tï
W-l.-
PURCHASEÜ FOR THE
UMVERSITY Of TOROiVTO LIBHARY FROM THE
CANADA COUNCIL SPECIAL GRANT FOR
ECONOMIC
Hl STORY
GESCHIEDENIS EENER HOLLANDSCHE STAD
Digitized by the Internet Archive in
2010 with funding from University of Toronto
http://www.archive.org/details/geschiedeniseene04blok
GESCHIEDENIS EENER
HOLLflNDSCHESTAD DOOR
P. J.
BLOK
EENE HOLLANDSCHE STAD
IN
DEN NIEUWEREN TIJD
MET EEN KAART
'S-GRAVENHAQE
MARTINUS NIJHOFF 1918
i>r
kW L5B5-
DRUKKERIJ KOCH & KNUTTEL
—
GOUDA
:
VOORREDE. Zoo ben
ik
dan nu
in staat het
herziene werk mijner jeugd
met
vóór acht jaren weder
ter
hand genomen en
dit vierde deel te beëindigen.
De
geschiede-
nis
gedurende zeven eeuwen van Leiden, dat ik een halve eeuw lang persoon-
lijk
heb gekend, is onder mijn oog voorbijgegaan en ik heb getracht over haar
een wetensci- ppelijk werk te geven, harer niet onwaardig.
Sommige
critici
hebben op mijn arbeid gegronde aanmerkingen gemaakt, die mij bij de verdere bewerking der stof te pas gekomen
zijn ; ik
ben hun daarvoor dankbaar. Ande-
ren hebben zich verraieid in beschouwingen, die ik met de noodige reverentie
heb gelegd. Over het algemeen heb ik over gebrek aan waardeering
ter zijde
van mijn werk, welks gebreken niet te klagen
;
ik beter
meen
te
kennen dan iemand anders,
integendeel, hoewel dit zuiver wetenschappelijk boek uit
aard der zaak niet in den smaak moest vallen van hen, die eerder lairs
iets
den
popu-
over onze Hollandsche steden wenschten of verwachtten te lezen,
mag
ik
met tevredenheid terugzien op menige
uiting van werkelijk deskundigen
op
dit gebied, die mij toonde, dat ik in het
algemeen den goeden weg had ge-
kozen
bij
zoo goed
dezen arbeid, die in onze historische literatuur van dezen
tijd
nog
als alleen staat.
De bewerking van
dit deel
had met ernstige bezwaren
materiaal was overvloedig genoeg, sedert het
te
kampen. Het
midden der vorige eeuw
zelfs
overstelpend, zoodat noodzakelijk een keuze moest worden gedaan, wilde de schrijver niet in die zee
van papieren en paperassen verdrinken.
hield ik mij voornamelijk aan de
Bij die
keuze
hoofdbronnen voor de stadsgeschiedenis
de notulen van raden en municipaliteiten, van burgemeesters en v^ethouders, die gezamenlijk,
mèt de belangrijke
daarbij
honderd zware deelen uitmaken. Gelukkig registers,
ingebonden
zijn
bijlagen, een paar
deze deelen steeds van goede
tenminste op de notulen, voorzien, terwijl in de notulen geregeld
naar de zorgvuldig genummerde bijlagen wordt verwezen. Deze praktische administratieve regeling, die men te danken heeft aan de uitnemende Leidsche
:
!
VI
den
secretarissen uit
den Bataafschen
tijd
der oude Republiek en die door hunne opvolgers in
tijd
onveranderd werd overgenomen,
komen.
Potgieter, secretaris uit
ger van
Van Hout,
Orlers,
den Bataafschen
tijd,
is
mij zeer te pas ge-
was een waardig opvol-
Groenendyck, van de Van Royens en Van Alphens
der i8de eeuw, die voor de door hen beheerde stedelijke archieven van Leiden voortreffelijke wijze hebben gezorgd; zijn opvolgers Du Pui en Van Puttkammer hebben daaraan niets veranderd onder voorlichting o. a. van
op zoo
prof. Kluit, die
na 1803 de oude archieven der stad opnieuw heeft geregeld
en geïnventariseerd. Merkwaardig treffelijken Kluit, die
met
zijn
i)
deze archivaris-arbeid van den voor-
is
dood op den rampdag
(12 Jan. 1807)
voorgoed
een einde nam; merkwaardig ook in verband met het streven naar reactie der toenmalige stadsregeering, die zooveel mogelijk naar de oude Republiek terug wilde gaan
2).
werkzaamheid had dus een zeer praktische
Kluit's
strekking.
Uit een ander oogpunt merkwaardig 2
Juni 1827, waarbij aan B. en
is
W. werd
de ministerieele aanschrijving van
verzocht een antwoord te geven bin-
nen korten termijn, immers reeds vóór i Juli d. a. v., op de volgende vragen Welke verzamelingen van archieven zijn er? Waar zijn ze geplaatst? Wie is
met het opzicht
belast? In welken staat zijn ze? Is er een inventaris?
uittreksel uit dien inventaris ste
stukken
taris
3).
Het antwoord werd gegeven met opzending van
Deze vragen waren een
van de levendige belangstelling van
uitvloeisel
Prinsterer, toen referendaris aan
schiedenis, welke belangstelling door
gedeeld regelde,
4).
Het K.
Konlngs Kabinet,
den toegang
B. van 1829, dat
hangt daarmede samen.
's
den Koning
B.
zelf in
maar „ambachtslieden" waren
De
tot „particuliere"
en W. merkten
6),
Rammelman
Leyden,
blz.
onze ge-
archieven
toen op, dat hier geen laatste
omdat
S)
Van Puttkammer,
secretaris
Pui opgevolgd
in
hooge mate werd
oude archieven van godshuizen of gilden aanwezig waren, de
i)
Kluit's inven-
van 1803.
Groen van
het
Een
werd verlangd met speciale aanwijzing der oud-
in
1839
als
zoodanig den overleden
Du
zag het belang der oude archieven beter in dan zijn voor-
Elsevier,
in
de Voorrede tot
zijn
Inventaris van het Archief der stad
XI. Vgl. Not. Weth. 24 Dec. 1804, waarbij de secretaris na afloop der inventarisatie
gemachtigd wordt achtereenvolgens
alle privilegieboeken
en oorkonden tegen recu aan prof.
Kluit af te geven, blijkbaar ter nadere beschrijving. 2)
Zie hierna, blz. 68.
W. Juni
1827 met Bijlage
3)
Not. B. en
4)
Vgl. {Colenbrander) Overzicht der Commissie van Advies voor
Haag,
1904), bli.
IV
vlg.
5)
Not. B.en
W.
I
6)
Zie hierna, blz. 120.
Sept. 1829.
n°. 105. 's
Rijks Hist. Publ. (Den
vn ganger, die ze wel eenigszins had verwaarloosd. Hij begon zelf
nieuwe inventarisatie en regeling der onder
zijn
met een
beheer staande oude stukken
maar bemerkte weldra, dat de tijd daarvoor hem ontbrak, en vond den gewezen
Rammelman
officier Jhr.
vankelijk „belangeloos", B. en W.
om
zich, aan-
te belasten,
wat door
werd goedgekeurd met behoud intusschen der volle verantwoordelijk-
heid van den secretaris Jhr.
Elsevier, ijverig genealoog, bereid
met de ordening der archieven
Rammelman
aangewezen beheerder der
stedelijke archieven.
Elsevier ging jaren achtereen voort
met de beschrijving,
ï),
als
regeling en betere opstelling der op de zolders van het Stadhuis toen veel
met niet meer zorg dan kort vóór den secretaris Van Royen (1734) bewaarde massa
stukken en bescheiden van
allerlei aard.
Hij werd in 1855 officieel en tegen
een kleine jaarlijksche vergoeding met de inventarisatie belast en legde de resultaten van dezen moeitevollen arbeid neder in
den 1863/4 verschenen
„Inventaris van het Archief der gemeente Leyden", in twee deelen, een voor
dien
tijd verdienstelijk
werk, dat echter dikwijls de hand van een voor dezen
arbeid niet opgeleiden bewerker verraadt. Zijn tijdelijke benoeming werd op
Nov. 1864 vervangen door een telkens
5
varis
om
de
vernieuwde tot archi-
3 jaren
van Leiden, hoewel nog steeds met geringe bezoldiging.
M. Dozy, was een eigenlijk archivaris, Amsterdam onder den bekwamen en ervaren De Roever voor het archief-
Eerst zijn opvolger (1886), mr. Ch. te
wezen opgeleid;
hij
heeft een
aanvang gemaakt vooreerst met het verzamelen
van de verspreide deelen van het archief en van de archieven der stedelijke instellingen in het
Raadhuis
2),
daarna met de wetenschappelijke ordening
der onder zijn beheer geplaatste verzamelingen volgens de nieuwe denkbeel-
den dienaangaande. Met name de oude
rechterlijke archieven uit
Raadhuis
en Rechtbank en de uitgebreide weeskamer-archieven werden door
hem
hand genomen
hij
van het geheele gemeentelijke archief bewerkte
;
globaal „Overzicht"
3) als
ter
een
grondslag der nieuwe algemeene organisatie. Een
aanzienlijk deel van zijn werkkracht moest besteed
worden aan de over-
brenging van het geheele oud-archief naar het in 1892 door den heer A.
Krantz aan de gemeente geschonken gebouw, waar
hij
J.
het archief voorloopig
hem werd ter aandrang en dien van de archief-commissie, uit den Raad
indeelde met hulp van een klein ambtenaarspersoneel, dat zijde gesteld
hem
op
zijn
toegevoegd. Zijn dood in Januari 1901 verhinderde de uitwerking zijner
veelomvattende plannen. Zijn opvolger, mr. dr. J. C. Overvoorde, ontwierp
W.
Nov. 1847.
i)
Not. B. en
2)
Over den treurigen toestand der bewaarplaatsen
8
verslag 1886. 3)
Bijlage
bij
nieuwe plannen van
het Gemeenteverslag 1897.
vgl. zijn
Rapport
in het
Gemeente-
VIII
nauwkeurige beschrijving in de eerste plaats van de middeleeuwsche oorkonden op wereldlijk en kerkelijk gebied aan, met hulp van zijn assistent, later adjunct-archivaris W. J. J. C. Byleveld, en schonk
organisatie, vatte de
ons reeds herhaaldelijk gedrukte inventarissen van afgewerkte gedeelten, die
aan de strengste eischen van wetenschappelijk gehalte voldoen. Zoo werd het Leidsche archief steeds meer bruikbaar voor het instellen
van wetenschappelijke onderzoekingen.
Ook
het nieuwe archief, dat van na
1
813, had daaraan zijn deel, voorzoover
het niet ten stadhuize bleef berusten als
bedrijf der
nog voor het dagelijksch
gemeentelijke administratie noodig.
De
notulen en bijlagen, die voor het doel van dit werk gebruikt moesten
worden, konden zoo ten archieve geraadpleegd worden en eveneens de registers en rekeningen, die verder moesten worden nagezien maar, behalve
verden, tenzij niet
kon
zijn.
men in al te veel bijzonderheden wilde treden, wat mijn doel De door de archivarissen Dozy en O vervoorde aangelegde por-
en fichesdoozen
tefeuilles
ook thans van
weinig nieuwe stof van beteekenis ople-
slotte meestal
de Missiveboeken, ten
betreffende bijzondere onderwerpen waren mij
»)
veel nut.
Een groot bezwaar was de geringe
literatuur over het onderwerp,
waarover
kon beschikken. De vroegere geschiedenis van Leiden heeft tallooze onderzoekers aangetrokken, die der 19de eeuw heeft, behalve voor de groote ramp ik
van 1807, waarover zeer veel het Huiszittenhuis jes enz.
Van
3)
slechts bij
doen ontstaan
;
geschreven,
is
en voor de troebelen over
uitzondering een enkel artikel in jaarboek-
de groote beschrijvingen van Orlers, Van Leeuwen,
Mieris zijn in de 19de
eeuw
slechts gevolgd door een soort
Rammelman
voor inwoner en vreemdeling. Schotel en veelbelezen oudheidkundige, de ander, die
wat over Leiden had aangeteekend
den vloeiende
2)
uit
archivalia — hebben
de
bij zijn
bij
in 187
Elsevier
genealogische studiën heel
de inventarisatie door 1
is
na de eerste 52 folio-bladzijden blijven steken
het begin der 19de
boek, dat tot
titel
eeuw G. Bruining het plan gevormd zou dragen
:
1)
dilettantisch
han-
4).
tot
1),
maar het
Vóór hen had
in
bewerking vaneen
„Leydens opkomst, lotverwisseling en tegen-
woordige toestand", maar het
maar
zijn
een aanloop genomen tot een
groote „Geschiedenis en beschrijving van Leiden" (Leiden, 187
werk
van gidsen
— de eerste
is bij
Ook de bekwame Paauw heeft omstreeks
een plan gebleven
werkende stadsarchitect Van der
S).
Bibl. Archief Leiden, n°, 57.
2)
ib. n°.
1005
— 1120. Knappert, Ramp van Leiden (Leiden, 1907). Zie hierna, hlz.
3)
ib. n°.
3692
— 3721. Zie hierna, blz. 134 vlg.
4)
ib.n°. 55.
5)
Schotel en Elsevier,
blz. 6.
5,
noot
3.
IX i86o dergelijke plannen gekoesterd: het
werk uit
en
ï)
zijn talrijke
blijkt uit zijn in handschrift
aanteekeningen en studiën over
Leiden's geschiedenis, waaruit over zijn eigen
zijn op te teekenen.
Van de genoemde
allerlei
gebleven
onderwerpen
wel zaken van belang
tijd
korte gidsen mogen, behalve de ver-
spreide aanteekeningen omtrent Leiden in algemeene werken en afbeeldin-
gen van de stad en hare gebouwen
2),
genoemd worden N. G. van Kampen's :
anoniem verschenen Guide ou description historique de den 1830), J.
M.
S.
Van
Dissel's
la ville
de Leide (Lei-
Verkorte beschrijving van Leiden (Leiden, 1845),
E. Derksen's, Korte beschrijving van Leiden (Leiden, 1874), eindelijk
Van Loenen en 1890),
Hasselbach's Gids voor Leiden en Omstreken (Leiden,
benevens A. Montagne's album De Stad Leiden (Leiden,
3)
z. j.,
:
Deze
streeks 1870).
laatste geschriften zijn echter slechts
bedoeld
om-
als
een
soort van speciale gidsen voor vreemdeling en inwoner.
Overigens bezitten wij over het Leiden van de t 9de eeuw slechts zeer enkele artikelen,
in
het
het Leidsch Dagblad en de oude
Leidsch Jaarboekje,
Op
Leidsche Courant opgenomen.
zichzelf staan het inderdaad belangrijke
werk van een Leidsch burger, „Leiden
in
den Franschen
tijd", 4)
dat menige
interessante mededeeling van een ooggetuige bevat, en de door het raadslid,
wethouder Bool bewerkte
later
Statistiek
van Leiden
(1883).
Ook
over de
gebeurtenissen te Leiden in 18 13 bezitten wij uitvoerige en belangrijke stu-
diën van beteekenis
5).
Over den inhoud van opmerken,
zelf wel
len
dat,
dit
boek behoef
bij
eeuw en van het begin der
laatste betreft,
De
dit deel te
de indeeling der hoofdstukken eenigszins anders
stof,
de vorige deelen en dat vooral 19de
ik niet uit te weiden.
overeenkomstig den aard der in
is
lezer zal
behande-
ingericht
dan
in
de behandeling van het laatste gedeelte der
20ste groote
beknoptheid
is
betracht.
Wat
dit
de omstandigheid, dat de allernieuwste periode der stadsge-
schiedenis uiteraard nog niet volgens de beginselen eener streng historische
methode kon worden beschreven,
Voor het vooral
:
geeft
van deze beknoptheid de verklaring.
laatste hoofdstuk, „Stadsleven
omstreeks 1900" betiteld, geldt dit
de schrijver wenscht het beschouwd
merkingen van een inwoner van Leiden, die
te zien als het resultaat zijn
der op-
stadgedurendeeen periode
van weinig minder dan een halve eeuw heeft gekend en
om zich heen heeft ge-
zien in het licht zijner kennis van de stadsgeschiedenis sedert haren oorsprong.
De
bij
dit deel
leend aan een
bij
gevoegde kaart
is
met toestemming van den uitgever ont-
de firma Kooyker verschenen kaart en laat de vergrooting
Archief Leiden,
n°. 1160/1.
i)
Bibl.
2)
Bibl. Archief Leiden, n°.
3)
Tweede
4)
Uitgave F. Oriessen (Leiden, 1913).
5)
Zie hierna, blz. 95 vlg. en de noot a aldaar.
uitgaaf, 1897,
1169 vlg.
derde 1905.
len gevolge der annexatie van 1896 zien, de laatste vergrooting der stad na
twee en een halve eeuw, die evenwel eerlang door een nieuwe staat gevolgd te
worden, zooals op
blz. 5
vermeld
is.
Evenals voor het vorige deel ben ik ook voor
den lijk
archivaris,
archief werkzaam. Die diepgevoelde
hierbij
dit laatste
dank schuldig aan
den adjunct-archivaris en verdere beambten aan het stede-
nog eens uitdrukkelijk en ten
dank voor hunne hulp moet hun allen
hartelijkste herhaald
der die hulp had de schrijver niet kunnen bereiken wat
hij
worden, want zon-
wenschte
te berei-
ken. Hartelijk dank ook aan andere belangstellende inwoners van Leiden, die
hem de door hem gewenschte
inlichtingen niet onthielden of zelf de
moeite namen sommige bladzijden door
deerde opmerkingen
En hiermede
te
te lezen
en daarover hunne gewaar-
maken.
eindig ik den arbeid aan dit boek, die mij jaren achtereen een
bron was van veel wetenschappelijk genot. Leiden, 28 Nov. 1917.
P.
J.
BLOK.
INHOUD. Blz.
Voorrede
.
Hoofdstuk
I.
Leiden in de 19de eeuw
IL
De Omwenteling
HL
Het stadsbestuur in den Franschen
IV.
Leiden onder Fransch regime
V
.
i
28 tijd
....
51
84
V.
Het stadsbestuur onder het koningschap
VL
De
VIL
De Academie
155
VIII.
Kunst en
174
IX.
Stadsleven omstreeks 1900
nijverheid
letteren
Bijlagen
.
.
.
102 137
186
218
Verbeteringen en Toevoegsels
219
Register
220
HOOFDSTUK Leiden in de
19de
I.
eeuw.
Het was al zeer lang geleden, dat de toeloop van bevolking naar Leiden vergrooting der stad had noodig gemaakt. De laatste vergrooting was die van 1659 geweest *) en een plan op een nieuwe van 10 jaar later was al spoedig losgelaten. Toen kwam de periode van stilstand, sedert
eeuw die van achteruitgang in steeds sneller tempo en op het einde dier eeuw hoort men telkens en telkens weder de klacht, dat de stad veel te groot is voor hare nog steeds slinkende bevolking. Ofschoon tegen het midden der 1 9de eeuw de bevolking weder langzaam begon toe te nemen, heeft men eerst na 1 870 weder de behoefte aan vergrooting ernstig gevoeld, doch niet zoozeer omdat de stad te klein werd voor hare ook toen nog steeds niet dan langzaam toenemende bevolking maar omdat men hoopte haren bloei door annexatie van aangrenzende deelen der naburige gemeenten te bevorderen en in het algemeen hare den aanvang der
i S'^^
belangen door die annexatie te dienen.
De
van Leiden is, gelijk die van andere steden, sedert 1795 gemakkelijker na te gaan dan te voren, doordat geregelde en steeds nauwkeuriger volkstellingen sedert 1820 om de 10 jaar staat der bevolking
—
—
maken het aantal harer bewoners vast te stellen. had Leiden volgens een blijkbaar niet zeer nauwkeurige 793 eerste telling 28000 bewoners gehad ^); twee jaren later 3) telde men
het mogelijk In
in
I
het geheel 30955 zielen, welk getal in 1798 met een duizendtal blijkt 4)^ vermoedelijk wegens het vermeerderde garni-
vermeerderd
zoen en een 400tal geïnterneerde krijgsgevangenen. Een telling ten
behoeve der armenzorg 1)
Vgl.
2)
ib. blz. 7,
3)
Not. Raad, 29 Oct. 1795.
in
December 1805
dl. III, blz. 6.
4)
Bijl. bij
5)
Bijl.
buiten studenten en militairen.
Not. Municip. 20 Juli 1798.
Not. Raad.
s)
leverde een getal vaa
;
nog geen 31000 personen
op, zoodat
men mag aannemen,
vestigde bevolking in de woelige tien jaren 1795
dat de ge-
— 1805 niet noemens-
waard vermeerderd of verminderd was. Maar sedert begon de daling in verband vooral met de steeds ongunstiger tijdsomstandigheden in 1 8 lO telt men geen 30000 bewoners, in 18 13 nauwelijks 29000 ^), in Februari 1815 28500*), van wie in i8i6 niet minder dan 10600 geregeld werden bedeeld, in strenge winters zelfs 1 5000, zegt een officieel rapport 3). Dan komen na 1820 in verband met het eenigszins wederopleven der nijverheid betere dagen de volkstelling van 1830 brengt het tot 34564 inwoners met inbegrip van studenten en militairen, samen bijna 1 700 4). In 1837 telt men er 361 10; dit getal van omstreeks 36000 blijft eenige jaren stabiel tot in de eerste jaren na 1850, om in 1 860 te stijgen tot 371 10, in 1876 tot 40320, 1883 tot 42963 5), in 1888 tot 46000 ^) een aanhoudende stijging dus van beteekenis maar die niet vergeleken kan worden bij die der andere steden van ons land in de periode van algemeene verheffing der welvaart, na 1870. De betrekkelijke geringheid dezer stijging werd in hoofdzaak geweten aan de „benauwde ligging" van de stad 7), geheel ingesloten als zij was door de drie omliggende gemeenten Zoeterwoude, Oegstgeest en Leiderdorp, hare oude ambachtsheerlijkheden, die zij in de i y^^ en i8
:
die na de revolutie van 1795 onder de werking der nieuwere begrippen van vrijheid en onafhankelijkheid het opgelegde juk meer en meer hadden afgeschud. De grondwet van 1798 had 8) zelfs alle heerlijke rechten vervallen verklaard maar in Juni 1806, even voordat koning
Lodewijk de regeer ing had aanvaard, waren zij bij de wet gedeeltelijk weer hersteld. Wel was onder koning Lodewijk en vooral onder het Fransche bestuur van dat herstel feitelijk niet veel terechtgekomen en
was met name de rechtspraak
in
de plattelandsgemeenten aan het
maar de grondwetten van 1 814/5 erkenden principieel weder de aloude „verkregen rechten", die nader door de gewestelijke Staten zouden worden geregeld onder goedkeustedelijk beheer onttrokken gebleven,
ring van den Souvereinen Vorst.
18 14
i)
En deze herstelde bij K. B. van 26 Maart
de heerlijke rechten, zoowel wat jacht en visscherij
Not. Municip. Raad, Sept. 1813. 21 Febr. 1815.
2)
Not.
3)
Not. Burgem. 1816, bijlage
4)
Resultaat volkstelling in het Jaarl. verslag (Missivebock D. D. D.
5)
(Bool) Statistiek van Leiden (1883).
id.
n". 166.
7)
Stukken over de vergrooting 1896. De Vries, Uitbreiding van Leiden's grondgebied (Leiden, 1889),
8)
Tellegen, Wedergeboorte van Nederland
6)
(uitg.
Colenbrander),
n". 348/9).
blï. 12.
blz.
131 vlg.
als
wat
het recht van collatie lijke
bij predikantskeuze, de voordracht voor aanzienen de begeving van lagere bestuursbetrekkingen aanging. Zoo
trad ook Leiden weder in het gewaarborgd bezit dier beperkte rechten» totdat de grondwet van 1848 deze, voorzoover het bestuur der heerlijk-
heden betrof, ophief. Toen begreep de stad, dat het raadzaam zou zijn ook de rest harer rechten van de hand te doen, en de Raad besloot ^) ze te verkoopen dit geschiedde in het volgende jaar 2) en daarmede hield de onmiddellijke invloed van Leiden op de buitengemeenten op. Zoolang Leiden zijn heerlijke rechten, met name zijn bestuursrechten ;
uitoefende over de drie dorpen of gemeenten, welker grondgebied on-
—
begon in 1818 werd voor OegstZoeterwoude vastgesteld 3), dat de limietscheiding van het gebied dier dorpen zou liggen op den uitersten kant van de singelslooten kon het op deze een zekeren druk toepassen, die de bezwaren dezer onmiddellijke nabijheid eenigszins temperde. middellijk buiten de stadssingels
geest, in 1822 voor Leiderdorp en
—
De
talrijke
moestuinen en bleekerijen dadelijk buiten de stad gelegen zelf, die hunne klanten in de met de stadsaccijnsen, zooveel moeilijkheden de gebouwen, tuinen en bleekerijen tusschen de
leverden voor de daar gevestigde personen stad hadden, en in verband op, dat in 1824
4)
Maredijk en de sloot als buitenterritoir bij
bij
de Pesthuislaan, vroeger reeds „stadsvrijdom",
de stad werden
ingelijfd; tevens
werd het pleintje
buiten de Zijlpoort en het terrein tot de eerste brug in den
weg
langs
den Rijn, ligplaats der Friesche Turfschepen, benevens een klein terrein buiten de Witte poort en de Haagbrug, in verband met de daar
aanvangende Delftsche en Haagsche trekvaarten, geannexeerd 5), Maar de toenemende vestiging van allerlei nijveren slagers, bakkers, her:
bergiers, kruideniers, onmiddellijk buiten de stadsgrenzen
had reeds
lang tot groote bezwaren aanleiding gegeven wegens de aan de poorten der stad nog steeds geheven accijnsen, die eerst door de alge-
meene afschaffing dier stedelijke middelen in 1865 werden opgeheven. Toen bleef echter het feit, dat die nijveren van alle gemakken der stad profiteerden zonder in hare lasten te deelen, met name van hare zeer
i)
25
Delib. Raad, 31 Aug. 1849.
De machtiging
daartoe kreeg
men
in Oct. (Not. B.
en
W.
Oct.).
Raad Febr,
2)
Delib.
3)
Not. Burg. 29 Aug. 1822.
4)
Ook
1850.
K. B. 27 Mei. Vgl. de kaart van Van der Paanw
kaart als „stadsvrijdom" gekleurd. lijke terrein
De
Prentverzameling
n°.
136.
definitieve regeling der grensscheiding voor het noorde-
met de gemeente Oegstgeest werd
gaan (Not. B. en 5)
(1825), Catal.
een terrein tusschen den Heerenweg in Zoeterwoude en het Philosophenpad staat op die
W.
1833).
Vgl. Gemeenteblad 1888, n".
7.
in
1832 getrofiFen en
is
op
1
Januari 1833 inge-
verbeterde scholen, die ook door de kinderen van verderaf wonende
dorpelingen werden bezocht heffing van hooger schoolgeld van „forenkwam aan dit bezwaar eenigszins te gemoet. Daarbij kwam, dat ;
sen"
terrein in de stad het in den Franambachtsschool, de als stadsgebouwen aanzienlijke militaire strafgevanals sedert 1822/3 schen tijd als militair ziekenhuis, genis, later als strafinrichting voor vrouwen gebruikte voormalige Pesthuis, belangrijke stadseigendommen lagen in de gemeenten Zoeterwou-
op het eind der eeuw wegens gebrek aan geschikt
de en Oegstgeest. Nog erger werd het toen vele Leidenaars en zich aan de stedelijke schuttersplichten onttrekkende studenten, zich na 1870 metterwoon onmiddellijk buiten de stadssingels gingen vestigen en zoo in Zoeterwoude, Leiderdorp en Oegstgeest aanzienlijke woningen be-
gonnen te verrijzen, welker bewoners als inwoners van die gemeenten de daar veel lagere gemeentelasten betaalden en overigens ten volle van de gemakken en voordeelen der stad genoten. V^ooral de slooping van het oude buiten Vreewijk aan den Witten Singel stelde veel bouwterrein onder Zoeterwoude beschikbaar. Deze toestand werd op den duur onhoudbaar en in 1880 wendde zich Leiden tot Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland met het verzoek om een deel der drie naburige dorpsgemeenten te mogen annexeeren. Het heeft vele jaren geduurd, alvorens aan dit verzoek werd voldaan. I) De drie dorpsgemeenten waren weinig geneigd zich van deze bewoners, ten deele vermogende lieden, te ontdoen dezen zelf hadden weinig lust om hunne financieel voordeelige positie op te geven, al zouden zij onder stadsbeheer beter van verlichting, rioleering, bestrating, politietoezicht enz. voorzien worden. Jaren lang werd voor en tegen ;
gerekestreerd, geschreven, gesproken, geprotesteerd, totdat eindelijk
een
1
3 Juli
1
896 in het Staatsblad opgenomen wet de annexatie besliste.
Van
Oegstgeest werd een stuk genomen tusschen de spoorbrug der lijn Leiden Woerden over den Rijn met inbegrip der Rijkswerkinrichting
—
tot
de trekvaart
bij
de Slaagsloot van Leiderdorp een stuk tusschen de ;
Slaagsloot en het punt, waar het verlengde van de in den
Roomburger wetering Nieuwen Rijn valt, met inbegrip van den verbindingsspoorweg der
Leidsche gasfabriek
;
van Zoeterwoude een stuk tusschen
dit
punt en
genoemde spoorbrug, langs de Roomburger wetering en den dam van den spoorweg Leiden Woerden 2). De bevolking van Leiden werd door deze annexatie vermeerderd met ongeveer 8000 personen en steeg sedert weder langzaam tot 60000 in
—
1917. i)
Stukken vergrooting 1896 (Catal. archief,
2)
Zie de kaart achter dit deel.
n*. 13 vlg.).
De geannexeerde gedeelten vertoonden weldra een gansch ander beeld dan te voren. Op Vreewijk en langs de Singels, aan den Haagweg, dien naar Zoeterwoude, naar Leiderdorp, naar Oegstgeest, aan de Haar-
lemmertrekvaart, de Vliet, naar
alle
kanten ontstonden huizenrijen en
omgeving der „vermakelijke" Leidsche „buitensingels" ^) geheel en al van karakter deden veranderen; de oude theekoepels verdwenen of werden tot huizen en villa's verbouwd, de slooten werden gedempt, de tuinen en bleekerijen maakten grootendeels plaats voor huizen, in dichte rijen aaneengebouwd. Alleen desingellanen bleven grootendeels ongerept, al werden ook zij ten deele bestraat. Maar na 30 jaren bleek een nieuwe annexatie gewenscht, ten einde stratennetten, die de landelijke
zoo mogelijk het sedert 1895 zeer ontwikkelde krankzinnigengesticht
Endegeest, het
in
aanbouw
zijnde
Academisch Ziekenhuis en de talrijke
woningen aan den Rijnsburgerweg binnen Leiden te trekken. Dit annexatieplan, welker totstandkoming, zij het dan niet in den door Leiden gewenschten omvang, binnen korten tijd mag verwacht worden, stuitte natuurlijk ook op allerlei tegenstand, die echter lang niet zoo sterk bleek als die van vóór 1896 en dan ook weldra bezweek. Vooral niet minder dan de buitenkant wijzigde zich de gedaante der binnenstad. Reeds omstreeks 1800 hooren wij
bij
het dalen der
bevolking herhaaldelijk klagen over afbraak van huizen, die hunne zijn. De keur van 6 Aug. verbood daarom streng het afbreken van woningen, tenzij natoe1805 stemming van wege het stadsbestuur zelfs op „welbewoonde straten en grachten" waren reeds herhaaldelijk huizen midden in de rij afge-
kosten van onderhoud niet meer waard
;
broken, zoodat ook de belendende perceelen, van zijsteun beroofd, ge-
vaar begonnen te loopen en
in ieder
geval de stad zeer werd „ontsierd",
zooals in den considerans te lezen stond.
En aan deze keur moest langer
dan een halve eeuw de hand gehouden worden 25 Mei 1826 werd zij in een uitvoerig reglement omgezet. Nog omstreeks 1 820 zag het oostelijke deel der stad er treurig uit, met name de fabrieksbuurten achter de Heerengracht, waar zelfs een enkele straat bijna afgebroken was "). ;
Maar een groot ongeluk trof de stad op Maandag 12 Januari 1807 3). Op dien winterdag werd te kwart over vier, even na zonsondergang, in
het vallende schemerdonker plotseling een schitterend licht boven
i)
Zij
werden omstreeks 1820 nog
1870 voor een goed deel nog
in
als prachtige
wandeling zeer geprezen en waren omstreeks
denzelfden staat.
2)
(Van Kampen) Guide ou description historique de
3)
Knappert,
Wcth.
De Ramp van
Leiden,
1806/7, blz. 31 Tig.; Overvoorde,
blz.
De
20
vlg.
la ville
Vgl.
de Leide (Leiden, 1820),
ook het omstandig verhaal
Rufne, in Leidsch Jaarb. 1907,
blz. 33vlg.
p. 9.
in Not.
het Steenschuur gezien, gevolgd door een zwaren slag en een onheilspellend gekraak en geschreeuw, dat over de geheele stad heenklonk.
Tot
in
Amsterdam, ja
tot in Overijsel
en Friesland werd de zware dreu-
ning vernomen.
Wat was
er gebeurd ? Een volstrekt buiten weten der stadsregeering Ouderkerk a/d Amstel gekomen en voor 's lands magazijn te Delft bestemd kruitschip, met 37000 pd. kruit geladen, had, zonder eenig uit
kenteeken
zijner gevaarlijke lading te vertoonen,
aan het Steenschuur
aangelegd en was door een nog niet opgehelderde oorzaak in de lucht ge-
De
vlogen.
gansche omtrek tusschen Nieuwsteeg en Langebrug, Koe-
poortsgracht en Garenmarkt, Raamsteeg en Zonneveldsteeg, waar
meer dan 200 ten deele vernield en
liet niet
aanzienlijke huizen stonden,
werd aanstonds
anders zien dan een rookenden puinhoop, waarover
door het van den bodem af opspuitende water
uit het
Rapenburg, dat
er middendoor liep, een golf vuil grachtwater werd geworpen. Sommige woningen waren geheel verdwenen, van andere bleven alleen de muren over, vier scholen werden verwoest, huizen geraakten in brand, daken werden weggeslingerd, boomen ontworteld en omhoog geworpen, in verren omtrek door de geheele stad sprongen vensterglazen, stortten zwakke gevels en muren in of scheurden bedenkelijk, werden ramen en deuren uit hun verband gerukt, huisraad vernield, schoorsteenen en dakpannen afgeworpen. Geen huis bijna bleef ongedeerd. Een opstekende stormwind dreigde het brandgevaar over de geheele stad uit te breiden de lichte vorst met nattige sneeuw op de straten maakte den toestand nog somberder. De menschen liepen doodelijk verschrikt overal de huizen in en uit ;
en het stadsbestuur, de Wethouders, snelden aanstonds naar het stadhuis
om
onder leiding van den voorzitter maatregelen te nemen
in
de
eerste plaats tegen brand en diefstal, dan om te redden viel
^).
wat er te redden Aanstonds werden overal boden door de stad rondgezonden om
te zorgen, dat ieder een lantaren buiten zijn deur hing en zoo mogelijk
lantarens beschikbaar stelde
om
het vernielde terrein te verlichten.
De
werd dadelijk opgeroepen om de orde te handhaven en het reddingswerk te beginnen met hulp van gewapende stadssoldaten en klapperlieden. Het terrein werd onmiddellijk streng bewaakt en reeds begonnen de eerste maatregelen tot redding en berging, toen, een paar uur na de ramp, 's Konings adjudant, generaal Van Zuylen schutterij
van Nyevelt, hulp gardesoldaten en
uit
Den Haag kwam toezeggen en spoedig daarna Den Haag verschenen, vergezeld van eenige
ruiterij uit
Haagsche brandspuiten en bediening met andere noodige zaken. De I)
Not. Weth.
l.l.
Koning
zelf
kwam met
een aanzienlijk gevolg van ministers en hoog-
geplaatste officieren reeds vóór 8 uur in de stad, stapte af in het loge-
ment Plaats-Royaal op den hoek van het Noordeinde en begaf
zich
dadelijk naar het Stadhuis in de vergadering van den samengeroepen
Raad. Onmiddellijk daarop ging hij naar het vernielde gedeelte en nam met groote voortvarendheid de leiding bij het reddingswerk, zelf zijn persoon niet sparend op de rookende puinhoopen maar aanwijzingen
gevend en op verstandige wijze het werk der redding verdeelend vier gedeelten werden afgebakend ^) en soldaten, burgers en studenten zetten het reddingswerk, door uitgeloofde premiën aangevuurd, regelmatig voort. Tot vroeg in den morgen van den i3den bleef de Koning persoonlijk de zaken leiden, door dit sympathiek optreden de bevolking ;
bezielend en geruststellend. Als zijn commissaris stelde
hij
weldra een
van het Departementaal Bestuur, Van Slingelandt, aan. Naar Den teruggekeerd, zorgde hij daar nog voor het bakken van brood,
lid
Haag
dat in schuiten naar Leiden werd vervoerd, zoodat reeds in den middag 7CXX) brooden beschikbaar waren.
Later bleek, dat 151 personen laten,
logeerde, de oud-secretaris die
op
bij
het ongeluk het leven hadden ge-
onder wie de graaf van Randwijk, die straat door
J. J.
bij zijn
zwager
prof.
Rau
Hubrecht, de bekende prof. Jean Luzac,
den luchtdruk
in
het
Rapenburg werd geslingerd en
verdronk, de geleerde prof. Kluit, onder het puin van zijn huis bedolven.
Wel 246 huizen bleken geheel vernield, honderden personen werden zwaarder of lichter gewond, een groot aantal door glasscherven en vallende gevels; verscheidene hunner
Menigeen had
te
zijn
eenige dagen later gestorven.
spreken van een bijna wonderdadige redding van
o. a. de professoren Rau en Van de Wijnpersse. Wegens de groote verantwoordelijkheid van het oogenblik besloot de Raad op 14 Januari in overleg met den hoofdofficier der stad een „volle
onder het puin,
magistraat" bijeen te roepen, bestaande uit Wethouders, Schout, Schepenen en Raden, in wier vergadering, op voorstel van den aanwezigen minister van Binnenlandsche Zaken en den staatsraad Goldberg, de heer
Van
Slingelandt, vertegenwoordiger van het Departementaal Bestuur,
het presidium waarnam.Men bleef tot 27 Januari als buitengewoon stads-
bestuur werkzaam, terwijl voor de bijzondere stadsbelangen eenProvisioneele
ren
Van
Commissie van Lelyveld,
Van
Politie
„cum plena" optrad dit waren de heeDozy en De Mey. Een :
Halteren, Etienne Luzac,
bijzondere Commissie van Provisioneele Voorziening zorgde voor voedsel 1)
en deksel, de Kamer van Fabricage voor het werven van werklieden, De
geziene raadsleden
het hoofd.
Van
Lelyveld, Dozy, Schaap en
Van Bommel stonden er resp.aaa
,
8
wier werkzaamheid gesteld werd onder de algemeene leiding van Gevers van Endegeest, tot directeur-generaal der „Ruïne" benoemd tot be lemmering van diefstal werden de poorten gesloten behalve de Witte, Morsch- en Hoogewoerdspoorten, die streng bewaakt werden, en maat;
regelen
genomen om alle vervoer naar
elders te beletten het ;
Gemeene-
landshuis van Rijnland werd aangewezen voor het bijeenbrengen van
goederen van waarde onder leiding van den kassier Hoppestein de Gasthuiskerk voor de bewaring der eigendommen en panden van de ;
Bank van Leening in de Nieuwsteeg. 30000 voor de eerste kosten van onderhoud der behoeftigen enz. uit zijn kas had gezonden, zeide nog f 1 00000 uit 's lands kas toe en nam eenige dakloozen ^) in zijn paleis Het Huis zeer geteisterde
De Koning,
die dadelijk f
De Koningin kwam eerst op den 295*50 de stad doorrijden
ten Bosch op.
loooo voor de noodlijdenden. Een voor ten minste 10 jaren de rente der stedelijke schuld voor landsrekening, beloofde herstel der openbare gebouwen op rijkskosten, bevordering der Universiteit door haar zag de Ruïne niet maar gaf toch
koninklijk decreet van 28 Jan.
te
maken
om
tot
f
nam
de „hoogste en generale", en stelde pogingen
nieuwe fabrieken
in
de stad op
te richten
fabrikaat voor het leger te gebruiken.
in uitzicht
en uitsluitend Leidsch
Een decreet van 6 Maart gaf 20 bouw van huizen van 1807 tot
jaren vrijdom van verponding voor den 1
809, lojaren vrijdom van haardsteden- en meubelbelasting, van dienst-
bodengeld en patent.
Eene algemeene collecte zou ten slotte van rijkswege door het gansche land worden gehouden onder leiding van den minister van Binnenland-
De
sche Zaken.
Leidsche regeering wekte door een manifest
Fransch en hetNederlandsch alom tot weldadigheid op. En deze niet tevergeefs inroepen
ten slotte
meer dan
tijden 2). Later
i
:
zoodat
zich
het gezamenlijk bedrag dezer collecte beliep
lYg ton, zeker een aanzienlijke som in deze zware uit Oost-Indië nog meer dan f 50000, ook uit
kwamen
het buitenland aanzienlijke sommen, verder tal van bijdragen ralia in,
in het
liet
men ten
slotte het geheel der
in
natu-
voor leniging van den nood
bijeengebrachte gelden op bijna 19 ton gouds
mag stellen
3).
Eerst in
1833 kon, na afloop der geheele administratie, de „Algemeene Rekening" der inkomsten en uitgaven volledig worden in druk gegeven.
Na de eerste dagen van haastigen arbeid door meer dan 2000 werkkwamen die van bezinning en voorloopig herstel, later die van
lieden
opneming der
de genoemde 19 ton
Lefrancq van Berkhey.
1)
o.
2)
Knappert,
3)
ib. blz. 105.
a.
uit
1.1.
blz. 96.
uit te
keeren schadevergoeding
door een commissie van Wethouders en notarissen op grond van de bevindingen eener technische commissie van onderzoek en taxatie.
met inachtneming van
lengs besteed,
Aan
werd het grootste deel der ingekomen som
die schadevergoeding
ieders behoeften en aanspraken
al^),
waartoe een klassenindeeling moest dienen het opmaken der rekening ;
van de
allereerst uit te
keeren schadevergoedingen was 12 Maart 1810
geëindigd en de daarop betrekking hebbende stukken werden aan de landsregeering uitgeleverd; cretarie terug, zoodat
zij
keerden
in 181
1
naar de Leidsche se-
van toen af de uitbetaling kon beginnen.
Het werk van opruiming en herbouw kostte eveneens jaren stroomde het werkvolk thans van
alle
kanten naar Leiden
tijds, al
toe.
Het
Augustus 1808, eer het geheele Rapenburg met het Steenschuur weder bevaarbaar was. De zeer geteisterde Hooglandsche duurde
tot half
Kerk kwam aanvankelijk lukkig behouden, omdat familiegraven
;
aanmerking voor af braak maar bleef ge-
in zij
een „hoofdkerk" was met meer dan 800
de Pieterskerk, die ook
al
op invallen had gestaan
^),
kon na grondig herstel in April 1 808 weder in gebruik genomen worden. Voor een gedenkteeken aan de ramp, een obelisk, werd de plaats aangewezen, ja zelfs 12 Jan. 1808 de eerste steen met groote plechtigheid gelegd 3); de grondslagen werden ook gemetseld maar het gedenkteeken zelf kwam niet tot stand en het plan werd in 1837 voorgoed opgegeven. Natuurlijk gaf de „Ramp van Leiden" aanleiding tot menige poëtische uitbarsting, tot tal van beschrijvingen en herdenkingen in proza 4) van de eerste zijn de gedichten van Bilderdijk en den ouden Lefrancq van Berkhey de beste, van de laatste de nauwkeurige Beschrijving van den remonstrantschen ds. Roemer 5) en de uitvoerige behandeling door prof. Knappert, een eeuw later. De „Ruïne", zooals de woeste plek voortaan bleef heeten, was lang een herinnering aan de zware ramp. De huizen in haren omtrek werden wel allengs hersteld, maar meerendeels op bescheiden wijze, zoodat de hoop van sommigen, dat hier een nieuw en fraai aanzienlijk stadsdeel zou verrijzen, niet vervuld werd. Op verzoek der Roomsch-Katholieken werd de Saaihal, welker voorgevel en toren wonderlijkerwijze zoo goed als onverlet waren gebleven, al lagen zij vlak bij het centrum der ver;
ij
Knappert,
2)
Leiden
in
kerk voorzagen
blz.
io8 vlg.
den Franschen tijdelijk in
tijd, blz.
