Zodat hij verantwoordelijkheid kan nemen voor zijn directe werkomgeving en voor zijn maatschappelijke omgeving. Op de langere termijn én met oog voor de belangen van alle stakeholders. Zaken als zelfkennis, houding en gedrag, communicatieve vaardigheden en ethisch besef kun je studenten niet bijbrengen in een basisvak. Het begint bij begeleiden, aanspreken en vormen. Ik bepleit daarbij drie manieren van vormen:
• Persoonlijke vorming
Studenten leren hun eigen weg te vinden, hun morele kompas te ontwikkelen én hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Ze leren zichzelf te redden. De studenten worden getraind in het omgaan met dilemma’s en het vormen van hun eigen oordeel. Ze bekwamen zich in het verdedigen en uitdragen van hun standpunt, en ze passen die vaardigheden toe in de praktijk.
• Academische vorming
Studenten nemen deel aan wetenschappelijk onderzoek en ontwikkelen zo de onderzoekende geest, de basishouding van autonome oordeelsvorming en welbespraaktheid die horen bij een academicus. Het academische fundament, dat zich uit in de wetenschappelijke onderzoeksmethodologie, vormt de basis voor de kritische grondhouding en uitdrukkingsvaardigheid die de accountant nodig heeft.
• Maatschappelijke vorming
Studenten leren betekenis te geven aan hun rol en werkzaamheden, in relatie tot de maatschappelijke verwachting en de actualiteit. Een accountant zal zijn maatschappelijke rol van zekerheidsverschaffer meer betekenis en invulling moeten geven. Ook daar moet de opleiding op inspringen. De accountant moet leren nadenken over de geest achter en de maatschappelijke relevantie van de regelgeving, en hij moet zijn bevindingen daarover helder kunnen communiceren.
Met de steun van mentoring door peers, studentencoaches en moderne didactische onderwijsvormen krijgt de student de ruimte om zich persoonlijk, wetenschappelijk en maatschappelijk te ontwikkelen. Dat vergt een nieuw evenwicht in de manier waarop de studenten leren en de docenten het leerproces faciliteren. De student kan zijn cognitieve kennis vergaren op individuele wijze, op een flexibel tijdstip, op welke locatie dan ook. Maar de ontwikkeling van vaardigheden, houding en gedrag heeft een fysieke leeromgeving en interactie met medestudenten en docenten nodig.
zodat hij als een robuuste accountant op de ‘momenten van de waarheid’ zijn rug recht kan houden en het verschil kan maken. Hij wordt opgeleid voor een toekomst die we niet kunnen voorspellen. Ik wil hem vormen met de beste kennis en kunde die hem in staat stelt zich in welke toekomst dan ook te manifesteren op een leidende, ondernemende en verantwoordelijke wijze. Als hij die sterke basis heeft kan hij zijn leven lang verder blijven leren. Dat vormen van de toekomstige accountant kan ik niet alleen. Maar soms voel ik me er wel alleen voor staan. Zo is de concurrentie op studieduur (zo kort mogelijk) en de productiviteitsdruk in de praktijk (zo hoog mogelijk) mij een doorn in het oog. Studenten hebben nu eenmaal ‘suddertijd’ nodig voor hun persoonlijke en professionele vorming. Theorie, praktijk en loopbaanontwikkeling moeten flexibel hand in hand gaan. De student is aan zet, maar hij moet geflankeerd worden door de opleiding én het accountantskantoor waar hij werkt. Dat kan bijvoorbeeld met een individueel studieplan, dat de drie partijen samen opstellen. Het plan gaat over studiekeuze, rendement én motivatie. In de uitdagende balans tussen werk, studie en privé stel ik bovenal de studeerbaarheid centraal. Alle partijen zijn erbij gebaat dat de student uiteindelijk een evenwichtige assurance-professional wordt. Dat wordt hij aan een universiteit die hem niet alleen kennis bijbrengt maar die hem ook persoonlijk vormt, op hoog niveau, zodat hij klaar is voor die onbekende toekomst en voor een leven lang leren. Atlantis of El Dorado? Of realiteit? Het is aan ons.
Ik wil mijn studenten niet alleen opleiden in vakkennis, maar ook de omgeving en stimulans bieden voor hun vorming, gericht op hoofd, hart en handen. De persoonlijkheid en het karakter van de student moeten hierbij centraal staan,
20
jaar
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 9
Inhouding van dividendbelasting Prof. dr. Roland Brandsma, Tax & Human Resource Services
Dividend: lust voor de aandeelhouder, (be)last(ing) voor de vennootschap. En evenzo voor (het lid van) de coöperatie? Een winstuitkering, oftewel een dividend, is een heugelijk feit. De vennootschap heeft immers winst gemaakt (kom daar nog maar eens om in deze bange tijden) en vervolgens krijgt de aandeelhouder daar zijn deel van. Zo denkt de fiscus er ook over en dat betekent dat hij ook zijn deel komt opeisen. En wel meteen. Zodra de vennootschap dividend betaalt, moet zij dividendbelasting ter hoogte van 15% van het dividend inhouden (dus in mindering brengen op het dividend) en afdragen aan de fiscus. De vennootschap heeft voor die belastingafdracht een maand de tijd. Veel simpeler kan het eigenlijk niet, de aandeelhouder krijgt zijn geld en de schatkist wordt zonder al te veel ingewikkelde handelingen gevuld. Dit basisprincipe staat nog steeds overeind, maar de afgelopen 20 jaar is de vormgeving van de Wet op de dividendbelasting 1965 (die grotendeels is gebaseerd op het door de Duitse bezetter ingevoerde Besluit op de Dividendbelasting 1941) wel steeds ingewikkelder geworden. Hier hebben de uitkerende vennootschappen uit de aard der zaak ook mee te maken. Ondanks de nog steeds betrekkelijke eenvoud werd overigens de laatste jaren herhaaldelijk gepleit om de dividendbelasting af te schaffen, want zij draagt niet bij aan een attractief fiscaal vestigingsklimaat voor met name
10 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
beursgenoteerde ondernemingen. Sinds de crisis zijn deze geluiden echter geleidelijk weer verstomd, simpelweg omdat de schatkist ook deze belastinginkomsten hard nodig heeft. Zoals is gezegd, is sprake van een in essentie simpele belasting, terwijl de werkelijkheid veelal toch wat ingewikkelder is. Als een Nederlandse particuliere aandeelhouder als gewone belegger dividend ontvangt van een Nederlandse vennootschap, volstaat de ingehouden dividendbelasting niet. Hij kan de ingehouden dividendbelasting namelijk verrekenen met zijn aanslag voor de inkomstenbelasting waar in box 3 rekening wordt gehouden met zijn beleggingsinkomsten (zij het fictief, want hij wordt geacht 4% rendement te maken op zijn beleggingen waaronder de aandelen waarop het dividend is uitgekeerd). Maar dat raakt in ieder geval de uitkerende vennootschap, de inhoudingsplichtige in wettelijke termen, niet. Wat de vennootschap wel raakt, is het fenomeen van de inhoudingsvrijstelling. Soms hoeft de dividendbetalende vennootschap namelijk geen dividend belasting in te houden en af te dragen, maar krijgt de aandeelhouder het hele dividend in handen. Dat gebeurt alleen in bijzondere gevallen, namelijk als de aandeelhouder volgens de wetgever geen belasting hoeft te betalen over het ontvangen dividend, wat het geval is in intercompanyverhoudingen. Er is bij een binnen een concern gehouden
belang van ten minste 5% sprake van een deelneming. In dat geval wordt het van de deelneming ontvangen dividend in de regel vrijgesteld (deelnemingsvrijstelling) en daarom bestaat ook een (uit praktische overwegingen ingevoerde) inhoudingsvrijstelling in de dividend belasting. Omdat deze gedachte de Europese regelgever ook aansprak, geldt een vergelijkbare regeling in EU-situaties. Ook onder een aantal door Nederland met andere landen gesloten belastingverdragen geldt een vrijstelling van dividendbelasting. Zoals bekend is, gaat van een vrijstelling in de belastingheffing een grote aantrekkingskracht uit. Een buitenlandse aandeelhouder bij wie over het dividend 15% dividendbelasting wordt ingehouden, kan door het tussenschuiven van een vennootschap uit een andere EUlidstaat of een verdragsstaat waar geen dividendbelasting bestaat, in beginsel deze heffing voorkomen. De wetgever heeft dat risico onderkend en daarom een slot op de deur gezet in de vorm van speciale antidividendstrippingsbepalingen. Uiteraard compliceren deze bepalingen de eenvoud van de dividendbelasting, maar ondanks bijna een hele bladzijde wettekst zijn de bepalingen in veel concernsituaties vrij eenvoudig te ontwijken. De buitenlandse aandeelhouder/vennootschap schuift niet zelf een vennootschap tussen, maar draagt zijn belang bijvoorbeeld over aan een EUzustervennootschap. Omdat hij nu zelf niet indirect zijn belang behoudt, mist de antidividendstrippingsbepaling toepassing. De anti-dividendstrippingsbepaling
is zodanig vormgegeven dat niet van belang is waarom een vennootschap wordt tussengeschoven, maar in een uitvoeringsbesluit heeft de staatssecretaris van Financiën (die verantwoordelijk is voor alle belastingzaken) tot uitdrukking gebracht dat deze bepaling niet wordt toegepast bij een duurzame reorganisatie mits geen sprake is van een superdividend. Maar wat onder een duurzame reorganisatie moet worden verstaan en wat precies een superdividend onderscheidt van een regulier dividend is ruim tien jaar na het uitvaardigen van dit besluit in veel situaties nog altijd niet duidelijk. Dit betekent dat het voor de uitkerende vennootschap onder omstandigheden zeer lastig is om vast te stellen of een dividend mag worden uitgekeerd met gebruikmaking van de inhoudingsvrijstelling. Als de verkrijger van de aandelen in de Nederlandse vennootschap geen EUzustervennootschap was, maar een Nederlandse zuster-coöperatie, was dat tot 2012 ook afdoende om onder de dividendstrippingsbepaling uit te komen. Om historisch zo gegroeide redenen werd namelijk geen dividendbelasting geheven terzake van winstuitkeringen door coöperaties aan haar leden. Alleen, deze vrijstellingsoase in de dividendbelasting was zó attractief geworden dat de wetgever wel moest ingrijpen. Echter niet door voortaan alle winstuitkeringen door coöperaties te belasten, maar alleen als bij het lid van de coöperaties de bedoeling bestaat om dividendbelasting te voorkomen. De nieuwe ontgaansbepaling is zodanig vormgegeven dat elke concernstructuur waarin een coöperatie is of wordt opgenomen moet worden getoetst. Is sprake van een ondernemingsstructuur, dan is de coöperatiebepaling alleen van toepassing als er al een dividendbelastingclaim vóór het tussenschuiven van de coöperatie bestond. In wezen behelst deze bepaling een uitbreiding en verbetering van de al genoemde dividendstrippingsbepaling,
maar helaas wel op een andere leest geschoeid wat de eenvoud van de dividendbelasting niet ten goede komt. Is daarentegen sprake van een beleggingsstructuur dan is bijna elk gebruik van de coöperatie suspect. Dat gaat zelfs zover dat niet alleen moet worden geanalyseerd of de coöperatie wordt gebruikt om Nederlandse dividendbelasting te voorkomen of te ontwijken, maar ook of de coöperatie een rol speelt om een buitenlandse equivalent van de dividendbelasting te ontlopen.
20
jaar
Waarom de Nederlandse wetgever meent te moeten fungeren als politieagent van de fiscale wereld is onduidelijk. Evident is dat de heffing terzake van een heugelijk feit, een winstuitkering, weliswaar een lust is voor de aandeelhouder of het lid, maar voor de uitkerende entiteit, de vennootschap of de coöperatie, leidt tot lastig te beoordelen situaties en aldus is verworden tot een last.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 11
De kunst van het weglaten Dr. Arjan Brouwer RA, Assurance
Toegegeven, ik ben er niet goed in. Opruimen is niet één van mijn sterke eigenschappen. Ja, spullen oppakken en ergens anders neerleggen dat lukt wel. Maar echt dingen weggooien dat is moeilijk. Wie weet, kun je het nog ergens voor gebruiken en dan zou het toch zonde zijn als je het net hebt weggegooid? En dus heb ik een schuur en een zolder vol met oude blikken verf, schroefjes, stopcontacten, kinderspeelgoed, noem het maar op. En als ik dan eens een keer iets nodig heb, dan kan ik het niet vinden…
Als het om financiële verslaggeving gaat dan worstelen we met ditzelfde probleem. Jaarrekeningen en jaarverslagen dijen steeds verder uit. Iedere nieuwe standaard gaat gepaard met nieuwe toelichtingsvereisten die op zichzelf nuttig kunnen zijn, maar die er alles bij elkaar toe leiden dat jaarrekeningen dikker, minder toegankelijk en minder goed leesbaar worden. Met als risico dat relevante informatie ondersneeuwt in het geweld van vele pagina’s met verplichte teksten en toelichtingen die weinig waarde toevoegen.
Dat moet dus anders. De jaarrekening moet focussen op de zaken die echt van belang zijn en die zaken prominent onder de aandacht brengen. Maar vraag eens aan tien partijen welke informatie er dan weggelaten kan worden en je krijgt tien verschillende antwoorden, een uitgebreide discussie en aan het einde daarvan de conclusie dat het toch maar beter is om alle informatie te handhaven. Het zal toch vast wel ergens nuttig voor zijn? Zie hier het probleem. De discussie is echter wel op gang gekomen. De behoefte is duidelijk. De weg ernaartoe nog niet. Het vraagt om het maken van scherpe keuzes. Hoe zou die jaarrekening van de toekomst eruit kunnen zien? Het jaarverslag en de jaarrekening moeten in tien minuten de essentiële informatie kunnen geven, maar ook voldoende details geven voor diegenen die behoefte hebben aan meer details. Er bestaat geen one-size-fits-all informatieprofiel die bij alle ondernemingen past. Daarom dient een veel duidelijker raamwerk gegeven te worden als het gaat om toelichtingsmaterialiteit en relevantie, en dient beter nagedacht te worden over de wijze waarop de toelichtingsinformatie wordt gepresenteerd. De informatie in het jaarverslag en de jaarrekening van de toekomst moet geen opsomming zijn van alle verplichte en vrijwillig opgenomen informatie die begint op pagina 1 en eindigt op pagina 224, maar dient een gelaagde opbouw te kennen die start bij de meest relevante informatie die iedereen zou moeten lezen en langzaam afdaalt naar meer gedetailleerde toelichtingen
12 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
en achtergrondinformatie. Er zijn voldoende technologische mogelijkheden die een gelaagde en meer dynamische informatievoorziening mogelijk maken. Bij een dergelijke gelaagde aanpak zou je kunnen denken aan een eerste sectie waarin de onderneming uitlegt wat haar strategie is, hoe zij waarde creëert, wat de bijbehorende concrete doelstellingen zijn en welke risico’s het succesvol uitvoeren van de strategie kunnen beïnvloeden. Vervolgens geeft de onderneming in tien minuten inzicht in de huidige situatie en over het afgelopen jaar behaalde resultaten door middel van verplichte verantwoordingsinformatie, belangrijkste KPI’s en de meest essentiële toelichtingsinformatie. Daarna dalen we af naar achtergrondinformatie, het verhaal achter de cijfers, nadere specificaties en dergelijke om voor de liefhebber in appendices of op de website af te sluiten met detailinformatie zoals de gehanteerde grondslagen en op compliance en corporate governance gerichte informatie. Hierbij zou ook veel beter dan op dit moment een duidelijk onderscheid gemaakt moeten worden tussen informatie over het verleden en informatie over de toekomst. Verantwoording afleggen over het verleden is iets heel anders dan het voorspellen van de toekomst. Relevante verantwoordingsinformatie en relevante voorspelinformatie verdragen elkaar dan ook niet goed in één document. Pogingen om de jaarrekening relevanter te maken voor het voorspellen van de toekomst maken hem minder bruikbaar als verantwoordingsdocument over het verleden en zorgen ervoor dat het uiteindelijk vlees noch vis is. In de verslaggeving van de toekomst moet daarom een veel beter onderscheid gemaakt worden tussen de sectie die is bedoeld om verantwoording af te leggen over de afgelopen periode en de sectie die is bedoeld om inschattingen te maken over de toekomst en op basis hiervan beslissingen te nemen. Dit zorgt voor
duidelijkere en relevantere informatie op beide deelgebieden en zorgt er ook voor dat gebruikers de hardere elementen in de informatie beter kunnen onderscheiden van de zachtere elementen. Wat moeten we nu verwachten van de bij verslaggeving betrokken partijen om te komen tot relevantere informatie? Laten we beginnen bij de regelgevers. Regelgevers dienen heel zorgvuldig na te denken over de extra toelichtingsinformatie die ze voorschrijven op het moment dat ze een nieuwe standaard uitbrengen. Ze moeten op basis van een allesomvattende visie en raamwerk kijken naar het geheel van de toelichtingsvereisten zodat deze in zijn geheel goed in balans blijven. Sterker nog, voorlopig zou de regelgever gericht moeten zijn op reductie en niet op uitbreiding. Toelichtingsinformatie dient daarnaast afgestemd te zijn op de complexiteit en onzekerheid ten aanzien van desbetreffende post, maar mag nooit een vervanging zijn van passende regels voor verantwoording, waardering en presentatie. Dan de ondernemingen. Toelichtings informatie dient specifiek te zijn. Geen standaard, boilerplate, teksten, maar specifiek op de onderneming toegesneden informatie. Toelichting van grondslagen op gebieden waar IFRS geen keuze biedt of een letterlijke weergave van IFRS zonder concreet te maken hoe dit dan uitwerkt voor de onderneming, is weinig nuttig. Toelichtingsinformatie die het meest relevant is voor de onderneming dient vooraan te staan, niet achteraan. Het management van de onderneming heeft een belangrijke rol bij het zo prominent en duidelijk mogelijk weergeven van de meest belangrijke informatie.
