www.pwc.nl
Spotlight Vaktechnisch bulletin van PwC Accountants Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
Bij PwC in Nederland werken ruim 4.600 mensen met elkaar samen vanuit 12 vestigingen en drie verschillende invalshoeken: Assurance, Tax & HRS en Advisory. We leveren sectorspecifieke diensten en zoeken verrassende oplossingen, niet alleen voor nationale en internationale ondernemingen, maar ook voor overheden en maatschappelijke organisaties. PwC firms leveren sectorspecifieke diensten op de gebieden Assurance, Tax & HRS en Advisory om waarde toe te voegen voor klanten. Meer dan 169.000 mensen in 158 landen in firms binnen het PwC-netwerk delen hun gedachten, ervaringen en oplossingen om nieuwe perspectieven en praktische oplossingen te ontwikkelen.
2
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
Inhoud Woord vooraf - Waar ligt u wakker van?
4
De snel veranderende wereld brengt risico’s met zich mee. De crisis leert ons dat zaken die voorheen geen risico vormden nu ineens een negatieve impact hebben. Een risicoanalyse maken is geen sinecure. De jaarverslaggeving geeft een uitgelezen mogelijkheid om risico’s met alle belanghebbenden te communiceren. Huub Wüst Wet op het accountantsberoep: beperking andere dan controlediensten en verplichte kantoorroulatie
6 Toename van derivaten in de langdurige zorg
36
In aansluiting op het artikel hiervoor, ‘Invoering variabelenormvergoeding heeft invloed op verslaggeving instellingen in langdurige zorg’, behandelt dit artikel het toegenomen gebruik van derivaten door instellingen in de langdurige zorg. Inge Oudhuis 10
Naar verwachting komt in het eerste kwartaal van 2013 een tweede voorstel voor nieuwe verslaggevingregels van leaseovereenkomsten. De oorspronkelijke voorstellen waren te complex. Inmiddels heeft de IASB water bij de wijn gedaan. Maar het uitgangspunt blijft dat alle leaseverplichtingen straks op de balans komen. Rik van Hal en Jay Tahtah Huidige marktomstandigheden hebben impact op hedge accounting 18 IAS 39 geeft aan wat de spelregels zijn voor de waardering tegen reële waarde in geval van hedge accounting. Het is geen eenvoudige standaard. De huidige bijzondere marktomstandigheden doen daar een schepje bovenop. De IASB is bezig met een project om de IAS 39 te vervangen, maar tot die tijd moet de onderneming IAS 39 toepassen voor hedge accounting en hedge-accountingineffectiviteit. Kees-Jan de Vries IFRS 13: waarderingsuitdaging voor ondernemingen in 2013 24 IFRS 13 legt uit hoe de reële waarde bepaald moet worden. Voor ondernemingen ligt hier een uitdaging, want het kredietrisico moet in de berekening worden meegenomen. In de berekening van derivaten wordt niet alleen het risico van de tegenpartij meegenomen maar verwerkt de onderneming ook haar eigen kredietrisico. Jeffrey Bollebakker en Tom Hagenaars
28
Tot voor kort was de vergoeding voor kapitaallasten gegarandeerd door het Ministerie van VWS. Met ingang van 2012 geldt een variabele-normvergoeding per cliënt per dag. Deze wijziging brengt veel risico’s met zich mee. Reden voor PwC om te onderzoeken hoe in 2011 verslag is gedaan over deze nieuwe kapitaallastenrisico’s in de jaarrekeningen van instellingen in de langdurige zorg. Inge Oudhuis
De Wet op het accountantsberoep regelt de formele oprichting van de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants, maar beperkt ook het leveren van andere dan controlediensten en verplicht kantoorroulatie bij organisaties van openbaar belang. De gevolgen hiervan zijn verduidelijkt in een NBA Alert. Peter Veerman en Lisette van der Weijden De nieuwe IFRS leasestandaard: stevige wijn of water?
Invoering variabele-normvergoeding heeft invloed op verslaggeving instellingen in langdurige zorg
Standard Business Reporting: samenwerken, digitaliseren, standaardiseren 40 Sinds 1 januari 2013 kan de onderneming haar aangiften IB en VpB alleen nog maar in SBR doen: Standard Business Reporting. Om SBR te laten slagen, is samenwerking van alle betrokkenen in de rapportageketen nodig. Daarom heeft de overheid het SBR Programma geïnitieerd. Willem Geijtenbeek Kort nieuws
• • • • • • • • •
RJ-Uiting 2013-1 ‘Crisisheffing’ RJ-Uiting 2013-2 ‘Verwerken van kortingen op pensioenaanspraken c.q. pensioenrechten’ RJ-Uiting 2013-3 ‘Wet bestuur en toezicht’ RJ-Uiting 2013-4 ‘Kostprijs-hedgeaccounting onder RJ 290’ IFRS-standaarden goedgekeurd NBA Alert ziekenhuizen Wet op het accountantsberoep aangenomen EU-actieplan ondernemingsrecht en corporate governance Nieuwe gedragscode VGBA voor accountants
46
Woord vooraf Waar ligt u wakker van? Heeft u dat ook weleens? U wordt ’s nachts wakker van een probleem dat ineens in zijn volle omvang helder wordt. En weer inslapen lukt alleen maar als u het op een klein papiertje heeft geschreven. In deze Spotlight een aantal bijdragen van collega’s over onderwerpen die momenteel veel aandacht opeisen. Niet alleen van verslaggevingdeskundigen, maar ook van het bredere publiek. De kranten staan er de laatste tijd vol van. Waren het voorheen vooral bedrijven in de financiële wereld en bedrijven die aan de beurs genoteerd staan die op de voorpagina’s stonden, de laatste tijd ook uit de publieke sector. Zou het morgen ook uw organisatie kunnen zijn? De snel veranderende wereld brengt risico’s met zich mee. Dat de waarde van vastgoed kon dalen wisten we allemaal, maar dat het zo stevig en snel kon gaan, hadden we misschien niet bedacht. En weet ú of het einde al in zicht is? En de renteontwikkeling? Twintig jaar geleden vonden we het normaal dat de hypotheekrente rond de 10 procent schommelde en dat een spaarrekening nog een procent of 6 tot 8 gaf. Ik denk dat we nu beginnen te lachen als iemand die suggestie zou doen. Om maar te zwijgen van de effecten op de pensioenfondsen, die nu massaal besluiten de uitkeringen te verlagen. Ook het politieke klimaat kan snel veranderen, waardoor overheidsafhankelijke bedrijven en instellingen van vandaag op morgen door één besluit hun inkomsten zien teruglopen, zoals de kinderopvang recent heeft ervaren. De crisis leert ons dat zaken die voorheen geen risico vormden nu ineens een negatieve impact hebben. Die risico’s zitten niet alleen besloten in activa
4 Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
en passiva op de balans, maar ook in de toekomstige kasstromen van uw onderneming. En ze liggen ook besloten in contracten die in een goede tijd zijn aangegaan, in een fase waarin de kans op een negatieve ontwikkeling door de meeste mensen als miniem is ingeschat. Waren de kleine lettertjes klein omdat ze niet belangrijk werden gevonden, ze niet als erg waarschijnlijk geacht werden zich te materialiseren, of zijn ze wellicht bewust klein gehouden? Deze kleine lettertjes blijken ineens vervelende consequenties te hebben. En waar ligt u nog meer ‘s nachts wakker van? Wat zou u vervelend vinden om morgen op de voorpagina van de krant te lezen? Een risicoanalyse maken is geen sinecure. Enerzijds is het niet eenvoudig om alle risico’s die op een onderneming af komen te overzien. Het is zaak veel belanghebbenden hierbij te betrekken. Anderzijds is het zaak realistisch in te schatten welke effecten dergelijke risico’s op de onderneming of instelling kunnen hebben. Een sensitiviteitsanalyse kan helderheid scheppen. Als de risico’s eenmaal in kaart zijn gebracht kan de beheersing hierop worden ingericht. Stelt u zich voor dat u het wel allemaal bedacht heeft, maar de risico’s niet met alle belanghebbenden heeft gedeeld. Was dat achteraf wellicht niet beter geweest? De jaarverslaggeving geeft een uitgelezen mogelijkheid om risico’s met alle belanghebbenden te communiceren. Het streven naar volledigheid in de verslaggeving maakt het voor de lezers ervan waarschijnlijk niet inzichtelijk en leidt af van de echt belangrijke risico’s, maar het is wel een basis om een goede selectie te maken.
Door de belangrijke risico’s te koppelen aan de strategie van de onderneming en vervolgens de rapportage over de businessuitkomsten hierbij aan te laten sluiten, ontstaat een consistent geheel. Die uitkomsten kunnen zowel een kwalitatieve, een kwantitatieve als een financiële en niet-financiële focus hebben. U neemt de lezer op deze manier mee in uw denken over de besturing van de onderneming en de manier waarop u risico’s te lijf gaat. Uiteindelijk gaat het erom dat de belanghebbenden vertrouwen in uw onderneming hebben en gewaarschuwd zijn voor eventuele tegenvallers. Ik wil niet zeggen dat een goede risicoanalyse of een goed jaarverslag te vergelijken is met dat kleine papiertje aan het begin van dit Woord vooraf. Het betekent ook zeker niet dat u, nadat u de risico’s helder in kaart heeft gebracht, rustig achterover kunt gaan leunen. Maar hopelijk draagt het wel bij aan een goede nachtrust. Huub Wüst, hoofd vaktechnisch bureau (National Office) - Assurance
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 5
Wet op het accountantsberoep: beperking andere dan controlediensten en verplichte kantoorroulatie De Wet op het accountantsberoep regelt de formele oprichting van de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants, maar beperkt ook het leveren van andere dan controlediensten en verplicht kantoorroulatie bij organisaties van openbaar belang. De gevolgen hiervan zijn verduidelijkt in een NBA Alert. Peter Veerman - vaktechnisch bureau (National Office), Assurance Lisette van der Weijden - vaktechnisch bureau (National Office), Assurance
1. Wet op het accountantsberoep NBA formeel opgericht Op 11 december 2012 is de Wet op het accountantsberoep (Wab) vastgesteld. Deze wet is van kracht per 1 januari 2013 en regelt de formele oprichting van de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NBA): een fusie tussen het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) en de Nederlandse Orde van AccountantsAdministratieconsulenten (NOvAA).
Spotlight nummer 4/2012
6
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
De Wab vervangt de Wet op de Registeraccountants (WRA) en de Wet op de Accountants-administratieconsulenten (WAA). In Spotlight nummer 4/2012 is al uitgebreid stil gestaan bij de gevolgen van deze fusie. Daarom wordt hier in dit artikel geen verdere aandacht aan besteed. Wab meer dan alleen formele oprichting NBA Met de vaststelling van de Wab zijn ook vier amendementen aangenomen: • verplichte kantoorroulatie; • scheiding controlediensten en andere werkzaamheden; • melding voorgenomen accountantsbenoeming door de opdrachtgever; • uitbreiding uitwisseling toezichtinformatie binnen de Autoriteit Financiële Markten (AFM) (opheffing van de zogenoemde ‘Chinese walls’).
Organisaties van openbaar belang (OOB): • ondernemingen met aan een Europese beurs genoteerde effecten; • banken; • verzekeringsmaatschappijen.
Alleen van toepassing op OOB’s De wetsaanpassingen als gevolg van de eerste drie amendementen hebben in principe geen consequenties voor alle andere ondernemingen dan organisaties van openbaar belang (OOB’s), behalve wanneer deze ondernemingen onderdeel zijn van een groep waarvan een OOB deel uitmaakt. Het vierde amendement raakt uitsluitend beursgenoteerde vennootschappen.
Invloed op accountantsorganisaties Vooral de bepalingen met betrekking tot verplichte kantoorroulatie en de scheiding van controlediensten en andere werkzaamheden kunnen van grote invloed zijn op accountantsorganisaties die werkzaamheden uitvoeren bij een OOB. Deze bepalingen zijn uitgewerkt in de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) met als doel de onafhankelijkheid van de controlerend accountant van OOB’s te verhogen. In de hoofdstukken 2 en 3 wordt verder ingegaan op deze bepalingen en de gevolgen daarvan. De laatste twee amendementen, melding voorgenomen benoeming accountantsorganisatie en de opheffing van de Chinese walls, zullen in de regel minder grote gevolgen hebben voor zowel accountantsorganisatie als onderneming. Melding voorgenomen benoeming accountant De OOB moet de voorgenomen benoeming van een accountantsorganisatie voortaan melden bij de AFM, tegelijkertijd met het melden van de voorgenomen benoeming aan de algemene vergadering van aandeelhouders. De minister van Financiën stelt bij ministeriële regeling nadere regels over deze mededeling. Het is nog niet duidelijk wat de betekenis van deze nieuwe verplichting zal zijn. Opheffen van Chinese walls Met de invoering van de Wab zijn ook de Chinese walls tussen de verschillende afdelingen van de AFM opgeheven. De AFM heeft verschillende afdelingen die ieder afzonderlijk toezichthouder zijn op een ander gebied. Het is nu mogelijk om bijvoorbeeld informatie die is verkregen uit hoofde van het toezicht op financiële verslaggeving te gebruiken bij het toezicht op accountantsorganisaties en andersom. Interpretatie verduidelijkt in NBA Alert De formulering van de wet met betrekking tot de verplichte kantoorroulatie en de scheiding tussen controlediensten en overige werkzaamheden alsmede de uitleg die
hieraan is gegeven tijdens de behandeling in het parlement (wetsgeschiedenis) hebben geleid tot vragen bij accountantsorganisaties en het bedrijfsleven. Als reactie hierop heeft de NBA de NBA Alert ‘Scheiding controlediensten en andere werkzaamheden en verplichte kantoorroulatie’ (Alert) uitgebracht, waarin wordt beoogd antwoorden te geven op de belangrijkste vragen.
2. Scheiding controlediensten en andere werkzaamheden In de wet is alleen het volgende opgenomen: “De accountantsorganisatie die wettelijke controles verricht bij een organisatie van openbaar belang, verricht naast controlediensten geen andere werkzaamheden voor die organisatie”. Controlediensten Maar wat wordt er nu verstaan onder controlediensten? In een toelichting op de wet is een opsomming gegeven van werkzaamheden die nog wél mogen. Door de minister van Financiën en de Eerste Kamer is verduidelijkt dat het hier gaat om “controlediensten gericht op het verstrekken van zekerheid over de door de gecontroleerde cliënt verstrekte informatie ten behoeve van de externe gebruikers van deze informatie en de raad van commissarissen”. Bij de afweging of een controledienst wel of niet is toegestaan moet er dus getoetst worden aan drie kernelementen: • verstrekken van zekerheid; • door de gecontroleerde cliënt verstrekte informatie; • ten behoeve van externe gebruikers of de raad van commissarissen. Alle werkzaamheden uitgevoerd door een accountantsorganisatie die de wettelijke controle verricht bij een OOB die niet voldoen aan deze criteria, zijn niet meer toegestaan.
Samenvatting Met de vaststelling van de Wab is de formele oprichting van de NBA per 1 januari 2013 een feit en zijn de WRA en de WAA vervangen door de Wab. Aanname van de Wab betekent echter ook dat levering van andere dan controlediensten aan organisaties van openbaar belang (OOB’s) door de accountantsorganisatie die de wettelijke controle verricht, wordt beperkt en dat per 1 januari 2016 kantoorroulatie bij OOB’s verplicht wordt na acht achtereenvolgende jaren. In dit artikel wordt ingegaan op de gevolgen van deze nieuwe bepalingen. De gevolgen van de oprichting van de NBA zijn al behandeld in een eerder artikel.
toepassing met ingang van 1 januari 2013, tegelijk met het inwerking treden van de Wab. Daarbij geldt er een overgangstermijn van twee jaar voor opdrachten die al zijn verstrekt en contractueel zijn vastgelegd vóór 1 januari 2013. Deze diensten moeten dan wel uiterlijk op 31 december 2014 zijn beëindigd. Toegestane controlediensten door NBA vertaald naar NV COS De nieuwe wetgeving blinkt niet uit in duidelijkheid. Om een uniforme wijze van interpretatie van de nieuwe wet door accountants te bevorderen heeft de NBA in haar Alert een vertaalslag gemaakt naar de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NV COS). In figuur 1 is weergegeven welke werkzaamheden, naar het oordeel van de NBA, in combinatie met de wettelijke controle bij een OOB nog wel mogen worden uitgevoerd.
Overgangstermijn van twee jaar Het verbod op het verlenen van andere werkzaamheden dan controlediensten is van
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 7
normenkader is waaraan de AFM kan toetsen.
Figuur 1. Toegestane werkzaamheden NV COS
NV COS Standaard Opdrachten tot controle van historische financiële informatie
100-999
Opdrachten tot beoordeling van historische financiële informatie
2000-2699
Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle of beoordeling van historische financiële informatie
3000-3850
Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie
4400
Bron: NBA Alert 27 Scheiding controlediensten & andere werkzaamheden en verplichte kantoorroulatie
Het samenstellen van jaarrekeningen (Standaard 4410) bij een OOB is dus bijvoorbeeld niet meer toegestaan. Het zal in veel gevallen nodig zijn de specifieke omstandigheden van een casus te beoordelen om te bepalen of een bepaalde niet-controledienst wel of niet is toegestaan. De accountantsorganisatie zal de afweging moeten documenteren. Verbod niet alleen van toepassing voor accountantsorganisatie en OOB De wet spreekt over de ‘accountantsorganisatie’. Maar volgens de Alert moet dit breder worden uitgelegd en zou het verbod ook gelden voor de andere onderdelen (zoals de belastingadviespraktijk) van het Nederlandse netwerk van een accountantsorganisatie. Daarnaast is het verbod ook van toepassing bij Nederlandse ‘verbonden derden’ van de OOB. Volgens de onafhankelijkheidsvoorschriften van de NBA zijn dit “natuurlijk of rechtspersonen die feitelijk beleidsbepalend zijn in de OOB, dan wel invloed van betekenis kunnen uitoefenen op het zakelijke en financiële beleid van die OOB, alsmede de entiteiten waarin de OOB feitelijk beleidsbepalend is, dan wel invloed van betekenis kan uitoefenen op het zakelijke en financiële beleid”.
8
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
Extraterritoriale werking De Alert verduidelijkt de Wab op een aantal punten, maar geeft nog geen definitief antwoord op alle vragen. Het belangrijkste aspect dat vooralsnog onduidelijk is, betreft de grensoverschrijdende effecten van de Wab: heeft het verbod op het verrichten van andere dan controlediensten bij OOB’s ook betrekking op buitenlandse onderdelen van het netwerk van de accountantsorganisatie? Om deze vraag te kunnen beantwoorden voert de NBA in overleg met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) nog nader onderzoek uit. Wanneer dit onderzoek zal worden afgerond is vooralsnog niet bekend. Er is namelijk een artikel in de Europese Richtlijn 2006/43/EG (Achtste Richtlijn) dat bepaalt dat lidstaten bij de wettelijke controle van een geconsolideerde jaarrekening met betrekking tot die controle geen aanvullende verplichtingen mogen opleggen aan een wettelijke auditor of auditkantoor in een andere lidstaat van de Europese Unie die de wettelijke controle van een dochteronderneming uitvoert. Onder deze verplichtingen vallen ook onafhankelijkheidsverplichtingen. Maar er lijken onafhankelijkheidsregels in andere landen (bijvoorbeeld Frankrijk) te zijn die wel grensoverschrijdende effecten impliceren. De AFM zal niet handhavend optreden op dit onderdeel zolang het onderzoek loopt. Dit lijkt ook niet mogelijk, gezien er op dit punt nog geen (nieuw)
In haar Alert benadrukt de NBA nog wel dat, ondanks de onduidelijkheid over grensoverschrijdende effecten, bij de werkzaamheden die in het kader van de wettelijke controle van de jaarrekening van de OOB worden verricht bij buitenlandse onderdelen van de gecontroleerde organisatie de onafhankelijkheid van de buitenlandse accountant(sorganisatie) gewaarborgd moet worden, zoals voorgeschreven in NV COS Standaard 600. Deze standaard bepaalt dat de accountant die wil steunen op een accountant van een groepsonderdeel moet vaststellen of deze onafhankelijk is. Aan welke regels deze onafhankelijkheid vervolgens getoetst moet worden is niet expliciet vermeld. Omdat de AFM, zoals gezegd, niet handhaaft omdat het normenkader in de nieuwe regelgeving op dit punt nog niet definitief is, wordt geïmpliceerd dat de tot nog toe geldende regelgeving voor deze toetsing gehanteerd moet worden: de Code of Ethics van de International Ethics Standards Board for Accountants. In de situatie dat een buitenlands onderdeel van het netwerk van de accountantsorganisatie een opdracht tot het verrichten van andere werkzaamheden wil aanvaarden bij een (buitenlands) groepsonderdeel van een OOB, is het van belang de (internationale) netwerkregels na te leven. Zolang er geen duidelijkheid bestaat over de uiteindelijke uitleg van de mogelijke extraterritoriale werking, is voorzichtigheid geboden ten aanzien van het afsluiten van contracten met een looptijd langer dan enkele maanden. Ten slotte benadrukt de NBA in haar Alert nog dat het niet de bedoeling van de wet kan zijn dat de accountantsorganisatie (en andere onderdelen van het Nederlandse netwerk) van de accountantsorganisatie andere diensten verleent bij buitenlandse groepsonderdelen van de OOB en dat een
buitenlands onderdeel van het netwerk van de accountantsorganisatie andere werkzaamheden verricht bij de OOB en Nederlandse groepsonderdelen van de OOB.