39.
De Mare-
en Vrouwekerken benevens de Fransche
de behoefte aan kerkgebouwen.
den Franschen
de Leydsche Courant van den i8den.
3)
Leiden
4)
Vgl. Knappert, passim.
5)
Leyden, 1819; benevens Leyden en hare ramp (Ley den, 1807) en Leyden's noodlottige
in
tijd, blz.
48
vlg., uit
gebeurtenissen (Leyden, 1819). Vgl. Bibl. Leiden, n°. 1005 vlg. Bilderdijk schonk de kopij va» zijn Ziekte
der Geleerden, die
f
1400 opbracht.
lO woesting, na een ter elfder ure nog gestuiten verkoop voor afbraak »), aan hen afgestaan ten einde er een nieuwe kerk van te maken, die door haar plaats en voorkomen eenigszins in overeenstemming zou zijn met de volle vrijheid, die hun kerkgenootschap sedert 1 795 en vooral sedert het optreden van den nieuwen, tot hun geloof behoorenden Koning had verkre-
De verbouwing der hal werd snel uitgevoerd en 17 Oct. 1809 reeds kon de nieuwe „Lodewijkskerk", niet zonder toespeling op 's Konings naam aan Lodewijkden Heilige gewijd, in gebruik worden genomen ^). De Koning had het plan gevormd om het ruime terrein aan de zuidzijde te bebouwen met een grootsch gebouw voor de reeds met den titel „koninklijke" versierde Universiteit benevens met een nieuwe academigen.
sche bibliotheek en een omvangrijke kazerne voor 1000
man
Wat
man
infanterie
dan dienen voor een villapark. Maar van deze plannen is niets gekomen. het eenige stadsplein werd sedert de regeeDe „groote" Ruïne ring van koning Willem I gebruikt als exercitie-terrein voor schutterij en garnizoen. Omstreeks 1870 kwam opnieuw het denkbeeld op om er ter gelegenheid van het naderende groote eeuwfeest der Academie een groot complex van academische gebouwen te stichten en de stad bood het terrein voor dat doel aan de landsregeering aan. Maar ook dit plan werd niet verwezenlijkt, al bleefmen er nog eenigejaren van spreken en werd zelfs een prijsvraag voor een nieuw academiegebouw uitgeschreven 3). Evenzoo mislukte een plan (1867) tot oprichting aldaar van een groot Harmoniegebouw ten behoeve van muzikale uitvoeringen, tenen icx)0
kavallerie.
er overbleefzou
—
—
toonstellingen enz, gelijk een tot oprichting eener groote sociëteit
deze plaats. Midden op het terrein, waarop
op
men herhaaldelijk ook een
nieuwe stadswijk heeft willen bouwen, verrees in 1884 het 3 Oct. onthulde standbeeld van Van der Werff 4), weldra omgeven door een fraai plantsoen, een soort van volkspark.
Ook
dit echter
werd grootendeels
bezet door een toenemend aantal omvangrijke openbare gebouwen: het stedelijk
gymnasium
(1883), een hoogere burgerschool voor meisjes
(1882), een academisch geologisch-mineralogisch
museum
(1892) en
ten slotte, nadat weder nieuwe plannen voor een academiegebouw waren vervallen, een groot
stemd zelfs
i)
(n".
om
Van
museum van
natuurlijke historie (191
1
vlg.),
be-
het grootste deel van het terrein te omvatten en op den duur
der Werff te verdringen.
Vgl. Lefrancq van Berkhey,
De Toren van de Leydsche Saaihalle sprekende ingcToerd
1346/7 Catal. Bibl. Leidsch Archief).
2)
Driessen, Leerrede, ib. n°. 1349
3)
Cat. Bibl. Leidsch Archief,
4)
Cat. Bibl. n". 659 vlg.
n'.
;
Overvoorde,
1437
vlg.
;
in
Leidsch Jaarb. 1907,
Overvoorde,
1.1,
blz. 40.
II
De
„kleine" Ruïne aan de overzijde zag naast de Saaihal in 1850 het
gebouw van het Nut van het Algemeen verrijzen ^) in 1836 werd hier een nieuwgebouwde katholieke St. Petruskerk ingewijd 2) sedert 1860 ;
;
werd een complex van academische gebouwen, bestemd voor het onderwijs in natuurkundige
wetenschappen, hier gevestigd, zoodat het gan-
sche terrein allengs bezet werd, voor een klein deel nog met woonhuizen en een openbare school.
Groote verandering in het voorkomen der stad werd ook veroorzaakt door het dempen van meerdere grachten ter wille der volksgezondheid of van het verkeer. Dit geschiedde vooral in de tweede helft der ig^^
eeuw op aandrang van den wethouder Hubrecht, toen rendorpsche Achtergracht (Van der Werffstraat),
in
in
1861 de Ma-
1863 de IJzeren
gracht (Nieuwe Beestenmarkt), in 1864 de Koepoortsgracht (Doeza-
1875 de Cellebroersgracht (Kaiserstraat), verder achtereenvolgens verschillende Binnenvestgrachten langs den ouden vestwal, de
straat), in
Korte Langegracht (Lammermarkt) en eindelijk in 19 10 het schilderRapenburg werden gedempt, het laatste wegens den aan-
achtige Kort
wegbreken van de schilderachtige Rijnzijde der aloude Paardensteeg. Er was zelfs herhaaldelijk sprake van demping van het Rapenburg en het Levendaal, ook weder in verband met volksgezondheid en verkeer, waaraan men zelfs het schilderachtige van het eerwaardige Rapenburg wilde opofferen. Daarbij werden ook de moeielijke vraagstukken der lang op onbevredigende wijze geregelde rioleering en der vooral in den zomer veel te wenschen overlatende waterverversching in de stad herhaaldelijk ter hand leg der Prinsessenkade na het
genomen, zonder dat evenwel nog langen tijd een bevredigende oplossing dezer reeds eeuwenoude vraagstukken kon worden verkregen 3), ook in verband met de zeer groote kosten, die zulk een oplossing met zich zou brengen. In 1827 stelde een commissie voor de aangelegenheid der
waterverversching een rapport samen
4),
dat voor Leiden dit „algemeen
gebrek van binnensteden", waarvoor reeds schatten
in
den loop der tij-
den besteed waren, volgens het plan van den stadsarchitect
Paauw meende
Van
der
kunnen bestrijden door het aanbrengen van waterschuttingen en drijfdeuren aan de Koepoort, de Rijnsburger en Witte poorten om het water beter door de stad te doen vloeien, met name door het vervuilde Rapenburg, terwijl eenige zeer vervuilde Een
i)
ib. n".
8266.
2)
ib. n°.
7233/4.
3)
Vgl.
Van
te
deel van het terrein
werd
der Paauw, Verhaal van de middelen tot verversching van het water (Leyden,
1828) en Cat. Bibl. Leidsch Archief, n°. 3480 vlg. 4)
Res.
Raad
gratis afgestaan.
31 Juli.
12
grachten zouden worden schoongemaakt: de Groenhazengracht, het Levendaal, enz.
Maar ook dit werkelijk uitgevoerde plan nam het euvel niet
weg. Toen omstreeks 1 840 het plan tot inpoldering van het Haarlemmer meer ernstig ter hand werd genomen, kwam natuurlijk onder andere bezwaren, die het
in zijn
inkomsten
uit
de visscherij
in
het aloude Vroon be-
dreigde Leiden tegen deze plannen aanvoerde, ook dat der waterverversching ernstig ter sprake.
Men
vreesde te Leiden namelijk, dat het
de stad nog meer zou komen te vervuilen en
men nog afhanke-
water
in
lijker
zou worden van het waterschap Rijnland, dat door spuien langs
den Rijn ten minste eenige verlichting van het euvel kon geven. Nog ten huidigen dage is het moeielijke vraagstuk niet bevredigend opgelost kunnen worden en staat vooral het Rapenburg ten dezen nog „in kwaden reuk".
Een groote weldaad voor Leiden was de voorziening met goed duinAmsterdam-
water, sedert 1871 aanvankelijk in zolderschuiten uit de
Vogelenzang aangevoerd en daaruit aan de bevol1 874 door de oprichting eener Leidsche duinwaterleiding-maatschappij, met prise d'eau in de duinen te Katwijk aan Zee, op afdoende wijze verkregen ^). In verband daarmede werd na afschaffing van het sedert 1872 ingevoerde Liernurstelsel de sche prise d'eau
bij
king gedistribueerd maar sedert
rioleering der stad zeer verbeterd
2).
Op
de behoefte aan verbetering van de hygiënische toestanden hadden, behalve de toenemende aandacht in het algemeen aan dit onderwerp gewijd, ook de herhaalde cholera-epidemieën grooten invloed gehad.
Het
eerst
was daarvan sprake geweest
in
1831, toen de aziatische
cholera zich in Europa begon te vertoonen en de landsregeering voor
het gevaar waarschuwde. Half Juni van dat jaar had de in de Waag vergaderende stedelijke Geneeskundige CommissieBurgemeester en Wethouders geadviseerd voorbereidende maatregelen te nemen en dezen
hadden onmiddellijk de zaak
ter
hand genomen. Het Minnehuis
in
de
afgelegen Kaarsemakersstraat werd in het najaar als cholera-hospitaal
met 100 bedden ten behoeve van minvermogende lijders en een aanzienlijk bedrag aan geneesmiddelen werd ingeslagen 3). Ditmaal ingericht
bleef Leiden voor de ziekte gespaard
nam men
maar tegen den zomer van 1832 toch weder zijne maatregelen, richtte thans ook het Cecilia-
Academisch Ziekenhuis en de Lakenhal voor de opneming op den aanvoer van levensmiddelen, het bijzonder van zeevisch, en op den inbreng van panden in de Bank
gasthuis, het
van in
lijders in, regelde het toezicht
1)
Vgl. Cat. Bibl. Archief Leiden, n°. 3450 rlg.
2)
ib.
3)
Not. B. en W., najaar 1831 passim.
n''.
3484
Tig,
13
—
alles onder leiding van een speciale cholera-commisvan Leening ^) sie van 7 leden, die een aantal apothekers en studenten in de medicijnen tot krachtige medewerking bereid vond. Den ó^^en Augustus werden de eerste twee gevallen, zooals later bleek te wijten aan besmetting door het wasschen van dekens, aangegeven, weldra door zoo vele gevolgd, dat men nog in die maand overging tot uitdeeling van warme
waarvoor de kosten door een algemeene
spijzen,
streden teneinde de stadsfinanciën niet
collecte
al te zeer te
werden be-
bezwaren, tot
slui-
ting der armenscholen, tot verbod van baggeren in de stadsgrachten tot branden van teertonnen ren, enz. In het
op
straat
om
2),
de bedorven lucht te zuive-
logement op den Burch werd een permanent gezondDe epidemie had een snel verloop en tastte hon-
heidsbureau ingericht.
derden aan, op 2 1 Aug.
44 personen in de hospitalen lagen tot het einde van November 556 lijders, waarvan de helft bezweek. In het geheel waren 1088 personen aangetast, van wie 485 overleden. De ziekte woedde bijna uitsluitend onder de arme klassen in de achterbuurten. Reeds 2 Oct. was één ziekenhuis verder voldoende maar eerst 6 Deo. kon men een dankdag houden voor het algeheel wijken der vreeselijke bezoeking 3), terwijl de choleracommissie na aflegging van rekening en verantwoording 11 Maart 1833 werd ontbonden 4). Nog even verhief zich de ziekte eind Juli 1833 maar het bleef ditmaal bij enkele gevallen en in Sept. bleek zij weder geheel geweken s).
Ook
zelfs
;
1837 bleef het bij een bedreiging, terwijl alleen de griep de stad woedde. Erger werd de vrees in de herfst van 1848. De
in
zeer in
cholera-commissie herleefde weder en de Morschpoort-kazerne werd ditmaal
als cholera-hospitaal
„geringen voortgang." Juli snel toe te
nemen,
aangewezen, maar de ziekte had toen nog
Zij verhief zich
echter weder in Juni 1849 om in
tot zelfs 83 aangetasten per dag.
nu een spoedig verloop,
al
bleek de bestrijding niet zoo krachtig en goed
geleid als in 1832, zoodat de zeer geziene dr.
tigd
meende
te zijn
6)
Maar zij had ook
tot ernstige klachten
J.
Van Kaathoven gerech-
zoowel over de slappe werk-
zaamheid der cholera-commissie als van het stadsbestuur, zelfs van den burgemeester Du Rieu. Deze klachten werden in den Raad door de meerderheid
beaamd en
ten slotte, nu toch alles voorbij was, wel beantwoord
i) Not. B. en W. 24, 31 Mei en vlg. Het cholera-regleraent van 19 Juli 1832 in n°. 4341 Bibl. Leidsch Archief. Vgl. verder n°.4032 vlg., en in het bijzonder Pruys van der Hoeven, Geschied-
Terhaal van de cholera-epidemie (Leyden, 1833).
23 Aug.
2)
ib.
3)
Not. B. en
4)
ib. Bijl. n*. 91.
5)
ib.
6)
Del.
W.
1832, in het najaar passim.
26 Juli tot 23 Sept. 1833.
Raad
1849,
Bijl. n».
87.
14
de „orde van den dag" doch met 9 tegen 4 stem209 lijders in het hospitaal had doen opnemen, was op het einde van Augustus geweken 2). In de jaren 1853 tot 1855 had men weder kleine epidemieën, waarbij
met een overgaan
men
I),
De
tot
ziekte, die ditmaal
echter het percentage der overledenen zeer hoog was
;
zoo stierven
in
1853 van de 132 aangetasten 84, in 1854 van de 128 TJ, in 1855 van de omstreeks 400 3) 208, In 1859 vertoonde zich een nieuwe groote epidemie 4), die van 21 Augustus tot 4 November woedde en 553 personen
weder een buitengemeen hoog percenhad weder dr. Van Kaathoven de leiding der bestrijding, maar hij werd ziek en m.oest vervangen worden door dr. Zaalberg. De Lakenhal bleek een goede gelegenheid voor hospitaal. Ernstiger nog was de epidemie van 1866, die 1324 personen aan-
aantastte, van wie 3 70 overleden, tage. Aanvankelijk
van wie niet minder dan 881 overleden 5). De ziekte, die van 4 Mei tot 29 Augustus aanhield, werd ook ditmaal van de Lakenhal uit met kracht bestreden, ook met hulp van den algemeen als voortreffelijk beschouwden „Bieekersdrank" 6) maar overigens in het algemeen door tastte,
dezelfde middelen van hygiënischen aard en dezelfde soort van genees-
middelen, die
in
1832 doeltreffend waren gebleken.
Op te merken
valt,
dat de tegenzin tegen de behandeling in het hospitaal, waartoe weder
de Lakenhal was aangewezen, ditmaal zeer voelbaar was; slechts 165 Ook nu weder heerschte de ziekte vooral
personen waren er opgenomen.
onder de bevolking der achterbuurten. Sedert werd Leiden niet meer door een cholera-epidemie geteisterd, al
kwamen soms
enkele gevallen voor.
Andere epidemieën kwamen ervoor in de plaats, al maakten zij minder slachtoffers zooals de roodvonk en mazelen in 1879, toen van de 1280 aangetasten 234 overleden. De krachtige bestrijding der kinderpokken door de reeds in den Franschen tijd van stadswege voorgeschreven kostelooze inenting, waarop vooral
in
de scholen streng werd
beperkte op den duur het aantal slachtoffers,
gelet,
al bleef
de ziekte
evenals typhus en diphteritis af en toe heerschen; griep-epidemieën als
hadden op het sterftecijfer geen belangrijken inanders was het met herhaaldelijk uitgebroken typhus-epide-
die van 1837 en 1891
vloed
;
30 Aug. 1849.
i)
ib.
2)
Not. B. en
3)
De geneesheeren gaven
W.
i.
d.
ditmaal het aantal hunner zieken ODYolIedig op. Zie Gemeente-
verslag 1855. 4)
Gemeenteverslag 1860,
5)
Langelaan, Verslag aangaande het cholera-hospitaal (Leiden, 1866).
6)
zich
blz.
19 en
Bijl. n°. 11.
De samenstelling was afkomstig van den gewezen Indischen geneesheer dr. Bleeker, die daarmede een Earopecschen naam verwierf.
15
mieën, maar ook hier bleek de betere hygiëne en vooral het betere drink-
water van gunstigen invloed
^),
sedert
men na de
cholera-epidemie van
1866 krachtig de hand aan de ploeg sloeg. Intusschen veranderde het uiterlijk der stad aanhoudend.
De ver-
van ophaalbruggen door ijzeren draaibruggen, ombegonnen onder leiding van den wethouder Bucaille, gaf aan menig stadsgedeelte een ander voorkomen. De stadsarchitect Van der Paauw, die in 1 862 vervangen werd door den architect Schaap, had evenals zijn opvolger op een en ander grooten invloed. Leed het schilderachtige uiterlijk der stad vanRembrandt en Dou, die juist daardoor in de laatste decenniën der 19de eeuw tal van reizende vreemdelingen tot zich trok, niet minder had dit te lijden door het dikwijls roekeloos afbreken van oude gevels, in het bijzonder van min of meer sierlijke trapgevels van particuliere huizen sedert het midden der eeuw. Het is waar, dat de oorzaak hierbij dikwijls moet gerocht worden in bouwvalligheid en in de neiging om bij herstel of nieuwen opbouw dier gevels op goedkoopere en meer moderne wijze te werk te gaan, om meer lucht en licht te verkrijgen, maar het is even waar, dat men zeer dikwijls toonde voor het fraaie of karakteristieke der oude bouwwijze weinig oog te hebben. Zoo verdwenen tallooze kleine ouderwetsche ruiten om vanging van
tal
streeks 1850
maken voor groote uitstal- en uitkijkramen zoo vervielen uit van gevels ook de merkwaardige gevelsteenen, die zoo sprekend
plaats te tal
;
herinnerden aan den werkkring der bewoners of aan hunne gezindheid; het mocht dan soms gelukken initiatief
Lakenhal
richte
dat
museum
derijen,
om dezen gevelsteenen
der heeren Wttewaall enHubrecht tot stedelijk
een veilige bewaarplaats te geven.
zelf (1869)
De
in
de sedert op
museum
inge-
oprichting van
en de overbrenging daarheen van
tal
van schil-
wapens, glazen en andere merkwaardige herinneringen aan
Leiden's verleden uit het Raadhuis en andere stadsgebouwen, hofjes enz.
was intusschen een bewijs van herleving der
liefde
voor dat verle-
Lakenhal (1890), uit de oprichting in 1902 van de vereenigingOud-Leidenen uit de vorstelijke schenking van een gebouw voor het gemeente-archief door den heer Krantz (1B93). Ook de stadsregeering toonde meer dan eens levendige belangstelling in het artistieke uiterlijk der stad. Zoo weigerden Burgemeesters in den gelijk die ook bleek
1
82 1
a)
ratie",
om
uit
de stichting der Hartevelt-zaal in de
den aiouden Burcht te verknoeien door ingrijpende restauuiterlijk aanzien van den Burg hoe langer hoe meer
omdat „het
i)
Vgl. n°. 4041/2 Bibl. Leidsch Archief,
a)
Not. 3 Dec.
,,
i6
zoude worden weggenomen en dezelve alzoo door zoodanige vernieuwin-
gen hare waarde te dien opzigte verliezen zou." Ook latere stadsregeeringen toonden eerbied voor den Burcht, die in 1890 onder leiding van den stadsarchitect Knuttel grondig werd onderzocht en voorzichtig werd hersteld. Toch viel menig oud bouwwerk soms zonder noodzaak zooals in 1904 de oude, en een artistiek stadsbeeld opleverende molen
De Oranjeboom aan het Plantsoen artistieke ligging uitmuntende
en werd nog
molen De Stier
in
bij
19 16 de eveneens in
de Heerepoort ernstig
bedreigd, terwijl reeds omstreeks 1860 een ware vernielingswoede zich
tegen de stadspoorten gekeerd had.
De meerdere
welvaart, die Leiden sedert omstreeks
1
870 genoot, gaf
aanleiding tot moderne verbouwing van menige particuliere woning, tot
oprichting van groote moderne winkelhuizen op plaatsen, waar vroeger particuliere huizen
Breestraat en zelfs
hadden gestaan. Straten als de vroeger zoo deftige het Rapenburg, waar men eertijds slechts bij uit-
zondering winkelhuizen aantrof, kregen door deze ingrijpende veranderingen een geheel ander aanzien, vooral de omstreeks 1900 zich in een
drukke winkelstraat vervormende Haarlemmerstraat en een aantal der vroeger weinig aanzienlijke achterstraten. Alleen in de nog steeds in
hoofdzaak door fabrieksarbeiders bewoonde buurten van den tijd der vergrootingen uit de 17^^^ eeuw staan nog in lange rijen de eenvoudige puntgevels naast elkander, hoewel ook hier de moderne behoeften en neigingen zich telkens deden gevoelen.
Tal van ruime nieuwe min ofmeer sierlijk gebouwde scholen werden,
verband met de nieuwere denkbeelden omtrent volksonderwijs, sedert
in
omstreeks 1870 gebouwd in alle deelen der stad. Ook op het gebied van kerkgebouwen zag men groote veranderingen.
De
aloude Vrouwenkerk, die wegens haren bouwvalligen toestand in Mei 18 18 door de Waalsche gemeentemoest ontruimd worden i), werd
1820 grootendeels afgebroken, de torens ervan eerst in 1833 S^~ amoveerd en door huizen aan beide kanten vervangen wat van de kerk in
;
overbleef werd eerst tot een werkinrichting, later tot een school ingericht, die
nog door de steunbeeren aan hare buitenzijde aan de oude
kerk herinnert, geflankeerd door een nieuw schoolgebouw de graven uit de kerk werden naar de Pieterskerk overgebracht, de dakspanten en ;
werden grootendeels gebruikt voor de nieuwe Roomsche kerk op de Kleine Ruïne. Vlak daarbij ontstond op de plaats van eenige geamoveerde huizen { 1 83 7) op den hoek van de Mare een Roomsche kerk aan de Hartebrug, waarheen de oude gemeente uit de Kuipersteeg =) zich verleien
ij
Not. Burg. 21 en2S Mei 1818.
2)
Zie dl. III, blz. 306.
17
1839 de de „Mompeerkerk" aan de Haarlemmereen groot en nieuw kerkgebouw verkreeg. De voormalige
plaatste, terwijl in
straat
I)
houten Waard- of Oosterkerk werd eerst vansteen opgebouwd (1828) en later tot een fabrieksgebouw van de firma De Heyder ingericht; een nieuwe protestantsche Oosterkerk verrees daarvoor
in
de plaats,
in
1899 aan de Heerengracht. Merkwaardig was ook de verandering van het aloude Catrijnengasthuis, dat
met
Aalmarkt
den Franschen
als
in
zijn uitgestrekte tijd
graanpakhuis, ja ten deele
terreinen tusschen Breestraat en
beneden
als
als fabriek
kazerne en op de zolders
was
ingericht, in een alge-
meene wetenschappelijke en kunstinstelling, waarin verschillende stedelijke
wetenschappelijke en kunstvereenigingen haren zetel opsloegen.
Een
deel ervan
werd
tenslotte voor een industrieschool ingericht; een
ander deel werd verbouwd tot Stadsgehoorzaal (1826) ^), later tot een aanzienlijk gebouw van denzelfden aard vergroot (1872), dat op zijn beurt in 1889 vooreen nog monumentaler
De oude gasthuiskerk werd sedert
gebouw
plaats moest
maken.
181 8 voorgoed Waalsche kerk; een
meisjesschool daarnaast, een jongensschool daarachter en particuliere
woonhuizen vulden verder het terrein aan de Breestraat en de Aalmarkt.
De
eeuw het waren ingericht 3), bleek onvoldoende voor de eischen, die in de 19^^ eeuw meer en meer aan zulke inrichtingen werden gesteld. Herhaaldelijk vernemen wij van plannen om daarin verbetering te brengen herhaaldelijk werd gesproken van het denkbeeld om deze instellingen met de behoeften van het academisch onderwijs in overeenstemming te brengen, ja zelfs stedelijke en academische ziekeninrichtingen met elkander samen te smelten. Maar deze samensmelting stuitte af op financieeleen administratieve bezwaren 4). Ten slotte werd het Cecilia-gasthuis (1843), ^^ allerlei verbouwingen, tot krankzinnigen- en idiotengesticht aangewezen en het Elizabeths-gasthuis na de stichting van een groot academisch ziekenhuis bij de voormalige Rijnsburger poort (1873) tot een kweekschool voor ontoestand der stedelijke ziekenhuizen, waartoe inde
18^^^
Cecilia-gasthuis en het Elizabeths-gasthuis
;
derwijzers ingericht.
Een geheel gewijzigd stadsbeeld gaf verder de invoering van stoombij het weder opkomende fabriekswezen, hier ter stede sedert 18 18, toen de eerste Leidsche fabriek van het handwerk tot den
machines
stoom overging. Groote en nog steeds uitgebreide fabrieksgebouwen i)
Zie
2)
Not. B. en
3)
Zie
4)
Not. B. eo \V. 1831
dl. III, ib.
W.
dl. III, blz.
1826, passim
;
Res. Raad, 30 Maart 1824.
325/6. ;
Del. Raad, 1850,
Bijl. n°. 21.
Het
laatste
1817
definitief.
i8
met hooge schoorsteenen verhieven zich weldra in de aloude fabrieksbuurten in het noorden en oosten der stad, In het begin kwamen tegen deze vuil en rook veroorzakende inrichtingen ernstige bezwaren van de zijde der omwonenden en de stadsregeering werkte dan ook tegen,
dat
te veel in het binnenste gedeelte der stad
zij
bleek dit niet
altijd te
vermijden en werden
allerlei
binnendrongen,
al
voorzieningen ge-
om den overlast zooveel mogelijk weg te nemen. Groote verandering gaf ook de stichting van een spoorwegstation op het gebied van Oegstgeest (1842), tengevolge waarvan allereerst de troffen
stille
landelijke Steenstraat, die erheen leidde, eertijds slechts de
weg
naar het Noorden en Westen, een geheel ander karakter kreeg maar tijdelijk
879 ook de paardentramlijn over Breestraat en Hoogewoerd, ook langs de Haarlemmerstraat, die echter niet rendabel bleek,
in 191
eindelijk door electrische tramlijnen vervangen, welker
sedert
1
1
met de telegraaf- en telefoondraden een dradennet overspanden.
lem en Den Haag
draden
allengs de voornaamste straten
De bouw van
met
de spoorlijn tusschen Haar-
van de lijn Leiden- Woerden ( 1 875 ), in 1880 en 1883 van de tramlijnen naar Noordwijk en Katwijk, naar Haarlem (1889) en Den Haag (1891), eindelijk die van de lijn naar Amsterdam door de drooggemaakte Haarlemmermeer (191 2), had op het gan( 1
842/3), later
sche stadsleven grooten invloed.
De oude veer- en trekschuiten, die nog
tot diep in de tweede helft der 19de
eeuw in hoofdzaak het verkeer der met andere soms verafgelegen steden hadden bezorgd, hadden sedert 1835 ernstig te kampen gehad met de nieuwerwetsche stoombooten ^) en met de reeds sedert 1820 opgekomen diligences voor perstad
sonen- en goederenverkeer; evenals dezen en de
legden
zij
iets latere
omnibussen
het af 2) tegen de moderne motorbooten, die sedert omstreeks
1900 zich op
alle
stroomen vertoonden, en tegen de bovengenoemde
spoor- en tramverbindingen. Slechts een enkel veerhuis, het Amster-
damsche aan den Ouden schen tijd
luifel
Rijn, bleef tot
heden toe met
zijn
ouderwet-
ten minste uitwendig herinneren aan het verleden uit den
der trekschuiten.
Belangrijk was ook de verandering aan wallen, vestmuren en poorten.
Reeds
in
de
i8<^e
als vesting bij treft
eeuw had men
ingezien, dat de verdediging der stad
de wijziging der militaire verhoudingen, vooral wat be-
de artillerie, steeds ondoenlijker werd,
tenzij
i) De eerste was een stoomboot van Leiden op Amsterdam stoomboot geworden.
2)
Vgl. daarover Beets,
Leidsche figuren
uit
dien
men
deze binnenstad
in dat jaar, in 1851 een schroef-
Camera Obscura De Veerschipper en de Schippersknecht, speciaal
tijd.
:
19
moderne vesting inrichtte, waarvan natuurlijk geen sprake kon zijn. Kort na de revolutie werd dan ook de nog voorhanden stedelijke artillerie van de wallen weggenomen en in haar geheel in 1804 met munitie en vuurwapens naar het centrale landsmagazijn te Dordrecht overgebracht. In de eerste dagen na de afschudding van het Fransche juk in November 1813 werden nog eenmaal de stadspoorten voor de verdediging ingericht en zelfs weder enkele kanonnen bij de Hoogeals
woerdspoort op de wallen opgesteld ten einde een gevreesden aanval
van de
uit
Woerden aanrukkende Franschen
eenigszins te
kunnen
is er niet meer aan gedacht om de lang verwaarloosde walmuren, poorten en bastions voor militair gebruik te behouden. Reeds 5 Nov. 1 8 1 6 werd door den Raad ^) besloten den vestmuur tus-
weerstaan. Sedert
schen het Groote bolwerk en de Witte poort te amoveeren de ;
17de
eeuw
in
gebruik genomen
in
de
begraafplaats op dat bolwerk werd over-
gebracht naar een ander daarvoor ingericht bastion aan de Heerenpoort en het bolwerk zelf bestemd voor vergrooting van den academietuin,
waarin
men
toen aan deze
zijde, tot
dierentuin dacht in te richten.
Op
dit
de Cellebroersgracht toe, ook een bolwerk werd echter in i86oKai-
beroemde Sterrewacht opgericht in de plaats van het hoogst onvoldoende torengebouw op de Academiezelve.Ini822 2) volgde de afbraak van den vestmuur bij de Rijnsburger poort, in 1830 die tot de Hoogewoerdspoort, waarvan alleen de torens Bourgondië en Oostenrijk als ser's
kruittorens bleven bestaan, eindelijk alleen de laatste als herinnering aan
muur tusschen de Koepoort en de Cellebroersgracht afgebroken. Weldra kwam het denkbeeld op om het beroemde beleg; in 18393) werd de
de vestwallen
als
wandelingen
in te richten,
andere doeleinden waren ingericht, zooals Zijl-
voorzoover zij reeds niet tot
bij
de Mare-, de Heeren-, de
en de Hoogewoerdspoort tot begraafplaatsen, met name nadat in
1827 het begraven in de kerken definitief verboden was 4), tusschen de Mare- en Heerenpoorten als terrein voor de gasfabriek ( 1 846), voor particuliere fabrieken als
de grofsmederij
( 1
836), de fabrieken
van de firma
De Heyder (1835) enz. tusschen de Heeren- en Hoogewoerdspoorten. Ook begon men op het einde van 1830 met het gelijkmaken, bij wijze van werkverschaffing, van den vestwal tusschen Hoogewoerdspoort en den molen De Oranjeboom, waar een plantsoen werd aangelegd zoo ;
trachtte
men weder
in het
i)
Not. Burg. in dato.
2)
Not. Burg. 26 Aug.
3)
Del. Raad, is Oct.
4)
Tusschen 1811 en 1813 was
begin van 1840 een aantal werkloozen te
dit reeds geschied
door het Fransche bestuur, maar nadeom-
wenteling in het laatste jaar was het begraven in de kerken weder ,op den ouden voet" voort-
gegaan. Vgl. Not. B. en
W.
1825,
Bijl. n°.
61.
:
20 gerieven door hun den aanleg van een „wandeling" (plantage) tusschen
de Mare- en Rijnsburger poorten langs den molen de Valk op te dragen dit terrein werd echter later ingenomen door de buitensocieteit ;
Amicitia, de fabriek der firma Parmentier en de Leidsche Broodfabriek.
Alleen het eerste terrein bleef op den duur tot een park bestemd,
werd een deel ervan
in
1870 aan de nieuwe
sociëteit
Musis Sacrum
al
af-
gestaan.
Gebruikte
men de voormalige
stadswallen voor begraafplaatsen,
groote fabrieksterreinen en plantsoenen, de stadsgrachten
wezen, hier en daar,
in
liet
men
verband met de evenzeer beplant gebleven
in
sin-
door de oude of latere, soms „rustieke" bruggen verbonden. Een belangrijke verandering was ook het afbreken van de meeste
gels,
Ook zij hadden voor de verdediging der stad weinig beteekemeer en waren het laatst in 18 13 daarvoor in aanmerking gekomen, eerst in April, toen de boeren de stad hadden bemachtigd, later in November. Sedert waren de poortgebouwen in hoofdzaak als vanouds gebruikt om de controle op de heffing derstadsaccijnsen uit te oefenen hier waren de beambten werkzaam, die van de inkomende waren den accijns moesten heffen; hier zorgden de portiers voorde dagelijks voorpoorten.
nis
geschreven sluiting en opening, voor de handhaving der keuren tegen
binnenkomende bedelaars,
enz.
;
de bovenlokalen werden gebezigd
voor bergplaatsen, voor vergader- en schoollokalen,
o. a.
die aan de
Rijnsburger poort voor het oude schildergenootschap Ars
Aemula
Naturae. Maar in 1865 werden de stedelijke accijnsen opgeheven en verviel dus haar
voornaamste reden van bestaan;
zij
werden
lastig
voor het zich sterk wijzigende verkeer en ook de toenemende zorg voor
de hygiëne maakte opmerkzaam op de wenschelijkheid
om
de frissche
lucht ongehinderd de stad te laten binnenkomen.
Het was wederom de energieke wethouder Hubrecht, die deze afbraak bewerkstelligde, ook
al
ontstond er ernstig verzet
bij
hen, die de ver-
monumenten van oude bouwkunst betreurden en de.Leidsche stadsregeering van schandelijk „wandalisme" beschuldigden ^). De Heerenpoort viel in 1863, de Koe- en Marepoorten in 1864, de fraaie Witte poort in 1865, de merkwaardige Rijnsburgsche en de Buiten-Hoogewoerdspoort in 1867, de Binnen-Hoogewoerdspoort in 1876. Alleen de Zijlen Morschpoorten bleven staan als herinneringen aan Leiden's grooten bloeitijd, uit welken zij dagteekenden =). wijdering van ten deele schoone of in ieder geval merkwaardige
i)
Chr.,
Wandalisme. Een waarschuwend woord (Leiden, 1865) n°. 1218). Vgl. ook n°. 1219.
stadspoorten (Bibl. Leidsch Archief, 2)
Zie dl.
III. blz.
9/10.
;
Leemans, Slooping van
21
Ook
ten opzichte van de straatverlichting zag men in het midden der eeuw een groote wijziging van het stadsbeeld. In de I7deen jgde eeuw had men zich beholpen met olielantarens, op palen, aan muren of boven deuren bevestigd, benevens met draagbare lantarens, die in het donker door bedienden voor de aanzienlijken uit werden gedragen, 19de
In 1809
kwam
een groote verbetering door de invoering van „rever-
met bolgeslepen glazen, die aan touwen over de straten werden gespannen het duurde eenigen tijd, alvorens men de noodige vaardigheid verkreeg om ze goed te behandelen, maar ten slotte voldeden zij toch wel aan de toenmalige bescheiden behoeften. bères", groote lantarens
;
Tegen 1840 kwam het gebruik van gas voor
huis- en straatverlich-
op en reeds van het volgende jaar dagteekende een „keur" op het gebruik van gastoestellen ^). Welhaast vestigde zich hier de gasfabrikant Droinet, wien een deel van den vestwal tusschen de Heerenen Marepoorten voor zijn fabriek van „draagbaar gas" werd afgestaan. Maar in 1844 zag men op het voorbeeld van de groote steden des lands ting
het nut eener stedelijke gasfabriek in
^).
De Raad droeg in het volgende
jaar het onderzoek naar de kosten der oprichting en exploitatie op aan
den Engelschen ingenieur A. A. Croll, die zich daartoe had aangeboden en de zaak met den stadsarchitect Van der Paauw zou regelen onder toezicht van het raadslid, later wethouder graaf
rum.
De
een protest over de bemoeielijking van als tot
Sti-
zijn bedrijf
zoowel tot de stads-
de landsregeering, later met brochures tot de publieke opinie
Maar het mocht hem het voorstel lijke
Van Limburg
kosten zouden f260.000 bedragen. Droinet richtte zich met
hem
gasfabriek
niet baten, al
de exploitatie
kwam
in
bij
particulieren over te laten.
1847 tot stand en
zij
De Timmerman,
leiding van
terwijl
Van
De stede-
begon na het veel
kostende leggen der buizen door de geheele stad
werkzaamheden onder
in Januari
tijd
1848 hare
den ingenieur Croll en den directeur
der Paauw, wegens gebrek aan „prac-
tische kennis" niet
berekend voor deze nieuwe taak, alras op
werd geschoven
Zij
4).
3).
deed de landsregeering aan Leiden
zijde
werd sedert een bron van groote voordeden
voor de stadsfinanciën, vooral nadat de fabriek van Droinet het 10 jaren later opgaf.
wel
als
verliezen ten
1)
Maar ook
het gas moest voor de straatverlichting zoo-
voor die binnenshuis voor een aanzienlijk deel
behoeve van de
electriciteit,
zijn
beteekenis
zoodat de uitbreiding der
N°. 3442, Bibl. Leidsch Archief.
2)
Delib. Raad, 20
3)
Bibl.
4)
Not. B. en
Maart 1844 en
Leidsch Archief,
W.
n°.
3424
1849, passim.
3 Dec. 1845 over voorstel vlg.
;
Not. B. en
W.
van B. en
1846 passim.
W.
dd. 17 Juni 1844.
;
22 fabriek lijk
met een voor de
electriciteit
noodig werd en het gas hoofdzake-
voor verwarming en voor de verstrekking van machinale kracht
bestemd
Ook
bleef.
de aloude buurtverdeeling was, in verband met de nieuwe op-
vattingen, aanzienlijk gewijzigd geworden.
nieuwe regeeringsreglement van 1796 was de buurtverdeebehalve voor de oude doeleinden, gebruikt voor de grondvergaderingen, waarin de stemgerechtigde burgers hunne staatkundige rechten uitoefenden. ledere wijk was toen verdeeld in 1 2 gebuurten, zoodat er dus 96 gebuurten werden ingericht in plaats van de ten getale Bij het
ling,
van 190 bestaande oude met hare dikwijls nog uit de Middeleeuwen stammende namen i). Aan het hoofd der buurt stonden thans vier personen een algemecne opziener met twee raden en een schrijver 2). Zij moesten allen stemgerechtigde burgers zijn, 25 jaar oud en bekend met :
lezen en schrijven; uitgesloten van het opzienerschap waren bakkers, herbergiers, kruideniers, grutters, leden van den Raad, stedelijke „ministers" en leden van
de commissie van
justitie.
Het bestuur werd voor
het leven gekozen door alle mannelijke buurtbewoners boven de 20 jaar,
voor den opziener een nominatie van drie personen aan den Raad moest worden aangeboden, die daaruit een had te kiezen. De algemeene
terwijl
buurtkas zou staan onder „directie" van acht der opzieners met 2 thesauriers en 2 secretarissen, de laatsten wederom gekozen uit een door
de gezamenlijke bewoners aan den Raad aangeboden nominatie van 6 personen voor iedere categorie. De buurtbesturen hadden vrede en rust in de buurt te handhaven en konden boeten opleggen tot een bedrag van f3, ten
niet
behoeve van de buurtkas; met bruggen, riolen enz. hadden zij zich in te laten, bij brand speelden zij tegenover de brandmeesters
meer
een ondergeschikte
rol; zij behielden daarentegen het toezicht op de woningen, op het voorkomen van armoede in de buurt, op het begraven door de leden der gebuurte en alles wat daarmede in verband stond 3)
zij
hadden een „bediende"
4)
tot
hunne beschikking, betaald
uit
de on-
der hun beheer staande buurtkas.
Deze regeling werd in 1 804 vervangen door eene met de toen weder op het kussen gekomen reactie in overeenstemming. De „opzieners" werden weder „heeren" der gebuurte, voor de schrijvers werd de leeftijd
20 jaar, de bediende werd weder „knecht", de algemeene buurt-
i)
Zie dl.
2)
Bibl. Archief Leiden, n°. 2389.
3)
Spot over de nieuwe begrafenisregelingen
tijd, uitg.
4)
I,
blz.
63
;
II,
blz. 8
;
III, blz.
288.
Driessen, blz. 20.
De naam
„knecht" scheen nu vernederend.
bij
den schrijver van Leiden
in
den Franschen
23 kas werd afgeschaft buurten
^).
Een nieuwe
welker bestuur
in,
schen Raad en burgerij en
als
als
regeling van 1833
2)
stelde 84 ge-
het ware tusschenpersoon werd tus-
zoodanig dus wederom staatsrechtelijke
functiën bekleedde, terwijl de aloude buurtfunctiën meer en meer uit zij-
ne bezigheden verdwenen. telijk
Na de groote veranderingen van het gemeen-
bestuur ten gevolge van de nieuwe gemeentewet van 185
1
werd
1853 de stad verdeeld 3) in 9 wijken met 39 gebuurten, Hetbuurtbestuur, welks bevoegdheid wederom zeer werd ingekrompen, werd bein
perkt tot één „heer", met één „raad" als plaatsvervanger, beiden min-
oud en voor 4 jaren gekozen door B. en W. uit een door de 3 personen, kunnende lezen en schrijven uitgesloten werden, zoowel van de nominatie als van de verkiezing,
stens 23 jaar
buurt op te
maken nominatie van
;
studenten, militairen, verpleegden, lijfbedienden, bedeelden, herber-
Het bestuur had buurtregisters te houden, bewijzen op de nummering en de bewoning der huizen te letten, politie-overtredingen ter kennis van den commissaris van politie te brengen. Voor de wijken werden wijkcolleges uit de heegiers en tappers.
van onvermogen
uit te reiken,
ren der gebuurte ingericht.
Maar het aloude buurtbestuur zou later geheel verdwijnen.
In 1888
4)
werd een nieuwe verordening gemaakt op de buurten en wijken. De gemeente werd verdeeld in drie buurten met negen wijken, de buurten onder leiding ieder van een buurtcommissaris, alleen belast met het „regelmatig en nauwkeurig bijhouden der bevolkingsregisters" zij moesten in de buurt wonen en waren verplicht tot het geven van inlichtingen betreffende de bewoners der buurt aan het gemeentebestuur, de politie» de rijksambtenaren en de armverzorgers. Daarmede was het middeleeuwsche begrip eener door gemeenschappelijk belang verbonden buurt eindelijk geheel losgelaten, in verband waarmede de verordening van 1914 dan ook nog duidelijker spreekt van „bevolkingsagenten", zoodat zelfs de nog aan het oude herinnerende naam was verdwenen. Zoo werd Leiden sedert het midden der eeuw in plaats van de in ;
diep verval verkeerende fabrieksstad, te groot voor hare slinkende en
verarmde bevolking, wat het in het begin der eeuw was, een moderne stad, al hield het nog duidelijk sporen van haren toestand in de 17^^
eeuw
over. Die sporen
gaven te midden van al het nieuwe en vernieuwde
aan de stad een veelszins ouderwetsch karakter, dat hier meer dan
Archief Leiden,
i)
Bibl.
a)
ib. n°.
2391.
3)
ib. n°.
2393.
4)
Gemeenteblad, 1888,
n°.
2390.
n°. 7.
in
24 andere aanzienlijke steden van Holland opviel en haar tot een aantrekkingspunt voor vreemdelingen maakte.
Ook
hare omgeving toonde sedert omstreeks 1870 belangrijke wij-
want ook de oude dorpen in hare buurt maakten den overgang tot het moderne leven mede de visschersdorpen Katwijk en vooral Noordwijk aan Zee werden na 1890 aanzienlijke badplaatsen; de landelijke eenvoud van de boerendorpen Rijnsburg, ziging van voorkomen,
:
Oegstgeest,
Warmond, Sassenheim, Noordwijk-binnen, Voorschoten,
Wassenaar verdween ongeveer
in denzelfden tijd
grootendeels ten ge-
volge van de ontzaglijke ontwikkeling der bloembollenteelt,
die
de
duinstreken versierde en veel voordeel afwierp; Leiderdorp, Zoeter-
woude, de verderop gelegen Rijndorpen kwamen
tot groote welvaart
door den krachtigen vooruitgang van het boerenbedrijf
in het rijke
veetelende Rijnland, ook in verband met de alom zeer verbeterde ver-
bindingen te land en te water en met den beteren toestand van het hoogheemraadschap Rijnland na de voltooiing van de sluizen te Katwijk.
