QRVA 51 27
QRVA 51 027
CHAMBRE DES REPRE´SENTANTS DE BELGIQUE
VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
————
————
Questions et réponses écrites
Schriftelijke vragen en antwoorden
BELGISCHE KAMER VAN
05 - 04 - 2004
517 CHAMBRE • 2e SESSION DE LA 51e LE´GISLATURE
2003
2004
KAMER • 2e ZITTING VAN DE 51e ZITTINGSPERIODE
QRVA 51 027 05 - 04 - 2004
4179
ne peut être remplacée par une nouvelle imposition, étant donné que l’article 355 du CIR 1992 se limite juris de jure à la violation d’une règle légale, et non pas d’une règle constitutionnelle; dura lex sed lex, en d’autres termes, on ne peut rétablir le droit en enfreignant la loi ?
bestaansrecht heeft en niet vervangen kan worden door een nieuwe aanslag doordat juris de jure artikel 355 WIB 1992 zich beperkt tot de schending van een wettelijke regel en niet van een grondwettelijke regel; dura lex sed lex met andere woorden je maakt geen recht met een ander onrecht ?
3. Si l’administration a appliqué l’article 355 du CIR 1992 en dehors de la nullité ou sans suivre le texte strict de la loi (dura lex sed lex), ce fonctionnaire et son autorité hiérarchique enfreignent-ils les lois fiscales, les lois prévues par le Code civil et les lois pénales ?
3. Indien de administratie artikel 355 WIB 1992 toegepast heeft buiten de nietigheid of zonder de strikte wettelijke tekst (dura lex sed lex) te volgen zijn deze ambtenaar en zijn hie¨rarchische overheid in overtreding met de fiscale wetten, de wetten voorzien door het Burgerlijk Wetboek en de strafwetten ?
4. Quels sont les différents délais de prescription dans ce cas ?
4. Welke zijn de verschillende verjaringstermijnen in dit geval ?
5. Le fonctionnaire peut-il, après une réclamation, appliquer immédiatement et de son propre chef l’article 355 du CIR 1992 ?
5. Mag de ambtenaar eigenmachtig ogenblikkelijk na een bezwaar artikel 355 WIB 1992 toepassen ?
Réponse du ministre des Finances du 29 mars 2004, à la question no 179 de M. Carl Devlies du 9 décembre 2003 (N.) :
Antwoord van de minister van Financie¨n van 29 maart 2004, op de vraag nr. 179 van de heer Carl Devlies van 9 december 2003 (N.) :
1, 3, 4 et 5. Les fonctionnaires fiscaux sont tenus d’appliquer strictement les dispositions légales. Les lois fiscales sont d’ordre public et doivent donc être interprétées et appliquées avec rigueur. L’article 355 du Code des impoˆts sur les revenus 1992 (CIR 1992) peut seulement être appliqué lorsqu’une imposition est annulée pour n’avoir pas été établie conformément à une règle relative à la prescription. Une cotisation sur la base de l’article 355 CIR 1992 doit être établie dans les trois mois de la date à laquelle la décision du directeur des contributions ou du fonctionnaire délégué par lui n’est plus susceptible de recours en justice.
1, 3, 4 en 5. De fiscale ambtenaren zijn gehouden aan een strikte toepassing van de wettelijke bepalingen. De fiscale wetten zijn van openbare orde en moeten aldus streng worden geı¨nterpreteerd en toegepast. Artikel 355 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) kan enkel worden toegepast wanneer een aanslag wordt vernietigd omdat hij niet werd gevestigd overeenkomstig een wettelijke regel met uitzondering van een regel betreffende de verjaring. Een aanslag op basis van artikel 355 WIB 1992 moet worden gevestigd binnen de drie maanden vanaf de datum waarop de beslissing van de directeur van de belastingen of van de door hem gedelegeerde ambtenaar niet meer voor de rechter kan worden gebracht.
2. Cette question est identique au point 4 de la question parlementaire no 924 du 19 février 2002 de M. Yves Leterme (Questions et Réponses, Chambre, no 151, 2002-2003, p. 19276-19278). Je me permets dès lors de renvoyer à la réponse à cette question.
2. Deze vraag is identiek aan punt 4 van de parlementaire vraag nr. 924 van 19 februari 2002 van de heer Yves Leterme (Vragen en Antwoorden, Kamer, nr. 151, 2002-2003, blz. 19276-19278). Ik ben dan ook zo vrij naar het antwoord erop te verwijzen.
