Voor het kiezen van de datum voor de raadsvergadering --> Klik op het knopje ernaast om een raadsvergaderdatum te selecteren.Onderstaande velden worden door tekstverwerking ingevuld!!!STUUR DIT RAADSVOORSTEL WANNEER HET GEREED IS, DIRECT DOOR NAAR TEKSTVERWERKING!!!!!! DUS NIET WACHTEN TOT NA DE B. EN W.-VERGADERING!!!!!
Raadsvergadering
: 20 oktober 2014
Voorstelnr.
: R 7047
Onderwerp
: Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015 en Verordening tot wijziging van de Verordening Participatieraad gemeente Stadskanaal
Agendanr. 13
Stadskanaal, 3 oktober 2014
Beslispunten 1. De "Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015" vaststellen. 2. De "Verordening tot wijziging van de Verordening Participatieraad gemeente Stadskanaal" vaststellen. 3. Kennisnemen van het advies van de Participatieraad Stadskanaal en de antwoordbrief van het college inzake de Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015. 4. Kennisnemen van het door ons college vastgestelde concept "Nadere regels jeugdhulp Stadskanaal 2015".
Aan de raad 1.
Inleiding De Eerste Kamer heeft op 18 februari 2014 na hoofdelijke stemming het wetsvoorstel Jeugdwet met 45 stemmen voor en 22 stemmen tegen aangenomen. Daarmee is de decentralisatie van de Jeugdzorg een feit geworden. De decentralisatie Jeugdzorg maakt deel uit van de meer omvattende "decentralisatie 3d" (Jeugdwet, Wmo-2015 en Participatiewet). In de Jeugdwet is opgenomen dat het beleidsplan en de verordening voor 1 november 2014 door uw raad moeten zijn vastgesteld. Ons college is bevoegd nadere regels vast te stellen ter uitwerking van de bepalingen in de verordening. Wij hebben heeft hiertoe een concept vastgesteld dat uw raad gelijktijdig met de verordening ter kennisname wordt aangeboden. VerordeningJjeugdhulp Stadskanaal 2015 De Verordening jeugdhulp Stadskanaal 2015 vormt samen met het beleidsplan 2015-2018 het stramien op grond waarvan uitvoering aan de jeugdhulp wordt gegeven. De verordening is opgesteld op basis van de, door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ontwikkelde, modelverordening en het Groninger Functioneel Model. In de verordening stelt uw raad een aantal kaders en delegeert de uitwerking van deze kaders aan ons college. In de verordening wordt in de artikelen 2, 4, 5, 6 en 9 de uitvoering - dan wel de concretisering van de in de artikelen genoemde onderdelen - gedelegeerd aan ons college. Hiervoor is gekozen om een grotere mate aan flexibiliteit te kunnen betrachten in de uitvoering van de Jeugdwet. Artikel 9 van de verordening is bedoeld als vangnetartikel. Als bijlage bij dit voorstel treft u de conceptversie aan van de Nadere regels jeugdhulp Stadskanaal 2015. Na vaststelling van de verordening zal ons college overgaan tot definitieve vaststelling van de Nadere regels jeugdhulp Stadskanaal 2015. Wij stellen uw raad voor de Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015 vast te stellen.
1
Verordening tot wijziging van de Verordening Participatieraad gemeente Stadskanaal In artikel 2.10 van de Jeugdwet is artikel 11 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond van artikel 11 van de Wmo dient ons college de inwoners van de gemeente te betrekken bij de voorbereiding van het beleid. De gemeente Stadskanaal heeft het betrekken van de inwoners bij de voorbereiding van het beleid inzake de Wmo en het beleid in het sociaal domein (WWB, IOAW en IOAZ) "belegd" bij de Participatieraad. Op 24 september 2012 is de Verordening Participatieraad gemeente Stadskanaal door uw raad vastgesteld. Gelet op artikel 2.10 van de Jeugdwet is het logisch om de Participatieraad te betrekken in de beleidsvoorbereiding inzake de jeugdzorg. Daartoe is een technische aanpassing van de verordening noodzakelijk. Wij stellen uw raad voor de Verordening tot wijziging van de Verordening Participatieraad gemeente Stadskanaal vast te stellen. 1.1. Beoogd effect Uitvoering geven aan de Jeugdwet. 2.
Argumenten 2.1. De raad dient zorg te dragen voor (nadere) uitwerking van de Jeugdwet Op grond van de artikelen 2.9, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet dient uw raad bij verordening regels te stellen ten aanzien van: de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de wegingsfactoren van individuele voorzieningen en overige voorzieningen (artikelen 2, 3 en 4 van de verordening); de wijze waarop de toegang wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen (artikelen 3 en 4 van de verordening); de hoogte van een Persoonsgebonden Budget (PGB) (artikel 6 van de verordening); de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een PGB, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet (artikel 7 van de verordening); de wijze waarop doelgroepen in de gemeente worden betrokken in de beleidsvorming en waarop inspraak wordt geboden (Verordening Participatieraad gemeente Stadskanaal).
3.
Draagvlak De Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015 is gebaseerd op de modelverordening en volgt deze grotendeels. Daarnaast is de verordening geënt op het Groninger Functioneel Model, dat is opgesteld in provinciaal verband (23 gemeenten). De participatie van de burgers van de gemeente Stadskanaal in de beleidsvoorbereiding is belegd bij de Participatieraad. Om het mogelijk te maken dat de Participatieraad ook inzake de Jeugdwet kan adviseren, dient er een technische wijziging van de Verordening Participatieraad gemeente Stadskanaal doorgevoerd te worden.