3. Verplichte kantoorroulatie Met de invoering van de Wab wordt, met ingang van 1 januari 2016, ook kantoorroulatie verplicht in Nederland. Accountantsorganisaties bij OOB’s worden dan verplicht te rouleren nadat zij acht aaneengesloten jaren de wettelijke controle hebben verricht. Roulatie is ook verplicht bij een onderneming die slechts een deel van de achtjaarperiode als OOB kwalificeert. Volgens de Wta is verplichte kantoorroulatie alleen van toepassing voor de controlerende accountant van de OOB zelf en geldt dit dus niet voor eventuele groepsonderdelen. Echter, de NV COS Standaarden vereisen dat de controlerend accountant zelf voldoende controlewerkzaamheden heeft verricht. Daardoor is het mogelijk noodzakelijk (en efficiënt) dat ook bij (een aantal) groepsonderdelen roulatie zal plaatsvinden. Afkoelingsperiode Na roulatie geldt een afkoelingsperiode: de accountantsorganisatie mag in de twee (boek)jaren volgend op de periode van acht aaneengesloten jaren geen wettelijke controles verrichten bij de OOB. Dit geldt ook wanneer de accountantsorganisatie een aanzienlijk deel van de financiële administratie van de OOB heeft verzorgd of ingericht of de jaarrekening waarop wettelijke controle wordt uitgevoerd heeft samengesteld. Overgangstermijn van drie jaar Verplichte kantoorroulatie wordt van toepassing voor boekjaren die op of na 1 januari 2016 eindigen. Er is dus sprake van een overgangstermijn van drie jaar zodat accountantsorganisaties en ondernemingen roulatie gefaseerd kunnen invoeren. Indien het eerste boekjaar van de OOB dat eindigt na 31 december 2015 minimaal het negende achtereenvolgende boekjaar zou zijn waar dezelfde accountantsorganisatie bij die
OOB wettelijke controles verricht, dan is kantoorroulatie verplicht met ingang van dat boekjaar. Controles over boekjaren die vóór of op 31 december 2015 eindigen, mogen in dat geval ook na deze datum nog worden afgerond. Verenigbaarheid met Europese wetgeving Medio 2015 zal de minister van Financiën de Eerste en Tweede Kamer per brief informeren over de voortgang van de Europese regelgeving met betrekking tot verplichte kantoorroulatie. Als dan blijkt dat de Europese wetgeving wezenlijk zal gaan afwijken van de Nederlandse kan het Nederlandse parlement alsnog besluiten de wetgeving in Nederland aan te passen. Twee accountants in acht jaar De al bestaande wetgeving in Nederland dat een externe accountant bij een OOB na maximaal zeven jaar moet rouleren, komt voort uit Europees recht en blijft ongewijzigd van kracht. De accountantsorganisatie moet na maximaal acht jaar rouleren. Dit creëert dus de situatie dat een OOB, mits zij acht achtereenvolgende jaren gebruik blijft maken van dezelfde accountantsorganisatie, met ten minste twee externe accountants te maken krijgt.
4. Ten slotte Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wab per 1 januari 2013 en daarmee het verbod op het verrichten van overige diensten bij OOB’s door de accountantsorganisatie die de wettelijke controle verricht en verplichte kantoorroulatie per 1 januari 2016, zal de markt voor accountantscontrole en aanverwante diensten de komende jaren in beweging komen. Dit zal organisatorisch impact hebben op de accountantsorganisaties en de ondernemingen. Of de wet het gewenste effect zal opleveren, namelijk het vergroten van de onafhankelijkheid van de accountantsorganisatie en de externe accountant, is maar de vraag. Vooralsnog is de uitwerking van de wet nog niet op alle punten helder. Zo zal de NBA nog komen met de uitkomst van het onderzoek met betrekking tot extraterritoriale werking en worden de nieuwe wetsbepalingen door de NBA nog nader uitgewerkt in de onafhankelijkheidsvoorschriften, waarmee de gevolgen van de nieuwe wettelijke bepalingen duidelijk zullen moeten worden.
Fusies en overnames Hoe de wetgeving met betrekking tot roulatie uitwerkt in een aantal bijzondere situaties zoals een overname, een fusie tussen twee (of meer) ondernemingen in een nieuw opgerichte entiteit of een splitsing, is niet op voorhand duidelijk. Indien een dergelijke situatie zich voordoet, zal de OOB samen met de accountantsorganisatie aan de hand van de specifieke eigenschappen van de overname, fusie of splitsing moeten bepalen en rechtvaardigen of een nieuwe achtjaarperiode begint of dat de lopende periode wordt gecontinueerd.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 9
De nieuwe IFRS leasestandaard: stevige wijn of water? Naar verwachting komt in het eerste kwartaal van 2013 een tweede voorstel voor nieuwe verslaggevingregels van leaseovereenkomsten. De oorspronkelijke voorstellen waren te complex. Inmiddels heeft de IASB water bij de wijn gedaan. Maar het uitgangspunt blijft dat alle leaseverplichtingen straks op de balans komen. Rik van Hal - Accounting and Valuation Advisory Services, Assurance Jay Tahtah - Accounting and Valuation Advisory Services, Assurance
1. Forse kritiek op eerdere leasevoorstellen grotendeels geadresseerd
Spotlight nummer 4/2010
In augustus 2010 heeft de International Accounting Standards Board (IASB) samen met de Financial Accounting Standards Board (FASB) een concept van de voorgestelde wijzigingen omtrent de verwerking van leaseovereenkomsten in de jaarrekening uitgebracht. (Zie ook Spotlight 4/2010.) De belangrijkste wijziging is dat alle leaseverplichtingen in de balans verwerkt worden. Beide boards willen nog steeds tot één gemeenschappelijke en internationaal aanvaarde standaard (onder International Financial Reporting Standards (IFRS) en US GAAP) voor verslaggeving over leases komen. Daarbij willen ze de bezwaren van de huidige standaarden inzake leaseaccounting wegnemen. 800 commentaarbrieven De IASB en FASB hebben 800 commentaarbrieven ontvangen op de exposure draft uit 2010. Zo vonden
10
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
de critici enkele elementen uit de 2010-voorstellen te complex. De voorgestelde wijzigingen zouden ook een significante invloed hebben op het gepresenteerde vermogen en resultaat van ondernemingen die rapporteren onder IFRS. De kritiek richtte zich vooral op: • de verwerking van alle leases als 'financiering' in de winsten-verliesrekening (interest en afschrijving); • het opnemen van verplichtingen voor waarschijnlijke verlengingsperioden; • het opnemen van verplichtingen voor variabele leasevergoedingen; • het onduidelijke onderscheid tussen een lease en servicecontracten; • de verantwoording door lessors en consistentie met lessee-accounting. Tweede voorstel De IASB en FASB hebben mede op basis de commentaarbrieven en andere feedback nieuwe voorstellen gemaakt. Omdat de
kritiek op de eerdere voorstellen zo groot was, en omdat de nieuwe voorstellen op een aantal belangrijke punten afwijken van de eerdere voorstellen, heeft de IASB besloten de voorstellen nogmaals voor te leggen aan belanghebbenden. Naar verwachting worden de nieuwe voorstellen in het eerste kwartaal van 2013 uitgebracht. Hoewel de verwachting is dat het tweede voorstel water bij de wijn doet door tegemoet te komen aan veel kritieken op het voorgaande voorstel blijven ook de verwachte voorstellen niet onbekritiseerd. De beslissingen van de IASB zijn publiek te volgen en er is wederom veel kritiek op het feit dat de IASB te veel compromissen heeft gedaan. Er zullen meerdere pragmatische oplossingen voorgesteld worden zoals het
Kritiek op voorstel verwerking leases als 'financiering' in de winst-en-verliesrekening Een van de 2010-voorstellen waar bezwaar tegen is, is het voorstel om alle lease- en huurverplichtingen in de balans op te nemen en leases als financiering te verwerken. Dit betekent dat huurkosten in de winsten-verliesrekening gesplitst worden in interestkosten op de leasefinanciering en afschrijving van het gebruiksrecht, zoals bij de verwerking van een financiële lease of een aangeschaft actief met (hypothecaire) financiering. Alleen, onder de voorstellen in 2010 neemt een onderneming niet het onderliggende gehuurde actief op in de balans, maar een gebruiksrecht. Daarbij verantwoordt de onderneming niet alleen de basishuurperiode en vaste huurkosten, maar ook alle waarschijnlijke verlengingsperioden en variabele huren op de balans. Dit brengt veel subjectieve schattingen met zich mee. Schattingen die iedere rapportageperiode herbeoordeeld moeten worden.
Oproep van voorzitter IASB Hans Hoogervorst om IASB te steunen De IASB en FASB hebben niet alleen kritiek gekregen op de inhoud van de voorstellen tot op heden, maar ook op het proces. Zij hebben bijvoorbeeld verschillende voorstellen gedaan en die vervolgens weer ingetrokken. Hieruit blijkt dat dit een complex onderwerp is. Er spelen ook vele belangen. Hans Hoogervorst, voorzitter van de IASB, gaf aan dat de crisis is veroorzaakt door excessieve leverage en dat transparantie omtrent leases noodzakelijk is. Daarom heeft hij nationale en internationale regelgevers en investeerders opgeroepen de IASB te steunen. Hij stelt dat in het verleden vergelijkbare moeilijke dossiers 'bevochten' zijn die hebben geleid tot meer transparantie in financiële verslaggeving. Dit betreft zaken waarvan we het nu heel normaal vinden dat ze op de balans gepresenteerd worden. Denk aan pensioenverplichtingen en de verwerking van op aandelen gebaseerde beloningen.
Samenvatting De IASB en de FASB komen met aangepaste voorstellen voor de verslaggeving omtrent leaseovereenkomsten. Deze voorstellen wijken naar verwachting sterk af van de eerder uitgebrachte voorstellen in 2010. Maar het principe dat alle leaseovereenkomsten op de balans verantwoord moeten worden is ongewijzigd in de nieuwe voorstellen opgenomen. Belangrijke wijzigingen zijn gelegen in de verantwoording van leaseovereenkomsten in het resultaat. Deze wijzigingen kunnen voor zowel lessors als lessees resulteren in een beperkter gevolg voor het getoonde resultaat bij het toepassen van deze nieuwe voorstellen. Dit artikel gaat in op de verwachte wijzigingen in de aangepaste voorstellen voor een nieuwe lease standaard. Het is gebaseerd op de voorlopige beslissingen van de IASB tot op heden (januari 2013).
handhaven van twee modellen voor de winst-en-verliesrekening, echter hiervoor ontbreekt het veelal aan een conceptuele grondslag binnen IFRS.
jaar. Hiermee lijkt de ED 2013, hoewel pragmatischer in de praktijk, inhoudelijk complexer dan de ED 2010. Wel leiden de voorgestelde wijzigingen tot een reductie van de complexiteit en kosten van de implementatie en toepassing van een nieuwe leasestandaard.
2. Significante verschillen tussen ED 2013 en ED 2010
•
Het tweede voorstel (exposure draft 2013, oftewel ED 2013) wijkt naar verwachting op een aantal belangrijke punten sterk af van de eerdere voorstellen (ED 2010). Dit betekent niet dat de ED 2013 minder ingrijpende veranderingen voorstelt ten opzichte van de huidige IFRS-standaard voor leaseaccounting, IAS17 ‘Leases’. Uitgangspunt is nog steeds dat alle leaseverplichtingen op de balans verantwoord worden. Daarnaast komen er meerdere uitzonderingen zoals een vrijstelling voor leases korter dan één
De belangrijkste wijzigingen betreffen: de verwerking van de kosten van een leaseovereenkomst in de jaarrekening van de lessee; • de verwerking van leases in de jaarrekening van de lessor; • de termijn van de leaseovereenkomst; • de bepaling van de variabele en voorwaardelijke leasevergoedingen; • de definitie van een leaseovereenkomst.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 11
Overzicht van wijzigingen ED 2013 ten opzichte van ED 2010 en huidige leasestandaard ED2013
ED2010
IAS 17
Definitie van een
Deze is gelijk aan IAS 17 echter de definitie
Gelijk aan de huidige IAS 17.
Er is sprake van een leaseovereenkomst
lease
van een specifiek actief is nader verduidelijkt
indien:
en de definitie van het recht van gebruik
•
is aangescherpt door voor het begrip zeggenschap aan te sluiten bij de definities
•
zoals gehanteerd in de nieuwe standaard voor consolidatie en omzetverantwoording.
Lessee-accounting:
Alle leases worden in de balans verwerkt.
Alle leases worden in de balans verwerkt.
nakoming van de overeenkomst afhankelijk is van het gebruik van een specifiek actief; en de overeenkomst het recht van het gebruik van het specifieke actief omvat.
Alleen financiële leases worden in de balans
verwerking in de
verwerkt. Operationele leases worden niet in
balans
de balans verwerkt.
Lessee-accounting:
Leases waarbij alleen een insignificant
Alle leases leiden tot een combinatie van
Operationele leases leiden tot periodiek
verwerking in
gedeelte van het actief wordt verbruikt,
(lineaire) afschrijvingslast op het leaseactief
lineaire/constante leasekosten.
de winst-en-
leiden tot periodiek lineaire/constante
en interestkosten op de bijbehorende
verliesrekening
leasekosten.
leaseschuld.
Financiële leases leiden tot een combinatie van (lineaire) afschrijvingslast op het
Alle overige leases leiden tot een
leaseactief en interestkosten op de
combinatie van (lineaire) afschrijvingslast
bijbehorende leaseschuld.
op het leaseactief en interestkosten op de bijbehorende leaseschuld. Lessor-accounting:
Leaseovereenkomsten waarbij alleen een
Indien de onderneming significante risico’s
De baten uit operationele leases worden
verwerking in
insignificant gedeelte van het actief wordt
en significante voordelen behoudt dan past
lineair in het resultaat verantwoord.
de winst-en-
verbruikt, leiden tot periodiek lineaire/
deze de ‘performance obligation’-benadering
verliesrekening
constante leasebaten.
toe. Dit leidt tot interestopbrengsten op de
Financiële leases leiden tot rentebaten die
leasevordering, afschrijvingkosten op het
zodanig verwerkt worden dat een constant
Voor alle andere overeenkomsten
leaseactief en leaseopbrengsten gerelateerd
perioderendement (interestbate) behaald
verantwoordt de lessor (eventueel) een bate
aan de vrijval van de prestatieverplichting.
wordt.
voor het gedeelte van het leaseactief dat aan de lessee is overgedragen en behaalt
Voor alle andere overeenkomsten wordt de
deze een constante perioderendement
derecognitionbenadering toegepast. Hierbij
(interestbate) op de leasevordering.
verantwoordt de lessor (eventueel) een bate voor het gedeelte van het leaseactief dat aan de lessee is overgedragen en behaalt deze een constante perioderendement (interestbate) op de leasevordering.
Variabele/
In de waardering van de leaseverplichting
De onderneming maakt een inschatting van
Deze kasstromen zijn geen onderdeel
voorwaardelijke
worden alleen de volgende leasebetalingen
de verwachte variabele en voorwaardelijke
van de minimale leasebetalingen.
leasevergoedingen
opgenomen:
leasebetalingen en neemt deze mee in de
Restwaardegaranties afgegeven door de
•
bepaling van de leaseverplichting.
lessee zijn wel onderdeel van de minimale
• •
12
feitelijk vaste leasebetalingen die gestructureerd zijn als variabele leasebetalingen; betalingen afhankelijk van een bepaalde koers of index; of verwachte betalingen met betrekking tot een afgegeven restwaardegarantie.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
leasebetalingen.
vermoeden bevatten dat leases van onroerend goed per definitie niet leiden tot de consumptie van een significant gedeelte van het leaseactief tenzij: • de leasetermijn het grootste gedeelte van de economische levensduur van het leaseactief beslaat; of • de contante waarde van de vaste leasebetalingen nagenoeg gelijk is aan de reële waarde van het leaseactief.
Figuur 1. Grafische weergave effectieve-interestmethode
Kostenontwikkeling
-220 -230 -240 -250 -260 -270
Het tegenovergestelde is het geval voor leases van activa anders dan onroerend goed. Hiervan zal de ED 2013 aangeven dat bij deze leaseovereenkomsten in principe altijd een significant gedeelte van het actief geconsumeerd wordt tenzij: • de leasetermijn een insignificant gedeelte van de economische levensduur van het leaseactief beslaat; of • de contante waarde van de vaste leasebetalingen insignificant is ten opzichte van de reële waarde van het leaseactief.
-280 1
2
3 4 Effect op de winst
Under the current standard
Verwerking kosten leaseovereenkomst in jaarrekening lessee Er worden voor de verwerking van de kosten van een leaseovereenkomst in de jaarrekening van de lessee een paar significante wijzigingen voorgesteld. Leaseovereenkomsten in de balans Volgens de ED 2010 moest de lessee het in de balans opgenomen actief lineair afschrijven en de interestkosten op de leaseschuld op basis van de effectieveinterestmethode verwerken (de ‘interest en amortisatie’-benadering). Deze verwerking zou leiden tot een ‘front-loading’ effect van de leasekosten. Hierbij zou het totaal van de afschrijvingskosten en de interestkosten aan het begin van de leaseperiode hoger zijn dan aan het einde van de leaseperiode. Naar verwachting moet deze methode ook volgens de ED 2013 toegepast worden. Maar wanneer een onderneming alleen een beperkt (insignificant) gedeelte van het leaseactief tijdens de leaseperiode consumeert dan moet zij de ‘Straight Line Expense’-methode (lineaire-kostenbenadering) toepassen. Bij deze methode is het totaal van de afschrijvingskosten en de interestkosten periodiek gelijk. Ook worden de leasekosten (gecombineerde afschrijvingskosten en
5
6
Under the new proposal
interestkosten) op één regel als lease-/ huurkosten verantwoord. Deze methode leidt tot een verwerking in de winst-enverliesrekening die vergelijkbaar is met de huidige operationele leases. Bij beide modellen worden alle leaseovereenkomsten in de balans opgenomen. Dit is een significante wijziging ten opzichte van de huidige standaard, waarbij alleen financiële leases in de balans van een lessee worden verantwoord.
Deze principes voor leaseclassificatie leiden voor de winst-en-verliesrekening tot een nieuwe scheidslijn en ‘bright line’. Dit terwijl het doel van de boards juist was om ‘bright lines’ te elimineren en te komen tot één model voor de verwerking van álle leaseovereenkomsten. Veel belanghebbenden zijn ook van mening dat geen basis bestaat voor het onderscheid tussen onroerend goed en andere activa.
Nieuwe scheidslijn en ‘bright-line’ in de winst-en-verliesrekening De ED 2013 zal tevens het weerlegbaar
Figuur 2. ‘Interest en amortisatie’-benadering Balans:
Huidige situatie
Toekomstige situatie
- Materiële vaste activa
x
- Leaseverplichting
(x)
Winst-en-verliesrekening: - Huurkosten
Huidige situatie
Toekomstige situatie
x
- Afschrijvingskosten
x
- Intrestkosten
x
* betreft een vergelijking met operationele lease op basis van IAS 17
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 13
een leasevordering op die het recht vertegenwoordigt op leasebetalingen. De lessor beschouwt een gedeelte van het leaseactief als overgedragen aan de lessee.
Figuur 3. Voorbeelden van activa met een indicatie van de classificatie van de lease voor de verwerking in de winst-en-verliesrekening
Onroerend goed Commercieel onroerend goed (10 jaar)
LK
Op basis van deze benadering maakt ook de lessor net als de lessee een onderscheid tussen leases waarbij de lessee het leaseactief grotendeels consumeert en leases waarbij dit niet het geval is. Indien de lessee slechts een insignificant gedeelte van het leaseactief consumeert, behoudt de lessor het leaseactief in zijn balans, en verantwoordt hij de omzet op een lineaire wijze. Deze situatie is vergelijkbaar met de verwerking van een operationele lease in de jaarrekening van de lessor onder de huidige standaarden (en verwerking door een vastgoedlessor). Indien de lessee meer dan een insignificant deel van het leaseactief consumeert, dan hanteert de lessor de ‘vordering en residu’-benadering (VRmodel). Deze benadering is grotendeels vergelijkbaar met de ‘derecognition benadering’ in de ED 2010.
IA
Commercieel onroerend goed (30 jaar)
Overige activa Vrachtwagen
LK Schip (5 jaar)
IA
Vliegtuig
Schip (20 jaar) Auto
Insignificant Leasetermijn*
Significant Leasetermijn*
NCW leasebetalingen
NCW leasebetalingen
* Leasetermijn in verhouding tot de economische levensduur
Een belangrijk verschil zal ontstaan bij huidige operationele leases voor activa anders dan onroerend goed. Een lease van een actief voor drie jaar met een economische levensduur van tien jaar zal naar alle waarschijnlijkheid classificeren als een operationele lease onder de huidige verslaggevingregels. Onder de aangepaste voorstellen zal naar alle waarschijnlijkheid de conclusie zijn dat de lessee een meer dan insignificant deel van het actief consumeert gedurende de leasetermijn. Daarom zal een dergelijke overeenkomst verwerkt worden onder het ‘interest en amortisatie’- model in de winst-en-verliesrekening (als interest en afschrijving). Ad Verwerking leases in jaarrekening lessor De ED 2010 bevatte een tweemodellenbenadering: de lessor hanteert de performance-obligationbenadering of de derecognitionbenadering. Indien de lessor bij het aangaan van een leaseovereenkomst zich bloot blijft stellen aan significante risico’s en het recht behoudt op significante voordelen die met het geleased actief samenhangen gedurende of na afloop
14
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
van het leasecontract, dan hanteert hij de performance-obligationbenadering. Bij deze benadering neemt de lessor het geleasede actief en een leasevordering op. Hiernaast neemt de lessor een ‘performance obligation’ op. Deze geeft aan dat de lessor een verplichting heeft om de lessee het gebruik toe te staan van het leaseactief. In alle overige gevallen past de onderneming de derecognitionbenadering toe. Bij deze benadering neemt de lessor
Ad Termijn leaseovereenkomst De termijn van de leaseovereenkomst werd op basis van de ED 2010 gesteld op de verwachte leasetermijn. Hierbij moest rekening worden gehouden met eventuele mogelijkheden tot verlenging waarvan het bij het aangaan van de overeenkomst meer dan waarschijnlijk was (groter dan vijftig procent) dat deze uitgeoefend wordt.