DO 2003200410680
DO 2003200410680
Question no 228 de M. François Bellot du 20 janvier 2004 (Fr.) au ministre des Finances :
Vraag nr. 228 van de heer François Bellot van 20 januari 2004 (Fr.) aan de minister van Financie¨n :
Options sur action. — Loi du 26 mars 1999. — Loiprogramme (I) du 24 décembre 2002. — Renversement de la présomption d’acceptation. — Conséquences fiscales d’une acceptation tardive.
Aandelenopties. — Wet van 26 maart 1999. — Programmawet (I) van 24 december 2002. — Omkering van het vermoeden van aanvaarding. — Fiscale gevolgen van een laattijdige aanvaarding.
L’article 404 de la loi-programme (I) du 24 décembre 2002 modifie l’article 42, § 1er, alinéa 2, de la loi du
Artikel 404 van de programmawet (I) van 24 december 2002 wijzigt artikel 42, § 1, tweede lid, van de wet
CHAMBRE • 2e SESSION DE LA 51e LE´GISLATURE
2003
2004
KAMER • 2e ZITTING VAN DE 51e ZITTINGSPERIODE
QRVA 51 027 05 - 04 - 2004
4180
26 mars 1999 relative au plan d’action belge pour l’emploi 1998 et portant des dispositions diverses, en renversant la présomption irréfragable que cette disposition contenait à l’origine. En effet, après l’adoption du dispositif en 1999, la présomption était telle qu’un bénéficiaire d’option était — sur le plan fiscal — censé l’avoir acceptée dans les 60 jours suivant la notification de l’offre à moins qu’il n’y ait expressément renoncé avant l’expiration de ce délai. Depuis la modification de la loi-programme du 24 décembre 2002, l’option est au contraire présumée avoir été refusée à moins qu’elle n’ait été expressément acceptée par le bénéficiaire dans le délai de 60 jours précité.
van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, door een omkering van het onweerlegbaar vermoeden dat in aanvang in die bepaling was vervat. Na de goedkeuring van het beschikkend gedeelte in 1999 werd de optie uit fiscaal oogpunt geacht te zijn aanvaard binnen de zestig dagen volgend op de datum van het aanbod, tenzij de begunstigde, voor het verstrijken van die termijn, aan de aanbieder zijn weigering om het aanbod te aanvaarden uitdrukkelijk te kennen had gegeven. Sinds artikel 42 door de programmawet van 24 december 2002 werd gewijzigd, geldt evenwel het vermoeden dat de optie werd geweigerd, tenzij de begunstigde ze voor het verstrijken van de aangehaalde termijn van 60 dagen uitdrukkelijk heeft aanvaard.
Selon divers auteurs, cette modification aurait eu pour conséquence de semer la confusion.
Diverse auteurs zijn van oordeel dat die wijziging tot verwarring leidt.
Cette confusion possible a été évoquée dès le stade des travaux parlementaires. En effet, dans le rapport fait au nom de la commission des Finances et du Budget à propos de cette disposition de la loiprogramme, le rapporteur, M. Gobert fait référence à une interpellation de M. Dirk Pieters au terme de laquelle ce dernier fait remarquer que le dispositif proposé dans la loi-programme (et qui a été adopté), pourrait réserver des surprises en ce qui concerne les options qui sont acceptées postérieurement à l’expiration du délai de 60 jours qui correspond au fait générateur de l’impoˆt. Il indique que dans pareille hypothèse, « ... les options seront fiscalement censées avoir été refusées. ... Ceci a pour conséquence imprévue que ces contribuables posséderont bel et bien des options mais qu’aux yeux du fisc, ils seront censés ne pas en posséder. Si l’option relevait encore de la loi du 26 mars 1999, la conclusion logique serait qu’aucune taxation ne doit intervenir en droit fiscal belge, même si, d’un point de vue purement civil, l’offre d’options continue d’exister. Si au contraire, on sort du champ de l’application de la loi de 1999, on peut se demander si les règles générales du droit fiscal sont de nouveau applicables aux options. ...Tel n’est vraisemblablement pas l’objectif du législateur. » (Doc. parl., Chambre, 2002-2003, no 50 2124/024, p. 45 et 46).