De in
grootste verandering bracht wel de in 1843 eindelijk begonnen, 1855 voltooide droogmaking van den ouden waterwolf, de Haarlem-
mermeer, toen tot ruim 18000 hectaren uitgebreid. Onder koning Lodewijk (i 808) en vooral sedert het plan van baron van Lynden ( 1 82 1) had men de oude denkbeelden van droogmaling weder opgenomen en het voor en tegen ernstig overwogen i). De stadsregeering, vanouds vreezend voor hare visscherij rechten in stadsbezit,
in het aloude Vroon, sedert 1433 en voor den invloed der droogmaking op de waterver-
versching in hare grachten, toonde zich van den aanvang af eenigszins huiverig.
Wel hadden de
het meerwater tot
van 29 Nov., die aan de poorten van Amsterdam brachten, en de vreeselijke westerstormen
oosterstormen van Kerstmis 1 836, die niet alleen tal van boomen, schoorsteenen en daken teisterde maar ook de lagere gedeelten der stad, met
name den Apothekersdijk en den Nieuwen en Ouden Rijn benevens de wegen om de stad ten deele onder water zette =), ook hier invloed op de publieke opinie, maar toen onder den schrik, alom
in
den omtrek
door het opstuwen van het water uit de Meer veroorzaakt,
in Aug. 1837 een staatscommissie tot onderzoek van mogelijkheid en kosten werd
ingesteld,
begon men
te
Leiden weder te aarzelen. Het door die com-
missie voorgedragen zeer omvangrijke ontwerp
werd aanvankelijk wel
1)
Gevers van Endegeest, Geschiedenis der droogmaking (Leiden, 1843
2)
Vgl. Net. B. en
blz.
60 Gevers, ;
1.1.
W. in datis,
blz. 56.
met de
Bijlage
;
Van
— i86i),I,blz.48 vlg.
Dissel, Beschrijving
van Leyden
(1845),
25 afgestemd, maar het werd gewijzigd en beperkt en zoo 19 Maart 1839 door de Tweede Kamer aangenomen het werk werd volgens de wet ;
van 22 Maart door een 22 Mei benoemde commissie, sedert 1840 onder leiding van jhr. Gevers van Endegeest, onmiddellijk ter hand genomen onder krachtige medewerking nog van koning Willem I, die van den beginne af zeer voor de zaak geijverd had.
Na voorafgaande verbetering
bouw van een stoomgemaal te Sparendam en aanleg van den Ringdijk begon 7 Juni 1848 de droogmaling door middel van het stoomwerktuig Leeghwater, in der Katwijksche uitwatering en van het Spaarne,
1849 gevolgd door de werktuigen Lynden en Cruquius ^) zij was eind Juni 1852 na 39 maanden arbeid geëindigd en het werk der afwatering ;
en verkaveling van de ruim 18300 hectaren nieuw verworven grond kostte nog drie jaren
2).
1837 werden in den boezem der Leidsche regeering ernstige bedenkingen te berde gebracht 3). Men vreesde voor buitengewone
Reeds
in
verhooging van Rijnland's boezemwater,
als in
den winter
dit
water
werd opgemalen, voor verlaging daarentegen in den zomer en daarmede samenhangende toeneming van de vervuiling der stadsgrachten, eindelijk voor verkorting der stedelijke vroonrechten. Deze bezwaren werden aanstonds ter kennis der landsregeering gebracht en Leiden liet ze telkens weder klinken en zelfs langs gerechtelijken weg verdedigen 4)^ slotte begreep men in 1841 tot een schikking omtrent de rechten moeten komen, waarbij Leiden, dat jaarlijks f 1000 uit het Vroon trok, voor f15000 zou worden afgekocht. Intusschen echter was een der beste Leidsche juristen, prof. H. Cock, lid van den Raad, tot de conclusie gekomen, dat Leiden's rechten veel verder gingen dan die op de genoemde inkomsten, ja zelfs dat de geheele ondergrond van de Meer Leiden toekwam. De stad weigerde op diens advies 5) de in 1841 bijna reeds gesloten overeenkomst met het Rijk te onderteekenen (Dec. 1845). Nieuwe onderhandeling volgde, waarbij Leiden f64000 per jaar of bijna i millioen in eens van den Staat eischte en deze f5400 per jaar of f 81000 bood. Een voorstel van den Staat om de zaak door het Hof te 's Gravenhage te doen uitmaken werd door Leiden afgewezen, verklarend, dat de stad dan veeleer „den gewonen weg van rechten" wilde volgen (Juni 1849). 2ioo besloot dan de Staat Leiden's inslaan van dien wes: af te wachten.
Ten
te
1)
Gevers, Geschiedenis,
2)
ib. III(i86i).
3)
Not. B. en
4) 5)
W.
II (1853).
en Delib.
Raad van dat jaar.
Not. als boven, sedert 1843 Gevers, II, blz. 6 vlg. De regten der stad Leyden op het Haarlemmermeer verdedigd (Leyden, 1843), ;
26 Onderwijl werden van beide kanten sedert 1843 juridische, technivan de voornaamste autori-
sche, taalkundige en historische adviezen teiten Bij
gevraagd en gegeven
^).
exploot van 21 Juni 185
dissements-rechtbank te
1
begon Leiden
eindelijk voor de arron-
Amsterdam een proces tegen den
Staat der
Nederlanden maar verloor het en werd 14 Maart 1854 veroordeeld. De stad kwam in beroep bij het provinciaal gerechtshof te Haarlem hier den 14 Jan. 1858. Eindelijk wendde zij zich den HoogenRaad der Nederlanden, die haar 6 Mei 1859 eveneens in het ongelijk stelde en haar alle rechten op gronden of wateren van de Meer ontzegde. De zware kosten van het proces, op
maar verloor het ook in cassatie tot
f18000 berekend, waren dus verloren, terwijl van eenige schadeloosstelling geen sprake meer was 2). De verkoop van de drooggemalen gronden door den Staat was reeds in 1853 begonnen en in den nazomer van 1855 afgeloopen. Zoo ontstond in den voormaligen waterplas, met Hoofddorp als middelpunt, de nieuwe uitgestrekte gemeente Haarlemmermeer, met een nijvere bevolking van thans ruim 22000 menschen. De nieuwe spoorlijn, die voltooid Leiden en Amsterdam eerlang met elkander verbinden zal, droeg er veel toe bij om de betrekkingen tusschen Leiden en de groote dorpsgemeente te versterken.
Zoo zijn
is
Leiden
in het
begin der 20ste eeuw gebleven wat het sedert
ontstaan was geweest
derom bloeiende
:
middelpunt van Rijnland. Naast
Universiteit en zijn
wederom
zijn
we-
aanzienlijk fabriekswe-
zen, dat
evenwel de vergelijking met het fabriekswezen der 17^^ eeuw
zelfs in
de verte niet kan doorstaan, kan het door
delpunt van een
rijk
zijn ligging als
mid-
en welvarend platteland, met welks voornaamste
dorpen het door moderne verkeersmiddelen naar alle kanten in verbinding staat, een tijdperk van nieuwen bloei te gemoet zien. Die verkeersmiddelen, zoo goed mogelijk ingericht, wat in dezen als een levensbelang voor de stad mag gelden, dient het te gebruiken om, als een spin
in
haar web,
zijn
voeding
als
stadsgemeente
te versterken.
Zijn marktverkeer, zijn beide wekelijksche markten, de drukke Bees-
tenmarkt op Vrijdag, en de aloude Zaterdagsche markt, die nog
altijd
op de oude plaatsen langs den Rijn plaats vindt, zij het dan ten gevolge der groote moderne economische veranderingen niet zoo druk meer Bibl. Archief Leiden, n°. 3299 vlg. De hoogleeraren Cock en De Vries, de rijksarchivaris i) Bakhuizen van den Brink, de advocaten Lipman, Heemskerk, Vissering, e. a, werden erin ge-
mengd. 2)
Gevers,
III, blz. 9.
27 als vroeger, dient het zooveel
mogelijk te ontwikkelen
;
het dient te
zorgen, dat de plattelandsbewoners binnen zijn grenzen alles vinden
kunnen, wat
zij
noodig hebben en wat
Niet twee maar drie pilaren het
gebouw van Leiden's toekomst
heid, zijn kracht als
zij
zijn het,
verder wenschen.
waarop, gelijk in het verleden,
rust: zijn Universiteit, zijn nijver-
aangewezen middelpunt van Rijnland. Ieder van
die drie pilaren moet zoo krachtig mogelijk worden versterkt
gebouw, dat
zij
gezamenlijk dragen, zoo hecht mogelijk te doen
om het zijn.
HOOFDSTUK
II.
De omwenteling. Op
den iQden Januari 1795 was de nieuwe „Provisioneele Raad der
Gemeente van Leyden" aflegde op „den post
in functie getreden.
De
eed, dien ieder raadslid
my heden door het Volk opgedragen",
werd be-
groet door het handgeklap der in de raadzaal aanwezige burgers, die het kort verslag v^an den voorzitter
hoorden.
De bekende patriotsche
Kops omtrent
het gebeurde
advocaat Karel
^)
aan-
De Pecker werd tot
2) en legde evenals de boden ook een nieuwen eed wat men vervolgens deed, was de benoeming van den nieuwen commandant der in „nationale garde" omgedoopte schutterij, den „burger" Del Court, met den titel van luitenant-kolonel een commissie van 3 raadsleden zou hem ter zijde staan bij de reorganisatie van het korps, waaruit allereerst de Oranjegezinden moesten geweerd worden. Ook justitie en politie moesten dadelijk worden gereorganiseerd. Substituut-schouten werden aangesteld, een „opziener" der klapperlieden, een luitenant der binnenwacht of stedelijke politie, benevens 8 „dienaars", die eveneens dadelijk den eed aflegden. Een publicatie ontsloeg alle ambtenaren van den constitutie-eed van 1787. Een comité van 3 leden 3) werd als „Comité van Algemeene Veiligheid" 4) belast met het toezicht op de stemming der burgerij, de crimineele jurisdictie en de handhaving der openbare orde een tweede comité van 5 leden met de middelbare en lage jurisdictie een derde met de onmiddellijke voorl^ereiding der oprichting van een vrijheidsboom, aanschaffing van
secretaris aangesteld af.
Het
eerste
;
;
;
nationale vlaggen enz. 1)
Zie dl.
III, blz.
;
de raadsleden Hahn, Blauw en Van Lely veld
386.
Den volgenden dag kwam als tweede secretaris naast hem de voormalige commies der Rekenkamer J. P. Dozy. De Pecker is later wegens malversatie gevlucht en heeft het land ver2)
laten.
Van Leyden en
Costerus, weldra tot 8 uitgebreid.
3)
Harteveld,
4)
Vgl. het „Comité de salut public" uit de Fransche Revolutie.
29 vertrokken naar Utrecht om de Fransche Representanten en den bevelvoerenden generaal Pichegru van de omwenteling te Leiden kennis te geven ^), en hulp te vragen tegen mogelijke reactie.
De nieuwe Raad,
samengesteld
als hij
was uit voormalige patriotsche
vroedschapsleden, advocaten, fabrikanten, predikanten en enkele ge-
wone
burgers, had veel te doen in deze eerste dagen en kweet zich
voorbeeldigen ijver van
zijn taak.
met
Morgen-, middag- en avondzittingen
volgden onafgebroken op elkander en de raadsleden hadden nauwelijks
om
tijd
thuis te
gaan eten.
Den volgenden dag moest
er, terwijl
de vrijheidsboom voor het stad-
werd geplant en onder dans- en klokkenspel werd ingewijd 2), raad worden geschaft ten opzichte van de geregelde troepen, die nog door de ,,pretense" Gecommitteerde Raden uit het nog orangistische Den Haag stonden gezonden te worden hun bevelhebber, kolonel De Pagniet, die zijn patent op het stadhuis kwam vertoonen, kreeg de keus huis
;
om
zich naar Utrecht, naar generaal
Daendels van het Bataafsche Legi-
oen, te begeven of dadelijk in arrest te gaan geen ,,staatsche" officieren ;
werden verder in de stad toegelaten dan met afgifte van hun degen. Een aantal in den omtrek rondzwervende soldaten van de „debandeerende oranje troupes" werd in stadsdienst genomen. De inkwartiering van spoedig te wachten Fransche troepen uit Utrecht werd voorbereid. Inderdaad verschenen op den 21 sten een vijftigtal Fransche huzaren aan de Hoogewoerdspoort en kwamen voorzichtig de stad binnen zij werden spoedig opgemerkt en onder gejuich naar hetstadhuisgebracht, waar hun commandant plechtig in de raadsvergadering werd binnengeleid en door den in de Fransche taal ervaren Frederik Van Leyden met een aanspraak begroet, evenals kort daarop de reeds beroemde jonge generaal Moreau zelf, bevelhebber van Pichegru's rechtervleugel, door den voorzitter Kops plechtig werd ontvangen en toegesproken. De allengs binnengekomen Fransche afdeelingen, weldra gevolgd door groote troepen „sansculottes", in dekens en lompen gehuld, weigerden hun intrek te nemen in het voor hen gereed gemaakte Oudemannen;
huis en verlangden de veel geriefelijker inkwartiering
bij
de
als
welva-
rend beschouwde burgerij, aan welk verlangen aanstonds moest worden
voldaan
;
de generaal zelf vestigde zich
in het
Gemeenelandshuis van
Rijnland, van nu af het Fransche hoofdkwartier. Welhaast
zoovele honderden Franschen binnen, dat
men
gebouwen, ook in de scholen, moest huisvesten, met name huis, waaruit i)
2)
men
kwamen
er
ze toch in de openbare in het
Wees-
echter spoedig de weezen, meisjes en jongens, moest
Notulen van den Prov. Raad, 19 Jan. vlg. Leiden in den Franschen tijd, uitg. Driessen, bk.
6.
30 verwijderen wegens de verregaande ongebondenheid der verwilderde „bevrijders", die zich zelfs niet ontzagen
tegennatuurlijke lusten bot te vieren.
i)
op de straten hunne dikwijls
De spoedig
gerezen misverstan-
den tusschen de burgerij en de Franschen vonden dikwijls hun oorzaak in de onvoldoende kennis der Fransche taal bij het gros der bevolking, die met hun ,, gasten" slechts door gebaren kon omgaan. Na een paar dagen verblijf trokken die gasten in afdeehngen naar Den Haag om daar in behoorlijke uniformen gekleed te worden en dan, voor een deel als vast garnizoen,
De
naar Leiden terug te keeren.
verwarring was in de eerste dagen natuurlijk groot en werd nog
vermeerderd door het binnenkomen van een aantal Fransche gekwetsonder leiding van prof. Paradijs in het Nosocomium der Academie werden opgenomen. De Provisioneele Raad kon het werk al spoedig niet meer af en schreef den 23^^^° onder presidium van Hahn een verkiezing van nog 20 leden uit, te kiezen door de gemeente op vijf daartoe aangewezen plaatsen Lakenhal, Burcht, Marekerk, Hooglandsche Kerk en Pieterskerk, ieder onder leiding van een raadslid. Deze keuze ten, die
:
had heel wat voeten in de aarde de eene gekozene weigerde hierom, de ander daarom men kreeg aanvankelijk slechts 1 1 nieuwe leden, die eerst alllengs tot het begeerde getal werden uit de burgerij aangevuld. Natuurlijk werd het gehalte er niet beter op: schoenmakers, pruike:
;
makers, melkboeren, beeldjeskoopers, timmerlui, slagers „en soort tot joden toe"
want
drijving,
uit
— zegt de Leidsche burgerman
de namen der benoemden
2)
al
dito
met eenige over-
blijkt wel,
dat de meeste
raadsleden aanvankelijk tot de eerst aangewezen categorieën bleven behooren. bij
Immers
blijkt,
dat advocaten en dissentersche predikanten
de omwenteling de hoofdrol hebben gespeeld, en
dit is
nog lang zoo
gebleven, hoewel allengs de overige burgerij zich krachtiger den. Uit hun
midden werden den
235*^0
gleden
sentanten van het volk van Holland" naar den zitting te
nemen
in het college, dat
ving.
Men
Raad
te beëindigen,
heid, dat
3)
als
liet gel-
Leidsche „repre-
Haag afgevaardigd om
de aloude Staten van Holland ver-
besloot tevens de totnogtoe permanente zittingen van den
met
5
daar immers het Comité van Algemeene Veilig-
leden vermeerderd werd, ook permanent was en op de
zaken der stad het oog kon houden. Een door de leden prof, Voorda en ds.
Van Geuns den
27sten
samengesteld reglement stelde de algemeene
1)
ib.blz. 8.
2)
Waarschijnlijk de oranjegezinde weesvader.
De
bijzonderheden
uit
de lotgevallen van het
Weeshuis wijzen op hem. De advocaten Hahn, La Pierre en Van Marie, met den advocaat Spoors 3) (= pensionaris-secretaris).
als „minister"
31 ^). Men zou voortaan 4 maal per week vergaderen afwezige of te laat komende leden werden met boete gestraft, welke boete ten voordeele der met inkwartiering belasten werd bestemd. Bij de reeds benoemde comités uit den Raad kwamen er nog eenige voor de Weeskamer, voor de assignaten, voor de regeling der grondvergaderingen van stemgerechtigden, voor de fourage, fabricage en plantsoenen, voor de regeling der voeding van de Franschen en de inkwartiering. De Raad zou wegens deze drukke bezig-
bepalingen voor de raadsvergaderingen vast ;
:
heden tot 40 leden aangevuld worden. Het voorzitterschap zou volgens de reeds dadelijk gevolgde regeling afwisselen, opdat niemand al te veel persoonlijken invloed zou krijgen.
De
inkwartiering leverde groote bezwaren op.
Er kwamen
telkens
wanordelijkheden voor, waartegen de Fransche bevelhebbers niet altijd de noodige maatregelen konden nemen, al had men ten dezen niet over
nu en dan werden de bedrijvers van ergerlijke met den kogel, wat in den toestand wel eenige Over het algemeen was de verhouding der stadsre-
hun goeden
wil te klagen
feiten streng
gestraft, zelfs
verbetering bracht.
:
geering tot de Fransche bevelhebbers in het Gemeenelandshuis niet
maar de onkosten der inkwartiering en van het onderhoud der Fransche troepen, weldra 3000 man als vast garnizoen, bleven zwaar drukken op de toch reeds in berooiden toestand verkeerende stadskas, slecht,
moest versterkt worden door buitengewone heffing, terwijl zoogenaamd vrijwillige leveranties als die van hemden voor het garnizoen in Februari 2) de reeds door duurte en schaarschheid van die herhaaldelijk
Raad benoemde comité van inkwartiering had dan ook zwaar werk te doen. Niet minder zwaar was de taak van het bijzondere comité voor de voedsel lijdende burgerij nog in het bijzonder troffen. Het uit den
reeds gediscrediteerde Fransche assignaten, die door de Fransche sol-
daten in menigte
bij
de winkeliers
in betaling
werden aangeboden. Die men geweigerd
assignaten-kwestie baarde veel zorg. Aanvankelijk had
ze in betaling aan te nemen ofwel ze tot een vrij wat lageren koers aangenomen maar daaraan werd een einde gemaakt door op aandrang der Fransche regeering vanwege Holland vastgestelde koersbepalingen 3).
De
winkeliers
naten geregeld recepissen van
werden bij
de gelegenheid gesteld de ontvangen assig-
wege de provincie
bezwaren aanleiding i)
in
het raadscomité in te wisselen tegen baar geld of of de stad, wat evenwel tot groote
gaf, evenals het stelsel van bons, uit te geven door
Bibl. Leidsch Archief, n°. 2304.
Er werden toen 4630 stuks door de burgerij geleverd. regeering van Holland bad 2 Febr. den koers gesteld op 9 st per livre (frank) tot een bedrag van hoogstens 10 livres telkens aan te nemen. De strafbepaling op overtreding moest 2) 3)
De
echter 10 Febr.
worden ingetrokken op verlangen der Fransche regeering.
32
den Franschen bevelhebber voor te leveren victalie. Het assignatencomité, waarin de bekende fabrikant en financier Van Langen een hoofdrol speelde, had voortdurend met ernstige moeielijkheden te kampen en talloos waren de bezwaarschriften, door de klagende winkeliers bij de stadsregeering ingebracht;
winkels te sluiten
Maar het
sommigen dezer begonnen reeds hunne
^).
moeielijkste
werk had het zoogenaamde „groote" comité,
dat voor de stedelijke financiën, te doen. Het had stadskas zoo goed als ledig gevonden
dens waren
in
2)
;
bij
de omwenteling de
slechts enkele
honderden gul-
contanten aanwezig en daartegenover stond toen reeds
60 a 70000 aan achterstallen wegens in 1793 en 1794 bij leveranciers en werkbazen gemaakte rekeningen, waarbij nog de onmiddellijk te betalen wedden van ambtenaren en de drukkende schulden der reeds lang noodlijdende godshuizen kwamen tot een bedrag van f 1 00000. Het comité had dan ook reeds dadelijk de betaling en aflossing van lij frenten en stadsleeningen geschorst, wat tal van rentenierende burgers in ongelegenheid moest brengen maar onvermijdelijk scheen het in de bijzondere stedelijke kassen aanwezige geld, ook zelfs in die van den Leidschen ontvanger der gewestelijke verponding, werd in de een schuld van
f
;
groote stadskas gestort om de dagelijks terugkeerende en onmiddellijke betaling eischende kosten van inkwartiering en huisvesting van militairen,
voor matrassen, dekens, kribben, verwarming enz. te kunnen be-
de gewestelijke regeering, die
zelf in ernstige financieele
moeilijkheden verkeerde, werd aangeklopt
om teruggave van voorge-
strijden
;
bij
schoten sommen,
om
aanzienlijke leeningen uit de provinciale kas.
comité sprak dreigend van „uiterste middelen", waartoe
Het
men wel zou
moeten komen, van „geforceerde leening", van inbeslagneming van ongemunt goud en zilver, van omvangrijke requisities in natura. Natuurlijk dacht
men
daarbij spoedig aan maatregelen ten aanzien
van de voormalige stadsregenten, die immers verantwoordelijk gesteld konden worden voor den toestand der kas op het oogenblik der omwenteling In een geheime zitting van den Provisioneelen Raad op !
31 Jan. stelde het revolutionnair gestemde raadslid Costerus voor de
oude regenten, sedert 1787 onder het stadhouderlijk stelsel benoemd, op schatting te stellen en hunne personen en goederen voorloopig te „arresteeren", opdat zij niet zouden kunnen vluchten of hunne goederen verkoopen. Dit was velen te kras vooral het raadslid prof. Voorda, hoewel overtuigd Patriot, verzette er zich tegen zoowel „ten princi;
i)
Op
Not. Prov. 2)
14 April wendden zich 57 winkeliers met een dringend adres tot den
Raad
1795).
Rapport van 5 Maart
(Bijlage Not. Prov. Raad).
Raad
(Bijlagen
;
33 paele" als in het bijzonder, verklarend, dat plan „de
weg
tot vrijheid is".
niem de wens chelijkheid om iets tigatie", en
hij
ernstig twijfelde, of dit
Toch beaamde men in die richting te
ten slotte bijna una-
doen, maar met „mi-
vroeg aan het versterkte financieele comité een „nader plan",
dat op 2 Febr. inderdaad werd ingediend. Het denkbeeld eener „vrijwil-
werd toen ernstig overwogen; sommige raadsleden boden zelf een voorschot van gezamenlijk f 20000 uit eigen middelen aan andere eischten onmiddellijk in te voeren bezuinigingen. Eerst op den 3^^nFebr. werd besloten om den sedert 1787 in het bewind gekomen regenten en leden van den ouden krijgsraad mèt hunne „ministers" allen verkoop van hunne roerende en onroerende goederen te verbieden en op de onroerende goederen alvast „arrest" te leggen. Op den avond van dien dag werd op voorstel van den populairen advocaat Romswinckel vastgesteld „eenige" door het Co-
lige" heffing van de oud-regenten
;
mité van Algemeen Welzijn te kiezen oud-regenten
^)
den volgenden
morgen in de vroegte in hunne huizen onder arrest te stellen ten einde hunne vlucht of de vervreemding hunner goederen te beletten hetzelfde werd voor enkele afwezige oud-regenten, die in Den Haag en Amsterdam woonden 2), van de regeeringen dier steden verzocht. Deze handeling belette niet, dat op den 4^^°, na de arrestatie, de befaamde „Rechten van den Mensch" onder klokkenspel, muziek, kanongebulder en trompetgeschal plechtig van het stadhuis werden afgekondigd. Maar het was velen toch te erg. Een commissie uit de nog telkens in de Marekerk bijeenkomende „burgerij" verzocht den 8^*^11^ ;
ter wille der
„goede harmonie" onder de bevolking, ontslag der gear-
resteerden tegen zware cautie.
burgers Bucaille, Costerus en
Zoo
den Gael den gearresteerden een belofte
f20000
in
men na een bezoek van de bij burgemeester Van Ley-
perste
De Pecker
tot gezamenlijke cautie
geld en f130000 in effecten af vóór het einde der
de voorzitter
Van Santen
van
—
week
beloofde teruggave, als er later na onder-
zoek van geen malversatie zou blijken
— en veranderde toen den
het huisarrest in een stedelijk arrest of verbod ten en goederen te vervreemden 3).
om
13^611
de stad te verla-
De som van f20000 werd
23 Febr.
door den oud-burgemeester Gael gestort, het bedrag aan effecten voorloopig nog niet
4).
Toen traden evenwel de Provisioneele Representanbenoemden 12 Febr. voor ge-
ten van Holland nog juist bijtijds op. Zij
i) Het waren: Gael, Pompe, Hatz, Van Boetzelaer, van Reverhorst, Muller Massis, Veltman. Prins van Lockhorst, Boers, Willer, Haersma, Van Hogeveen, Nieuwhuis en De Haas.
Van Heusden, Meerman en Van den Burch. Raad met bijbehoorende bijlagen; Leiden in den Franschen
2)
NI. Changuion,
3)
Not. van den
Van 4)
tijd, blz.
ii
der Aa, Gesch. van den jongst geëindigden oorlog (Amsterdam, 1808), V,blz. 296 vlg. Not. 6 Juli 1798 verhaal van Gael over den gang dezer zaken in 1795. :
3
34 heel Holland een commissie van onderzoek naar malversatie van oud-
regenten, waarin ook het Leidsche raadslid
Romswinckel
en schorste verdere maatregelen van dien aard.
zitting had,
De commissie had
lang
werk maar verklaarde ten slotte o. a. voor Leiden geen malversatie te hebben kunnen vinden, zoodat alle verband op de eigendommen en personen der oud-regenten moest worden opgeheven, tot ergernis intusschen der niet overtuigde felle democraten. De gestorte f20000 bleven intusschen nog tot Juli 1798 in de stadskas, toen zij op aandrang van burgemeester Gael werden teruggegeven. Deze geheele geschiedenis zette veel kwaad bloed bij de nog altijd overwegend oranjegezinde bevolking, die het echter niet waagde zich metterdaad
te verzetten
en zich bepaalde tot een onwillige houding.
want hare stemmen werden onderkon zijn dan wie een verklaring, een „acte van qualificatie", had afgelegd omtrent de rechten van den mensch" en de beginselen der omwenteling alleen dezen werden toegelaten in de „primaire" of „grondvergaderingen", die onder leiding van een comité uit den Raad in de 60 wijken hadden te stemmen over wat haar door den Raad werd voorgelegd. Daarnevens echter bleef de „algemeene burgervergadering" in de Marekerk, die de revolutie had gemaakt en nog steeds placht bijeen te komen, in wezen ^), Zij organiseerde zich opnieuw en voorgoed door de aanstelling (16 Febr.) van 8 commissarissen, „gequalificeerd om op een ge-
Maar
zij
kon zich
niet laten gelden,
drukt door de bepaling, dat niemand stemgerechtigd
,,
:
regelde en geenszins oproerige
vryen souvereinen Volks
te
wyze de verzoeken en begeerten des
verkondigen aan hen, die door de burgery
het bewind gesteld" en belast
zijn in
om
bij
gelegenheid „by openbaare
oproeping" de „burgeren en inwooneren" van Leiden bijeen te brengen.
Geen
clubs,
geen geheime samenkomsten
als in
de ergste dagen der
Fransche Revolutie, riep de democratisch gestemde Romswinckel uit *),
„werkende burgers". Deze volksvergaderingen hebben dan ook op den gang der stadszaken in 1795 een grooten invloed geoefend en telkens weder vinden wij hunne dikwijls in bevelenden vorm gekleede verzoeken en adressen in de stukken vermeld, als belangrijke beslissingen door den Raad moesten worden genomen. Van bijeenkomsten der grondvergaderingen daarenalleen openbare uitingen van
tegen wordt zelden gerept het raadscomité daarvoor bepaalde zich in ;
hoofdzaak tot het rondzenden van naar aanleiding van belangrijke zaken en benoemingen met een door den Raad vastgestelde vraag voorziene gedrukte stembilletten, Leidsch Archief,
i)
Bibl.
2)
ib. n°. 586.
n°.
577
vlg.
waarop de stemgerechtigde
zijn
„ja" of
35
„neen" met zijn naam had te onderteekenen die stembilletten werden door de stemgerechtigden verzegeld en door de boden der gebuurten opgehaald en aan het comité ter hand gesteld, dat dan van den uitslag der op die wijze gehouden stemming aan den Raad verslag deed. De ;
van den uitslag volgde. Toch werd ook wel door de al ging het daar soms zon-
officieele publicatie
grondvergaderingen werkelijk vergaderd,
derling toe zoowel als in de wekelijksche bijeenkomsten van de Mare-
kerksche Burgervergadering
^).
Ook de A cademie ondervond
reeds spoedig den invloed der
omwen-
teHng, hoewel haar Rector Magnificus voor 1794/5, Luzac, zijn best
deed
om
22sten
gen vrijheidsboom voor de Akademiepoort geplant en de Senaat
hare rechten te handhaven.
Een
aantal studenten
had den
de studenten hadden de nieuwe stadsregeering officieel erkend. Over de vernietiging der belastingvrijdommen door de stadsregeering toonde de Academie gevoeligheid en liet uitkomen, dat die regeering over haar niets te zeggen had, daar zij ook door het nieuwe gezoowel
als
westelijke bestuur reeds formeel als landsuniversiteit erkend was.
ook
dit bestuur, in
men doen van
Maar
welks midden een aantal studenten afstand was ko-
die vrijdommen, schafte ze af;
Luzac wist echter door
voor de studenten weinig be-
met nadruk te wijzen op het feit, dat dit teekende maar de hoogleeraren door het besluit ernstig in hunne inkomsten getroffen werden, hunne belangen te verdedigen, zoodat eerlang een tegemoetkoming
in
geld het verlies ten deele
kwam
vergoeden
2).
De stadsregeering had weldra genoeg van al deze moeielijkheden. Na verloop van een maand besloot de Provisioneele Raad, die zich niet ten onrechte op onregelmatige wijze
benoemd
achtte, af te treden en
doen plaats hebben. De Burgervergadering van de Marekerk, waar op den dag der omwenteling feitelijk de raadskeuze had plaats gehad, wilde daarvan niet weten, vond de voorgenoeen nieuwe raadskeuze
te
men plannen „onvoldoende" en protesteerde „ten ernstigsten" daartegen, verzoekend, dat de Raad ten minste nog een maand zou aanblijven
om
dreigende ,,regeeringloosheid" te vermijden
;
zij
dreigde zelfs
met de gevolgen eener weigering 3). Maar de Raad ging voort en liet den iS^sfi Febr. de grondvergaderingen schriftelijk stemmen over de aanstelling van een ,,publieken aanklager" of schout en tevens van een nieuwen Raad, die voor den tijd van drie maanden zitting zou hebben een poging van de nog altijd zeer democratisch gezinde burgers Romswinckel, Van Hamelsveld en de hunnen, die blijkbaar de Burgerverga;
den Franschen
i)
Leiden
a)
Siegenbeek, Gesch. der Leidsche hoogeschool,
3)
Not. Raad, 16 Febr.
in
tijd, blz.
17/8. I,
blz.
338/9 vlg.
1
36
om
dering van de Marekerk hadden aangezet
den ouden Raad
doen
te
continueeren, mislukte. Tot publiek aanklager werd de advocaat
Neck gekozen,
Van
van wie velen zich aanstonds verontschuldigden, zoowel nieuwgekozenen als aftredenden, de tot raadsleden 52 personen,
meesten zich beroepend op de noodzakelijke behartiging hunner eigen zaken. Met moeite kreeg men het veertigtal weder bijeen, zoodat op
den
I9
Februari de eerste
De nieuwe
Provisioneele
Raad kon
aftreden.
Raad had met
dezelfde moeiclijkheden te
worstelen als de eerste financiën, assignaten, inkwartiering, armenzorg, :
met de Burgervergadering vormen den inhoud der besprekingen in de raadsvergaderingen, die wederom bijna dagelijks werden gehouden, soms tweemaal per dag. Daarbij kwam een ernstig verschil met de Representanten van Holland in Den Haag, die zich begonnen te gevoelen als door het volk verschillen
zelf gekozen regeerders
van het gewest en
niet meer, zooals
de vroegere
afgevaardigden ter Statenvergadering, als van de stedelijke regeeringen afhankelijke afgevaardigden dier regeeringen. Zij hadden den 9^^° Maart volgens de gewestelijke publicatie van 3 Januari aan alle regeeringsleden, leden van rechts- en politiecolleges, hoogleeraren, openbare onderwijzers en geestelijken, benevens aan alle
ambtenaren in het gewest een eed opgelegd op de ,, onver vreemdbare Regten van den Mensch en Burger" en tevens van trouw aan,, den Volke van Holland en deszelfs Vertegenwoordigers". Tegen zulke eeden had men zoowel te Amsterdam en Leiden als elders ernstige bezwaren. Ook in den Raad van Leiden had men half Febr. weder gesproken over een eed,
op
te
leggen aan stedelijke college's en ambtenaren, maar ten slotte
zich verklaard voor een
op de beginselen van
middenweg, voor een
te eischen ,,dec]aratoir"
vrijheid, gelijkheid en broederschap,
de ondeel-
bare volkssouvereiniteit, de onvervreemdbare rechten van mensch en
burger
als
de ,,eenige waare gronden der Maatschappij". Voorda, die
reeds in den Patriottentijd heftig had gestreden tegen zulke eeden, toen
door de stadhouderlijke regeering opgelegd, en juist daarom als
hoogleeraar was afgezet, leidde in den Leidschen
tegenstand.
De Raad
in
1790
Raad weder den
schorste nu op eigen gezag de uitvoering van het
Den Haag opkwam tegen
gewestelijke decreet, waarop een krasse aanschrijving uit
volgde.
De Raad antwoordde met een brief
^),
waarin hij
het den vrijen burger onwaardige „bovennatuurlijke verband" tot op-
volging der wetten gelijk ook de Fransche Republiek zelve alle eeden
i)
21 Maart 1795.
37
van dien aard had afgeschaft de waarborg moest veeleer bestaan, zoo meende hij, in de „verlichting der burgeren" zelve; bovendien was een eed van trouw aan „vertegenwoordigers" in den grond onzinnig en ;
de Representanten zelf dienden veeleer aan de Natie
zelfs gevaarlijk;
een eed te doen
;
van zulk een staatkun-
eindelijk heette het opleggen
digen eed aan geestelijken ongepast, omdat Kerk en Staat zooveel mogelijk uit elkander gehouden moesten worden ^). Een uitvoerige memorie over dit alles werd een paar dagen later gedrukt 2), De geest van Voorda bleek allen te hebben bezield. De Representanten benoemden nu een commissie om de brieven van Leiden en de nog verder gaande van Amsterdam te beantwoorden.
Leiden ontving weldra een ernstige vermaning om zich te onderwerpen aan de ,,souveraine magt" en geen tweedracht te zaaien. De Raad bleef zijn inzicht
tot het
wel handhaven maar gaf ten slotte toe en besloot 10 April
opleggen van den eed. mits met zekere
perkingen.
Op
den
5 den ]viei
werd het
,,
ophelderingen" en be-
besluit afgekondigd.
De verhou-
ding tusschen Leiden en het gewestelijk bestuur werd weldra weder al vond de Raad, dat de Leidsche Representanten soms wat onaf hankelijk handelden. Maar deze Representanten verklaarden
normaal, al te
aan het verlangen naar dagelijksche rapporten van het in Den Haag verhandelde onmogelijk te kunnen voldoen 3). Zij beriepen zich daarbij op de menigte der te behandelen zaken en onttrokken zich zoo feitelijk
aan het toezicht van den Raad, zich bepalend tot schriftelijke mede-
deelingen.
De tweede
Provisioneele
Raad
of „Municipaliteit", zooals
men soms
toonde hare gematigdheid ook tegenover den herhaalden aandrang van de Algemeene Burgervergadering in de Marekerk om de zeide,
Oranjegezinden voorgoed
ambten en bedieningen,
uit
de posten,
te verwijderen
dachte omwentelingsgezinden,
liefst
zelfs uit
de geringste stedelijke
en deze te bezetten met onver-
met hen,
die 1787 en volgende
jaren van de vervolging der Oranjepartij hadden moeten lijden. Reeds
begin Maart werd wel een commissie tot onderzoek dier vervolging ingesteld
maar de Raad weigerde op eigen gezag over
te
gaan
tot afzet-
ting der Oranjegezinden en verwees de burgerij naar de Representanten
van Holland, die daarover wel een algemeene beslissing voor het gansche gewest zouden nemen. In den loop van den zomer hadden echter zulke remotie's af en toe werkelijk plaats en zoo moesten allengs vele kleinere ambtenaren afstand Not.
Raad van
doen van hunne posten de hoogere stads-
21 Maart.
ij
Bijl.
2)
Nederl. Jaarb. 1795, blz. 1946 vlg.
3)
Not. Raad, 25 en 30 Juni 1795.
;
38
ambtenaren hadden reeds spoedig na de omwenteling hunne posten aan anderen moeten inruimen. Een en ander gaf aanleiding tot een formeele ambtenjacht, waarbij gegadigden hunne verdiensten voor de omwenteling lieten gelden ^). Zoodra het vacant komen van een stedelijk
ambt op het „huwelijksbord" vóór het stadhuis werd aangekondigd, regende het rekesten van „verdienstelijke" patriotschgezinden
noemd te worden. Te midden van flicten
al
deze moeielijkheden ontstonden ook
binnen de stad en
Wat beelden
zijn
oude overheerschende
maar
bruiken,
titel
alle
con-
vrijheidsdenk-
positie tegenover het
niet opgeven.
omliggende stadsambachten
wen en den
allerlei
be-
hare onmiddellijke omgeving.
deze laatste betreft, Leiden wilde, ondanks
platteland zoo dadelijk drie
in
om
als
omliggende
Het bleef de bewoners der
„onderdanen" der stad beschou-
„ambachtsheer" dier ambachten voor den Raad ge-
protesteerden deze met ernst tegen zulk een „hinderlijk
al
overblijfsel"
van den ouden
tijd «).
Zoo lang de
heerlijke rechten
nog
bleven bestaan, hield ook Leiden aan de zijne vast. Het protesteerde
vanouds bij de Representanten in Den Haag tegen het oprichten van fabrieken en trafieken ten platten lande, omdat de stedeling nog
als
had te dragen dan de boer 3) het kwam op tegen deze concurrentie. Leiden drong tevens, ook als vanouds, erop aan zeker op aandrang der talrijke patriotsche fabrikanten, voor wie reeds lang de oranjegezinde regeering, die in deze richting niets deed, uit den booze was dat de Representanten in Den Haag toch de Leidsche nijverheid zouden steunen door het gebruik van Leidsche stoffen voor zichzelven, voor het leger en voor de ambtenaren te bevorderen, zoo niet voor te schrijven gelijk de raadsleden zelf zich onderling verbonden hadden om voor zich en hun gezin alleen Leidsche stoffen te koopen 4). Ook in de waterschapszaken van den omtrek had Leiden altijd veel invloed gehad en in Rijnland's bestuur dien invloed weten te behouden. Op den 29sten jviei nu hielden 3 1 dorpen van het hoogheemraadschap Rijnland op den Burcht een geheime vergadering, waarin, buiten weten van Leiden, besloten werd het geheele oude college van dijkgraaf, hoogheemraden en hoofdingelanden af te zetten en nieuwe te benoemen 5). altijd veel
meer
lasten
;
—
—
De
De Pecker, die achter de zaak gekomen was, snelde met den zittenden president van den Raad, den actieven Van
stadssecretaris
in overleg
i)
Zie de Bijlagen
2)
4)
de Not. van 21 Febr. 1795. Not. Raad, 29, 30 Juni. Not. Raad, 17 Mei 1795.
5)
Not, Raad, 30 Mei en vlg. dagen.
3)
Bijlage
bij
de Not. van den Raad.
bij
39 Lelyveld, naar
Den Haag om de Leldsche gedeputeerden
ter
vergade-
ring van Holland en de stadsadvocaten te waarschuwen, opdat bij deze
nieuwe revolutie Leiden's rechten niet zouden lijden. Vooral de ijverige Leidsche representant Spoors gaf zich veel moeite om Leiden's rechten handhaven. Het Haagsche Hof van
te
Justitie
greep dan ook onmiddel-
tegenover de „gehazardeerde contenance" der bijeengekomen
lijk in
ingelanden en schorste het op den Burcht genomen besluit, waarop de
zaak met kracht door de gewestelijke regeering werd ter hand genomen
en de aanmatiging der ingelanden bestraft. Eerst in 1 796 kwam, na heel wat gehaspel, over Leiden's oude rechten, de keuze van het nieuwe bestuur van het hoogheemraadschap tot stand
;
de onverdachte Patriot
Costerus, later (1798) de eveneens onverdachte mr. F. G. Blok, de vroe^), werd baljuw. Het op 17 Juni in de Pieterskerk gehouden plechtige „alliantiefeest" ter eere van den een maand te voren gesloten vrede en nauwe alliantie met Frankrijk (16 Mei 1795) werd in volle vreugde gevierd de wel-
ger zoo rumoerige schepen en vroedschap
;
sprekende jonge burger Jan ten Brink, die als student in de theologie vóór 1795 een groote rol onder de patriotsche studenten had gespeeld en
als lid
van den Provisioneelen Raad en voorzitter van het comité voor bij en na de omwenteling duchtig had ge-
de grondvergaderingen zich
weerd, hield er een zeer geprezen rede tot het volk in de Pieterskerk gelijk in
andere kerkgebouwen door anderen geschiedde.
Maar
dit heugelijke alliantiefeest
beteekende volstrekt
groote eensgezindheid onder de bevolking heerschte.
niet,
De in
dat er
getal
nog
steeds overheerschende Oranjegezinden begonnen zich weder te roeren
en konden slechts door militair vertoon in bedwang gehouden worden.
Daartegenover drong de Burgervergadering in de Marekerk op krachop onverwijlde afzetting van alle van oranjege-
tige maatregelen aan,
zindheid verdachte ambtenaren, op verkoop van de gearresteerde goe-
deren der voormalige regenten ten behoeve der nog
altijd in
treurigen
toestand verkeerende stedelijke financiën. Zij bleef daar niet
bij
maar
bemoeide zich ook met de landszaken, klaagde over de werkeloosheid der landsvloot, over het niet streng genoeg optreden tegen de „suspecte gedetineerde leden" van het voormalig landsbestuur, met name tegen den gewezen raadpensionaris Van de Spiegel en den gevaarlijken Bentinck
2).
Zij
klaagde over de slapheid van den Raad en over diens ge-
ringen eerbied voor haarzelve, ja voor de ofïlcieele stem der grondver-
gaderingen.
i)
Zie
2)
Not. en
dl. III,
Zij
verlangde grooteren onmiddellijken invloed van het
passim.
Bijl.
Raad, 29 Juni. Vgl. mijne Geschiedenis, IV,
blz. 6.
:
40
„Volk" op den gang van zaken in stad en land eneischte b.v. de benoeming der gedeputeerden tot de vergadering van Holland en de aanwijzing der leden van het comité voor de grondvergaderingen voor zichzelve op of ten minste voor die grondvergaderingen.