Figuur 4. De ‘vordering en residu’-benadering Balans:
Huidige situatie
- Materiële vaste activa
Toekomstige situatie
x
- Restant leaseactief (onderdeel MVA)
x
- Leasevordering
x
Winst-en-verliesrekening:
Huidige situatie
- Huuropbrengsten
x
- Resultaat op de desinvestering
x
- Intrestbaten * betreft een vergelijking met operationele lease op basis van IAS 17
Toekomstige situatie
x x
In de ED 2013 sluit de leasetermijn meer aan bij de huidige definitie. De leasetermijn betreft de niet-opzegbare periode gedurende welke de lessee zich heeft verbonden het actief te leasen, samen met eventuele verdere perioden waarvoor de lessee het recht heeft om de lease te verlengen en significante economische motieven bestaan om deze verlengingsrechten uit te oefenen (dan wel dat significante economische belemmeringen bestaan om de verlengingsrechten niet uit te oefenen). Ad Bepaling variabele en voorwaardelijke leasevergoedingen De ED 2010 vereiste dat een inschatting van alle variabele leasebetalingen en betalingen gerelateerd aan afgegeven restwaardegaranties en boetes voor vervroegde beëindiging in de waardering van de leaseverplichting meegenomen moesten worden. In de waardering van het leaseactief en de leaseschuld worden op basis van de ED 2013 alleen nog leasebetalingen opgenomen die: • feitelijk vaste leasebetalingen zijn maar gestructureerd zijn als variabele leasebetalingen; en • afhankelijk zijn van een bepaalde koers of index; en • verwacht worden met betrekking tot een afgegeven restwaardegarantie. Variabele vergoedingen die afhankelijk zijn van het gebruik of de prestaties van het leaseactief (omzetgerelateerde huren, kilometergerelateerde leasebetalingen) behoren niet tot de leasebetalingen die in de waardering van de leaseverplichting worden opgenomen. Ad Definitie leaseovereenkomst In de ED 2010 was de definitie van een lease nagenoeg ongewijzigd overgenomen uit IAS17. De ED 2013 zal een verbeterde definitie bevatten van een lease. De definitie van een ‘specifiek actief’ wordt verder
verduidelijkt en het begrip ‘zeggenschap’ wordt verder uitgewerkt. Een specifiek actief zal gedefinieerd worden als een actief dat expliciet of impliciet identificeerbaar is. Een specifiek actief kan ook onderdeel zijn van een groter actief (verdieping in een gebouw). Maar capaciteit op een niet identificeerbaar deel van een pijpleiding is geen specifiek actief. Hiernaast is sprake van zeggenschap over een actief indien de lessee de mogelijkheid heeft om het gebruik van het actief te bepalen en de voordelen van dit gebruik verkrijgt. Deze gewijzigde definitie van zeggenschap sluit aan bij de definitie van zeggenschap zoals opgenomen in de voorgestelde IFRS-standaard inzake omzetverantwoording en de nieuwe IFRSstandaard inzake consolidatie (IFRS 10). Het is de verwachting dat door de verdere aanscherping van de definitie minder overeenkomsten als een lease zullen worden aangemerkt ten opzichte van de huidige situatie onder IAS 17. Zo zullen sommige overeenkomsten inzake het beschikbaar stellen van capaciteit veelal niet als een lease beschouwd worden. Echter ook contracten waarbij een partij alle opbrengsten/productie afneemt terwijl deze partij geen beschikkingsmacht heeft over hoe het actief gebruikt wordt zullen waarschijnlijk geen lease zijn.
3. Leasevoorstellen hebben nog steeds forse impact Ook de aangepaste voorstellen voor een nieuwe leasestandaard zullen zowel financiële als bedrijfsmatige gevolgen
hebben voor ondernemingen. Hierbij is de verwachting dat lessees het hardst geraakt worden omdat deze alle leaseovereenkomsten in de balans moeten verwerken terwijl dit momenteel nog niet het geval is voor de operationele leases. De impact op de winst-en-verliesrekening hangt af van de classificatie van een lease onder de nieuwe regels. Financiële gevolgen lessees Lessees dienen net als bij de ED 2010 alle leaseovereenkomsten in de balans te verwerken. Dit principe was al in het discussiedocument uit 2009 opgenomen en is sinds die tijd ongewijzigd gebleven en wordt breed door de belanghebbenden gedragen. Het is dan ook de verwachting dat dit principe ongewijzigd in een nieuwe standaard opgenomen wordt. Afhankelijk van het aantal leases zal dit in veel gevallen een forse toename betekenen van het balanstotaal en schuldpositie. Dit heeft een negatief effect op de solvabiliteit van een onderneming. Of ook het resultaat van de onderneming beïnvloed zal worden is afhankelijk van de nieuwe leaseclassificatie zoals weergegeven in figuur 5 (of de lessee het leaseactief nagenoeg consumeert) en de regels inzake de eerste toepassing voor een nieuwe leasestandaard. Financiële gevolgen lessor De gevolgen voor de financiële cijfers van lessors zullen beperkter zijn dan die van de lessees. Desalniettemin is de impact voor lessors nog steeds omvangrijk. Vanuit het perspectief van de balans zullen de
Figuur 5. Overzicht van de impact op de winst-en-verliesrekening voor lessees in vergelijking met de huidige leaseclassificatie Classificatie op basis van de huidige leasestandaard
Classificatie op basis van de nieuwe voorstellen
Verwachte impact op resultaat
Operationele lease
Lineaire-kostenmodel
Laag
Operationele lease
Interest-en-amortisatiemodel
Hoog
Financiële lease
Interest-en-amortisatiemodel
Gemiddeld
Financiële lease
Lineaire-kostenmodel
n.v.t.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 15
Figuur 6. De impact van de voorgestelde leasestandaard op de financiële cijfers van lessees Lineaire kostenbenadering
Interest-en-amortisatiebenadering
- Totaal van activa
©
©
- Totaal van passiva
©
©
- Leasekosten
=
ª
- Afschrijvingskosten
=
©
- Interestkosten
=
©
- EBIT
=
©
- EBITDA
=
©
- Cashflow uit operationele activiteiten
=
©
- Cashflow uit financieringsactiviteiten
=
ª
Balans
Winst-en-verliesrekening
Kasstroomoverzicht
wijzigingen minder verstrekkend zijn omdat lessors op dit moment al een materieel vast actief (operationele lease) of een leasevordering (financiële lease) op de balans hebben staan. Voor lessors die veelvuldig overeenkomsten aangaan die classificeren voor de ‘vordering en residu’-benadering, kunnen forse effecten verwachten op het getoonde resultaat. Dit omdat al een resultaat wordt behaald op het gedeelte van het leaseactief dat aan de lessee is overgedragen bij het aangaan van de leaseovereenkomst. Gedurende de leaseperiode zal de lessor dan alleen nog interestbaten verantwoorden voor
de leasevordering. Dit zal leiden tot forse volatiliteit in de resultaten van deze lessors. Maar als een lessor een overeenkomst aangaat waarbij de lessee niet meer dan een insignificant deel van het actief consumeert tijdens de leaseperiode dan heeft dit geen effect op het getoonde resultaat.
4. IASB heeft nog lange weg te gaan naar definitieve standaard in 2014 Vanaf het uitbrengen van de ED 2013 kunnen belanghebbenden gedurende 120 dagen feedback geven. Mede op basis hiervan wordt een definitieve standaard opgesteld die wordt opgenomen in zowel IFRS als US GAAP. Een minderheid van de boardleden heeft al aangegeven dat ze niet alle voorstellen in de ED 2013 zullen onderschrijven. Enkele van hen vinden dat de conceptuele basis ontbreekt voor de aanpassingen en ziet liever één model voor de verslaggeving van álle leaseovereenkomsten. Door enkele belanghebbenden in Europa is reeds kritiek geuit op de aangepaste voorstellen zoals de Engelse en Duitse nationale regelgevers (FRC en DRSC). Deze kritiek heeft grotendeels betrekking op de vraag of de voordelen van een nieuwe leasestandaard opwegen tegen de nadelen (en kosten). In Nederland heeft Eumedion, vertegenwoordiger van een groep gebruikers (institutionele beleggers), in een open brief aan de IASB steun geuit voor de koers van de IASB en Eumedion vindt dat de IASB met het leaseproject de goede kant opgaat. Gezien de vaak tegengestelde belangen en kritieken op de aangepaste voorstellen zal 2013 een belangrijk jaar worden voor het leaseproject. Vooralsnog wordt een definitieve leasestandaard verwacht in 2014, maar de IASB zal nog diverse hobbels moeten nemen. Een nieuwe leasestandaard zal waarschijnlijk niet voor 2016 van kracht zijn (met vergelijkende cijfers per 1 januari 2015).
Figuur 7. Overzicht van de impact op de winst-en-verliesrekening voor lessors in vergelijking met de huidige leaseclassificatie
Ondernemingen moeten nagaan wat de impact is op de eigen financiële cijfers en de gevolgen daarvan voor financieringsovereenkomsten (convenanten), budgetten en langetermijnplannen, bonus- en andere beloningsregelingen.
16
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
Classificatie op basis van de huidige leasestandaard
Classificatie op basis van de nieuwe voorstellen
Verwachte impact op resultaat
Operationele lease
Operationele lease
Laag
Operationele lease
Vordering-en-residubenadering
Hoog
Financiële lease
Operationele lease
Hoog
Financiële lease
Vordering-en-residubenadering
Gemiddeld
Er zal geen uitzondering gelden voor bestaande leases op moment van initiële toepassing. Dit is een belangrijke overweging om mee te nemen voor contracten die nu worden aangegaan met een verwachte looptijd tot na 2014. De nieuwe standaard zal naar verwachting wel enkele transitiebepalingen bevatten om de (retrospectieve) implementatie te vereenvoudigen.
5. Afsluiting Hoewel de IASB met de ED 2013 aan veel van de kritiek op de voorgaande voorstellen tegemoet is gekomen, bestaat ook al kritiek op de aangepaste voorstellen. De IASB en de FASB zijn echter vastbesloten om met een nieuwe standaard voor leaseovereenkomsten te komen. Uitgangspunt daarbij is het elimineren van leases die momenteel buiten de balans blijven. De aangepaste voorstellen,
hoewel daarin nog sprake is van veel onduidelijkheden, lijken het benodigde draagvlak te hebben binnen de grote groep van belanghebbenden. Ondanks de verwachting dat na het verkrijgen van feedback op de ED 2013 mogelijk nog aanpassingen zullen plaatsvinden, lijkt consensus te zijn bereikt op de voorgestelde modellen voor verwerking van leases in de jaarrekening van ondernemingen. Toegenomen transparantie door het op de balans brengen van de leases die nu nog buiten de balans blijven staat nog steeds als een huis. De wijze waarop dat gebeurt lijkt echter van ondergeschikt belang voor de IASB gezien de vele (pragmatische) concessies aan de eerdere voorstellen. Het ontbreekt soms aan conceptuele basis voor de wijzigingen, maar de rechten en verplichtingen uit hoofde van leases hebben een uniek karakter. De pragmatische insteek van de IASB leidt wel tot de vraag of
dit nog wel een verbetering is ten opzichte van de huidige verslaggeving en of dit de kosten van implementatie rechtvaardigt. Nogmaals, ook de aangepaste voorstellen zullen leiden tot het op de balans brengen van leases die momenteel nog buiten de balans blijven. Dit zal de transparantie en het inzicht in verplichtingen van ondernemingen doen toenemen. De IASB heeft sinds de voorstellen in 2010 dus duidelijk water bij de wijn gedaan om tegemoet te komen aan alle bezwaren. Daarmee is het een wat minder stevige wijn dan in 2010. Maar er is nog wel wijn over; een lichte.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 17
Huidige marktomstandigheden hebben impact op hedge accounting IAS 39 geeft aan wat de spelregels zijn voor de waardering tegen reële waarde in geval van hedge accounting. Het is geen eenvoudige standaard. De huidige bijzondere marktomstandigheden doen daar een schepje bovenop. De IASB is bezig met een project om de IAS 39 te vervangen, maar tot die tijd moet de onderneming IAS 39 toepassen voor hedge accounting en hedge-accountingineffectiviteit. Kees-Jan de Vries – Accounting and Valuation Advisory Services, Assurance
1. IAS 39 is een complexe standaard De hoofdregel van IAS 39 is helder: de onderneming verwerkt alle derivaten tegen reële waarde (‘fair value’) in de balans. Als zich veranderingen voordoen in de reële waarde, dan verantwoordt de onderneming deze in de winsten-verliesrekening. Daarop geldt één uitzondering, namelijk wanneer de onderneming gebruik maakt van hedge accounting. In de uitwerking in praktijk kan IAS 39 echter veel minder helder en zelfs complex zijn. Dit komt enerzijds doordat IAS 39 veel gedetailleerde regels bevat om misbruik te bepalen. Anderszijds zijn in de huidige markt een aantal waarderingsinconsistenties ontstaan waarmee bij het aangaan van hedgerelaties in het verleden geen rekening is gehouden. In bepaalde gevallen kan dit leiden tot onvoorziene effecten in de winst-en-verliesrekening.
2. Er zijn verschillende modellen voor hedge accounting IAS 39 beschrijft dat de onderneming
18
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
onder zeer specifieke voorwaarden de resultaten van reële-waardeveranderingen van derivaten op hetzelfde moment in de winst-en-verliesrekening tot uiting mag laten komen als die van het onderliggende hedged item. Wil de onderneming hedge accounting toepassen dan moet zij hedge-documentatie opstellen en periodiek vaststellen dat de hedge-relatie effectief was en zal zijn. Hiervoor kan de onderneming drie modellen toepassen: • kasstroomhedge-accounting; • reëlewaardehedge-accounting; • hedge van een netto-investering in een buitenlandse eenheid. Op dit model gaat dit artikel niet nader in. Ad Kasstroomhedge-accounting In het kasstroomhedge-accountingmodel worden variabele kasstromen gefixeerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het afdekken van het variabele renterisico in een lening door middel van een swap. Stel dat een onderneming een vijfjarige lening aangaat waarop 3-maands Euribor plus een kredietopslag wordt betaald. De onderneming kan het variabele renterisico afdekken door een swap aan te gaan
waarop vijf jaar lang 3-maands Euribor wordt ontvangen in ruil voor het betalen van een vaste rente zoals 4,0%. De lening zal in de balans worden opgenomen tegen (geamortiseerde) kostprijs en de swap tegen reële waarde. Als de hedge-relatie aan de vereisten voldoet (hedge-documentatie bij het aangaan van de hedge-relatie en een periodieke effectiviteittest) dan kan de onderneming de reële-waardemutatie van het derivaat uitstellen in een separate component van het eigen vermogen, de kasstroomhedgereserve. Ad Reëlewaardehedge-accounting Bij een reëlewaardehedgeaccountingrelatie hedget de onderneming de mogelijke veranderingen in de reële waarde van een onderliggend hedged item met een derivaat. Denk hierbij aan een onderneming die een vastrentende lening aangaat waarop jaarlijks een vaste jaarlijkse couponrente van 5% moet worden betaald. (Het zou kunnen dat de onderneming deze vaste rente wil veranderen in een variabele rentelast bijvoorbeeld
omdat de onderneming van mening is dat haar opbrengsten in lijn bewegen met de marktrente. De onderneming zou dit kunnen bewerkstelligen door het aangaan van een renteswap waarop 6-maands Euribor wordt betaald en een vaste rente van bijvoorbeeld 4% wordt ontvangen (het verschil tussen de 5% op de leningen en de 4% van de renteswap is de kredietopslag die op de lening wordt betaald).) Voldoet de hedge-relatie aan de vereisten dan mag de onderneming de waardering van het hedged item aanpassen voor het risico dat zij gehedged heeft. Zij boekt de aanpassing van de lening via de winst-en-verliesrekening. De verandering van de reële waarde van het derivaat wordt eveneens via de winst-enverliesrekening geboekt en heft daarmee de waardeaanpassing van het hedged item op voor zover er sprake is van een volledige effectieve hedge-relatie.
3. Hedge-relatie bepalen vóór toepassing hedge accounting Als de onderneming hedge accounting wil toepassen, moet zij onder IAS 39 eerst analyseren of de hedge-relatie effectief is. Keuze effectiviteittest hangt af van soort hedge-relatie en de betrokken derivaten Er zijn verschillende testen om de (in)effectiviteit van de hedge-relatie te analyseren. Effectiviteit testen onder IAS 39 is een tweetrapsraket. In eerste instantie moet bepaald worden of de test überhaupt effectief is. Hiervoor moet aangetoond worden dat de hedge-relatie zich binnen een hedge-effectiviteit van 80 en 125% beweegt. Dit mag op basis van een gewone ‘cumulatieve dollar offset’-test of met een meer geavanceerde test zoals een regressieanalyse (zie kader). Welk type van test de onderneming hiervoor het beste kan toepassen, is sterk afhankelijk van het soort hedge-relatie en de derivaten die in die hedge-relatie betrokken zijn. Over het algemeen geldt dat hoe meer verschillen er zijn tussen hedged item en hedginginstrument, hoe geavanceerder de test moet zijn om hedge accounting te mogen toepassen. Daarna moet worden bepaald
hoe groot een eventuele accountingineffectiviteit is die in de winst-enverliesrekening moet worden geboekt als de uitkomst van de effectiviteittest niet precies 100% is. Deze zogenaamde accountingineffectiviteit wordt bepaald met een ‘cumulatieve dollar offset’-test. Hierbij moet worden opgemerkt dat hoe geavanceerder de test is om te kijken of de hedge-relatie tussen 80 en 125% blijft, en dus hoe meer hedge-relaties effectief zijn, hoe groter de kans op accountingineffectiviteit als gevolg van de ‘cumulatieve dollar offset’-test is.
Twee veelgebruikte effectiviteittesten • ‘Cumulatieve dollar offset’-test De onderneming berekent de (in)effectiviteit door de verandering in reële waarde van het derivaat te delen door de verandering in reële waarde van het hedged item. De uitkomst van deze deling moet (in absolute termen) binnen 0,80 en 1,25 blijven. • Regressieanalyse De onderneming analyseert de regressie op reëlewaardeveranderingen van derivaat en hedged item. Deze test is vooral aan te raden bij hedge-relaties waar het hedging-instrument niet gelijk is aan het hedged item. Deze test is veel stabieler dan het vergelijken van twee reële waardes op een bepaald moment in de tijd.
4. Accounting-ineffectiviteit
Samenvatting Onder IAS 39 worden derivaten tegen reële waarde in de balans verwerkt. De regels voor het toepassen van hedge accounting zijn complex en omvangrijk. Om hedge accounting te kunnen toepassen, moet de onderneming analyseren of de hedge-relatie effectief is. Als het hedged item niet meer gelijk is aan het hedging-instrument, is er sprake van accounting-ineffectiviteit. Ook het kredietrisico heeft impact op de effectiviteit van accounting. Een complicerende factor hierbij is dat er op dit moment in de markt een aantal bijzondere omstandigheden spelen die van invloed zijn op de waardering van derivaten. Deze kunnen een invloed hebben op de verslaggeving van derivaten in de balans en de winst-enverliesrekening. De IASB is op dit moment bezig met een project om IAS 39 te vervangen door IFRS 9, en IFRS 13 over het bepalen van reële waarde is ook van kracht geworden. Beide standaarden verduidelijken nog verder hoe er met deze bijzondere marktomstandigheden in waarderingen moet worden omgegaan.
dollar offset’-berekening. In deze berekening vergelijkt de onderneming de cumulatieve verandering in reële waarde van het derivaat sinds de inceptie van de hedge-relatie met de cumulatieve waardeverandering van het hedged items sinds de inceptie van de hedge-relatie. De reële-waardeverandering van het derivaat mag vervolgens tot de laagste van deze twee bedragen worden uitgesteld in de kasstroomhedge-reserve.
Als de onderneming heeft kunnen vaststellen dat de hedge-relatie binnen de vereiste 80-125% bandbreedte blijft, bepaalt zij vervolgens of er sprake is van accounting-ineffectiviteit. Zoals gezegd moet dit voor een kasstroomhedge-relatie altijd gedaan worden met de ‘cumulatieve
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 19
Voorbeeld accounting-ineffectiviteit Moment 1: De cumulatieve waardeverandering van het derivaat is 90 euro. De cumulatieve waardeverandering* van de variabel rentende lening die wordt gehedged is (100) euro. Voor de kasstroomhedge-relatie maakt de onderneming de volgende journaalpost**: Derivaat EUR 90 @ Kasstroomhedge-reserve EUR 90*** Moment 2: De cumulatieve waardeverandering van het derivaat is 110 euro. De cumulatieve waardeverandering van de lening is (104) euro. De onderneming maakt deze journaalpost: Derivaat EUR 110 @ Ineffectiviteit (w & v) EUR 6 @ Kasstroomhedge-reserve EUR 104*** * De cumulatieve waardeverandering van de variabel rentende lening wordt gemodelleerd als een hypothetisch derivaat, waarbij het renterisico van de lening dat wordt gehedged wordt voorgesteld als het risico dat de variabele rente gaat bewegen ten opzichte van een vaste ‘benchmark’rente. ** Er wordt uitgegaan van een systeem waarbij boekingen na jaareinde worden teruggedraaid en boekingen in het geheel opnieuw worden gemaakt. *** Hier moet ook nog latente belasting op worden geboekt, waar in dit voorbeeld niet op wordt ingegaan.
Voor reële-waardehedge-relaties geldt dat accounting-ineffectiviteit ‘automatisch’ in de winst-en-verliesrekening tot uiting wordt gebracht omdat zowel de reëlewaardeveranderingen van het derivaat als die van het hedge-item in het geheel in de winst-en-verliesrekening worden verantwoord.
5. Een referentie naar de markontwikkelingen Vanwege de recente marktomstandigheden ontstaan er een paar bronnen van hedge(accounting)ineffectiviteit, waaronder: • currency basis spread; • Overnight Index Swap (OIS); • kredietrisicowaardering en debetwaardering.