Reeds tijdens de parlementaire werkzaamheden ter voorbereiding van die wetswijziging werd op dat risico gewezen. In het verslag dat de rapporteur, de heer Gobert, namens de commissie voor de Financie¨n en de Begroting met betrekking tot die bepaling van de programmawet heeft uitgebracht, verwijst hij naar een interpellatie van de heer Dirk Pieters waarin laatstgenoemde aanstipt dat het door de programmawet voorgestelde beschikkend gedeelte (dat ook werd goedgekeurd) enkele verrassende gevolgen zou kunnen hebben wat de aandelenopties betreft die worden aanvaard nadat de termijn van 60 dagen (die beantwoordt aan het feit dat tot belastingen leidt) verstreken is. Hij wijst erop dat, in dat geval, « zij vanuit Belgisch fiscaal oogpunt geacht zullen worden de optie geweigerd te hebben. ... Dit heeft als onverwacht gevolg dat men dan in een situatie terecht kan komen waar men een aandelenoptie heeft maar fiscaal geacht wordt er toch geen te hebben. Als de optie nog binnen het toepassingsveld van de wet van 26 maart 1999 zou vallen, dan zou een letterlijke maar logische gevolgtrekking kunnen zijn dat er geen taxatie zal plaatsvinden volgens Belgisch fiscaal recht, hoewel vanuit een puur burgerrechtelijk standpunt het aanbod van de aandelenopties wel blijft bestaan. Als men daarentegen buiten het toepassingsveld van de wet van 26 maart 1999 zou vallen, kan men zich de vraag stellen of de algemene regels van het fiscaal recht opnieuw van toepassing worden op de aandelenopties. ... Dat zal waarschijnlijk niet de bedoeling van de wetgever geweest zijn. (Parl. St., Kamer, 2002-2003, nr. 50 2124/024, blz. 45 en 46).
Dans votre réponse, vous faites remarquer que « les plans d’options étrangers vont être soumis à la même réglementation que les plans d’options nationaux, s’ils entrent dans le champ d’application de la loi du 26 mars 1999 ». Ceci pourrait laisser entendre que vous estimez qu’une option acceptée en dehors du délai de
In uw antwoord wijst u erop dat voor de buitenlandse optieplannen dezelfde voorschriften zullen gelden als voor de binnenlandse, op voorwaarde dat ze binnen de toepassingssfeer van de wet van 26 maart 1999 vallen. Daaruit zou men kunnen besluiten dat u van oordeel bent dat een optie die wordt aanvaard na
CHAMBRE • 2e SESSION DE LA 51e LE´GISLATURE
2003
2004
KAMER • 2e ZITTING VAN DE 51e ZITTINGSPERIODE
QRVA 51 027 05 - 04 - 2004
4181
60 jours, n’entre pas dans le champ d’application de la loi du 26 mars 1999 mais laisse par contre sans réponse la question de savoir comment pareille option devrait être traitée fiscalement.
het verstrijken van de termijn van 60 dagen niet binnen de toepassingssfeer van de wet van 26 maart 1999 valt, maar anderzijds geeft u geen antwoord op de vraag hoe een dergelijke optie vanuit fiscaal oogpunt zou moeten worden behandeld.
` cet égard, deux thèses ont vu le jour, l’une consiA dère qu’une acceptation tardive a pour effet de disqualifier l’option sur un plan fiscal, l’autre considère que dans pareil cas de figure, l’on retombe dans les principes de droit commun tracés par le CIR 1992.
In dat verband bestaan er twee interpretaties : de ene gaat ervan uit dat een laattijdige aanvaarding leidt tot een herkwalificatie van de optie vanuit fiscaal oogpunt, volgens de tweede interpretatie valt men terug op de gemeenrechtelijke beginselen van het WIB 1992.
Les tenants de la première thèse considèrent qu’une option qui n’est pas acceptée dans le délai de 60 jours, est censée ne jamais avoir été attribuée, et ne saurait dès lors être imposée comme une option, au motif que celle-ci ne peut être imposée comme revenu professionnel que sur sa valeur fiscale à l’attribution. Si l’option était malgré tout exécutée, elle serait alors traitée comme un plan d’achat d’actions à prix réduit.