De Raad op
was, ondanks alle vrijheidsbeginselen, niet geneigd
die wijze te laten ringelooren
zichtigheid en
liet
om
zich
maar hij behandelde de zaak met voor-
de benoeming van een
lid in
de algemeene Holland-
sche commissie tot onderzoek naar de „finantieele en politieke gedra-
gingen van de leden en ministers van het vorige gouvernement ^y over aan de grondvergaderingen, die eerst den fabrikant Van Langen en na diens weigering den nog altijd populairenRomswinckel kozen de laatste ;
nam de keuze aan, al was hijzelf ook lid der stadsregeering vóór 1795 geweest. De spanning week echter niet en op 3 1 Aug, verzamelde zich inhetZwijnshoofd, het oude patriotsche centrum, een aantal democra-
midden
den nacht naar het huis van den raadsprete vragen, wegens een beweerde reactionnaire beweging onder de Oranjegezinden, tegen den volgenden morgen een buitengewone raadszitting uit de schrijven. Bucaille weigerde tegenover den brutalen aandrang gelijk ook het comité voor de grondvergade-
tischgezinden, die
sident Bucaille togen
in
om hem
ringen weigerde deze laatste bijeen te doen komen zonder uitdrukkelijk
bevel van den Raad. raad, die inderdaad
Toen wendden de democraten zich tot den Krijgsop verlangen van het meer democratisch gezinde
Comité van Veiligheid twee compagnieën schutters opriep ving der, naar
men beweerde, door de Oranjegezinden
De Raad,
in
geroepen,
door den president
kwam
in
tot
handha-
bedreigde orde.
deze omstandigheden toch bijeen-
den morgen van
i
Sept. bijeen onder grooten toe-
de burgerij, die rumoerig werden bij de behandeling der zaak door Bucaille. die nu zijn presidentschap nederlegdeen heenging, onder verklaring dat hij ook als raadslid aftrad tegenover
loop van ,,auditores"
uit
dien onbehoorlijken aandrang van buitenstaanders. zijn
De Raad keurde
afwijzende houding van den vorigen nacht wel goed
maar besloot
tevens de grondvergaderingen op te roepen tot stemming over de vraag
„Of de Raad
het vertrouwen der burgerij heeft behouden ?" Bij de dis-
cussie over dit voorstel
leden uitriep:
,,is
werden de auditores onrustig, waarop een der
dan de Raad
niet vrij in het delibereeren?" en
deel van het gehoor schreeuwde
:
„niet vrij !"
een
De verontwaardigde
raadsleden wilden toen gezamenlijk heengaan maar de „goede burgerij", d. i. de ook aanwezige rustige elementen, belette dit en verklaarde den
Raad
„vrij",
waarop de orde
1)
Not.Raad, 23]uli.
2)
Not. Raad,
i
Sept. 1795.
in
de raadzaal hersteld werd
2).
41
Het antwoord der grondvergaderingen op de gestelde vraag klonk absoluut bevestigend 78 1 :
stemmen voor, 22 tegen
;
het comité voor deze
vergaderingen had echter de vraag door een kleine tendentieuse toelichting eenigszins vertroebeld. Op den 4'^^^ Sept. werd het resultaat der
stemming plechtig door het comité aan den Raad medegedeeld
in te-
genwoordigheid van het comité voor de „crimineele en civiele justitie" met den „publieken aanklager" en het comité „der directie van de gewapende burgermacht," die desgevraagd den Raad met al hun gezag beloofden te steunen.
luitenant-kolonel der burgerwacht, Hartevelt,
verknochtheid op de „warmste en aandoenlijkste Zoo eindigde de beweging in tranen van aandoening en de
betuigde
zelfs zijn
ï)."
wijze
De
Raad, den openbaren aanklager een onderzoek naar het gebeurde opleggend, kon dank zeggen voor den steun en het vertrouwen der „goede" burgerij. Geheel rustig was het echter nog niet. Bij gelegenheid van het rapport der grondvergaderingen over eenige door de Marekerksche vergadering bij den Raad aangegeven punten: het gedrag der oude regenten, het toelaten van „oranjebloemen *)", den nog steeds ongere-
gelden toestand te Rotterdam, de organisatie der schutterij, recht der burgers" tegenover den ter sprake
3).
kwam „het
Raad weder op onaangename
Drie gevatte belhamels van den
wijze
pten Augustus, de bur3
gers Kas, Beurs en üverrakker werden, als slachtoffers eener „al te
groote patriotische drift", weldra op verzoek der Burgervergadering losgelaten.
De democraten hadden hunne macht doen
de remotie van oranjegezinde ambtenaren ging voort. Bij de bespreking van den ontzetdag
begon
te luisteren
sedert
met meer kracht
(3
October) gaf de
om
;
gevoelen en de Raad
Raad gehoor aan den wenk der Burgervergadering
het jaarlijksche ontzetfeest af te schaffen en het voortaan hoog-
stens alleen in de kerken godsdienstig te laten vieren
:
was de
feest-
viering niet hinderlijk voor Spanje, nu bondgenoot van Frankwijk, dus
En was de God der Vrijheid van thans niet dezelfde als die van 1574? Een feestviering om de 25 jaar zou voldoende zijn, meende men. Ook de epidemische ziekte van September 1795, de „persloop", die vele burgers ten grave sleepte, wekte niet op tot feestviering. Toch
van ons?
bleef
zij
niet geheel uit.
Men
besloot tot een plechtige vaandeluitrei-
king op dien dag en parade van de 1200
man burgerwacht
buiten de
i)
Not. Raad, 4 Sept. 1795.
2)
Vooral de goudsbloem werd wegens hare kleur veelal door Oranjegezinden geplant en
gedragen. 3)
Not. Raad, 7 Sept.
42 Witte poort, waarheen het stadsbestuur in optocht trok de raadspreVan Lelyveld reikte meteen aanspraak de nieuwe „driecouleur;
sident
de vaan" van de Bataafsche Republiek aan de beide bataillons over;
muziek en kanongebulder beëindigden de plechtigheid. In den
défilé,
nacht van 3 op 4 Oct. bleven echter de gevreesde ongeregeldheden niet uit i) de lang niet nuchtere gewapende burgermacht zelf maakte zich :
daaraan schuldig. Meer dan 70 huizen van Oranjegezinden of verdachten werden aangevallen, ten deele geplunderd en het kostte groote moeite door middel van de opgeroepen schutterij de orde te herstellen.
werden gevat, onder wie de schutterofificier Rijgman, Hun proces duurde tot 28 Maart 1796, toen de publieke aanklager strenge straf tegen hen eischte, tegen twee hunner geeseling, 12 jaren opsluiting en eeuwige verbanning, tegen de drie overigen alleen opsluiting en verbanning de rechtbank echter veroordeelde hen tot ruim een jaar opsluiting, met aftrek van de reeds Vijf schuldigen
en
in
's
Gravenstein opgesloten.
;
ondergane, zoodat
zij
er genadig
De Burgervergadering
afkwamen
2).
bleef zich voortdurend doen gelden. Zij ver-
zocht eind September raadpleging der grondvergaderingen over de
HoUandsche maakte bezwaar tegen het voortdurend uitwonen dier Representanten, met name van Hahn 3) en Hartevelt, die staatsambten hadden aangenomen zij drong aan op de benoeming eener gemengde commissie voor de stadsambten. Inderdaad schreef de Raad i Oct. een stemming voor over de eerste vraag en kreeg 29 Oct, ten antwoord, met 841 tegen 514 stemmen, dat de Gemeente in hare grondvergaderingen voortaan zelf die Representanten wilde benoemen Hahn en Hartevelt traden nu af maar werden herkozen zes raadsleden en zes gekozenen uit de burgerij werden voor de ambten-commissie aangewezen. netelige vraag, wie eigenlijk de Representanten naar de
vergadering had te zenden de Raad of de Gemeente ? :
Zij
;
;
;
Een nieuw
den Raad en de democratische Burgerop 30 Oct. aan den dag 4). Een door den Raad benoemde commissie van 12 personen, 6 uit den
vergadering
Raad i) 2)
3)
s),
6
conflict tusschen
kwam
uit
de burgerij
^),
had een reglement
tot stand gebracht
op
in den Franschen tijd, blz. i6 Van der Aa, Geschiedenis, 1.1., blz. 107 vlg. Rijgman werd kort daarna tot portier van de Koepoort aangesteld. Deze was van het begin af een der invloedrijkste leden van de regeering der Bataafsche
Leiden
;
Republiek geworden. 4)
Not. van dien datum.
5)
De
met 6)
leden Kops,
Potgieter,
den
Van Langen, Van
der Vijver,
Van Bommel, Van Santen
en
Ten
Brink,
secretaris.
De predikanten Rogge, Van Oorde,
Feilke, de fabrikant Hartevelt,
Mortier en Maurisse, meerendeels invloedrijke leden der Burgervergadering.
de drukkers
Du
43 ^). Het concept-reglement Deze besloot het te doen drukken, het algemeen verkrijgbaar te stellen en het bovendien ter visie te leggen op den Burcht en in den Doelen. Van 26 Oct. tot 4 Nov. zou dan gelegenheid gegeven worden tot het indienen van schriftelijke bezwaren bij de raadscommissie, die daartoe zitting zou houden, de bezwaren zou overwegen en daarover rapport doen aan den Raad, die dan het reglement, al of niet gewijzigd, zonder meer zou invoeren. Daartegen kwam nu 30 üct. de Burgervergadering op. Zij achtte deze wijze van handelen allerminst democratisch. Zij verlangde, dat men met dergelijke reglementen zou wachten, totdat de bijeen te roepen Nationale Conventie, waarvan reeds lang sprake was, algemeene regelen van stads- en staatsbestuur zou hebben vastgesteld. Dit denkbeeld werd echter door den weinig democratisch gestemden Raad 2) eenparig verworpen evenals 2 Nov. de eisch der Burgervergadering, dat haar verlangen aan de grondvergaderingen zou worden voorgelegd. De raadscommissie, geleid door Ten Brink, gaf 10 Nov. haar rapport over de ingekomen bezwaren en de naar aanleiding daarvan aan te brengen
de definitieve regeling van het stadsbestuur
kwam
21 Oct.
wijzigingen.
bij
den Raad
De Raad
in.
besloot toen, voldoende aan een dringend ver-
zoek der Burgervergadering, het zoo verbeterde voorstel nog eens aan de stemgerechtigden
in
de grondvergaderingen te onderwerpen en her-
innerde het comité voor die vergaderingen aan de wenschelijkheid
om
de vragen zonder verdere toelichting aan de stemgerechtigden voor te leggen. Dit comité weigerde aanvankelijk hieraan te voldoen, verkla-
rend niet maar „het blinde werktuig" van den Raad te
maar zelfstandig de stembilletten te willen inrichten zooals het verkoos, maar het gaf ten slotte toe en Het stemmen, al achtte het die stemming „onmogelijk"
De
zijn
3).
beide gestelde vragen luidden aldus Zal het bestuur op den :
ingestelden voet worden gecontinueerd?
reglement worden aangenomen en
in
Zoo neen,
zal
5
Mei
het nieuwe
werking gebracht ?Den 14^60 Nov.
werd daarop door de grondvergaderingen het antwoord gegeven op de 420 neen, op de tweede echter 461 ja, 729 neen. Het reglement was dus verworpen en de Raad achtte zich van zijn kant nu onbevoegd om voort te werken. Ten einde echter regeeringloosheid te voorkomen verklaarde hij zich bereid om aan de grondvergaderingen nog eens te vragen, of men het thans fungeerend bestuur :
eerste vraag 868 ja,
Leidsch Archief,
i)
Bibl.
2)
Hij verwierp
n°. 2305 vlg. op 12 Nov. een aanzoek van een vreemdeling
vertoonen. 3)
Bijl.
Not. Nov. 1795.
om
een guillotine
te
mogen
44
Den 17^60 werd daarop bij stemming met een eenparig geantwoord maar een aanzienlijk deel der raadsleden weigerde toch verder zitting te nemen, zoodat een aantal nieuwe raadskeuzen moest worden uitgeschreven ook het comité voor de grondvergaderingen en dat voor de ambten moesten worden vernieuwd, daar de leden eveneens hunne posten hadden nedergelegd. Velen hunner hadden meer dan genoeg van het veelszins ondankbare besturen anderen wilden zich gewilde behouden.
ja
;
;
heel aan hun eigen zaken wijden en zich niet
meer aan het dagelijksch
Nov. werd nu de keuze van 34 nieuwe vergaderen binden. Den raadsleden, van een nieuw comité voor de grondvergaderingen en van 2 leden voor het ambten-comité door de grondvergaderingen volbracht maar toen op den 24sten de zittende Raad aftrad, was de nieuwe, ondanks lö^en
alle
pogingen
om gegadigden voor het lidmaatschap
te vinden
^),
verre
Het duurde nog tot in Januari 1796, alvorens men zoover kwam en ook de noodige leden voor de comités bereid had bevonden. Ten slotte had men een nieuwen Raad bijeen maar thans met vele
van
voltallig.
leden uit de kleine burgerij, daar de hoogere bleef weigeren verder aan het stadsbestuur deel te nemen. Bij deze dingen
liet
zich krachtig gel-
den het nieuwe „gezelschap" (club) onder den omineuzen titel „Nuttig en Bedagtzaam", dat blijkbaar door de gematigden was opgericht. Het liet het eerst van zich hooren op 16 Nov, met het verzoek om de lijst der stemgerechtigden algemeen verkrijgbaar te stellen.
De
derde Provisioneele Raad, begeerend naar het einde der voorloo-
pigheid,
nam
weder op,
al
allereerst
bleef
men
de vraag van het stedelijk regeeringsreglement in
verschillende provinciën
de vergaderingen der Representanten van de
nog steeds haspelen over het plan
tot oproe-
ping eener Nationale Conventie voor de samenstelling eener definitieve constitutie posten
^).
Het gezelschap „Nuttig en Bedagtzaam" wees
Nov. op
3),
dat het raadzaam zou
zijn
niet alleen de stemgerechtigden, die bij
er
den
over een nieuw reglement
de stemming over het vorige
slechtsvoor ruim de helft waren opgekomen, maar de geheele gemeente te laten stemmen, zooals ook op 19 Jan. 1795 in de Marekerk de geheele gemeente was opgeroepen voor de raadskeuze, ofschoon toen feitelijk de Patriotten alleen in grooten getale waren opgekomen. Het betoogde tevens, dat er een eind moest komen aan de voortdurende onzekerheid, die de klem van het bestuur verzwakte de Fransche Revolutie had geleerd, hoe gevaarlijk het lang voortduren van een revolutionnair bewind ;
den Franschen
1)
Leiden
2)
Gesch. van het Nederl. Volk, IV,
3)
Bijl.
in
Not. Raad, 30 Nov.
tijd, blz.
17. blz.
25 vlg.
45
kon
zijn.
Er moest een reglement komen,
al
was het het afgekeurde,
welks verwerping voor velen de oorzaak was geweest van hun onwil om
De democratische Burgervergadering daarentegen om dien raad niet te volgen en het verworpen regle-
raadslid te worden.
drong erop aan
ment geheel
men
^),
de nieuw te benoe-
ter zijde te stellen. Zij verlangde, dat
reglements-commissie buiten den Raad gekozen zou worden, te
benoemen eerst nadat de Raad geheel voltallig zou zijn, terwijl het nieuwe reglement, na gelegenheid om bezwaren te opperen, aan de stem-
Den 1 1^^^" Dec. besloot overweging van de vraag, of men het verworpen
gerechtigde burgerij moest worden voorgelegd.
de Raad, na ernstige
reglement toch maar niet opnieuw zou laten bestemmen", tot het doen samenstellen van een nieuw concept. Een commissie van 17 personen, 5 raadsleden en 12 uit de burgerij, werd met die taak belast *). Behalve over die zaak raadpleegde de Municipaliteit zeer ernstig over den toestand der financiën, die hoe langer hoe dreigender werd, zoodat de godshuizen zich niet meer konden redden, de schulden der stad dage,,
toenamen en de traktementen niet geregeld konden worden betaald. viel reeds het besluit om ,.efïficacieuse en buitengewone krachtdadige middelen ter hand te nemen om ten allerspoedigsten in den hoogdringenden nood te voorzien" en het comité van financiën werd met 4 leden versterkt. Maar ook deze zaken hingen samen met het nieuw regeeringsreglement, zonder hetwelk ook een definitieve regelijks
Den i4denDec.
ling der financiën ondoenlijk scheen, zoodat de reglements-commissie
de aanzegging kreeg om ,,daadlijk" haar werk te beginnen en .onafgebroken" den arbeid voort te zetten. „Nuttig en Bedagtzaam" wees er den 21 sten den Raad op, dat deze geen belasting zou mogen opleggen ,
zonder raadspleging der burgerij.
Dat de omwentelingsgeest bleek
uit
het
feit,
bij
dat alles
bij
velen vrijwel bekoeld was,
dat de vrijheidsboom vóór het stadhuis, die leelijk
„veragterd" was en veel kostte, omdat
men er
's
nachts lantarens
branden, den iS^en Januari 1796 werd veroordeeld
van
zijn eenjarig
om
na
bij liet
ommekomst
leven te verdwijnen,
Intusschen was in
Den Haag
eindelijk definitief tot het bijeenroepen
der Nationale Conventie besloten en moesten thans in de nieuwe 62
wijken of grondvergaderingen, ingericht volgens de voorschriften van
Dec. 1795.
i)
Ib. I
2)
Uit den
Raad Riemersma, Van der Reyden, De Mey, Van Akersloot en De Vreede, van tot de regenlenklasse behoorde; uit der burgerij Onderwater, Van der Aar, Trap, Onnekink, Haalebos, Niebot, Boonacker, De Pecker, \'an Ameyden, Holswilder,
wie alleen De Entinck,
:
Mey
:
bijna allen homines novi uit den kring der Burgervergadering en de gildebesturen.
;
46 het daartoe in
Den Haag vastgestelde reglement
^),
de kiezers der
in die
te benoemen Volksrepresentanten voor Leiden, een der beide districten van den Wester-Rhijn, worden aangewezen *). In overleg met het nieuwe comité voor de grondvergaderingen werd deze zaak nu geregeld op 2 5 Januari 1 796. Maar dit had ook nog heel wat voeten in de aarde. Bij de behandeling dezer regeling „in comité", d. i. met gesloten deuren, vroegen ,,eenige burgers" om te worden toegelaten ten einde „hunne belangen voor te dragen". De Raad wilde hen niet allen tegelijk maar slechts één voor één toelaten. Zij antwoordden echter, dat zij wel één voor één zouden spreken maar gezamenlijk toegang wenschten. De Raad gaf toe. Het bleken te zijn de burgers Voorda, Hartevelt en De
Conventie
die erop wezen, dat het niet naar de bedoeling des wetgevers
Kruijfif,
was
om
den Raad eenigen invloed, hoe gering ook, op de stemming te den Raad ter leiding der 62 grond-
laten oefenen en dat dus de door
vergaderingen aangewezen raads- en comité-leden zoo min mogelijk zich met de eigenlijke stemming hadden te bemoeien maar dadelijk na
de aanwijzing van 3 stemopnemers zich uit de vergaderingen zouden terugtrekken. Aldus werd besloten. De 62 leiders werden nog te middernacht benoemd en den volgenden dag had de keuze der 62 kiezers
Verkozen werden tot Representanten van de beide districten van den Wester-Rhijn de te Haarlem woonachtige P.L. van de Kasteele, vóór 1787 pensionaris van Haarlem 3), en Pertat uit Amsterdam; de Leidenaars Hahn en Van Langen, de eerste voor Den Helder, de laatste voor Noordwijk, waar hij baljuw geworden was, namen ook zitting in de Conventie en werden er weldra invloedrijk de oud-Leidsche fabrikant Vreede werd gekozen voor het district Bergen op Zoom. De Leidsche gedeputeerden in deHollandsche Statenvergadering Hahn, Van Leyden, Spoors, La Pierre en Van Marie 4), legden thans hun mandaat voor de vergadering der Representanten van Holland neder plaats.
;
:
Spoors werd, tot belooning zijner inderdaad belangrijke diensten vooral in
de zaken van Rijnland, benoemd tot „advocaat-consulent" van de
Hof in Den Haag. De derde Provisioneele Raad week van
stad
bij
het
zijn
gematigde houding
Leiden telde volgens de volkstelling van Oct. 1795 30955 zielen; op 500 zielen moest één 1) grondvergadering van stemgerechtigden vallen, dus 62 grondvergaderingen. 2)
trict 3)
Voor iedere 15000
zielen
i
representant, zoodat Leiden er 2
had aan
te wijzen.
Wester-Rhijn omvatte noord-westelijk Rijnland, dus Leiden en omgeving Later vervangen door den advocaat
Wormer,
tot
de
Het
dis-
zee.
toen hijzelf lid der constitutionneele com-
missie werd. 4)
Van Leyden, La Pierre en Spoors bleven in het nieuwe Provinciaal Bestuur een belangVan Leyden was de laatste president van de Prov. Repres. van Holland en de
rijke rol spelen.
eerste president
van het nieuwe Provinciaal Bestuur.
47 ook al bleken sommige zijner leden zeer democratisch, ja revolutionair gezind te zijn. Het afbreken van de afzonderlijke zitplaatsen in de kerken voor de leden der regeering in het begin van December toonde duidelijk, dat de nieuwe regeerders wel degelijk de beginselen der omwenteling waren toegedaan, In dezen Raad hadden dan ook de protestantsche dissenters. Remonstranten en Doopsgezinden, en de niet af,
Roomschen de meerderheid,
Gereformeerden,
tot groote ergernis der
thans ,, onderdrukte partij" en zich onwillig schikkend positie
in
deze nieuwe
ï).
het raadslid Van Zwieten op i2Febr. 1796 vroeg aan de grondvergaderingen de vraag voor te leggen, of het mogelijk zou zijn een con-
Toen
stitutionneele ofwel een tijdelijke landsregeering in te richten zonder
het volk daarover te raadplegen, weigerde de
de orde
te stellen. Hij
voortaan
nam
de armenzorg geheel
bij
werk te gaan
in
Raad
dit
,,
de democratisch-revolutionnaire
om
om
zonder onderscheid van gezinte" te
goedgunstige overweging. Hij deed ook concessies aan partij, zooals
door de aanneming van
het voorstel van het roerige democratische raadslid (25 Febr.)
denkbeeld aan
het voorstel van de Burgervergadering
Van Deventer
de stedelijke ambtenaren, die afwezig bleven
uit
=)
degrond-
vergaderingen of daaruit wegliepen, te verklaren tot „vyanden en tegen-
werkers der tegenwoordige constitutie" en „het vertrouwen des volks zelfs het punt van uitgang eener nieuwe belang-
onwaardig". Dit werd
„remotia" van stedelijke ambtenaren, waarover
rijke
veel te doen
in
het voorjaar
kwam, daar sommigen dezer protesteerden en
zich berie-
pen op hunne bewezen diensten en hunne wel degelijk patriotsche, zoo niet democratische gevoelens. Vooral op 22 Maart was er groote ont-
ambtenaren op eenmaal werden afgezet; de „geheime factie en snode aristocratie" deed zich weder gelden, riepen de revolutionnairen, met name de artilleristen en de compagnie der schutterij, die den naam van „Dapperheid" 3) droeg roering, zelfs volksbeweging in de stad, toen 17
en een adres inleverde tegen de „schijnpatriotten".
Nog
erger werd de ambten-kwestie, toen op
5
April het Provinciaal
Bestuur den Raad aanschreef om alleen aan stemgerechtigden ambten of bedieningen, van welken aard ook, te schenken en
den functionee-
renden ambtenaren, op straffevan onmiddellijke afzetting, een „belofte"
op
te
leggen van „onderwerping aan een Regeeringsform op de Opper-
tijd, passim, met name blz. 17. ambacht koekebakker, de koster der Pieterskerk De Vreede en eenige gilde-hoofdlieden behoorden thans ook tot de invloedrijke leiders der Burgervergadering. De compagnieën, vroeger genoemd naar de kleur harer vaandels, heetten nu met namen 3)
1)
Leiden in den Franschen
2)
Hij,
van
zijn
van de voornaamste burgerdeugden.
48
macht des Volks gegrond en nimmer met woorden of daden te zullen medewerken ter herstelling van het Aristocratisch of Stadhouderlijk Bestuur." Deze aanschrijving werd 1 1 April in handen van het Comité van Veiligheid gesteld ter uitvoering van het daarin bevolene. Het comité vroeg: „Wat zijn die bedieningen? Zijn ook de regenten van godshuizen daaronder te rekenen ?" Het Provinciaal Bestuur antwoordde op deze laatste vraag toestemmend en nu begon dadelijk in de stad een nieuwegroote „remotie" waaraan 2 predikanten (Gillissen en Schotsman), een aantal regenten van godshuizen, schoolmeesters, kerkmeesters,
gildehoofden, veerschippers, vleeschhouwers, buurtbestuurders,
bestuurders van hallen enz. ten offer vielen. Voor de predikanten, ouderlingen en diakens werd, naar aanleiding van talrijke protesten, door het Provinciaal Bestuur nog schorsing van het besluit toegestaan in
afwachting van de definitieve besluiten omtrent scheiding van Kerk en Staat, waaraan men voortdurend werkte, maar de Raad wilde daarvan niet
hooren
^).
Overigens trachtten de afgezetten elkander te helpen
door een „bos" op te richten ten behoeve van de thans broodeloozen, zoodat arm en rijk onder de vrienden der oude constitutie wekelijks gaf, wat hij missen kon, „de een wat min en de ander wat meer" 2).
Ook de financiën trokken nog steeds de aandacht. De benoemde com-
kwam
op 26 April 1796 gereed met een uitvoerig rapport, werd gelegd maar waarover geen beslissing dat acht dagen werd genomen, ook omdat de dagen van den derden Provisioneelen Raad reeds weder geteld waren. De commissie voor het bestuursreglement was namelijk den 31 sten Maart 1 796 met haar concept gereedgekomen en had dit op dien dag bij den Raad ingebracht. De Burgervergadering had intusschen niet stilgezeten maar op allerlei wijzen getracht den invloed, dien zij in den eermissie
eerst
ter visie
sten revolutietijd
had geoefend, ook onder het nieuwe reglement
te be-
houden. Zij wenschte thans officieele erkenning van dien invloed en stelde op 3 Maart den Raad voor dien in het reglement vast te leggen doorvereeniging, zoo mogelijk, van alle bestaande staatkundige gezelschappen
— die „Voor Vrijheid en Vaderland" en „Waare Vrijof de Dood" werden daarbij uitdrukkelijk genoemd — met haar-
en sociëteiten heid
Algemeene Burgervergadering van stemgerechtigden deze zou dan in het reglement erkend worden als officieele vertegenwoordiging der burgerij, als vaste controle op den Raad, dien de burgerij had zelve in één
gekozen.
;
Na het aanhooren
i)
Not. 25 April.
2)
Leiden
in
den Franschen
der bezwaren tegen het reglement, waarbij
tijd, blz. 15.
<
49 het gezelschap „Nuttig en Bedagtzaam" tegen die der Burgerver-
gadering
zijn
stem
verhief, stelde
de reglements-commissie
1
8 April
den Raad voor de grondvergaderingen te laten stemmen over drie punten: 1°. de aanstelling van gemachtigden tot het maken van een dubbele verkiezingslijst voor raadsleden, enz. 2°. het opnemen van de Algemeene Burgervergadering in het reglement bij wijze van „aanhangsel" daarop 3°. het kiezen van de secretarissen van den Raad, de Com;
;
missie van Justitie en die van Financiën door de grondvergaderingen. i) op het eerste punt hoofdelijke stemming voor tweede goed te keuren maar het derde af te wijzen als beperkend voor de natuurlijke rechten van een gekozen Raad. Op 23 April bleken vóór hoofdelijke stemming 946 tegen 426, vóór het aanhangsel
De Raad echter besloot
te stellen, het
over de Burgervergadering 926 tegen 366 stemmen te
zijn.
Maar over
Mei een dringend voorstel ontvangen van 113 burgers, grootendeels leden van „Nuttig en Bedagtzaam", om het alsnog uit het reglement af te voeren als strijdig met de wet, bezwarend voor de gemeente in het algemeen en bedenkelijk voor het prestige van den Raad. Deze besloot echter de definitieve stemming te laten doorgaan en het door de commissie nog eens herziene reglement werd nu op 3
dit laatste
werd den
2^^^
Mei aan de hoofdelijke stemming der grondvergaderingen overgewerd goedgekeurd met 780 tegen 97 stemmen, waarbij nog enkele mondelinge en schriftelijke protesten werden ingediend 2). Zoo was dan het regeeringsreglement aangenomen en kon de Provisioneele Raad overgaan tot de regeling der nieuwe raadskeuze. Deze
laten; het
begon 6 Mei
3)
maar was na herhaalde aanvullende keuzen in plaats van
hen, die bedankten, eerst 19 Mei afgeloopen.
De
Provisioneele
Raad
handen van den nieuwen definitieven Raad of Municipaliteit. De eigenlijke omwenteling heette hiermede ten einde; een normale toestand kon geacht worden te zijn aangebroken voor het stadsbestuur van Leiden. legde toen
zijn
bevoegdheden neder
in
De burgerij begon intusschen duidelijke
velerlei
ontevredenheid over
den gang van zaken te betoonen vooral deden dit de onderdrukte oranjegezinde Gereformeerden, die nog steeds de groote meerderheid der bevolking uitmaakten maar door de vrees voor de Fransche troepen ;
en de regeerende Patriotten met hun aanhang tot onderwerping geneigd
i)
Not. Raad, 21 April 1796.
2)
Dit alles uit de Not. met Bijlagen van den derden Provisioneelen Raad.
3)
Op
dood van Van Neck als „publieke aanVan Meurs aangesteld en een nieuw comité voor de grondvergaderin-
dien dag werd ook tot hoofdschout de na den
klager" opgetreden mr.
gen gekozen.
4
50 waren.
De
schaarschheid en duurte der levensmiddelen, de druk der
belastingen, de afzetting der gereformeerde ambtenaren, de voortdu-
rende afwisseling van de regeeringsmaatregelen op financieel en administratief gebied,
de zware lasten der inkwartiering, niet het minst de
telkens herhaalde aanvallen op wat de oude ,,heerschende
hare onvervreembare rechten placht te beschouwen
Kerk"
deden
als
de meerderheid der bevolking de ergernis toenemen en terug wenschen ^)
bij
naar den ouden tijd. Maar zwijgend dulden bleefvoorloopig het wachtwoord tegenover de nieuwe regeerders, die de macht in handen hadden. i)
Zoo werd
i
Sept 1796 verboden
om
de kerkklokken teluidenbijhet begin der godsdienst-
oefening en mochten de gereformeerde predikanten niet meer met mantel en bef over straat
(Leiden in den Franschen
boden geweest
tijd, blz. 20).
(zie dl. III, blz.
304
Dit was onder de oude bedeeling aan de
vlg.).
Roomschen ver-
HOOFDSTUK III. Het stadsbestuur in den franschen tijd. Het nieuwe stedelijke regeeringsreglement van 3 Mei 1796 ^) legde de keuze van het stadsbestuur in handen van „stemgerechtigden" vooreerst alle ,,manspersoonen", die den leeftijd van 20 jaren hadden bereikt :
1 8 j aren oud, de wapenen droegen en schuttersdienst deden. Zij, die van elders kwamen, moesten 2 jaar te Leiden gevestigd zijn om het stemrecht te kunnen verkrijgen bovendien waren stemgerechtigd alle hier
ofwel,
;
vast gevestigde „leden" der hoogeschool, alle krijgslieden, die geboren
burgers van Leiden waren of hier woonden en tijdens de stemming bin-
nen de stad vertoefden eindelijk bedeelden, die in den winter niet langer dan 3 maanden steun ontvingen. Uitgesloten van het stemrecht waren: onderdanen of bezoldigde of beëedigde dienaren van vreemde mogend;
heden, hier niet gevestigde leden der hoogeschool, alle verpleegden in wees-, diaconie-, armen of godshuizen, vaste bedeelden, huisbedienden,
onder curateele staanden en bankroetiers,
vangenen of beschuldigden; eindelijk
als eerloos gevonnisten,
allen, die
ge-
weigerden een bepaalde
staatkundige verklaring te teekenen. Deze verklaring luidde „ik ver:
klaar voor wettig te houden alleen zoodanig een Regeeringsform, welke
gegrond is op de Oppermacht des geheelen Volks, en diensvolgenshoude ik voor onwettig en daarmede strijdende alle erflijke ampten en waardigheden". Zoo goed als alle Oranjegezinden, aanhangers immers van het erfstadhouderschap, werden daarmede volstrekt uitgesloten.
De
stemgerechtigden werden verdeeld in 8
,,
wijken", waarvoor als
vergaderplaatsen werden aangewezen acht ruime lokalen: de Gasthuiskerk, de Doopsgezinde kerk, de Pieterskerk, de Luthersche kerk, de
Hooglandsche kerk, Marekerk, de Lakenhal en de Fransche kerk. Bovendien werd iedere wijk verdeeld in 1 2 gebuurten de nieuwe 96 ge;
i)
Bibl. Archief Leiden, n°. 2307/8.
52
buurten vervingen dus de 190 oude. De grondvergaderingen dezer wijken zouden geleid worden door een comité van 16 commissarissen, bij
stemming benoemd door de stemgerechtigden. Zij riepen ter vergadering op door middel van gedrukte briefjes, bij de stemgerechtigden aan huis bezorgd door de buurtbedienden op aanwijzing der buurtopzieners. De commissarissen moesten nauwkeurige lijsten van stemgerechtigden houden, hadden 3 jaar zitting en traden ieder jaar vooreen derde af; uit hun midden kozen zij een commissie van correspondentie, van wie drie met een dergelijke commissie uit de nader te noemen burgervergadering een „generale" commissie van correspondentie vormden. schriftelijke
Benoembaar
tot
aan de keuze der stemgerechtigden overgelaten
posten waren alleen stemgerechtigden. Voor de posten van raadslid, hoofdschout, stadsminister of lid van het comité voor de grondvergaderingen waren niet benoembaar dienstdoende geestelijken, de leden van :
het oude Oranjebestuur en van de gewezen Oranjesocieteiten, benevens
onderteekenaars van de Oranjerekesten uit den Patriottentijd. In iedere wijk zouden gemachtigden benoemd worden tot het maken eener nominatie voor raadsleden en den hoofdschout zij moesten een eed afleggen en zoowel de wijze hunner benoeming als hunner werkzaamheid was nauwkeurig omschreven. De nominatie kwam ten slotte in handen van ;
het comité voor de grondvergaderingen, dat ze aan de stemgerechtigden
moest voorleggen en dezen schriftelijk laten stemmen. De uitslag der stemming werd bij den Raad ingebracht, die de benoemde personen had op te roepen tot de zitting.
Het
stedelijk bestuur zou bestaan uit een hoofdschout en
29 raads-
hadden in het comité voor de civiele en stem in den Raad. Zij legden allen een eed op crimineele justitie zonder hun ambt af. Benoembaar tot lid van het stedelijk bestuur was elk stemgerechtigde, 25 jaar oud, met uitsluitingen als boven benevens van alle stedelijke ambtenaren de benoemden hadden voor eenjaar zitting maar waren herkiesbaar. Bedanken kon alleen geschieden wegens „allergewigtigste redenen", te beoordeelen door een commissie uit den Raad. De raadszittingen waren openbaar, tenzij de Raad het noodig achtte in „algemeen comité" te vergaderen de gewone vergaderingen zouden plaats hebben Maandag en Donderdag te 1 1 uur. De Raad benoemde leden, van wie 9 leden zitting
;
;
van Algemeen Belang, van Civiele en Crimineele Finantie en Onderstand, van Fabricage en Plantsoenen, van Justitie, van de Weeskamer, voorzoover deze uit leden van den Raad moesten bestaan, d. i. voor de helft de andere helft werd verkozen door de burzelf zijn comité's
;
gerij.
De werkzaamheden
dezer comité's werden nauwkeurig geregeld.
Het college van Vredemakers, bestaande
uit 3
leden van het Comité van
53 Justitie,
werd bestendigd het zou de dagelijksche rechtspraak hebben ;
zaken van markten, schipperijen, veren, gebuurten en gilden. De hoofdschout werd verkozen voor vijfjaren en zou herkiesbaar zijn. Hij had twee substituut-schouten, die hijzelf voordroeg aan den Raad en het in
Comité van
De
Justitie.
grondvergaderingen konden buitengewoon worden opgeroepen
om te beraadslagen
en te stemmen over voorstellen, door den Raad, door particulieren of door algemeene burgervergaderingen aan die grondvergaderingen gedaan de beraadslaging zou geleid wordendoor :
commissarissen
uit
het comité voor de grondvergaderingen de stem;
ming zou geschieden door kaarten te werpen in stemkistjes, waarop „vóór" en „tegen" was aangegeven. De als vanouds nauwkeurig omschreven gebuurten zouden bestuurd worden door een algemeenen opziener, 2 raden en een schrijver, allen stemgerechtigde gezeten bur-
gers van minstens 25 jaar, gekozen door de leden der gebuurte, de
Raad aangeboden ^). Een was gewijd aan de begeving der ambten, waarbij
eersten uit een nominatie door hen aan den
bijzonder hoofdstuk
met zorg weder de Oranjegezinden en verdere aanhangers van het voormalig bestuur werden uitgesloten. Het „aanhangsel" 2) bevatte dan de regehng der Algemeene Burgervergadering. Zij zou bestaan uit de stemgerechtigde burgers en bestuurd
worden door geheel de „goede zaak"
te
vrij
gekozen commissarissen. Haar doel heette
handhaven, den Raad
te
om
bevorderen, de „Rechten van den Mensch en Burger" te
steunen en te controleeren, rust en eensge-
zindheid onder de gemeente te bevorderen. Zij vereenigde, zoo mogelijk, alle
staatkundige sociëteiten en gezelschappen in zich en onder-
scheidde zich van de grondvergaderingen doordat
„stem der gemeente"
beslissen als
rijke gevallen
;
zij
mocht
bij
zij
den Raad
niets
kon
in belang-
aandringen op bijeenroeping der grondvergaderingen,
op eigen gezag bijeenroepen Haar werkkring omvatte zoowel stedelijke als landsbelangen de commissie van correspondentie had te zorgen voor haar samenwerking met de nog gehand-
ja deze eischen en ze zelfs, zoo noodig,
„om
het gezach der gemeente te doen gelden". ;
haafde „vaderlandslievende" sociëteiten en de grondvergaderingen. zou om de 14 dagen vergaderen in daartoe van stadswege aangewezen en onderhouden plaatsen voor hare verdere onkosten had ieder
Zij
;
der deelnemers een vrije contributie te betalen.
De nieuwe i)
Zieboven,
2)
Ook
volgens dit reglement gekozen
Raad bestond behalve
blz. 21.
afzonderlijk in Bibl. Leidsch Archief, n°. 2309.
vergaderingen aangenomen, met 535 tegen 25 stemmen.
Het werd
7 Juni 1796 door de grond-
54 uit
een zestal advocaten en doctoren, leden der vroegere provisioneele
municipaliteiten, uit een aantal leden van
wat men den middenstand
zou kunnen noemen bakkers, apothekers, winkeliers, kleine fabrikan:
ten,
makelaars in wol enz.
De nieuwe vrijheidsboom, door de schutterij
voor het stadhuis geplant, werd ingewijd met een plechtig
défilé dezer
burgermacht voor de nieuwe raadsleden. Dezen wijdden zich allereerst aan de zware taak van het financieel beheer benevens aan de voortzetting van het zuiveringsproces onder de ambtenaren. In verband met die financieele zaken stond een op last der provinciale regeering ingesteld langdurig en moeielijk onderzoek naar de mate, waarin de ingezetenen geteekend hadden op de gedwongen staatsleening van
ook
Juli 1795,
met het oog op hunne draagkracht voor nieuwe te verwachten belastingen vanwege stad en land. Op den i^^^^^ Juni 1 796 werd besloten maatregelen te nemen tegen den dringenden geldnood, die vooral de zorg voor armen en weezen zeer bezwaarlijk maakte de uitschrijving eener binnen 3 weken te plaatsen vrijwillige, in 10 jaren af te loopen leening van f 1 00000 a 4Y2 °/o, met verplichte publicatie van den staat der stedelijke geldmiddelen, zou in den oogenblikkelijken nood moeten voorzien en de financieele commissie, versterkt met eenige leden uit de burgerij, zou definitieve maatregelen moeten uitdenken. Ook de vorige provisioneele Raden hadden met dit euvel te kampen gehad. Maar wat wilde men beginnen met een schuld van ver over het millioen, waarvan een millioen aan leeningen op obligatiën en de rest aan oude lijfpensiën ? De beginselen van een afdoende regeling waren echter wel te vinden en men bleef bij die, welke de financieele commissie van 1795 had aangegeven ^): betaling der schuld door leeningen, ;
bestrijding der jaarlijksche tekorten door bezuiniging en door verhoo-
ging van belastingen
Yo 7o ^p de huizen, verdubbeling van marktgelden, van klepper- en lantarengeld, stedelijke belasting op koffie, :
thee, chocolade, speelkaarten, wijn en gedistilleerd, desnoods
op
turf,
aardappelen en meel.
De
treurige financieele toestand bleek niet het minst uit het
eerst 8 terwijl
feit,
dat
Nov. 1796 de stadsrekening van 1793 kon afgesloten worden, die van 1794/5 nog onafgerekend bleven. Vooral de armenzorg
baarde ongerustheid de klachten der regenten van arm- en weeshuizen ;
klonken onophoudelijk en
ernstig. Daarbij
kwamen dan de
eischen ten behoeve van hoognoodige hervormingen
van de armenzorg over
alle gezindten,
:
financieele
het uitstrekken
de verbetering van het volks-
onderwijs in verband met het 28 Juni ingediende rapport der school-
i)
Rapport van 16 Dec. 1795
(Bijl.
Not. Raad, Juni 1796).
55
commissie van 1795 ^), de dagelijksche eischen voor de inkwartiering en kazerneering der doortrekkende of als vast garnizoen te beschouwen Bataafsche en Fransche troepen. Maar het ging niet alles gemakkelijk.
Toen de 4 stadsdoktoren werden aangemaand 2) om bij geneeskundige hulp aan de armen niet op kerkelijke gezindheid te letten, klaagden zij ernstig over de zwaardere lasten daardoor
vermeerdering van hun getal en van hun
op hen gelegd en verlangden
salaris,
waartegenover de ge-
moedelijke Raad hen erop wees, dat „voor een grote wil" de verlichting
van menschelijke ellende „de beste beloning zich evenwel daardoor niet overtuigen
;
zij
is" 3).
De doktoren
lieten
dreigden te staken en verkre-
gen ten slotte de benoming van een vijfden en zesden tijdelijkencollega4). Veel moeite had de Raad ook met de ambtenarenkwestie en nog in 1797 regende het rekesten
om
opengevallen posten met Patriotten te
bezetten, ter belooning van vroegere diensten of ter vergoeding van
Op
19 Sept. 1797 geschiedde er nog eengroote remotie van ambtenaren, van den predikant Corn. Boers af tot koorn-
vroegere vervolgingen.
en turfdragers toe, die van oranjegezindheid verdacht werden.
De Algemeene Vergadering tig
hooren en
ming.
Zij
der burgerij
liet
zich
bij dit alles
krach-
kwam telkens met voorstellen tot verbetering en hervor-
ging ook verder en begon zich weder,
als in
de revolutiedagen,
met de landszaken
te bemoeien. Dit gaf in Januari 1797 aanleiding tot een ernstig conflict tusschen de stadsregeering en het gewestelijk
bestuur.
De democratisch gestemde Algemeene
Burgervergadering had ern-
bezwaren tegen den langzamen en door federalistische gezindheid van velen in de Eerste Nationale Vergadering vertraagden gang der beraadslagingen over de Constitutie der Republiek. Zij meende onder stige
leiding van de burgers Trap, stadsdrukker, en
W. van Lelyveld,
voor-
en secretaris van comité voor de regeling der grondvergaderingen, een algemeene samenkomst in den Schuttersdoelen te Leiden te moeten uitlokken van afgevaardigden der andere grondvergaderingen
zitter
in
Holland en wel tegen 18 Januari
s).
De uitnoodiging daartoe werd 21
Dec. 1796 verzonden door twee commissarissen der Leidsche Algemeene Burgervergadering, de burgers Boonacker en Hemisch. Er moest een einde
den
komen aan de eigenmachtigheid der stedelijke regeeringen, meenEen „Centrale Vergadering" of een „Bureau van Corresponden-
zij.
1)
Zie
2)
Not. Raad,
3)
Bijl.
4)
Not Raad,
5)
Not.
dl. III, blz.
319.
I Juli
1796.
Not. Raad, 5 Aug. 1796. 9 Dec. 1796.
Raad van Jan. en Febr.
1797,
met Bijlagen Jaarb. der Bat. Rep., ;
dl.