beter is en dat toelichtingen over allerlei immateriële zaken ertoe leiden dat de echt belangrijke zaken niet goed gelezen worden. Natuurlijk moeten ze kritisch kijken naar de opgenomen toelichting en bepalen of alles wat echt van groot belang is voor de lezer voldoende duidelijk is opgenomen, maar ze moeten daarbij vooral toetsen of de onderneming redelijke en verdedigbare keuzes heeft gemaakt ten aanzien van zowel het opnemen als het weglaten van informatie. Als accountants en toezichthouders dat niet doen dan zal de reactie van veel ondernemingen zijn om toch de checklist er maar naast te houden en alle informatie op te nemen zodat ze er zeker van zijn dat ze achteraf geen opmerkingen krijgen. Een begrijpelijke reactie, maar wel één die leidt tot een compliance gedreven opsomming van relevante en irrelevante informatie. Het is duidelijk dat we er nog niet zijn. Voordat we de gewenste situatie bereiken zullen de betrokken partijen met elkaar in gesprek moeten gaan, wederzijds begrip krijgen en moeten komen tot een helder raamwerk waartegen op te nemen toelichtingen kunnen worden afgemeten. Overeenstemming over hoe materialiteit moet worden uitgelegd in het kader van toelichtingsinformatie is van cruciaal belang. Er begint momentum te ontstaan voor deze discussie, maar het is duidelijk dat het nog even zal duren voordat dit leidt tot consensus over de vraag wat we wel en niet kunnen missen uit de toelichting van de jaarrekening.
Ten slotte accountants en toezichthouders. Zij moeten eraan wennen dat een goede toelichting niet kan worden gevangen in een checklist. Dat de jaarrekening niet beter wordt door alle denkbare toelichtingen erin op te nemen. Zij moeten leren accepteren dat minder soms
20
jaar
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 13
Lang leve de audit: assurance in een digitaal tijdperk Prof. dr. Peter Eimers RA, Assurance
We kijken ergens in de toekomst. De accountant heeft het antwoord op de vergaande digitalisering van de samenleving. De wijze waarop de accountant zijn controle insteekt kantelt. Hij ervaart dat de rijkheid aan data uit de systemen van de te controleren onderneming veel vertellen over de effectiviteit van haar bedrijfsactiviteiten. Doordat de computer zo’n centrale plaats inneemt in organisaties, vormen de data immers de footprint van de activiteiten in de administratieve systemen. Overigens niet anders dan in het analoge tijdperk waarin de accountant op papier het grootboek doorliep op zoek naar bijzondere boekingen. Maar wel met een belangrijk verschil: data zijn veel toegankelijker dan individuele journaalposten. En de aandacht gaat potentieel verder dan alleen het grootboek en sub-administraties door ook naar de logistieke systemen te kijken. Met innovatieve ‘process mining’ en patroonherkenningstechnieken wandelt de accountant door de transacties heen en weet het kaf van het koren te scheiden: transacties die nader onderzocht moeten worden versus transacties die voldoen aan de vooraf gedefinieerde perfecte elementen. Dat zijn de ‘business rules’, in accountantsterminologie: de key controls. Hiermee kan de accountant zijn controlewerkzaamheden veel meer focussen op de uitzonderingen. Neem bijvoorbeeld de omzetstromen: zit het risico op materiële fouten bij een handelsbedrijf in de reguliere
14 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
omzetstromen die via het verkoopboek lopen of zit het risico juist in de creditnota’s, de retourtransacties of handmatige boekingen via het memoriaal? Dit is een retorische vraag, want met behulp van de data is al aangetoond dat er geen vuiltje zit aan de meerderheid van de transacties. Met die nieuwe technieken is het onderscheid tussen systeemgerichte en gegevensgerichte werkzaamheden gradueel geworden. Het verschil dat voorheen zat in het zelf uitvoeren (gegevensgericht) of steunen op de beheersingsmaatregelen van de onderneming (systeemgericht) gaat vervagen. Met de nieuwe technieken in de hand gebruikt de accountant de data uit de systemen van de onderneming om met die business rules in de hand te herleiden wat de perfecte en niet-perfecte transacties zijn. De accountant is dan in staat om in te zoomen op de bijzondere transacties. Door in wezen de administratie van begin tot eind vast te pakken. Dat is in principe niet anders dan systeemgericht vast te stellen of de beheersingsmaatregelen effectief zijn, maar dan van de hele populatie van transacties. En het is niets anders dan gegevensgericht zelf de juiste verwerking van transacties vast te stellen. De accountant met een degelijke opleiding herkent de bovenstaande bespiegeling, maar vraagt zich af wat er nu eigenlijk nieuw is. Een terechte vraag. Want de toepassing van data-analyse kon 20 jaar geleden ook al. En de focus voor
de accountant ligt nog steeds op het identificeren van risico’s op materiële fouten in de jaarrekening. Om vervolgens na te gaan welke controle-informatie het bewijs geeft dat de risico’s tot acceptabele proporties zijn teruggebracht c.q. dat de risico’s leiden tot concrete fouten in de jaarrekening. Diezelfde accountant weet ook dat niet alle fouten in de jaarrekening voortkomen uit routinematige en hoogvolume transacties, maar juist daar waar het management betrokken is. Toch is er een belangrijke knip met het verleden: de data van die routinematige en hoog-volume transacties zijn veel gemakkelijker los te peuteren uit de systemen van de te controleren onderneming. Daarnaast is de auditsoftware die de accountant gebruikt om met de data aan de slag te gaan, veel toegankelijker. De rapportagemogelijkheden zijn bovendien veel visueler dan in het verleden. Wie ermee werkt, wordt enthousiast en wil meer. En omdat elk systeem - hoe goed ook gebouwd - zijn inherente beperkingen kent, is het prettig om te weten dat de accountant op een alternatieve wijze grip kan krijgen op de adequate werking van de processen van de onderneming. Neemt de computer het werk van de accountant over? Nee, en dat is maar goed ook. Bij het toepassen van dataanalyse hoort een accountant die een professioneel-kritische houding heeft. Want hoe weet de accountant dat de data-dump die hij krijgt de juiste en
de volledige versie is? En dat de data uit een omgeving komen die in ieder geval een minimumniveau heeft van beheersingsmaatregelen? En is de accountant alert op het signaleren van uitzonderingen ten opzichte van de standaardtransacties? Voor de accountant die met zijn tijd meegaat moet het gebruik van data een ‘conditio sine qua non’ zijn. Je wilt dat je maximaal gebruikt maakt van de inzichten door data-analyse. Maar diezelfde accountant is ook nuchter. Hij maakt bij elke controleopdracht de economische afweging of het gebruik van data wel verstandig is ten opzichte van de controlemethodieken uit het analoge tijdperk. Want data-analyse is geen doel op zich, maar een middel om iets bij te dragen aan de effectiviteit van de controle: eerder
en beter mogelijke fouten opsporen zodat deze voorkomen kunnen worden. Op deze wijze kan de accountant waarde toevoegen. Deze ontwikkelingen gaan niet vanzelf. Je kunt als individuele accountant het wiel uitvinden, maar het is aan accountantsorganisaties de taak om te zorgen dat de individuele accountant zich niet hoeft druk te maken over de randvoorwaarden voor effectief gebruik. Randvoorwaarden die de accountant in zijn eentje niet kan oplossen: een slimme methode om de data los te peuteren bij de klant (data connector), de te gebruiken auditsoftware (inclusief handige Excel-toepassingen) en de invlechting van de bovenstaande werkwijze in de controleaanpak van de accountantsorganisatie. Want de professional haakt snel af als zijn
20
jaar
voornemen tot het gebruik van dataanalyse leidt tot frustraties. We kijken ergens in de toekomst. …hoe ver? Die toekomst is al begonnen en wordt bij een select aantal controles al toegepast. Mijn voorspelling is dat de bovenstaande ontwikkelingen al over drie jaar in de volle breedte worden toegepast: ‘data rule the audit, the auditor rules the data’.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 15
Governance verslaglegging nieuwe stijl Drs. Jos de Groot RA CIA, Assurance
De vorm en stijl van het rapporteren over governance in het jaarverslag verdienen naast de inhoud meer aandacht. Een nieuwe vorm en stijl van rapporteren over governance kan de door stakeholders nog vaak bekritiseerde inhoud van het governanceverslag naar een hoger plan tillen.
opnemen in het jaarverslag of publiceren op de corporate website. Deze ‘verklaring’ (beter: verslag) vraagt om onder andere een beschrijving van de kenmerken van de governancestructuur en -organen, bijzondere rechten van aandeelhouders en de beheersing van de financiëleverslagleggingsrisico’s.
In het ruim twintig jaar geleden verschenen Cadbury rapport 'The Report of The Committee on the Financial Aspects of Corporate Governance' (1992) ligt niet alleen het fundament voor vele nationale corporate governance codes maar ook die voor de huidige wijze van rapporteren over governance in het jaarverslag. Cadbury noemt voor governance reporting het volgende tijdloze uitgangspunt: ‘Boards should aim for the highest level of disclosure consonant with presenting reports which are understandable and with avoiding damage to their competitive position’.
Het reporting-uitgangspunt van Cadbury wordt na twintig jaar niet waargemaakt. Stakeholders zijn niet tevreden met de huidige kwaliteit van de
De op Cadbury gebaseerde UK governance code, de Combined Code, was een belangrijke inspiratiebron voor de Nederlandse Code Corporate Governance (Tabaksblat) uit 2003. Deze Code vraagt om toelichtingen ‘pastoe’ of ‘leg-uit’ van de Code-principes en best practices, uiteenzettingen over risico’s en risicomanagement in het directieverslag, een verslag van de raad van commissarissen (rvc) en een beloningsparagraaf. Daarnaast moeten beursgenoteerde ondernemingen sinds 2009 een corporate-governanceverklaring
16 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
governancerapportage door de raad van bestuur (rvb) en commissarissen. Eumedion roept via haar speerpuntenbrief 2013 op om in het rvc-verslag meer inzicht te geven in de verrichte werkzaamheden. Eerder stelde de Monitoring Commissie Corporate Governance Code al dat rvc-verslagen ‘materieel van weinig informatieve waarde’ zijn. De Vereniging van Effecten Bezitters (VEB) zoekt de oplossing in een andere richting; ze roept via haar accountantsbrief 2013 de accountant op een bredere en diepgaandere beoordeling uit te voeren
van het governanceverslag, inclusief een actievere toets op de naleving van de Code en de belonings- en risicoparagraaf. Ook vanuit wetenschappelijke hoek is er kritiek. Zo stelden de onderzoekers Auke de Bos, Henk Edelman, Marlène Jans-van Wieringen en Johan Scheffe in een Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie in 2012 dat er ruimte voor verbetering is voor een transparantere verantwoording over onderwerpen als zelfevaluatie, omgang met de externe en interne accountant, compliance en informatievergaring. Lückerath en Scheltema stelden in 2011 op basis van hun onderzoek van zestig jaarverslagen dat het rvc-verslag weinig inzicht geeft in de wijze waarop de commissarissen toezicht uitoefenen op de rvb. Deze kritieken zijn herkenbaar. Veel governanceverslagen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen maar ook in de (semi-)publieke sector, hebben een behoorlijk compliance karakter. Soms met te korte en nietszeggende verslagen, soms juist met relatief lange teksten in saaie formeel juridische schrijfstijl en met vele herhalingen van teksten uit voorgaande jaren, bijvoorbeeld over de governancestructuur. Opvallend weinig organisaties kiezen voor de optie om de formele corporate-governanceverklaring op de website te plaatsen en zich in het jaarverslag op de actualiteit te richten. Ook wijkt de stijl af van andere jaarverslagdelen die juist steeds vaker compact, in hedendaags taalgebruik en vanuit lezersoptiek zijn geschreven. Gelukkig zijn er ook goede voorbeelden. De jury van de Sijthoffprijs 2012 noemde als positief punt dat bij een aantal bedrijven het rvc-verslag in 2011 meer inhoud had gekregen. Zelf vind ik Unilever N.V. een aansprekend voorbeeld van toegankelijkheid. Dit concern hanteert over 2012 een tabelvorm met de uitkomsten van de zelfevaluatie van het bestuur en de daarop genomen acties, inclusief de wijze
waarop opvolging is gegeven aan de vorig jaar benoemde acties. Vernieuwend is ook het Alliander N.V. jaarverslag 2012 waarin een interview is opgenomen met twee rvcleden over hun rol en enkele belangrijke ontwikkelingen. Hoe zou de governanceverslaglegging er over vijf jaar uit moeten zien? Het governancerapport zal dan in ieder geval minder het accent moeten leggen op de beschrijving van procedures en processen maar veel meer inzicht moeten geven in de inhoud van het toezichtproces. Dus in de wijze waarop commissarissen het toezicht concreet uitvoerden, bijvoorbeeld rondom overnames, (her)financiering, waardering van goodwill, strategisch risicoprofiel en diversiteit. Daarin klinkt ook de mening van de commissarissen door. Ook bevat het toekomstige verslag van de rvc inzicht in wat de commissarissen leerden uit de rapportages van de internal auditor en externe accountant. Bovendien besteedt het verslag meer aandacht aan de wijze waarop de rvc als team functioneert en samenwerkt met de rvb. De zelfevaluatie, de uitkomsten daarvan en daarop genomen acties, inclusief de opvolging van acties uit vorig jaar, staan er duidelijk in. Ook tonen de commissarissen en bestuurders hoe ze inhoud geven aan de interactie met stakeholders. Kortom, het ‘governanceverhaal’ blijkt uit het papier.
- bijvoorbeeld in kaders - laten terugkomen wat de toezichtrol van de rvc precies was? Bijvoorbeeld op het terrein van de strategieherijking, verdienmodelmodelaanpassingen, de evaluatie van het risicoprofiel. Door op deze geïntegreerde wijze te rapporteren (integrated reporting) wordt veel duidelijker gemaakt hoe het toezicht verweven is met de bedrijfsvoering. Ten slotte is veel te winnen met een toegankelijke en aantrekkelijke schrijfstijl en gebruik van beelden, tekeningen, tabellen, kaderteksten enzovoort. Natuurlijk moet ook voldaan worden aan de formele rapportagevereisten vanuit de governance code en wetgeving. Maar de kunst is deze compliance reporting zo compact mogelijk te houden en daar waar mogelijk de optie te benutten om informatie op de website te plaatsen in plaats van in het jaarverslag. De woorden van Frits Bolkestein “Wie de vorm beheerst is de inhoud meester” gelden dus ook voor governance reporting. Door evenwichtig aandacht aan zowel de inhoud als de vorm en stijl te besteden, ontstaat een governanceverslag dat voldoet aan Cadbury’s uitgangspunt van ‘the highest level of disclosure consonant with presenting reports which are understandable’. Organisaties kunnen hiermee het vertrouwen van stakeholders in de organisatie versterken.