4.
Aanpak/uitvoering/voortgang Nadat uw raad tot vaststelling van de Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015 en de Verordening tot wijziging van de Verordening Participatieraad gemeente Stadskanaal heeft besloten, zullen de verordeningen op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt worden in het Elektronische Gemeenteblad. Na vaststelling van de Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015 kan ons college de Nadere regels jeugdhulp Stadskanaal 2015 vaststellen. 4.1. Communicatie De communicatie over de decentralisatie van de Jeugdwet vindt in diverse vormen en media plaats.
2
5.
Juridische consequenties Op grond van artikel 139, eerste lid van de Gemeentewet binden besluiten van de gemeente inhoudende algemeen verbindende voorschriften niet dan nadat zij op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. Bekendmaking dient te geschieden in het digitale Gemeenteblad. Na vaststelling door uw raad van de Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015 en de Verordening tot wijziging van de Verordening Participatieraad gemeente Stadskanaal zal bekendmaking volgen. De Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015 en de Verordening tot wijziging van de Verordening Participatieraad treden op 1 januari 2015 in werking.
6.
Kosten, baten en dekking Aan de vaststelling van de Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015, de Verordening tot wijziging van de Verordening Participatieraad gemeente Stadskanaal en de Nadere regels jeugdhulp Stadskanaal 2015 zijn als zodanig geen kosten verbonden.
7.
Standpunt Participatieraad, commissies en/of OR De Participatieraad is verzocht advies uit te brengen over de Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015. Op 29 augustus 2014 is het advies van de Participatieraad ontvangen. Dit advies treft u als bijlage bij dit voorstel aan. De Participatieraad ondersteunt het concept zoals vastgelegd in de Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015. De Participatieraad heeft geen bedenkingen geuit omtrent de technische aanpassingen van de Verordening Participatieraad gemeente Stadskanaal.
Burgemeester en wethouders
de heer G.J. van der Zanden secretaris
mevrouw B.A.H. Galama burgemeester
EHu/ 3
Nr. 13a De raad van de gemeente Stadskanaal; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 oktober 2014, nr. R 7047; gelet op de artikelen 2.9, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet; gezien het advies van de Participatieraad van de gemeente Stadskanaal; overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt; alsmede overwegende dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze van afstemming met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een Persoonsgebonden Budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een Persoonsgebonden Budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan; overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een Persoonsgebonden Budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk; besluit: vast te stellen de "Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015" Artikel 1 Begripsbepalingen 1.
2.
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen; hulpvraag: behoefte van een jeugdige of een ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de wet; individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid; overige voorzieningen: overige voorzieningen als bedoeld in artikel 2, eerste lid; PGB: Persoonsgebonden Budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken; wet: Jeugdwet. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet. 1
Artikel 2 Vormen van jeugdhulp 1.
2.
3.
De volgende overige voorzieningen zijn beschikbaar: a. collectieve basisvoorzieningen, waaronder in ieder geval wordt verstaan: 1° gezinsondersteuning, 2° gezinscoaching en 3° ambulante opvoedhulp; b. voorlichting, informatie en advies. De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar: a. intensieve (specialistische) ondersteuning, waaronder in ieder geval worden verstaan: 1° langdurige crisisopvang, 2° gesloten jeugdhulp en 3° pleegzorg; b. flexibele (specialistische) ondersteuning. Het college stelt bij nadere regeling vast welke overige voorzieningen en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.
Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts 1.
2.
Het college draagt zorg voor de inzet van (gecontracteerde) jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. Het college stelt bij beschikking vast welke individuele voorziening aan de jeugdige of zijn ouders wordt toegekend.
Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de gemeente Het college stelt bij nadere regeling regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen. Artikel 5 Inhoud beschikking 1.
2. 3.
In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt en wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt. Het college kan over de inhoud van de beschikking nadere regels stellen. Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage wordt dit opgenomen in de beschikking.
Artikel 6 Regels voor het PGB 1. 2. 3. 4. 5.
Het college verstrekt een PGB in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet. De hoogte van een PGB wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een PGB wordt vastgesteld. Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een PGB wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Dit artikel is tevens van toepassing op personen die voor de datum van inwerkingtreding van de verordening een PGB ontvangen en de leeftijd van 23 jaar nog niet hebben bereikt.
2
Artikel 7 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering 1.
2.
3.
4.
5. 6.
Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening, genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat: a. de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid; b. de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het PGB zijn aangewezen; c. de individuele voorziening of het PGB niet meer toereikend is te achten; d. de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het PGB; e. de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd. Indien het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a en e, heeft herzien dan wel ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten PGB. Een besluit tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken indien blijkt dat het PGB binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Indien sprake is van een wachtlijst voor een voorziening, vangt de termijn, genoemd in het vierde lid, aan met ingang van de dag na die waarop de voorziening beschikbaar is. Het college kan, al dan niet steekproefsgewijs, onderzoek instellen naar de bestedingen van PGB's.