Ad Currency basis spread Wereldwijd bestaat er zorg over de euro en het al of niet uiteenvallen van de Europese monetaire unie. Dit heeft tot gevolg dat een investeerder van buiten de eurozone (laten we zeggen een Amerikaan) niet snel bereid zal zijn om USD uit te lenen aan iemand in de eurozone zonder een opslag. Daarom zal de Europeaan die tijdelijk USD wil hebben
20
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
van de Amerikaan en daarvoor EUR in onderpand geeft, ‘iets extra’s’ moeten doen voor de Amerikaan. Dat kan door hem meer dan USD Libor te betalen op de USD-lening, of hem minder dan EUR Euribor te laten betalen op het EUR-onderpand. Currency basis spread van belang voor discount curve Dit verschijnsel komt tot uiting in de waardering van variabel naar variabel rentende cross-currencyswaps: de zogenaamde cross-currencybasisswap. In de huidige marktomstandigheden komt een cross-currencybasisswap waarin 3-maands EUR Euribor-rente wordt uitgewisseld tegen 3-maands USD Libor-rente niet zonder een spread (opslag) tot stand vanwege het hiervoor genoemde ‘wantrouwen’ jegens de EUR. Deze spread is een opslag op de USD-rente of een afslag op de EURrente. Dit wordt ‘currency basis spread’ genoemd. Omdat deze currency basis spread in de markt wordt meegenomen voor de waardering van nieuwe swaps, moet deze ook worden toegepast bij de waardering van bestaande swaps. Voor de waardering van derivaten die een cross-currency-element bevatten moet de onderneming daarom in de gehanteerde discount curve(s) rekening houden met deze currency basis spread. Accounting-ineffectiviteit door onbalans hedged item - hedging-instrument Op zich bestaat deze currency basis spread al langer, maar eind 2011 begon die als gevolg van de onrust binnen de eurozone enorm op te lopen. In december tot wel 125 basispunten, afhankelijk van de looptijd. Dit kan een groot effect hebben op de waardering van (met name) cross-currencyswaps, waardoor hedgeaccountingineffectiviteit kan ontstaan. Zeker voor reële-waardehedges lijkt het niet verdedigbaar dat de veranderingen in de currency basis spread een impact hebben op het hedged item. Immers, een vastrentende USD-schuld kent geen EUR-component en is daarom niet gevoelig voor veranderingen in de currency basis spread. Voor het hedging-instrument (derivaat) geldt dat die
impact er wel is en derhalve zal het hedged item niet meer gelijk zijn aan het hedginginstrument. Dit resulteert in accountingineffectiviteit. Ad Overnight Index Swap In de huidige crisisomstandigheden is het veelal gebruikelijk dat de waardering van renteswaps waarbij met een tegenpartij is afgesproken dat er onderpand wordt uitgewisseld, begint af te wijken van de waardering van renteswaps waarbij geen onderpand wordt uitgewisseld. Dit komt doordat er over het ontvangen of betaalde onderpand over het algemeen een zeer lage overnight rente, Eonia, wordt vergoed. Dit heeft tot gevolg dat de financieringskosten (‘cost of funding’) van het aanhouden van onderpandswaps lager is dan de in de swap overeengekomen Euribor. LCH Clearnet, het clearing instituut dat het merendeel van de banken gebruikt voor het clearen van onderlinge posities, hanteert de OIS-waardering voor het bepalen van de onderpandverplichtingen voor aangesloten leden (financiële instellingen). Omdat LCH Clearnet dit doet, hanteren financiële instellingen, die van de diensten van LCH Clearnet gebruik maken, in de markt OIS voor het prijzen van renteswaps. Dit betekent dat onder IFRS onderpandswaps veelal gewaardeerd moeten worden op basis van OIS. Een soortgelijk effect doet zich voor vanwege het feit dat op dit moment de 1-maands, 3-maands en 6-maands Euribor-tarieven uiteenlopen. Vanwege de sterke voorkeur in de markt voor korte renteperiodes is de 3-maands rentecurve substantieel lager dan de 6-maands curve. Omdat in de swapmarkt veelal de 6-maands Euribor-curve wordt gehanteerd voor het prijzen en verhandelen van renteswaps leidt dit ertoe dat 3-maands swaps moeten worden gewaardeerd met discountfactoren gebaseerd op de hogere 6-maands rentecurve. Dit effect is onder meer zichtbaar in de 1-maands – 3-maands basisswaps die op dit moment worden afgesloten en waarbij de onderneming een spread ontvangt op de 1-maands rentepoot van de swap. Dit verschijnsel
Ontwikkelingen van invloed op hedge accounting • IFRS 13 IFRS 13 is een nieuwe standaard en is van kracht voor boekjaren die op of na 1 januari 2013 beginnen. Deze standaard geeft voor alle posten binnen IFRS die tegen reële waarde worden gewaardeerd aanvullende richtlijnen met betrekking tot het bepalen van die reële waarde. Voor derivaten geeft IFRS 13 expliciet aan dat het effect van kredietrisico moet worden meegenomen in de reëlewaardeberekening ervan. Dit geldt niet alleen voor het tegenpartijrisico maar ook voor het effect van (veranderingen in) het eigen kredietrisico. Het zal voor veel ondernemingen een behoorlijke klus zijn om de hiervoor benodigde informatie en de berekeningsmodellen te ontsluiten. Zie ook het artikel ‘IFRS 13: waarderingsuitdaging voor ondernemingen in 2013’, op pagina 24 van deze Spotlight. • IFRS 9 De IASB gaat IAS 39 vervangen door IFRS 9. Deze vervanging gebeurt noodgedwongen in een aantal fases, waarvan de regels met betrekking tot hedge accounting er één is. De IASB heeft in september 2012 een voorstel van deze nieuwe hedge-accountingregels gepubliceerd die naar verwachting onverkort zullen worden aangenomen, en die afhankelijk van acceptatie door de EUR op zijn vroegst vanaf 2015 van kracht zullen worden. De reden voor de herziening van de hedge-accountingregels is dat de IASB IAS 39 complex vindt en IFRS 9 meer wil laten aansluiten op het risicomanagement van de individuele onderneming. Hedge accounting wordt hiermee weer meer principle based. Dit betekent dat een aantal zaken die economisch gezien als ‘logisch’ worden ervaren, maar onder IAS 39 niet of moeilijk onder hedge accounting gebracht kunnen worden, wel weer voor hedge accounting in aanmerking komen onder IFRS 9. Dit geldt bijvoorbeeld voor hedging van niet-financiële onderliggende risico’s, denk bijvoorbeeld aan het oliecomponent in de prijs van kerosine. In het huidige IAS 39 is het niet toegestaan deze oliecomponent separaat aan te merken als hedgerisico, en mag alleen het gehele risico van veranderingen in de prijs van kerosine als hedge-risico worden aangemerkt. Omdat de kerosineprijs van meer zaken afhankelijk is dan alleen olie leidt dit tot hedge-accountingineffectiviteit. Ook wordt hedge accounting voor netto-posities mogelijk en wordt het makkelijker om een portefeuille van posities die gezamenlijk worden gemanaged onder hedge accounting te brengen. Een ander belangrijk aspect is dat de 80-125% bandbreedte verdwijnt. Wat blijft bestaan is dat alle ineffectiviteit in een hedge-relatie in de winst-en-verliesrekening tot uiting gebracht moet worden. IFRS 9 geeft nadere aanwijzingen over wat er als ineffectiviteit moet worden verantwoord. Expliciet worden kredietrisico en de currency basis spread genoemd. Dit geldt zowel voor kasstroomhedges als voor reële-waardehedges. Dit betekent dat in 2015 beide nog meer dan nu tot accounting-ineffectiviteit zullen leiden.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 21
staat bekend als de ‘inter-tenor adjustment’. Vanuit een hedge-accountingperspectief kan dit betekenen dat er ineffectiviteit optreedt. Voor OIS geldt met betrekking tot kasstroomhedges dat het risico op veranderingen in OIS ook aanwezig is in Euribor en dat daarom de omvang beperkt is, mits goed gedocumenteerd. Voor reëlewaardehedges zal OIS tot accountingineffectiviteit kunnen leiden. Ad kredietrisicowaardering en debetwaardering Ook het kredietrisico speelt een steeds grotere rol in de waardering van derivaten. Het kredietrisico dat een onderneming als gevolg van een ‘uncollaterlised’ swap (waarbij geen onderpand wordt uitgewisseld) heeft op een tegenpartij kan significant zijn op het moment dat het derivaat een grote positieve reële waarde heeft. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij derivaten met een lange looptijd of een grote hoofdsom (‘notional’). Het ingewikkelde bij het bepalen van kredietrisico in een renteswap is het feit dat de rente kan stijgen maar ook (verder) kan dalen waardoor het niet te voorspellen is wat op het moment van een eventuele ‘default’ van de tegenpartij het uitstaande ‘exposure’ is. In principe moet de onderneming daarom bij het bepalen van de geschatte toekomstige ‘exposure at default’ rekening houden met de volatiliteit van de onderliggende marktrentes. In de praktijk blijkt dat er vooral voor renteswaps al diverse aanbieders van marktdata zijn die het waarderen van kredietrisico mogelijk maken. Ook is het mogelijk om bij de waardering te werken met een kredietopslag die bij de specifieke tegenpartij en de mate van achtergesteldheid van een derivaat past en deze in de discountcurve te gebruiken. De tegenovergestelde kant van het waarderen van kredietrisico is het aanpassen van de reële waarde voor derivaten met een negatieve
22 Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
marktwaarde voor veranderingen in het kredietrisico van de onderneming zelf. Ook kredietrisicowaardering en debetwaardering leiden tot accountingineffectiviteit want voor het hedged-item is de impact van kredietrisico per definitie anders dan voor het hedging-instrument.
6. Conclusie Onder IFRS moeten alle derivaten altijd tegen reële waarde in de balans verwerkt worden. De standaard die hier richting aan geeft, IAS 39, is complex en omvangrijk. Een aantal marktomstandigheden die zich voordoen als gevolg van de crisis moeten meegenomen worden in de waardering van derivaten. Voorbeelden hiervan zijn de currency basis spread, de OIS-curve, de kredietrisicowaardering en debetwaardering. Deze factoren kunnen leiden tot aanpassingen van de reële waarde van derivaten die niet aanwezig zijn in het onderliggende dat met de derivaten wordt gehedged. De gevolgen hiervan kunnen zijn dat er meer accountingineffectiviteit in de winst-en-verliesrekening moet worden verwerkt.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 23
IFRS 13: waarderingsuitdaging voor ondernemingen in 2013 IFRS 13 legt uit hoe de reële waarde bepaald moet worden. Voor ondernemingen ligt hier een uitdaging, want het kredietrisico moet in de berekening worden meegenomen. In de berekening van derivaten wordt niet alleen het risico van de tegenpartij meegenomen maar verwerkt de onderneming ook haar eigen kredietrisico. Jeffrey Bollebakker - Accounting and Valuation Advisory Services, Assurance Tom Hagenaars - Accounting and Valuation Advisory Services, Assurance
1. IFRS 13 houdt rekening met markt en tegenpartij
IFRS 13 beschrijft dat de onderneming de reële waarde in vier stappen bepaalt. Allereerst bepaalt zij de kenmerken van het actief of de verplichting die invloed hebben op de reële waarde. Vervolgens definieert zij de relevante markt en de karakteristieken van de marktpartij. Voor niet-financiële activa wordt de optimale aanwending bepaald. Tot slot wordt op basis van marktgegevens en/of waarderingstechnieken de reële waarde bepaald. Hierbij hanteert de onderneming een reëlewaardehiërarchie.
IFRS 13 ‘Fair Value Measurement’ is een nieuwe standaard die algemene richtlijnen geeft voor het bepalen van de reële waarde (fair value) voor accountingdoeleinden. De standaard is in 2013 van kracht geworden. Volgens de EU zijn er geen significante wijzigingen ten opzichte van de fair-valuebepalingen in IAS 39, maar in de veel meer gedetailleerde uiteenzetting van IFRS 13 zitten een aantal complexe elementen. Zo schrijft IFRS 13 voor om het eigen kredietrisico en dat van de tegenpartij in de reële-waardewaardering te verwerken. Kredietrisico is het risico op verliezen veroorzaakt doordat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen voldoen. Het kwantificeren van het kredietrisico is zeer complex.
24
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
•
De waardering is op de markt gebaseerd In IFRS 13 is een raamwerk opgenomen aan de hand waarvan de onderneming de reële waarde en de vereiste toelichtingen inzake de waardering tegen reële waarde kan bepalen. De standaard omschrijft reële waarde op basis van het ‘exit price’-begrip. De exit-price van een instrument is de
waarde die een instrument opbrengt als deze per direct op de open markt verkocht wordt. Op basis van deze richtlijn ontstaat er zodoende een waardering die op de markt gebaseerd is, in plaats van een waardering die entiteitgebonden is. Dat wil zeggen, een waardering die door de betreffende onderneming werkelijk gerealiseerd kan worden.
•
IFRS 13 neemt gevolgen kredietrisico mee IFRS 13 beschrijft bovendien hoe een onderneming de reële waarde van OTC-derivaten (‘over the counter’), zoals interest rate swaps, vreemdevalutacontracten en grondstofcontracten, berekent. Wanneer de onderneming zich blootstelt aan het kredietrisico van de tegenpartij, of andersom: als de tegenpartij zich blootstelt aan het kredietrisico van de onderneming, dan moet de onderneming de gevolgen hiervan meenemen in de bepaling van de reële waarde. Er zijn regelingen (zoals het netto verrekenen van contracten
en uitwisselen van collateral) die de blootstelling aan kredietrisico beperken wanneer er sprake is van wanbetaling. De onderneming neemt de gevolgen van deze beperking mee in de kwantificering van het tegenpartijrisico. Dit houdt in dat er in deze gevallen per tegenpartij moet worden gekeken. Waar IFRS in andere standaarden het contract als uitgangspunt neemt, wordt bij de berekening van het kredietrisico in IFRS 13 uitgegaan van het risico per tegenpartij. Wanneer er juridisch te verrekenen posten (activa en passiva) zijn, dan is het resterende risico niet meer toe te kennen aan een individueel instrument.
•
Ook risico van niet-presteren wordt meegenomen in reële-waardebepaling Als de onderneming met tegenpartijen handelt, kent de onderneming ook het risico van ‘niet presteren’. Zowel het risico dat zij zelf haar verplichtingen aan de tegenpartij niet nakomt (het eigen kredietrisico), als het risico dat de tegenpartij niet voldoet aan haar leveringsverplichtingen jegens de onderneming. IFRS 13 beschrijft dat de onderneming deze risico’s moet meenemen in de bepaling van de reële waarde van een verplichting. Daarmee wordt inzichtelijk wat het effect is als een contractuele verplichting niet wordt nagekomen.
2. IFRS 13 heeft impact op de verslaggeving Onder IFRS 13 moet dus zowel het risico dat de onderneming niet voldoet aan haar verplichtingen, als het risico dat de tegenpartij niet aan haar verplichting voldoet, in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de reële waarde. Het eerste risico leidt tot een aanpassing van het debetsaldo, het tweede risico leidt tot een aanpassing van het creditsaldo. Voor de onderneming ligt hier een uitdaging. Het houdt namelijk in dat zij haar eigen kredietrisico verwerkt in de waardering van haar verplichtingen. De impact hiervan verschilt per instrument (actief versus
passief, grondstofcontract versus derivaat). Daardoor kan IFRS 13 ook van invloed zijn op het toepassen van hedge accounting. De effectiviteit van een hedge-relatie wordt onder IAS 39 over het algemeen bepaald als zijnde de reële-waardeontwikkeling van de afgedekte post gedeeld door de reële-waardeontwikkeling van het afdekkingsinstrument. Het is niet toegestaan om het kredietrisico buiten de bepaling van de waardeontwikkeling op afdekkinginstrumenten te laten. Maar de additionele waardeontwikkeling die wordt veroorzaakt door het meenemen van het kredietrisico wordt niet gespiegeld in de waardeontwikkeling van de afgedekte post. Hierdoor kan hedge-ineffectiviteit ontstaan. (Zie ook het artikel van Kees-Jan de Vries op pagina 18, over de impact van de huidige marktomstandigheden op hedge accounting.) Ondernemingen zullen op basis van een initiële analyse duidelijk moeten maken of IFRS 13 een significante impact kan hebben op de reële-waardeberekeningen in de jaarrekening alsmede de reëlewaardeberekeningen die zijn opgenomen in de toelichting. Voor ondernemingen die de verwachting hebben dat de impact van IFRS 13 significant is, is het raadzaam om een projectplan op te stellen. Hierin zal aandacht moeten worden besteed aan: • het proces van het bepalen van de exposures per tegenpartij; • het berekenen van de reële-waardeaanpassing als gevolg van het eigen kredietrisico en dat van de tegenpartij; • het automatiseren van het proces van bepalen van de exposure en het berekenen van de reëlewaardeaanpassing. Verwachte blootstelling aan risico van belang bij berekening tegenpartijrisico Wat is nu het tegenpartijrisico en hoe wordt dat bepaald? Als uitgangspunt wordt
genomen het verwachte te vorderen of te betalen bedrag per tegenpartij. Hierbij mag de onderneming rekening houden met onderpand en recovery rates. Kortom, het verschil tussen de waarde van een financieel instrument, ervan uitgaande dat de tegenpartij zal betalen, en de waarde die het wanbetalingsrisico van de tegenpartij weergeeft. De meest ingewikkelde factor waarmee de onderneming rekening moet houden bij het berekenen van het kredietrisico is de berekening van de verwachte blootstelling aan het risico. De verwachte blootstelling is namelijk niet gelijk aan de reële waarde op balansdatum. De onderneming berekent de verwachte blootstelling aan de hand van de toekomstige kasstromen die zij verwacht op basis van de derivaatcontracten. Er zijn verschillende technieken om de kasstromen te benaderen, zoals de Monte Carlosimulatie en het Black & Scholes-model.
De Monte Carlosimulatie De Monte Carlosimulatie is een simulatiemethode waarbij een bepaald proces, bijvoorbeeld koersontwikkelingen in de tijd, vele malen gesimuleerd wordt. Het doel is het opbouwen van een verwachting van de mogelijke uitkomsten van dat proces. Monte Carlosimulaties worden bij reële-waardebepalingen gebruikt om ontwikkelingen van onderliggende waarden als rentes, valutakoersen en grondstofprijzen na te bootsen. De uitkomsten van deze simulaties vormen de belangrijkste invoer in de bepaling van kredietrisico. Het uitvoeren van een Monte Carlosimulatie kost veel rekenkracht en vereist gedetailleerde kennis van simulatiemethoden in het algemeen en van de te modelleren parameters in het bijzonder. Aan de hand hiervan kan de onderneming het verwachte rendement van de activa bepalen.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 25
zekerheden. Per tegenpartij moet bepaald worden wat de verwachte exposures zijn. Wanneer er sprake is van salderingsovereenkomsten zal moeten worden bepaald wat er per tegenpartij wel en niet mag worden gesaldeerd. Dit kan er dan toe leiden dat bepaalde posities als netto-exposure worden gezien terwijl voor andere instrumenten die niet onder de nettingovereenkomst vallen de aanpassing voor de individuele instrumenten moet worden berekend.
Andere aandachtspunten voor berekening tegenpartijrisico Om met succes het tegenpartijrisico te waarderen en te beheren, doet de onderneming naast de berekening van de verwachte risicoblootstelling, het volgende:
•
•
analyseren welke gegevens (verwachte exposures, nettingovereenkomsten enzovoort) relevant zijn bij de benadering van de verwachte blootstelling; inschatten wat de impact is van nieuwe standaarden voor de jaarrekening; denk aan IFRS 9 ‘Financial instruments’ en IFRS 13;
•
bepalen wat het effect is op effectiviteittesten voor het toepassen van hedge-accounting;
•
berekenen van de aanpassing op de reële waarde als gevolg van het kredietrisico van de tegenpartij in activa of instrumenten die kunnen leiden tot een actief. Veranderingen in het creditsaldo leiden tot volatiliteit van de resultatenrekening. De reële waarde die gecorrigeerd is voor het creditsaldo is gevoelig voor prijsvolatiliteit aangezien een dergelijke marktvolatiliteit van invloed is op de mate waarin een derivaat een potentieel actief in de toekomst kan worden. Daarom heeft de prijsvolatiliteit invloed op de verwachte blootstelling en het risico van wanbetaling. Hierdoor zijn berekeningen van het creditsaldo gevoelig voor dergelijke volatiliteit;
•
•
berekenen van de aanpassing van de reële waarde als gevolg van het eigen kredietrisico in passiva of instrumenten die kunnen leiden tot een passief. IFRS 13 vereist expliciet dat het eigen kredietrisico in de reële waarde van alle verplichtingen wordt opgenomen, inclusief derivaten; inschatten wat de impact is van de salderingsovereenkomsten en
26 Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
3. Ook IT-processen moeten aangepast worden IFRS 13 vereist niet alleen aanpassingen vanuit operationeel perspectief. Ook zal de onderneming veranderingen moeten doorvoeren in haar IT- en bedrijfsprocessen om deze informatie op een juiste en efficiënte manier te kunnen bepalen. De aanpassingen op het berekenen van fair values zit niet in de huidige treasurysystemen. Daarnaast is het in deze systemen nog niet mogelijk om instrumenten aan elkaar te koppelen zodat de netto-exposure kan worden bepaald per tegenpartij. Het is raadzaam dat de onderneming in een vroeg stadium het implementatieproces in gang zet en alle belanghebbenden erbij betrekt.
4. Conclusie IFRS 13 heeft gevolgen voor alle ondernemingen die rapporteren onder IFRS. Het naleven van de regelgeving binnen de wettelijk vereiste termijn zal de aandacht van het management vereisen, zowel vanuit operationeel als IT-perspectief. De onderneming doet er goed aan om vroegtijdig te beginnen met voorbereidingen, zoals:
•
het opstellen van een projectplan en een proces voor de naleving van IFRS 13. Dit proces moet zorgen voor adequate reële-waardeberekeningen, inclusief de aanpassing op de reële waarde als gevolg van het eigen kredietrisico en de aanpassing als gevolg van het kredietrisico van de tegenpartij;
•
het verzamelen van gegevens voor de berekening van de te verwachte blootstelling en van de credit- en debetsaldo per tegenpartij;
•
het opstellen van een plan voor het optimaliseren van de interne en externe verslaggeving;
•
het in gang zetten van het implementatieproces voor de IT- en bedrijfsprocessen.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 27
Invoering variabelenormvergoeding heeft invloed op verslaggeving instellingen in langdurige zorg Tot voor kort was de vergoeding voor kapitaallasten gegarandeerd door het Ministerie van VWS. Met ingang van 2012 geldt een variabelenormvergoeding per cliënt per dag. Deze wijziging brengt veel risico’s met zich mee. Reden voor PwC om te onderzoeken hoe in 2011 verslag is gedaan over deze nieuwe kapitaallastenrisico’s in de jaarrekeningen van instellingen in de langdurige zorg. Inge Oudhuis - vaktechnisch bureau (National Office), Assurance
1. Gegarandeerde vergoeding kapitaallasten vervangen door variabelenormvergoeding Medio 2011 is de gegarandeerde vergoeding voor kapitaallasten in de langdurige zorg vervangen door een systeem van een variabele-normvergoeding per cliënt per dag (de zogenaamde normatieve huisvestingscomponent). Dit is een van de laatste stappen in de richting van een volledige prestatiegerichte bekostiging van de AWBZ-sector. Deze ingrijpende wijziging brengt nieuwe risico’s voor de instellingen met zich mee en heeft onder meer gevolgen voor de verwerking en waardering van vaste activa in de jaarrekening 2011. Balans instelling langdurige zorg bestaat vooral uit materiële vaste activa Instellingen in de langdurige zorg zijn kapitaalintensieve ondernemingen. Veel patiënten in de langdurige zorg worden ‘intramuraal’ gehuisvest: zij verblijven
28
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
voor langere tijd bij de zorginstelling ‘in huis’. Een belangrijk deel van de balans van een zorginstelling in de langdurige zorg bestaat daarom uit materiële vaste
activa (vooral grond, gebouwen, inrichting gebouwen). Deze worden meestal grotendeels gefinancierd met langlopend vreemd vermogen. Zie figuur 1.