X, passim.
56 tie" voor alle
om
grondvergaderingen in de Republiek zou worden opgericht „de Oppermagt des Volks duurzaam te verzekeren" en
te helpen,
de Representanten bij het werk der constitutie „in hunne moeilijke posten te ondersteunen en medewerkerste zijn vanhet algemeen geluk." Het Provinciaal Comité, uitvoerend college van het Provinciaal Bestuur, onderricht van de verzonden circulaire en aangezet door den weinig democratischen advocaat-fiscaal van het Haagsche Hof, Van Maanen, besloot deze samenkomst, in haar oog een begin van de in Frankrijk zoo noodlottig gebleken clubregeering, „tegen de tegenwoordige orde van zaken en de gedecreteerde beginselen onzer Regeerings-
form," „buiten de geconstitueerde Machten", desnoods „door desterke hand" te beletten. Het Provinciaal Comité zond op Zondag 15 Jan. een deurwaarder met eenige „staatenbodens" naar Leiden en liet er Trap en Van Lelyveld zonder meer arresteeren en naar Den Haag brengen; hetzelfde geschiedde met 3 personen van elders ^). Zij werden eerst in de Besognekamer van het Comité en vervolgens in de Kasteleinij van het Hof in bewaring gesteld. Een brief van het Comité aan den Raad van Leiden, d.d. 16 Jan. 1797, drong erop aan de voorge-
nomen vergadering
te beletten.
voornemen had bestaan Vergadering
:
Het bleek weldra, dat aanvankelijk het leden van de Leidsche Algemeene
om nog 3
De Kruyfif, Boonacker en Hemisch,
onderteekenaars van
het verzonden stuk, te arresteeren.
Groot was de ergernis van den in den morgen van den ló^en met spoed bijeengeroepen Raad, hoewel die stellig minder democratisch voelde dan de Algemeene Burgervergadering, over deze „feijtelijke
aanranding van de veiligheid dezer gemeente en allermisdadigste schending van het recht van iederen vrijen burger". De Raad bezijn voldoening aan het stedelijk Comité van Algemeen Belang wegens de onmiddellijke zending van twee zijner leden naar Den Haag ter informatie, stelde zich „in de bresse" voor de gearresteerde burgers, nam de drie andere bedreigden onder zijn speciale hoede en droeg
tuigde
genoemd comité op om maatregelen te nemen tegen verdere stappen van Den Haag uit. Het Comité van Algemeen Belang liet dadelijk de poorten door de schutterij bezetten, de valbruggen nederlaten en de stad tegenover eventueel naderend krijgsvolk in staat van verdediging brengen. Het begon te spannen. Op denzelfden lö^en Januari 2) had
het Provinciaal Comité de in zijne handen gevallen circulaire aan de
Nationale Vergadering zelve toegezonden. Haar voorzitter.
Van Eek,
evenals het Comité in het Leidsche plan ziende „rivalisatie en anticipa-
Van Trigt en Van Klaaveren.
1)
Van
2)
Dagverhaal der Hand. van de Nat. Verg.,
Lil,
dl.
IV, blz. 486 vlg.
57 tie
met en op de
besluiten der Vergadering", stelde het stuk in
eener commissie, die reeds den volgenden dag
Van Lennep en VandeKasteele rapport deed
^)
bij
handen
monde van de
leden
over de „gehasardeerde
démarche" der Leidsche Burger vergadering en voorstelde aanstonds uit te vaardigen tegen deze dreigende bemoeiing met de bezigheden der Nationale Vergadering, deze poging om een „aaneen proclamatie
slag" te plegen op hare bevoegdheid.
Een
hartstochtelijke discussie
ontstond, waarin de democratische leden Vreede,
Van Beyma met
kracht
opkwamen voor
Nuhout van der Veen,
het goed recht der Leidsche
Burgervergadering, terwijl daarentegen Schimmelpenninck, Gevers,
Hahn en andere
gematigde meerderheid de circulaire ten wezen op het gevaar eener ,, tweede Representative Vergadering" naast de Nationale, die immers wettig verkozen was. Principiis obsta, riep Hahn uit, terwijl daartegen Vreede en de zijnen de zaak luide toejuichten. Vooral Vreede sprak krachtig voor het goed leiders der
zeerste afkeurden en
recht der Leidsche Burgervergadering en beschouwde haar plan als een
gewenscht teeken van ongeduld des volks over de ,, lauwheid" der staatsmachten van het oogenblik, ook tegenover de duidelijk gebleken ,, openbescherming" der Oranjegezinden en de .verdrukking" der PaToejuichingen op de tribune wekten nieuwe ontroering maar ten slotte besloot men met 78 tegen 24 stemmen tot uitvaardiging der
lijke
,
triotten.
voorgestelde publicatie, waarin ernstig gewaarschuwd werd tegen dergelijke plannen, aanslagen
immers op het wettig gezag der Nationale
Vergadering.
Deze publicatie werd aanstonds door het Provinciaal Comité naar Leiden gezonden maar door den Raad beantwoord 2) met een fel protest bij het Provinciaal Comité tegen de „roekeloosheid" van den „overhaasten stap" van den i5den dg Raad wees erop, dat men zoo iets in 1794 nog had moeten dulden maar dat het noodig was, „nu de aristo^
was neergeveld", het nieuwe „schrikbewind" tegen te gaan, „hetwelk de driestheid dier vorige dwingelanden overtreft". De houding van den Raad werd in verscheidene adressen uit andere plaatsen in cratie
Holland volledig goedgekeurd. Tevens wendde de Raad zich tot de Nationale Vergadering 3) met verzoek om het Provinciaal Bestuur van Holland
te wijzen
op de machtsoverschrijding van het Provinciaal Co-
mité en aandrang tot opschorting van de begonnen „procedures". Na nieuwe discussie in de Nationale Vergadering, waarin het lid Quesnel
en anderen wezen op de mogelijkheid van een burgeroorlog, i)
Dagverhaal,
2)
ib. blz.
572.
3)
ib. blz.
571.
blz.
513 vlg.
als
men
58 Leiden's ernstige bezwaren niet telde, werd een commissie van 4 leden:
Van de
Kasteele, Schimmelpenninck,
Hahn
en Vreede, benoemd
om
de zaak te „assopieeren" ^). De publicatie werd toen den afgekondigd maar een commissie uit den Raad werd met de behartiging der belangen van de gearresteerden belast. Dezen werden spoedig losgelaten maar de wacht aan de poorten bleef nog tot 3 Februari aanwezig de zaak bleef nog lang in behandeling en gaf tot in den nazomer telkens weder aanleiding tot belangstellende informaties van de Algemeene Vergadering bij den Raad naar haren loop en naar de besprekingen met de staatscommissie. Eerst eind September 2) verklaarde het Provinciaal Bestuur na het aftreden der Nationale Vereindelijk te Lei-
;
bij de arrestatie van Trap c.s. en de procedures tegen den Leidschen Raad het Provinciaal Comité ten onrechte was opgetreden en dat daarmede de geheele zaak kon beschouwd worden als ^getermineerd en afgedaan" 3).
gadering zelve, dat
Toonde deze kwestie reeds de stemming der thans regeerende peri Aug.
sonen en die der stemgerechtigde burgers, de verwerping der op
17974) aan de grondvergaderingen aangeboden en te Leiden op ver5) ter lezing nedergelegde landsconstitutie ook gelijk
schillende plaatsen
met overgroote meerderheid liet zien, dat men onder de Patriotten, met name onder de zoogenaamde „zwartgalgers", ook hier ter stede met de handelingen der Nationale Vergadering niet ingenomen was geweest. Het bleek intusschen duidelijk, dat te Leiden de verhouelders
ding tusschen de revolutionnair gezinden en de gematigden, de „slijmgasten" zooals de anderen scholden, allesbehalve gunstig mocht heeten;
de laatsten toonden
zelfs duidelijk
toenadering tot de Oranjepartij, die
nog ter zijde hield 6). Een tweede Nationale Vergadering, in Augustus verkozen, zou het door de Eerste onafgedaan gelaten werk der constitutie opnieuw moeten aanvatten. De beide Leidsche districten kozen voor die Vergadering 7) de burgers Van der Spijk en Van Rosevelt Cateau Vreede, Hahn en Van Langen hadden er ook weder zitting voor hunne oude districten. De Raad, die nog tot 10 November 1797 mandaat had, ging intusschen zich echter
;
i)
ib. blz. S73/S.
2)
Not. Raad, 29 Sept. 1797. Vgl. over de geheele kwestie nog het
3)
Rep.,
dl.
X,
4)
Gesch.
5)
De
6)
Leiden
7)
Van
stitutie.
„ Advys"
van den advocaat-fiscaal, injaarb. der Bat.
blz. 161 vlg. V. het
Nederl. Volk,
dl.
IV2, blz. 38.
drie groote kerken en een aantal herbergen (Not. Raad, 7 en 11 Juli 1797). in
den Franschen
tijd, blz.
de Kasteele had nu
2ittiDg
22.
voor Haarlem
;
Pertat
was
lid
der Commissie van Con-
;
59 voort met het werk der organisatie van de nieuwe toestanden. Hij trad op tegen het door den invloedrijken De Pecker „wanstaltig" genoemde oude instituut der Universiteits- Vierschaar, die immers Leidsche burgers, in conflict
gekomen met „leden" der
Universiteit
^),
aan hunnen
„natuurlijken" rechter kon onttrekken en dus strijdig was met het
al-
oude jus de non evocando, ja zelfs met de „Rechten van Mensch en Burger" 2). Ook het plan om de stedelijke binnenwacht, die immers vooral tegen onordelijkheden van studenten had op te treden, te vervangen door een op landskosten samengestelde „Universiteitsgarde" hield lang bezig, zonder dat men dienaangaande tot een besluit kwam. De zaak van den door Curatoren afgezetten hoogleeraar Luzac vormde een derde punt van overweging ten opzichte der Universiteit en hare afzonderlijke positie in de stad, die bij inkwartiering en belasting-
kwesties hinderlijk bleek.
De Raad
hield zich
ook telkens weder bezig met de zaken der finanmaar kwam daarbij niet verder dan tot de
ciën en van de armenzorg
was op de wanhoopskreten der armverzorgers en regenten moest herhaaldelijk geantwoord worden, dat er geen contanten in de stadskas waren, telkens herhaalde conclusie, dat ingrijpende verbetering noodig
ofschoon
men de zaken door
tijdelijke
hulp trachtte gaande te houden
en de goedkooper geachte vereeniging van
alle
zindten gelijk van alle weeshuizen voorbereidde.
ken herziening van het
armenkassen der ge-
Ook de noodig
geble-
op tal van punten werd door de daartoe aangestelde commissie 3) van raadsleden en burgers slechts langzaam verder gebracht. Men hoorde veel praten en van het stadhuis aflezen „doch honderde dingen bleven in hunne geboorte smoren" 4). Met toenemend ongeduld drong de Algemeene Burgervergadering telkens aan op meer voortgang in deze belangrijke zaken, bij welker behandeling de „weleer heerschende Kerk" ondershandsin de praktijkaan de herhaaldelijk officieel erkende volkomen gelijkgerechtigdheid der andere gezindten wist te ontkomen. Alleen de reorganisatie der oude schutterij tot een „gewapende burgerwacht" kreeg in het begin van September 1797 haar beslag. Op den 4^^° September werd zij plechtig op het exercitieveld aan de Witte poort bevestigd in tegenwoordigheid van het gewestelijk Comité voor de Burgermacht en met een plechtige aanspraak van den president van den Raad, die zich in optocht met de stedelijk bestuursreglement
3)
Deze naam verving meer en meer die van de oude Academie. Not. Raad, 24 Maart 1797. Not. Raad, 28 Maart 1797.
4)
Leiden
i)
2)
in
den Franschen
tijd, biz.
23.
6o raadsleden, den schout, het comité van crimineele en civiele justitie en
de stedelijke hoofdambtenaren daarheen had begeven. Klokgelui, tromDe nieuwe
petgeschal en kanongebulder luisterden de plechtigheid op.
Raad van Administratie en
Discipline, die
den ouden Krijgsraad ver-
Hoofd der burgerwacht bleef de luitenant-kolonel Harteveld. Dat ook bij deze nieuwe regeling de burgerwapening nog veel te wenschen overliet, bleek in het jaar 1799, toen bij den inval der Engelschen en Russen ook de Leidsche burgers gemobiliseerd moesten worden. Uit een in het voorjaar van 1800 opgemaakt verslag i) kan worden aangeteekend, dat er toen aanwezig waren 1000 wapenrustingen maar zonder schroefdraaiers, 500 geweren ving,
was reeds
i
Sept. beëedigd.
Men deed echter
zonder bajonetten enz.
zijn best
om
deze misstanden
de nieuwe organisatie te verbeteren.
bij
Het
na 10 November 1797 bestond voor bijna de nieuwe leden, die de stadszaken nog weinig kenden en weder-
stedelijk bestuur
helft uit
om grootendeels tot de kleine burgerij behoorden, gekozen als zij waren onder den krachtigen invloed der democratische Burgervergadering.
Maar de meerderheid voelde niet zeer democratisch meer. De stemming den Raad, nog aangezet door de alom in den lande heerschende atmosfeer van ongeduld over den slappen gang van zaken en de verin
wachting van plotseling ingrijpen der revolutionnairgezinden, bleek duidelijk uit de wijze, waarop een scherp schrijven van het vroeger invloedrijke raadslid
Van
der Vijver over het rapport der financieele com-
missie ontvangen werd; de missive van dezen in de vorige municipaliteiten herhaaldelijk als voorzitter
verkozen burger werd „met veront-
waardiging gedeponeerd."
Toen echter 22 Januari 1798 in greep van de democraten Vreede,
Den Haag de lang verwachte staatsVan Langen en de hunnen plaats had
en een aantal leden der Nationale Vergadering 2) werd gevangen genomen, werd de daarop betrekkelijke proclamatie door de meerderheid der Leidsche regeering nog met gejuich ontvangen. Zij werd afgekondigd (26 Jan.) onder trompetgeschal, klokgelui en muziek van den toren, uit de „particuliere beurzen" der raadsleden werden bekostigd 3). De Raad zond zelfs een hartelijken brief met gelukwenschen aan de nieuwe landsregeering, dankend voor de genomen ,,kragtdadige maatregelen". Zonder eenig bezwaar legden ook alle raadsleden, mitsgaders de hoofschout Van Meurs, de Commissie van
welke feestelijkheden
.
Justitie
en de stedelijke „ministers", den door de nieuwe landsregeering
1)
Not. Raad, 25 April 1800.
2)
O.
3)
Not. Raad, 25 Jan. en
a.
Hahn, Van Hamelsveld, Van Marie, Van der vlg.
Spijk.
6i
gevorderden eed af van „onveranderlijken afkeer van het stadhouderlijk bestuur, foederalismus, aristocratie en regeeringloosheid". De ge-
lukwensch werd den 28sten door een commissie aan de nieuwe Constitutioneele Vergadering overgebracht, wat den ouden Leidschen democraten Vreede en Van Langen, thans leiders van het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek, zeker bijzonder aangenaam zal geweest zijn. Aanvankelijk ging de stedelijke administratie gewoon voort maar den i8
tief
eene nieuwe verkiezing daar te stellen", zich
stipt te
houden aan de De-
creten der Constitutioneele Vergadering en van het Intermediair Uitvoerend Bewind en ten slotte binnen 24 uur een lijst te verstrekken van
de raadsleden en de commissie voor justitie benevens van de ministers" en de onderindeeling van het stadsbestuur. Dit klonk als de doodsklok ,,
over de thans zittende regeeringspersonen, heid zoo goed bekend, en maakte
Het was ook
als
al
bij
Van Langen
inzonder-
dadelijk een zonderlingen indruk.
de doodsklok over de aloude stedelijke onafhankelijk-
heid, over hare zelfstandigheid tegenover het staatsbestuur, dat thans
om zijn macht over alle ondergeschikte staatsieden doen gevoelen. Den volgenden dag kwam een nieuw bevel, een dringend schrijven om .dadelijk" alle op te heffen oranjegezinde, gemeenebestgezinde en
sterk genoeg scheen te
,
andere sociëteiten en bijeenkomsten, opgericht
hetzij tot ..tijdverdrijf',
met politieke bedoeling, zonder eenig onderscheid, als zij blijkens daar gehouden gesprekken of voordrachten hadden getoond tegen de omwenteling van 22 Januari te zijn. De Raad, ofschoon reeds eenigszins huiverig geworden, besloot ertoe over te gaan en droeg het Comité van Algemeen Belang op den volgenden dag van advies te dienen omtrent het bestaan van zulke instellingen. Den 20^*^° werden de beide bij het nieuwe landsbewind zeer geziene burgers Hazeveld en dr. Bake
hetzij
naar
Den Haag gezonden om
„elucidatie" te vragen en, toen deze
den 21 sten nog eens
om uitdrukkelijke aanwijzing dier socië-
weinig gaf,
teiten te verzoeken.
Dit begon op aarzeling te gelijken, die
al
den naam droeg „Voor gelijkheid :
uit zichzelf
kwam reeds een enkelesocieteit,
sta ik pal zoo lang ik leven zal",
haar „dissolutie" aanbieden, klagend over „kwaadaartige
aangaande hare gezindheid en hare samenstelling uit louRoomschen. Den 24sten besloot eindelijk de Raad binnen vier dagen
uitstrooisels" ter
alle dergelijke sociëteiten te sluiten.
Maar
het Administratief Bestuur
had srenoeg van
aarzelen.
Het zond
62 een scherpen brief over de zaak
^)
en de Raad
kwam
nu
tot een publi-
waarbij slechts één, blijkbaar goed revolutionnair geachte, sociëteit werd uitgezonderd die onder den naam „Een en Ondeelbaar" in de herberg De Pauw. Maar ook deze publicatie scheen den Haagschen heeren gemaakt ,,om te eludeeren" en ook zij werd i Maart op bevel van het Administratief Bestuur ingetrokken. Dat echter het „eludeeren" aanhield, bleek uit het feit, dat op 1 1 Mei de oude sociëteit „Amicitia" nog goed en wel bestond =). Wel ging de Raad over tot het instellen van een nieuwen poorterseed maar deze hield slechts in een algemeene trouwbetuiging aan „het Bataafsche Volk" 3). Ook voor de uitgewekenen van 1787 werd naar de catie,
:
meeningvanhetijverige democratische Administratief Bestuur van Holland niet genoeg gedaan. Eindelijk ontstond 6 Maart een hevig conflict
Van Bommel en de Burgervergadering, zich in welker bestuur — Trap, Van Reesema, Van Raalte en Fasseur
tusschen den raadsvoorzitter
—
den Raad „sisteerden" wegens den „hoon", hunner vergadering aangedaan door den voorzitter, die geweigerd had op haar verzoek een buitengewone raadsvergadering te houden en bij die gelegenheid als een regent van den ouden stempel had gezegd, dat hij „zich niet door de bewijs voor verre van democratische gezindburgers liet ringelooren"
—
De voorzitter was zoo goed
niet, of hij moest zijn woorden terugHet bevel der landsregeering om „op het serieuste" de hand te houden aan de aanschrijving van 8 Juni 179S om alle wapens, eergestoelten enz. te verwijderen, ook van publieke gebouwen, bruggen, poorten enz. s)^ werd niet dan slapjes uitgevoerd. Daar kwam 16 Maart het bericht, dat in Den Haag besloten was tot „reorganisatie" van den Raad en dat het Administratief Bestuur daargeheel op de wijze der oranjeremotie van 1788 twee afgevaartoe digden in commissie zou zenden. Inderdaad verschenen den 22sten de heeren Pieterse en Pompeyra namens het Provinciaal Bestuur in den Raad en ontsloegen alle leden, met een plechtige aanspraak tegen het „foederalistisch wangedrogt", welks trotsche „kop" op 22 Januari „met
heid.
nemen
4).
—
—
eenen slag vermorseld" was, en onder de omineuse verklaring, dat zij ge-
komen waren om de gemelde principe
besturen van alle „nuttelooze, onwaardige en het
niet
volkomen toegedaane personen"
te „zuiveren".
Onmiddellijk daarna werden 12 raadsleden door de commissarissen
i)
Not. Raad, 26 Febr. 1798.
2)
Not. Raad, ii Mei.
3)
Not. Raad, 2 Maart.
4)
Not. Raad, 9 Maart met de Bijlage.
5)
Een
lijst
daarvan
is
aanwezig
(6
April 1798).
63
opnieuw benoemd, onvervalschte democraten of, zooals men toen zeide, Jacobijnen: Giebe, Hazeveld, Van Hoorn, Van Deventer, Van der Vijver, Van de Goorberg, Senechal, Bake, Verwey, Noordziek, Van der Aar en Proot, met een nieuw lid Van der Kelder. Giebe werd voorzitter, Van der Vijver belast met het maken van een nieuw reglement van orde. Ook hier was de bekendheid van Vreede en Van Langen met de Leidsche toestanden en personen en de hulp daarbij van de vroegere :
Leidsche advocaten Spoors, thans agent voor marine, en agent voor
politie,
La
Pierre,
zeker van veel beteekenis.
Het nieuwe stadsbestuur benoemde volgens een door het Admistratief
Bestuur vastgestelde instructie voor de municipaliteiten zijn nieuwe
comité-leden en kreeg de aanschrijving^
)
om
geen ambtenaren te be-
noemen
of zelfs te continueeren, die lid waren geweest van de ontbonden sociëteiten zoo werd de gematigde katholieke zeepzieder, het gewezen raadslid Van Bommel als stedelijk curator der hoogeschool aan;
stonds vervangen door den democratischen dr. Bake.
Hoofdzaak was de aanneming der thans door het Uitvoerend Bewind met de Constitueerende Vergadering opgestelde nieuwe staatsregeling, waarover op 23 April zou gestemd worden. Daartoe moesten ook de grondvergaderingen vooraf worden „gezuiverd" door een commissie van zuiveraars, voor Leiden benoemd door de daartoe aangewezen Haagsche commissie van „Superintendentie" voor deze zaak het waren de burgers Trap, Delfos en Van Ruyten, wederom ijverige democraten 2). Het resultaat kon worden verwacht een overweldigende meerderheid sprak zich voor de nieuwe staatsregeling uit, die reeds i Mei werd ingevoerd. Het ook hier ter stede zorgvuldig tegen 19 Mei ;
:
ingerichte Nationale Feest
3),
met vlaggentooi, aanspraken,
klokgelui,
kanonschoten, parade van de troepen en de burgermacht op het exercitieveld, ten slotte
met
traktatie
van troepen en burgermacht en
minatie van de democratische sociëteit
illu-
De Pauw gevierd, scheen de be-
kroning van het gansche werk. Leiden behoorde voortaan tot den 6^^° „ring" van het nieuwe departement Texel, aan welks zuidelijken rand
het lag.
De
democratische Raad, die „vooralsnog" met open deuren verga-
derde, zorgde ervoor, dat de grondvergaderingen ook te Leiden niet
ongehoorzaam zouden zijn, en schafte het daarvoor in 1795 ingerichte Comité af om zijn taak op te dragen aan het Comité voor Algemeen Be-
2)
Not. Raad, 30 Maart. Not. Raad, 6 April.
3)
Vgl. Leiden in den Franschen
i)
zaak der feestelijkheden niet
veel.
tijd, blz.
23.
De orangistiscbe schrijver
begrijpt
van de oor-
:
64 lang; een zorgvuldig ingericht comité voor „binnenlandsche correspondentie" zou den band met het centrale bestuur in
Den Haag vaster aan-
Het besluit van 6 April om alle wapens van stadsgebouwen en bruggen weg te hakken werd nu aanstonds uitgevoerd. Het Leidsche raadslid Van Deventer, koekebakker van beroep, maakte zich bijzonder halen.
verdienstelijk door de „reorganisatie" der grondvergaderingen in Gel-
derland op zich te nemen, van waar
hij eerst 8
Mei terug was.
Maar spoedig waren de dagen van Vreede's Uitvoerend Bewind geteld. Op 12 Juni 1798 had in Den Haag de onder leiding van Spoors en La Pierre met generaal Daendels voorbereide nieuwe coup d'état plaats, die den autoritairen democraat
Reeds 16 Juni
liet
vergadering beleggen, waarin tief
Vreede met de
zijnen
op
zijde zette.
de hoofdschout met het comité van justitie een raads-
Bestuur toonden
zij
hun
last
van het nieuwe Administra-
om den Raad opnieuw te „zuiveren". Zeven leden
Van der Vijver, Giebe, Hazeveld, Van Hoorn, Van der Aar, Senechal en Van Deventer werden thans afgezet; van de in Maart afgezette leden werden Van Bommel, Van Oyen, De Groot en Teulings weder hersteld en
met de
erkend.
De nieuwe stedelijke
zes overgebleven en drie
nieuwe leden
als stadsbestuur
comités werden aanstonds gekozen.
De ultra-Jacobijnsche regeering in Den Haag werd door de nieuwe, gematigde maar nog steeds democratische landsregeering onder leiding van Spoors, die voorloopig de plaats van Vreede innam, ter verantwoording geroepen. Vreede trok zich voorgoed terug uit de politiek en rechtvaardigde van Tilburg uit zijn gehouden gedrag in een krachtig gestelde
„Verantwoording aan de Bataafsche natie" ^); Van Langen, verdacht van ernstige onregelmatigheden in zijn geldelijk beheer ^), bleef in gevangenschap te Woerden, totdat (eind November) op aandrang der Fransche regeering een algemeene amnestie alle staatsgevangenen, ook Van de Spiegel en Bentinck, in vrijheid deed stellen 3). Spoors en La Pierre werden nu de hoofdpersonen in het nieuwe staatsbestuur, dat onder toejuiching der gematigden beëindiging der revolutionnaire periode in zijn vaandel schreef 4), met behoud intusschen van de nieuwe
met gematigdheid den scherp revolutionnairen zin, door
democratisch-unitaristische constitutie van 1798, die
zou v/orden toegepast en niet
Vreede en de
in
zijnen voorgestaan.
In dezen geest bleef nu het Leidsche stadsbestuur na de strubbelin-
i)
2)
Leyden, 1798. Vgl. zijne verdediging
in
Colenbrander's Gedenkstukken,
den Franschen tijd, blz. 24. Van Langen kwam te Leiden terug 3) 4)
Gesch. van het Nederl. Volk,
dl.
in zijn huis
IV^, blz. 54 vlg.
dl. II, blz.
op den Ouden
Singel,
594
vlg.;
Leiden
in
hoek Prinsensteeg.
65
gen van 1798 werkzaam, ook nadat de democratische „municipale instructie", door Vreede en de zijnen in het voorjaar vastgesteld, bij missive van het Administratief Bestuur van 13 Juli was afgeschaft. Dit Bestuur hield intusschen wel degelijk het oog op de handelingen van
de stadsregeering, o. a. bij de samenstelling der stemregisters nog in geen „onwaardige of allezins onbevoegde personen" op die registers zouden worden ingeschreven het beval zelfs, naar aanleiding van gepleegde onregelmatigheden, een geheel nieuwe inschrijving van
Juni, opdat
;
stemgerechtigden
^).
Het bleek spoedig, dat de nederlaag der ultra-democraten het sein was voor vrijmoediger optreden der principieele tegenstanders van de geheele revolutionnaire beweging sedert 1795, van de Oranjegezinden, die nog steeds de meerderheid der bevolking vormden. In de municipaliteitszitting van 6 Juli 1798 kwam de oud-burgemeester Van Leyden Gael waardiglijk op tegen het nog altijd niet teruggeven van de in Febr. 1795 door hem en zijn mede-gearresteerden onder lijfsdwang gestorte cautiesom van f 20000 2)^ nu, bij „scrupuleus examen" door de daarvoor
benoemde commissie, voor Leiden gebleken was, dat „geen
traces
van
eenige malversatie" door voormalige regenten aan den dag te brengen
geweest waren. Hij eischte dus teruggave dier som aan de
storters,
en
de som gestort was. En het bleef niet bij den eisch, al mocht de financieele toestand nog allesbehalve schitterend heeten het geld werd gevonden uit de opbrengst van den verkoop van het thans overbodig geachte stedelijke geschut. Men bewel met dezelfde „promptitude"
als
:
zuinigde wat
men kon en
verkocht
o.a. het
afgevaardigden naar de Statenvergadering
De
oude Leidsche logement der in
Den Haag
kwestie van den eigendom der kerkgebouwen,
duitsch
Hervormden
sinds
meer dan twee eeuwen
tot allerlei besprekingen aanleiding.
3).
bij
de Neder-
in gebruik,
gaf thans
De kerkmeesters verlangden dezen
eigendom erkend te zien maar de stadsregeering vroeg bewijzen van hun recht op wat zij, ten onrechte naar de toenmalige, uit vrijzinnige Gereformeerden, Roomschen, protestantsche dissenters samengestelde regeering meende, de „hoofdkerken" der stad noemden, welke titel, dacht men, zou kunnen leiden tot „verkeerde iilatiën en consequentiën", gelet op de gelijkstelling der gezindten voor de wet in de nieuwe staatsregeling. De Roomschen maakten van hun kant ernstige aanspraak op die kerkgebouwen en pastorieën, oudtijds van de stichting dier gebouwen af voor den roomschen eeredienst bestemd en waarom-
2)
Not. 22 Juni en 4 Juli 1798. Zie boven, blz. 32.
3)
Not. 31 Aug. 1798.
1)
66 de Nederduitsch Hervormden niet zouden kunnen bewijzen, verzij, dat die hun „privative" eigendom waren de Remonstranten daarentegen verklaarden te dezen opzichte van alle aanspraken af trent
klaarden
;
te zien ^). Maar ook deze zaak, evenals alle kerkelijke vraagstukken, had te veel voeten in de aarde om zoo dadelijk te worden beslist. Dit was ook het geval op een ander gebied, nl. dat der volgens de constitutie
noodzakelijke vernietiging der verouderde gilden, Oct. 1798 door het nieuwe Uitvoerend vast
Bewind
bij
publicatie van 9
gelcist.
Men begon
met het onderzoek naar den toestand der 73 thans
in
al-
de stad be-
staande gilden, waarvoor in plaats der oude besturen „provisioneele
commissarissen" werden aangesteld.
begonnen de ontevredenen zich duchtig te roeren. zich weder de regenten en regentessen van het feitelijk in gereformeerde handen zijnde weeshuis, dat zij sedert de revolutie werden achtergesteld bij de dissenters, zoodat zij hunne eigene armen en weezen niet behoorlijk konden verzorgen zij wezen erop, dat zij, met een getal van 23 300 Gereformeerden (waaronder 5 20 weezen en 4200 bedeelden), tot 5 Nov. 1797 toe slechts f15725 aan buitengewone subsidie uit de stadskas hadden genoten, terwijl de bijna 7000 Roomschen (met 145 weezen en 845 bedeelden), de 1 58 Doopsgezinden (geen weezen en slechts enkele bedeelden), de 1 100 Lutherschen (22 weezen Bij dat alles
Zoo beklaagden
:
en 75 bedeelden) en de 339 Joden (76 bedeelden, onbekend getal weezen), gezamenlijk dus niet de helft van het getal 2) der inwoners uitmakend, f
loooo hadden genoten. Maar de stadsregeering antwoordde
koeltjes,
dat de Gereformeerden, als zij met het weeshuis niet uitkwamen, maar
bij
hun eigen kerkgenootschap moesten aankloppen. Een verzoek der Gereformeerden
om
herstel
Schotsman en Boers werd
hunner drie afgezette predikanten Gillissen, niet dan voor „notificatie" aangenomen 3).
De financieele achterstand maakte ook bezwaarlijk de zeer wenschelijke
regeling van het schoolwezen, aangetoond in het rapport der daar-
voor benoemde commissie
4),
die
wees op den
,,
hoogst gebrekkigen en
treurigen toestand", zoodat „geheel nieuwe inrichting" noodig was.
De
commissie zag zich zelfs verplicht (23 Nov. 1 798) haar ontslag aan te bieden, omdat er niets gebeurde zelfs van wat zij als minimum had voorgesteld, nl. de inrichting van twee nieuwe scholen, in het bijzonder voor
de Gereformeerden, die men
allereerst wilde helpen
i)
Net. II, 14 Sept. en 30 Oct. 1798.
2)
Ongeveer 32000
Not. 20
toen.
wegens den achter-
Van de Remonstranten wordt geen opgave gemeld
Juli 1798.
3)
Not. 4juni r799.
4)
Not. 27 Febr. 1798. Vgl.
dl. III, blz.
319 vlg.
in
de
Bijl. bij
de
67 stand in het bijzonder
bij
hunne
talrijke
gemeente, die altijd zeer weinig
voor het onderwijs had gedaan.
Het jaar 1799, het
„jaar der heffingen", beloofde niet veel financieele
nazomer de inval der EngelNoord-Holland tot buitengewone oorlogstoerustingen noodzaakte. Ook Leiden had veel te doorstaan ten gevolge van de snelle stijging der prijzen, van de zware requisities, van het onophoudelijk doortrekken van troepen, die ingekwartierd moesten worden, verbetering, integendeel, vooral toen in den
schen en Russen
in
van het noodzakelijke onderhoud van een kleine 400 krijgsgevangenen Hooglandsche Kerk, van oproeping voor den schutterdienst in Juli van alle ongehuwden van 18 tot 35, gehuwden van 18 tot 28 jaar, van de in September uitgeschreven algeeerst in het Gasthuis, later in de
meene wapening voor den „plaatselijken dienst", van de drukkende zorg talrijke eigene en vreemde gewonden i), waarbij prof. Brugmans, bekwaam organisator, zich bijzonder verdienstelijk maakte. Maar voor de
het dreigende onweder dreef af en na de capitulatie en het aftrekken
van het Engelsch-Russische leger onder York (Oct. 1 799) kon men herademen. Het te Leiden in garnizoen zijnde lastige en dure „mobile corps
gewapende burgers" kon weder worden ontbonden. Groot was de teleurstelling der Oranjegezinden, van wie velen van den inval het herstel van het Oranjehuis hadden gehoopt en den reeds in Noord-Holland aanwezigen Erfprins weldra in Den Haag hadden verwacht zij hadden zich rustig gehouden, toen de inval reeds spoedig mislukte en debedoelingenderEngelschen gewantrouwd werden. Maar de gebeurtenissen van 1799 hadden op de kracht en zelfs op de repu;
blikeinsche gezindheid der nieuwe staatsregeering een zonderling licht
geworpen. lijk
Zij
werd ernstig verdacht van met de Oranjegezinden heimein den lande heerschte ontevredenheid
geheuld te hebben. Overal
en onrust, onder de „verdrukte burgers" tuigde republikeinen.
^)
zoowel
De eersten staken meer
als
onder de over-
en meer het hoofd op en
het bleek weldra, dat ook de Fransche regeering, zonder wier steun het
nieuwe staatsbestuur moeielijk overeind kon
blijven, wel voor een verden geest dier krachtig veldwinnende reactie tegen het republikeinsche unitarisme te vinden was 3). De Oranjepartij durfde zelfs hopen op terugkeer tot de oude regeeringsvormen van vóór de
andering
in
revolutie,
op herstel ten minste van den Erfprins
zijner
voorvaderen. Maar zoover
leden als de agenten (ministers) Spoors en i)
Leiden in den Franschen
2)
ib. blz. 24.
3)
Zie mijne Geschiedenis, IV2, blz. 67 vlg.
tijd, blz.
in
de waardigheden
kwam het niet, al stonden
25.
regeerings-
La Pierre thans zelf sterk on-
68 der verdenking van reactionnaire neigingen, sommige hunner collega's
van orangisme, waartoe hunne houding in 1799 inderdaad aanleiding gaf. Toch duurde het nog tot 14 Sept. 1801, eer een met Fransche hulp voorbereide staatsgreep het Uitvoerend Bewind omverwierp en
zelfs
een nieuwe, werkelijk reactionnaire staatsregeling een Staatsbewind
van 12 personen aan het hoofd der Bataafsche Republiek stelde. Deze ommekeer bewees, dat men meer dan genoeg had van de revolutie: de nieuwe staatsregeling, die o. a. de oude provinciale grenzen als die der nieuwe departementen herstelde, was veelszins een terugkeer tot
men meende, van nieuwe schreDe ommekeer was ook te Leiden
het oude federalisme, voorlooper, naar
den naar het
van het oude. waar bij de raadskeuzen van den laatsten tijd verscheidene oud-regenten, zij het dan meestal nog „nieuwbakken Patriotten", weder in de regeering waren gekomen in de plaats van den „gemeenenboel",zegteen tijdgenoot 'f).Devoorde leus gehouden stemming over de nieuwe staatsregeling, die 16 Oct. werd afgekondigd, al had de meerderheid der opgekomen stemgerechtigden haar verworpen, kon als een bewijs van de macht der reactie worden aangemerkt, van de onmacht tevens der revolutionnair gestemde minderheid, die nog ziender oogen in beteekenis daalde. Voorbereid was er door het vorige landsbewind intusschen wel een en ander. En verbetering van den toestand was wel noodig. Uit het verhaal van den tijdgenoot 2) blijkt overduidelijk, dat de ellende steeds hooger klom en de arme bevolking nauwelijks met minderwaardig voedsel als paarde- en duiveboonen het leven kon rekken, terwijl de nood steeds hooger scheen te zullen klimmen, daar ten gevolge van den niet eindigenden oorlog de fabrieken en de handel zoo goed als stil stonden. De prijzen van brood, vet, boter, haring, kaas, herstel
duidelijk merkbaar,
groenten en andere voedingsmiddelen waren zoo hoog, dat ook de burgerstand het zwaar te verantwoorden had.
En
de stadsregeering kon
ten gevolge van de berooidheid der stedelijke financiën weinig doen om
den honger der armen te stillen. Spijsuitdeeling 3), naar het te Haarlem met het toen veel gevolgde stelsel-Rumford gegeven voorbeeld, tweemaal in de week kwam ten minste aan de behoeften eenigszins te gemoet; het geld daarvoor werd door inteekening voor 24 portiën (36 stuivers per portie) voor 12
vermogend burger zag met
weken
i)
Leiden in den Franschen
tijd, blz.
33.
2)
Leiden
den Franschen
tijd, blz.
28
3)
Not. 9 Dec. 1800. Vgl. Leiden enz.,
4)
Later samengesteld
in
bij
elkander gebracht en menig on-
naijver naar de smakelijke „potagie"
vlg.,
4),
die
de stukken in
Bijl.
waar prijsopgaven.
blz. 31.
uit vleesch, grutten,
erwten, kool en selderie
(vgl.
69 den arme te krijgen was op vertoon van zijn armenbriefje. Meer dan 3400 behoeftigen profiteerden sedert December 1800 van deze van gemeentewege ingerichte, door particulieren bekostigde slechts voor
spijskokerij in het St. Elizabethsgasthuis,
derden eene
in
uit
waar de „gruttensoep" hon-
dezen barren winter ten goede kwam.
De
leiding berustte bij
de burgerij benoemde commissie van 25 personen, uitsluitend
Patriotten.
Het sluiten van den vrede met Engeland te Amiens (27 Maart 1802) werd dan ook met gejuich begroet burgermacht en garnizoen para:
deerden voor het „huis der gemeente", de klokken beierden, de torenwachter blies lustig op zijn trompet, de muziek schalde, salvo's weerklonken.
Op
2 Juni
werd een en ander volgens de proclamatie van het
Staatsbewind nog eens herhaald; de voor de illuminatie hinderlijke
tweede vrijheidsboom voor het raadhuis moest daaraan zelfs ten offer vallen ^). Le Francq van Berkhey kon thans weder ongehinderd zijn stem verheffen tegen den „bitt'ren Jacobijn" en
de ,,Edle Oranje
zelfs
Toont dit laatste reeds, dat de stemming ten op1795 gebeurde vrijwel was omgeslagen, dit bleek
Borstbloem" prijzen zichte van het in
2).
weldra nog duidelijker.
benoeming tot openstaande posten werd door de telkens daartoe aangestelde „geheime" commissiën menig Oranjegezinde weder in zijn „officie" hersteld, terwijl menig vroeger vurig Patriot reeds den huik naar den wind hing, zooals De Kruijff, die een plaats in den Raad voor Binnenlandsche Zaken aannam, of de democraat Van Ameyden, die als assistent naar de Kust van Guinea vertrok 3). En ook de minder op den voorgrond getreden Patriotten trokken zich uit de beweging Bij
terug.
Van de 5703 op de
zich slechts 3 tegen
4)
stemregister staande personen verklaarden
het nieuwe reglement van bestuur voor het nieuwe
departement Holland, dat voor Leiden de plaats innam van het voorDe door het Departementaal Bestuur na
malige departement Texel.
voordracht van de stadsregeering ingestelde commissie tot het ontwer-
pen eener nieuwe regeling van het gemeentebestuur bij
deNot. 1801/2, dd. 28 Mei
1802). Eerst
waren
er
aardappelen
gen wat kleur het had maar het was voor de eerste burger smalend
reis
bij
s)
geweest.
„Men kon niet zeg-
mooi aangebrand",
zegt de Leidsche
(blz. 31).
i)
Not. Municip. 31 Maart en 22 Mei 1802. Leiden in den Franschen
2)
Bibl.
3)
Hij
Leidsch Archief,
had reeds
in
tijd, blz.
32.
n°. 603.
1798 aan de Departementale Representanten van Holland vergiffenis
verzocht voor zijn optreden in 1787 4)
zag haar onder
bij
het burgerkorps te
Woerden.
Not. 25 Mei 1802.
Not. 9 Juli en 10 Aug. 1802. Zij bestond uit de heeren: Wyckerheld Bisdom, Joh. Luzac, 5) Swart, P. van Lelyveld en Van Cleeff; de benoemde orangistische oud-regenten Van Leyden
Gael en Hubrecht trokken zich terug.
70 den zeer gematigden hoofdschout Wyckerheld Bisdom samengesteld ontwerp, dat van i6 tot 23 October ter visie was gelegd voor ieder stemgerechtigde, zonder ééne stem tegen goedgekeurd ^). Het Departementaal Bestuur keurde het ook goed en gaf machtiging tot de invoering met begin Januari 1803; onder leiding weder van den hoofdschout had die invoering 7 Januari plaats en de municipaliteit trad met dien datum af om plaats te maken voor den nieuwen „Raad der stad Leyden." leiding van
De nieuwe Raad was
om
echter evenmin als zijn voorgangers bestemd
de stadsregeering op eigen verantwoording
Republiek
:
te
voeren
als
onder de
met de zelfstandigheid der steden was het voorgoed ge-
daan
Het nieuwe reglement voor het gemeentebestuur gelijk
2)
toont overigens
de staatsregeling zelve duidelijk de sporen van den wensch om zoo-
veel mogelijk onder de nieuwe toestanden aanknooping te zoeken
bij
oude, wat in het reglement van 1796 volstrekt niet het geval was. in
het
Ook
den Leidschen Raad werd herhaaldelijk gehoord, dat nu eindelijk „op een vaste en geregelde voet geconstitueerd" 3) moest worden.
alles
De Raad zou voortaan bestaan uit
16 personen, te verkiezen volgens een
nader, overeenkomstig de nieuwestaatsregeling, vastte stellen kiesregle-
De te verkiezen leden moesten zijn stemgerechtigd, niet minder dan 25 jaar oud, geboortig binnen de landsgrenzen of in de buitenlandsche bezittingen, poorters en zes jaren binnen de stad woonachtig (geboren burgers of met ingeborenen gehuwden slechts drie jaren), elkander niet nader bestaande dan in den derden graad. Leeraren van godsdienstige gezindten, zij, die comptabele posten bekleeden, bankroetiers ment.
en insolventen, hoofdofficier en schepenen, stadsministers en ambtenaren, militairen en
zij,
die justitieel onderhoorig
waren aan geprivilegi-
eerde jurisdictiën, waren van het lidmaatschap uitgesloten. leden legden den eed
af,
dat
zij
De
raads-
„achtervolgens de staatsregeling en het
reglement van bestuur voor het departement Holland mitsgaders het reglement van bestuur dezer stad" de belangen der stad zouden bevor-
deren en zich van
alle plichten
dienaangaande zouden kwijten zonder
zich door gunsten of geschenken enz. te laten weerhouden. Zij
8 jaar zitting jaarlijks traden er twee ;
15 en 26 Oct. 1802.
i)
Not.
2)
Leyden, 1803.
8,
hadden
op 10 Nov. af maar waren herkies-
O. a. in een advies van Van Leyden Gael over het rekest van den in 1795 ^Is secretaris 3) van de Weeskamer afgezetten Mr. Muller Massis om herstel in die betrekking met verwijdering daaruit van den toen benoemden bakker Nihot, vurig en eerlijk patriot (Bijl. najaar 1803). Vgl. dl. III,blz.38o.