Artikel 8 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met: a. de aard en omvang van de te verrichten taken; b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie; c. een redelijke toeslag voor overheadkosten; d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; e. kosten voor bijscholing van het personeel. Artikel 9 Nadere regels Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels stellen. Artikel 10 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
3
Artikel 11 Evaluatie Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt geëvalueerd. Het college zendt hiertoe twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening, en vervolgens telkens na vier jaar, aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk. Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel 1. 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. Deze verordening wordt aangehaald als: "Verordening Jeugdhulp Stadskanaal 2015".
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 20 oktober 2014.
De raad
de heer K. Willems raadsgriffier
mevrouw B.A.H. Galama voorzitter
EHu/ 4
ALGEMENE TOELICHTING VERORDENING JEUGDHULP STADSKANAAL 2015 Totstandkoming van de Jeugdwet Op 18 mei 2010 presenteerde de Parlementaire werkgroep Toekomstverkenning jeugdzorg haar rapport "Jeugdzorg dichterbij". De werkgroep concludeerde dat de jeugdzorg gebaat zou zijn bij één financiële regeling en één bestuurslaag, de gemeentelijke overheid, naast de rijksoverheid als stelselverantwoordelijke. Op 30 september 2010 werden de aanbevelingen van de werkgroep overgenomen. Vervolgens is op 29 oktober 2012 in het regeerakkoord van VVD en PvdA "Bruggen Slaan" opgenomen dat de jeugdzorg per 2015 gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. De decentralisatie omvat alle onderdelen: de jeugdzorg die nu een verantwoordelijkheid is van de provincie, de gesloten jeugdzorg onder regie van voor lichtverstandelijk gehandicapte jongeren op basis van de AWBZ en de jeugdbescherming en jeugdreclassering van Veiligheid en Justitie. Deze decentralisatie wordt gecoördineerd op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ouders zijn er voor verantwoordelijk hun kinderen veilig en gezond te laten opgroeien. Wanneer de ontwikkeling van kinderen ernstig in gevaar komt, moet de overheid tijdig ingrijpen. Dat is in het verleden ondanks toenemende budgetten niet altijd gebeurd. De jeugdzorg zal daarom de komende jaren sterk worden verbeterd. Tegelijkertijd zullen de fors gestegen uitgaven voor jeugdzorg en geestelijke gezondheidszorg voor de jeugd worden teruggebracht. Niet alleen de jeugdzorg gaat overigens naar gemeenten. Ook via de Participatiewet en de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) krijgen gemeenten nieuwe taken. Uitgangspunt bij deze drie decentralisaties in het sociaal domein is volgens het akkoord "één gezin, één plan, één regisseur". Er komt een einde aan de praktijk waarbij vele hulpverleners langs elkaar heen werken bij de ondersteuning van één gezin. Het wetsontwerp Jeugdwet is van 19 juli tot 18 oktober 2012 onderwerp geweest van internetconsultatie. Na verwerking van de (vele) commentaren is het wetsontwerp aangeboden aan de Raad van State, die op 31 mei 2013 zijn advies vaststelde. Op 1 juli 2013 is het wetsontwerp Jeugdwet aangeboden aan de Tweede Kamer. Op 18 oktober 2013 stemde de meerderheid van de Tweede Kamer in met het wetsontwerp. Vervolgens stemde ook de meerderheid van de Eerste Kamer op 18 februari 2014 in met het wetsontwerp. Opdrachten Jeugdwet aan de gemeente De Jeugdwet draagt gemeenten via een beleidsplicht op het opvoedkundig klimaat in gezinnen en wijken, buurten, scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen te versterken. Ook vraagt de wet gemeenten beleid te maken gericht op vroege signalering van en vroegtijdige interventie bij opvoed- en opgroeiproblemen, psychische problemen en stoornissen (preventie). De wet stelt geen nadere eisen aan deze beleidsopdrachten. Wel moet het aanbod van jeugdhulp kwalitatief en kwantitatief toereikend zijn. Algemene toelichting op de verordening Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel zoveel mogelijk herstel van de autonomie van het gezinsleven. De verordening is grotendeels gebaseerd op de modelverordening. De modelverordening is ontwikkeld in samenwerking met gemeenten en cliëntenorganisaties. In de periode tussen augustus 2013 en januari 2014 hebben twee door de VNG ingestelde klankbordgroepen, één voor gemeenten en één voor cliëntenorganisaties, meegedacht in het proces en de verschillende concepten becommentarieerd. De verordening is aangepast dan wel uitgebreid met artikelen die een op de lokale omstandigheden gebaseerd beleid mogelijk maakt. 1
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9 en 2.12 (gelezen in combinatie met artikel 8.1.1, vierde lid) voor dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval regels opstelt: over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen; met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening; over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen; over de wijze waarop de hoogte van een Persoonsgebonden Budget wordt vastgesteld; voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of Persoonsgebonden Budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet; ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeente. Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een Persoonsgebonden Budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De inrichting van het Groninger jeugdstelsel In het Groninger Functioneel Model wordt een inhoudelijk kader geschetst, dat als basis fungeert voor een gemeentelijk aangestuurd nieuw jeugdstelsel in de Groninger gemeenten. Met de herinrichting van het jeugdstelsel moet de jeugdhulp efficiënt en effectief dichtbij kinderen en ouders of verzorgers worden geboden. Belangrijke doelen en uitgangspunten van de stelselherziening jeugd zijn: Voorkomen van opgroei- en opvoedproblemen; de verantwoordelijkheid voor gezond en veilig opgroeien van jeugdigen, ligt allereerst bij de ouders en jeugdige zelf, daarin bijgestaan door familie, sociale netwerk en lokale voorzieningen. Indien de eigen kracht en de mogelijkheden van de jeugdige, opvoeders en de directe omgeving ontoereikend zijn, kan er ondersteuning, zorg en/of behandeling geboden worden bij voorkeur zoveel als mogelijk in, met en rondom het gezin. De insteek hierbij is het vroegtijdig bieden van hulp op maat, voorkomen van escalatie van problemen en een te zwaar appèl op intensieve ondersteuning. Komen tot een betere samenwerking van hulpverleners rond gezinnen; bieden van integrale hulp volgens het uitgangspunt "één gezin, één plan, één regisseur". Meer ruimte voor professionals om de juiste ondersteuning te bieden; professionals die in staat zijn de eigen kracht van de jeugdige, het gezinssysteem en de sociale netwerken te mobiliseren. "Demedicaliseren", "ontzorgen" en normaliseren, door onder meer het opvoedkundig klimaat in gezinnen te versterken evenals in wijken, scholen en lokale voorzieningen.