Figuur 1. Balans ‘verpleging, verzorging en thuiszorg’-sector (VVT) en balans gehandicaptenzorgsector (GHZ) (alleen geselecteerde instellingen) Gemiddelde balansverhouding geselecteerde VVT-instellingen Materiële vaste activa
74%
Vermogen
24%
Overige activa
26%
Langlopende schulden
50%
Kortlopende schulden
26%
Balanstotaal
100%
Balanstotaal
100%
Gemiddelde balansverhouding geselecteerde GHZ-instellingen Materiële vaste activa
82%
Vermogen
23%
Overige activa
18%
Langlopende schulden
44%
Kortlopende schulden
33%
Balanstotaal
100%
Balanstotaal
100%
Kapitaallasten niet langer gegarandeerd vergoed De vergoeding voor kapitaallasten van instellingen in de langdurige zorg bedraagt ongeveer € 2,6 miljard per jaar. Dit is 11% van de totale kosten van het Ministerie van VWS voor de langdurige zorg. Onder kapitaallasten verstaan we de rente en afschrijvingskosten van investeringen in gebouwen en grond. Zowel in eigendom- als huursituaties is sprake van kapitaallasten. Tot voor kort was de vergoeding voor afschrijvingskosten, huurkosten en rentelasten van via de WTZi en WMG gefinancierde vergunningsplichtige vaste activa gegarandeerd door het Ministerie van VWS. De enige voorwaarde hiervoor was het aanvragen en verkrijgen van een vergunning van het College Bouw Zorginstellingen. Zorginstellingen liepen daarom geen risico over het terugverdienen van deze kosten. Overige vaste activa werden niet op nacalculatiebasis vergoed. Dit bekostigingssysteem van op basis van nacalculatie vergoeden van vooraf goedgekeurde investeringen is nu verlaten en omgezet naar vergoeding van een variabele-normvergoeding per klant per dag (de normatieve huisvestingscomponent, als onderdeel van de integrale tarieven voor de zorgzwaartepakketten).
Overgangsperiode: 2012 - 2017 Om de risico’s van de overgang naar de nieuwe bekostigingssystematiek enigszins te verzachten en instellingen in staat te stellen hun vastgoedbeleid aan te passen aan de nieuwe regelgeving geldt een overgangsregeling. De overgangsregeling loopt van 2012 tot en met 2017. In deze periode wordt het verschil tussen de oude en de nieuwe bekostigingssystematiek stapsgewijs in de budgetten van de instellingen verwerkt.
Instellingen dragen nu zelf lusten en lasten van investeringsbeslissingen Aan de nieuwe bekostiging ligt de gedachte ten grondslag dat instellingen zelf de lusten en lasten van hun investeringsbeslissingen dragen en zo een intrinsieke, economische prikkel hebben om beter in te spelen op de individuele zorgvraag en op generieke ontwikkelingen in die zorgvraag.
Samenvatting In 2011 is de bekostiging voor de vergoeding van kapitaallasten voor de langdurige zorg ingrijpend gewijzigd. Onder kapitaallasten wordt verstaan de rente en afschrijvingskosten van investeringen in gebouwen en grond. Hierdoor lopen de betreffende instellingen sindsdien risico over het vastgoed. PwC heeft onderzoek gedaan naar het effect van deze wijziging. Dit onderzoek is gebaseerd op de informatie uit twintig jaarrekeningen 2011 van grote instellingen in de sector voor verpleging, verzorging en thuiszorg, en tien jaarrekeningen 2011 van grote instellingen in de gehandicaptenzorg. Conclusie is dat de wijzigingen in de bekostiging een belangrijk effect kunnen hebben op het vermogen en het resultaat van een zorginstelling in de langdurige zorg. Er zijn diverse aandachtspunten en aanbevelingen voor de financiële verantwoording over zorgvastgoed.
2. Nieuwe risico’s voor instellingen langdurige zorg De wijziging in de bekostiging brengt voor instellingen in de langdurige zorg nieuwe risico’s met zich mee. Zoals hiervoor beschreven kreeg een instelling voorheen alle kosten van het vastgoed vergoed. In de nieuwe situatie is de vergoeding voor kapitaallasten onder meer afhankelijk van de omvang van de normatieve huisvestingscomponent in de integrale tarieven per zorgzwaartepakket. De normatieve huisvestingscomponent is een genormeerd bedrag, waarin veronderstellingen zijn gehanteerd over bijvoorbeeld: • de gebruiksduur van het vastgoed; • de instandhouding (kosten van onderhoud en renovatie); • de rentelasten; • het bezettingspercentage. Of de ontvangen bekostiging voor kapitaallasten uiteindelijk voldoende is hangt nu dus af van hoe de werkelijke gebruiksduur, instandhoudingskosten, rente en bezettingspercentage zich verhouden tot de genormeerde veronderstellingen. Liep een instelling in het verleden geen enkel risico omtrent het terugverdienen van de vergunningsplichtige vaste activa, in de nieuwe situatie ligt dit risico, en daarmee het risico van bijzondere waardeverminderingen van het zorgvastgoed, volledig bij de instelling zelf. Vergelijkbare risico’s gelden voor huurcontracten voor zorgvastgoed. In het geval een instelling niet zelf eigenaar was van zorgvastgoed, maar dit vastgoed huurde, gold ook hiervoor een bekostiging
op nacalculatiebasis. Bovendien werden de (grotendeels met het vastgoed verbandhoudende) financieringskosten op nacalculatiebasis vergoed. Ook voor deze kosten gelden inmiddels genormeerde vergoedingen als onderdeel van een integraal tarief per zorgzwaartepakket.
3. Gevolgen voor financiële verslaggeving De gevolgen voor de financiële verslaggeving van instellingen in de langdurige zorg zijn als volgt samen te vatten.
•
Schattingswijziging Vóór de wijziging was het zorgvastgoed nacalculeerbaar en werd het afgeschreven op basis van de voorgeschreven gebruiksduur/ afschrijvingspercentages. In de nieuwe situatie schrijft de instelling het zorgvastgoed af op basis van de werkelijke verwachte gebruiksduur van de activa. Het kan zijn dat de ingeschatte
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 29
gebruiksduur of restwaarde anders is dan de voorheen voorgeschreven gebruiksduur en restwaarde. In dat geval wijzigt de jaarlijkse afschrijvingslast.
•
Impairmenttoets In de nieuwe situatie moet de instelling nagaan of zij de boekwaarde van het voorheen nacalculeerbare zorgvastgoed nog kan terugverdienen uit de toekomstige kasstromen.
•
Compensatieregeling Omdat de instelling geen vergoeding meer zal ontvangen voor specifieke kosten voor zorggebouwen die (gedeeltelijk) leegstaan, kon zij tot 1 juni 2012 compensatie vragen bij de Nederlandse Zorgautoriteit. Het ging onder meer om de boekwaarde van op 31 december 2011 leegstaande gebouwen, resterende boekwaardes van
al gesloopte gebouwen, extra plankosten door wijzigingen in het bouwplan opgedragen door het Ministerie van VWS en kosten van asbestverwijdering. Dit vertaalt zich in het financiële verslag omdat de onder de compensatieregeling gehonoreerde kosten alsnog op basis van nacalculatie zullen worden vergoed. Over deze kosten loopt de instelling dan geen impairmentrisico.
4. Dertig grote zorginstellingen onderzocht Aardig wat veranderingen dus. De vraag is nu of de nieuwe kapitaallastenrisico’s invloed hebben gehad op de verslaggeving in de langdurige zorg. Om antwoord op deze vraag te krijgen, onderzocht PwC twintig jaarrekeningen van grote zorgaanbieders in de VVT-sector en tien jaarrekeningen van grote zorgaanbieders in de GHZ-sector. Zie figuur 2.
Niet alle afschrijvingskosten werden op nacalculatiebasis vergoed. Daarom is onderscheid gemaakt in de ‘nacalculeerbare’ afschrijvingskosten en de totale afschrijvingskosten. De nacalculeerbare afschrijvingskosten bedragen bij de geselecteerde VVTinstellingen gemiddeld 51% (variërend van 49% tot 71%) van de totale afschrijvingskosten, en bij de geselecteerde GHZ-instellingen gemiddeld 38% (variërend van 12% tot 43%).
5. Helft van onderzochte instellingen past gebruiksduur aan (‘schattingswijzigingen’) Uit het onderzoek blijkt dat 14 van de 30 geselecteerde zorginstellingen de gebruiksduur van de materiële vaste activa in 2011 hebben aangepast: 40% van de VVT-instellingen en 60% van de GHZ-instellingen. In bijna alle gevallen
Figuur 2. Kerncijfers 2011 kerncijfers 20 grote VVT instellingen (Bedragen x 1.000)
Balanstotalen
Cumulatief
Resultaat boekjaar
Nacalculeerbare afschrijvingskosten
% van totale afschrijvingskosten
Totale afschrijvingskosten
Vermogens
Bedrijfsopbrengsten
3.274.046
771.633
3.594.319
60.440
106.762
51%
207.884
Gemiddeld per instelling
163.702
38.582
179.716
3.022
5.338
51%
10.394
Bandbreedte: van
121.149
21.742
102.350
-2.579
586
49%
1.206
- tot
322.119
63.938
468.175
7.625
13.341
71%
18.838
Vermogens
Bedrijfsopbrengsten
2011 kerncijfers 10 grote GHZ instellingen (Bedragen x 1.000)
Balanstotalen
Cumulatief
2.173.169
490.844
2.696.771
57.713
53.196
38%
140.001
Gemiddeld per instelling
217.317
49.084
269.677
5.771
5.911
38%
15.556
Bandbreedte: van
128.754
31.783
140.509
43
790
12%
6.572
- tot
490.977
77.666
595.320
12.212
12.840
43%
30.070
Resultaat boekjaar
Nacalculeerbare afschrijvingskosten*
% van totale afschrijvingskosten
Totale afschrijvingskosten
* Bij 1 GHZ instelling is de betreffende informatie niet beschikbaar, daarom zijn de nacalculeerbare afschrijvingen gebaseerd op (een totaal van) 9 instellingen.
Niet alle afschrijvingskosten werden op nacalculatiebasis vergoed. Daarom is onderscheid gemaakt in de ‘nacalculeerbare’ afschrijvingskosten en de totale afschrijvingskosten. De nacalculeerbare afschrijvingskosten bedragen bij de geselecteerde VVTinstellingen gemiddeld 51% (variërend van 49% tot 71%) van de totale afschrijvingskosten, en bij de geselecteerde GHZ-instellingen gemiddeld 38% (variërend van 12% tot 43%).
30
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
leidde dit tot hogere afschrijvingskosten in 2011. De (twee) gevallen van iets lagere afschrijvingskosten waren vooral een gevolg van het incalculeren van restwaardes. Dit heeft geleid tot een gemiddeld 20% lager resultaat over 2011, en hogere nacalculeerbare afschrijvingslasten. Bij VVT-instellingen stegen de nacalculeerbare afschrijvingslasten met ongeveer 10%, en bij GHZ-instellingen met ongeveer 50%. Figuur 3 geeft een samenvatting van de effecten bij de geselecteerde instellingen, en de bandbreedte waarbinnen de schattingswijzigingen zich begeven.
Voorgeschreven afschrijvingstermijnen in veel gevallen niet representatief voor werkelijke gebruiksduur De meeste instellingen die een schattingswijziging hebben doorgevoerd houden nu rekening met een kortere gebruiksduur dan 50 respectievelijk 40 jaar en met restwaardes aan het eind van de gebruiksduur. Dit kan het gevolg zijn van de gewijzigde bekostiging, waarin geen extra geld meer beschikbaar wordt gesteld voor jaarlijkse en incidentele instandhouding (renovatie). Daarnaast heeft zo’n 50% van de instellingen gebruik gemaakt van de compensatieregeling. In veel gevallen was dit voor resterende
boekwaarden van gebouwen die niet langer in gebruik zijn. Hieruit is op te maken dat de voorgeschreven afschrijvingstermijnen onder de oude bekostigingsregels in de praktijk in veel gevallen niet representatief waren voor de werkelijke gebruiksduur. Een paar instellingen hebben in de jaarrekening 2011 specifiek aangegeven de gebruiksduur van de activa niet te hebben herzien. De redenen hiervoor zijn genoemd in het kader op pagina 32. Twee instellingen zullen de gebruiksduur van de activa in 2012 alsnog herzien. In 2012 bestaat de mogelijkheid bij wet niet
Figuur 3. Effecten schattingswijziging 2011 kerncijfers 20 grote VVT instellingen (Bedragen x 1.000)
Nacalculeerbare afschrijvingskosten
Effect schattingswijziging op nac. afschrijvingskosten
Effect op afschrijvingskosten in %
Resultaat 2011
Effect op resultaat in %
8 instellingen
8 instellingen
8 instellingen
48.560
5.361
22.189
6.070
670
12%
Bandbreedte: van
333
8%
11%
- tot
-1.738
48%
98%
Cumulatief Gemiddeld per instelling
2011 kerncijfers 10 grote GHZ instellingen (Bedragen x 1.000)
Nacalculeerbare afschrijvingskosten*
Effect schattingswijziging op nac. afschrijvingskosten
Effect op afschrijvingskosten in %
2.774
Resultaat 2011
19%
Effect op resultaat in %
6 instellingen
6 instellingen
6 instellingen
29.375
9.517
32.399
5.875
1.903
48%
Bandbreedte: van
150
2%
1%
- tot
-4.100
519%
84%
Cumulatief Gemiddeld per instelling
6.480
23%
* Bij 1 GHZ instelling is de betreffende informatie niet beschikbaar, daarom zijn de nacalculeerbare afschrijvingen gebaseerd op (een totaal van) 5 instellingen in plaats van 6. Alle oranje getallen geven een negatief effect weer.
De schattingswijziging leidde bij de VVT-instellingen gemiddeld tot een 19% lager resultaat over 2011. Het gemiddelde bedrag van de schattingswijziging was € 670.000. Dit bedrag varieert van een positief effect van € 333.000 tot een negatief effect van € 1.738.000. De nacalculeerbare afschrijvingslasten bij VVT-instellingen zijn ongeveer 10% hoger uitgevallen. De schattingswijziging leidde bij de GHZ-instellingen gemiddeld tot een 23% lager resultaat over 2011. Het gemiddelde bedrag van de schattingswijziging was € 1.903.000. Dit bedrag varieert van een positief effect van € 150.000 tot een negatief effect van € 4.100.000. De nacalculeerbare afschrijvingslasten bij VVT-instellingen zijn ongeveer 50% hoger uitgevallen.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 31
hebben blijkt dit niet expliciet uit een aparte regel in de resultatenrekening, maar alleen uit de toelichting op de resultatenrekening. Derhalve ligt hier een belangrijk verbeterpunt voor de verantwoording in de jaarrekening.
Redenen gegeven door instellingen om de gebruiksduur van de activa niet te herzien (4 instellingen: 3 x VVT en 1 x GHZ) Nog onvoldoende informatie voorhanden, de schattingswijziging zal in 2012 worden doorgevoerd. De gebruiksduur is niet herzien omdat met ingang van 2011 rekening gehouden wordt met tussentijdse renovatiekosten, waardoor de oorspronkelijke gebruiksduur gehandhaafd kan blijven.
De verwerkte impairments leiden slechts in één geval tot een negatief resultaat. In de meeste gevallen is het resultaat in 2011 ná impairment hoger dan het resultaat in 2010.
Zolang de mogelijkheid bij wet nog bestaat zullen de NZA-afschrijvingstermijnen gehanteerd blijven. Er is geen aanleiding om de gebruiksduur van het zorgvastgoed aan te passen.
meer om de NZA-afschrijvingstermijnen te blijven hanteren. Eén instelling heeft gekozen voor een alternatieve, passende wijze van verwerking. Zij houdt rekening met hogere toekomstige renovatiekosten en heeft hiervoor aanvullend gedoteerd aan de voorziening groot onderhoud.
Figuur 4. Afwaardering bij bijzondere waardevermindering
Impairment Een impairment is een extra waardevermindering van een actief naast systematische waardeverminderingen (afschrijvingen). Er is sprake van een bijzondere waardevermindering als de boekwaarde van een vast actief hoger is dan de realiseerbare waarde. Dit betekent feitelijk dat de instelling de investering niet helemaal zal terugverdienen. Het deel dat zij niet zal terugverdienen, moet zij afwaarderen.
Wat verder opvalt is dat in de toelichting het effect van de schattingswijziging op de toekomstige jaren meestal niet wordt vermeld.
Boekwaarde actief
hoogste van:
6. Een derde van onderzochte instellingen verantwoordt impairment 13 van de 30 geselecteerde zorginstellingen verantwoordt een impairment (bijzondere waardevermindering) op de materiële vaste activa in 2011. Figuur 4 geeft de impairmenttoets schematisch weer. De afwaardering leidt in 2011 tot een fors lager resultaat bij de instellingen (gemiddeld 55% lager dan zonder afwaardering). De overheid vergoedt deze extra kosten niet. Daarom drukken ze extra op de exploitatie van de zorginstellingen. Een impairment moet worden gepresenteerd op een specifieke regel in de resultatenrekening: ‘overige waardeveranderingen van (im)materiële vaste activa’. Bij een derde van de instellingen die een impairment verwerkt
32
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
Realiseerbare waarde actief
VS.
Opbrengstwaarde (verkopen) (externe marktwaarde: reële waarde -/- verkoopkosten)
Bedrijfswaarde (contante waarde kasstromen bij voortgezet gebruik)
1) Arm’s length transactie (gangbare biedprijs) minus kosten van afstoten 2) Indien 1) niet voorhanden: meest recente vergelijkbare transactie minus kosten van afstoten 3) Indien 1) en 2) niet mogelijk: best beschikbare info omtrent realiseerbare bedrag minus kosten van afstoten
a) Schatten van de toekomstige in- en uitgaande kasstromen bij voortgezet gebruik van een actief en bij uiteindelijke afstoting aan het eind van de levensduur; en b) Toepassen van passende disconteringsvoet op deze kasstromen
• • •
realiseerbare waarde: dit is de hoogste van de opbrengstwaarde of de bedrijfswaarde opbrengstwaarde: dit is de marktwaarde bij verkoop, rekening houdend met de verkoopkosten die daarbij zouden komen kijken. Hierbij is het niet relevant of de instelling daadwerkelijk van plan is om het actief te verkopen bedrijfswaarde: dit is de contante waarde van de toekomstige kasstromen bij voortgezet gebruik
Is de opbrengstwaarde of de bedrijfswaarde hoger dan de boekwaarde, dan kan de boekwaarde worden terugverdiend en is geen sprake van een bijzondere waardevermindering (impairment).
Figuur 5 geeft gedetailleerder inzicht in de resultaten met betrekking tot de over 2011 verantwoorde impairments. Een aantal instellingen heeft in de jaarrekening 2011 specifiek aangegeven geen impairment te hebben verantwoord. In het kader op pagina 34 staat wat de redenen hiervoor waren.
Vanaf 2012 is impairmenttoets pas verplicht Zeven instellingen geven aan een impairmenttoets te hebben uitgevoerd, waaruit is gebleken dat zij geen afwaardering hoeven te verantwoorden. Dit is een terechte reden. Het is onduidelijk waarom een paar instellingen aangeven dat zij in de gewijzigde bekostigingsregels geen
triggering event zien voor een bijzondere waardevermindering (zie het kader rechts met redenen). Dit blijkt onvoldoende uit de toelichting van de betreffende jaarrekeningen. De toelichting schiet op dit punt dan tekort. Daarom is niet na te gaan of deze twee instellingen terecht geen impairmenttoets hebben uitgevoerd. Eén instelling geeft expliciet aan de impairmenttoets te hebben verricht
Figuur 5. Effecten impairmenttoetsen
2011 kerncijfers 20 grote VVT instellingen (Bedragen x 1.000)
Cumulatief Gemiddeld per instelling
Nacalculeerbare afschrijvingskosten
Effect bijzondere waardevermindering
Resultaat boekjaar 2011
Gemiddeld effect impairment op resultaat 2011 in %
Gemiddeld effect impairment op nacalculeerbare afschrijvingskosten in %
7 instellingen
7 instellingen
7 instellingen
10 instellingen
51.601
21.561
23.131
29.744
7.372
3.080
3.304
60%
42%
Bandbreedte: van
420
0%
0%
- tot
8.120
124%
226%
Effect bijzondere waardevermindering
Gemiddeld effect impairment op resultaat 2011 in %
2011 kerncijfers 10 grote GHZ instellingen (Bedragen x 1.000)
Cumulatief Gemiddeld per instelling
Claims compensatieregeling
Nacalculeerbare afschrijvingskosten*
Resultaat boekjaar 2011
Gemiddeld effect impairment op nacalculeerbare afschrijvingskosten in %
2.974
Claims compensatieregeling
6 instellingen
6 instellingen
6 instellingen
5 instellingen
27.913
24.943
32.773
28.110
5.583
4.989
6.555
43%
89%
Bandbreedte: van
712
0%
0%
- tot
12.400
99%
268%
5.622
* Bij 1 GHZ instelling is de betreffende informatie niet beschikbaar, daarom zijn de nacalculeerbare afschrijvingen gebaseerd op (een totaal van) 5 in plaats van 6 instellingen. Alle oranje getallen geven een negatief effect weer.