Maar die inhoudelijke focus alleen is niet voldoende. Ook de vorm en stijl doen er steeds meer toe. De governanceverslaggeving moet qua stijl in harmonie zijn met de rest van het jaarverslag. Stijl is het geschikt weglaten van het onbelangrijke (aldus A. Feuerbach). De vraag is ook of je de governanceinformatie in één hoofdstuk moet blijven concentreren. Door de governanceelementen in de context van het integrated report over strategie, verdienmodel, risico’s, controls, performance en beloningen te plaatsen, veranderen vormgeving en stijl vanzelf. Waarom zou je niet op diverse plaatsen in het jaarverslag
20
jaar
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 17
Onze kenniseconomie is meer dan alleen witte jassen Mr. Richard Hiemstra, Tax & Human Resource Services
De innovatiebox is voor buitenlandse bedrijven een van de aantrekkelijke aspecten van de Nederlandse kenniseconomie. Het is een belangrijk middel voor Nederland om hoogwaardige werkgelegenheid aan te trekken. Alleen, het potentieel ervan kan beter worden benut. Het doel van de innovatiebox is het stimuleren van technische innovatie; de drijvende kracht achter de economische ontwikkeling en de groei van de arbeidsproductiviteit. De innovatiebox biedt bedrijven een aantrekkelijk winstbelastingstarief van 5% voor winsten behaald met technische innovatie. Dit lage tarief is een belangrijke overweging voor internationaal opererende bedrijven bij de beslissing om winstgevende onderdelen in Nederland te plaatsen. De komst van dit soort activiteiten naar Nederland draagt bij aan de versterking van onze kenniseconomie en zorgt voor banen. Voor dergelijke ingrijpende beslissingen om een onderdeel van de internationale organisatie te vestigen in Nederland zijn zaken als infrastructuur, de beschikbaarheid van hooggeschoold personeel, maar ook het verwachte kostenniveau van groot belang. De belastingheffing en de voorspelbaarheid daarvan is daarbij een belangrijk aspect. Een betrouwbare belastingdienst die bereid is in een open discussie duidelijkheid te geven over de toepassing van de Nederlandse wetgeving is hierbij
18 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
een cruciaal aspect. De Nederlandse belastingdienst heeft op dit punt internationaal een goede reputatie. Echter, ook zij is gebonden aan onze wetgeving en de duidelijkheid die deze biedt. Juist in een maatregel als de innovatiebox zitten enkele aspecten die het onnodig complex maken om de regeling toe te passen en voor de belastingdienst een te hoge drempel opwerpen om vooraf zekerheid te geven over de belastingheffing. Dit maakt de regeling minder effectief en doet afbreuk aan het potentieel dat Nederland heeft voor het aantrekken van hooggekwalificeerde werkgelegenheid. Bedrijven zullen geneigd zijn te kijken naar alternatieve vestigingslocaties die die zekerheid wel kunnen bieden. De innovatiebox kent nu een te hoge drempel voor R&D-werk dat is gericht op het verder doorontwikkelen van een octrooi door een ander dan degene aan wie het octrooi oorspronkelijk is verleend. In bijvoorbeeld de pharma- en hightechsector is het gebruikelijk dat de ene entiteit een octrooi ontwikkelt en aanvraagt en de andere entiteit dit octrooi aankoopt en doorontwikkelt. De doorontwikkelaar draagt zodoende fundamenteel bij in het innovatieproces. Het doorontwikkelen van bestaande octrooien is een vorm van kennisvalorisatie die qua karakter per definitie past in de innovatiebox. Toch biedt de box in zijn huidige vorm op
voorhand geen duidelijkheid over hoe je deze kunt toepassen bij de actieve doorontwikkeling van een octrooi. Bedrijven kunnen trachten om voor de doorontwikkeling van een octrooi een verklaring van Agentschap NL te krijgen om daarmee alsnog toegang te krijgen tot de innovatiebox. Wel is dit een indringende administratieve toetsingsprocedure door Agentschap NL, een overheidsinstantie die losstaat van de belastingdienst. Door deze omslachtige procedure is het voor innovatieve ondernemingen niet alleen tijdrovend en kostbaar, maar vooral ook onzeker of zij in aanmerking komen voor de innovatiebox. De wettekst van de innovatiebox past niet bij de veelvoud van commerciële verschijningsvormen en samenwerkingsverbanden waarin innovatie plaatsvindt. De belastingwetgeving eist nu dat een octrooi moet zijn verleend aan degene die de innovatiebox wil toepassen. De wet vraagt op dit punt om een aanpassing. Een voorbeeld kan worden genomen aan het Verenigd Koninkrijk dat dit jaar een Patent Box heeft ingevoerd. Deze regeling is naar strekking en uitvoering zeer goed vergelijkbaar met de Nederlandse innovatiebox. Alleen hebben de Engelsen ingezien dat niet alleen degene aan wie het octrooi wordt verleend een belangrijke bijdrage levert aan het innovatieproces. Zonder daarvoor een administratieve procedure te moeten doorlopen, biedt de Engelse wetgeving
wel bij voorbaat zekerheid dat, bij actief beheer en doorontwikkeling van verworven of in het concern aanwezige octrooien, een onderneming deze kan kwalificeren voor het verlaagde tarief.
Door innovatie in de volle breedte te stimuleren zou het voor hoofdkantoren ook in de toekomst aantrekkelijk blijven om zich in Nederland te vestigen. Dit kan helpen bij
het terugbrengen van de gewenste rust op het terrein van de vennootschapsbelasting in Nederland en bijdragen aan de versterking van onze kenniseconomie.
Van deze duidelijkheid vooraf gaat een grote aantrekkingskracht uit. Nederland kan met een kleine aanpassing in de wetgeving haar positie als aantrekkelijk vestigingsland voor ontwikkelingsactiviteiten sterk verbeteren. Dit zal een positieve impuls geven aan het aantrekken van hoogwaardige werkgelegenheid en de Nederlandse kenniseconomie. Zijn we er daarmee? De economische crisis dwingt multinationals in Europa in toenemende mate belangrijke strategische, tactische en operationele functies te centraliseren in (regionale) hoofdkantoren. Dit om schaalvoordelen te realiseren en kosten te besparen. Het gaat dan om functies als inkoop, innovatie, logistiek, marketing, productieplanning en R&D, maar zeker ook om investeringen in immateriële activa zoals design, merkenrechten en patenten. Op grond van het internationaal aanvaarde arm’slengthbeginsel heeft het land waarin het hoofdkantoor wordt gevestigd het recht om winst te belasten die aan deze functies, activa en risico’s kunnen worden toegerekend. De realiteit is dat de effectieve belastingdruk bij de locatiekeuze van een hoofdkantoor een belangrijke rol speelt. Het zou dus echt zoden aan de dijk zetten wanneer de innovatiebox ook wordt opengesteld voor andere immateriële activa, zoals design en merkenrechten. Onze kenniseconomie gaat immers verder dan alleen witte jassen. Een dergelijke verruimde regeling zou wel alleen toegankelijk mogen zijn indien er echte bedrijvigheid aanwezig is. Het hoofdkantoor mag dus niet enkel en alleen op papier verantwoordelijk zijn voor de verdere ontwikkeling van deze immateriële activa.
20
jaar
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 19
Over waarde en het gelijk van de markt Prof. dr. Wim Holterman, Advisory
In 2007 bereikte de S&P-aandelenindex een niveau van 1565. In het voorjaar van 2009, een half jaar na de val van Lehman bereikte de index een niveau van 677. Sindsdien worden aandelenmarkten gekenmerkt door perioden van zeer hoge volatiliteit van aandelenkoersen. Veel effectenbeurzen hebben zich geheel of gedeeltelijk hersteld van de koersval in 2008 en 2009 en de S&P 500 Index staat inmiddels (in nominale termen) op het hoogste niveau ooit. Is de daling van de beurskoersen in 2008 en 2009 na ‘Lehman’ te verklaren uit rationeel gedrag van beleggers? Anders geformuleerd: staat de daling van de beurskoersen in verhouding met de daling van de economische waarde van de aandelen? Of is de markt doorgeschoten en was sprake van onderwaardering? Voorstanders van een rationele verklaring wijzen erop dat de markt de verwachte recessie, de verlaging van de verwachtingen van de groei op lange termijn en de toegenomen onzekerheid op rationele wijze heeft ingeprijsd. Voorstanders van een irrationele verklaring wijzen op de hoge volatiliteit van de aandelenkoersen en het feit dat de bepaling van de economische waarde van aandelen, zoals bepaald met behulp van de ‘discounted cash flow’waarde aanzienlijk hoger uitkomt dan de beurswaarde. Volgens voorstanders van deze ‘irrationele’ verklaring is nu sprake van het tegenovergestelde van wat gebeurde in de tweede helft van de jaren
20 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
90 van de vorige eeuw: de periode van ‘irrational exuberance’ die leidde tot de internetzeepbel die in 2001 uiteenspatte. De vraag of de koersen van aandelen een goede afspiegeling vormen van hun economische waarde, heeft verreikende implicaties over onze opvatting over de werking van financiële markten. Als markten ‘efficiënt’ zijn, dat wil zeggen als koersen een goede weergave zijn van de economische waarde, vormen zij een onovertrefbaar mechanisme om besparingen en beleggingen te sluizen naar investeringen met de hoogste productiviteit. Op het niveau van individuele ondernemingen betekent het onder meer dat de beurskoers belangrijke informatie verschaft over de rentabiliteitseis van beleggers en daarmee een leidraad vormt bij investeringsbeslissingen. De beurskoers is een belangrijke maatstaf voor de prestaties van een onderneming en de beurskoers is bij uitstek het instrument om de beloning van het topmanagement van ondernemingen te koppelen aan de ontwikkeling van de beurskoers. De hypothese van de efficiënte markt, een van de hoekstenen van de moderne financieringsleer, heeft de afgelopen decennia flink van haar stelligheid verloren. De ‘behavioural finance’, een alternatief van de ‘moderne’ financieringsleer, heeft hier een flinke bijdrage aan geleverd. De behavioural finance verklaart onder meer het kortetermijnmomentum van
aandelenkoersen uit irrationeel gedrag van beleggers. Momentum betekent dat een reeks van maanden met positieve aandelenrendementen gevolgd wordt door nog meer maanden met positieve rendementen. Volgens de behavioural finance komt dit doordat beleggers te langzaam op nieuwe informatie reageren. De behavioural finance verklaart ook de langetermijnreversie van aandelenkoersen, het verschijnsel dat aandelen die een aantal jaren ‘outperformen’ daarna een aantal jaren ‘underperformen’. Volgens de behavioural finance is dit te wijten aan overreactie door beleggers: beleggers kennen te veel gewicht toe aan de recente performance van ondernemingen. Wanneer een onderneming een paar jaar goed heeft gepresteerd, zijn beleggers geneigd dit succes naar de toekomst te extrapoleren waardoor de aandelenkoers boven het niveau van de economische waarde stijgt. Wanneer dan op enig moment de prestaties niet meer aan de verwachtingen voldoen, volgt een sterke neerwaartse correctie en wordt de outperformer uit het verleden de underperformer van de toekomst. Adepten van de moderne financieringsleer zijn niet overtuigd van de bevindingen van de behavioural finance. Ze wijzen op de krachten die zorgen dat markten efficiënt zijn. Weliswaar zijn er irrationele beleggers, maar zolang er rationele beleggers zijn met voldoende middelen en zolang er voldoende arbitragemogelijkheden zijn, zullen
markten toch efficiënt zijn. Niettemin is ook in de moderne financieringsleer het concept van marktefficiëntie flink genuanceerd. Op het niveau van individuele ondernemingen kan sprake zijn van aanzienlijke over- of onderwaarderingen, onder meer als gevolg van informatieasymmetrie tussen beleggers en de onderneming en het gebrek aan voldoende handel, bijvoorbeeld bij een geringe ‘free float’. En er kan sprake zijn van perioden van kortstondige zeepbellen, zoals de internetzeepbel en de zeepbel die het gevolg was van goedkoop krediet en excessieve winsten in de periode 2006-2008. De nuancering van efficiënte markthypothese wordt fraai geïllustreerd door het volgende citaat van Fisher Black, Nobellauriaat voor zijn bijdrage aan de optietheorie die zijn academische carrière aan MIT (gelegen aan de Charles River in Cambridge) verruilde voor een positie bij Goldman Sachs, gelegen aan de Hudson rivier in New York: “Markets look a lot less efficient from the banks of the Hudson than from the banks of the Charles”.
De nuancering van de efficiënte markthypothese en de inzichten van de behavioural finance hebben belangrijke implicaties voor het financiële management van beursgenoteerde ondernemingen. De beurswaarde kan fors afwijken van de onderliggende economische waarde. Het management doet er goed aan te beseffen dat kortetermijnvolatiliteit van de aandelenkoers geen verband hoeft te houden met wijzigingen in de economische waarde. En een beloning die gekoppeld wordt aan de performance van de aandelenkoers kan contraproductief werken als het gaat om langetermijnwaardecreatie. De nuancering van de efficiënte markthypothese impliceert dat het management van een onderneming zicht moet hebben op de economische waarde van haar onderneming: de contante waarde van de kasstromen onder verschillende scenario’s. Een grote onderwaardering kan duiden op de noodzaak om beter de strategie en het
proces van waardecreatie uit te leggen aan analisten en beleggers. Onderwaardering kan ook gebruikt worden om aandelen in te kopen, of een delisting voor te bereiden. Overwaardering kan gebruikt worden om aandelen uit te geven en overnames te doen tegen uitgifte van aandelen. Het is goed dit verschil met de beurswaarde, over- of onderwaardering, te analyseren. Niet alleen om het kompas gericht te houden op langetermijnwaardecreatie: het kan ook bij offensieve en defensieve doeleinden van pas komen!
S&P 500 Index
1.900,00 1.700,00 1.500,00 1.300,00 1.100,00 900,00 700,00 500,00 2007
2008
2009
2010
20
jaar
2011
2012
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 21
IJzeren voorraad: klinkt ouderwets maar is nog steeds actueel Prof. dr. mr. Gérard Kampschöer RA, Tax & Human Resource Services
Ik krijg de laatste tijd regelmatig de vraag of een (fiscale) voorraadwaardering op basis van het ijzerenvoorraadstelsel nog wel van deze tijd is. Ik antwoord dan, veelal tot verrassing van de vragensteller, doorgaans bevestigend. Deze waarderingsgrondslag mag dan wel ouderwets klinken, maar qua toepassing kan deze zeker nog nuttig en actueel zijn. Het is maar vanuit welk perspectief je het bekijkt en je je realiseert waartoe toepassing van dit waarderingsstelsel kan leiden. Onder ‘voorraad’ vallen aangekochte goederen die direct, zonder bewerking, kunnen worden verkocht, goederen die gebruikt kunnen worden in het productieproces, goederen in bewerking (halffabricaten), en geproduceerde en afgewerkte goederen. Voorraden zijn soms wel en soms (nagenoeg) niet fysiek individualiseerbaar. Bijvoorbeeld een kunsthandelaar die een Rembrandt en een van Van Gogh in voorraad heeft, kan deze schilderijen goed uit elkaar houden, want ze zijn fysiek individualiseerbaar. Maar een oliehandelaar die, na elkaar, twee verschillende maar gelijksoortige olieleveringen in een olieterminal heeft opgeslagen, kan de ene (oude) olie(druppel) niet fysiek onderscheiden van de andere ingekochte (nieuwe) olie(druppel). Dergelijke door elkaar leverbare goederen worden fungibele goederen genoemd. Er zijn verschillende
22 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
richtlijnen (conventies) voor het hanteren van een kostprijs voor zulke verschillende (olie)voorraden. Bijvoorbeeld de LIFO-conventie. Administratief doet men of de laatste voorraad als eerste is verkocht. Of dat werkelijk fysiek zo gebeurd is, staat daar los van. Ook bij het ijzerenvoorraadstelsel worden fungibele goederen administratief onderscheiden ongeacht of dit wel of niet fysiek gebeurd is. In een tijd van computers met inmense geheugens zijn fungibele goederen prima te individualiseren; zowel fysiek als administratief. Daar doet aan de kern en het nut van een ijzerenvoorraadadministratie in de huidige tijd niets af.
volgtijdelijke prijsverschillen, in de winst tot uitdrukking zolang het stelsel wordt gehandhaafd. En de ‘papieren’ winsten, die voortvloeien uit specifieke prijsstijgingen ten aanzien van de goederen die voor de onderneming tot haar kernvoorraad behoren, komen niet tot uitdrukking ter waarborging van de continuïteit van de onderneming. Men berekent de winst als het ware door eerst vast te stellen of de gehele kernvoorraad weer is aangevuld en vervolgens pas het meerdere tot de winst te rekenen. Doordat hierbij meer in substantie (goederen) dan in (nominaal) geld wordt gedacht spreekt men van substantialisme.
De kern van het ijzerenvoorraadstelsel is dat administratief wordt gedaan alsof de oude voorraad, die bij de invoering van het systeem is aangeschaft, er nog steeds is. En doordat de omvang van die voorraad gelijk is aan het minimale voorraadniveau dat nodig is voor een normale ongestoorde bedrijfsuitoefening, wordt de continuiteit van de onderneming gewaarborgd.