;
71
Er waren vier bijzondere kamers, aan wier leden gezamenlijk f6000 werd toegekend bij wijze van presentiegeld. De Raad vergaderde met gesloten deuren, in afwijking van wat sedert 1795 gewoonte was. Twee secretarissen benevens een voor de weeskamer en een voor de rechtbank (griffier) werden aangesteld. De vier Kamers waren de Kamer van Wethouders, uit 5 leden; die van Financiën, uit 4 leden; die van Fabricage, uit 3 leden de Weeskamer, uit 4 leden. baar.
:
;
De Raad
behartigt de belangen der burgerij en heeft mitsdien het
op de politie, de goederen en geldmiddelen, de corporahandhaaft de keuren, die herzien zullen worden door invoeging
oppertoeziclït tiën
;
hij
en desnoods wijziging of weglating van alle ampliatiën, alteratiën en nieuwe keuren, sedert het keurboek van 1658 voorgekomen, maar in
overeenstemming met de algemeene wetgeving voor land en departehij beschikt op schriftelijk en persoonlijk onderteekende verzoeken, over de stedelijke goederen en inkomsten, over de uitgaven volgens den binnen 14 dagen na de aankomst der nieuwe leden vast te
ment;
stellen
gewonen
„blafferd" (begrooting van uitgaven);
hij
beheert stra-
bruggen, wegen, trekvaarten, gebouwen, kerken, hallen enz. hij bestuurt de huwelijkszaken en stelt de ambtenaren aan; hij zorgt voor
ten,
;
de uitbetaling der traktementen aan leeraren en kerkelijke bedienden der „voormaals bevoorrechte Kerk", totdat bij de wet voorzieningen dienaangaande zijn gemaakt; hij zorgt voor het onderwijs, de neringen, het armwezen, de gevangenissen, werkhuizen, spinhuizen enz.;
admissie aan notarissen
hij
;
hij
geeft
maakt zoo noodig gebruik van de burger-
macht en het garnizoen tot handhaving der openbare orde. In het algemeen doet hij wat vroeger de Vroedschap of de Groote Vroedschap deden zooals uitdrukkelijk in het reglement gezegd wordt hij neemt geen gelden op ten laste der stad en legt geen stedelijke belasting op voor buitengewone uitgaven dan na overleg met gecommitteerden uit ;
de „burgerij", een getal van zullen zijn
te kiezen
volgens een nader in te richten reglement tot
5 tot 7 leden, evenveel als uit
aangewezen
den Raad voor dat overleg
^).
De Kamer van Wethouders heeft het dagelijksch bestuur; haar voorzitter is zij
tevens voorzitter van den
bestuurt de politie
Raad
met den schout
;
richte rekesten en adviseert daarover
nantiën en publicatiën
af; zij
doet den
;
zij
zij ;
maakt of herziet de keuren
ontvangt de tot den Raad gezij
kondigt plakkaten, ordon-
Raad eens per maand
voorgekomen belangrijke zaken zij zij houdt toezicht op de stedelijke ambtenaren ;
tarie
1)
;
Blz.47 vlg.
verslag van
zorgt voor het archief en de secre;
zij
handelt met
72 zij houdt toezicht op het ,, publiek onderop de Latijnsche of „triviale" school en zorgt voor de belangen van kennis, kunst, wetenschap en nijverheid zij beschermt de kerkgenootschappen en de godsdienstoefeningen; zij bestuurt het armwezen, let met die van Financiën op de geldmiddelen, doet jaarlijks onderzoek naar den algemeenen financieelen toestand zij zorgt met den hoofdofficier voor de richtige betaling der staats-, departements- en stadsbelastingen en verpondingen. De Kamer van Financiën, tevens Rekenkamer, voert de raadsbesluiten betreffende de financiën uit, doet de jaarlijksche rekening opstellen, die zij heeft in te dienen aan den Raad 14 dagen vóór de bestuursverwisseling, d. i. voor den termijn van I o November zij leidt de thesaurie, hou dt het toezicht op de rekenplichtige ambtenaren en ontvangt hunne rekeningen, die zij onderzoekt op de wijze der vroegere „royeermeesters", wier plaats zij ook inneemt. De Kamer van Fabricage heeft het bijzonder toezicht op de stadsgebouwen en erven, de kerken en stadswerken, die zij geregeld inspecteert en doet plaats hebben volgens de door den Raad vastgestelde be-
Rijnland en de Universiteit; wijs", inzonderheid
;
;
;
grooting
;
zij
de werken; vens
al
regelt de aanbestedingen en ontvangt de rekeningen voor
zij
heeft onder zich de ,,stadsfabriek" (bouwmeester) bene-
het stadswerkvolk
;
zij is
en beheert de bluschmiddelen
;
het opperste college
zij
bij
brandgevaar
zorgt voor de uitvoering der keuren
over de reinheid der stadswegen en wateren en houdt toezicht op de
bouwvalligheid van huizen en
alles
wat ,,door verzuim van geregelde
orde, van oplettendheid en zindelijkheid" de stad zou kunnen „ontsieren
of doen vervallen" of aan de burgerij overlast zou
De Weeskamer
nigen, administreert
Een
kunnen veroorzaken.
zorgt voor weeskinderen, krankzinnigen en zwakzin-
hunne goederen en houdt toezicht op de voogdijen.
afzonderlijk hoofdstuk in het reglement handelt, in afwachting
van nadere algemeene bepalingen omtrent de rechtbanken, over de schepenbank, die voorloopig het beheer van desolate boedels heeft, transporten, cessiën, hypotheken, attestatiën en andere gerechtelijke
verklaringen bezorgt, de huwelijken „solemniseert", terwijl de aanteekening, als vanouds, zal blijven aan door den
Raad benoemde com-
missarissen van huwelijkszaken.
Het
is
duidelijk, dat
de revolutionnaire geest afgedaan had; dien-
overeenkomstig werden ook de „burgers" weder ,,heeren", voorzoover zij
aanspraak meenden te hebben op dien naam, en keerden de anderen
hunne bezigheden terug. Het jaar 1803 was vol van het concipieeren en invoeren van
tot
reglementen
;
allerlei
een kiesreglement, een voor de reorganisatie der grond-
vergaderingen, een reglement van orde voor de raadsvergaderingen.
;;
7Z
reglementen voor de vier Kamers van de n Raad, voor de nieuw te organiseeren rechtbank in de plaats van het revolutionnaire Comité van
van 1795; instructiën voor de secretarissen, den griffier, de commissie voor het nieuwe keurboek. De hoofdschout of hoofdofficier
Justitie
werd weder de
op nominatie in dubbeltal van den Raad door het Departementaal Bestuur werden aangewezen i) de hoofdofficier zelf Wyckerheld Bisdom was de aangewezene werd voor driejaren benoemd 2). Over het rechtswezen in de Republiek was sedert 1795 veel te doen geweest. In de Nationale Vergadering was ernstig gehandeld over de broodnoodige hervormingen op dit gebied 3), De staatsregeling van 1798 had een geheel stelsel van hervorming op touw gezet, waarbij de rechtspraak als rijkszaak was geregeld. Maar de bepalingen dezer regeling waren niet tot werkelijke uitvoering gekomen. De staatsregeling van 1801 handhaafde wel het in 1798 ingestelde Nationaal Gerechtshof en schreef departementale hoven voor, terwijl de departementale besturen zouden zorgen voor de eenvormigheid der gemeentelijke rechtbanken. Maar alleen het Nationaal Gerechtshof trad in 1 802 in werking het Hof van Justitie in Den Haag zette de traditiën van het oude Hot van Holland voort maar de gemeentelijke rechtbanken bleven als vanouds, zelfs met de oude namen, en de toegezegde nieuwe rechtelijke en leider der 8 „schepenen", die
—
—
wettelijke organisatie
De nieuwe
kwam
niet tot stand.
gemeentelijke regeling werd aldus bezorgd door den (10
Januari 1803) op last van het Departementaal Bestuur door den hoofd-
schout in de Vierschaar geinstalleerden en beeëdigden Raad, waarin
gematigde Patriotten met enkele Orangisten volgens aanwijzing van dat Begram, Cunaeus, Van Dam, Drabbe, Van
Bestuur zitting kregen
:
Leyden Gael, Kloppenburg, De Klopper, Kluit, Van Kuffeler, Van Lelyveld. Van Oudendorp Chimaer, Van Outeren, Schaep, Van Zwieten, Van Cleefif, Pompe van Meerdervoort. Het waren weder bijna allen personen uit voormalige regenten-familiën. President werd Van Lelyveld, wethouders hijzelf, Van Dam, Pompe, Van Cleefïf en Van Outeren. Secretaris werd de vorige titularis Potgieter, als gematigd bekend, en wel in hoofdzaak op de instructie van 1668, slechts weinig gewijzigd
Ook de
4),
„smalle diensten" werden opnieuw met vertrouwbare personen
bezet. i)
De
tnrs.
Dozy,
Van
Halteren, P. F. Hubrecht, Etienne Luzac,
J.
G. de Mey, Moens, Van
Noort, Verschuur werden aangewezen. Romswinckel weigerde een benoeming. 2)
Not. van i8 Febr., 25 Maart, 8 April, 5 Mei 1803.
3)
Vgl. Overvoerde,
land, tekst, blz. 7 vlg. 4)
Not. Jan. 1803.
De
rechterlijke indeeling
na 1795,
in
den Geschiedk. Atlas van Neder-
74
Men
trachtte zoo
bij alles
zooveel mogelijk vast te knoopen aan wat
vóór 1795 had bestaan. Reeds 27 Jan. verbonden de raadsleden en ministers zich om zich en hunne gezinnen te kleeden in binnen de stad gefabriceerde manufacturen. Als vanouds werden de leden der regeering
en der schepenbank weder vrijgesteld van poort- en hekgelden en kregen, evenals de hoogleeraren, hunne zitplaatsen in de hoofdkerken
de Wethouders droegen weder deftige tabbaarden met zilveren op den rand ^), ten einde ook uiterlijk het oude aanzien hunner voorgangers, de Burgemeesters, te toonen. De rechten op de ambachtsheerlijkheden, in den revolutietijd maar zwak gehandhaafd, werden nu terug
;
letters
met
beslistheid vastgehouden
2)
evenals die der stad in het thans even-
eens door een nieuw reglement hervormde Rijnland.
Tevens werden maatregelen genomen ter verbetering van het ondermet name in de armenscholen 3), ter voorziening in den treurigen toestand der stedelijke financiën en ter regeling van de bonbesturen, welker financiën ook deerlijk in de war waren maar door krachtige aanschrijvingen aan de nalatigen weder in beteren toestand geraakten 4). Veel zorg werd besteed aan het lot der behoeftigen, in het bijzonder aan wijs,
de regeling der armbesturen en de hun te verstrekken subsidiën, waarvoor een commissie van 4 raadsleden met den hoofdofficier als „armenbesoigne" werd ingesteld; de gebruikelijke spijskokerij werd ook voor het vervolg in stand gehouden,
kening benevens subsidie
uit
in
hoofdzaak door vrijwiUige intee-
de stadskas en bijdrage der studenten
s).
Dit alles kostte veel tijd en was op 10 Nov., den aangewezen datum van aftreding van 2 leden, nog niet afgeloopen, zoodat op aandrang van het Departementaal Bestuur de
Raad
^)
besloot
nog een vol jaar
in zijn
geheel te blijven ten einde het werk der herstelling te kunnen voortzet-
Inderdaad
ten.
kwam
in dit jaar
aan veel verwarring, gevolg van de
grijpende veranderingen na 1795, een einde, en dat
bij
in-
men moet erkennen,
het herstel van het oude toch veel verbeterd werd.
Maar de in Mei 1 803 opnieuw uitgebroken oorlog met Engeland veroorzaakte wederom stilstand van handel en nijverheid en liet zijn terugslag
op de teleurgestelde verwachtingen deerlijk gevoelen. De zware van Frankrijk, welks troepen in de Bataafsche Repu-
militaire eischen
23 Aug. 1803.
i)
Not. 26
2)
Not. 6Sept. 1803.
Juli,
Deze waren nu gevestigd in het oude Stadsmagazijn en in het St. Elizabethsgasthuis, waar 3) van 9 tot II en van half twaalf tot half twee, benevens voor het schrijven van 7 9 school werd gehouden. Not. 24 Maart 1803, terugkeerend tot de Res. van Mei 1780. 4)
—
5)
Voor den winter 1802/3 ^ 4SSO inteekening, f 300 van de studenten (Bijl.
6)
Not. 18 Oct. 1803.
1803).
75 bliek in het vredesjaar grootendeels
waren teruggetrokken maar nu met
hare eischen en hare assignaten terugkeerden, brachten het Staatsbe-
wind zoowel als de departementale en de gemeentelijke besturen weder de heffing van 2 °/o op de bezitin groote nnancieele ongelegenheid tingen kon slechts ten deele aan de nieuwe behoeften te gemoet komen, nadat men in 1802 reeds door zware heffingen tot herstel der financiën getroffen was. De lasten op de huizen door middel van verdubbeling der verpondingen werden zoo hoog, dat het bezit van huizen zelfs een nadeel bleek en niemand op den Burcht, waar de notarissen vanouds hunne verkoopingen hielden, wilde bieden de huurders bleken even onmachtig als de huisbazen om de lasten te betalen en liepen om het hardst om een „declaratoir" van den bouwmeester te verkrijgen, waarbij zij „onmachtig" werden verklaard ^). En de algemeene toestanden in Europa verbeterden geenszins. Integendeel, ook te Leiden hoorde men van den grooten man Bonaparte, thans het toppunt van zijn roem naderend en die zijn zware hand ook in deze gewesten deed gevoelen. De geheimzinnige bewegingen der te ;
;
van den Bataafschen admiraal Verniet in de Leidsche couranten, de Fransche zoowel als de Hollandsche, worden vermeld maar men zag toch het geheele Bataafsche garnizoen het Fransche was sedert 1802 opgeheven met Vlissingen bijeengebrachte
huell
flotille
mochten wel
—
het meerendeel der Fransche troepen in de Republiek
— verdwijnen
in
verband met de voorgenomen landing in Engeland nadat op 4 Januari 1804 de een halfjaar te voren begonnen „licentiatie" der Bataafsche ;
burgermacht voltooid was, die reeds door een nieuwe organisatie stond vervangen te worden, was geen voldoende macht tot handhaving der
De dagelij ksche stadsregeering, de Wetdaarom den Raad voor de voorloopige organisatie eener brandwacht toe te staan, terwijl de nachtwakers werden vermeerderd en met ,,zijdgeweer" voorzien en het Staatsbewind werd aangezocht om orde meer
in
de stad aanwezig.
houders, stelde
nieuw garnizoen
te
zenden
;
dit laatste
geschiedde
in het najaar, eerst
voorloopig 2 compagnieën, daarna een geheel bataillon infanterie
2).
gang een nieuw, gemoderniseerd reglement op de gebuurten, waarvan er bij de nieuwe regeling 130 werden ingesteld, kwam in den voorzomer van 1804 tot stand 3) en de besturen daarvan werden aangesteld. Verder ging men voort met het nemen van krachtige maatregelen tot geregelden onderstand der armen en verbetering der stadsfinanciën met meerdere Intusschen ging het werk der reorganisatie
i)
Leiden in den Franschen
2)
Not. Raad en Not. Wethouders 1804, passira, sedert 8 Mei.
3)
Not. Weth. 8 Maart en
8
tijd, blz.
34.
Juni 1804.
zijn
;
76 controle tegenover misbruiken.
Van
een en ander was natuurlijk ver-
meerdering der lasten het gevolg, welke vermeerdering evenwel niet
had zonder medewerking der veelgeplaagde burgerij zelve, uit gecommitteerden met een even groote bijzondere raadscommissie de plannen overwogen. De instelling van een buitengewoon armengeld wekte ergernis bij den Senaat der Landsuniversiteit, wier leden daaraan ook werd onderworpen maar protesteerden, dat zij geen „burplaats
welke
5
gers" waren, dus buiten het eigenlijke stadsverband stonden als van-
ouds en derhalve
onaangename
vrij
waren van stadslasten
;
dit gaf aanleiding tot
discussie over deze pretentie der professoren.
een
Het door
de commissie uitgewerkte leeningsplan vond minder verzet.
Men
gevoelde algemeen, dat stads- en landsregeering bezield waren
met den geest
„als vanouds".
Op 7 Maart 1 804 werd weder op bevel van
het Staatsbewind voor het eerst sinds vele jaren een dank- en bededag
de stadsregeering greep weder in, als de bevoegdheden te buiten ging, maar beschermde overigens de Gereformeerde Kerk in het oog vallend, al werd in 1 804 het Statencollege tot opleiding van predikanten opgeheven 2) de Leidsche couranten ontvingen telkens vermaningen en de Fransche Leidsche courant werd zelfs 6 Oct. „by provisie gesupprimeerd" wegens hinderlijke opmerkingen over de algemeene politiek en de Fransche troepen, thans op den ouden voet onder generaal Marmont met Utrecht als middelpunt aanwezig; in de stadsregeering werd met 10 Nov. 1803 de oud oranjeman Pompe van Meerdervoort president, al bleef het college van Wetin alle
kerken gehouden
kerkeraad
i);
zijn
;
houders nog
Maar
in
meerderheid patriotsch,
zij
het dan zeer gematigd.
ook de dagen van het Staatsbewind waren reeds geteld en reeds
stond de nieuwe machthebber, Rutger Jan Schimmelpenninck, gereed
om op verlangen van den nieuwen Franschen keizer Napoleon een thans monarchaal ingerichte staatsregeling in te voeren en zich aan het hoofd van den nog altijd Bataafsche Republiek genoemden staat te stellen. De nieuwe staatsregeling werd voor de leus door de stadsregeering aan de stemgerechtigden der grondvergaderingen aangeboden met het formidabele succes, dat van de ruim 5700 stemgerechtigden een twaalftal de stemregisters teekenden, waarvan 3 (F. G. Blok, ds. Schotsman en Gillissen)
Volgens de nieuwe staatsregeling bleven de in denzelfden toestand, behouover hunne verhouding tot het nieuwe bestuur. Ook
tegenstemden
3).
departementale en gemeentebesturen
dens nadere
resrels
Not. Raad, 7 Maart 1804).
i)
De Leidsche burger is hier op
2)
Leiden in den Franschen
3)
In het geheele land stemden van de ruim 350000 stemgerechtigden slechts 14230, van wie
136 tegen.
blz.
tijd, blz.
De Leidsche stemlijsten
in
34 een jaar in de war
(vgl.
35.
de Not. van Wethouders (Bijl.).
77 nu weder bleef het rechtswezen,
weerwil van gedane toezeggingen,
in
ongewijzigd. *
De
Leidsche Raad ging dus
in
*
1
805 voort op den weg van den terug-
keer zooveel mogelijk tot de oude toestanden. Vooral de financiën en
de armenzorg
in
verband daarmede trokken de aandacht, naast de be-
langen van het onderwijs, dat thans landszaak was geworden, achtereenvolgens door de wetten van 1800, 1803 en
1
806 werd geregeld en
dientengevolge veel meer geld kostte.
met een commissie uit de burgerij werd besloten tot een geldleening van f 1 00000 tegen 5 V2 °/o ten laste der stad i). Bij de zaak der armverzorging werd in den loop van het jaar de reeds lang beIn overleg
sproken instelling van een algemeen armbestuur voor
alle
overwogen, waarbij bevonden werd, dat het aantal zielen 1805 de 31000 niet bereikte
en 440 waren ^
in
2);
in
gezindten
December
ruim 3000 werden geregeld bedeeld
de minnehuizen besteed. Ten opzichte van de armen-
kwestie bleef nog
altijd
hangen het
verschil tusschen
Raad en Senaat
der Universiteit over de verplichting der leden van de laatste
armlasten te deelen, waarop de
om
Raad ook bij Schimmelpenninck
met kracht van billijkheidsredenen aandrong
3).
De
in
de
zelven
zaak werd be-
sproken, toen de Raadpensionaris, op dezelfde wijze als vroeger wel Oranjevorsten, op
1
8 Oct. de stad bezocht ter deelneming aan een sedert
voorgekomen groot academiefeest, een promotie „more majorum met de kap'' van den student F, G. van Lynden 4). De Raadpensionaris, voor zulke zaken niet ongevoelig, werd op vorstelijke wijze jaren niet
ten stadhuize ontvangen onder klokgebeier en trompetgeschal.
Op
allerlei
wijzen bleek de terugkeer tot het oude, al bleef de stad
van bemoeiing met de landszaken uitgesloten en moest zij zich integendeel laten welgevallen, dat de landsregeering zich aanhoudend met hare inwendige regelingen bemoeide. De vrijdommen der effectieve" ,,
studenten en andere
,,
leden" der Universiteit ten opzichte van den
werden met zekere beperkingen hersteld theatervoorstellingen werden geregeld toegestaan de deftige koetsen der aanzienlijken reden als vanouds door de stad de oude privilegiën en keuren werden door den deskundigen prof. Kluit geïnventariseerd en beschreven s), ten einde ze gemakkelijker te kunnen raadplegen. De inrichting van wijnaccijns
;
;
;
,
Raad
i)
25 Juni voorgesteld, 9 Juli besloten, 5 Nov. uitgeschreven (Not.
a)
Daarvan 6600 Roomschen, 22600 Gereformeerden, gooLutherschen, 150 Remonstran-
ten, 128
1804/5).
Doopsgezinden, 281 Joden. Not. Raad, 8 Oct. 1805.
3)
Bijl.
4)
Uitvoerige beschrijving in de Not. van VVeth. 30 Sept. en 14 Oct. 1805. Not. Weth. 24 Dec. 1804, 8 Nov. 1805.
5)
78 stadswege van een gelegenheid tot vaccinatie op aandrang der geneeskundigen ter bestrijding van het ook in dezen tijd om zich grijpende
pokkengevaar bewees tevens inzicht in nieuwe denkbeelden en behoeften I). Maar de algemeene toestand bleef onzeker, ook tijdens het nieuwe raadpensionarisschap. De schadelijke oorlog tegen Engeland bleef voortduren en toen met Oostenrijk vrede was gesloten, volgden al spoedig weder verwikkelingenmetPruisen en Rusland, die weldra tot een oorlog leidden; de werftrommel klonk onophoudelijk door Leiden's soms „hooren en zien verging", zegt de tijdgenoot ^),
straten, zoodat
ook bitter klaagt over de toenemende zware lasten voor stad en welk laatste door Gogel's groote belastinghervorming van JuH 1805 aan de toenemende behoeften het hoofd trachtte te bieden 3)„ Geen wonder, dat de ontevredenheid toenam. De Raad, die bij het vertrek van het garnizoen naar Duitschland het gemis aan voldoende weermacht bij mogelijke onlusten sterk gevoelde, zette zich daarom op-
die
land,
nieuw tot het voorbereiden van plannen voor de inrichting eener stedeburgermacht en vroeg dringend om garnizoen. Na ongeveer een jaar kwam eindelijk op 24 Mei de toezegging van het Staatsbewind, dat er ,, zoodra doenlijk" voor gezorgd zou worden, en in den zomer kwam inderdaad het uit ofïicieren en onderofficieren bestaande depot van het lijke
4de linieregiment, weldra door andere troepen gevolgd
ontvangst van den Raadpensionaris moest
Den Haag ontbieden voor ;
Maar
bij
de
het geleide in de stad en de rustbewaring
Doch de ontevredenen waren
voor-
de door de jarenlange veranderingen en
wijzi-
aan de klapperlieden opgedragen. loopig niet te vreezen
4),
men nog garde-kavallerie uit
gingen verbijsterde kleine burgerij, wel teleurgesteld maar zonder
lei-
ding en zonder wapenen, bleef rustig, afwachtend de dingen, die komen zouden, en zich schikkend in de onvermijdelijke gevolgen van de afhankelijkheid van Frankrijk,
hoe groot de ellende ook allengs werd.
De
weinig revolutionnaire geest vanhet volk der Nederlanden verloochende
ook thans niet men berustte. Men berustte ook in de flagrante schending der pas ingevoerde staats-
zich
:
1 805 toen op verlangen van Napoleon de Republiek eindemaakte voor het koninkrijk Holland en de kroon werd aangeboden aan zijn broeder Louis, die den 22sten juni 1 806 als koning van Holland in Den Haag verscheen. Een door den patriotschen Haarlem-
regeling van lijk
,
plaats
i)
Not. Raad, 24 Sept. 1805.
2)
Leiden
in
den Franschen
tijd, blz.
37. Alleen officieren
toegelaten. 3)
Geschiedenis van het Ned. volk,
4)
Not. Weth. 13, 24 Mei, 23 Juli.
dl.
IV2, blz. 105 vlg.
werden
hier ter stede als wervers
79 schen boekdrukker Loosjes ontworpen protest adres werd ook hier door
den drukker-uitgever Du Mortier aan de Wethouders voorgelegd maar dezen besloten in overleg met den hoofdofficier de courantiers te verzoeken het niet ter teekening te leggen noch het in hunne courant aan te kondigen of op te nemen ^). De oude Orangist Le Francq, die verzocht had in een der hoofdkerken een lijkrede te mogen houden op den in Brunswijk in ballingschap overleden prins Willem V, kreeg de vriendelijk
om
aanwijzing
moeten afslaan
dat verzoek niet te „urgeeren", daar
Het dappere
men het
zou
van M. A. Hulshoiif tegen de heerschappij van den „vreemdeling" werd als „libel" opgehaald en verboden 3), en aan de verschillende gezindheden werd 4) verzocht voortaan geregeld te laten bidden voor het koninklijk gezin. Nadat de Koning 2).
geschrift
met name ook het Universiteitshad goedgekeurd, ging een deputatie uit de Wethouders hem in October bedanken s). Wat er in Den Haag ten opzichte van het landsgezag gebeurde ging ten eenenmale om buiten de stad, die daarin niets meer had te zeggen en zich eenvoudig had te onderwerpen aan het daar beslotene, aan het van Den Haag, eigenlijk van Parijs uit bevolene. De hoofdzaken, waarmede men vooreerst te doen had de financiën, de armenzorg en de inrichting der schutterij, werden niet uit het oog in
September
alle stadsprivilegiën,
octrooi van 1575
:
verloren.
Maar
daarbij, ten minste bij
meer dan vroeger
te
de eerste en de laatste, kreeg men
doen met de centrale regeering
in
Den Haag,
die
reeds tijdens den Raadpensionaris begonnen was hare centraliseerende
werkzaamheid ook over de stedelijke instellingen te doen erkennen. De Haagsche regeering drukte langs den weg van het Departementaal Bestuur door een besluit van 20 Dec. 1805 haar verlangen uit om zoowel de gemeentelijke besturen als de plaatselijke belastingen in verband met de „nationale regelingen" van een nieuw Algemeen Reglement dienaangaande in te richten. Een nieuw besluit (i Jan. 1806) stelde daarvoor zelfs den termijn van zes maanden 6). Inderdaad werd in Maart een commissie van 7 personen uit de burgerij voor dat doel aan het Departementaal Bestuur voorgedragen, die met een Raadscommissie een plan zou ontwerpen. Nog in dezelfde maand keurde het Departementaal Bestuur de samenstelling dezer commissie goed maar 22 Juni meldde deze, dat zij onmogelijk zulk een plan kon samenstellen, met het i)
Not. Weth.,
2)
ib.
I
Mei 1806,
29 Mei.
3)
Not. Weth., 10 April 1806.
4)
ib.
28 Juni.
5)
ib.
28 Sept.
6)
Not. Raad.
en4
Oct. 1806.
8o oog op sommige bepalingen van de staatsregeling en het Algemeen Reglement. Zij kreeg toen twee maanden en 24 Augustus nog drie maanden uitstel maar was ook op het einde van 1806 nog niet gereed met haren arbeid. De zaak was anders drngend genoeg, want de schuld der stad was in 1 807 gestegen tot meer dan 1 1 ton gouds, met een rentelast van meer dan f 40000 ^). Beter ging het met de inrichting der nieuwe schutterij of „burgermacht" zooals men nog wel zeide. Reeds in November 1805 waren daaromtrent bepalingen gemaakt en aangenomen en nog vóór het einde des jaars werden 8 kapiteins voor de nieuwe burgercompagnieën door den Raad aangewezen zij zouden staan onder een stedelijken kolonel en ten getale van 480 man worden genomen uit de voor den krijgsdienst geschikte burgers van 20 tot 50 jaren, die daartoe van bon tot bon waren opgeschreven van de landsregeering werd teruggave gevraagd der in 1804 naar 'slands magazijn te Dordrecht overgebrachte wapens en wapenrustingen van de toen opgeheven burgermacht; vrijgesteld werden de leeraars der verschillende gezindheden, de leden der Univer;
;
(volgens hare statuten), de leden der kerk- en armbesturen, de
siteit
klerken ten stadhuize, de onderwijzers der armenscholen, de brandmees-
de stadsarchitecten, de stadsboden, de cipier van
ters,
's
Gravenstein.
gang was, kwam de nieuwe koninklijke regeering, die weldra door middel van het Departementaal Bestuur de geheele organisatie wijzigde 2) en als schutters aanwees alle daartoe opgeschreven mannen tusschen 18 en 50 jaar, met uitsluiting van bedeelden, dienstboden en de bovengemelde categorieën, tot een getal van 600 man onder een door de stadsregeering te benoemen luitenantkolonel, 8 kapiteins, 16 luitenants enz. Over het algemeen werd het militaire karakter der schutterij in dit nieuwe reglement verscherpt, al bleef zij ook bij brandgevaar tot dienst aangewezen; terwijl het eerste reglement alleen voor de officieren uniform, voor de gewone schutters „passende kleeding" had aangewezen, werd nu een uniform voorge-
Maar
terwijl dit
werk
in vollen
schreven; in het nieuwe reglementbleef de Krijgsraad, gelijk in het eerste,
met de
schutterlijke rechtspraak belast en verder
met de opmaking der
nominatiën voor officiersplaatsen, die in het eerste, voor zoover de
luite-
nants betreft, aan de kapiteins waren overgelaten geregelde exercitiën ;
naar Fransch voorbeeld zouden worden ingevoerd
;
een schutterseed
verving de „schutterlijke belofte" van het eerste ontwerp. Tot luitenantkolonel werd de wethouder Cunaeus cieren
benoemd de beëediging der ;
offi-
had 24 Oct. 1806 plaats onder plechtige aanspraken der WetRamp van Leiden, blz.
i)
Knappert,
2)
Not. Raad, 25 Sept. 1806 (Bijlagen).
12, 114.
8i
houders
bij
het herstel dezer „voorvaderlijke instelling", nadat „een
samenloop van omstandigheden" (!) deze „voor eenigen tijd van nature veranderd had of geheel had doen ophouden". In de nieuwe schutterij werden thans natuurlijk weder de staatkundige gezindheden zonder eenig onderscheid vermengd, daar de nieuwe eed alieen gehoorzaamheid aan de overheid voorschreef ^). De schutterij werd van Dordrecht uit van land swege met wapens en uitrusting voorzien. Hare plechtige beëediging had op 2i en 27 Nov, plaats, terwijl de Doopsgezinden werden vrijgesteld van de geheele instelling op"grond hunner godsdienstige bezwaren.
Een andere maatregel op
militair
gebied
viel
minder
te
roemen.
De
landsregeering, bedacht op versterking van het leger ten einde aan de
eischen van Napoleon te kunnen voldoen, had het oog gevestigd op de
weeshuizen 2). Generaal Du Ry en kolonel Ampt zouden komen om de weeshuizen met dat doel te komen inspecteeren en eind Sept. werden alle mannelijke weezen opgeschreven, waarna de inspectie plaats had.
Men liet geen gras over de zaak groeien. In den nacht tusschen 6 en 7 Oct. werden omstreeks 70 goedgekeurde weesjongens onder toezicht van klapperlieden
te
scheep naar
Den Haag gevoerd. Maar de jongens
vrijwillig te verbinden en werden in hun verzet gesteund door de in Den Haag samengestroomde burgerij, zoodat de regeering niet verder durfde gaan en de opgelichten weder terugzond slechts 5
weigerden zich
;
of 6 lieten zich tot dienstneming bewegen.
Ook
ten opzichte van de armenzorg begon
regelen te
nemen
;
lijsten
van
alle
men
in
Den Haag maat-
godshuizen, hofjes enz. moesten
bij
het Departementaal Bestuur worden ingeleverd met korte beschrijving
van hunne bestuursinrichting, inkomsten en uitgaven 3). Den lo'is'i Nov. 1806 werd, in afwachting van de nieuwe regeling der gemeentebesturen, de oude Raad gecontinueerd. Hij ging op den aan-
gegeven weg verder en herstelde den i8«ie° den thesaurier der stad, tot welken post de sinds jaren met het werk vertrouwde klerk Jacobus de Fremery werd aangesteld met een dien eigen dag vastgesteld reglement.
Een andere
belangrijke zaak was Gogel's plan tot definitieve regeling
der corporatiën, die de plaats der oude gilden zouden innemen.
De
Koning vroeg daartoe de voornaamste Hollandsche steden een afgevaardigde te zenden naar de 10 Dec. daarover te houden vergadering
i)
Leiden
2)
Not. Weth. 25 Sept. en vlg.
3)
De lijsten en beschrijvingen
in
den Franschen
tijd, blz.
in
de
37.
Bijl. tot
de Not. van Weth.
1
805/6, n". 65 vlg.
82
van den Staatsraad. De Raad verzocht een der wethouders naar Den Haag te gaan en dezen verkozen hun president, den wijnkooper Kluit, die er in overeenstemming met de adviezen uit Amsterdam, Rotterdam en Den Haag een waardig pleidooi voerde voor het herstel der oude gilden en den invloed der magistraten daarop
^).
Men was verder in afwachting van 's Konings aanstaand bezoek, door hem aangekondigd op een audiëntie van i Dec, waarop de Wethouders bij monde van de heeren Kluit en Drabbe hem met nadruk hadden gewezen op het schrikkelijke „verval" der stad, vooral in verband met de nieuwe zware lasten voor land en stad, terwijl ook de afschaffing der gilden zeer nadeelig werd geacht. De komst van een regiment gardehuzaren als garnizoen en de belofte van nog meer zou ook den bloei der stad bevorderen.
Toen kwam plotseling de droeve gebeurtenis van 1807 ^) alle plannen van hervorming en verbetering verstoren. Gedurende het verdere deel van het jaar 1807 had het stadsbestuur de handen vol met het werk van herstel en schadevergoeding, zoodat noch van de zoo noodige financieele hervormingen noch van de invoering van het bij koninklijk dekreet van 23 Oct, 1807 ingestelde nieuwe reglement op de gemeentebesturen iets kon komen. De stadsregeering bleef volgens koninklijken wensch op den ouden voet en
met de be-
staande samenstelling hare taak voortzetten,
haar door
al ontvielen
den dood de bekwame P. van Lelyveld, die zich sedert lang als een uitstekend regent had doen kennen, en de weinig minder geziene Chimaer van Oudendorp. üok de
bij
dat dekreet voorgeschreven nieuwe regeling
nog 29 December 1807 werd de bestaande regeling volgens koninklijk dekreet op verzoek der stadsregeering voor eenige maanden bestendigd. der stedelijke financiën werd te Leiden uitgesteld
Het gewone leven
nam zoowel
in
in
;
de stad vond langzaam weder haren loop en
men
de van regeeringswege met militaire leveranties begun-
stigde fabrieken als in de kringen der thans
met den naam „koninklijke"
onderscheiden Universiteit vooruitgang waar, terwijl de ruim vloeiende
schadevergoedingen menigeen op de been hielpen. Toen Zeeland
in
1808 door een hevigen watersnood geteisterd werd, bracht het zwaar getroffen Leiden zelfs de aanzienlijke van
den
bijeen.
De
vrede van
Tilsit (7 Juli
som f 5 500 voor de noodlijden-
1807) scheen bovendien een pe-
riode van vrede op het vasteland te zullen openen.
Met
1808 werd eindelijk de zittende Raad „honorabel
3 Februari
i)
Not.
2)
Zie
Raad 7 Dec. en
blz. 5 vlg,
zijn
rapport in de Bijlagen Not. Weth. 7 en 14 Dec. 1806.
83 ontslagen"
^)
en de nieuwe bestuursvorm ingevoerd,
sonen grootendeels gehandhaafd gelijk ook opzichte van de stedelijke ambtenaren Jan. was voorgeschreven.
i)
Not. W^eth. i8o8i.
d.
bij
bij
al
bleven de per-
de schepenbank en ten
koninklijk dekreet van 30
;
HOOFDSTUK
IV.
Leiden onder Fransche regime. Bij
de nieuwe departementale indeeling van 13 April 1807 was het
sedert 1801 bestaande departement Holland verdeeld in de departe-
menten Amstelland en Maasland, onder welk aan het hoofd van ieder departement
laatste
kwam
Leiden behoorde;
een landdrost met een
secretaris-generaal en een raad van assessoren. Elk departement
verdeeld in kwartieren onder het bestuur van een drost
;
werd
binnen die
men „gemeenten" van de
eerste en tweede klasse behoorden alle gemeenten boven de 5000 zielen. tot de eerste klasse De gemeenten werden bestuurd door een burgemeester, thans staatsambtenaar, door den Koning benoemd, tevens hoofd der politie hij werd in zijn arbeid gesteund door vier wethouders en door vroedschap-
kwartieren kreeg
;
pen, wier aantal door den Koning werd vastgesteld. Het bestuursregle-
ment van 23 Oct. bracht de stedelijke regeering feitelijk geheel in handen van den met ruime bevoegdheid toegerusten en met f2000 bezoldigden burgemeester en zijn met f 1000 ieder bezoldigde wethouders, terwijl
de bevoegdheid der vroedschap voortaan werd beperkt tot het
toezicht
op de stedelijke financiën en het opmaken van begrootingen
en van nominatiën voor wethouders en vroedschappen, in te dienen aan het Departementaal Bestuur
bij
periodiek aftreden of bij overlijden of
bedanken.
Zoo begon met Februari 1808 ook voor Leiden een nieuwe periode van regeering, waarbij de burgerij slechts geringen invloed op den gang van zaken had en het beginsel van centralisatie, op Fransche leest geschoeid, zich krachtig deed gelden. De stad werd geregeerd door den vanwege het landsbestuur aangewezen burgemeester en haar bestuur werd door dat landsbewind voortdurend gecontroleerd. De vroedschapsvergaderingen van 1 808 af leveren dan ook slechts weinig belangwek-
85
kends op
^)
daarentegen
;
zijn die
der wethouders onder leiding van
een zelfgekozen voorzitter van meer belang,
2)
daar het stadsbestuur
hen en den machtigen burgemeester berustte. De vroedschap kwam in 1808 slechts viermaal, in 1809 tweemaal, in 18 10 (vóór de annexatie bij Franrijk) viermaal bijeen, terwijl de wethouders viermaal in de week vergaderden, evenals
voortaan zoo goed
hunne „ministers" tige
gelegenheden
als uitsluitend bij
in het zwart
tabbaard
in
gaderingen golden die regels
„op decente wyze" gekleed, bij plechals vanouds. Voor de vroedschapsver-
niet.
De
jaarlijksche begrootingen en
werden opgemaakt door de wethouders, samen met de Rekenkamer of „royeermeesters", zooals men weer zeide, daarna onderzocht door de vroedschap onder presidium van den kwartierdrost en dan ter goedkeuring aangeboden aan de landsregeering. Het „algemeen stelsel van belasting", onder Schimmelpenninck in 1 80$ door Gogel ontworpen, werd onder koning Lodewijk in denzelfden geest voltooid, ook wat de gemeentelijke belastingen aangaat. Daarbij kwam nu (30 Jan. 1808) ook Gogel's wet tot opheffing der oude gilden met vergunning aan de gemeentebesturen tot het inrichten van corporatiën voor onderstand aan zieke en behoeftige leden, waardoor de rekeningen
gildenkwestie tegen den zin der Leidsche regeering werd opgelost.
Aan
Bisdom
als
burgemeester
De
3)
;
kwam weder D.
R. Wyckerheld Kluit, Bommel, wethouders werden Van
het hoofd der nieuwe regeering
vroedschappen van de voor Leiden aangewezen 20 werden aanstonds benoemd, meerendeels oud-raadsleden. Allen werden op 3 Febr. door den landdrost Van Gennep geïnstalleerd en beëedigd 4) de bestuurscommissiën werden aanstonds aanHeldewier en
Kruyfif
;
zestien
;
gewezen.
Om te voldoen aan de algemeene aanmaning tot
bezuiniging
werd een commissie 5) aangesteld om binnen zes weken „consideratiën over de inrichting van de administratie der stadsfinanciën" te ontwerpen benevens een „generaal overzicht van den staat der gemeente". De stedelijke admistratie zou voortaan met i Januari aanvangen. De burgemeester kreeg tot zijn hulp drie bezoldigde ambtenaren een juridisch gevormd consulent, een commies en een klerk. Met hoe groote moeilijkheden men aanvankelijk te kampen had, :
i)
Een matig
2)
Over 180B
deel bevat hare notulen van Febr. 1808 tot 1816. vier
zware deelen met belangrijke bijlagen. Daarnaast het „Verbaal" vanden
burgemeester, „afzonderlijk" optredende.
gedagteekend 20 Jan. 1808.
3)
Zijne aanstelling
is
4)
Not. Weth.
20 Maart werden nog vier andere vroedschappen aangesteld. Kluit bleef
voorzitter 5)
i.
d.
van wethouders.
De wethouders
Kluit,
Van Bommel
en Heldewier, met den secretaris
Van
Rees.
:
86 blijkt uit
het
feit,
dat de begrooting voor 1809 de gewone vaste in-
komsten berekende op f67400, de uitgaven op f333600 ^), zoodat op buitengewone wijze in een te kort van grooten omvang moest worden voorzien, n.1. door geldleening en door een zeer uitgebreid stelsel van belasting.
Reeds einde April had de genoemde commissie hare „consideratiën" den 30^*60 aan den landdrost Hultman werden ingezonden 2) in aansluiting bij het reeds 16 Sept. 1 807, overeenkomstig de „bijzondere omstandigheden" van de door de ramp van Januari geteisterde stad ingediende plan. De Leidsche regeering betuigde op hare „allereenvoudigst" ingerichte administratie onmogelijk meer te kunnen bezuinigen, tenzij door het opheffen van enkele posten als die van boedelhuismeester en van rentmeester van het als afzonderlijk fonds op te heffen kapitaal der goederen van het kapittel ten Hoogen Lande, waaruit nog altijd de gereformeerde predikanten werden betaald en verder subsidiën aan arm- en weeshuizen werden verstrekt. Een geldvoltooid, die
leening van f
1
00000, 21 Juni 1808 uitgeschreven, voorzag
middellijke behoeften, terwijl de stadsregeering door den
gemachtigd voorloopig de oude belastingen
Op
22 Juni 1809 eerst
kwam
te
in
de on-
Koning werd
handhaven.
een briefvan den landdrost in antwoord
1807 ingediende plan, dat zonder wijziging werd goedgekeurd voor de periode 1809 18 12. Het stelde als algemeene middelen vast
op het
in
—
de van de eigenaars van huizen vanouds gevraagde „verponding", benevens de opcenten of „additioneele stuivers" op de „nationale" d. i, landsaccijnsen wijn, bestiaal, gemaal, waag, benevens een last op on:
roerende goederen, samen geschat op
f
90000.
Dan volgden de oude
weelde-belastingen op dienstboden (heerengeld), koetsen en paarden (karossengeld) benevens op den verkoop van roerende goederen (boel-
samen op f 1 5700. Vervolgens kwamen straat- en bruggegeld, waarvoor 5 7o van de huur werd geheven, bengelden ten laste der eigenaars van huizen voor onderhoud van grachten, wallen, kaden, brandbluschmiddelen, verlichting en bewaking, kraam- en marktgelden, behuisgeld),
nevens lasten op weelde vierde categorie
bij
trouwen en begraven, samen f50000. Een recognitiën, te betalen door ambtenaren
vormden de
de stadsheerlijkheden, winkel- en neringdoenden, op handwerken en
in
bedrijven,
op concerten,
bals, tooneelvertooningen,
f8800. Een vijfde bestond
uit
kermissen samen
de oude stadsaccijnsen, die
;
men
voor-
loopig niet kon missen op turf, kolen, brandhout, sterke dranken, boter, :
i)
Zie bijlage
2)
Not. Weth.
I. 1.
d.
met
bijlage.
87 bier,
zeep en zout. samen f92200. Het nog aan te vullen tekort bedroeg
een kleine
f
loooo, die
men
zou moeten leenen of uit de staatskas ver-
krijgen.