2
Het fundament Het fundament van het nieuwe jeugdstelsel is het gewone positieve opgroeien en opvoeden, in de pedagogische "civil society". Het is een leefomgeving met goed functionerende en in voldoende mate aanwezige basisvoorzieningen (zoals scholen, speelvoorzieningen, beschikbaarheid van (opvoed)informatie), afgestemd op de specifieke kenmerken en behoeften van de wijk of gemeente. De basisondersteuning De basis van het nieuwe stelsel wordt gevormd door de basisondersteuning, bestaande uit een team van generalisten met elkaar aanvullende specifieke kennis en vaardigheden. De samenstelling van deze teams kan variëren afhankelijk van de populatie van de betreffende wijk/gemeente. Zo kan de inzet van specifieke deskundigen in de basisondersteuning in bepaalde situaties gewenst zijn. De Jeugdgezondheidzorg valt ook binnen deze basisondersteuning, maar heeft een specifiek doel: het beschermen en bevorderen van de gezondheid van alle jeugdigen van 0-19 jaar. Het is preventieve gezondheidszorg die gericht is op het voorkomen van ziekten en het vroegtijdig opsporen van gezondheidsproblemen bij jeugdigen. Beslissingen over de zorgtoeleiding (triage) en het uitvoeren van regulier casemanagement vinden plaats vanuit de basisondersteuning. Regulier Casemanagement Efficiënte zorgtoeleiding wordt bewaakt en gerealiseerd door regulier casemanagement in de basisondersteuning. Regulier casemanagement is een taak die uitgevoerd wordt door hiertoe bekwame uitvoerende professionals uit de basisondersteuning. Het uitgangspunt is dat de (eerst) betrokken professional hiervoor verantwoordelijk is. Beslissingen over hulp worden altijd in dialoog, samen met de jeugdige en of ouders/opvoeders genomen. Expertpool Bij meer complexe ondersteuningsvragen, die de eigen competenties overstijgen, of wanneer er zorgen zijn over de veiligheid van een jeugdige, kunnen medewerkers voor consultatie en advies een beroep doen op medewerkers uit de expertpool. De medewerkers uit deze pool bieden onafhankelijk advies, zij verlenen geen daadwerkelijke hulp aan de jeugdige of het gezin. Deze pool bestaat uit diverse deskundigen met uiteenlopende kennisgebieden, zoals specialistische casemanagers, medewerkers Algemeen Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (het AMHK), jeugdbescherming en jeugdreclassering. De meer complexe triage wordt met behulp van de expertpool uitgevoerd. Tevens wordt er geadviseerd over de inzet van meer of minder intensieve ondersteuning. Flexibele ondersteuning Indien een professional uit de basisondersteuning of een huisarts of jeugdarts aanvullende specifieke integrale ondersteuning van jeugdige en/of gezinssysteem wenselijk vindt (in samenspraak met de betrokkenen), kan er gebruikgemaakt worden van inzet van uitvoerende professionals uit de flexibele ondersteuning. Deze professionals verlenen, in tegenstelling tot de medewerkers uit de expertpool, wel daadwerkelijke ondersteuning. Ook kunnen deze medewerkers handelingsgerichte diagnostiek verlenen. De flexibele ondersteuning fungeert dus als een "surplus" van de basisondersteuning. Het aanbod is lokaal maar kan regionaal georganiseerd worden. Deze ondersteuning is niet vrij toegankelijk voor jeugdigen en/of ouders, maar is pas in te zetten na een professionele afweging van de hiertoe bevoegde professional in de basisondersteuning, de huisarts, jeugdarts. In die zin spreken wij van een individuele voorziening. Intensieve ondersteuning Indien blijkt dat de problemen van de jeugdige en of het gezinssysteem dermate ernstig of complex is, kan de professional ook een vorm van intensieve ondersteuning inzetten. Dit zijn vormen als dagbehandeling, poliklinische trajecten, 24-uurszorg, pleegzorg en crisiszorg. Deze ondersteuning wordt veelal decentraal georganiseerd maar zoveel als mogelijk uitgevoerd in de natuurlijke leefomgeving van de jeugdige. Medewerkers van de intensieve ondersteuning kunnen ook specialistische diagnostiek verlenen. Vanuit de intensieve zorg wordt eveneens gewerkt aan de inzet van zorgtrajecten gericht op het voorkomen van plaatsing en het voorkomen van terugval. 3
Alle vormen van hulp die in de intensieve ondersteuning gegeven wordt, is niet vrij toegankelijk. Deze hulp is altijd een vorm van individuele voorziening. De intensieve ondersteuning kan pas worden ingezet na een afgewogen oordeel van de hiertoe bevoegde professional. Toeleiding naar de jeugdhulp De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden. Vrij toegankelijk In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij toegankelijke) en individuele (niet vrijtoegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden. Toegang jeugdhulp via de gemeente Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan onder meer binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrijtoegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken. Toegang zonder aanvraag Het basisprincipe van de Jeugdwet en verordening is dat een voorziening tot stand komt naar aanleiding van een aanvraag. Een aanvraag kan door een ouder of een jeugdige mondeling of schriftelijk worden ingediend. De Jeugdwet legt de gemeente een jeugdhulpplicht op. Naar aanleiding van de aanvraag moet er een afweging plaatsvinden of een voorziening moet worden geboden. Wat de Jeugdwet bijzonder maakt, is dat het een kwetsbare groep betreft die voor een deel niet of beperkt zelf kenbaar kan maken wanneer er sprake is van een hulpvraag. Voor het kenbaar maken van de hulpvraag zijn deze kinderen afhankelijk van hun opvoedomgeving. Wanneer ouders de hulpbehoefte niet zien of kenbaar (willen) maken, moeten derden dat doen. Jeugdhulpverleners nemen in dat geval de rol van de ouders of jeugdige over om de noodzakelijke jeugdhulp tot stand te brengen. In deze gevallen komt dus de hulp tot stand zonder aanvraag. Deze route van jeugdhulp komt in verschillende vormen voor: ongevraagde hulp maar wel vrijwillige acceptatie; ongevraagde hulp maar wel onder drang (ter voorkoming van een traject naar de gedwongen jeugdzorg); hulpverlening via het Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling; crisisopvang/24 uursopvang; gedwongen kader (pleegzorg, jeugdzorg plus). Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. 4
Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van "één gezin, één plan, één regisseur", met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe "verkokering" zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2 waarin de verschillende vormen van jeugdhulp - op hoofdlijnen - zijn vastgelegd). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3). Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de Raad voor de Kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De Raad voor de Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de Kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening. Toegang via het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.
5
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 1 Begripsbepalingen Algemeen Artikel 1 is verdeeld in twee leden. Alle begrippen die in de verordening genoemd worden, en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet. Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als "jeugdhulp", "jeugdige" en "ouder". In de verordening worden de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet gebruikt. Indien mogelijk aangeduid algemeen als "jeugdigen en ouders" en specifiek veelal als "de jeugdige of zijn ouders". Gebruik van "of" impliceert ook de betekenis "en". Met de aanduiding "de jeugdige of zijn ouders" bedoelen wij dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld zestien jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de twaalf en de zestien jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan twaalf jaar). Definities zijn strikt genomen niet een verplicht onderdeel van een verordening. Het is in de regel wel gebruikelijk om begripsbepalingen op te nemen ter verduidelijking van de in de verordening gebruikte begrippen. In artikel 1.1 van de wet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd: "1° ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen; 2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en 3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht." Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: "aanvraag" (artikel 1:3, derde lid van de Awb) en "beschikking" (artikel 1:2 van de Awb). Eerste lid Het aantal definities in artikel 1, tweede lid is beperkt aangezien de Jeugdwet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Dit zou overbodig zijn en bovendien voor verwarring kunnen zorgen als er bijvoorbeeld door een latere wetswijziging toch net een verschil zit tussen de omschrijving in de verordening en de wettelijke omschrijving. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als jeugdhulp, jeugdige en ouder. Zie ook voor een nadere uitleg onder "algemeen" bij dit artikel. Onder het begrip "andere voorziening" wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar bijvoorbeeld in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg (zie ook artikel 2.9, onder b van de wet). Een opsomming - in hoofdlijnen van de individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2. Het college stelt bij nadere regeling vast welke voorzieningen beschikbaar zijn. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is geregeld in artikel 3 en verder. 1
Individuele voorzieningen en overige voorzieningen als genoemd in artikel 2.9, onder a van de Jeugdwet zijn centrale begrippen in de wet en hier gedefinieerd omdat de wet hiervoor geen definities geeft. De definitie van PGB is opgenomen omdat de afkorting PGB in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit "Persoonsgebonden Budget". Tweede lid In het eerste lid van artikel 1 wordt verwezen naar de Jeugdwet en de daar gedefinieerde termen. Artikel 2 Vormen van jeugdhulp Algemeen Dit artikel geeft een (nadere) uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente. Het begrip "voorziening" is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de MvT aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 4) of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 3) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. In de verordening is in hoofdlijnen weergegeven welke voorzieningen beschikbaar zijn. Het college specifieert in nadere regels welke overige en individuele voorzieningen beschikbaar zijn. De combinatie verordening en nadere regels biedt de inwoners inzicht in de beschikbare voorzieningen.1 Eerste lid De in dit lid opgesomde "overige voorzieningen" zijn veelal vrij toegankelijke en laagdrempelig. De verzamelbegrippen worden uitgewerkt in door het college op te stellen nadere regels. Van de overige voorzieningen kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruikmaken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een verdere beoordeling van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden. Gelet op het feit dat de inkoop van voorzieningen in het kader van de jeugdzorg kan variëren, is ervoor gekozen om de uitwerking van de door de raad vastgestelde vormen van voorzieningen in de gemeente uit te werken in nadere regels zodat er een zekere flexibiliteit is qua aanbod en toch het gehele spectrum van het (noodzakelijke) aanbod in een verordening wordt gewaarborgd door vaststelling van het algemene voorzieningenniveau.