De voorstanders van de eerste interpretatie zijn van oordeel dat een optie die niet binnen de termijn van 60 dagen werd aanvaard, geacht wordt nooit te zijn toegekend. Ze kan dus niet als optie worden belast, aangezien een optie slechts als beroepsinkomen kan worden belast op haar fiscale waarde op het ogenblik van de toekenning ervan. Indien de aandelenoptie toch zou worden uitgevoerd, wordt ze in dat geval behandeld als een voordelig aandelenplan.
Les tenants de la seconde thèse considèrent qu’une option qui n’a pas été acceptée dans le délai de 60 jours, ne peut faire l’objet d’une imposition a priori conformément à l’article 42 de la loi du 26 mars 1999, mais pourraient le cas échéant faire l’objet d’une imposition conformément aux dispositions de droit commun, soit les articles 31 et 32 du CIR 1992.
De aanhangers van de tweede interpretatie oordelen dat een optie die niet binnen de termijn van 60 dagen werd aanvaard, niet a priori kan worden belast overeenkomstig artikel 42 van de wet van 26 maart 1999, maar desgevallend kan worden belast overeenkomstig de gemeenrechtelijke bepalingen vervat in de artikelen 31 en 32 van het WIB 1992.
Les éclaircissements que vous avez apportés en commission des Finances pourraient laisser croire que vous êtes proche de la première thèse mais sans qu’il ne soit permis de tirer de conclusion définitive sur ce point. Cette thèse a le mérite de permettre une imposition différée à un moment et sur une base imposable correspondant au fait à la base retenue dans les pays partenaires de la Belgique.
Uit uw antwoord in de commissie voor de Financie¨n zou kunnen worden afgeleid dat uw visie nauw bij de eerste interpretatie aanleunt, zonder dat op dit ogenblik echter een definitief standpunt kan worden ingenomen. Het voordeel van deze thesis is dat een uitgestelde aanslag mogelijk wordt vertrekkend van de feitelijke belastbare grondslag in de partnerlanden van Belgie¨.
Vous serait-il dès lors possible de nous éclairer sur votre position à cet égard ?
Kan u ons uw standpunt verduidelijken ?
Réponse du ministre des Finances du 2 avril 2004, à la question no 228 de M. François Bellot du 20 janvier 2004 (Fr.) :
Antwoord van de minister van Financie¨n van 2 april 2004, op de vraag nr. 228 van de heer François Bellot van 20 januari 2004 (Fr.) :
L’article 404 de la loi-programme (I) du 24 décembre 2002 a modifié l’article 42, § 1er, alinéa 2, de la loi du 26 mars 1999 relative au plan d’action belge pour l’emploi 1998 et portant des dispositions diverses, afin de supprimer l’acceptation implicite qu’entraıˆnait l’absence de notification par écrit du refus d’accepter l’offre dans le délai de soixante jours suivant la date de l’offre, prévue dans le texte d’origine. Pour ce faire, il fallait obliger le bénéficiaire à accepter l’offre par écrit dans le délai précité, sinon il serait censé l’avoir refusée.
Artikel 404 van de programmawet (I) van 24 december 2002 heeft artikel 42, § 1, tweede lid, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, gewijzigd met het oog op de opheffing van de stilzwijgende aanvaarding, voorzien in de oorspronkelijke tekst in geval van gebrek aan een schriftelijke kennisgeving van weigering van het aanbod binnen een termijn van zestig dagen volgend op de datum van dat aanbod. Daartoe was het nodig om de begunstigde te verplichten om het aanbod schriftelijk binnen de voormelde termijn te aanvaarden, zo niet zou hij geacht worden het aanbod te hebben geweigerd.
CHAMBRE • 2e SESSION DE LA 51e LE´GISLATURE
2003
2004
KAMER • 2e ZITTING VAN DE 51e ZITTINGSPERIODE
QRVA 51 027 05 - 04 - 2004
4182
En ce qui concerne les conséquences fiscales liées à l’acceptation d’options sur actions postérieurement à l’expiration du délai de soixante jours suivant la date de l’offre, je me rallie à la première thèse décrite par l’honorable membre.
Wat betreft de fiscale gevolgen die verbonden zijn aan de aanvaarding van aandelenopties na de termijn van zestig dagen volgend op de datum van het aanbod, sluit ik me aan bij de eerste zienswijze, zoals die door het geachte lid wordt uiteengezet.