Deze nieuwe regeling der middelen werd
Aug. 1809 ingevoerd, nadat de instructiën voor de verschillende ontvangers, hunne verhouding tot den tresaurier, bij wien zij het ontvangen geld „gaaf" moesten inleveren, het toezicht van de Rekenkamer enz. nauwkeurig vastgesteld waren i). De begrooting voor 18 10 werd aan den landdrost aangeboden en goedgekeurd tot een bedrag van f 456300 aan uitgaven, f 164100 aan gewone ontvangsten met f256500 aan belastingen; een leening van f 50000 zou het tekort goedmaken. i
Belangrijke buitengewone onkosten van dit jaar inrichting
2) veroorzaakte de van de nieuwe verlichting der stad met „reverbères", met
patentolie gestookte lantarens
met bolronde, prismatisch
licht door-
latende glazen. Rotterdam had het voorbeeld in dezen gegeven en de
Alkmaar bezorgde ze. Het besluit tot deze verandegenomen maar kon om allerlei redenen vóór 1 809 worden uitgevoerd. Voortaan werd de stad verlicht met
firma Nooten uit ring niet
was reeds
15 April 1808
240 groote en 70 kleine lantarens van die soort; aanvankelijk had men nog heel wat moeite mede ten gevolge van ongeoefendheid van het
er
personeel, moeielijkheden
bij
het verkrijgen der glazen enz.
Ook de schutterij werd in dit jaar weder gereorganiseerd in verband met de steeds hoogere militaire eischen door Napoleon aan Holland gestelden de wenschelijkheid om hare militaire waarde te verhoogen. Ieder der 6 compagnieën zou voortaan 150 man moeten tellen, waartoe de lijsten der mannen tusschen 18 en 50 jaren moesten worden aangevuld de uniform werd beperkt tot een blauwen rok met roode epauletten en distinctieven in goud het bevel werd door de landsregeering weder opgedragen aan Cunaeus met den titel van kolonel. Een en ander stond ook in verband met een gevreesden inval der Engelschen in Zeeland en bezwaarde ten gevolge ook van troepenvervoer en daarmede ;
;
samenhangende inkwartiering en
requisities het stedelijk
budget aan-
De opvordering door de landsregeering om weezen tot vrijwillig dienstnemen te bewegen had weder weinig succes maar gaf ditmaal zienlijk.
geen aanleiding tot tooneelen
als in
1806
3),
daar
men geen dwang
uit-
oefende.
Op
juridisch gebied
had de
1)
Not. Weth. zomer 1809.
2)
f
3)
Zie boven, blz. 81. In het geheel
zonden.
constitutie
van het koninkrijk de bepa-
13000. Zie boven, blz. 21.
werden 30 weezen naar de
militaire inrichtingen
opge-
88 lingen der staatsregelingen van 1801 en 1805 gehandhaafd en in 1809
volgde allereerst de invoering van nieuwe crimineele en burgerlijke wet-
boeken lingen
en, volgens
de wet van 14 Juli, die van nieuwe rechterlijke instelin werking konden komen, was
Maar voordat deze laatsten met het koninkrijk gedaan.
I).
het reeds
Groote zorg bleef voortdurend de economische toestand der stad en de armenzorg vereischen. Die toestand was nog
altijd allerminst schit-
terend zooals de regeering der stad herhaaldelijk in
Den Haag betuig-
de beantwoording der vragen van de alles registreerende landsregeering over het aantal en de werkzaamheid der fabrieken en de, o.a. bij
trafieken
2).
De armoede was dan ook groot en het aantal bedeelden nam
steeds toe, terwijl de bevolking tot beneden de 30000 begon te dalen.
Ook de
Universiteit kwijnde; in 1809 bedroeg het aantal der studen-
ten geen 500, waaronder zoo goed als geen vreemdelingen.
Daarbij
kwam het allesbehalve voorbeeldige beheer der verschillende
armen-instellingen de moeilijkheden vergrooten. Al die instellingen
zuchtten onder zware schulden, die voortdurend toenamen Huiszittenhuis, dat in
1 807 m^óf dan
3).
In het
l % ton aan tekorten en meer dan
3 ton aan obligatie-schuld had, heerschte groote verwarring ten gevolge van de twisten tusschen de „permanente" regenten en de van hen feitelijk afhankelijke kerkelijke diakens, die met hen het bestuur voerden,
zoodat de stadsregeering einde 1809 tusschenbeiden moest
komen en
het bestuur reorganiseerde. Bij regeling van 18 Jan. 1810 werd een
nieuw College van Regenten aangesteld, bestaande uit 8 diakens, door de kerkelijke gemeente aan te wijzen, benevens 8 volkomen met deze gelijkgestelde en één vergadering
vormende
stedelijke regenten
;
het
werd i Febr. door den burgemeester geïnstalleerd met een rede, waarin met nadruk werd gewezen op de behoefte aan eensgezindheid 4). Een reorganisatie van de bonindeeling in April 18 10 5) verdeelde de stad voortaan in 25 bonnen, ieder met 2 bonmeesters, onmiddellijk aangesteld door de stadsregeering en zoo goed als uitsluitend belast met het beheer der brandbluschmiddelen, terwijl brandmeesters de blussching hadden te leiden zij kregen geen salaris maar moesten tevreden zijn met de „erkentenis hunner medeburgers". Er viel dus volop te organiseeren en te verbeteren, al was het met college
;
i)
Overvoorde,
De
rechterlijke inrichting
na 1795,
in
Geschiedk. Atlas van Nederland, tekst,
blz. 10. 2)
Bijl.
3)
Vgl.
369a der Not. Weth. 1808. Bijl.
198»
bij
Not. Weth. April 1808, waar een vergelijking tusschen 1803 en 1807
wordt gemaakt. 4)
Not. Weth.
5)
Not. Weth. 16 April 18 10.
i.
d.
:
89 een slecht voorziene kas en onder toenemend verval.
kwamen nog
En bij al die moeie-
den algemeenen toestand des lands de oorlog met Oostenrijk en de inval der Engelschen in Zeeland in 1 809, de slagen door Napoleon's Continentaal stelsel opnieuw aan handel en nijverheid toegebracht, de heerschende onzekerheid omtrent de onafhankelijkheid van het koninkrijk tegenover het steeds meesterachtiger lijkheden
die van
optreden des Keizers. Eindelijk reiding de slag
:
viel
begin Juli 18 10 na lange voorbe-
de Koning deed nog afstand ten behoeve van
zijn
zoon,
hopende aldus de onafhankelijkheid des lands te redden, maar op 9 Juli teekende Napoleon het dekreet der inlijving van Holland bij Frankrijk. De troonsafstand ten behoeve van den jongen vorst was ook hier ter stede niet in vollen ernst opgenomen. Eenige dagen te voren had koning Lodewijk nog Wyckerheld Bisdom op zijn verzoek wegens hoogen ouderdom hij was thans over de 70 als burgemeester vervangen door Gevers van Endegeest, die echter nog vóór de installatie ^) bezwaren maakte, zoodat de kwartierdrost den grijzen burgemeester gelastte als zoodanig aan te blijven, totdat de verwachte nieuwe regelingen zouden zijn afgekomen. Den ig^en Juli deed de Leidsche regeering, zoowel als de vroedschap gelijk later ook de schutterij, den eed aan den Keizer. Reeds een maand later (13
—
—
Aug.) zag de burgemeester zich door
dwongen dewier.
zijn
ambt voorloopig over
zijn
gezondheidstoestand ge-
te dragen aan den wethouder Hel-
•
Het departementaal en stadsbestuur bleef voorloopig nog op den ouden voet, ten minste totdat in October 18 10 de nieuwe organisatie van het departement Maasland en van geheel Holland werd ter hand genomen. Bij dekreet van 18 Oct, werd wat wij thans Zuid-Holland
noemen het departement „des Bouches de
la Meuse", terwijl Leiden werd ingedeeld bij het noordelijke „arrondissement" daarvan, Den Haag, Pogingen om een arrondissement Leiden te verkrijgen mislukten aanvankelijk; eerst een jaar later gelukte het en werd Leiden dus een afzonderlijk arrondissement onder den onderprefect Gevers van Endegeest. De landdrost werd voorloopig prefect, de kwartierdrost onder-
prefect, terwijl
27 Dec. de bestaande stadsregeering gecontinueerd
werd door eenvoudige verandering der namen de burgemeester Heldewier heette voortaan maire, de wethouders adjunct-maires, de vroedschap municipale raad, de secretarissen griffiers 2). Tot prefect van het :
i)
Vroedschapsnot. begin
Juli 1810.
2)
Not. Burgem. en Weth.
i.
d.
;
90 departement werd 21 Februari 181 1 de energieke Belgische staatsraad De Stassart benoemd. Aan het hoofd der regeering in het voormalig koninkrijk werd, als luitenant-generaal, sedert
i
Jan. 181
1
als
gouver-
neur-generaal der Hollandsche departementen, Lebrun, hertog van Plaisance, gesteld, die zijn zetel te
Amsterdam
vestigde.
werd het stadsbestuur geheel op Franschen voet geregeld. Op 16 Aug. ï) verscheen de prefect in de stad en ontsloeg in een plechtige zitting het geheele bestuur. Hij benoemde Heldewier opnieuw tot maire, thans met twee adjuncten: Van Bommel en Van Leyden Eerst in 181
1
Gael, van wie de eerste als curator der Universiteit, de laatste voor de de financiën zou optreden een nieuwe Municipale Raad van 30 leden werd ingericht, gekozen uit de aanzienlijken, onder wie de hoogleeraren Van der Palm en Kemper; later werd voor dezen post, gelijk voor andere, ;
bij
voorkomende gevallen door het betrokken
college een nominatie
van 3 personen aan den prefect aangeboden. Drie dagen later 2) werd de secretarie gereorganiseerd tot een „mairie"; de drie oude secretarissen traden af 3) en werden vervangen dooreen hunner. Du Pui, als secre-
van den maire, met een chef de bureau en drie, later vier „commiein plaats van de oude klerken. De ervaren tresaurierDeFremery bleef nog in die functie, totdat hij met 1812 vervangen werd door een nieuwen „stedelijken ontvanger", Von Puttkammer. De macht vanden
taris
zen"
maire was veel grooter nog dan die van den eenigen burgemeester hij
4)
regeerde de stad en ontving zijn instructies van de keizerlijke regee-
ring en hare goedgeschoolde hoofdambtenaren.
Reeds op 28 Febr. 181 1 waren alle civiele en crimineele colleges van justitie door den uit Den Haag gezonden commissaris Van Slingelandt ontbonden verklaard krachtens keizerlijk decreet van 20 Januari s). Leiden kreeg een arrondissementsrechtbank ^) onder het gerechtshof in Den Haag, benevens drie vrederechters De Kruyff, Byleveld en Gallé, waarvoor de stad verdeeld werd in drie „kantons"; zij werden onmiddellijk geïnstalleerd. In ieder van die kantons werd (30 Mei) een door de stad bezoldigde commissaris van politie aangesteld, met de :
functie der voormalige onderschouten belast en geholpen door eenige i)
Not. Maire en adjuncten,
2)
Verbaal Maire, 19 Aug. 181 1.
3)
Ook de verdienstelijke
4)
Na
i.
d.
;
Verbaal Maire, i6 Aug.
Potgieter, die griffier van een vredegerecht werd. dan ook geen notulen boek van Maire en adjuncten meer, terwijl dat van den Municipalen Raad weinig beteekent; alleen het Verbaal van den Maire blijft, met eenige
15 Aug.
is
er
Registers als bijlagen. 5)
Vgl. Overvoorde,
De
rechterlijke indeeling
na 1795,
blz.
20 van den tekst
bij
de kaart in
den Geschiedk. Atlas van Nederland. 6)
Leden: Van Halteren, Blok, El. Luzac en J. G. de Mey; procureur des Keizers De ChaVan VoUenhoven, griffier Swart.
vannes, subst, procureur
91
„dienaren" of „sergeanten". De Fransche wetten werden in plaats der oude gesteld, met ingang van i Maart 1811. Het straffe Fransche bestuur onder de leiding van den veeleischenden en strengen De Stassart deed zich op allerlei gebied ook te Leiden krachtig gevoelen, vooral bij de energie, die uitging van den in October 18 10 benoemden intendant van financiën voor de Hollandsche departementen, Gogel, en
van den
in
November aangestelden intendant voor binnen-
landsche zaken, d'Alphonse
;
ook de welwillende bevelhebber der troe-
pen, generaal Molitor, onder wie in
Den Haag de
brigade-generaal
De
Lorcet stond, werd door de zware eischen des Keizers op militair gebied tot strengheid aangezet.
Het regende
in
1811 en 1812 maatregelen, die
staten, die moesten worden ingevuld, vraworden beantwoord de ambtenaren klaagden zeer over den druk der werkzaamheden in den nieuwen ambtenaarsstaat, die nog geheel anders dan onder Schimmelpenninck en koning Lodewijk de oude slappe republikeinsche regeering had vervangen.
moesten worden uitgevoerd,
gen, die moesten
;
Groote voldoening gaf de, ingevolge een omstandig rapport van twee Fransche deskundigen op onderwijsgebied, Noël en Cuvier,
meen
decreet van 22 October 181
zins noodzakelijke
1
bij
het alge-
vastgestelde handhaving en veels-
hervorming der kwijnende Academie. Deze werd wel
een deel van de groote Université Impériale, waarvoor de voortreffelijke
onderwijsman Van den Ende
als
inspecteur-generaal voor deze
departementen had te waken, maar behield onder haren rector Brugmans, den bekwamen en energieken Franschgezinden medicus, groote zelfstandigheid als middelpunt van een onderwijs-district. Dat omvatte de drie departementen van de Maasmonden, van de Zuiderzee en den Boven-IJsel en bracht alle onderwijszaken in ééne hand met ongewijzigde handhaving van het lager onderwijs, zooals Schimmelpenninck's wet
dat had geregeld, en reorganisatie van het hooger en middelbaar onderwijs
ï).
Leiden zou voor het middelbaar onderwijs een stedelijk „lycée" op het terrein van het Oude Mannenhuis eerst
krijgen, welks oprichting
met Juni 18 13 werd vastgesteld
=) maar, ondanks den aandrang van den onvermoeiden Brugmans, ten gevolge der spoedig daarna uitgebroken
revolutie niet
is
tot stand
gekomen
;
het had de oude Latijnsche of
„Triviale" school en de in Oct. 1810 opgerichte stedelijke Fransche 3) moeten vervangen. De nieuwe academie kreeg een dotatie van looooo francs uit de staatskas en moest verder worden onderhouden uit de daarvoor bestemde gelden. Op den 3^60 Nov. 18 12 werd de
school
i)
Vgl. Colenbrander, Inlijving en Opstand, blz. ii2 vlg.
2)
Notulen Mun. Raad,
3)
Not. Burg. en Weth. 15 Oct. 1810.
i
Juni 1813.
De
aangestelde meester heette Nieuwveen.
92
Lebrun plechtig met een rede van Brugmans. die echter
aldus vernieuwde instelling in tegenwoordigheid van
de Pieterskerk geopend
in
^)
velen te Franschgezind in de ooren klonk.
Ook voor het fabriekswezen werd eenige hoop op verbetering van den toestand gekoesterd. Het strenge toezicht der douane op den invoer van
Engelsch fabrikaat, de verbetering van de techniek door toenemend gebruik van in Engeland uitgevonden machines, de begunstiging der Leidsche fabrieken
bij
den aankoop van militaire kleeding, soldaten-
kwamen sommigen fabrieken en trafieken reeds ten goede. Vooral hoopte men voordeel van de bij het inlijvingsdekreet beloofde
dekens enz.
opheffing der Fransche douane-liniën aan de zuidgrens, waardoor een
groot afzetgebied zou worden geopend.
De
fabrikanten drongen
stadsregeering herhaaldelijk aan op pogingen
om
die liniën
bij
de
opgeheven
en de stadsregeering wendde zich inderdaad zoowel tot den gouverneur-generaal zelf 2) als tot de intendanten D'Alphonse en Gogel. te krijgen
Maar dat
alles bleef
rekenen, dat het
weder
bij
Enjzoo moest de maire
in
Leide a peut-être souffert
De
snelle reis
departementen
bij
wenschen en plannen,
al
mocht men erop
voortduring der inlijving wel zou verkregen 1
8 2 klagen
Ie
1
plus."
:
,de
toutes les villes
zijn.
de Hollande
3)
van den Keizer en de Keizerin door de HoUandsche
in
October 181
1
deed ook Leiden aan, waar men zich
op de komst der keizerlijke familie had voorbereid, een „garde d'honneur" had samengesteld en de versiering der straten met eerebogen, groen en vlaggen had ter hand genomen 4). Eindelijk, nadat herhaaldelijk de komst was aangekondigd en alles in rep en roer was geweest, kwam op 24 October de Keizerin, begroet door een gelijk elders lang te voren
bloemenhulde van jonge meisjes, te half een aan. Zij begaf zich dadelijk van de Rijnsburger poort, waar zij werd begroet, in snellen ren naar het voor de ontvangst bestemde monumentale huis van den voormaligen schout Marcus, het oude huis der Van Leydens, wier wapen nog inden gevel staat. Kort daarop kwam Napoleon zelf, eveneens in vliegende vaart, van Katwijk uit aan de Witte poort, waar men hem niet verwacht had, zoodat hem de sleutels der stad inderhaast in het Noordeinde
moesten worden aangeboden. Ook hij ging naar het huis van Marcus, waar de stadsregeering, de academische senaat, de rechtbank en de geestelijkheid hem haastig kwamen begroeten maar hunne deftige aani)
Uitvoerige beschrijving der plechtigheid in Verbaal Maire
2)
Not. Vroedsch., 4 Dec. 1810.
3)
Colenbrander, Gedenkstukken VI,
4)
Gijsberti Hodenpijl,
Napoleon
in
i.
d.
blz. 1368.
Nederland (Haarlem, 1904),
blz.
180
vlg.,
Geuns, in Vaderl. Letteroef. 1826. Vgl. ook Blok, in Jaarb. der Leidsche Univ. 1911
den Franschen
tijd, blz.
67.
;
naar
Van
Leiden
in
93
spraken meerendeels niet ten einde konden brengen, daar de Keizer hun telkens in de rede
viel.
Haastig wisselde
enkele woorden met de
hij
„messieurs de l'Académie" en met enkele geestelijken, maakte daarop
een einde aan het bezoek, reed met de Keizerin snel langs de Ruïne en
Den Haag. Het geheele bezoek had nauwelijks een uur geduurd en wekte groote teleurstelling, die door de tamelijk geringe illuminatie in den avond niet vergoed werd; de stemming der bevolking vervolgens naar
was allesbehalve geestdriftig. Trouwens de algemeene toestand der stad was voor feestviering weinig geschikt. De bevolking daalde geregeld en haalde in 1813 nauwelijks de 29000 ï). Het tekort op de stedelijke begrooting werd voor 181 1 op f 35943, voor 181 3 op f 1 01465 berekend, hoe zuinig men ook te werk ging 2), De uitputting van alle stedelijke kassen, de aanhoudende achteruitgang der fabrieken, de toenemende „disproportie" tusschen den omvang der stad en de tot op minder dan de helft gedaalde bevolking, waardoor het onderhoud van grachten, kaden en bruggen zeer bezwaarlijk werd, de staking in 181
f38000
's
jaars uit de nationale kas ter
van de ramp, nadat ook
in
van de uitbetaling der
1
gemoetkoming
in
de nadeelen
1809 en 18 10 een kwartaal onbetaald was
gebleven, de zware onkosten voor kazernes, stallen enz., waarvoor in
de laatste jaren aanzienlijke
sommen waren uitgegeven, de onzekerheid
van vele bronnen van inkomsten toestand der stad wanhopig.
— dat
alles
maakte den financieelen
De regeering vroeg dan ook
in
1
812 be-
stendiging van de in 1807 door koning Lodewijk toegestane vrijdom-
men
tot 18 16 toe, al
waren de inbreuken daarop zeer belangrijk ge-
weest, benevens teruggave van de door de regeering gevorderde io°/o
van het „octrooi", de 10 ^/o van het weegrecht enz.
Dat „octrooi" was de op 19 Oct. 181 2 volgens dekreet van 21 Oct. 181
1
ingevoerde heffing volgens tarief van
alles w^at
door de poorten
werd ingevoerd, waarvoor aan iedere poort 3 of 4 douanes waren geplaatst 3) alleen aardappelen en groenten waren vrijgesteld maar van vee, andere levensmiddelen, hout, turf enz. werden rechten geheven. Deze rechten en de daarmede samenhangende stijging der prijzen benevens de tabaksregie wekten algemeene ergernis tegen het Fransche ;
bewind, welks druk en tegen
zijn
men in
zijn dagelijksche
behoeften bitter gevoelde,
strenge ambtenaren.
Hevige ergernis wekte ook de vaststelling der tierceering van de nationale schuld, die zoowel particulieren als instellingen van allerlei aard i)
Not. Munic. Raad.Sept. 1813.
2)
Bijl.
3)
196 bij Not. Vroedschap 1811; Not. Munic. Raad, 14 Sept. 1812. Leiden in den Franschen tijd, blz. 70.
94 ernstig in
hunne inkomsten
trof
maar noodzakelijk geworden was ten
gevolge van den hopeloozen toestand der voor de draagkracht der bevolking veel te hooge staatsschuld. Overigens kreeg
men nu tenminste
een goede kans op geregelde betaling van het overgebleven Ys» terwijl die van de geheele schuld sinds jaren veel te wenschen had overgelaten, ja herhaaldelijk gestaakt was.
Niet minder ergernis wekten de militaire eischen, de opvordering der
weeskinderen voor de pupillenscholen en vooral de conscriptie, die zijn
in
i8i
i
ingevoerde
door koning Lodewijk, mèt de tierceering, steeds aan als strijdig met de Hollandsche gewoonten
broeder geweigerd was,
en neigingen.
begon de opschrijving van alle in allen, die de stad zouden willen verlaten, waarvoor slechts bij uitzondering passen werden uitgereikt. Dan volgde den 25^*^° Maart de loting op de groote pers in het stadhuis, de meting en keuring in Den Haag en daarna de inlijving, reeds begin April. Tevens werd in het voorjaar de maritieme conscriptie voor schippers en zeevaarders van 22 tot 56 jaar ingevoerd. Groot was alom het medelijden met het lot der conscrits, die op de Ruïne dagelijks met In het begin van Februari i8i
i
^)
1788 geboren jongelieden met streng toezicht op
strengheid geëxerceerd werden, en met de doortrekkende zeemiliciens,
de vermogenden zich groote kosten getroostten voor het koopen van remplaganten. In October volgde de opkomst van de in 1789 gebo-
terwijl
renen, in 1812 die van 1790 en 1791, in 1813 die van 1792 en 1793, terwijl in het voorjaar van 1812 opnieuw „conscrits maritimes" uit de zeevarende bevolking werden getrokken. Bovendien werden vrijwilligers
opgeroepen, wierf Leiden 1
in Januari 181
1
kustkanonniers en werden in
8 1 2 compagnieën gendarmerie opgericht, terwijl eindelijk in
de kustbewaking nog
8 1 2 voor
den eersten ban der nationale garde een aan-
personen van 20 tot 26 jaar werden getrokken, die na de nederlaag
tal
in
uit
1
Rusland
bij
het „Groote leger" werden gevoegd en werden vervan-
—
den tweeden ban der nationale garde (26 40 jaar. 2) Ook Leiden had in al die lichtingen en oproepingen van vrijwilligers een aanzienlijk aandeel en de opkomst onder de wapenen gaf hier gen door een lichting
uit
geen moeielijkheden aanleiding. Anders werd het, nadat de Russische veldtocht had doen
tot
twijfelen
aan de onoverwinnelijkheid der Fransche macht, die totnogtoe voor zeer velen een geloofsartikel was geweest. Wel bood ook de Leidsche
Muncipale Raad
in
Januari 1813 den Keizer 24 ruiters aan ten einde
„d'apporter aux pieds de Son Souverain chéri l'hommage et den Franschen
i)
Leiden
2)
Colenbrander, Inlijving en Opstand,
in
tijd, blz.
6i vlg. blz. 103.
Ie tribut
95
de son coeur", en tegemoet te komen aan het nadeel der „désastres que les élemens ont fait essuyer a l'Armée Impériale", maar velen dachten aan de staartster van October 1 8 1
hadden gezien
^),
1
,
waaraan
zij
„zeer duidelijk een roe"
en er begonnen zich hier en daar reeds teekenen van
verzet, vooral tegen de conscriptie, te vertoonen, met name in de zeedorpen tegen de maritieme conscriptie. Geruchten gingen rond omtrent nieuwe verzwegen nederlagen en heimelijk verspreidden zich, ondanks
de strenge Fransche censuur, die
o.a.
advertentieblad had teruggebracht,
de oude Leidsche Courant tot een allerlei
met name Van Hogendorp
hier en elders,
berichten, zoodat enkelen
in
Den Haag,
reeds aan de
mogelijkheid der bevrijding van het Fransche juk begonnen te denken,
zoodra de bondgenooten Napoleon zouden hebben teruggedrongen naar den Rijn. In den nacht van i8 op 19 April 181 3 2) ontstonden te Alphen, Aar-
landerveen. Boskoop en
Woubrugge
ernstige opstootjes tegen de con-
Men verscheurde er de registers, plaatste de lang vergeten oranop de torens, tooide zich met oranje en zong oranjeliederen. De
scriptie.
jevlag
beweging verspreidde zich den 20sten tot in Leiderdorp, dus vlak voor de poorten van Leiden, waar men echter spoedig tot bedaren kwam. De onderprefect Gevers begaf zich naar het bedreigde district en ontbood eenige gendarmen uit Den Haag, maar hij werd te Aarlanderveen gevangen genomen en naar Alphen gevoerd, waar hij echter spoedig werd losgelaten
De
ging toen naar Rotterdam, naar den prefect De Stassart.
hij
;
boeren werden nu driester en de aanvoerder Van der Lee, graanhan-
delaar te Alphen,
met
zijn secretaris
reden naar Leiden
om ook daar op-
werd er aan de poort gevangen genomen en naar het stadhuis gevoerd. Maar de boeren kwamen thans opzetten en ook het Leidsche gepeupel kwam in beweging het joeg de politie voor het stadhuis weg, ontwapende de door den maire opgeroepen nationale garden of deed ze de vlucht nemen, terwijl de maire nog bijtijds de poortwachten liet versterken. Laat in den avond verschenen de boeren einderoer te verwekken. Hij
;
lijk
voor de Hoogewoerdspoort, welker poortwacht door het volk van
binnen werd overrompeld, zoodat de oproerlingen over den Hoogewoerd
opdrongen
Men
S).
trok naar het stadhuis, van waar de maire met
zijn
ambtenaren naar zijn woning aan het Rapenburg was gevlucht, nog beschermd door eenige uit Den Haag gezonden gendarmen en enkele nationale garden.
De oproerlingen verscheurden er deconscriptie-registers
i)
Leiden
2)
Vgl. daarover
VIII, blz. 343 3)
Leiden
in
den Franschen
vlg.);
in
:
tijd, blz.
69.
Wttewaall, Drie schoft Oranje Boven
O vervoorde,
den Franschen
Leiden en omgeving in tijd, blz.
73.
1
(Bijdr.
813, in Hist.
Vaderl. Gesch.
Gedenkb.
2'^'
III, blz.
R.
dl.
341 vlg.
96 en andere papieren en wapenden zich met Spaansche pieken, helmen en harnassen uit de wapenkamer, terwijl men geweren plunderde bij een geweermaker over het stadhuis. Daarna trokken troepen gepeupel door de stad, bedreven allerlei moedwil en bedreigden het huis van den maire. Deze zond zijn gendarmen in den nacht naar de Witte poort om deze te bezetten maar zij vluchtten een half uur later, zoodat ook deze poort den oproerlingen in handen viel. Op den 21 sten verscheen reeds 's morgens te half zeven generaal De Lorcet met i6o jagers en 14 gendarmen voor de Witte poort, waar later ook De Stassart zelf zonder geleide aankwam. Maarzij konden de poort niet binnen en de hoofden der stadsregeering verklaarden zich machteloos wegens gebrek aan troepen. Om 2 uur in den middag kwamen op het initiatief van J. de Vries een twaalftal burgers met eenige studenten, in het geheel 25 personen, bijeen onder leiding van den luitenant-kolonel der nationale garde Bruin, trachtten de orde in de stad te herstellen door bij
ploegen rond te gaan en de oproerlingen, die reeds begonnen te
plunderen, gemoedelijk toe te spreken. Tegen 4 uur werd de nationale garde weder opgeroepen naar de Breestraat voor de sociëteit Amicitia
en getooid met oranje ten kregen toen
bij
om
het volk tevreden te stellen. Eenige studen-
geluk de sleutels van de Koepoort
in
handen en de
De Klopper werd door den maire, die nu heimelijk de Koepoort bezetten, naar De Lorcet gezonden, die langs den Witten Singel aan-
student liet
van de Breestraat ook de nationale garde tot de Koepoort was genaderd. Een misverstand deed toen de garden wenden
snelde, even nadat
en de soldaten rukten onmiddellijk rechts en links schietend de stad bin-
waarop men overal vluchtte en de rust spoedig hersteld was alleen op Den Burcht hielden enkelen nog een oogenblik stand. Reeds om 6 uur was de zaak afgeloopen en keerde De Lorcet met 50 man naar Den Haag terug. Toen den volgenden morgen De Stassart uit Den Haag kwam en generaal Molitor zelf met 2000 man uit Utrecht, kon men overgaan tot de definitieve regeling. De in den avond van den 22sten bijeengeroepen Municipale Raad werd door den prefect gelukgewenscht met den goeden afloop en voteerde f 3000 als belooning voor de troepen. De brigade-generaal Van Sandick werd door Molitor tot „commandant supérieur" van de stad en de nationale garde benoemd. Toen begonnen weldra de straffen, opgelegd door een militaire commissie. Van der Lee was ontsnapt en wist zich te verbergen. Vier belhamels werden den 29sten op de Vestwal gefusilleerd, twee boeren en twee Leidenaars; vijf werden tot ballingschap veroordeeld, onder wie vier Leidenaars 4 boeren tot twee jaren gevangenisstraf, 3 Leidenaars en een boer tot i jaar gevangenisstraf. De zwakheid van het Leidsche nen,
:
;
97 bestuur gaf aanleiding tot berisping van den weinig bekwaam geachten
Gevers, die eerst met
De
Lorcet weder binnen de stad was gekomen,
tot verontschuldiging van den door de gewapende macht verlaten maire Heldewier, die weinig kracht had betoond, en tot het ontslag van den
kolonel der nationale garde Cunaeus, die zich had laten overrompelen.
eindigde klagelijk het Leidsche oproer, dat als „Drie schoft
Zoo
Oranje Boven" eenige vermaardheid heeft verkregen. In den zomer gebeurde er niets bijzonders. Men wachtte loop zou
zijn
af,
hoe de
der groote worsteling tusschen Napoleon en de mogend-
heden in het verafgelegen Saksen, waar de slagen bij Lützen en Bautzen en de zeer geheime diplomatieke onderhandelingen over een mogelijk vergelijk de spanning hier te lande vermeerderden, al kreeg men weinig hoop, dat de bevrijding zou volgen. Men hield zich toen te Leiden bezig met een onderzoek naar de mogelijkheid van nieuwe bezuiniging in het ^), dat door den maire Heldewier met zijn adjuncten Van Bommel, Van Leyden Gael en Van Gerwen werd gevoerd en ook voor 1814 zou gevoerd worden 2), De eenigszins vrijmoedige taal, door den hoogleeraar Van der Palm op 4 Oct. tot de studenten gesproken bij de
stadsbestuur
opening der academische
lessen,
gaf aanleiding tot een onderzoek eerst
van den onderprefect Gevers, daarna van den Haagschen commissaris „de haute police" Duvillers-Duterrage, die
hem
echter na een vrij dee-
moedige verklaring en verontschuldiging ongemoeid lieten gelijk later ook Plaisance zelf hem bij den minister Montalivet te Parijs verontschuldigde 3). Overigens had men bitter te klagen over duurte en armoede geheele straten bij de Zijl en Hooge woerdspoorten werden afgebroken en de armenzorg liep in het honderd 4), al was de oogst in den zomer niet onvoordeelig. ;
Eerst de slag
bij
Leipzig (16
— 18 Oct.) scheen de beslissing te zullen
kunnen geven. Hij was het sein voor de geheime overleggingen van Van Hogendorp en de zijnen tegen half November. Maar nog waagde men zelfs den schijn van verzet niet aan te nemen. Na een beroep der Keizerin op hare onderdanen, dd. 21 Oct., stelde de Leidsche Municipale Raad 28 Oct, een eerbiedig antwoord samen, waarin, met een fraaie herinnering aan Maria Theresia's beroep, getuigd wordt van „dévouement", „attachement au Souverain", van „principes d'honneur et de devoir" tegenover de keizerlijke regeering, die „Ie rétablissement de l'Acadé1)
Not. Munic. Raad, Sept. 1813.
2)
Verbaal Maire 1813, i. d. 11 Oct. Leidsch Jaarboek der Univ. 1911,
3)
Beets aangaande
ken 4)
Van
blz.
24 vlg. met de aant., waardoor de opvatting van
der Palms heldhaftigheid nogal vervalt, vooral met het oog op de stuk-
Colenbrander, Gedenkst VI, blz. 702, 976, 1030 Leiden in den Franschen tijd, blz. 77.
bij
vlg.,
1102.
7
98
mie" had toegestaan. Alle aanwezige leden teekenden het, ook Van der Palm en Kemper, Maar het is niet meer verzonden ^.
Op den kend
November werd
3
en op het bericht van
2)
te
Leiden het
relletjes
bij
Leipzig gebeurde be-
en oranjedragen
in
Den Haag
ontstonden den lo^^" ook hier oploopjes voor het stadhuis en geroep
om
de vrijlating der gevangenen van April, waarop de maire eenige
poorten
liet sluiten
en met een paar schildwachten bezetten. Maar reeds
verdwenen de Fransche gendarmen en douaniers uit de stad, al bleef het er nog rustig. Men vreesde voor nieuwe beweging in het omliggende platteland, waar werkelijk den iqdea onrust was, en hield het oog op de poorten aan de oostzijde. Op de berichten uit Amsterdam en Den Haag over volksbeweging aldaar vluchtten verscheidene Fransche beambten, zoodat de geen bevelen van den prefect meer ontvangende maire, „geconsidereerd hebbende het gewigt van (zijn post) zonder het gezag van den prefect, byzonder in deze gewichtige oogenblikken", den ijden ^g heeren Gael, Van Boetzelaar, Van Bommel en Kluit opriep om met hem mede te werken „tot behoud van rust en orde". De heeren verschenen bij het afkondigen der publicatie dienaangaande den volgenden dag met de oranjekokarde op de borst; een korps rustbewaarders van aanzienlijken en studenten zou hen helpen, nu de nationale garde, die juist 27 Oct. ontbonden was, en de gendarmen 3) hen begaven en Leiden geen garnizoen had. De douaniers aan de poorten werden door nieuwe beambten vervangen ten einde de zoo noodige inkomsten uit het octrooi niet te missen. Tot bevelhebber der stad werd in plaats van Van Sandick, die zijn ambtelijke functies in deze
omstandigheden nederlegde, de rust
luitenant-kolonel Bruin van de ontbonden garde aangesteld
;
werd bevorderd met de studenten door de stad te laten patrouilleeren geweer op schouder, door sluiting der herbergen om 1 1 uur 's avonds en uitdeeling van brood en kaas aan de armen wegens hun „stil en rustig gedrag". Geen sprake van revolutiegeest dus. Alleen zag
men
overal oranje en vreugdebetoon, wat velen de oogen vol tranen
deed loopen
bij
de herinnering aan vroeger dagen.
4j
Doch daartegen-
over stond, dat sommige oud-Patriotten, bevreesd voor reactie van oranjegezinden kant, van Oranje niet wilden hooren en
zelfs
hoopten
op handhaving der keizerlijke macht. Wie was eigenlijk die Prins, van wien men sedert jaren niets gehoord had ? Wat had men van hem te de Not. Mun. Raad
i)
Het
2)
Overvoorde,
3)
Zij
4)
Leiden
ligt in
1.1.
waren den in
blz.
ló^»"
352
i.
d., in
calligrafisch schrift,
dus wel het
officieele stuk.
vlg.
met de douaniers teruggekeerd maar den
den Franschen
tijd, blz. 79.
i7
weder gevlucht.
99 wachten of te vreezen ? Eerst den iQ^^en verscheen op herhaalden aandrang der bevolking en „tot vermijding van oproer en rustverstoring" de oranje vlag op den stadhuistoren men had die van de Academie moeten halen, omdat de vlag in April vernield was. Op den aandrang bij Brugmans om ook den Academietoren te laten vlaggen, vroeg hij spottend welke vlag ? De regeering liet in den nacht de keizerlijke wa;
:
penborden van de publieke gebouwen verwijderen en stelde de gevangenen, die sedert het Apriloproer in
's
Gravenstein zaten, in vrijheid. In
de kerken der Gereformeerden werd reeds Zondag den 21 sten gedankt voor de uitredding. Gerust was de stadsregeering echter alles behalve, want het was volstrekt niet uitgesloten, dat, al rukten de bondgenooten over de oostergrenzen snel op, Mólitor van Utrecht of Woerden uit maatregelen zouden nemen om ten minste Holland te behouden of er de voornaamste steden te bezetten.
De
maire schreef dan ook voorzichtiglijk aan
zijn
superieur, den even voorzichtigen onderprefect Gevers, dat een en ander hier besloten was, „quel que fut notre répugnance de ceder a la nécessité".
En de
onderprefect meldde zijn superieur weder, dat de kalmte
terug begon te keeren en
hij
zich wist te handhaven, „encore bien que
mal." Er was geen wanorde. Maar de keizerlijke procureur De Chavan-
heen en uit de andere Hollandsche steden kwamen vrijwilligers, met allerlei wapentuig voorzien, opdagen om Leiden te helpen tegen mogelijke aanvallen uit Utrecht of Woerden; ook te Leiden zelf namen vrijwilligers de wapenen op, hoe nes en de hoogleeraar Mielle gingen toch
al
gebrekkig deze ook waren.
Zoo werd te Leiden nog den 22sten jg proclamatie van het Haagsche Algemeen Bestuur van Van der Duyn en Van Hogendorp door de stadsregeering niet dan onder protest van noodzakelijkheid en uit vrees voor
oproer afgekondigd.
Een
half
gewapende afdeeling van de Haagsche
nationale garde onder kolonel TuUingh, ofschoon Heldewier nog bij het huis
Ten Deyl
trachtte
hem
te
overreden Woerden aan te vallen en
kwam den moed
aanwakkeren; de hoogleeraar de geheime vrienden van Van Hogendorp had behoord
Leiden te laten liggen,
Kemper, die tot en, met hen eensgezind, door het Algemeen Bestuur aanvankelijk met de leiding van het politiek en financieel beheer te Leiden en omstreken was belast, kwam er thans bij de stadsregeering op aandringen, dat men
van de vroedschap zou toevoegen. Dit werd den nog afgewezen maar toen den 23^*^0 het Algemeen Bestuur schriftelijk de oude stadsregeering ontsloeg en de den i/den opgetreden
zich eenige oud-leden 22sten
heeren tot „Provisioneele regeering" aanstelde, gaf men dadelijk toe.
Op
„order en requisitie" van het Algemeen Bestuur riep
zij
een aantal
;
lOO oud-regeeringsleden, „op hunnepersoneele verantwoordelijkheid tot berust en orde" op om met hen het bestuur te deelen. Van de 40 opgeroepenen verschenen nog des avonds om 6 uur 37, „berustend" in hun oproeping. De al te angstvallige Heldewier werd als voorzitter der
houd van
nieuwe regeering vervangen door den oranjegezinden en krachtigeren baron Van Boetzelaar i) alleen het oud-Hd der regeering Van Heukelom weigerde pertinent zitting te nemen zoolang hij niet van zijn „gelofte van ;
trouw en onderwerping" aan het Fransche bewind „door een wettig geconstitueerde en algemeen aangenomen en erkende souverein dezer gewesten" zou zijn ontslagen de grij ze Bisdom verklaarde zich niet valabel. ;
Het Algemeen Bestuur ken.
De
liet
het aan sterken aandrang niet ontbre-
Leidsche regeering had intusschen niet nagelaten nog eens
TuUingh aan te dringen op een onderneming tegen Woerden, waarde Haagsche kolonel, zijn troep kennende, weinig zin had evenmin als de in de stad wonende generaals Van Sandick en Bruce. Eindelijk kwam 2) in den avond van den 22sten generaal De Jonge, kommandant van Zuid-Holland, uit Den Haag bij Kemper en begon op diens aandrang met de voorbereiding van den tocht door werven van Leidsche nationale garden. Reeds in den morgen van den 23^*60 rukte Tullingh met zijn troep op uitdrukkelijk bevel van De Jonge tegen Woerden op die stad werd des avonds zonder ernstig verzet bemachtigd maar moest den volgenden dag na een ordeloos gevecht met de snel aangerukte Fransche troepen weder inderhaast ontruimd worden. De Jonge kon nog naar Bodegraven vluchten maar Tullingh viel den Franschen in handen en Woerden moest zwaar boeten voor zijn kortstondige bezet-
bij
in echter
ting door de opstandelingen.
waar Kemper, thans naar Amsterdam als commissaris gezonden, niet meer was en de nieuwe stadsregeering nog in wording. Sommige dames maakten zich gereed tot de vlucht. Niet aldus de vrouw van Kemper, die zich met haar kind op den arm voor hare deur tegenover het stadhuis liet zien om de gemoederen gerust te stellen 3). De voorloopige kommandant der stad, die den met De Jonge uitgetrokken Bruin moest vervangen, Drabbe, had echter reeds op beGroote onrust
te Leiden,
vel der stadsregeering heimelijk bevel
gegeven de stad
niet te verdedi-
gen: „geen resistentie te doen", als de Franschen voor de poort zouden
komen, wat men ieder oogenblik kon verwachten. De Leidsche nationale garden, die naar Alphen gemarcheerd waren, kwamen na de nederlaag van Woerden met de Haagsche garden in wanorde naar de stad tei)
Overvoorde,
2)
ib. blz.
363.
3)
ib, blz.
367. Vgl. de prent op blz. 370/1.
1.1.
blz. 359.
lOI
rug en vermeerderden er de angst, weigerend te Bodegraven, Alphen of Koudekerk stand te houden, zoodat de niet meer gehoorzaamde generaal
De
Jonge, daarop alleen naar Leiden gereden en niet aan de
Hooge woerdspoort binnengelaten, om de stad heen langs de singelsnaar Den Haag terugreed, diep geërgerd over den loop der zaak en de houding der Leidenaars, die
hij later
ernstig beschuldigde van verregaande
lafheid en plichtverzuim in deze moeielijke oogenblikken.
ber der Leidsche nationale garde, Bruin,
nam
De bevelheb-
het bevel over de stad
weder van Drabbe over.
Te Leiden wachtte men ieder oogenblik een aanval der Franschen uit Woerden en riep dringend om hulp van Kozakken uit Amsterdam. Nog den 26st«° meldde ook de nieuwe stadsregeering aan het Algemeen Bestuur, dat
zij bij
een Franschen aanval de stad niet zou verdedigen, daar
immers geene dan „geringe middelen van defensie" had. Het AlgeBestuur, dat den 25sten De Jonge weder naar Leiden had gezonden, beloofde dan ook meer hulp dan de paar honderd vrijwilligers en studenten, die wel aanwezig maar slecht gewapend waren de naar de zij
meen
;
opstandelingen overgeloopen Pruisen van het vreemdenlegioen in
Den
Haag werden thans voor Leiden bestemd. Inderdaad kwamen dezen den 27sten ook enkele stukken geschut werden aangevoerd en op de wallen opgesteld, munitie en geweren werden gezonden en weldra had De Jonge de stad eenigszins in staat van tegenweer, hoezeer de bevreesde stadsregeering hem nog steeds tegenwerkte en steeds op ontruiming aandrong. De komst op den 28sten van 75 naar Den Haag doortrekkende Kozakken, die onder veel bekijks in tenten op de Ruïne kampeerden, j
maakte anders wel indruk. De algeheele ontruiming op den 28st«° van Utrecht en Woerden door den naar het sterke Gorkum aftrekkenden MoHtor, wegens de nadering der Pruisen op de Veluwe en in de Betuwe, waardoor hij van zijn basis kon worden afgesneden, nam echter alle vrees voor een aanval van die zijde weg. Begin December reeds verlieten de door De Jonge samengetrokken troepen evenals hij zelf Leiden en de thans niet meer in gevaar verkeerende omgeving der stad. De komst van den Prins van Oranje op den 30^*60 te Scheveningen, waar twee toevallig in Den Haag aanwezige leden der stadsregeering hem spoedig konden begroeten, besliste de omwenteling in Holland. Ook de totnogtoe aarzelende en afwachtende Leidsche regeering, thans geruster
op den
zaken aan
van den
;
afloop, sloot zich eindelijk ten volle bij
de nieuwe orde van
de spontane illuminatie van de geheele stad
i^ten
in
den avond
December scheen het gloren van een nieuwen dag voor
het zoo lang geknechte vaderland.