1
Hoewel in deze verordening gedelegeerde regelgeving aanduiden als (nadere) regeling of (nadere) regels, voor zover deze zijn gebaseerd op een door de raad ge(sub)delegeerde verordenende bevoegdheid zijn deze ook aan te merken als verordening. Een verordening is namelijk een document dat algemene regels bevat (het materiele criterium). Niet de naam is bepalend, maar de inhoud. Dat hoeven niet per se algemeen verbindende voorschriften te zijn, het kan ook gaan om allerlei soorten regels, bijvoorbeeld van louter interne aard. Bevat een document echter geen algemene regels (van welke aard ook) dan is er geen sprake van een verordening. Het materiele criterium moet echter wel in verband worden gebracht met een formeel aspect: de bevoegdheid verordeningen op te stellen [in dit geval de in de verordening opgenomen delegatiebepaling(en)].
2
Tweede lid Evenals in het eerste lid, betreffen ook de in dit lid opgesomde vormen van individuele voorzieningen verzamelbegrippen. Met de inwerkingtreding van de Jeugdwet dienen gemeenten veel individuele voorzieningen die voorheen werden aangeboden op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) nu aan te bieden onder de Jeugdwet. Om aanspraak te kunnen maken op deze voorzieningen, moet door de gemeente (artikel 4), of de huisarts, de medisch specialist, jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 3) eerst worden beoordeeld of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts Algemeen In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Zie ook de algemene toelichting. Eerste lid Het college gaat met huisartsen en met de zorgaanbieders afspraken maken over de wijze van doorverwijzing en het aanbieden van zorg. Op basis van uitspraken van de staatssecretaris moeten wij ervan uitgaan dat huisartsen (en jeugdartsen en specialisten) autonoom mogen doorverwijzen en dat de aanbieders vervolgens de noodzakelijke hulp inzetten. Het beschikbaar stellen van jeugdhulp door het college zou daarmee een formaliteit worden. Hiermee wordt geen recht gedaan aan het principe van één gezin, één plan en één regisseur. Om te voorkomen dat de hulpverlening voor het kind en gezin niet integraal tot stand komt, is het nodig dat er goede afspraken worden gemaakt tussen college, huisartsen en zorgaanbieders. Deze afspraken moeten er toe leiden dat met instandhouding van de autonomie van de huisartsen de doorverwijzing en hulp tot stand komt in samenspraak met de lokale zorgstructuur. Binnen het Groninger Functioneel model betekent dit dat huisartsen en aanbieders actief gebruik zouden moeten gaan maken van de regierol van de casemanager en de informatie en adviesfunctie van de expertpool. Tweede lid Het college legt de te verstrekken individuele voorziening, dan wel het weigeren ervan vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de gemeente Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a van de Jeugdwet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.
3
Artikel 5 Inhoud beschikking Algemeen Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen of er overeenkomstig artikel 3, tweede lid een beschikking wordt afgegeven, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep kunnen indienen op grond van de Awb. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in "natura" krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een PGB. De Jeugdwet regelt, dat in de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening in ieder geval wordt aangegeven of de voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt. Eerste lid Het eerste lid bevestigt de regeling van deze onderwerpen in de Jeugdwet en de Awb en is hier opgenomen in het belang van de burgers om hen in de verordening een zo compleet mogelijk beeld te geven van hun rechten en plichten. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter, is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep. Tweede lid Het college kan in nadere regelgeving de inhoud van een beschikking regelen. Derde lid In de beschikking wordt ter informatie opgenomen dat een ouderbijdrage is verschuldigd. De vaststelling en inning geschiedt door het bestuursorgaan dat namens de gemeente met de inning is belast. De Jeugdwet beperkt het opleggen van een ouderbijdrage tot de situatie waarin een kind in een instelling is opgenomen. De filosofie hierachter is dat de ouders in ieder geval geen of veel minder kosten van levensonderhoud van het kind hebben. Deze ouderbijdrage geldt ook indien het kind in een justitiële inrichting is geplaatst. Artikel 6 Regels voor het PGB Algemeen Het college verstrekt een PGB in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: "Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …"). Voor gemeenten is onder meer van belang dat een PGB slechts wordt verstrekt, indien de jeugdige of zijn ouders motiveren dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b). Bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel MM) is de regeling in artikel 8.1.1 van de wet voor het PGB aangepast ("gestandaardiseerd") aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), In deze regeling stond dat een PGB slechts wordt verstrekt indien aan de in het derde lid gestelde voorwaarden is voldaan. Bij amendement Bergkamp/Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 109) is het woord "slechts" geschrapt omdat dit een onnodige en overbodige inperking van het recht op een PGB leek te suggereren. Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100) is het vijfde lid zo aangepast dat duidelijk is geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura. 4