Een jaarrekening wordt op grond van het jaarrekeningrecht opgesteld, en een aangifte wordt in het kader van het fiscale recht gemaakt. Beide zijn een verantwoording van feiten en omstandigheden van dat jaar; een verantwoording in economische context. Want de winst en/of de waardering van deze feiten en omstandigheden moeten tot uitdrukking worden gebracht. Het is dan ook logisch dat zowel het jaarrekeningrecht als het belastingrecht zich voor de invulling van hun rechtsgebied baseren op de bedrijfseconomie. Niet tegenstaande dat de relevante feiten en omstandigheden per definitie gelijk zijn voor het jaarrekeningrecht en het fiscale recht, kan de wijze waarop deze gelijke feiten
De normale, ofwel ijzeren, voorraad wordt dus steeds gewaardeerd op de historische kostprijs bij invoering van het waarderingsstelsel, en de voorraad wordt steeds gewaardeerd naar het prijspeil dat gold bij de invoering van het stelsel. Hierdoor komen er geen voorraadresultaten, dat wil zeggen de resultaten die worden gemaakt op
en omstandigheden worden gewaardeerd zeer wel verschillen. De bedrijfseconomie kent namelijk verschillende waarde- en winstbepalingsstelsels. Daardoor is het mogelijk dat voor het jaarrekeningrecht een ander waarde- en/of winstbepalingsstelsel wordt gekozen dan voor het fiscale recht.
jaarrekeningrecht ligt het accent namelijk op een juiste bepaling van het vermogen én de winst van een jaar. De jaarrekening is daarom niet primair bedoeld om inzicht te geven in uitsluitend de winst. Een juiste weergave van de waarde van de goederen op de balans is van even groot belang.
Voor een jaarrekening opgesteld op basis van de Nederlandse regelgeving zijn voor de waarde- en winstbepaling vooral artikel 362 van Boek 2, BW van belang. Bij het
Voor de fiscale aangifte is voornamelijk artikel 3.25 Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) van belang. Deze bepaling ziet op de ‘jaarwinst’; dat deel van de totale winst
dat aan een bepaald jaar is toe te rekenen. De jaarwinst is dus een van de totaalwinst afgeleide grootheid, maar anders dan bij de totaalwinst is het bij de jaarwinst toegestaan om bij de bepaling van de winst rekening te houden met de continuïteit van de onderneming. Kortom, de fiscale jaarwinst hoeft niet nominaal maar mag ook substantialistisch worden vastgesteld. Bij het fiscale recht ligt het accent uitsluitend op een juiste bepaling van de winst van een jaar. De aangifte hoeft daarbij geen inzicht te geven in de werkelijke waarde van goederen op de balans. Bij het ijzerenvoorraadstelsel wordt de winst substantialistisch bepaald. Dit is in het jaarrekeningrecht zonder meer toegestaan en vanuit dat perspectief is er dan ook geen bezwaar tegen dit stelsel. Echter een ijzerenvoorraad geeft slechts de waarde van de voorraad weer op basis van (zeer) historische kosten. Deze geeft veelal geen inzicht in de werkelijke waarde van de voorraden. Het is dan ook begrijpelijk dat een dergelijk stelsel daarom in het jaarrekeningrecht (toch) niet is toegestaan. Er kan immers geen verantwoord oordeel worden gevormd over de winst én de waarde van de voorraad. Voor het fiscale recht is inzicht in een juiste (werkelijke) waarde van een voorraad niet van belang. Dat een ijzerenvoorraadstelsel zich baseert op (zeer) historische kosten is dan ook geen bezwaar. Het gaat bij de jaarwinstbepaling uitsluitend om de winst - op basis van goed koopmansgebruik - en die kan naar keuze nominalistisch dan wel substantialistisch worden vastgesteld. En aangezien het ijzerenvoorraadstelsel juist dat laatste doet, is het stelsel fiscaal nog steeds juist en actueel, indien zich specifieke prijsstijgingen van in voorraad gehouden voorraden voordoen. Daar doet niets aan af dat in de huidige tijd de goederenvoorraad technisch door middel van computers in hoge mate individualiseerbaar is te maken.
20
jaar
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 23
De omzetbelasting is snel gegroeid Prof. dr. Herman van Kesteren, Tax & Human Resource Services
Wie even de familiaire banden heeft laten verslappen, kan zomaar tegen - pakweg een neef of nicht oplopen die soms wel een meter blijkt te zijn gegroeid. Die groei zal zich niet plots hebben voltrokken, maar het beeld dat men had van de neef of nicht is een tijdlang bevroren gebleven in de eigen gedachte en wordt door de confrontatie met een schok hersteld. U kunt een vergelijkbare ervaring hebben bij delen van het eigen vakgebied of zaken die uw eigen bedrijf of onderneming raken. Door omstandigheden
24 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
kan de aandacht een tijdlang van een bepaald onderwerp zijn afgeleid en op het moment dat u uw aandacht er weer op richt, blijkt het anders te zijn geworden dan het beeld dat u aan de laatste waarneming had overgehouden. De omzetbelasting (btw) zal voor velen zelden volledig uit het beeld zijn verdwenen, al is het maar door de kassabon of de discussies zoals die kort geleden zijn gevoerd over de tariefsverhoging. Maar wie
deze belasting beter bestudeert, ziet een belasting die in een relatief korte periode is uitgegroeid tot een heffing die voor vele lidstaten van de Europese Unie en andere landen in de wereld de belangrijkste of op één na belangrijkste inkomstenbron is gaan vormen. De balans tussen directe en indirecte belastingen is dan ook voor deze landen definitief doorgeslagen naar de indirecte belastingen. Van die indirecte belastingen vormt de btw vrijwel altijd het belangrijkste bestanddeel. Dit geldt
ook voor Nederland. Het algemene btwtarief is in oktober 2012 verhoogd naar 21%. In 2013 leidt dit vermoedelijk tot € 4,1 miljard extra belastinginkomsten. De btw-verhoging wordt vanaf 2013 in toenemende mate gecompenseerd door een lagere inkomstenbelasting, in het bijzonder voor werkenden met een lager inkomen. Ter verdere illustratie: de btw levert in Nederland inmiddels drie keer zoveel op als de vennootschapsbelasting (in 2013 geschat op 46,2 miljard voor de btw versus 14,9 miljard voor de vennootschapsbelasting). In de Europese Unie levert de btw voor de lidstaten inmiddels in totaal 862 miljard op. Het feit dat landen - indien zij geen andere uitweg uit de recessie zien dan de belastingen te verhogen - veelal kiezen voor een verhoging van de btw, moet hierin worden gezocht dat de remmende werking op de economie die van belastingverhogingen uitgaat zich nog het minst voordoet bij een verhoging van de btw. Een hogere winstbelasting roomt de (thans toch al magere) winsten van het bedrijfsleven verder af. Een hogere loonbelasting maakt de productiefactor arbeid duurder. Hierdoor heeft het eigen bedrijfsleven moeite te concurreren op de wereldmarkt. Een verhoging van de btw kent deze nadelen niet. De goederen en diensten gaan in de ‘business to business’markt immers in de regel - hoe hoog het tarief ook wordt - btw-schoon het land uit (0% of verlegd). Hierdoor heeft de btwverhoging geen invloed op de marktpositie van (in ons geval) Nederlandse bedrijven op de wereldmarkt. Voor een exportland dat toch al te kampen heeft met een harde euro is dat een belangrijk gegeven. Daarnaast is de btw minder gevoelig voor de vergrijzing. Oudere mensen verdienen minder en hebben hun loonbelasting in het verleden al betaald maar ‘ontpotten’ wel. Deze groep ontloopt in belangrijke mate de gevolgen van een hogere loonheffing maar wordt relatief zwaar getroffen door een stijging van de btw. Daarnaast ‘ademen’
de btw-opbrengsten in de regel beter mee met de ontwikkelingen van de economie dan opbrengsten uit andere heffingen, waardoor de omzetbelasting wordt gezien als een belasting die zich qua opbrengsten goed laat inschatten. Op het punt van voorspelbaarheid (soliditeit) heeft de btw de beste rapportcijfers. Het zijn van een belangrijk en betrouwbaar middel voor de overheid maakt deze heffing nog niet meteen de belangrijkste heffing voor de ondernemer. Als het goed is wordt de heffing immers afgewenteld op de consument en krijgt de ondernemer de btw terug die hij zelf heeft moeten betalen. Toch geldt voor steeds meer ondernemers, met name voor hen die grensoverschrijdend opereren, dat zij zich moeten verdiepen in de btw-heffing. Verkeerd factureren kan een hoop financiële en administratieve ellende veroorzaken, evenals het niet goed verzamelen en opbergen van bewijsstukken waaruit blijkt dat goederen het land hebben verlaten. Vastgoed kan zelden worden aanof verkocht zonder dat er naar de btw- en overdrachtsbelastinggevolgen is gekeken. Ondernemers die geen recht hebben op aftrek van voorbelasting (die btw die aan hen in rekening is gebracht door andere ondernemers en die zij niet in aftrek mogen brengen op hun verschuldigde btw), omdat hun eigen handelingen zijn vrijgesteld van btw (banken, verzekeringsmaatschappijen, ziekenhuizen, scholen et cetera), betalen in feite de omzetbelasting zelf. Dat kan bijvoorbeeld bij grote financiële instellingen flink in de papieren lopen. Deze instellingen hebben soms geen idee hoe groot die onkostenpost feitelijk voor hen is (omdat zij bijvoorbeeld in hun administratie de btw niet apart administreren). Hun aandacht wordt - terecht of niet - vaak opgeslokt door de loon- en winstbelastingen die zich wel gemakkelijker uit de administratie laten afleiden.
de digitalisering van de economie. Waar u vroeger een boek, cd of dvd kocht, koopt u nu wellicht een e-book of downloadt u muziek of films. De leveranciers van deze digitale diensten kunnen zich overal op de wereld bevinden. De grotere aanbieders van digitale diensten, gevestigd buiten de Europese Unie zullen - naar mag worden verwacht - aan hun verplichtingen voldoen; de talloze kleinere aanbieders buiten de Europese Unie zullen dat vermoedelijk veelal niet doen. Het is uiterst vriendelijk en goed bedoeld om ondernemers buiten de Europese Unie netjes te verzoeken om zich in de Europese Unie te registreren voor de btw, maar het is niet voldoende. De huidige armen van de fiscus zijn te kort om hen te dwingen zich te registreren en btw te voldoen. De nieuwe economie is nog relatief klein waardoor dit probleem zich thans nog onvoldoende laat gevoelen. De vraag is hoelang nog. De btw-heffing is door het toegenomen belang en de enorme bedragen die ermee zijn gemoeid complexer geworden voor zowel de belastingplichtigen, hun adviseurs als belastingrechters. Of het in de toekomst ook nog de functie van betrouwbare inkomstenbron voor de overheid kan vervullen is afhankelijk van de vraag of de fraudegevoeligheid van het systeem beheersbaar blijft of, beter nog, kan worden teruggedrongen. Het is in ieder geval goed om met enige regelmaat eens het beeld dat u heeft van de btw, bij te stellen. Voor u het weet is ze weer een kop groter, of juist kleiner!
De schaduwzijde van het huidige Europese btw-systeem is dat deze fraudegevoelig is en nog lang niet voldoende is ingesteld op
20
jaar
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 25
Accountantsoordeel zal winnen aan authenticiteit en reikwijdte Drs. Peter van Mierlo RA, Assurance
De betekenis van de ‘kwaliteit van accountantscontroles’ zal in de toekomst aanmerkelijk verder reiken dan de huidige interpretatie. Dit wordt onder meer ingegeven door vier belangrijke ontwikkelingen: veranderende verwachtingen van de maatschappij, technologische ontwikkelingen, het tempo waarin veranderingen zich voltrekken en het toenemende denken in termen van risico’s. Het antwoord op deze vier ontwikkelingen bepaalt in belangrijke mate of de accountant de verwachtingskloof tussen wat belanghebbenden verwachten van een controle en wat de accountant werkelijk aan waarde toevoegt, weet te dichten. Om met de eerste ontwikkeling te beginnen. De maatschappij zal explicieter dan voorheen verwachten dat een oordeel bij de jaarrekening ook een oordeel over de toekomst in zich draagt. Internationale ontwikkelingen rondom de strekking van de controleverklaring duiden daar al op. De brede maatschappelijke behoefte om meer inzicht te krijgen in het risicoprofiel en het waardecreatiemodel van ondernemingen en instellingen zal grote impact hebben op het accountantsberoep. Dat is verklaarbaar. Zo’n honderd jaar geleden vormde het beginsel van historische kostprijs nog een logische uitgangspositie om de handhaafbaarheid van het succes van een onderneming te kunnen beoordelen. Vijftig jaar later deed
26 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
het begrip fair value haar intrede, omdat verslaggeving op basis van historische kostprijs niet altijd meer voldeed. Maar nu de voorspelbaarheid van de ontwikkeling van marktwaarde sterk afneemt, genereert ook deze informatie niet altijd het gehoopte inzicht in de waarde van ondernemingen. Het kan dan ook geen verbazing wekken dat de maatschappij meer en meer van ondernemingen verwacht dat zij in hun jaarverslag beter uitleggen wat hun strategie is, hoe ze de strategie-executie monitoren en welke maatschappelijke waarde hieruit voortkomt. Op welke wijze maakt de onderneming gebruik van natuurlijke bronnen? Wat is de bijdrage aan een betere wereld? Zaken die uiteindelijk de houdbaarheid van het verdienmodel van de onderneming bepalen. Het tweede element dat een sterke invloed heeft op het accountantsberoep is technologie. Op termijn zal de accountant moeten kunnen uitleggen waarom hij bij die ene controlecliënt slechts vier significante risico’s signaleert terwijl het gemiddelde in diens bedrijfstak wereldwijd zeven is. Het feit dat we veel meer data kunnen analyseren, beheersen en interpreteren, maakt het tenslotte mogelijk om op een andere wijze te controleren. Het auditen van systemen versus gegevensgerichte controles behoort straks
tot denkbeelden uit het begin van deze eeuw. Uiteindelijk zullen deze concepten onder invloed van technologische ontwikkelingen verder in elkaar opgaan. Exogene bronnen van bedrijfstakgegevens zullen steeds vaker deel gaan uitmaken van de audit. En de wijze waarop de accountant tijdens de audit risico’s inschat, valt met behulp van dataminingexercities steeds eenvoudiger en beter te onderbouwen. Doordat de kwaliteit van interne managementsystemen toeneemt en ondernemingen niet meer zonder datamining-exercities kunnen bij het managen van hun concurrentiële voorsprong, neemt automatisch ook de kwaliteit van de data zelf sterk toe. Met als logisch gevolg dat auditsoftware en datamining-exercities een groeiende rol zullen gaan spelen bij het tot in de haarvaten doorgronden en begrijpen van controlecliënten. Het derde element is het tempo waarin veranderingen zich voltrekken. De wereld om ons heen verandert sneller dan ooit. Dit wordt aangejaagd door onder meer de groei van de wereldbevolking en de toegankelijkheid tot onderwijs. De vraag dringt zich op of accountants de impact van de snel veranderende omgeving op ondernemingen en instellingen - hun controlecliënten - nog wel kunnen bijbenen.
Wat betekent bijvoorbeeld het feit dat het zwaartepunt van de globale economie weer verschuift naar Azië, nadat het zwaartepunt eeuwen geleden juist opschoof naar het westen? Maar neem ook de impact van internet en social media op bedrijfsmodellen, de schaarste van grondstoffen, ontwikkelingen in de biotechnologie, het feit dat we alsmaar ouder worden enzovoort. Allemaal zaken die voor iedereen waarneembaar zijn en waarvan de maatschappij mag verwachten dat de accountant ze meeneemt in haar controleaanpak. Immers, ze zijn een gegeven en daarom relevant voor elke verklaring die we afgeven.
Het is mijn overtuiging dat als gevolg van deze vier ontwikkelingen het accountantsoordeel zal winnen aan authenticiteit en reikwijdte. Het zou in ieder geval een stap in de goede richting zijn als de controlerende taak van de accountant
rondom het jaarverslag verder gaat dan de huidige verenigbaarheidtoets. Deze verbreding van de controlereikwijdte - niet alleen over de jaarrekening, maar over het hele jaarverslag - zal bijdragen aan de inhoud en kwaliteit van het jaarverslag.