• • •
13 van de 30 geselecteerde zorginstellingen verantwoordt een impairment (bijzondere waardevermindering) op de materiële vaste activa in 2011: 7 VVT-instellingen en 6 GHZ-instellingen. Het verantwoorde verlies bij de VVT-instellingen varieerde van € 420.000 tot € 8.120.000. De afwaardering leidde gemiddeld tot een 55% lager resultaat. Het gemiddelde bedrag van de impairment is € 3 mln. Het verantwoorde verlies bij de GHZ-instellingen varieerde van € 712.000 tot € 12.400.000. De afwaardering leidde tot een gemiddeld 56% lager resultaat. Het gemiddelde bedrag van de impairment is € 5 mln.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 33
volgens de aanwijzingen van het Ministerie van VWS. Eind 2011 is namelijk een wijziging in de RvW (Regeling verslaggeving WTZi) gepubliceerd die zegt dat de impairmenttoets niet per kasstroomgenererende eenheid hoeft te worden verricht, zoals in reguliere verslaggevingregels voorgeschreven is, maar mag worden gedaan op het niveau van de totale organisatie. Dit laatste leidt ertoe dat de kasstromen van de ene onrendabele kasstroomgenererende eenheid kunnen worden gecompenseerd met kasstromen van andere rendabele kasstroomgenererende eenheden. Er zal dan dus minder snel een impairment tot uitdrukking komen. Vanaf de jaarrekening 2012 mag deze specifieke uitzonderingsbepaling niet meer worden toegepast. Feitelijk is het jaar 2011 dus geen representatief jaar voor het bepalen van het effect van impairments op het vermogen en resultaat van instellingen in de langdurige zorg. Vanaf 2012 zullen deze zorginstellingen moeten voldoen aan de reguliere verslaggevingregels voor impairments, waardoor er waarschijnlijk bij meer zorginstellingen een impairment moet worden verwerkt. De in het kader rechtsboven genoemde voorziening voor te lage kapitaallastendekking lijkt niet binnen de geldende verslaggevingregels te passen. Het is niet mogelijk om een impairment te vervangen door het vormen van een voorziening. Uit figuur 6 blijkt op welk niveau de impairmenttoetsen zijn uitgevoerd. Slechts de helft geeft niveau aan Opvallend is dat in de helft van de jaarrekeningen waarin een impairment is verantwoord, niet is toegelicht op welk niveau van kasstroomgenererende eenheden de toets is verricht. De toelichting voldoet op dit punt dan niet aan de eraan te stellen eisen. Doordat deze informatie in veel gevallen ontbreekt is ook niet goed aan te geven in hoeverre gebruik gemaakt is van de speciale faciliteit van het Ministerie
34
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
Redenen gegeven door instellingen om geen bijzonder waardeverminderingsverlies te verantwoorden (11 instellingen: 7x VVT en 4x GHZ)
%
Nee, er is geen aanwijzing voor een bijzondere waardevermindering (geen ‘triggering event’)
18%
Nee, zolang de mogelijkheid bij wet nog bestaat zullen de NZAafschrijvingstermijnen gehanteerd blijven
9%
De instelling heeft een voorziening voor te lage kapitaallastendekking en voor additioneel groot onderhoud opgenomen waardoor een impairment niet nodig is
9%
Nee, er is geen aanleiding voor een bijzondere waardevermindering omdat de realiseerbare waarde hoger is dan de boekwaarde Totaal
van VWS om in 2011 nog te mogen volstaan met een impairmenttoets op het niveau van de stichting in zijn geheel. Indien veel instellingen gebruik hebben gemaakt van deze faciliteit is mogelijk een deel van de impairments nog niet tot uitdrukking gekomen. Ook zijn de toelichtingen van de parameters die bij de bedrijfwaardeberekening gehanteerd zijn, voor verbetering vatbaar. Bovendien moet worden toegelicht hoe de parameters zich verhouden tot de parameters die in het voorgaande jaar zijn gehanteerd, en waarom parameters zijn gewijzigd. Dit laatste is vooral relevant voor jaarrekeningen 2012.
64%
100%
Na 2011 nemen impairmentrisico’s toe Inmiddels heeft de overheid voor de jaren na 2011 diverse nieuwe maatregelen afgekondigd die ertoe leiden dat de impairmentrisico’s voor instellingen in de langdurige zorg zullen toenemen. Te denken valt aan de verdere extramuralisering van de zorg en de invoering van het ‘scheiden van wonen en zorg’. Dit heeft gevolgen voor de instroom van nieuwe patiënten bij instellingen in de langdurige zorg. Deze instroom zal afnemen, omdat meer patiënten extramuraal of ambulant verzorgd zullen moeten worden. De financiële gevolgen hiervan zullen pas in de komende jaren zichtbaar worden.
Figuur 6. Het uitvoeringsniveau van de impairmenttoets Op welk niveau hebben de instellingen de impairmenttoets uitgevoerd (13 istellingen: 7 x VVT, 6 x GHZ)
%
Op het niveau van de stichting in totaal
7,7%
Op het niveau van de kasstroomgenererende eenheden (gedefinieerd als een werkmaatschappij)
7,7%
Op het niveau van de kasstroomgenererende eenheden (gedefinieerd als een locatie)
23,1%
Op het niveau van de kasstroomgenererende eenheden (gedefinieerd als een segment in de jaarrekening)
7,7%
Op het niveau van de kasstroomgenererende eenheden, niet nader gedefinieerd
7,7%
Niet toegelicht
46,1%
Totaal
100%
7. De helft van de onderzochte instellingen maakt gebruik van compensatieregeling Een deel van de terugverdienproblematiek van de bestaande boekwaardes van vaste activa die voorheen werden nagecalculeerd is gefaciliteerd door de overheid middels de eerder genoemde compensatieregeling. De helft van de geselecteerde instellingen heeft aangegeven gebruik te hebben gemaakt van de compensatieregeling. De geclaimde vorderingen uit hoofde van de compensatieregeling bedraagt voor de geselecteerde VVT-instellingen in totaal ca. € 30,8 mln en voor de geselecteerde GHZ-instellingen in totaal ca. € 28,1 mln. Dit bedrag is bij de geselecteerde VVTinstellingen zelfs hoger dan de verwerkte impairments. Bij de GHZ-instellingen gaat het om een vergelijkbaar bedrag als de verwerkte impairments. Indien de compensatieregeling niet was ingesteld, hadden de instellingen voor de omvang van de geclaimde bedragen een aanvullende afwaardering moeten nemen. Claims zijn op verschillende manieren verwerkt Bovendien is interessant te vermelden dat zorginstellingen de claims uit hoofde van de compensatieregeling op verschillende manieren hebben verwerkt in de jaarrekening: • als vordering onder de financiële vaste activa (en kortlopend deel onder de vorderingen); • als aparte categorie onder de materiële vaste activa; • alleen vermeld in de toelichting. Een deel van de materiële vaste activa waarvoor compensatie is geclaimd is nu dus onder de financiële vaste activa verantwoord. Onder de reguliere verslaggevingregels is het niet toegestaan om resterende boekwaardes van al gesloopte gebouwen, vorderingen voor extra plankosten in opdracht van het Ministerie van VWS en vorderingen voor kosten van asbestverwijdering te activeren onder de materiële vaste activa. Op basis van generieke verslaggevingregels
presenteert de instelling dit soort posten onder de financiële vaste activa, voor zover deze activa ten minste voldoen aan de activeringscriteria (economische voordelen zullen toevloeien aan de rechtspersoon en de omvang kan op betrouwbare wijze worden geschat). Voldoet het actief niet aan de activeringscriteria, dan zal de instelling het actief moeten afwaarderen. Informatie over honorering claims kan beter Nog niet alle claims in het kader van de compensatieregeling zijn gehonoreerd. Uit de jaarrekening is niet altijd op te maken of ze zijn gehonoreerd of niet. Indien de claim niet voldoet aan de strikte voorwaarden van de compensatieregeling zal deze worden afgewezen. Dan zal waarschijnlijk alsnog een impairment moeten worden verwerkt. Voor gebruikers van de jaarrekening is het daarom zeer relevant om geïnformeerd te worden over de mate waarin de claims zijn gehonoreerd. Dit is een belangrijke verbetermogelijkheid in de jaarrekeningen.
8. Conclusie De wijzigingen in de bekostiging kunnen een belangrijk effect hebben op het vermogen en het resultaat van een zorginstelling in de langdurige zorg. In 2011 hebben diverse instellingen schattingwijzigingen en impairments verantwoord. Deze extra kapitaallasten hebben een negatief effect op het vermogen en resultaat omdat de toekomstige kasstromen om deze kapitaallasten terug te verdienen, naar verwachting niet toereikend zullen zijn. Voor een substantieel deel van de boekwaardeproblematiek was tot 2012 verhaal mogelijk op de overheid via de compensatieregeling. Voor investeringen vanaf 1 januari 2012 geldt de compensatietoeslag niet meer.
bedoelde specifieke regel in de resultatenrekening, de toelichting omtrent het niveau waarop instellingen de impairmenttoets hebben uitgevoerd, de toelichting van de belangrijkste parameters die zijn gehanteerd bij het bepalen van de bedrijfswaarde en de mate waarin de geclaimde bedragen voor de compensatieregeling zijn gehonoreerd. Voor jaarrekeningen 2012 is daarnaast relevant toe te lichten hoe de in 2012 gehanteerde parameters zich verhouden tot die in 2011, en waarom eventuele aanpassingen zijn gedaan. De lezer van dit artikel moet zich realiseren dat 2011 geen representatief jaar is voor het meten van de effecten van impairmentrisico’s op het vermogen en resultaat van zorginstellingen in de langdurige zorg. Enerzijds omdat in 2011 soepelere regels golden voor het bepalen van de omvang van de impairments en anderzijds omdat de overheid inmiddels diverse nieuwe maatregelen heeft afgekondigd die er toe leiden dat de impairmentrisico’s voor instellingen in de langdurige zorg toenemen. De financiële gevolgen hiervan zullen in de jaarrekeningen vanaf 2012 zichtbaar worden. De aanbevelingen uit dit onderzoek zijn daarom zeer relevant voor de komende jaren.
In het artikel hierna wordt stilgestaan bij het effect van het toegenomen gebruik van derivaten door instellingen in de langdurige zorg.
Op diverse aspecten zijn verbeteringen van de toelichtingen in de jaarrekening mogelijk. Te denken valt aan het effect van doorgevoerde schattingswijzigingen op toekomstige jaren, het presenteren van een impairment op de daarvoor
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 35
Toename van derivaten in de langdurige zorg Het artikel hiervoor (pagina 28) laat zien wat het effect is van de invoering van de variabele-normvergoeding voor zorginstellingen op de verantwoording van vastgoed in de jaarrekeningen. Dit artikel gaat over het toegenomen gebruik van derivaten door instellingen in de langdurige zorg. Inge Oudhuis - vaktechnisch bureau (National Office), Assurance
Voorbeeld derivaten en risico’s Een zorginstelling heeft een lening met een variabele rente afgesloten. De zorginstelling verwacht dat de rentestand rond haar laagste punt is en wil graag deze lage rente blijven betalen over de gehele looptijd van de afgesloten lening. Ze besluit tegelijkertijd een renteswap af te sluiten zodanig dat de variabele rente wordt omgezet in een vaste rente tot het einde van de looptijd van de lening. Daarmee dekt zij het risico in van de mogelijkheid dat de variabele rente weer gaat stijgen. De swappartij kiest doorgaans een dusdanige vaste rente, dat de initiële investering van het swapcontract voor de zorginstelling nihil is (de kostprijs is dus nul). De zorginstelling besluit hedgeaccounting toe te passen en zorgt voor hedge-documentatie inclusief een effectiviteitstoets. Dit zorgt ervoor dat de instelling het derivaat (de renteswap) op kostprijs mag blijven waarderen, ook als de marktwaarde van de renteswap negatief is. Daarmee voorkomt de zorginstelling dat waardemutaties van de renteswap zelf in de winst-en-verliesrekening verantwoord moeten worden.
36
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
1. Steeds meer derivatencontracten In de private sector is het gebruik van derivaten de afgelopen vijftien jaar fors toegenomen. En ook in sommige delen van de (semi-)publieke sector, zoals door woningcorporaties, worden derivaten op grote schaal gebruikt. Reden om eens na te gaan in hoeverre in de langdurige zorg gebruik wordt gemaakt van derivatencontracten en de wijze waarop hierover verslag wordt gedaan. Derivaten brengen nieuwe risico’s mee Derivaten kunnen risico’s beperken maar ook nieuwe risico’s met zich meebrengen. De risico’s die met derivaten samenhangen zijn afhankelijk van de specifieke bepalingen in het derivatencontract en van de mate waarin de hegde-relatie effectief en stabiel is. De marktwaarde van een renteswap is afhankelijk van de ontwikkeling van de marktrente. Als de marktrente zich gunstig ontwikkelt voor de instelling (in het voorbeeld in het kader is dit als de variabele rente stijgt), dan zal de waarde van de renteswap zich ook positief ontwikkelen (de renteswap vertegenwoordigt een waarde omdat de instelling met de renteswap per saldo een lagere rente betaalt dan in het geval zij de variabele rente moest blijven betalen).
Andersom kan het zijn dat de variabele rente tegen de verwachting van de instelling in daalt. Dan ontwikkelt de waarde van de renteswap zich in dit voorbeeld negatief. Het was dan namelijk eigenlijk voordeliger om variabel te blijven lenen, waardoor de eerder afgesloten renteswap feitelijk een ongunstig effect heeft en daardoor ook een negatieve marktwaarde. Als geen kostprijs-hedgeaccounting toegepast wordt, moet de renteswap óf tegen reële waarde (marktwaarde) gewaardeerd worden óf tegen kostprijs/ lagere marktwaarde. Toepassing van kostprijs-hedgeaccounting zorgt ervoor dat de schommelingen in de marktwaarde van de renteswap niet in het resultaat van de instelling tot uitdrukking hoeven te komen. Wel moet een eventueel lagere marktwaarde worden toegelicht, zodat duidelijk is wat het effect is op vermogen en resultaat als de hegde-relatie tussentijds wordt verbroken. Specifieke voorwaarden renteswap Maar aan een renteswap zijn vaak specifieke voorwaarden verbonden. Een voorwaarde kan bijvoorbeeld zijn dat de swappartij (tegenpartij) het derivatencontract eenzijdig kan openbreken (een zogenaamde eenzijdige
‘break clause’). Als de swappartij hiervan gebruikmaakt, moet de instelling de marktwaarde van de swap vaak op dat moment ineens afwikkelen. In die situatie heeft de instelling het opwaartse variabele renterisico dus ingeperkt, maar daarvoor in de plaats heeft zij nieuwe liquiditeitsrisico’s op zich genomen. Daarnaast moet de instelling aan het eind van elk verslaggevingmoment vaststellen dat de hegde-relatie nog steeds effectief is. Een van de aandachtspunten daarbij is dat de leningovereenkomst en het derivatencontract twee afzonderlijke overeenkomsten zijn. Er kunnen bijvoorbeeld specifieke voorwaarden in de leningovereenkomst voorkomen, waardoor de leningovereenkomst ophoudt te bestaan. Een voorbeeld kan zijn dat in de leningovereenkomst is bedongen dat de lening moet worden geherfinancierd als de zorginstelling gaat fuseren met een andere instelling. Dit betekent dat in geval van fusie de bestaande leningovereenkomst komt te vervallen, terwijl de hieraan gekoppelde renteswap blijft doorlopen. Op dat moment heeft de instelling een los derivatencontract dat moet worden gewaardeerd tegen kostprijs of lagere marktwaarde. Een eventuele negatieve marktwaarde van de renteswap moet dan toch weer in de winst-en-verliesrekening tot uitdrukking komen. Er worden meer toelichtingen verlangd Het toegenomen gebruik van derivatencontracten moet leiden tot meer toelichtingen in de jaarrekening, onder meer over het beleid op het gebied van risicobeheersing bij het gebruik van financiële instrumenten, het hedgingbeleid, de gekozen waarderingsgrondslagen voor de derivaten, en de belangrijkste voorwaarden uit de derivatencontracten (zoals voorwaarden waardoor extra zekerheden moeten worden verstrekt of waardoor de hedge-relatie ineffectief kan worden). Toepassing van hedge-accounting leidt bovendien tot nog meer toelichtingen. Dit omdat kostprijs-hedgeaccounting alleen
mag worden toegepast onder strikte voorwaarden. Kostprijs-hedgeaccounting zorgt er namelijk voor dat negatieve waardemutaties van derivatencontracten niet in het vermogen en resultaat tot uitdrukking komen. Dit is alleen toegestaan als de hegde-relatie waarvoor kostprijshedgeaccounting wordt toegepast daadwerkelijk het betreffende risico afdekt. De extra verplichte toelichtingen bij toepassing van kostprijs-hedgeaccounting hebben onder meer betrekking op: • de relatie tussen de afgedekte positie en het derivatencontract en de effectiviteit van deze hedge-relatie; • toelichting over het deel van de eventuele negatieve marktwaardes van derivatencontracten die niet in het vermogen en resultaat tot uitdrukking zijn gekomen.
2. Dertig grote zorginstellingen onderzocht PwC onderzocht dertig jaarrekeningen van grote zorgaanbieders. Twintig van instellingen in de ‘verpleging, verzorging en thuiszorg’-sector (VVT) en tien van instellingen in de gehandicaptenzorgsector (GHZ). Het betreft een onderdeel van het onderzoek dat in het artikel hiervoor is behandeld.
Samenvatting PwC heeft dertig jaarrekeningen van grote aanbieders in de langdurige zorg onderzocht. Het onderzoek betreft een onderdeel van het onderzoek dat in het artikel hiervoor is behandeld. Wat de derivaten betreft, is de conclusie dat er diverse aandachtspunten en aanbevelingen zijn voor de toelichtingen in de jaarrekeningen.
3. Balans bestaat voor de helft uit langlopende schulden Instellingen in de langdurige zorg hebben over het algemeen een relatief grote leningenportefeuille. Uit het onderzoek van PwC blijkt dat de balans van de twintig VVT-instellingen gemiddeld voor 50% uit langlopende schulden bestaat. Van de tien GHZ-instellingen is dat zo’n 44%. Zie figuur 1. Instellingen maken vaak voor (een deel van) de langlopende leningen gebruik van borging van het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ). Geborgde leningen kennen verhoudingsgewijs een lager
Figuur 1. Langlopende schulden in de langdurige zorg Gemiddelde balansverhouding geselecteerde VVT-instellingen Materiële vaste activa
74%
Vermogen
24%
Overige activa
26%
Langlopende schulden
50%
Kortlopende schulden
26%
Balanstotaal
100%
Balanstotaal
100%
Gemiddelde balansverhouding geselecteerde GHZ-instellingen Materiële vaste activa
82%
Vermogen
23%
Overige activa
18%
Langlopende schulden
44%
Kortlopende schulden
33%
Balanstotaal
100%
Balanstotaal
100%
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 37
rentepercentage, omdat banken minder risico lopen over deze door het WFZ geborgde leningen.
4. Steeds vaker derivaten De instellingen in de langdurige zorg maken ook steeds vaker gebruik van derivaten. Een paar instellingen vermeldt expliciet dat zij geen gebruik maken van derivaten (20%). Bijna een derde maakt gebruik van derivaten. In alle vermelde gevallen zijn renteswaps afgesloten. De instellingen doen dit om het risico van rentefluctuaties op enkele variabel rentende leningen in te dekken. Eén instelling trok derivaten aan om het renterisico voor toekomstige financiering voor geplande nieuwbouw af te dekken. In alle gevallen zijn de derivaten gewaardeerd tegen kostprijs en bijna alle instellingen passen kostprijshedgeaccounting toe. Als een instelling gebruik maakt van borging door het WFZ, dan mag zij geen derivatencontracten met collateralverplichtingen (margin calls, zogenaamde bijstortverplichtingen) afsluiten. Dit zijn derivatencontracten die vereisen dat bij bepaalde condities een zorginstelling extra liquide middelen afstort bij de swappartij. Een conditie kan bijvoorbeeld zijn als de marktwaarde van het derivaat een bepaalde (negatieve) waarde bereikt. Het WFZ stelt deze eis zowel voor derivatencontracten die zijn gekoppeld aan door het WFZ geborgde leningen als aan niet geborgde leningen van de bij het WFZ aangesloten zorginstelling. Het lijkt daarom logisch te veronderstellen dat dergelijke voorwaarden (bijstortverplichtingen) in derivatencontracten bij zorginstellingen minder zullen voorkomen. Overigens is een relevant aantal zorginstellingen (nog) niet aangesloten bij het WFZ. Dus deze beperkende voorwaarden gelden niet voor de niet-aangesloten instellingen.
38
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
5. Vaak ontbreken er toelichtingen Bij veel instellingen die renteswaps hebben afgesloten is uit de voorgeschreven leningoverzichten in de jaarrekeningen vaak niet af te leiden dat sprake is van leningen met variabele rente. Dit heeft te maken met het feit dat deze leningoverzichten zijn bedoeld voor de nacalculatie van de rentelasten, waarbij een vaste rente mag worden gehanteerd in het geval de variabele rente via een swap is vastgezet. Maar op grond van de geldende verslaggevingregels zou uit de jaarrekening duidelijk moeten blijken dat het om variabel rentende leningen met een hieraan gekoppelde renteswap gaat. Deze constatering roept de vraag op of er nog meer instellingen zijn die effectief beschikken over derivatencontracten, zonder dat dit uit de jaarrekening blijkt. Regelmatig ontbreken ook de volgende toelichtingen:
•
beschrijving van het onderliggende hedge-risico en de reden waarom derivaten zijn aangegaan;
•
de toelichting van de reële waarde van de renteswaps die op kostprijs gewaardeerd zijn (oftewel de reële waarde van de renteswaps waarvoor kostprijs-hedgeaccounting is toegepast);
•
toelichtingen van de belangrijkste
voorwaarden van de derivatencontracten, zoals looptijden, hoofdsom (‘notional’), contractuele rente, voorwaarden waardoor het derivatencontract kan worden beëindigd (break clauses), eventuele risico’s van bijstortverplichtingen/ risico’s wanneer extra zekerheden moeten worden verstrekt. Toelichting op derivatencontracten vaak onder ‘niet uit de balans blijkende verplichtingen’ Wat verder opvalt is dat de toelichting op derivatencontracten vaak is opgenomen onder de niet uit de balans blijkende verplichtingen. Dit terwijl het in de meeste onderzochte gevallen om derivatencontracten gaat die tegen kostprijs (vaak nihil en daardoor niet zichtbaar) in de balans zijn opgenomen. Een toelichting als onderdeel van de toelichting op de balans zou derhalve logischer zijn.