Het tweede tot en met vierde lid van artikel 6 berusten op artikel 2.9, onder c van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld. Voor nieuwe PGB-aanvragen kunnen de gemeenten voorwaarden stellen. Deze voorwaarden hebben betrekking op: de bekwaamheid van de aanvrager: kan de burger zelfstandig een redelijke afweging maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag; de vraag of de aanvrager de aan het PGB verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren; de motivering van de aanvrager dat de zorg in natura niet passend is; de kwaliteit van de geboden zorg. Overgangsrecht Het overgangsrecht is ook van toepassing op PGB's wanneer een indicatie doorloopt in 2015. Dat houdt in dat de PGB-houder het recht heeft op hetzelfde budget om dezelfde aanbieder in te kopen. De gemeente heeft de vrijheid om in overleg met de PGB-houder te onderzoeken of er een aanbieder te vinden is die beter aansluit op de zorgbehoefte van het kind of gezin al dan niet tegen gunstiger budget. De voorwaarden, kwaliteitsregels en tarieven die de gemeente kan vaststellen, gelden niet voor de PGB's die vallen onder het overgangsrecht. Wel zal de gemeente er op moeten kunnen toezien dat het PGB op de juiste gronden is verstrekt, het PGB wordt gebruikt of op een juiste manier voor jeugdhulp wordt gebruikt of dat het PGB (nog) wel nodig is. Ook kan het voorkomen dat een PGB te weinig ruimte biedt voor de juiste zorg. Doet zich zo'n situatie voor, dan kan de gemeente het PGB wijzigen ook al is er sprake van een overgangsrecht. Eerste lid In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale PGB-artikel (8.1.1) van de Jeugdwet. Dit lid is opgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de cliënt te geven. In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de wet een PGB kan verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: "Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, (…)". Voor gemeenten is onder meer van belang dat een PGB slechts wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b). Tweede lid Het tweede lid berust op artikel 2.9, onder c van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld. De maximale hoogte van een PGB is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura. Derde lid De daadwerkelijke hoogte van een PGB wordt door het college vastgesteld. Daarbij kan het college onder meer mee laten wegen dat bij verstrekking van een PGB, sprake kan zijn van verminderde overheadkosten. Vierde lid Op grond van artikel 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet kunnen gemeenten bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een PGB wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Het is moeilijk voor te stellen dat hieraan geen voorwaarden worden gesteld, gelet op de taakstelling van de wet. Immers, indien de gemeente afziet van een (nadere) regeling, gelden er geen nadere voorwaarden voor het inkopen van de ondersteuning van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. In dit lid draagt de raad aan het college op om in een nadere regeling voorwaarden te stellen.
5
Vijfde lid Het jaar 2015 is een overgangsjaar voor de transitie van de AWBZ/Wmo. Dit betekent dat regels in de Wmoverordening van de gemeente Stadskanaal voor het verstrekken van een PGB in het overgangsjaar 2015 vanwege de continuïteit gehandhaafd blijven, zoals de regel dat geen PGB wordt verstrekt als de kosten hoger zijn dan een individuele voorziening in natura. Voor jeugdigen geldt op grond van de Jeugdwet dat het PGB wel kan worden verstrekt als de kosten hoger zijn dan de goedkoopst adequate individuele voorziening in natura, mits de aanvrager het surplus zelf bijbetaalt. Vanaf 2016 wordt eenduidig PGB-beleid geformuleerd voor zowel de Jeugdwet als de nieuwe Wmo. Het is van belang dat jongeren in het overgangsjaar niet tussen wal en schip belanden doordat zij voor 2015 een PGB ontvingen en dat met ingang van 1 januari 2015 niet meer kunnen krijgen, omdat de Wmo-verordening dat niet toestaat, terwijl zij wel zelf het surplus kunnen bijbetalen. Daarom wordt in lid 5 (tijdelijk) een uitzondering gemaakt voor personen die op basis van de (voormalige) Wet op de jeugdzorg wel een PGB ontvingen en, indien zij jonger dan achttien jaar zouden zijn, op grond van de wet nog steeds in aanmerking zouden komen voor een PGB. Voor deze groep personen gelden tot de herziening van de Wmo-verordening in 2016, de PGB-regels van de Verordening jeugdhulp Stadskanaal 2015. Voor de leeftijdsgrens is aangesloten bij de grens, genoemd in artikel 1.1, sub 3, onder jeugdige van de wet. Artikel 7 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering Algemeen Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning (zie ook de toelichting onder artikel 6). In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of Persoonsgebonden Budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. De artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 (oorspronkelijk genummerd: 8.1.1a tot en met 8.1.1c) zijn eveneens bij nota van wijziging en ter standaardisering van de regelgeving aan het wetsvoorstel toegevoegd. Eerste lid Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid van de wet. Ook de overige onderdelen van de artikelen 8.1.2, 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de PGB. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld PGB is verstrekt, verlangd kan worden dat zij voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde PGB terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde PGB, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden.