Dat brengt mij bij het vierde element. Onder invloed van bovenstaande ontwikkelingen, in combinatie met de recente financiële crisis, de ophef over tax regimes en de huidige snelheid van het kapitaal, is het denken in termen van risico’s versterkt. Ondernemingen zijn hun risicomanagement verder gaan professionaliseren. Enterprise risk management is allang niet meer voorbehouden aan banken en verzekeraars. Het bespreken van risicoanalyses is in de top van grote organisaties de gewoonste zaak van de wereld. En ik zie in mijn werk als accountant steeds vaker organisaties met risk councils waarin bijvoorbeeld ook niet-gouvernementele organisaties worden vertegenwoordigd. De verslaglegging van de onderneming over deze risico’s wordt een steeds groter onderdeel van de totale accountantscontrole. Op termijn vormen niet-genoemde risico’s in een jaarverslag de echte risico’s voor de onderneming en haar accountant omdat door een scherpe blik op de ontwikkelingen in de wereld je heel vaak die risico’s toch had kunnen zien aankomen. Zeker in de spiegel waarin wij ons altijd zullen moeten blijven verantwoorden, zijnde de achteruitkijkspiegel.
20
jaar
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 27
Optimaliseer uw internationale waardeketen: integreer Business, Tax en Legal Prof. dr. ir. Dennis Muntslag, Advisory
Onze internationale klanten worden in toenemende mate geconfronteerd met de dynamiek van wereldwijde markten. Inspelen op en concurreren in snel opkomende markten in Azië en Zuid-Amerika en tegelijkertijd het hoofd moeten bieden aan de kredietcrisis en een financieel-economische crisis in de Westerse wereld vraagt veel van ondernemingen. Er is daarnaast een toenemende druk om kosten te reduceren. Tegelijkertijd blijft de noodzaak om te blijven investeren in flexibiliteit en duurzaamheid van de totale waardeketen. Uiteraard zijn de vraagstukken waar multinationale organisaties voor staan verschillend, afhankelijk van het land van oorsprong, de historische ontwikkeling en de geografische spreiding van de activiteiten. Van oorsprong westerse multinationals maken zich druk over consolidatie van bestaande marktposities, het realiseren van groeipotentie in nieuwe markten, vereenvoudigen van internationale aansturing en rationalisatie van de operaties. Multinationale bedrijven uit opkomende landen als Brazilië, India en China daarentegen maken zich druk over de herstructurering van de internationale organisatie om daarmee de transitie van exporterende naar een globaal opererende organisatie vorm te geven. Dit zijn verschillende uitgangssituaties
28 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
maar het gemeenschappelijke element is het fundamenteel heroverwegen van de inrichting van de internationale waardeketen (value chain) van de onderneming om toekomstige groei en verdere ontwikkeling mogelijk te maken. Ik constateer in mijn praktijk dat zowel westerse multinationals als die uit opkomende economieën in hun ontwikkeling en optimalisatie van hun waardeketen geremd worden door de bestaande businessmodellen en juridische structuren. Deze kenmerken zich vooral door hun decentrale structuur en governance. Gebrek aan harmonisatie, dubbeling van functies en onvoldoende alignment tussen bedrijfsmatige, juridische en fiscale structuren speelt hen hierbij parten. De oorzaak hiervan vindt volgens mij veelal zijn oorsprong in de historische ontwikkeling van veel multinationals. Hierin hebben fusies en overnames een belangrijke rol gespeeld bij de internationale expansie en groei. In veruit de meeste gevallen heeft integratie en harmonisatie na deze fusies en overnames onvoldoende plaatsgevonden. Dit is in de huidige internationale dynamiek een van de grootste beperkingen om je internationaal aan veranderende omstandigheden aan te passen. De huidige globalisatie en de daarmee samengaande uitdagingen vraagt
van internationale organisaties het aanpassingsvermogen om continu en integraal de totale waardeketen te kunnen optimaliseren. Wij adviseren onze klanten juist nu om in samenhang veranderingen aan te brengen in de locatie en structuur van de waardeketen, de inrichting en aansturing van bedrijfsprocessen en de juridische en fiscale structuur. Dit zijn transformatieprojecten die een grote en positieve impact op de concurrentiepositie en financiële prestatie van de onderneming kunnen hebben. Door de optimalisatie van de waardeketen vanuit zowel business, juridisch als fiscaal perspectief te bezien ontstaat een set aan nieuwe businessmodelcomponenten die één of meer businessfuncties in combinatie met geografie en wijze van aansturing in scope heeft. Een voorbeeld van zo’n nieuw geïntegreerd businessmodel is de vorming van een zogenaamde Sourcing Principal. Hierbij wordt de inkoopfunctie wereldwijd of regionaal gecentraliseerd. Activiteiten rondom strategische en tactische inkoop, leveranciersselectie, contractmanagement, valutabeheer, financiering en voorraadmanagement wordt gestandaardiseerd en zoveel mogelijk centraal uitgevoerd en aangestuurd. Hierbij zijn grote voordelen te behalen. Een verdergaand businessmodel is de vorming van regionale Supply Chain
Principals waarbij de gehele supplychainplanning en -aansturing in een regio in de wereld wordt gestandaardiseerd en geoptimaliseerd vanuit één centrale locatie. Kern van deze modellen is de centralisatie van strategische en tactische besluitvorming en de daarmee samenhangende organisatie en functies in één geografische locatie. Hiermee wordt een optimale bedrijfsinrichting en -aansturing, juridische vereenvoudiging en fiscale optimalisatie tegelijkertijd vormgegeven. Het combineren van deze modellen en de gefaseerde implementatie in verschillende delen (divisies) van een multinationale onderneming leidt tot een transparante transformatieagenda die als samenhangende leidraad kan dienen voor stapsgewijze strategische verandering. Bij de samenstelling en planning van deze transformatieagenda wordt rekening gehouden met de verandercapaciteit, de prioriteit en het investeringsvermogen van de onderneming. Recente projecten die wij hebben uitgevoerd voor onze internationale klanten laten zien dat er enorme financiële en kwalitatieve resultaten mee kunnen worden bereikt. Niet alleen is het internationale businessmodel ‘fit-for-the-future’. De financiële voordelen hebben een omvang van een tiental tot honderd miljoen euro of meer, afhankelijk van de uitgangssituatie en omvang van de onderneming. Gezien het feit dat een belangrijk deel van deze voordelen in twee jaar gehaald kunnen worden betekent dit dat de benodigde investering in een dergelijke businesstransformatie relatief snel kan worden terugverdiend. Deze optimalisatieprojecten vragen om een mix van een groot aantal kennisgebieden. De samenhangende implementatie van deze nieuwe businessmodellen heeft een grote impact op de organisatiestructuur, de verantwoordelijkheidsverdeling, de financiële rapportage, de IT-systemen en
de betrokken bedrijfsprocessen. Uit mijn ervaring blijkt dat, naast de inhoudelijke uitdaging, de grootste succesfactor het beheersen van de impact op medewerkers en management is. De aanpak van zo’n businesstransformatie moet dus met name aandacht besteden aan het begrijpen, willen en kunnen van medewerkers en management. Mijn ervaring is dat zo’n transformatie succesvoller is naarmate medewerkers en management al in een vroeg stadium betrokken worden in het veranderproces. Participatie en
20
jaar
co-creatie met hen levert een essentiële bijdrage aan het inzicht in de toegevoegde waarde van deze nieuwe geïntegreerde businessmodellen en daarmee aan de bereidheid om hiervan een succes te maken.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 29
Eenvoud is een illusie, maar structuur is hard nodig Prof. dr. Erik Roelofsen RA, Erasmus Universiteit
Het jaarrekeningseizoen is weer achter de rug, maar bij de meeste mensen ligt het glanzende drukwerk nog grotendeels onaangeraakt op het bureau. Bijna niemand verheugt zich om de dikke boekwerken door te worstelen. De hoeveelheid informatie is voor velen te groot om te verteren. Eind januari hield de International Accounting Standards Board (IASB) een open forum over de ‘overvloed aan toelichtingen’ die de leesbaarheid van jaarrekeningen heeft verslechterd. Hans Hoogervorst, de voorzitter van de IASB, wil dit bespreekbaar maken. Tegelijkertijd schetst hij een dilemma: “Wat voor de ene belegger warrige materie is, is voor de andere belegger een pareltje in de jaarrekening”, zo zei hij. Deze uitspraak illustreert het onderliggende probleem. Het is niet eenvoudig om vast te stellen welke toelichtingen overbodig zijn. De mate waarin jaarrekeningen door beleggers worden gelezen is sowieso niet hoog. In 2008 vroeg de Amerikaanse toezichthouder aan particuliere beleggers: leest u de jaarrekeningen die u ontvangt van de ondernemingen waarin u belegt? Ongeveer 58% gaf aan de jaarrekeningen bijna altijd ongeopend in de prullenbak te laten verdwijnen. De belangrijkste redenen om het niet te lezen: het is te complex en te lang. Slechts 3% van de particuliere beleggers gaf aan dat jaarrekeningen de belangrijkste bron van informatie voor beleggingsbeslissingen vormen. De situatie onder professionele beleggers en analisten is beter, maar ook onder hen besteden slechts weinigen veel tijd aan het lezen van jaarrekeningen.
30 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
Voor beleggers en analisten is het weliswaar belangrijk dat de jaarverslaggeving makkelijk leesbaar is, maar volledigheid, precisie en vooral vergelijkbaarheid zijn van groter belang. Zolang de gezochte informatie makkelijk ergens in het document is te vinden, is de analist of belegger al snel tevreden. Daarbij moet de informatie iets zeggen over de toekomst en moet de informatie kunnen worden vergeleken met andere ondernemingen en in de tijd. Dat betekent dat het omvangrijk en complex mag zijn, zolang de informatie maar goed is gestructureerd en gestandaardiseerd. Het betekent ook dat de meeste professionele beleggers en analisten de jaarverslaggeving niet van kaft tot kaft lezen. Dat is niet erg. De realiteit is dat niet iedere belegger of analist even veel aandacht besteedt aan ieder aspect van een onderneming. Hoogervorst heeft wat dat betreft gelijk. Sommige analisten of beleggers zullen veel kennis hebben van pensioenen en in hun analyse daar specifieke aandacht aan besteden, andere analisten hebben geen idee wat belangrijk is om van pensioenen te weten. Sommige beleggers zullen met meer dan gemiddelde interesse de toelichtingen over beloningen lezen, of de beschrijvingen van de belastingpositie. Voor anderen speelt dit in hun beleggingsbeslissingen een marginale rol. Iedere belegger gaat dus op zoek naar die informatie die voor hem of haar specifiek interessant is en nog niet via andere kanalen is verkregen. Andere informatie laat hij links liggen. Om haar
functie in de informatieproductie voor kapitaalmarkten goed te blijven vervullen, moet voor de jaarverslaggeving niet de grootste gemene deler worden gevonden, maar eerder het kleinste gemene veelvoud. Een discussie over wat er achterwege kan blijven is namelijk heilloos, omdat nooit een onderscheid kan worden gemaakt tussen belangrijke en onbelangrijke informatiebehoeften van beleggers. Eenvoud is een illusie. Toch wringt de schoen. Het doel van de jaarrekening is voor de IASB vooral om nuttig te zijn voor beleggingsbeslissingen. Goed huisvaderschap en verantwoording daarover door het bestuur worden wel genoemd, maar het is in de visie van de IASB een bijkomstigheid. In Nederland leggen we meer nadruk dan de IASB op de verantwoordingsfunctie van de jaarverslaggeving. Het verschaffen van informatie op basis waarvan al dan niet decharge wordt verleend aan het bestuur zien wij als een primaire functie van de jaarrekening. In die functie is het belangrijk dat de jaarverslaggeving een samenhangend verhaal vertelt over het verstreken boekjaar. De verantwoording wordt door de ogen van het bestuur gegeven, gestaafd met door een accountant gecontroleerde feiten. Om deze functie te kunnen vervullen moeten hoofd- en bijzaken zijn gescheiden, moet het document helder zijn gestructureerd, moet het tot de kern van de zaak komen en moet het vooral begrijpelijk zijn geschreven. Het is daarbij ook van belang dat de terugblik wordt geplaatst in het kader van de door
het bestuur uitgezette strategie. Als het kan, allemaal kort en bondig. Het hoeft niet uitputtend te zijn en vergelijkbaarheid speelt een kleine rol. Nut voor beleggingsbeslissingen en verantwoording zijn twee functies die niet zijn te verenigen in één tekst. Het is onmogelijk om in een tekst tegelijkertijd volledigheid na te streven en tot de kern te komen. Het is onmogelijk om het verhaal van het bestuur te vertellen en tegelijkertijd dit goed vergelijkbaar te maken met andere ondernemingen. Het is onmogelijk om verantwoording af te leggen over de toekomst. Het is onmogelijk om iedere belegger te geven wat hij of zij zoekt en tegelijkertijd een goed leesbaar document te produceren. De oplossing ligt er dan ook in om meer structuur aan te brengen en de twee meer uit elkaar te trekken. De meeste ondernemingen vermengen de twee functies ook in het directieverslag. Dat is een slechte gewoonte. Ik zou ervoor pleiten dat ondernemingen in hun directieverslag eerst op een beknopte en leesbare wijze verantwoording afleggen over het verstreken jaar. Dit moet helder en in het licht van de gecommuniceerde strategie gebeuren. Daarna komt de vooruitblik: wat is de strategie voor de toekomst, hoe gaat men waarde creëren, hoe verhouden deze ambities zich tot de huidige financiële en niet-financiële realiteit? Ook dit moet tot de kern komen en door de ogen van het bestuur plaatsvinden. Hierbij is duidelijk dat het makkelijker is om naar het verleden te kijken dan in de toekomst. Vervolgens komt de jaarrekening. Dat deel moet dienen als referentiedocument, met een goede structuur, gebruik van technologie (XBRL) en andere middelen om het stuk toegankelijk, doorzoekbaar en vergelijkbaar te maken, maar niet bedoeld om van kaft tot kaft te worden gelezen. Voor veel mensen zal dat een opluchting zijn als ze naar de stapel op hun bureau kijken.
20
jaar
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 31
Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten onder vuur Prof. dr. Stan Stevens, Tax & Human Resource Services
Een fiscale evergreen is de bedrijfsopvolging. Voor ondernemers een spannend moment omdat de onderneming overgaat naar de volgende generatie. Bij een verkoop buiten de familie wordt de winst na jaren hard werken verzilverd. Ook voor de belastingadviseur is de bedrijfsopvolging uitdagend. De fiscale regels die de bedrijfsopvolging begeleiden behoren tot de meest complexe die er zijn. De financiële belangen zijn aanzienlijk. Twee faciliteiten springen in het oog. De eerste faciliteit vinden we in de inkomstenbelasting. Bij schenking of vererving van aandelen in een onderneming kan de aanmerkelijkbelangclaim van 25% worden doorgeschoven naar de verkrijgers.
32 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
Hierdoor kan dus gedurende lange tijd uitstel van belastingheffing worden bereikt. De tweede faciliteit is te vinden in de Successiewet. Bij schenking of vererving van vermogen is maximaal 20% schenk- of erfbelasting verschuldigd. Indien echter ondernemingsvermogen overgaat dan bestaat recht op een vrijstelling van 83%. Het eerste miljoen ondernemingsvermogen is geheel vrijgesteld. Zonder faciliteiten is de belastingdruk bij schenking of overlijden 40%. Met faciliteiten daarentegen slechts 3,4%. Het moge duidelijk zijn dat in de praktijk fiscale planning binnen de familie erop gericht is om deze vrijstellingen maximaal te gebruiken.
Deze fiscale faciliteiten zijn echter niet onomstreden. Rechtbank Breda heeft in een geruchtmakende zaak beslist dat de vrijstellingen in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank erkent dat ondernemingsvermogen en beleggingsvermogen niet gelijk zijn, waardoor een ongelijke behandeling in beginsel gerechtvaardigd is. De ongelijke behandeling schiet volgens Rechtbank Breda door. De vrijstellingen zijn zo hoog dat zij niet meer proportioneel zijn. Dat wil zeggen: niet meer in verhouding staan tot de doelen die daarmee worden beoogd. De fiscale faciliteiten worden gerechtvaardigd, omdat de gedachte bestaat dat de belasting die moet worden betaald op het tijdstip dat de onderneming overgaat een bedreiging vormt voor de continuïteit van de onderneming. De verschuldigde belasting moet immers worden geput uit de winst van die onderneming. De belasting drukt extra zwaar, omdat ook goodwill en stille reserves in de heffing worden betrokken. Bij een overgang binnen de familie worden die fiscaal geacht te zijn gerealiseerd, maar op familieniveau gezien is dat uiteraard niet het geval. Critici stellen dat de huidige faciliteiten te ver gaan. Een vrijstelling van 100% is niet nodig om tegemoet te komen aan een betalingsprobleem. Financieringsproblemen zouden immers ook kunnen worden opgelost door andere minder verstorende maatregelen, zoals een betalingsregeling op grond waarvan uitstel van betaling kan worden verkregen voor een langere periode.