DO 2003200421005
DO 2003200421005
Question no 287 de Mme Greet van Gool du 4 mars 2004 (N.) au ministre des Finances :
Vraag nr. 287 van mevrouw Greet van Gool van 4 maart 2004 (N.) aan de minister van Financie¨n :
Couˆt d’un extrait cadastral.
Kostprijs van een kadastraal uittreksel.
L’introduction de la publicité de l’administration dans notre droit a constitué une avancée majeure dans le cadre des relations entre les administrés et les autorités administratives. E´rigée en principe constitutionnel par l’article 32 de la Constitution coordonnée, la publicité de l’administration est régie par la loi du 11 avril 1994 relative à la publicité de l’administration pour ce qui est des autorités administratives fédérales.
De introductie van de openbaarheid van bestuur in ons recht was een belangrijke stap vooruit in de relatie tussen de bestuurden en de administratieve overheden. Ingesteld als grondwettelijk principe door artikel 32 van de gecoo¨rdineerde Grondwet, wordt voor de federale administratieve overheden de openbaarheid van bestuur geregeld door de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur.
Cette loi est notamment mise en œuvre par l’arrêté royal du 30 aouˆt 1996 fixant le montant de la rétribution due pour la réception d’une copie d’un document administratif. Les montants fixés dans l’arrêté royal précité du 30 aouˆt 1996 pour l’obtention de copies sont modérés et à tout le moins de nature à ne pas entraver la publicité.
Aan deze wet wordt onder andere door het koninklijk besluit van 30 augustus 1996 tot vaststelling van het bedrag van de vergoeding verschuldigd voor het ontvangen van een afschrift van een bestuursdocument uitvoering gegeven. De bedragen die in voornoemd koninklijk besluit van 30 augustus 1996 voor het verkrijgen van afschriften worden gehanteerd, zijn gematigd en alleszins van dien aard dat ze de openbaarheid niet belemmeren.
L’obtention d’extraits cadastraux n’est cependant pas régie par l’arrêté royal précité du 30 aouˆt 1996, mais bien par l’arrêté royal du 20 septembre 2002 fixant les rétributions dues et les modalités à appliquer pour la délivrance d’extraits et de renseignements cadastraux. Cet arrêté royal fixe des montants nettement supérieurs, qui atteignent quelques dizaines d’euros par copie. On peut considérer que le droit constitutionnel à la publicité de l’administration se trouve de la sorte vidé de sa substance.
Wanneer men echter kadastrale uittreksels wil verkrijgen, geldt niet bovenvermeld koninklijk besluit van 30 augustus 1996, maar wel het koninklijk besluit van 20 september 2002 tot vaststelling van de vergeldingen en de nadere regels voor de afgifte van kadastrale uittreksels en inlichtingen. In dat koninklijk besluit worden bedragen gehanteerd die vele malen hoger liggen en tot enkele tientallen euro’s per kopie bedragen. Dat kan worden gezien als een feitelijke uitholling van het grondwettelijke recht op openbaarheid van bestuur.
1. Quel est votre point de vue à ce sujet et n’estimez-vous pas opportun de fixer de manière égale et raisonnable le couˆt d’une copie pour l’ensemble des administrations plutoˆt que de prévoir des dispositions dérogatoires pour certaines administrations ?
1. Wat is uw standpunt hieromtrent en acht u het niet aangewezen om de kostprijs van een kopie voor alle administraties op een gelijke en redelijke wijze vast te leggen in plaats van afwijkende regelingen voor bepaalde administraties te treffen ?
2. Partagez-vous le point de vue selon lequel cette uniformité permettrait en outre une plus grande transparence à l’égard du citoyen ?
2. Deelt u het standpunt dat deze gelijkvormigheid bovendien meer doorzichtigheid met zich zou brengen voor de burgers ?
Réponse du ministre des Finances du 2 avril 2004, à la question no 287 de Mme Greet van Gool du 4 mars 2004 (N.) :
Antwoord van de minister van Financie¨n van 2 april 2004, op de vraag nr. 287 van mevrouw Greet van Gool van 4 maart 2004 (N.) :
L’honorable membre considère de manière équivalente le simple duplicata d’un document administratif
Het geachte lid stelt het verkrijgen van een afschrift van een bestuursdocument op eenzelfde lijn als het uit-
CHAMBRE • 2e SESSION DE LA 51e LE´GISLATURE
2003
2004
KAMER • 2e ZITTING VAN DE 51e ZITTINGSPERIODE