6
Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde PGB. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen. Tweede lid Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de PGB beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Derde lid Indien een besluit is herzien of ingetrokken, kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura of een PGB kan worden teruggevorderd. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure. Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt. Vierde en vijfde lid Het vierde lid is opgenomen omdat een PGB wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van een PGB nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om het besluit geheel of gedeeltelijk in te trekken. Hierbij dient rekenschap gegeven te worden van het feit dat het een "kan-bepaling" is. Het college is dus niet verplicht om na het verlopen van de termijn het besluit tot verlening van een PGB in te trekken. Het college kan dit desgewenst (maatwerk) neerleggen in een daartoe geldende beleidsregel. Het vijfde lid voorziet in de situatie dat sprake is van een wachtlijst voor voorzieningen. In deze gevallen is de vertraging in de besteding van het PGB niet te wijten aan belanghebbende, maar wordt deze veroorzaakt door een wachtlijst. Daarom is in het vijfde lid opgenomen dat de totale duur van de wachtlijst niet wordt meegenomen bij de zes maandentermijn voor het treffen van een voorziening. Zesde lid Het zesde lid spreekt voor zich en behoeft geen toelichting. Artikel 8 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, wordt in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
7
Artikel 9 Nadere regels Het kan noodzakelijk zijn om nadere regels te stellen over onderwerpen die niet expliciet als onderwerp van nadere regelgeving in deze verordening worden aangemerkt. Dit artikel biedt de grondslag om (verdere) onderwerpen uit deze verordening uit te werken. Artikel 10 Hardheidsclausule Juist omdat het om maatwerk gaat, zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie, is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt, dan kan men zich afvragen of het beleid ter zake niet aangepast zou moeten worden. Artikel 11 Evaluatie Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten. Na aanvaarding van het amendement Bergkamp (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 30) is in artikel 12.2 van de wet opgenomen dat binnen drie jaar na de inwerkingtreding een evaluatie moet plaatsvinden over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. In de MvT op het wetsvoorstel Wmo 2015 (TK 33841, nr. 3, p. 92, par. 12.2) staat het volgende over de landelijke evaluatie. "Om de stelselverantwoordelijkheid waar te maken, is in de «Decentralisatiebrief» aangekondigd dat het kabinet met gemeenten afspraken zal maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociale domein door te meten en te benchmarken. De monitor biedt inzicht in het functioneren van het stelsel en de vraag in hoeverre de doelstellingen van de decentralisaties worden bereikt en biedt de informatie om verantwoording af te leggen aan de Tweede en Eerste Kamer over de stand van zaken met betrekking tot de beleidsdoelstellingen in het sociale domein. De monitor biedt ook inzicht aan gemeenten in hun eigen prestaties ten opzichte van andere gemeenten om van elkaar te leren en het horizontale verantwoordingsproces te ondersteunen. De werking van het wetsvoorstel wordt ook periodiek geëvalueerd door een onafhankelijke partij." Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel Het artikel spreekt voor zich en behoeft in zoverre geen toelichting dan dat hier nog vermeld wordt dat op grond van artikel 12.4, tweede lid van de wet de verordening voor 1 november 2014 dient te worden vastgesteld.
8
Nr. 13b De raad van de gemeente Stadskanaal; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 oktober 2014, nr. R 7047; gelet op artikel 150 van de Gemeentewet, artikel 2.10 van de Jeugdwet en artikel 11 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo); overwegende, dat de raad bij verordening regels vaststelt om belanghebbenden of hun vertegenwoordigers te betrekken bij de voorbereiding van het beleid betreffende hun ondersteuning op grond van de Jeugdwet; besluit: vast te stellen de navolgende "Verordening tot wijziging van de Verordening Participatieraad gemeente Stadskanaal". Artikel I Artikel 1, tweede lid van de "Verordening Participatieraad gemeente Stadskanaal" wordt als volgt gewijzigd. a. In onderdeel 2 wordt "WWB, IOAZ, IOAW en Wmo", vervangen door: Participatiewet, IOAZ, IOAW, Wmo en Jeugdwet. b. In onderdeel 3 wordt "WWB" vervangen door: Participatiewet en "artikel 7, lid 1, onder a van de WWB" vervangen door: artikel 7, eerste lid van de Participatiewet. c. In onderdeel 7 wordt "artikel 47 van de WWB, artikel 42 van de IOAZ, artikel 42 van de IOAW en artikel 11 van de Wmo" vervangen door: artikel 47 van de Participatiewet, artikel 42 van de IOAZ, artikel 42 van de IOAW, artikel 11 van de Wmo en artikel 2.10 van de Jeugdwet. Artikel II De verordening treedt in werking op 1 januari 2015. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 20 oktober 2014.
De raad
de heer K. Willems raadsgriffier
EHu/
mevrouw B.A.H. Galama voorzitter
Nr. 13c De raad van de gemeente Stadskanaal; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 oktober 2014, nr. R 7047; besluit: kennis te nemen van het advies van de Participatieraad Stadskanaal en de antwoordbrief van het college inzake de Verordening jeugdhulp Stadskanaal 2015. De raad
de heer K. Willems raadsgriffier
mevrouw B.A.H. Galama voorzitter
Nr. 13d De raad van de gemeente Stadskanaal; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 oktober 2014, nr. R 7047; besluit: kennis te nemen van het door het college vastgestelde concept "Nadere regels jeugdhulp Stadskanaal 2015".
De raad
de heer K. Willems raadsgriffier
EHu/
mevrouw B.A.H. Galama voorzitter