Ik verwacht niet dat de Hoge Raad de uitspraak van Rechtbank Breda zal volgen. De Hoge Raad gunt immers de wetgever een ruime marge om te bepalen of sprake is van een redelijke rechtvaardigingsgrond voor de ongelijke behandeling. Inmiddels hebben andere rechtbanken beslist dat de faciliteiten niet in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. De fiscale faciliteiten zijn naar mijn mening zozeer verweven met de fiscale behandeling van ondernemers dat om een goed oordeel te kunnen vellen over de rechtvaardiging van de faciliteiten het hele stelsel in ogenschouw moet worden genomen. In de inkomstenbelasting worden beleggingsvermogen en ondernemingsvermogen ongelijk behandeld. Bij hoge rendementen leidt dat tot een relatief lage belastingdruk van beleggingsvermogen en bij lagere rendementen loopt de belastingdruk op beleggingsvermogen op. In box 3 is de heffing immers 1,2% van de waarde van het vermogensbestanddeel. Op ondernemingsinkomen drukt uiteindelijk 44,72% belasting (eenmanszaak zonder recht op zelfstandigenaftrek) en in de bv 40% respectievelijk 43,75% indien de winst meer bedraagt dan € 200.000. De ondernemer die via een bv onderneemt kan echter een deel van zijn belastingdruk uitstellen door geen dividend uit te keren. Hij moet daarentegen wel weer een gebruikelijk loon uitkeren dat belast is tegen 52%. Kortom er bestaan veel verschillen tussen ondernemers onderling en tussen ondernemers en beleggers. Indien de indruk bestaat dat de verdeling van de belastingdruk over de verschillende groepen onrechtvaardig is, moet de politiek ingrijpen en niet de rechter. De bestaande faciliteiten zijn echter wel kwetsbaar voor kritiek. De vrijstelling lijkt het resultaat te zijn van een geslaagde lobby om de hoogte van de vrijstelling in de schenk- en erfbelasting te maximaliseren. De belastingclaim in de inkomstenbelasting kon altijd al worden doorgeschoven binnen
de familie. Die regeling is juist beperkt tot alleen ondernemingsvermogen, waardoor het verschil in behandeling tussen ondernemings- en beleggingsvermogen verder is aangescherpt. Ondernemers hadden vooral kritiek op de hoogte van de belastingdruk bij schenken en overlijden en het feit dat ongerealiseerde winsten zoals goodwill en stille reserves in de heffing worden betrokken. Voor al het ondernemingsvermogen geldt dat het niet direct liquide gemaakt kan worden, zodat kan worden betwist of aan de verkrijging van ondernemingsvermogen dezelfde draagkracht moet worden toegekend als aan de verkrijging van liquide middelen of eenvoudig verkoopbare effecten. Het bijzondere karakter van ondernemingsvermogen rechtvaardigt denk ik op zich een verschil in behandeling. In vergelijking met beursgenoteerde ondernemingen wordt door familieondernemingen de schenk- en erfbelasting als een additionele heffing gezien. Een tegemoetkoming in die sfeer (of via de inkomstenbelasting) kan dan ook worden gerechtvaardigd als een versterking van het vestigingsklimaat voor familieondernemingen. Naast de kritiek dat de vrijstellingen te hoog zijn, komt uit andere hoek de kritiek dat het ondernemingsvermogen te eng wordt ingevuld. Hierdoor is niet altijd duidelijk of private-equityinvesteringen als ondernemingsvermogen gelden. Dat geldt in het bijzonder bij belangen van minder dan 5% in een actieve onderneming. Die investeringen kunnen echter een belangrijke bijdrage leveren aan de financiering van het Nederlandse bedrijfsleven. Een ander knelpunt is dat preferente aandelen alleen onder strikte voorwaarden gelden als ondernemingsvermogen. Voor een familieonderneming is het daardoor fiscaal veelal niet aantrekkelijk om te investeren via preferente aandelen of deze aandelen als financieringsinstrument te gebruiken. Een goede reden voor de huidige strikte
20
jaar
behandeling is echter niet te geven. Een derde knelpunt van de huidige faciliteit is dat de voortzettingseis te strikt wordt ingevuld. Op zich is het terecht dat de eis wordt gesteld dat de verkregen onderneming ten minste vijf jaren moeten worden voortgezet om misbruik te voorkomen. Er moet echter wel flexibiliteit bestaan om activiteiten (deelnemingen) te verkopen en de opbrengst opnieuw te investeren in de onderneming. De bestaande praktijk is dat een verkoop van een deelneming in beginsel leidt tot een partiële intrekking van de faciliteit. Ook wanneer de revenuen in de resterende onderneming worden geïnvesteerd. Binnenkort is er een evaluatie van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. Ik zou ervoor willen pleiten om de context van een dergelijke evaluatie te verruimen en de fiscale positie van (internationaal opererende) familieondernemingen te evalueren. Het is daarbij denk ik zinvol om onderscheid te maken in maatregelen die specifiek gericht zijn op enerzijds het fiscaal begeleiden van de bedrijfsopvolging en anderzijds regelingen die als doel hebben (1) ondernemers tegemoet te komen vanwege het feit dat ondernemingsvermogen een ander karakter heeft dan beleggingsvermogen en (2) het fiscaal vestigingsklimaat voor ondernemers te ondersteunen. Indien doel en middel beter worden onderscheiden dan kunnen de fiscale regels ook beter worden gerechtvaardigd en worden afgestemd op de praktijk. Politiek misschien moeilijker te verkopen, maar wel transparanter en daardoor op langere termijn beter houdbaar.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 33
Data-analyse als aanjager van innovatie in accountancy Prof. dr. Jacques de Swart MBA, Advisory
Data-analyse bieden veel mogelijkheden voor innovatie in de accountantscontrole, maar deze worden nog onvoldoende benut. Het ‘push left’-principe is een nieuwe manier om data-analyse te positioneren in de accountantscontrole en biedt hier uitkomst. Wie zelf binnen de accountancy werkt, weet als geen ander dat er enorme slagen gemaakt zijn om de kwaliteit van de accountantscontrole verder te verbeteren. Toch klinkt er in de publieke opinie, in rapporten en analyses nog steeds kritiek op het accountantsberoep. Als de branche erin slaagt om naast de al gemaakte verbeterslagen nog drie uitdagingen succesvol aan te gaan, zal de kritiek omslaan in lof.
• Kwantificering onzekerheid
De toegevoegde waarde van accountants blijft moeilijk te duiden zolang er bedrijven failliet gaan ondanks dat hun accountants vlak daarvoor nog een goedkeurende verklaring hadden verstrekt. Toch begrijpt iedereen dat een accountant niet alles kan zien. Deze combinatie maakt de vraag aan accountants of ze ook kwantitatief kunnen duiden wat hun goedkeurende verklaring bij een jaarrekeningcontrole inhoudt op termijn onvermijdelijk. In veel andere controleprotocollen is deze kwantitatieve zekerheid al ingevoerd.
• Creatie van eyeopeners
De Adviescommissie Herziening
Controller
Management
Beheerste processen
Product- en marktmix
Inherent risico
Interne & externe accountant
Interne beheersingsrisico
Productrationalisatie
Business rules
34 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
Verantwoording
Cijferanalyse risico
Steekproef risico
Stratificatie
Eindtermen Accountantopleiding schrijft in haar voorwoord: “Van de accountant wordt meer verwacht dan het geven van zekerheid bij (financiële) verantwoordingen. Hij moet in staat zijn om risico’s te signaleren, bespreekbaar te maken bij zijn cliënt en een rol te spelen bij de rapportage hierover aan het maatschappelijk verkeer.” Dit betekent dat een accountant meer zal moeten doen dan een verklaring wel of niet afgeven. Daartoe heeft hij al de management letter als middel, maar bevat die al voldoende nieuwe inzichten? Helaas maakt toegenomen regelgeving het accountants steeds moeilijker om nog toe te komen aan het creëren van eyeopeners.
• Efficiëntie
Volgens een ABN AMRO-rapport uit december 2012 staan de omzet en winstgevendheid van accountantskantoren sinds 2008 onder druk. Dit zou volgens dit rapport te maken hebben met het tekort aan daadkracht van de branche tijdens de financiële crisis. Dit verwijt knaagde aan de reputatie van accountants, waardoor opdrachtgevers zich kritischer opstelden tegenover de prijs en de geleverde diensten. Dit vergrootte de onderlinge concurrentie. Daarnaast nam de regelgeving en het toezicht daarop toe. Zonder deze critici na te willen praten, geeft hun redenering wel aan dat het aangaan van de eerste twee uitdagingen onder de huidige marktomstandigheden moeilijk lijkt
zonder het verder verbeteren van de efficiëntie. Het lijkt zeker niet de oplossing maar eerder de nagel aan de doodskist van het accountantsberoep om mee te gaan in de neerwaartse spiraal van tariefdruk - minder controle - meer schandalen - nog meer tariefdruk enzovoort. Het antwoord van het accountantsberoep zal juist moeten bestaan uit het efficiënt bieden van meer toegevoegde waarde van accountants. Volgens het ‘value for money’-principe leidt dit vanzelf tot redelijke tarieven. Het figuur visualiseert het ‘push left’principe. Het product van de vier risico’s is net als in het Audit Risk Model de kans dat de externe verantwoording een materiële fout bevat. Dit zijn: • het inherente risico (het risico dat een fout een organisatie binnendringt); • het internebeheersingsrisico (het risico dat de interne beheersing de fout niet opmerkt); • het cijferanalyserisico (het risico dat uitzonderingsrapportages en dwarsverbanden de fout niet opmerken); en • het steekproefrisico (het risico dat de fout door eventuele steekproeven niet opgemerkt wordt). Boven de risico’s staat de keten van besluiten die deze risico’s beïnvloeden: de primair verantwoordelijken voor deze keuzes staan bovenaan in het figuur. Van links naar rechts neemt de invloed van het management af, terwijl die van de interne en externe accountants juist toeneemt. Data-analyse maken het de accountant mogelijk om elk van de risico’s te kwantificeren (en waar dit niet mogelijk is, schrijft het voorzichtigheidsbeginsel een risico van 100% voor). Maar er is meer: de accountant dwingt zichzelf om zijn mix van steunen op interne beheersing, cijferanalyses en steekproeven elk jaar weer te optimaliseren. In combinatie met de gekwantificeerde zekerheid kan hij naar zijn opdrachtgever toe inzichtelijk maken dat
het niet mogelijk is om meer zekerheid te bieden tegen minder controle-inspanning. Dan kan de discussie over fees alleen nog gaan over de vraag: hoeveel zekerheid wil zijn klant inkopen? De klant kan de hoeveelheid controlewerk van zijn accountant verkleinen door zelf steekproeven of cijferanalyses uit te voeren, of zelf inzicht te bieden in de kwaliteit van zijn interne controle. Een soort horizontaal toezicht, maar nu in de jaarrekeningcontrole in plaats van de fiscale controle.
vorige jaar. Die focus zal weer leiden tot nieuwe eyeopeners en nieuwe bewegingen naar links. De accountant maakt zichzelf relevant ‘beyond-compliance’. Kortom, het ‘push left’-principe zorgt ervoor dat de accountant zijn onzekerheid kwantificeert, meer waarde biedt dan alleen een verklaring, en steeds efficiënter werkt. Last but not least, zijn werk wordt er een stuk interessanter door!
We kunnen nog een stap verder gaan dan deze herverdeling van werk. De accountant kan elke bevinding naar ‘links duwen’ in de keten product- en marktmix, beheerste processen en verantwoording. Isolatie van gevonden fouten in steekproeven maakt een betere stratificatie van steekproeven mogelijk en daarmee betere cijferanalyses. Bevindingen achteraf uit cijferanalyses kunnen omgezet worden in krachtigere business rules ter voorkoming van fouten en dus betere interne beheersing. Geconstateerde zwakheden in interne beheersing kunnen leiden tot productrationalisatie ter verlaging van het inherente risico, zodat delen van de interne controle overbodig worden. Dit zijn de drie pijlen naar links onderin het figuur. De accountant bevindt zich het meest rechts in de keten, terwijl hij via zijn controlemix wel de risico’s in de hele keten in kaart brengt. Hij heeft dus de meeste mogelijkheden om een beweging naar links te initiëren. Naast het afgeven van een goedkeurende verklaring als daar aanleiding toe is, initieert hij zo ook verbetering bij zijn klant. Dit zijn de zogenaamde eyeopeners waarvoor de accountant meer waardering zal oogsten dan zijn goedkeurende verklaring alleen. Hij doet dit niet zozeer als management consultant, maar als continue verbeteraar van zijn eigen auditproces. Zo houdt hij elk jaar budget over voor de focus op veranderingen ten opzichte van het
20
jaar
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 35
Geen vrijheid, geen blijheid? Peter Veerman RA, Assurance
Het vorige decennium bracht veel nieuwe wet- en regelgeving voor accountants. Er bestond al een behoorlijke hoeveelheid regelgeving voor accountants, grotendeels in de vorm van zelfregulering. In het vorige decennium kwam daar publieke regulering bij in de vorm van wetten op zowel Europees als nationaal niveau. Accountants moesten wennen aan publiek toezicht, nodig om het vertrouwen in het kernproduct van de accountant, de controle van de jaarrekening, te herstellen. Midden in het gewennings- en aanpassingsproces belandde de wereld in enkele crises. De nationale en internationale politiek reageerden op de crises en de gevolgen hiervan. Er werd gezocht naar de oorzaken van de verschillende crises en naar maatregelen om herhaling te voorkomen. De betrokkenheid van de politiek bij semi-private vormen van regulering, bijvoorbeeld op het gebied van verslaggeving- en controlestandaarden, nam sterk toe. In hun zoektocht naar maatregelen ontstaat bij politici wel eens de onbedoelde neiging tot hervormen om het hervormen. Het doel - in dit geval verbetering van de kwaliteit van de accountantscontrole dreigt dan uit het oog te worden verloren. Vaak leidt dit tot gedetailleerde ’rule based’ regulering, terwijl wij in ons deel van de wereld veel meer ‘principle based’ georiënteerd zijn. Hoewel over de uitgangspunten (de ‘principles’) van nieuwe regels vaak nauwelijks verschil van mening bestaat, zie je juist bij de discussie over de invulling
36 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
van de details de denkrichtingen sterk uiteenlopen. Mede daardoor heeft de totstandkoming van nieuwe wetgeving een lange doorlooptijd. En na de invoering leiden verschillen in interpretatie nog langdurig tot (rechts)onzekerheid. In Nederland hebben we sinds 1 januari 2013 nieuwe wetgeving voor accountantsorganisaties die de jaarrekening van een organisatie van openbaar belang (OOB) controleren. Zo mag een accountantsorganisatie vanaf 2016 niet langer dan acht achtereenvolgende jaren de controle verrichten. Bovendien mogen adviesdiensten niet meer worden verleend aan OOB-controlecliënten. De vraag is of de Haagse dadendrang bijdraagt aan de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de accountantscontrole. Zoals het Financieele Dagblad onlangs concludeerde: “(…) het draait uiteindelijk om de kwaliteit van de individuele accountants en de controle daarop van het kantoor. Daar verandert roulatie niet zo veel aan.” Zeker is dat de nieuwe wetgeving leidt tot nieuwe knelpunten. Zo dreigt mede door de striktere scheiding tussen advies en controle, zeker in combinatie met de periodieke wisseling van accountantsorganisatie, de keuze voor OOB’s verder beperkt te worden. Ook op Europees niveau worden al enige tijd nieuwe maatregelen voorbereid. Deze zijn deels verstrekkend. Hoewel de uitkomst van het proces in Brussel nog niet te voorspellen is, is het aardig om te schetsen hoe het toekomstige
accountantslandschap eruit zou kunnen zien.
• Een onderneming zoekt na maximaal
zes jaar een nieuw accountantskantoor. Het proces om een nieuw accountantskantoor te zoeken is aan strikte voorwaarden gebonden. De auditcommissie speelt een centrale rol: de meerderheid van de leden moet onafhankelijk zijn en er worden zware eisen gesteld aan hun deskundigheid. De auditcommissie houdt rekening met de bevindingen en conclusies over de kwaliteit van de uitgevoerde accountantscontroles. Deze kwaliteit blijkt onder meer uit het openbaar gemaakte AFM-inspectierapport ten aanzien van het kantoor. In sommige gevallen zal een voorstel tot benoeming moeten worden voorgelegd aan de toezichthouder. Deze heeft een vetorecht.
• De reikwijdte van de controle van de
jaarrekening, en daarmee de rol van de accountant bij de jaarverslaglegging, verandert niet ten opzichte van de nu al bestaande situatie.