6. Toepassing van kostprijshedgeaccounting en bestuur en toezicht De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft in een Uiting van januari 2013 nogmaals benadrukt wanneer en op welke wijze kostprijs-hedgeaccounting mag worden toegepast en welke toelichtingvereisten hierbij relevant zijn. Dit vanwege het maatschappelijke belang (en de complexiteit) van het onderwerp. Hoewel
Toelichtingen afgesloten renteswaps Kostprijs-hedgeaccounting wordt toegepast
87%
Risicoparagrafen financiële instrumenten in jaarrekening
63%
Reële waarde op kostprijs gewaardeerde renteswaps toegelicht, inclusief de basis waarop de reële waarde is bepaald
43%
Belangrijkste contractvoorwaarden renteswaps toegelicht: • Hoofdsom aangegane renteswaps • Looptijden aangegane renteswaps • Opzeggingsmogelijkheden (break clauses), bijstortverplichtingen (margin calls)
87% 75% 50%
Effectiviteit
87%
buiten het terrein van de Raad voor de Jaarverslaggeving vraagt zij hierin ook aandacht voor gepast bestuur en toezicht inzake financiële instrumenten. Het is van belang dat het beleid ten aanzien van financiële instrumenten bij de beheersing van financiële risico’s een integraal onderdeel is van de strategie van de instelling en dat dit beleid wordt vastgesteld op het juiste niveau. Dit beleid is een punt van aandacht voor het bestuur en het toezichthoudende orgaan, en zal regelmatig onderwerp van discussie en instemming moeten zijn.
7. Mogelijk verbod op gebruik risicovolle derivaten In december 2012 heeft minister Schipper van VWS aangekondigd het gebruik van risicovolle derivaten te willen verbieden in de zorg. Ze denkt daarbij aan een verbod
op ‘margin calls’ en open posities. Een verbod op het aangaan van derivaten met eenzijdige opzeggingsmogelijkheden houdt ze in overweging. Met dit verbod wil zij ongewenste risico’s, zoals het vergroten van de liquiditeitsrisico’s voor zorginstellingen, met derivaten in de zorg tegengaan.
8. Conclusie Steeds meer instellingen in de langdurige zorg maken gebruik van renteswaps. Meestal passen de instellingen kostprijshedgeaccounting toe. Een aantal belangrijke toelichtingen voor langlopende leningen en derivaten die hiermee samenhangen, zijn voor verbetering vatbaar. Alhoewel niet verplicht, is het voor de gebruiker van de jaarrekening ook van toegevoegde waarde als een instelling in voorkomende gevallen expliciet vermeldt geen gebruik te maken van derivaten.
Als instellingen gebruik maken van derivaten is het van belang dat het beleid ten aanzien van financiële instrumenten bij de beheersing van financiële risico’s een integraal onderdeel is van de strategie van de instelling en dat dit beleid wordt vastgesteld op het juiste niveau. Het is te adviseren dat dit beleid zowel een punt van aandacht is van het bestuur als van het toezichthoudende orgaan en dat het regelmatig onderwerp van discussie en instemming is. In december 2012 heeft minister Schipper aangekondigd het gebruik van risicovolle derivaten te willen verbieden in de zorg. Als dit geëffectueerd wordt zullen zorginstellingen minder bewegingsruimte krijgen voor het afsluiten van derivatencontracten.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 39
Standard Business Reporting: samenwerken, digitaliseren, standaardiseren Sinds 1 januari 2013 kan de onderneming haar aangiften IB en VpB alleen nog maar in SBR doen: Standard Business Reporting. Om SBR te laten slagen, is samenwerking van alle betrokkenen in de rapportageketen nodig. Daarom heeft de overheid het SBR Programma geïnitieerd. Willem Geijtenbeek - vaktechnisch bureau (National Office), Assurance
1. SBR sinds 1 januari 2013 verplicht Het begrip ‘Standard Business Reporting’ (SBR) omvat het standaardiseren van gegevens, processen en technieken binnen een of meer rapportageketens. De basis van SBR is het standaardiseren van de gegevens in de administratie van de onderneming. Alle gegevens in die administratie worden voorzien van een digitaal label. Voor dit digitaal labelen van gegevens wordt de internetstandaard eXtensible Business Reporting Language (XBRL) gebruikt.
Term ‘Standard Business Reporting’ ontstaan uit doorstart Nederlands Taxonomie Project Eind 2008 is de term ‘Standard Business Reporting’ ontstaan uit de doorstart van het Nederlands Taxonomie Project (NTP) door de Nederlandse overheid, waarin werd gewerkt aan de standaardisatie en harmonisatie van gegevensdefinities in verantwoordingsrapportages. Deze doorstart omvatte niet alleen organisatorische wijzigingen, maar ook een verbreding van de scope van het project waardoor het meer het
karakter kreeg van een programma. Om de samenwerking met andere landen op het gebied van administratieve lastenverlichting door standaardisatie van gegevens beter vorm te kunnen geven, werd besloten om daarvoor de term SBR te gaan gebruiken. Daarmee was het SBR Programma geboren.
SBR en XBRL De officiële site van SBR is www.sbr-nl.nl:
40
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
Een nadere uitleg van XBRL is gegeven op de website van XBRL International, www.xbrl.org:
In Spotlight 2/2009 staat beschreven wat de voordelen van XBRL zijn en hoe een organisatie deze voordelen kan realiseren:
Doelstellingen SBR Programma De doelstellingen van het SBR Programma zijn:
•
realiseren van administratievelastenverlichting Dit is een primaire doelstelling, gericht op de korte termijn.
•
stimuleren van innovatie in en rond de rapportageketen Dit is een secundaire doelstelling, gericht op de langere termijn.
Na vennootschapsbelasting volgen meer verantwoordingsstromen Sinds het begin van dit jaar is het SBR Programma voor alle ondernemingen in Nederland verplicht geworden. Sinds 2009 kon al op vrijwillige basis aan SBR deelgenomen worden. Per 1 januari 2013 kan de eerste verantwoordingsstroom, de aangifte vennootschapsbelasting over 2012, alleen nog maar via SBR aangeleverd worden. De komende jaren zal het aantal verantwoordingsstromen dat exclusief via dit digitale kanaal aangeleverd moet worden alleen nog maar toenemen. In 2014 zullen bijvoorbeeld de aangiftes Omzetbelasting en de deponering van jaarrekeningen van niet-controleplichtige ondernemingen alleen nog maar via SBR aangeleverd kunnen worden. De hoogste tijd dus om het SBR Programma eens nader onder de loep te nemen.
2. Standaardiseren van gegevens biedt vele voordelen XBRL specificeert onder andere hoe gegevens gedefinieerd, gestandaardiseerd, gelabeld en vastgelegd kunnen worden in een digitaal register dat ‘taxonomie’ wordt genoemd. Zo’n taxonomie legt overigens niet alleen de definities van individuele typen gegevens vast, maar ook hun onderlinge verhoudingen en zelfs de context waarbinnen de gegevens geldig zijn. Een XBRL-taxonomie kan door software gelezen worden, waarmee computers voor het eerst de mogelijkheid hebben gekregen om gegevens niet alleen zelfstandig te lezen, maar ook zelfstandig
te interpreteren. In principe worden alle XBRL-taxonomieën op internet gepubliceerd. Dit leidt tot: • minder fouten; • snellere en meer nauwkeurige resultaten; • voordelen voor vele geledingen binnen de rapportageketen. Minder fouten, sneller en nauwkeuriger Doordat alle XBRL-taxonomieën op internet gepubliceerd worden, betekenen alle gegevens in een digitaal gelabelde administratie voor iedere uitvragende partij (zowel intern als extern) hetzelfde. Daarnaast kunnen alle gegevens nu door software als zodanig herkend en hergebruikt worden, dus zonder menselijke tussenkomst. Veel voorkomende problemen met het overtypen of interpreteren van gegevens door mensen kunnen hiermee voorkomen worden. Software kan dat niet alleen vele malen sneller dan een mens, maar is ook nog eens veel nauwkeuriger. Voordelen raakt vele geledingen binnen rapportageketen Voor accountants en fiscalisten kan dit tot grote kostenbesparingen leiden, terwijl tegelijkertijd de kwaliteit van hun werkzaamheden kan toenemen. Maar ook elders in de rapportageketen zijn met deze aanpak voordelen te realiseren. Voor ondernemingen leidt deze aanpak
Samenvatting Standard Business Reporting (SBR) omvat het standaardiseren van gegevens, processen en technieken binnen een of meer rapportageketens. Per 1 januari 2013 moet de onderneming haar aangifte vennootschapsbelasting over 2012 in SBR doen. SBR heeft vele voordelen. Daar zijn uiteraard wel voorwaarden aan verbonden. Zo is voor het ontwerpen, bouwen, implementeren en onderhouden ervan samenwerking nodig van alle betrokkenen in de rapportageketen. Om deze samenwerking goed te laten verlopen, heeft de overheid het initiatief voor het SBR Programma genomen. Samenwerken, digitaliseren en standaardiseren zullen de sleutelbegrippen zijn.
tot verminderde administratieve lasten en lagere faalkosten. Uitvragende partijen zoals banken, de Belastingdienst, overheden en toezichthouders kunnen de verwerkingskosten van rapportages sterk reduceren en tegelijkertijd hun calculaties, analyses en monitoring op basis van de gegevens uit die rapportages naar een hoger plan tillen. En zelfs voor beleidsmakers en
Figuur 1. XBRL in de rapportageketen
XBRL GL voor grootboek/journalisering
Transacties en registratie
XBRL voor de jaarrekening (IFRS, US GAAP)
Interne financiële rapportage en verantwoording
XBRL voor bedrijfsvoering
Externe financiële rapportage en verantwoording
XBRL voor de audit
XBRL voor verantwoording aan verantwoordingsinstantie
Analyse en beoordeling
XBRL voor de belastingaangifte
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 41
wetgevers biedt XBRL de mogelijkheid om niet alleen beter beleid, wet- en regelgeving te maken maar ook de evaluatie van de werking daarvan te verbeteren.
3. Voorwaarden voor succes Om al deze voordelen te realiseren is onder meer nodig: • SBR is niet alleen het standaardiseren van gegevens, maar ook van processen en techniek. • Alle bouwstenen worden tezamen geïmplementeerd in de digitale infrastructuur. • Alle betrokkenen in de rapportageketen werken samen. Niet alleen gegevens, ook processen en techniek Zoals al eerder genoemd bestaat een rapportageproces conceptueel uit drie elementen: gegevens, processen en techniek. De basis wordt weliswaar gevormd door de gegevens, maar processen en techniek zorgen ervoor dat gegevens tot rapporten gebundeld worden en op een beheerste manier door de keten
heen stromen naar hun uiteindelijke gebruikers. Daarom omvat SBR ook het standaardiseren van processen en techniek. In figuur 2 is weergegeven hoe de standaardisatie van de drie SBR-elementen in Nederland is aangepakt. Zoals uit de figuur blijkt, is XBRL niet de enige standaard waarop SBR gebaseerd is. Dit is een veel voorkomende misvatting. Alle bouwstenen tezamen implementeren In Nederland wordt de term ‘bouwstenen’ gebruikt om de specifieke uitwerking van de drie concepten aan te duiden. De Nederlandse Taxonomie is daar een voorbeeld van. Alleen indien alle bouwstenen tezamen worden geïmplementeerd in de digitale infrastructuur (lees: de gebruikte software) van een rapportageketen, kunnen de voordelen van SBR worden gerealiseerd. Samenwerking van alle betrokkenen Voor het ontwerpen, bouwen, implementeren en onderhouden van de bouwstenen is samenwerking van alle
Figuur 2. De bouwstenen van het SBR Programma
SBR Programma
SBR
Standaarden
Bouwstenen
Voorzieningen
Rapporteren
(aansluiten)
(aanleveren) Rapportage maken (creëer Instance)
XBRL Gegevens Aanvullende specs (bijv. FRIS, SVR)
Processen
Implementatie in ERP, administratieve software, services, XBRL-modules
Bericht ondertekenen
Verbinding leggen
Techniek SOAP
BPMN BPEL
Koppelvlakspecificaties
Procesbeschrijvingen
Rapportage indienen Digipoort Procesinfrastructuur banken
Proces afhandelen
Bericht afleveren
42
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
4. In governance-structuur is samenwerking vastgelegd De rijksoverheid heeft gekozen voor een soort publiek-private samenwerking waarin alle betrokkenen in de rapportageketen, de zogenaamde ketenpartners, samenwerken om de doelstelling van het SBR Programma te realiseren. Om de samenwerking in goede banen te leiden is in 2009 een uitgebreide governance-structuur opgezet, schematisch weergegeven in figuur 3. Die structuur is eind 2012 aangepast op basis van een uitgebreide consultatie van de betrokken partijen, die hieronder nader wordt toegelicht. De overheidskolom van SBR Het belangrijkste orgaan in de publieke sector is de SBR Stuurgroep. Degene die het SBR Programma leidt, is de Rijksregisseur. Op meer operationeel niveau zijn er vanuit de publieke sector vijf partijen actief in het SBR Programma, het programmabureau, Logius, de Kamer van Koophandel, de Belastingdienst en het Centraal Bureau voor de Statistiek.
•
Architectuur Ned. Taxomonie
Nederlandse Taxomonie
betrokkenen in de rapportageketen nodig. In Nederland heeft de overheid daarom het initiatief voor het SBR Programma genomen.
SBR Stuurgroep In de SBR Stuurgroep hebben alle overheidspartijen zitting die bij SBR betrokken zijn. In de stuurgroep overleggen zowel de beleidsmakers als de uitvragende en de uitvoerende partijen in de publieke sector over hun inbreng in het SBR Beraad. De stuurgroep stemt bovendien de relevante activiteiten van de diverse overheidsinstellingen bestuurlijk op elkaar af, zodat er achteraf geen conflicten kunnen ontstaan vanuit de mandaten van deze instellingen. Ook heeft de SBR Stuurgroep een belangrijke rol in het beschikbaar stellen van de benodigde middelen, zowel financieel als personeel. Formeel gesproken is de SBR Stuurgroep zelf geen onderdeel van het SBR Programma.
Figuur 3. De governance-structuur van het SBR Programma Publieke sector
SBR Programma
Private sector
SBR Stuurgroep
SBR Beraad
Banken
Rijksregisseur
SBR Platform
Accountants/fiscalisten kantoren
Koepelorganisaties
Programmabureau
EG Gegevens Beroepsorganisaties
Logius Kamers van Koophandel
EG Processen & Techniek
ICT dienstverleners
EG Marcom
Software leveranciers
Belastingdienst Centraal Bureau voor de Statistiek
•
Rijksregisseur Het SBR Programma wordt operationeel geleid door een Rijksregisseur, een topambtenaar die is aangesteld door een viertal departementen, te weten Economische Zaken (EZ), Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties (BZK), Veiligheid & Justitie (V&J) en Financiën (Fin). De politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheid wordt gedragen door de Secretaris-Generaal van EZ, die tevens als voorzitter van de SBR Stuurgroep fungeert. Naast vertegenwoordigers van de vier departementen zelf hebben daarin ook vertegenwoordigers zitting, zoals de Belastingdienst (BD), de Kamers van Koophandel (KvK) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het is de verwachting dat op korte termijn ook andere departementen, zoals Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), zullen aansluiten bij het SBR Programma. Dan zullen ook hun
vertegenwoordigers toetreden tot de SBR Stuurgroep.
•
•
Programmabureau Op meer operationeel niveau is allereerst het programmabureau actief in het SBR Programma. Hierin werken beleidsambtenaren, projectmanagers en consultants samen om het programma projectmatig handen en voeten te geven. Zij organiseren vergaderingen, stellen verslagen op, produceren documentatie, plannen en coördineren alle relevante activiteiten, geven presentaties en voorlichting, communiceren via website en andere media enzovoort. Logius Het programmabureau is ondergebracht bij Logius, een baten-lastendienst van BZK. Logius houdt zich bezig met de realisatie en het beheer van de infrastructuur voor digitale overheidsdienstverlening, ook wel e-Overheid genoemd. Logius is
onder andere verantwoordelijk voor betrouwbare digitale toegang tot informatie, betrouwbare digitale gegevensuitwisseling en standaardisatie. Bekende producten en projecten van Logius zijn DigiD, PKIOverheid, e-Factureren, DigiInkoop en Digipoort. Vooral Digipoort en PKIOverheid zijn van belang voor het SBR Programma. Digipoort omdat het de centrale infrastructuur is waarmee de snelle en veilige bezorging van berichten tussen bedrijven en de overheid mogelijk wordt gemaakt. Digipoort zorgt er tevens voor dat belangrijke controles op onder andere de authenticiteit en validiteit van het aangeboden bericht plaatsvinden voordat het bericht wordt doorgestuurd naar de overheidsdienst. Bedrijven die gebruik willen (of moeten) maken van SBR kunnen dit alleen maar doen via Digipoort.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 43
PKIOverheid waarborgt op basis van Nederlandse wetgeving de betrouwbaarheid van informatieuitwisseling via e-mail, websites of andere vormen van digitalegegevensuitwisseling. Het maakt hierbij gebruik van digitale certificaten die als een soort digitale handtekening fungeren. Bedrijven die gebruik willen (of moeten) maken van SBR hebben een PKIOverheid certificaat nodig om hun berichten te kunnen verzenden via Digipoort. Ten slotte speelt Logius een belangrijke rol binnen het SBR Programma omdat daar de ontwikkeling, de publicatie en het onderhoud van de Nederlandse Taxonomie zijn ondergebracht.
•
KvK, Belastingdienst en CBS Naast het programmabureau en Logius zijn ook de drie uitvragende partijen van de overheid operationeel betrokken bij het SBR Programma. De Belastingdienst, de Kamer van Koophandel en het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn elk actief in een of meerdere van de drie operationele Expertgroepen: Gegevens, Processen & Techniek en Marketing & Communicatie (zie hieronder). De grootste betrokkenheid zit in de Expertgroep Gegevens, waar deze drie partijen overleggen over wijzigingen in de Nederlandse Taxonomie die betrekking hebben op gegevens die zij zelf (willen) uitvragen.
De publiek-private samenwerking Het SBR Beraad is het hoogste orgaan binnen het SBR Programma. Het SBR Platform is het centrale overlegorgaan. Op operationeel niveau kent het SBR Programma drie Expertgroepen: Gegevens, Processen & Techniek en Marketing & Communicatie. De EG’s doen vanuit hun eigen aandachtsgebied voorstellen voor de feitelijke inrichting van SBR in Nederland. Het secretariaat van alle EG’s wordt gevoerd door Logius.
44
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
•
SBR Beraad In het SBR Beraad komen vertegenwoordigers van diverse gremia uit zowel de publieke als de private sector samen om beslissingen te nemen over de richting, de organisatie en de financiering van het SBR Programma. Het Beraad komt drie keer per jaar bijeen.
•
SBR Platform Voorafgaand aan de vergaderingen van het Beraad komen zowel het SBR Platform als de SBR Stuurgroep bijeen om de agenda van het Beraad vast te stellen. Per agendapunt worden dan de te nemen beslissing(en) voorbereid en daar waar nodig worden de deelnemers aan het Beraad voorafgaand gebrieft. Een belangrijk uitgangspunt is dat het Beraad alleen tot besluitvorming komt op basis van unanimiteit, om het draagvlak binnen de gehele rapportageketen te waarborgen. Immers, alleen als alle ketenpartners gecommitteerd zijn kan SBR werken. Daarmee komt de belangrijke rol van het SBR Platform in beeld. Het Platform is hét centrale overlegorgaan van het SBR Programma en is door haar samenstelling en maandelijkse vergaderingen cruciaal voor de voortgang van de implementatie van SBR. Het Platform wordt voorgezeten door de Rijksregisseur, en ontleent zijn legitimiteit aan het mandaat van het Beraad, aan de mate van representatie van deelnemende organisaties en vooral aan het feit dat de leden van het Platform het vermogen hebben om, voor de organisaties die zij vertegenwoordigen, effectief te schakelen tussen de inhoudelijke vraagstukken (die in de Expertgroepen aan de orde komen) en de strategische vraagstukken (die spelen in het Beraad). De leden van het Platform hebben binnen hun eigen geleding dan ook
een belangrijke rol te spelen bij het voorbereiden van standpunten over vraagstukken die binnen het programma spelen. Het is de taak van het Platform om kansen te signaleren en benutten die SBR verder kunnen brengen. Daarnaast gaat het erom dat concrete issues die een goede werking van SBR in de weg staan, aan de orde worden gesteld en hetzij binnen de kring van de Expertgroepen tot een oplossing worden gebracht, hetzij worden geëscaleerd naar het Beraad. Formeel beslist het Platform niet maar zij speelt in het besluitvormingsproces wel een cruciale rol. Als ‘voorportaal’ van het Beraad worden door het Platform voorgestelde besluiten bijna altijd door het Beraad overgenomen.
•
De Expertgroep Gegevens De Expertgroep Gegevens houdt zich (domeinoverstijgend) bezig met alle gegevensaspecten die betrekking hebben op SBR, in het bijzonder de rapportages en de betekenis van begrippen die deel uitmaken van de Nederlandse Taxonomie. Een belangrijk onderdeel daarvan is zorgen dat de Nederlandse Taxonomie een accurate en adequate weergave is van bestaande wet- en regelgeving. Zo worden de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, maar ook de definities van de Belastingdienst en het CBS gebruikt om de Nederlandse Taxonomie te onderhouden en verbeteren. Daarnaast richt de Expertgroep Gegevens zich op de architectuur, de inrichting en het vormgeven van het beheer van de Nederlandse Taxonomie. Zij vertalen de wijzigingen in de wet- en regelgeving middels een vast jaarprogramma naar een nieuwe Nederlands Taxonomie. Deze wordt ieder jaar op 1 december definitief gepubliceerd. De nieuwe Nederlands Taxonomie heeft betrekking op het daaropvolgende kalenderjaar.
Ten slotte ziet de Expertgroep toe op de internationale samenhang, bijvoorbeeld met de inhoud en structuur van de IFRS taxonomie.
•
•
Expertgroep Processen & Techniek De Expertgroep Processen & Techniek houdt zich bezig met het verbeteren van de effectiviteit en efficiency van de processen die SBR gebruikt. Daarnaast richt de aandacht zich op de koppelvlakken tussen de systemen van de aanleverende (markt)partijen en de overheid, waar mogelijk aanvullingen of wijzigingen in gewenst zijn. Een belangrijk onderdeel van de SBR-keten is de Digipoort, waar alle SBR-rapportages aangeleverd moeten worden. De technische specificaties van Digipoort hebben dan ook de bijzondere aandacht van de Expertgroep Processen & Techniek. Expertgroep Marketing & Communicatie De Expertgroep Marketing & Communicatie ten slotte, zorgt voor het informeren, stimuleren en communiceren van het SBRgedachtegoed naar alle betrokken organisaties. Zij initieert roadshows, seminars en presentaties over SBR op locatie. Ook wordt er veel gebruikgemaakt van nieuwe (online) media om de uiteenlopende doelgroepen van SBR te bereiken. Daarmee hoopt de Expertgroep Marketing & Communicatie een belangrijke bijdrage te leveren aan het draagvlak voor de succesvolle implementatie van SBR in Nederland.