• De controleverklaring bevat veel meer
informatie dan nu. Denk aan de datum van benoeming en de totale duur van het ononderbroken in functie zijn. Een beschrijving van de gebruikte methodologie en een opgaaf van de verschillen daarin ten opzichte van het voorgaande jaar. De gehanteerde materialiteit. De belangrijkste risico’s voor de accountantscontrole. Een beschouwing van de continuïteit van de gecontroleerde entiteit. Een oordeel
over het interne beheersingssysteem, inclusief een beschrijving van materiële tekortkomingen. Een omschrijving van in hoeverre de controle was ingericht om onregelmatigheden, inclusief fraude te ontdekken. En natuurlijk het oordeel over de getrouwheid van de jaarrekening.
• De levering van diensten aan een
controlecliënt wordt sterk beperkt. De honoraria voor toegestane diensten mogen niet meer bedragen dan 10% van het honorarium voor de controle. Ondernemingen zullen veelal een tweede accountantskantoor moeten inschakelen voor diensten die in het verlengde van de controle van de jaarrekening liggen, zoals de beoordeling van de halfjaarcijfers.
• Voor accountantskantoren die onderdeel
zijn van een groter netwerk geldt een verbod op het verlenen van andere diensten door het netwerk binnen de EU. Deze netwerken worden dan ‘audit only’ netwerken.
• De AFM volgt de ontwikkelingen in de
markt voor wettelijke controlediensten en met name de risico’s die voortvloeien uit een hoge marktconcentratie, met inbegrip van de ultieme maatregel: de sluiting van een accountantskantoor met een aanzienlijk marktaandeel.
om de specifieke deskundigheid van de beroepsgroep en van hem- of haarzelf toe te passen en waarde te creëren voor het maatschappelijk verkeer. Dat leidt tot nieuwe blijheid door een verhoogde maatschappelijke relevantie.
Een niet-realistisch scenario? De toekomst zal het leren. Maar los van deze scenarioschets zullen accountants het heft weer in eigen handen moeten nemen. Een meer pro-actieve interactie tussen accountants en het maatschappelijk verkeer is noodzakelijk. Accountants zullen continu de dialoog met belanghebbenden moeten zoeken om aansluiting te behouden met de maatschappij. Daarbij past zelfreflectie en transparantie over kwaliteit. Want ondanks de ingeperkte mate van vrijheid zijn er voor de accountant nog volop mogelijkheden
20
jaar
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 37
Economische regulering is nooit af, maar we zijn een heel eind Prof. dr. Jan Willem Velthuijsen, Advisory
Eén van de grote economische dilemma’s van alle tijden is hoe ver een overheid moet gaan in de verstrekking van goederen en diensten. Door de eeuwen heen hebben overheden bepaalde taken in het economische proces op zich genomen, of zo u wilt, zich toegeëigend. Daarbij kun je denken aan taken van het eerste uur in Rome en China, zoals defensie, rechtspraak en infrastructuur, en aan taken die naarmate de ontwikkeling vorderde, zinvol werden geacht. Zoals bescherming tegen de zee. De rationale was doorgaans dat de staat als vertegenwoordiger van het collectief een dergelijke taak beter kon uitvoeren dan het individu, vanwege de schaalvoordelen of vanwege een algemeen gevoeld maatschappelijk belang. Naarmate de economie en de samenleving complexer werden kwamen daar tal van taken bij, van onderwijs tot sociale zekerheid, van zorg tot volkshuisvesting, van politie tot paspoortverstrekking, van inkomensverdeling tot natuurbeheer, en van energie en water tot afvalverwerking. Daardoor zijn overheden in complexe samenlevingen uitgegroeid tot de meest uitgebreide en omvangrijke productiesector, die soms zelfs meer dan de helft van het nationaal product voor hun rekening nemen. De vraag is opportuun in hoeverre dat allemaal optimaal is vanuit welvaartsoptiek: doet de staat deze publieke taken beter dan een private producent op een vrije markt het zou doen. Dat wil zeggen: leidt het feit dat de overheid de productie voor zijn
38 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
rekening neemt tot de beste kwaliteit en de laagste (maatschappelijke) prijs? Of is het zo dat de productie beter aan de markt kan worden overgelaten? Het antwoord van de economen op de vraag onder welke omstandigheid een publieke taak beter door een overheid kan worden verricht dan de vrije markt het zou kunnen, ligt in de vraag of er marktfalen in het geding is. Ziekenhuizen, sociale verzekeraars, of scholen die op een vrije markt hoge risico’s kunnen gaan selecteren aan de poort, zijn voorbeelden van marktfalen, want risicoselectie is niet welvaartsoptimaal. Marktfalen treedt ook op bij infrastructurele netwerken: spoor, gasen elektriciteitstransport, luchthavens, telecommunicatie via ether of kabel, wegen. Omdat het maatschappelijk doorgaans het goedkoopste is om maar één van die netwerken te hebben, ontstaan zogenaamde natuurlijke monopolies. Nederland heeft maar één nationale luchthaven, één hogedrukgasnet, hoogspanningsnet, hoofdrailnet of glasvezelnet enzovoort. Twee zou gekkenwerk zijn. Nu hebben monopolisten in het vrije economische verkeer de neiging om de prijzen te verhogen tot boven het concurrentieniveau (het niveau van de marginale kosten), waardoor de burgers er minder gebruik van maken dan zou kunnen. Zij hebben de neiging om te ‘gold platen’. Dat wil zeggen: het allemaal heel
mooi en goed te willen doen. Want zij krijgen niet de spiegel voor van bedrijven die tegen veel lagere kosten een bijna even goed product afleveren. En monopolisten zijn doorgaans weinig innoverend, omdat zij niet door concurrenten worden uitgedaagd. Aan het eind van de jaren 70 ontstond een stroming in de economische politiek die zich bij allerlei gegroeide overheidstaken nadrukkelijk de vraag stelde of de allocatie eigenlijk niet beter aan een markt kon worden overgedragen. Thatcher en Reagan voorop veranderden het beleidsuitgangspunt van ‘door de overheid tenzij’ in ‘door een markt, mits’. En dat mits is wat we nu verstaan onder economische regulering. Economische regulering is bedoeld om ervoor te zorgen dat een taak met aanzienlijk publiek belang op een goede manier door marktpartijen tot stand kan worden gebracht. Economische regulering moet ervoor zorgen dat de natuurlijke monopolisten zich als private partijen kunnen ontplooien, maar wel nette tarieven blijven rekenen voor de diensten met een publiek karakter, en dat zij tegelijk blijven zorgen voor goede kwaliteit. Schiphol kan allerlei marktactiviteiten ontplooien, maar de tarieven voor de dienst waarop Schiphol het monopolie bezit, de start- en landingsrechten, worden gereguleerd. Hetzelfde geldt voor de spoorkaartjes, en de transporttarieven voor gas en elektriciteit. En ook voor de tarieven voor de eerste hulp in een
ziekenhuis, voor de ambulancediensten of een telefoon- of kabelaansluiting. Dus overal waar de overheid na politieke overweging heeft bedacht dat een markt, mits goed gereguleerd, een betere klus kan klaren dan een overheidsdienst. Economische regulering is meer kunst dan ambacht. Het is de taak van de politiek om precies vast te stellen welke dienst aan welke publieke doelstelling moet voldoen: altijd schoon water voor iedereen, toegankelijke, betaalbare en goede zorg en energie, aanrijtijden van hooguit 15 minuten, zijn voorbeelden van politieke definities. Reguleringsautoriteiten hebben vervolgens de taak om ervoor te zorgen dat partijen die een deel van die publieke taken mogen gaan uitvoeren, daarvoor de nette tarieven in rekening brengen, en wel voor de omschreven kwaliteit. Die taak wordt er niet eenvoudiger op vanwege de grote informatieachterstand: de autoriteit kent de kosten niet, en zij kan de kwaliteit niet goed beoordelen. Marktpartijen hebben niet de prikkel om precies de juiste informatie te verschaffen. De autoriteit moet dan ook roeien met de riemen die zij heeft: informatie uit allerlei bronnen, benchmarkvoorbeelden uit andere sectoren of andere landen, enquêtes. De autoriteit neemt derhalve een beslissing op basis van de gebrekkige informatie en een hele hoop intelligent inschattingswerk.
langzamerhand plaats gaan maken voor regulier markttoezicht vanuit de mededingingswet, en is een sectorspecifieke toezichthouder minder nodig. In andere sectoren gaat de innovatie minder snel, maar ook daar volgt de toezichthouder de ontwikkeling van de markt, en past de beslissingen daarop aan. De gasmarkt wordt internationaler, en dat betekent iets voor het vaststellen van de gastransporttarieven. Waar heeft de geschiedenis van 30 jaar marktordening, liberalisering en regulering ons gebracht? Tot een zorgvuldige afweging van de rol van de overheid over wat zij beter kan dan de markt, en wat niet. Tot een zekere kennis over hoe een markt met publieke diensten effectief gereguleerd kan worden. De politiek is zich inmiddels bewust van het feit dat zij en zij alleen de
piketpaaltjes van het te hoeden publieke belang moet slaan. Vakdepartementen beseffen dat het hun taak is om de piketpaaltjes te verankeren in wetten die toezichthouders in staat stellen om effectief te reguleren. Toezichthouders hebben een instrumentarium ontwikkeld om allerhande marktverstorende verschijnselen en gedragingen het hoofd te bieden. Marktpartijen kunnen het spel afkijken en daarmee hun voordeel doen bij het ontwikkelen van hun strategie. En de burger ten slotte kan ervan uitgaan dat de publieke dienst tegen de beste kwaliteit en de beste prijs wordt verstrekt. Zo is economische regulering nooit af, maar zijn we wel een heel eind in het bevorderen van de welvaart.
Economische regulering is in beweging. We zien dat het beste in sectoren die een snelle transitie doormaken van een monopolie naar een heel aardig werkende markt. Innovaties in de telecommunicatie hebben de wereld van één telefoonaanbieder met één telefoontoestel omgevormd naar een wereld met vele aanbieders van een scala aan telecommunicatiemogelijkheden. De transformatie van de ene postdienst naar een mix van e-mailverkeer, pakketdiensten en koeriers is een ander voorbeeld. De discussie rond het monopolie van casinospelen wordt deels achterhaald door de opkomst van online kansspelen. In dergelijke sectoren kan regulering
20
jaar
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 39
Tax belangrijk bij de controle van beleggingsinstellingen Prof. dr. Hein Vermeulen, Tax & Human Resource Services
Veel mensen vertrouwen hun overtollige gelden toe aan een vermogensbeheerder die de gelden voor hen belegt. En dat is slim, om het niet zelf te doen. Want dit zogenaamde ‘indirect beleggen’, via een beleggingsinstelling, scheelt tijd en geld. De specialist heeft expertise en kan voor schaalvoordelen zorgen. Bovendien spreid je zo je risico’s. Ga maar na: met een collectief bijeengebracht beleggingsvermogen kun je veel beter verschillende beleggingen aanschaffen. En dat is nou net de bedoeling van beleggingsinstellingen. Maar er zijn ook beleggingsinstellingen die zich op een bepaalde belegging toespitsen, zoals goud. In dat geval is er geen sprake van risicospreiding, maar is het voordeel dat je gemakkelijk toegang hebt tot een beleggingscategorie. Hoe je het ook wendt of keert, beleggen via een beleggingsinstelling biedt voordelen. Als de vermogensbeheerder tenminste een gezond beleggingsbeleid voert, de belangen van de beleggers behartigt en redelijke kosten maakt. En daar komt de accountant om de hoek kijken. Want voor de vermogensbeheerder zijn door een onafhankelijk accountant gecontroleerde jaarstukken van groot belang voor de ‘marketability’ van de beleggingsinstelling. De accountant controleert onder meer de waarde van het belegde vermogen door een oordeel te geven over de gehanteerde waarderingsmethode. De beleggers in de beleggingsinstelling moeten erop kunnen vertrouwen dat de jaarrekening hen
40 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
voldoende inzicht geeft in het gevoerde beleggingsbeleid. Vanuit fiscaal perspectief is er iets speciaals. Beleggingsinstellingen genieten steevast een bijzonder fiscaal regime waaraan strikte voorwaarden zijn verbonden. De wetgever heeft deze regimes in het leven geroepen om indirect beleggen niet te hinderen. Fiscaal werkt het namelijk zo dat een persoon die zelf, direct belegt, maar één keer met belastingheffing wordt geconfronteerd. Is de persoon een natuurlijke persoon, dan zal hij worden getroffen door inkomstenbelasting. Is de belegger een rechtspersoon, dan zal deze doorgaans aan vennootschapsbelasting zijn onderworpen. Maar wordt er collectief belegd via een beleggingsinstelling, dan zal deze beleggingsinstelling in de heffing van vennootschapsbelasting worden betrokken. En dat is dan een stuk onaantrekkelijker. Want nu is er twee keer belasting verschuldigd: één keer op het niveau van de beleggingsinstelling (vennootschapsbelasting) en één keer op het niveau van de belegger (inkomstenbelasting). De voordelen van collectief beleggen, minder tijdsbeslag, expertise, schaalvoordelen en risicospreiding, gaan op deze wijze teniet. Gelukkig heeft de Nederlandse wetgever dit al vroeg ingezien en speciale regelingen bedacht om deze dubbele heffing te voorkomen. Zo betaalt de indirecte belegger net zo veel belasting als de directe belegger. En wordt indirect beleggen via een beleggingsinstelling
fiscaal gelijk behandeld met het zelf direct beleggen. De Nederlandse oplossingen komen erop neer dat de belastingheffing op het niveau van de beleggingsinstelling wordt weggenomen. Dan blijft alleen nog over de heffing op het niveau van de beleggers in de beleggingsinstelling. Het maakt daarom voor hem dan niet uit of hij zelf, direct of collectief, indirect belegt. Nederland staat hierin overigens niet alleen. Alle ons omringende landen kennen bijzondere fiscale regimes om indirect beleggen niet te hinderen. Van de afwezigheid van belastingheffing op het niveau van de beleggingsinstelling gaat uiteraard een grote aantrekkingskracht uit. Daarom zijn er strikte voorwaarden aan verbonden. Door de eliminatie van belastingheffing op het niveau van de beleggingsinstelling zal de vennootschapsbelastingpositie in de jaarrekening een nulpositie moeten zijn. Op het eerste gezicht heeft de fiscalist daarom geen rol bij die jaarrekening. Belastinglatenties zijn er immers niet. In de praktijk ligt dat geheel anders. De nulpositie is gebaseerd op de premisse dat het bijzonder fiscale regime van toepassing is. En daaraan zijn strikte eisen gesteld. Eisen gelden vaak niet alleen ten aanzien van de beleggingsinstelling, maar ook ten aanzien van haar beleggers en beleggingen. Aan deze eisen moet bovendien doorlopend worden voldaan. Wordt een van de eisen met de voeten getreden dan vervalt het bijzondere regime en wordt de beleggingsinstelling gewoon weer in de vennootschapsbelasting van
25% betrokken. Dit betekent een enorme schadepost voor de beleggers. Grofweg kennen wij drie regimes: fiscale transparantie, fiscale beleggingsinstelling (FBI) en vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI). Fiscale transparantie houdt in dat de beleggingsinstelling wordt genegeerd. Haar inkomsten en vermogen worden - naar rato van hun inleg - rechtstreeks toegerekend aan haar beleggers, zonder dat een uitdelingsbesluit nodig is. Maar voor de accountant wordt de beleggingsinstelling niet weggedacht. Hij zal gewoon een jaarrekening van dit type beleggingsinstelling moeten controleren. Fiscaal is van belang dat de nulpositie kan worden gerechtvaardigd omdat doorlopend aan de eisen is voldaan. Ook zullen de beleggers vanuit fiscaal perspectief moeten worden geïnformeerd welke informatie zij in hun aangifte moeten verwerken. Het maken van invulinstructies is dan een tweede taak van de fiscalist. Het regime voor de FBI houdt in dat de beleggingsinstelling gewoon in de heffing van vennootschapsbelasting wordt betrokken, maar dat voor haar een nultarief geldt. Wel moet de FBI jaarlijks haar winsten doorstoten. Het regime voor de VBI houdt in dat zij van vennootschapsbelasting (en overigens ook van dividendbelasting) is vrijgesteld.
Omdat aandeelhouderswisselingen doorgaans - buiten de macht van de beleggingsinstelling liggen, ligt hier een groot risico en is ‘awareness’ van groot belang. Dit speelt ook bij de zogenoemde onderkant van de beleggingsinstelling:
beleggingenniveau. Een verkeerde belegging kan het regime in gevaar brengen. De accountant doet er daarom goed aan een fiscalist bij zijn werkzaamheden te betrekken.
Voor de accountant - en in zijn kielzog de fiscalist - is het van belang goed inzicht te krijgen in de verschillende niveaus die bij een beleggingsinstelling zijn te onderkennen: beleggers-, beleggingsinstellingen- en beleggingenniveau. Door voor elk niveau apart te beoordelen of aan de betreffende eisen is voldaan, kan goed inzicht worden verkregen of de nulpositie gerechtvaardigd is. Dit voorkomt dat louter aandacht wordt besteed aan de beleggingsinstelling zelf. Een onbedoeld fout aandeelhoudersbestand kan er immers toe leiden dat het gewenste regime niet langer van toepassing is. In de gesprekken met de vermogensbeheerder zal de accountant hiervoor ook de nodige aandacht moeten vragen.
20
jaar
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 41
Financiële instrumenten in de Spotlight, tijd voor enige zelfspot? Drs. Pieter Veuger RA, Assurance
Dit is niet mijn eerste bijdrage aan Spotlight, wel de eerste keer dat ik in de stijl van een column mag schrijven. Als ik goed heb geteld, is dit mijn negende of tiende bijdrage. Reflecterend vanwege dit jubileum werd ik wat teleurgesteld over hoe mijn Spotlight-onderwerpen zich in de loop van de tijd hebben ontwikkeld. Midden jaren 90 hadden Jeroen de Jonge en ik onze Spotlight-vuurdoop met een bijdrage over securitisatie in de Special Purpose Entities. Het herverpakken van hypotheken. Een nieuwe vorm van financiering met veel voordelen. Ik geloof niet dat dit lastig uit te spreken woord op dat moment vaker dan duizend keer door Nederlanders was uitgesproken. Het lukte ons ook niet echt om dit woord in één keer goed uit te spreken. Elf jaar later bleken securitisaties in het hart van de oorzaak van de kredietcrisis te zitten. Daarna pakte ik het onderwerp IAS 39 op. Dit is goed geweest voor drie of vier Spotlight-artikelen. Waarschijnlijk is er toch niet vaak genoeg over geschreven. IAS 39 introduceerde nieuwe verslaggevingregels voor financiële instrumenten, inclusief derivaten. Na veertien jaar is er nog niemand die er alles van snapt. Deze regels werden in 1998 aangekondigd als tijdelijk/ interim. Wellicht dat ze in 2016 worden vervangen. Niets is zo definitief als iets tijdelijks. De toenmalige voorzitter van de International Accounting Standards
42 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
Board (IASB), Sir David Tweedie, gaf aan de regels in de kern niet te begrijpen. Hoe kon je nu verliezen van derivaten, onder voorwaarden, uitstellen naar toekomstige periodes? Ook gaf hij in een interview met PwC eens aan dat hij als boardlid tegen de Standaard had gestemd. In het midden van de financiële crisis gaf de toenmalige minister Bos aan dat zonder IAS 39 de banken niet gered hadden hoeven worden. Na de invoering van IFRS in de Europese Unie in 2005 kwam het project rond de financiële instrumenten in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving in een stroom versnelling. Dat werd ook wel tijd. Het projectteam, waarbij ik Petri Hofstee mocht ondersteunen, was er al eind jaren 90 mee begonnen. In 2007 werd de vernieuwde RJ 290 van kracht. Naast bepaalde structuren die nadrukkelijk op IAS 39 waren terug te herleiden, zijn ook enkele typisch Nederlandse zaken geïntroduceerd. Hierbij springt met name kostprijshedgeaccounting in het oog. Natuurlijk hebben we ook daar een paar keer bij stilgestaan in Spotlight. Inmiddels is deze term vaak in een negatief daglicht komen te staan, vooral door een verkeerde toepassing bij een grote woningbouwcorporatie. Verliezen van zo’n 2.000.000.000 euro bleven te lang onopgemerkt… In het midden van de kredietcrisis kwam er tijdens de G20-top scherpe kritiek op IFRS en US GAAP. Te veel fair value,
voorzieningen voor kredietverliezen too-late-and-too-little. Amerikaanse politici maakten kort daarna aan de bestuurders van de Financial Accounting Standards Board (FASB) duidelijk dat als zij de regels niet snel zouden aanpassen, de politici dat wel even zouden doen. Na veel druk, waarbij de regelgevers aanvoerden dat verslaggeving in de crisis slechts de messenger is, gingen FASB en IASB toch om. Er kwam een gezamenlijk project waarbij de verslaggevingregels voor financiële instrumenten onder US GAAP en IFRS op dezelfde manier zou worden herzien. Geplande invoering van IFRS 9, de IASB-variant, werd op 2012 gesteld. Inmiddels is het een paar jaar later. Conceptregels zijn meermalen fundamenteel veranderd. Aanpassing op aanpassing. US GAAP- en IFRS-voorstellen lopen inmiddels fors uiteen. Geplande invoering 2015. Eigenlijk weet iedereen dat het niet vóór 2016 gaat lukken. IFRS 9 volgt een aantal RJ 290-elementen. Zo wordt de beruchte 80-125% bandbreedte voor hedge-effectiviteitstesting afgeschaft. Alle hedge-ineffectiviteit moet onmiddellijk naar de resultaten. De discriminatie die IAS 39 had, wordt conform RJ 290 niet meer gehandhaafd. Met ‘re-balancing’ van hedge-relaties komen we wat dichter bij generiek gedocumenteerde hedge-relaties van RJ 290. En niet te vergeten, volgens de conceptregels van IFRS 9 mogen de premies van opties en de tijdswaarde-effecten van
derivaten conform de economische gedachte van de hedge-relatie worden verwerkt. Kostprijshedge-accounting is nog een brug te ver voor de IASB. Mijn laatste bijdrage aan Spotlight was onlangs, samen met Karin Meijer en Erwin Bastianen. EMIR was de aanleiding. Nieuwe regels voor de Europese derivatenmarkt. EMIR komt in rap tempo op ons af. Voor veel derivaten moet onderpand worden verrekend. Dit speelt met name in de financiële sector. Voor ondernemingen buiten de financiële sector zal de noodzaak tot verrekening van onderpand op derivaten wellicht meevallen. Wel moet een bepaald niveau van risk management worden gewaarborgd en komen er nieuwe registratie- en rapportage-eisen.
Na het artikel over securitisatie kwam de crisis. Na de artikelen over IAS 39 moesten de banken worden gered. Na het artikel over kostprijshedge-accounting verloor een woningbouwcorporatie 2.000.000.000 euro. Misschien moet ik overwegen om het bij deze laatste Spotlight-bijdrage te laten. En even afwachten waar het onder EMIR mis zal gaan…
20
jaar
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 43
“Wake up and smell the coffee” Prof. dr. Stef van Weeghel, Tax & Human Resource Services
“Wake up and smell the coffee”, zo luidt de kop van een artikel in The Economist van 15 december 2012. Het artikel gaat niet over de kwaliteit van koffie, maar wel over het georganiseerde protest bij tientallen vestigingen van een internationale koffieketen tegen de lage belastingafdracht. Kort daarvoor, op 12 november 2012, wordt een drietal topmannen van grote multinationals publiekelijk gegrild door het Public Accounts Committee, een Engelse parlementaire commissie, onder leiding van Margaret Hodge. Een rimpeling in het water of een nieuwe werkelijkheid? Vanuit de internationale onderneming bezien is tax planning gerechtvaardigd. Belastingverplichtingen moeten zich uit de wet laten kennen. Belastingheffing op basis van een vage norm als fair share geeft onvoldoende houvast, temeer daar de meningen over wat dan een fair share zou zijn zeer uiteenlopen. Begrijpelijkerwijs hebben multinationals altijd al nationale overheden op hun pad gevonden. Geen enkel land vindt het prettig als de belastinggrondslag wordt uitgehold of met gebruikmaking van een belastingverdrag bronheffingen worden verminderd. De laatste jaren is de dynamiek echter veranderd. Via de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zijn overlegfora
44 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
tot stand gekomen van belastingdiensten uit de hele wereld. Het doel van deze bijeenkomsten is het bevorderen van inlichtingenuitwisseling, niet slechts met het oog op het tegengaan van belastingontduiking, maar ook met het oog op het identificeren van internationale tax-planningstructuren om zodoende te bevorderen dat deze structuren, waar deze agressief worden bevonden, kunnen worden bestreden. Deze coördinatie heeft met name na de G20-top in Londen in 2009 via de OESO een enorme impuls gekregen. Recentelijk heeft de OESO ook rapporten uitgebracht over onder andere ‘aggressive tax planning’ en ‘base erosion and profit shifting’. Ook de Europese Commissie ontplooit op dit gebied initiatieven. Minstens zo belangrijk is het toegenomen activisme van een aantal Non Government Organisations (NGO’s) dat via ‘naming and shaming’ vermeend fiscaal ontwijkingsgedrag van multinationals aan de kaak stelt. En met toenemende tractie, zo blijkt uit de parlementaire hoorzittingen in het Verenigd Koninkrijk, maar ook dichter bij huis uit de Kamervragen over vermeend belastingontwijkingsgedrag van de Nederlandse multinationals en de rol die Nederland zou spelen als draaischijf van internationale ontwijkingsstructuren. Ook wereldleiders laten zich negatief uit over belastingontwijking door multinationals. Was dat in 2009 President Obama in een speech over offshore taxhavens, recentelijk,
bij het World Economic Forum in Davos bezigde Prime Minister David Cameron krachtige taal richting belastingontwijkende multinationals. In dit verbale geweld blijft overigens onbelicht dat overheden bepaalde ‘lekken’ in hun belastingwetgeving bewust laten voortduren en dat landen elkaar beconcurreren met aantrekkelijke regimes voor onder meer financieringswinst en innovatiegerelateerde winst, ten koste van de belastinggrondslag in andere landen. Wat zal de toekomst brengen? De eerdergenoemde koffieketen leert dat de fiscaliteit zich niet slechts meer afspeelt in het verkeer tussen onderneming en belastingdienst, maar dat ook het publiek, de consument betrokken is. Tax planning, ook al blijft de desbetreffende onderneming volledig binnen de grenzen van de wet, kan tot gevolg hebben dat de reputatie van de onderneming in het geding is, en met de reputatie wellicht ook de waarde van een merk, de omzet en het welbevinden van de werknemers. Is er een goed of fout in deze discussie? Het is bijna een retorische vraag. Zolang internationale belastingsystemen niet goed op elkaar zijn afgestemd en staten elkaar beconcurreren met belastingfaciliteiten zullen ondernemingen in min- of meerdere mate van de aanwezige mogelijkheden gebruik maken. Wat de situatie niet eenvoudiger maakt, is dat het in de loop van een kleine eeuw opgetrokken internationale fiscale
stelsel voor wat betreft de toewijzing van heffingsbevoegdheden slechts in beperkte mate rekening houdt met de globalisering van de economie en de mogelijkheden om via het internet internationale omzet te behalen. Dit leidt er onder meer toe dat de fiscaal relevante aanwezigheid in een land (als er geen fysieke vestiging is, dan ook geen belastingheffing) geen gelijke tred houdt met de ‘gevoelswaarde’ van aanwezigheid in een land. Een internationaal opererend e-commercebedrijf behaalt toch mede hier de winst? Het heeft er alle schijn van dat de recente ophef over de belastingafdracht door multinationals niet slechts een rimpeling in het water is. Zowel voor de NGO’s, het publiek als voor veel politici, is het antwoord dat de tax planning zich binnen de grenzen van de wet beweegt niet meer voldoende. Wat dan wel voldoet, is niet op voorhand duidelijk. Het lijkt in ieder geval zinvol bij elke fiscale structuur de vraag te stellen of deze agressief zou kunnen worden bevonden en bij bevestigende beantwoording onder ogen te zien dat bij implementatie reputatieschade het gevolg kan zijn. Wellicht moet bij de inrichting van de concernstructuur, waar thans nog zekerheid en optimalisatie centraal staan, een min of meer evenwichtige verdeling van belastingafdrachten over de desbetreffende landen worden nagestreefd. Ook lijkt het zinvol niet lijdelijk de ‘kop van jut’-rol te ondergaan, maar actief en gecoördineerd het maatschappelijk nut en de totale belastingafdracht van multinationals onder de aandacht van het publiek te brengen. Daar hoort ook bij de boodschap dat achter de grote multinational, rechtstreeks of via beleggings- en pensioenfondsen, de burger, ook de protesterende, als aandeelhouder belanghebbende is. Ten slotte rust ook op de overheden een grote verantwoordelijkheid sluitende wetgeving te maken en een consistente houding aan te nemen als het om tax planning gaat.
20
jaar
Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave 45
Spotlight, al 20 jaar ons vaktechnisch bulletin
1994 1995 1996 1997
1998 1999 2000 2001
2002 2003 2004 2005
2006 2007 2008 2009
www.pwc.nl
Spotlight Jubileumuitgave Vaktechnisch bulletin van PwC Accountants Jaargang 20 - 2013 uitgave 2
20 columns voor
20 jaar Spotlight
2010 2011 2012 2013
48 Spotlight Jaargang 20 - 2013 Jubileumuitgave
Colofon Spotlight is het vaktechnisch bulletin van PricewaterhouseCoopers Accountants. Dit bulletin mag ter beschikking worden gesteld aan cliënten en derden, evenwel met inachtneming van het volgende. Bij het redigeren van de teksten wordt de uiterste zorgvuldigheid betracht. De behandeling van de onderwerpen is evenwel niet altijd uitputtend, terwijl tevens na verloop van tijd informatie verouderd of niet meer (volledig) juist kan zijn. De mening van de auteur(s) is niet noodzakelijkerwijs de mening van PwC. Wij aanvaarden daarom geen verantwoordelijkheid voor hetgeen eventueel wordt ondernomen op basis van de inhoud van deze publicatie. Alle rechten voorbehouden.
Hoofdredacteur mr. drs. J.B. Backhuijs RA Eindredactie drs. A.J. Schager RA drs. E.M. van der Weijden RA Redactie Dr. A.J. Brouwer RA prof. dr. P.W.A. Eimers RA prof. dr. W.G.M. Holterman drs. E. de Horde RA RE prof. dr. mr. G.W.J.M. Kampschöer RA A.M. Spek RA P.J. Veerman RA Editor drs. C. Rompas Secretariaat D. van der Klis Vormgeving ECO Digital Publishing
Nadere informatie Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot Assurance National Office of de personen die in de bijdragen genoemd zijn. Wanneer u een artikel of passage uit Spotlight wilt overnemen is bronvermelding verplicht en verzoeken wij u een exemplaar van uw publicatie te zenden aan het redactieadres. Redactieadres PricewaterhouseCoopers Accountants Assurance National Office Postbus 90357 1006 BJ Amsterdam Telefoon: 088 792 5253 Fax: 088 792 9632 Abonnementenservice Gelieve wijzigingen, inclusief adreslabel, te sturen naar: PwC Antwoordnummer 46440 1060 WD Amsterdam
Productie Verweij Printing
Deze publicatie is uitsluitend opgesteld als algemene leidraad voor relevante kwesties en dient niet te worden geïnterpreteerd als professioneel advies. U dient niet te handelen op basis van de in deze publicatie vervatte informatie zonder nader professioneel advies te hebben ingewonnen. Er wordt geen enkele expliciete of impliciete verklaring verstrekt of garantie geboden ten aanzien van de juistheid of volledigheid van de in deze publicatie vervatte informatie, en voor zover toegestaan krachtens de wet, aanvaarden de bij deze publicatie betrokken PwC firms, medewerkers en vertegenwoordigers geen enkele aansprakelijkheid, voor de gevolgen van enige handeling dan wel omissie door hetzij uzelf hetzij enige andere persoon op basis van de in deze publicatie vervatte informatie of voor enig besluit waaraan die informatie ten grondslag ligt.
© 2013 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. (KvK 34180289). Alle rechten voorbehouden. 2013.05.01.21.1. In dit document wordt met ‘PwC’ bedoeld PricewaterhouseCoopers Accountants N.V., die een member firm is van PricewaterhouseCoopers International Limited. Niet bestemd voor verdere openbaarmaking zonder toestemming van PwC. ‘PwC’ is het merk waaronder member firms van PricewaterhouseCoopers International Limited (PwCIL) handelen en diensten verlenen. Samen vormen deze member firms het wereldwijde PwC-netwerk. Elke member firm in het netwerk is een afzonderlijke juridische entiteit en handelt voor eigen rekening en verantwoording en niet als vertegenwoordiger van PwCIL of enige andere member firm. PwCIL verricht zelf geen diensten voor klanten. PwCIL is niet verantwoordelijk of aansprakelijk voor het handelen of nalaten van welke van haar member firms dan ook, kan geen zeggenschap uitoefenen over hun professionele oordeel en kan hen op geen enkele manier binden.