5. Accountants en fiscalisten werken samen Een aantal accountants en fiscalisten hebben al vroeg het belang van SBR voor hun werkzaamheden ingezien. Zowel de beroepsorganisaties als een aantal kantoren zijn al vroeg actief geworden binnen zowel het SBR Programma, als de voorloper daarvan, het Nationaal Taxonomie Project. Ook zijn er een paar projecten uitgevoerd
in opdracht van of in samenwerking met het SBR Programma. De aard van deze opdrachten heeft vooral betrekking gehad op de kwaliteit van de Nationaal Taxonomie in relatie tot externe verslaggeving. Accountants en fiscalisten onderkennen dat de invoering van SBR in Nederland op termijn grote gevolgen gaat hebben voor zowel hun dagelijkse werkzaamheden als hun vaktechniek. Zowel het de facto verplichtstellen van SBR door de Belastingdienst (aangifte VpB/IB per 1 januari 2013, aangifte OB 1 jaar later) als het voornemen om datzelfde te doen voor het deponeren van jaarrekeningen (met ingang van 2015) zijn daar voorbeelden van. Samenwerking op alle drie niveaus binnen SBR Programma Op basis van bovenstaande feiten, ontwikkelingen en inzichten hebben de accountants en fiscalisten vanuit zowel de kantoren als de beroepsorganisaties al in 2009 een actieve samenwerking opgezet. Vanuit deze samenwerking spelen op alle drie niveaus binnen het SBR Programma vertegenwoordigers een actieve rol binnen het programma. Ook fungeert deze samenwerking vaak als ‘aanjager’ voor de betrokkenheid van andere organisaties. Belangrijke rol weggelegd voor controlerende accountant Daarbij speelt de bijzondere positie van vooral de controlerende accountants binnen de rapportageketen een belangrijke rol. Als onafhankelijke deskundigen met een deels publieke rol hebben zij op een aantal momenten een wezenlijke rol gespeeld bij het realiseren van oplossingen voor problemen binnen het programma. Voorbeelden daarvan zijn het uitwerken van de business case voor de de facto verplichtstelling van SBR (en het vinden van draagvlak daarvoor), maar ook het op de agenda zetten en (mede)bedenken van nieuwe manieren van het geven van Assurance bij SBR-rapportages.
NBA actief met ontwikkelen integrale aanpak voor geven van assurance Daarnaast is de beroepsorganisatie NBA actief bezig met het ontwikkelen van een integrale aanpak voor het geven van assurance bij SBR-rapportages. Accountantsverklaringen kunnen daarmee volledig digitaal worden opgesteld, ondertekend en aan de betreffende rapportages worden gekoppeld. Met deze aanpak loopt Nederland overigens voorop in de wereld. Tax Assurance en horizontaal toezicht door SBR in stroomversnelling Ook voor fiscalisten is SBR een uitdagende ontwikkeling, die de nodige nieuwe mogelijkheden biedt. De samenwerking met accountants kan op basis van SBR naar een hoger plan worden getrokken, bijvoorbeeld rond tax assurance. Maar ook de verdere implementatie van (en doorontwikkeling op) horizontaal toezicht zal door SBR in een versnelling komen. De beroepsorganisatie NOB is (onder andere) hier ook actief bij betrokken, net als bij het project van het NBA (in verband met taxassuranceverklaringen).
6. Ten slotte Naar verwachting zal SBR de komende jaren een gestage ontwikkeling doormaken in Nederland, en wellicht ook elders in Europa en de rest van de wereld. Veel ondernemingen, beroepsgroepen, dienstverleners, maar ook (semi-) overheden en toezichthouders zullen onder invloed van SBR hun methoden, processen en technieken voor het opstellen, controleren, indienen, ontvangen en verwerken van rapportages significant moeten veranderen. Echt nieuw daarbij is dat zij dit niet meer (zoals in het ‘papieren’ tijdperk) helemaal zelf kunnen, maar ook niet zelf hoeven te doen. Samenwerken, digitaliseren en standaardiseren zullen de sleutelbegrippen zijn. Met het SBR Programma laat Nederland zien hoe dat zou kunnen werken.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 45
Kort nieuws 1. Verslaggeving RJ-Uiting 2013-1 ‘Crisisheffing’ Op 7 januari 2013 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving RJ-Uiting 2013-1 ‘Crisisheffing’ gepubliceerd. Met RJ-Uiting 2013-1 zijn de ontwerp-bepalingen van RJ-Uiting 2012-5 definitief gemaakt, met inachtneming van ontvangen commentaren. De crisisheffing is een extra heffing loonbelasting over salarissen in 2012 hoger dan 150.000 euro. Deze heffing is een last in het boekjaar 2012. Voor meer informatie zie Kort nieuws, Spotlight 4/2012.
kortingen moeten worden verwerkt in de voorziening per balansdatum voor zover een korting onvermijdelijk is. Hierbij is het uitgangspunt dat ultimo verslagjaar een dekkingstekort bestaat, waarop naar aanleiding van het herstelplan door het bestuur van het pensioenfonds, moet worden geacteerd. In de voorgestelde wijziging van hoofdstuk 610 Pensioenfondsen wordt aangegeven op welke wijze de kortingsmaatregelen in overeenstemming met hoofdstuk 160 moeten worden verwerkt en toegelicht in de jaarrekening. Deze aanvulling op de Richtlijn wordt van kracht voor boekjaren die op of na 1 januari 2012 beginnen.
RJ-Uiting 2013-2 ‘Verwerken van kortingen op pensioenaanspraken c.q. pensioenrechten’ De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft op 9 januari 2013 RJ-Uiting 2013-2 ‘Verwerken van kortingen op pensioenaanspraken c.q. pensioenrechten’ uitgebracht. Deze Uiting bevat een voorstel om een alinea toe te voegen in hoofdstuk 610 Pensioenfondsen om te verduidelijken op welke wijze de kortingsmaatregelen moeten worden verwerkt in de jaarrekening inclusief de toelichting daarop. De Raad voor de Jaarverslaggeving is van mening op basis van bestaande wet- en regelgeving en de Richtlijnen, met name paragraaf 2 van hoofdstuk 160 inzake gebeurtenissen na balansdatum die nadere informatie geven over de feitelijke situatie op balansdatum, dat dergelijke
46
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
RJ-Uiting 2013-3 ‘Wet bestuur en toezicht’ De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft op 17 januari 2013 een Ontwerp-Uiting uitgebracht over de Wet bestuur en toezicht. Deze wet heeft als doel om een evenwichtigere verdeling tussen mannen en vrouwen te bereiken in het bestuur en de raad van commissarissen. Onderdeel hiervan is een verplichte uiteenzetting in het jaarverslag indien deze verdeling niet evenwichtig is. Een naamloze vennootschap of besloten vennootschap die niet voldoet aan twee van de drie criteria van artikel 2:397 BW (groottecriteria voor de middelgrote rechtspersoon) en dus boven de gestelde grenzen uitkomt moet voldoen aan de bepalingen van artikel 2:166 respectievelijk 2:276 waarin vereisten zijn opgenomen over de evenwichtige verdeling van de bestuursleden en commissarissen over vrouwen en mannen. Met een evenwichtige verdeling wordt
bedoeld dat minimaal 30% van de zetels wordt bezet door mannen en ook minimaal 30% door vrouwen (voor zover de zetels worden bezet door natuurlijke personen). Als dat niet het geval is dan wordt op basis van artikel 2:391 lid 7 BW in het jaarverslag uiteengezet: • waarom de zetels niet evenwichtig zijn verdeeld; • op welke wijze de vennootschap heeft getracht tot een evenwichtige verdeling van de zetels te komen; en • op welke wijze de vennootschap beoogt in de toekomst een evenwichtige verdeling van de zetels te realiseren. De wet verwijst naar de criteria voor de middelgrote rechtspersoon en een onderneming moet de uiteenzetting opnemen als ze boven de grenzen komt waarmee ze als grote rechtspersoon zou kwalificeren. Voor deze wettelijke bepaling geldt echter niet dat minimaal twee jaar achter elkaar aan de criteria moet worden voldaan. Zodra de vennootschap boven de grenzen uitkomt moet direct aan deze vereisten worden voldaan. Deze wijzigingen gelden voor jaarverslagen die worden opgemaakt op of na 1 januari 2013. RJ-Uiting 2013-4 ‘Kostprijshedgeaccounting onder RJ 290’ De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft op 24 januari 2013 RJ-Uiting 2013-4 'Kostprijs-hedgeaccounting onder RJ 290' gepubliceerd. De regelgeving op dit gebied is niet gewijzigd, maar gezien het maatschappelijk belang acht de RJ het verstandig om in het kort uiteen te zetten wanneer en hoe kostprijs-hedgeaccounting mag worden toegepast.
Onder de 4e EU richtlijn en derhalve ook de Nederlandse wetgeving is het toegestaan om financiële derivaten tegen kostprijs te waarderen. Daarom juist is er onder de Nederlandse verslaggevingregels anders dan onder IFRS behoefte aan het model van kostprijs-hedgeaccounting. Kostprijshedgeaccounting regelt, maar wel onder strikte voorwaarden, dat ook bij waardering van derivaten tegen kostprijs een mismatch in de winst-en-verliesrekening kan worden voorkomen. RJ-Uiting 2013-4 gaat in op een aantal verschillende aspecten: • achtergrond kostprijshedgeaccountingmodel in de Nederlandse verslaggevingregels; • verantwoording in de jaarrekening; • toelichting; • wanneer kostprijs-hedgeaccounting? • bestuur en toezicht. Hoewel dit buiten het domein van de Raad voor de Jaarverslaggeving ligt, wijst de raad expliciet op de verantwoordelijkheid van het bestuur en het toezichthoudende orgaan van de onderneming voor de beheersing van de financiële risico's als gevolg van het gebruik van financiële instrumenten. In alinea 633 tot en met 639 van RJ 290 wordt kostprijs-hedgeaccounting in detail beschreven. In de RJ-Uiting wordt op enkele essentiële aspecten ingegaan, die bij het opmaken van de jaarrekening 2012 de aandacht verdienen. IFRS-standaarden goedgekeurd Eind 2012 heeft de Europese Unie enkele belangrijke IFRS-wijzigingen goedgekeurd. Dit betreft de nieuwe IFRS 10 (geconsolideerde jaarrekening), 11 (gezamenlijke overeenkomsten) en 12 (toelichting over belangen) van toepassing vanaf uiterlijk 2014, IFRS 13 (reëlewaardewaardering) van toepassing vanaf uiterlijk 2013, alsmede enige wijzigingen van bestaande standaarden. IFRS 13 wordt besproken op pagina 24 van deze Spotlight.
2. Assurance NBA Alert ziekenhuizen: medio februari De NBA heeft eind december 2012 bij de minister van VWS aandacht gevraagd voor de jaarrekeningen 2012 en andere financiële verantwoordingen van instellingen voor medisch specialistische zorg (onder andere ziekenhuizen en universitaire medische centra). In 2012 is de prestatiebekostiging uitgebreid en geldt er tevens een overgangsregeling. Om de jaarrekening en de verantwoordingen correct te kunnen opstellen is voor de instellingen op onderdelen van de regelgeving en de te hanteren begrippen meer duidelijkheid vereist. Ook voor de controle door accountants en voor de zorgverzekeraars is die duidelijkheid vereist. Op het moment van schrijven van deze Spotlight is er nog geen Alert van de NBA verschenen met aanwijzingen aan haar leden voor de controle en oordeelsvorming bij de ziekenhuizen.
3. Regelgeving Wet op het accountantsberoep aangenomen De Eerste Kamer heeft de Wet op het accountantsberoep aangenomen. Vanaf 1 januari is de NBA ook juridisch een feit. Tevens worden we beperkt in de levering van andere diensten aan organisaties van openbaar belang (OOB’s) waar we wettelijke controles verrichten. Ook wordt per 1 januari 2016 kantoorroulatie bij OOB’s verplicht na acht achtereenvolgende jaren. Zie het artikel op pagina 6 in deze Spotlight. EU-actieplan ondernemingsrecht en corporate governance De EU heeft haar actieplan inzake ondernemingsrecht en corporate governance gepubliceerd. Hierin staan de initiatieven van de Europese Commissie (EC) om ondernemingsrecht en
corporate governance voor niet-financiële ondernemingen te moderniseren. De Commissie onderkent drie grote acties: • verbetering van de transparantie; • betrokkenheid van aandeelhouders; en • ondersteuning van groei en concurrentievermogen van de ondernemingen. Nieuwe gedragscode VGBA voor accountants Als opvolger van de huidige VGC presenteert de NBA een nieuwe gedragscode: de Verordening Gedrags- en Beroepscode Accountants (VGBA). “Nieuwe, heldere en compact geformuleerde ethische regels, waarmee voor iedereen duidelijk moet zijn wat van Nederlandse accountants mag worden verwacht”, aldus de NBA. De conceptverordening ligt tot 10 maart 2013 ter consultatie. NBA: “Ten opzichte van de VGC bevat de nieuwe code geen principiële veranderingen. De vijf fundamentele beginselen uit de huidige VGC vormen ook de basis voor de VGBA. De VGC is echter gebaseerd op de Code of Ethics van standardsetter IESBA uit 2003. Inmiddels heeft de IESBA een nieuwe code ontwikkeld, die de ontwikkeling sindsdien in het denken over het beroep weergeeft en aansluit bij de huidige verwachtingen van het maatschappelijk verkeer. Deze code vormt het uitgangspunt voor de nieuwe VGBA. Waar nodig zijn de regels aangepast aan de Nederlandse situatie. Met de nieuwe code worden de gezamenlijke waarden van alle accountants duidelijker en kernachtiger verwoord. Ook maakt de VGBA beter onderscheid tussen normen enerzijds en voorbeelden anderzijds. Anders dan bij de VGC zijn die laatste geen onderdeel meer van de code zelf.”
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 47
Op zoek naar een eerder verschenen artikel? Hieronder vindt u een overzicht van de artikelen van de laatste vier uitgaven van Spotlight. Op www.pwc.com vindt u onder ‘Publicaties’ de uitgaven vanaf 2009. Uiteraard kunt u ook contact met ons opnemen.
Spotlight 2012 – Uitgave 4 Jolanda Lamse - Woord vooraf - Professioneel-kritische houding is meer dan een rechte rug
4
Paula Kager en Frank van Oirschot - Belonen naar prestatie en het remuneratierapport
6
Pieter Veuger, Karin Meijer en Erwin Bastianen - Nieuwe regelgeving onderhandse derivatenmarkt belast ook niet-financiële partijen
14
Frans de Groot - Op weg naar een nieuwe, waardevollere controleverklaring
20
Maarten Hartman - IFRS: vanaf 2013 weer volop wijzigingen
24
Lisette van der Weijden - De Wet op het accountantsberoep vervangt de WRA en WAA
30
Arno Pouw en Robert van der Laan - Lessons learned: het geïntegreerde jaarverslag
34
Kort nieuws
38
Spotlight 2012 – Uitgave 3
48
Peter Eimers - Woord vooraf - The best way to predict the future is to create it
4
Arjan Brouwer en Erik Roelofsen - Rol weggelegd voor commissarissen in verbetering verslaggeving
6
Olof Bik en Anne Kemeling - Accountant maakt cultuur en gedrag bespreekbaar: spiegelfunctie in de praktijk gebracht
10
Arjan Brouwer en Sebastiaan Stoffelen - Praktische implicaties rondom het waarderen van actieve belastinglatenties
16
Hugo van den Ende, Jessica Litjens en Judith van Arendonk-Day - Het flexibele bv-recht: gevolgen voor jaarrekening en fiscale aangifte
22
Martijn Mouwen en Martijn Breen - De bank trekt zich terug. Welke alternatieven heb ik als onderneming?
28
Peter Quarré, Eugenie Krijnsen en Ernes Zelen - Verandering in betalingsverkeer biedt kansen
34
Bram van Tiel en Jos Geskus - Vertrouwen in de cloud maakt verdere groei mogelijk
38
Tarik Günay - Solvency II vereist industrialisatie en flexibilisering van de rapportagefunctie
44
Kort nieuws
50
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
Spotlight 2012 - Uitgave 2 Peter van Mierlo - Woord vooraf ‘De kunst van het waarderen en weergeven van niet-financiële prestaties’
4
Robert van der Laan en Anouk Wentink - Integrated reporting en de kunst van ‘storytelling’
6
Bob Owel en Rik van Hal - IFRS Practice Statement voor Management Commentary: geïntegreerd raamwerk voor opstellen directieverslag 12 Erik Roelofsen - Integrated reporting en de kapitaalmarkt: parels voor de zwijnen?
18
Wim Holterman - Waardecreatie staat bij integrated reporting centraal
22
Dimitri Hoogenboom, Jan-Dirk Thalen en Martijn Niekus - Integreer prestatie- en risicomanagement
26
Olof Bik en Rob Wijsman - Cultuur en gedrag als fundamentele drivers van het waardecreatieproces: agenda voor integrated reporting
30
Arco ten Klooster - Het gemak en ongemak van integrated reporting
36
Bauke Vollebregt en Anouk Wentink - Global Reporting Initiative sorteert voor op integrated reporting
44
Spotlight 2012 - Uitgave 1 Michael de Ridder - Gebalanceerd en redelijk
4
Jan Backhuijs en Peter Eimers - Hans Hoogervorst: “De besluitvorming over nieuwe IFRS is ingewikkelder dan een besluit in de politiek”
6
Peter Veerman - Hervorming van de markt voor auditdiensten
12
Victor Valckx en Iris Horrocks-Rinkel - Het Compliance Office in vogelvlucht
20
Frank de Lange - Heeft IFRS 13 ‘Fair value measurement’ toegevoegde waarde?
24
Hugo van den Ende, Ewout Naarding en Sebastiaan Stoffelen - Winstbelastingen in jaarrekening: het is tijd voor verandering
30
Friso de Roos en Bart van Rooijen - Transparantie gaat verder dan verslaggevingregels
36
Ghislaine Gillessen en Mike Farrell - Non-compliance bij internationaal zakendoen brengt onderneming in gevaar
42
Kort nieuws
46
48
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 49
50
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1
Colofon Spotlight is het vaktechnisch bulletin van PricewaterhouseCoopers Accountants. Dit bulletin mag ter beschikking worden gesteld aan cliënten en derden, evenwel met inachtneming van het volgende. Bij het redigeren van de teksten wordt de uiterste zorgvuldigheid betracht. De behandeling van de onderwerpen is evenwel niet altijd uitputtend, terwijl tevens na verloop van tijd informatie verouderd of niet meer (volledig) juist kan zijn. De mening van de auteur(s) is niet noodzakelijkerwijs de mening van PwC. Wij aanvaarden daarom geen verantwoordelijkheid voor hetgeen eventueel wordt ondernomen op basis van de inhoud van deze publicatie. Alle rechten voorbehouden.
Hoofdredacteur mr. drs. J.B. Backhuijs RA Eindredactie drs. A.J. Schager RA drs. E.M. van der Weijden RA Redactie Dr. A.J. Brouwer RA prof. dr. P.W.A. Eimers RA prof. dr. W.G.M. Holterman RA drs. E. de Horde RA RE prof. dr. mr. G.W.J.M. Kampschöer RA A.M. Spek RA P.J. Veerman RA Editor drs. C. Rompas Secretariaat D. van der Klis Vormgeving ECO Digital Publishing
Nadere informatie Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot Assurance National Office of de personen die in de bijdragen genoemd zijn. Wanneer u een artikel of passage uit Spotlight wilt overnemen is bronvermelding verplicht en verzoeken wij u een exemplaar van uw publicatie te zenden aan het redactieadres. Redactieadres PricewaterhouseCoopers Accountants Assurance National Office Postbus 90357 1006 BJ Amsterdam Telefoon: 088 792 5253 Fax: 088 792 9632 Abonnementenservice Gelieve wijzigingen, inclusief adreslabel, te sturen naar: PwC Antwoordnummer 46440 1060 WD Amsterdam
Productie Verweij Printing
Deze publicatie is uitsluitend opgesteld als algemene leidraad voor relevante kwesties en dient niet te worden geïnterpreteerd als professioneel advies. U dient niet te handelen op basis van de in deze publicatie vervatte informatie zonder nader professioneel advies te hebben ingewonnen. Er wordt geen enkele expliciete of impliciete verklaring verstrekt of garantie geboden ten aanzien van de juistheid of volledigheid van de in deze publicatie vervatte informatie, en voor zover toegestaan krachtens de wet, aanvaarden de bij deze publicatie betrokken PwC firms, medewerkers en vertegenwoordigers geen enkele aansprakelijkheid, voor de gevolgen van enige handeling dan wel omissie door hetzij uzelf hetzij enige andere persoon op basis van de in deze publicatie vervatte informatie of voor enig besluit waaraan die informatie ten grondslag ligt.
Spotlight Jaargang 20 - 2013 uitgave 1 51
© 2013 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. (KvK 34180289). Alle rechten voorbehouden. 2013.02.01.21.1. In dit document wordt met ‘PwC’ bedoeld PricewaterhouseCoopers Accountants N.V., die een member firm is van PricewaterhouseCoopers International Limited. Niet bestemd voor verdere openbaarmaking zonder toestemming van PwC. ‘PwC’ is het merk waaronder member firms van PricewaterhouseCoopers International Limited (PwCIL) handelen en diensten verlenen. Samen vormen deze member firms het wereldwijde PwC-netwerk. Elke member firm in het netwerk is een afzonderlijke juridische entiteit en handelt voor eigen rekening en verantwoording en niet als vertegenwoordiger van PwCIL of enige andere member firm. PwCIL verricht zelf geen diensten voor klanten. PwCIL is niet verantwoordelijk of aansprakelijk voor het handelen of nalaten van welke van haar member firms dan ook, kan geen zeggenschap uitoefenen over hun professionele oordeel en kan hen op geen enkele manier binden.