Inderdaad, een nieuwe
tijd
was gekomen, ook voor Leiden.
HOOFDSTUK
V.
Het Leidsche stadsbestuur onder het koningschap. De nieuwe „Provisioneele Regeering", die op 23 November op „order en requisitie" van het Algemeen Bestuur in Den Haag het bewind had aanvaard, heeft langer dan twee jaren zitting gehad evenals de door haar „gerequireerde" heeren, die als provisioneele ,, vroedschap" wer-
den aangemerkt en in belangrijke, vooral financieele aangelegenheden werden geraadpleegd. ^) De vijf leden der Provisioneele Regeering voerden onder leiding van Van Boetzelaar 2) het dagelijksch bestuur over de stad gelijk vroeger de burgemeesters, maar met ongelijk grootere macht.
3)
Toen op den
December de
i^ten
aftocht der Franschen uit Utrecht
het onmiddellijk dreigende gevaar voor overrompeling had afgewend reeds den 29s'en werden pogingen gedaan om het gestoorde verkeer
—
wermet volks- en pakschuiten naar Amsterdam weder te herstellen regelen. Zij voet te vasteren toestand op den de vijf heeren te rade den
verdeelden de bestuursfunctiën onder elkander en de vroedschap door
benoeming van commissiën voor de financiën en de Rekenkamer, voorde Weeskamer, voor de Bank van leening, voor het brandwezen, voor de fabricage, voor de wapening en militaire zaken, voor de inkwartiering.4) Omtrent het fabriekswezen, van zooveel belang voor de stad, werd 3 Dec. bepaald, dat de in de laatste jaren niet meer gevolgde keuren op de fabriekshallen weder werden hersteld onder de nieuwbenoemde „gou,, superintendenten" uit de regeering zelve toezicht houden. In de Fransche rechterlijke indeeling en wetgeving
verneurs", op wie
hadden
te
i)
Not. Prov. Vroedsch. 1813/6.
2)
Hij
werd 25 Febr. 1814
te
Rotterdam
bij
door den gewezen maire Heldewier. Zie de Notulen der Prov. Reg. 1813/16. 3) 4)
Not. Prov. Reg. 1813/4,
i.
d.
de belastingen benoemd en
te
Leiden vervangen
I03
werd voorloopig nog geen verandering gebracht ten einde den loop der gewone justitie niet al te plotseling te verstoren, een voorloopigheid, die tot 1828 duurde, al eischten de grondwetten van 1814 en 1815
nieuv/e Nederlandsche
wetboeken en nieuwe
rechterlijke organisatie.
In de eerste dagen waren de moeielijkheden groot, vooral
zoo goed
als
geen geld
in
de stedelijke kassen was.
omdat
er
De door het Alge-
meen Bestuur in Den Haag benoemde districtcommissaris Frederik van Leyden beval dan ook op 6 Dec. ,,overwijld" de begrooting voor 18 14 op te maken en volgens de nog heerschende Fransche regeeringsvormen bij hem in te zenden. De plechtige uitroeping van Z. K. H. den Prins van Oranje-Nassau tot Souverein Vorst, die op 8 Dec. plaats had,
onder klokgelui en carillonspel benevens parade der
men weer
in plaats
,,
schutter ij", zooals
van nationale garde zeide, gaf ruggesteun aan de
De plechtige intocht van den Souvereinen Vorst en oudsten zoon op den 20^^^° werd naar de omstandigheden met luister
nieuwe regeering. zijn
de Vorst werd door een eerewacht te paard aan Den Deyl opgewacht en naar de stad geleid, waar de weder als vanouds deftig getabberde provisioneele regeering hem aan de Witte poort de sleutels gevierd
:
aanbood.
Van
daar tot het stadhuis stonden garnizoen, schutterij en
studenten te paard en te voet geschaard overal hingen de vlaggen ;
uit,
eerepoorten waren opgericht, het kanon, de trompet en de klokken lieten zich
hooren de vroedschap ontving de vorstelijke personen en ;
hun gevolg, waaronder de Engelsche gezant Clancarty, Van der Duyn van Maasdam en Fagel, plechtig in de burgemeesterskamer ten stadwaar de president Van Boetzelaar een aanspraak hield. Een druk bezochte audiëntie gevolgd door een wandeling door de stad, parade
huize,
der schutterij op de Ruïne en een dejeuner-dinatoir in de vroedschaps-
kamer volgden. Bij dat dejeuner weerklonken geestdriftig het Wilhelmus en het God Save the King toen het hooge gezelschap te 7 uur de stad verliet, was deze feestelijk geïllumineerd. ^) Er was een oogenblik sprake van, dat de stadsregeering nu zou worden opgedragen aan één burgemeester en een vice-burgemeester, met de ;
uitgestrekte bevoegdheid van den Franschen maire, opdat de sedert
eenige jaren krachtige Fransche bestuurswijze zou worden voortgezet,
maar de Provisioneele Regeering protesteerde, dat
dit
met name
te
Leiden niet zou gaan voor de financiën en de politie zoowel als voor de ingewikkelde verhoudingen tot de Universiteit en Rijnland had men :
daar 4 a
5
personen aan het hoofd der regeering noodig.
i)
Not. Prov. Reg.
2)
ib.
i.
d.
18 Dec. (Bijlagen 1813).
2)
Het protest
1
I04
had uitwerking en de voorloopig getroffen regeling van het stadsbestuur bleef behouden.
Vooreerst had men te doen met de noodzakelijke volks wapen ing en den dringenden nood der stadsfinanciën. De weerbare bevolking werd van huis tot huis opgeschreven door commissiën uit de vroedschap en een dringende oproeping maande aan tot vrijwillige storting in een ten stadhuize geplaatste „offerkist", waarin tot 14 Febr. 1814 in totaal
de f9000 werd gevonden
^),
De
tijdens het
bij
Fransche bestuur bestaande
belastingen werden voorloopig verder geheven, ook de stedelijke lasten, al
werd reeds
i
Jan. 18 14
aan de heeren Heldewier en Kluit opge-
dragen een nieuw stedelijk belastingplan te ontwerpen.
begon zich weldra de landsregeering stedelijke belastingwet voor het
Maar daarmede
bemoeien, die een algemeene
te
gansche land wilde invoeren, zoodat
van afzonderlijke Leidsche belastingplannen geen sprake meer scheen te zullen zijn.
Allerlei
pogingen werden gedaan
om
de oude rechten der stad te
verzekeren. Zij deed 14 Jan. 1814 2) een verzoek om den ouden invloed der stad op het bestuur der universiteit te herstellen, wat in verband
met de plannen
tot definitieve regeling in nationalen zin
Onderwijs, die in Aug. 181
5 tot
stand
kwam,
hare duurgekochte en in den Franschen
tijd
van het Hooger
niet gelukte
;
zij
trachtte
herhaaldelijk aangevoch-
ten heerlijke rechten op de voormalige ambachtsheerlijkheden in haren
omtrek zooveel mogelijk te handhaven zij drong aan op het behoud van haar oud privilege omtrent de buitenneringen, 3) die in den Franschen tijd welig waren opgeschoten in de onmiddellijke nabijheid der stad, tot groot nadeel van tappers, slachters, kruideniers, bakkers en ;
andere neringdoenden onder de burgerij
;
zij
regelde hare verhouding
tot het hoogheemraadschap Rijnland door hernieuwing van de 3 1 jarige overeenkomst zij trachtte van de tot vrije handelsbeginselen neigende landsregeering bescherming harer nijverheid te verkrijgen 4). Het dringendst was de kwestie der stedelijke financiën. Bij het begin der nieuwe regeering waren deze geheel in de war de arm- en godshuizen zaten diep in de schuld, de belastingen van den Franschen tijd, voorloopig nog gehandhaafd, waren onvoldoende om de buitengewone uitgaven te dekken, vooral die voor de landsverdediging, voordat in Mei 18 14 de vrede van Parijs en de val van Napoleon een einde aan den feitelijk ipjarigen oorlog had gemaakt; de stadsrekeningen van 181 ;
;
i)
Not. Prov. Reg., 24 Maart 1814.
2)
Not. Prov. Reg.
3)
Oct. 1814.
4)
Not. Prov. Reg., 28 Juli 1815.
i.
d.
.
I05
— i8i3
bleven nog vele jaren onafgerekend, terwijl een aantal schuld-
De staat van begrooting voor 1 8 14 kon van dat zelfde jaar worden goedgekeurd, die voor 18 15 eerst 13 Aug. van dit jaar na allerlei moeielijkheden met de landsregeering, die telkens weder bezwaren maakte tegen onregelmatige posten eischers daarop onbetaald bleef.
eerst 22 April
van inkomst en uitgaaf. Heffingen en „additioneele stuivers" (opcenop de landsbelastingen moesten de noodige gelden verschaffen die op wijn, gemaal, waag, rondemaat en azijn konden reeds spoedig met de, niet zonder moeite verkregen, goedkeuring der voor hare eigene ten)
;
inkomsten beduchte landsregeering worden geheven in 181 5, alvorens
;
het duurde tot
deze hare toestemming had gegeven tot die op huur-
waarde, op bestiaal, jenever, brandewijn, rum, gedistilleerd, bier, kolen, zeevisch en brandhout volgens het
turf, azijn,
gediende
^)
i
Maart 18
15
bij
haar in-
nieuwe belastingplan voor Leiden
Conflicten tusschen lands- en stadsbelastingen bleven niet
De
uit.
schulden der armen- en godshuizen werden gedeeltelijk betaald uit de fondsen van het in dezen tijd van armoede en achteruitgang bloeiende bedrijf der Bank van leening, opdat ten minste de armenzorg kon worden voortgezet; telkens werden aanzienlijke sommen met dat doel aan het fonds onttrokken. Gelukkig nam de nijverheid al spoedig een hoogere
Nov. 18 14 2) reeds herleving der fabrieken kon worden geconstateerd, zelfs overvloed van werk en daardoor mindere kosten van
vlucht, zoodat 2 1
De bevolking der stad werd bij de volkstelling van 1815 gerekend op 28532 zielen 3). Ook de Universiteit begon zich in 18 14 weder uit haar deerlijk verval te verheffen onder leiding van den voorbedeeling.
treffelijken
Kemper als
rector-magnificus.
Zoo werd de toestand reeds
beter geacht.
Maar ook
in 181 5
kwamen nog
moeielijke dagen, toen
bij
den terug-
Maart de onrust in Europa weder begon. De nieuwe wet op de nationale militie moest in werking worden gebracht vrijwilligers werden als vanouds weder uit de wees- en godshuizen opgeroepen een commissie uit de burgerij belastte zich met de keer van Napoleon uit Elba
in
;
;
f3000 opbracht, en met de leiding dezer had in April nog maar 5 man, die later bij het toenemend dreigen van het gevaar nog tot 29 man aangroeiden de commissie 4) werd later hervormd in eene, die pluksel, scheurlinnen, la-
collecte voor dit doel, die
oproeping, maar
zij
;
i)
Not. Prov. Vroedschap
2)
Not. Prov. Reg.
3)
ib. 21 Febr. 1815.
i.
i.
d.
d.
De heeren Van Alpben, Hubrecht, Van Bommel, Le Poole, A. enj. Van Leyden Gael en Van Rhenen (Not. Prov. Reg. April 1815). 4)
Hartevelt,
Du
Pui,
io6 kens, hemden, enz. voor de schutterij, in
gewonden van Waterloo verzamelde. De
1814 gereorganiseerd volgens de nieuwe wet, moest tijde-
met den garnizoensdienst worden belast, daar het garnizoen het leger in België moest gaan versterken zware oorlogsbelastingen troffen alle maar eenigszins vermogenden, te Leiden op 3982 gesteld. De stemming was anders reeds in Maart hier ter stede niet zeer bemoedigend. Er moest zelfs gewaakt worden voor ongeregeldheden wegens het niet dragen van oranje, wat op 31 Maart bij publicatie werd gelast, „als zijnde de kleur, welke uitdrukt de gevoelens, die ieder Nederlander in het hart behoort te dragen". De aanneming van den lijk
;
koningstitel door den Souvereinen Vorst, voortaan Zijne Majesteit
koning Willem en den blijkt,
twijfel
I, in Maart werd onder den druk der omstandigheden aan haren afloop met weinig geestdrift begroet. Het
dat velen den terugkeer van Napoleon nog volstrekt niet onmo-
gelijk achtten.
De
de Nationale Militie had op 2 Mei intusschen zonder bezwaren plaats er was geen sprake van verzet, wel van gevallen van desertie. De onzekerheid en de onrust vermeerderden nog half Juni, toen Napoleon werkelijk in België viel en zijn laatsten strijd begon tegen de legers van Blücher en Wellington, onder wiens bevelen ook de Nederloting voor ;
landsche troepen dienden.
Ook
Leidsche vrijwilligers
uit
de burgerij
^)
stonden met den jongen prins Frederik, die reeds in Maart wegens het dreigende gevaar
zijn studie te
Leiden had opgegeven om aan het hoofd
van de reserve van het Nederlandsche leger op te treden, in Brabant, later in Vlaanderen om Wellington's eventueelen terugtocht te dekken. Maar een ander deel van het Nederlandsche leger heeft bij Quatre-Bras en Waterloo deelgenomen aan den
strijd zelf; bij
het io^«
bataillon Nationale Militie sneuvelden op het slagveld van Waterloo de Leidsche sergeant Stafleu, de sappeur Van Corpel en de fuseliers Ver-
hoog en Lagas. 2) Maar de gunstige afloop van den slag van Waterloo bande alle onrust en op 8 November 18 15 werd het Leidsche detachement vrijwilligers, burgers en studenten ingehaald door de officieren van garnizoen en schutterij en
vóór het stadhuis namens Z. M. plechtig
uit
den dienst
ontslagen; de studenten-compagnie werd den volgenden dag ont-
bonden.
Vrijwilligers uit de studenten, ten getale van 83 tot een compagnie vereenigd, werden voori) loopig geoefend en gingen eerst half Juli als flankeurs van een jagerbataillon naar het toen in
Frankrijk opereerende leger van prins Frederik, waar
zij
evenwel niet meer actief aan den
konden deelnemen (Siegenbeek, Gesch. der Leidsche hoogeschool, Not.Prov.Reg.1815 (Bijl.). 2)
I,
blz.
406
vlg.).
strijd
;
I07
Aan den
voorloopigen toestand van het stadsbestuur kon nu ook een
Den
einde komen.
2^^^ Januari
1816 traden op aanwijzing der lands-
regeering de voorloopige regeering en de voorloopige vroedschap van
den ter
tijd
der omwenteling af
en Raden
Willem
De lijke
I
om
vervangen
te
worden door Burgemees-
volgens de nieuwe gemeentelijke instellingen, door koning
ingevoerd ingevolge de nieuwe Grondwet van 18 15.
bepalingen der Grondwet van 18 14
regeeringen zouden
zijn
^)
stelden vast, dat de stede-
samengesteld op de wijze en met de werk-
zaamheden, die zouden worden aangewezen volgens „reglementen", ontworpen door de bestaande regeeringen of door den Souvereinen Vorst aangewezen commissiën, daarna beoordeeld door de Provinciale Staten en eindelijk bekrachtigd door den Souvereinen Vorst. In alle steden zouden kiescolleges worden gevormd, die eens per jaar moesten bijeenkomen
om
opengevallen „raadplaatsen"
bij
meerderheid van
stemmen te bezetten. Die kiescolleges zouden, zoo noodig, eens per jaar worden aangevuld door stemming der „gezeten burgeren", die een zekere som in de landslasten, in de „beschreven middelen" betaalden deze stemgerechtigden brachten hunne stem uit „bij behoorlijk geteekende en gesloten briefjes", aan de huizen opgehaald van wege de stadsregeering. lijke
De
stedelijke
Raad
2)
had
vrije
beschikking over huishoude-
belangen en mocht dienaangaande de vereischte bepalingen maken
binnen de grenzen der algemeene wetten en van het algemeen belang
De begrooting van inkomsten en uitgaven echter moest aan de Provinciale Staten ter goedkeuring worden overlegd, die ze weder moesten inleveren bij den Souvereinen Vorst. Deze had daarop zooder ingezetenen.
op alle verdere handelingen der stedelijke besturen het oppertoezicht met het recht van schorsing of buiten effect stellen daarvan in het bijzonder had hij het recht van het maken van voorziening ten opwel
als
;
zichte
van het opnemen en sluiten der plaatselijke rekeningen.
stuk der stedelijke belastingen hadden de stedelijke
Raden
Op
het
zich te hou-
den aan de algemeene financiëele landswetten, ordonnanties en bepalingen en moesten hunne ontwerpen van belasting wederom ter goedkeuring aan de Staten zenden met overlegging van den staat der behoeften. De zelfstandigheid der steden was dus op financieel gebied zeer aan banden gelegd. Wat de landsregeering betreft, werd aan de steden zekeren invloed op de samenstelling der Provinciale Staten toege-
dacht
3jj
welke invloed nader zou worden omschreven door den Souve-
reinen Vorst na het inwinnen van advies eener commissie uit het gewest. i)
Art. 78 vlg.
2)
Art. 94 vlg.
3)
Art. 74.
io8
De Grondwet van
1815, gewijzigd in verband
met de toevoeging van
België aan het oude Nederlandsche gebied en de aanvaarding der koninklijke waardigheid, bracht in deze bepalingen over het algemeen
geen wezenlijke verandering ^), tenzij dat in art. 1 58 uitdrukkelijk werd bepaald, dat geen nieuwe plaatselijke belastingen zouden worden ingevoerd dan met voorafgaande goedkeuring des Konings. De samenstel^) werd echter thans in de Grondwet zoo gewest drie „standen" daarvoor werden aange-
ling der Provinciale Staten
geregeld dat
in ieder
wezen edelen en ridderschappen, steden en landelijke stand. De „even:
redigheid der verschillende standen" zou nader voor elke provincie
worden bepaald door den Koning, voorgelicht door een commissie van advies.
Op grond
nu van deze grondwettelijke bepalingen kwam op 2 Januari
18 16 te Leiden het nieuwe regeeringsreglement
3) in werking, dat aan den voorloopigen toestand een einde maakte. Voortaan zou de Raad van Leiden bestaan uit 28 leden, voor het leven door een kiescollege gekozen 4) uit de „vroedste en gegoedste"
ingezetenen en met den
titel „Edel Achtbare Heeren" getooid moesten Nederlanders zijn van geboorte of uit de koloniën afkomstig
;
zij
of-
wel genaturaliseerde vreemdelingen, meerderjarig zijn volgens de landswet, twee jaar te Leiden
dochter getrouwd uitgesloten waren
zijn
gewoond hebben of daar
ofwel daar
zijn
van
alle
ambtenaren,
zij,
leeraars
:
geboren.
i
jaar aan een burger-
Van
het lidmaatschap
godsdienstige gezindheden, onder-
die in dienst waren eener vreemde mogendheid, militairen in werkelijken dienst, bankbreukigen, onder curateele gestelden en zij, die geen stemrecht bezaten de leden mochten elkander niet in den tweeden graad van bloedverwantschap bestaan en
wijzers, stedelijke
;
geen zwagers
kregen presentiegeld. Uit hen werden 4 burgemeesters door den Koning gekozen uit een hem door den Raad aangeboden nominatie van 3 leden; ieder jaar trad één van hen afin de eerste zijn. Zij
week van November. De Raad koos verder uit zijn leden een commissie van Fabricage van 3 leden met f600 traktement, uit te keeren als presentiegeld. Hij benoemde een secretaris met f 2400, een ontvanger met f
3000 traktement
;
ook de burgemeesters werden bezoldigd. Stemge-
rechtigd voor het kiescollege waren alle meerderjarige ingezetenen, die
f20
in
de verponding en de beschreven rijksmiddelen (personeele begeen patent) betaalden en dus als „gezeten" konden worden
lastingen,
i)
Art. 132 en 155 v}g.
2)
Art. 129, 130.
Leidsch Archief,
3)
Bibl.
4)
Art. 133 der
n°.
2313.
Grondwet. Voor de eerste maal door den Koning.
;
109 aangemerkt. uit
Zij
hadden de 22 leden van het kiescollege
te
benoemen
meerderjarige stemgerechtigde ingezetenen, die f80 in de genoem-
de lasten betaalden kiescollege
kwam in
dezen mochten de benoeming niet weigeren het de eerste maand van October bijeen tot eventueele ;
;
aanvulling van den Raad, als leden waren gestorven of afgetreden jaar;
trad Vs van het college af. De stemming voor het kiescollege had plaats door eigenhandig geteekende billetten der stemgerechtigden lijks
burgemeesters hadden te zorgen voor het richtig uitreiken dier billetten, die namens hen door de stadsboden aan huis werden opgehaald en in
een gesloten bus werden verzameld, daarna door hen geopend onder voldoende waarborgen. Op deze wijze meende men de oude bestuursvormen met medewerking van de burgerij aan het staatsbestuur te hebben vervormd over-
eenkomstig de eischen van den nieuwen tijd, welker deugdelijkheid in
den Franschen
tijd
had leeren
men
inzien. Feitelijk bleef het stadsbestuur
echter nog in handen der aanzienlijken, thans zonder onderscheid van
en met een enkelen katholiek
partij
deze jaren
blijkt,
dat slechts
bij
;
uit
de namen der raadsleden van
uitzondering een
„homo novus" toegang
verkreeg tot den Raad, die samengesteld bleef
mogende
uit
de deftige en ver-
ingezetenen, voorname fabrikanten, leden der plaatselijke
rechtbank, advocaten enz.
Het dagelijksch stadsbestuur bleef bij de burgemeesters, die hun jaarde Raad hield zich in hoofd^) stadsbelangen. belangrijke andere financieele en zaak bezig met Buiten het reglement om werd 25 Januari met toestemming van Gedeputeerde Staten een Rekenkamer als vanouds ingesteld 2), bestaande uit een burgemeester en twee raadsleden. De nieuwe raadsleden waren Heldewier, Van Bommel, Johan Gael en Van Reverhorst, burgemees-
lijksch aftredenden voorzitter zelf kozen
;
:
Van Gerwen, Hartevelt, Hoppesteyn, Hubrecht, Luzac, Van Massow, Mess, De Mey, Van der Monde, Muller Massis, Van Noort, Le Poole, Van Outeren, Van Panhuys, Prins, Van Winter, Siberg.Willer, Van Heukelom. Secretaris werd Du Pui, ontvanger Von Puttkammer. Burgemeesters en Raad
ters; Bucaille, Buzzi, Bruin,
Cuypers, Del Court,
verdeelden onder elkander de benoeming der overige stedelijke ambtenaren. Bij
de nieuwe regeling bleef van de oude zelfstandigheid der stad behouden. Zij, die eenmaal met de andere steden feitelijk de
niet veel
landsregeering had
gevormd
in
Holland en zich niet alleen met de ge-
i)
Eerste voorzitter werd de oud-maire Heldewier.
2)
Res.
Raad
i.
d.
;
IIO
ook met de landszaken in hare vroedschapsvergadering had opgehouden, zag zich thans van allen invloed op de of behandeling van de landszaken voorgoed uitgesloten en ten opzichte der geweste-
westelijke doch
door hare afgevaardigden in de Provinciale Staten vertegenwoordigd, welke afgevaardigden echter aan geen stedelijk mandaat waren gebonden maar naar eigen inzicht hadden te oordeelen over de
lijke alleen
niet overmatig belangrijke zaken, die
Staten waren overgelaten. teerde Staten met
bestuur was
hem
zelfs in
De
aan de behandeling door die
GedepuHet stedelijke meer het had zich te
gewestelijke Gouverneur en de
bestuurden de gewestelijke zaken.
het stedelijk beheer niet
vrij
;
richten naar de inzichten en bevelen van het gewestelijke en het lands-
waarvan de waren gevestigd en onder het krachtige centrale bewind sedert Schimmelpenninck, maar vooral sedert de inlijving bij Frankrijk, tot ontwikkeling waren gekomen. De stad was geen soort van souverein lichaam meer zij was onderdeel geworden eener van Den Haag uit werkende centrale
Een groote verandering had
bestuur.
plaats gevonden,
eerste beginselen reeds dadelijk na de omwenteling van 1795
organisatie.
Financiën en armenzorg waren voorloopig de belangrijkste zaken,
waarmede het nieuwe stadsbestuur zich had bezig te houden. In verband met de eersten was het vooral de vraag, hoe men de stedelijke belastingen, die totnogtoe slechts voorloopig
waren geheven, op vasten
voet zou inrichten en dit kon niet geschieden zonder de Gedeputeerde ;
Grondwet de heffing dier belastingen hadden te October 18 16 vroegen dezen den Raad dan ook, welke belastingen men te Leiden geschikt oordeelde. Burgemeesters benoemden op verzoek van den Raad drie met deze materie vertrouwde
Staten, die volgens de
Den
regelen.
18^^^^
leden, die 29 October
hun rapport indienden
i).
Het rapport was allesbehalve bevredigend
2).
De gewone
uitgaven
der stad werden gesteld op f228000, de vaste inkomsten uit stadseigendommen. Bank van Leening en recognitiën op f37000, zoodat f 191000
aan belastingen moest worden opgelegd aan de 28000 bewoners, van wie 10600 geregeld werden bedeeld 3), welk getal in strenge winters zelfs tot
1
f230547
De f
5000 steeg. Het bedrag der schulden van de stad was 4).
rapporteurs stelden voor
in
1820
— en de Raad keerde het goed — die
191000 te vinden door indirecte en directe „middelen". Indirecte Raad
1)
Res.
2)
Zie bijlage
3)
Bijl. n°.
4)
Not. Burg. 20 Nov. 1820.
i.
d.
II.
166 der Not. Burg. 1816.
las-
;
III 1°. op eetwaren (gemaal, bestiaal, zeeop dranken, waarvoor alleen sterke dranken en wijn in aanmerking kwamen, daar bier en azijn reeds door het Rijk zwaar belast waren; 3°. op brandstoffen (turf, steenkolen, brandhout). Voor de directe zou men 5 opcenten heffen boven het bedrag der rijksbelastingen
ten zouden worden geheven visch)
;
2°.
op den grond, het personeel en het meubilair, verder hoofzakelijk omslagen voor wegen, straten, bruggen, verlichting, brand- en nachtpolitie.
Met goedkeuring van Gedeputeerde Staten werden deze
reeds voor 18 16/7 geheven; eerst 6 Oct.
voorgoed
af,
slag kregen
zoodat
i
November
1
818
kwam
lasten
de bevestiging
18 18 de nieuwe belastingen haar be-
^).
Een geheel nieuwe
organisatie van het bestuur der stedelijke belas-
kwam 30 Maart 181 8 tot stand. Een ontvangers en een aantal commiezen werden aangesteld directeur, 2
tingen hing hiermede samen. Zij
een hoofdkantoor met een bureau van surveillance ten stadhuize benevens zes kantoren aan de 6 poorten werden ingericht het geheel kostte ;
f16200. In 1823 werd de samenstelling van het personeel bij de belastingen weder aanzienlijk gewijzigd met het oog op de nieuwe jaarlijks
Maar ook onder de nieuwe
regeling der rijksbelastingen.
bleef de toestand bedenkelijk, vooral
menzorg.
De drukkende
wegens de zware kosten van
achterstand van de moeielijke jaren 1811/3
een bedrag van bijna f65000
meen
instellingen
— werd eerst sedert
ar-
—
1821 door een alge-
op den duur overwonnen 2), De groote kosten der stadswerken zooals men met een oud woord zeide, werden verminderd door de opheffing in 181 8 3) van den post van „stadsfabriek", vervangen door den vroeger onder dezen werkzamen stadsarchitect, verantwoordelijk aan de Rekenkamer. De beliquidatieplan, dat 12 jaren eischte,
kwame
stadsarchitect
Van
der
Paauw werd
tot dien post
verheven na ;
herhaalde moeilijkheden met de Commissie van Fabricage en de Reken-
kamer kon hij 4) zich eindelijk aan den nieuwen toestand gewennen en werd een zeer verdienstelijk ambtenaar, die jaren lang de stad met veel talent heeft gediend.
Ook
het bestuur van het fabriekswezen kon aanzienlijk worden ver-
eenvoudigd. satie,
De overoude
fabriekshallen
administratie en keuren uit de
tweede helft der i8de ten
i)
Res. Raad, 6 Oct. 1818.
2)
Res.
3)
Res. Raad, 14 April 1818.
4)
Not. Burg. 1820/1.
5)
Dl.III,blz.2o8.
met hare omslachtige organi-
ló^ie
en 17de eeuw, die reeds in de
doode waren opgeschreven
Raad en Not. Burg. i8ïi passim.
5),
moesten, ook
ZI2 zelf, thans voor een nieuwe overeenstemming zou zijn met de thans heerschende begrippen van economischen en administratieven aard. Van den protectionischen geest der nieuwe landsregeering ten opzichte van handel en nijverheid waren deze heeren als vanouds allerminst af keerig zij vroegen telkens weder om krachtige bescherming
volgens het gevoelen d^r meeste fabrikanten regeling plaats maken, die
meer
in
;
hunner kwijnende nijverheid, vooral door beperking van invoer van concurreerende artikelen.
De
dreigende bezwaren der stedelijke armenzorg waren ook een
dagelijksche kwelling der stadsregeering, weder in samenwerking
met
een voortdurend scherp toezicht van de landsregeering, die op dit dringend volksbelang voortdurend het oog gevestigd had en in verband
met hare algemeene plannen
Van den
tot regeling
daarvan door den
staat,
met
Bosch' Maatschappij van Weldadigheid en hare „koloniën",
telkens weder rapporten van de stadsregeering vroeg over den toestand
onderwerp en de stadskas moest intusschen telkens weder een beroep doen op de fondsen der stedelijke Bank van leening zoowel als op de milddadigheid der vermogende ingezetenen om het tekort harer armenrekeningen aan der armen. Het regende rapporten en staten over
te vullen. In
1816 bedroeg
dit te kort
f80000
^).
dit
Tijdelijke rijkssubsi-
diën en voorschotten redden in 18 17 en 181 8 de stad uit oogenblikke-
moeielijkheden, samenhangend
lijke
met de
in die jaren
heerschende
En telkens kwamen het Huiszittenarmeninstellingen weder om geld vragen. Het
algemeene duurte en schaarschheid. huis en de kerkelijke
was een wanhopige toestand, waaraan echter zonder ingrijpende hervorming der geheele oude regeling van den armenzorg niet afdoend te verbeteren viel en die hervorming, zoowel op kerkelijk als op wereldlijk gebied, stuitte op ernstige bezwaren, vooral ook ten gevolge der concurrentie van Kerk en Staat en de dooreenmenging der administratie van beiden. De maatschappij tot Nut van het Algemeen nam toen het initiatief tot de oprichting (21 Oct. 1 8 17) van een particuliere Leidsche Maatschappij van Weldadigheid, die aanstonds veel goed deed maar zich vooral bezighield met de „stille" armen, de „pauvres honteux", die zich schaamden om de openbare liefdadigheid voor hunne behoeften in te ;
roepen. Bij
dat alles k wam het streven naar bezuiniging in
allerlei richting,
zoowel op het terrein der stadswerken, die tot het uiterste beperkt werden,
I)
al
kon men soms
Not. Burg. 1816,
niet buiten groote
Bijl. n'. 1 16.
onkosten blijven voor het
113
onderhoud van kazernes voor het garnizoen, voor den verbouw van het oude Pesthuis, toen reeds militair ziekenhuis, tot een rijks-gevangenis voor militairen (1822); de afbraak der Vrouwenkerk in 1818 wegens bouwvalligheid, de afstand van het Oude Mannen- en Vrouwenhuis aan het Rijk voor een hier te vestigen Invaliedenhuis, beheerd door het Fonds voor den gewapenden dienst (18 16), van de oude Manege en het Doelenhuis op het Doelenplein aan het Rijk voor kazerne-doeleinden (18 17) gaf ten minste eenige verlichting. De regeer ing van 1 8 1 6 heeft tot 1824 aan al deze bezwaren het hoofd
geboden. Maar
28 Oct. 1822
ï)
zij moest weldra plaats maken voor een andere. Reeds benoemde de Koning een commissie tot herziening van
De Mey, Van Hemeren en
het Leidsche bestuursreglement, bestaande uit de heeren Hartevelt, Et. Luzac,
Van
—
der Spruyt
deeling kregen
zij
Van
Van
Outeren,
Halteren,
regeeringsleden, juristen en financiers. Tot beoorvan wege de landsregeering een concept, dat met
eenige wijziging door hen in 1823 werd teruggezonden.
Op 30
Dec.
van dat jaar kreeg de oude stadsregeering bericht, dat
zij
nog
tot 8
Maart 1824
zitting zou
hebben maar dan plaats moest maken voor een
nieuwe.
Het nieuwe regeeringsreglement
*),
dat toen in werking
kwam,
be-
hield het getal van 26 raadsleden, behalve den burgemeester, als die bui-
ten den
om
Raad werd gekozen. Aan het hoofd der
stad trad
n.1.
thans één
de zes jaren aftredende burgemeester, door den Koning benoemd en
ter zijde gestaan
door drie door den Koning
uit
den Raad benoemde
wethouders, van wie een na 2 jaar, twee na 4 jaren aftreden. De leden van den Raad zouden wederom voor het leven gekozen worden uit de „vroedste en gegoedste" ingezetenen;
zij moesten 25 jaar oud en stemHoogleeraren werden uitdrukkelijk voor den Raad verkiesbaar gesteld, de andere uitsluitingen bleven. De Raadsleden werden
gerechtigd
zijn.
gekozen door een kiescollege van thans 44 kiezers, van wie V3 aftrad; zij moesten zijn 25 jaar oud, stemgerechtigd,
om
de
3 jaar
3 jaar inge-
zetene, voor een genaturaliseerde
6 jaar. Stemgerechtigd voor dat collegewaren ingezetenen, die f27 inde rijksmiddelen betaalden en 25 jaren oud waren zij mochten hun mandaat niet zonder wettige redenen weigeren of neerleggen en kozen op de vroegere wijze de leden van den Raad. Voor de eerste maal benoemde de Koning den geheelen Raad. ;
op 23 Februari 1824, toen ook Jhr. mr. J. G. De Mey, die onder het vorige bewind herhaaldelijk voorzittend burgemeester geHij deed dit
1)
Not. Burg.
2)
Bibl. Leidsch Archief, n°. 2315.
i.
d.
114 weest was, tot burgemeester der stad werd aangesteld den 5«^en Maart ontbond zich het college van burgemeesters en ging de Raad uiteen. De nieuwe stadsregeering had, wat hare bevoegdheid betreft, niet meer over de stadszaken te zeggen dan hare voorgangster. Het groote verschil was de nog krachtiger centralisatie van het bestuur, verkregen ;
door de aanstelling van één burgemeester, wiens helpers de wethouders waren. Het moeten voor invloedrijke mannen als jhr. Van Bommel ^), thans lid der Tweede Kamer, als P, G. Hubrecht, lid van Gedeputeerde
Leyden Gael van Vlaardingen,
Staten, als D. van
uit
een oud Leidsch
regentengeslacht gesproten, sedert de revolutie van 1795 een zonder-
gewaarwording geweest
linge
zijn,
voortaan het collegiaal gezag van
vroeger dagen vervangen te zien door het eenhoofdige,
al
was het
in
de handen van een der vroegere burgemeesters geplaatst. Het was een terugkeer tot het reeds onder Lodewijk Napoleon ingevoerde stelsel
van den burgemeester-staatsambtenaar ^), van het stedelijk bestuur als onderdeel van het staatsbestuur zooals men dit sedert de eerste grondwet in ontwikkeling had gezien 3). Men placht dan ook het regeeringsstelsel
van koning Willem
betitelen als
I te
„Napoleonisme met de
slappe hand", want de welwillendheid van gewestelijke gouverneurs als
de hier vanouds bekende baron Frederik Van Leyden van West-
barendrecht en zijn opvolger graaf Van der Duyn van
Maasdam kon niet ambtenaarsstrengheid van een Napoleonkomen met de in vergelijking tisch prefect als De Stassart. Ook burgemeester De Mey was allesbehalve een streng ambtenaar, zoodat de overgang geleidelijk mocht heeten.
De
rijkswet van 18 April 1827
op de samenstelling der
rechterlijke
macht en het
beleid van justitie bracht eindelijk het rechtswezen
vasten voet.
De Hooge Raad
der Nederlanden en het provinciale
op
Hof
van Justitie werden te 's Gravenhage gevestigd, de crimineele rechtbank te Amsterdam daaronder zouden arrondissements-rechtbanken en kantongerechten werkzaam zijn. Leiden behield zijn arrondissements-rechtbank en bleef zetel van een kantongerecht, dat ook Leider;
dorp en Zoeterwoude omvatte
den Belgischen opstand, dezen. Eerst
4).
kwam
In 1835,
bij
de nieuwe organisatie na
voor Leiden geen verandering ten
de groote reorganisatie der rechterlijke indeeling
bij
in
1877, die in het teeken der bezuiniging stond, verloor Leiden tot zijn
diepe teleurstelling zijne arrondissements-rechtbank het ressorteerde ;
had
De Mey
i)
Koning Willem
2)
Zie boven, blz. 79.
3)
Van Heusde, De autonomie
4)
Vgl. de kaart van Overvoorde,
Tan Nederland.
I
o.a.
en
hem in den adelstand
verheven.
der gemeente in Nederland (Utr. 1871), blz. 73, 82 vlg. De rechterlijke indeeling na 1795, in Geschiedk. Atlas
;
115 sedert in dit opzicht voortaan onder Den Haag; het bleef echter natuurhjkerwijze zetel van een kantongerecht, dat sedert de dorpen Voorschoten, Zoeterwoude, Leiderdorp. Oegstgeest, Rijnsburg, de beide
Katwijken en Noordwijken, benevens de geheele duinstreek de crrens van Noord-Holland! omvat.
tot
de
Ook thans bleef de leiding der stadsregeering bij Burgemeester en Wethouders, die echter weinig belangrijks konden uitrichten buiten weten van den gouverneur, wien zij in halfj aarlij ksche verslagen omstandige berichten moesten geven over den toestand der stad en buiten wien en Gedeputeerde Staten om geen belangrijke maatregelen konden genomen worden, terwijl het bovendien nog steeds Koninklijke en Ge-
waaraan men zich zonder meer had te houRaad zijn ook in deze periode als bron voor de kennis van het stadsbestuur vrij wat minder belangrijk dan de „Notulen" van Burgemeester en Wethouders. Zoo beval een Koninklijk westelijke Besluiten regende,
den.
De
„Deliberatiën" van den
mochten gebruikt worden bij de uitvoering van stadswerken. Zoo had een besluit van Gedeputeerde Staten van 28 Aug. 1827 ten gevolge, dat met i Jan. 1829 het sedert 181 3 weder gebruikelijke begraven in de kerken moest ophouden^); de zorg voor de drie begraafplaatsen op voormalige bastions en vestwallen moest daardoor onmiddellijk weder ter hand worden genomen en een vierde voor de Katholieken aan de Zijlpoort worden ingesteld. De van rijkswege ingevoerde nieuwe maten moesten in 1828 definitief de oude vervangen ook de oud-Leidsche „agchel" (achtendeel), nog voor aardappelen in gebruik, werd 16 Oct. bij publicatie afgeschaft ^). De wet van 1827 tot reorganisatie der schutterijen moest worden ingevoerd die invoering was voltooid in het najaar van 1829, toen de Prins van Oranje, kolonel-generaal der schutterij, de Leidsche schutters kwam Besluit, dat alleen inlandsche materialen
;
inspecteeren
3).
Die schutterij moest spoedig hare deugdelijkheid toonen, toen de Belgische opstand in Aug. 1830 uitbrak en zich weldra tot een omwenteling ontwikkelde.
Ook Leiden toonde
zich ten volle bereid
om de
landsregeering krachtig te steunen tegenover de oproerige Belgen. In
het begin van September werd de schutterij onder den militairen com-
mandant van het garnizoen
gesteld, terwijl dit laatste naar het leger
van prins Frederik vertrok studenten, aanzienlijke burgers en invalieden uit het Invaliedenhuis boden zich onmiddellijk als „rustbewaar;
i)
Delib. Raad, i8 Dec. 1827. Zie boven, blz. 19.
2)
Not. B. en V^. dd.
3)
Not.
Ben W.,
24 Oct. 1829.
ii6 ders" aan en werden als zoodanig georganiseerd onder leiding van hun De garnizoensdienst
kapitein Paul du Rieu en zelfgekozen officieren.
nam wel reeds op 23 Sept. een einde, toen het garnizoen voldoende was aangevuld, maar 's Konings proclamatie van 5 weder Oct., die de getrouwe Nederlanders „te wapen" riep, werd ook te Leider schutterij
den met geestdriftige instemming beantwoord. De oproeping van vrijwilligers vond zoowel bij de studenten als bij de niet-schutterplichtige burgerij gereedelijk gehoor en 13 November rukten 2 5 o studenten, tot een corps „vrij willige jagers" georganiseerd, onder leiding van kapitein Van Boecop de stad uit. Hun vertrek geschiedde na een plechtige toespraak van den rector-magnificus Van Assen in het koor der Pieterskerk en een toespraak van den burgemeester vóór het stadhuis. Zij werden voorloopig in Noord-Brabant gekantonneerd. Den
October was reeds de eerste ban der schutterij onder kolonel Henkes naar Bergen-op-Zoom uitgetrokken, 6 Dec. door den tweeden ban gevolgd. Voor de gezinnen der uitgetrokkenen, schutters en vrijwilligers, zorgde een commissie, die, door inteekening der vermogenden 26sten
op daartoe rondgezonden lijsten, de beschikking kreeg over aanzienlijke baten ten behoeve der 350 gezinnen, die voor steun in aanmerking kwamen. Het stadsbestuur zelf had de handen vol met de armenzorg, die ook in den strengen nawinter van 1829 reeds buitengewone maatregelen noodig had gemaakt: buitengewone collecten, liefdadigheidsconcerten van studenten, buitengewone uitdeelingen van levens-
middelen en brandstoffen, eindelijk buitengewone subsidiën aan de Ook thans was het noodig tegen den winter Groninger
armbesturen.
aardappelen van stadswege aan te koopen ten einde die voor lagen prijs ten behoeve der armen beschikbaar te stellen, spijskokerijen in te richten, werkverschaffing te organiseeren
2),
En
daarbij
kwam
dan nog de
verzorging en kazerneering van de compagnieën NoordhoUandsche en Overijselsche schutterij, die hier tot garnizoensdienst en bewaking der militaire strafgevangenis werden aangewend. Een in het voorjaar beraamde en reeds door de Gedeputeerde Staten goedgekeurde leening van f 12000 tot aflossing van oude schulden moest worden uitgesteld. Het eenige voordeel, dat de stad uit deze dingen trok, was de verhoogde werkzaamheid der voor het leger werkende laken- en dekenfabrie-
ken, kousenweverijen enz.
Inderdaad waren 1830 en 1831 buitengewoon bezwaarlijke jaren En daarbij kwam nog het gevaar der cholera-
voor de stadsregeering. epidemie, die, naar I
Over
2)
Zie boven, blz. 19.
dit alles
men
vreesde,
rooral Not. B. en
W.
ook
hier te lande zou uitbreken en
en Delib. Raad 1836/7.
)
117
waartegen na waarschuwing der landsregeering
in
den voorzomer van
maatregelen van voorbereiding moesten genomen worden, die wederom veel geld kostten ^). 183
1
De Tiendaagsche
waaraan de Leidsche jagers en andere (2 12 Aug. 1 8 3 1 bij Beringen, Houthaelen, Hasselt en Leuven kwamen de eersten in het scheen het einde te zullen zijn de dank- en bededag van 1 4 Augusvuur tus werd ook te Leiden gevierd en 23 Sept. onthaalde het stadsbestuur de terugkeerende jagers met een feestdejeuner en een feestelijke opvoering van Van Lennep's gelegenheidsstuk „het Dorp aan de Grenzen". Eerst op 13 Aug. 1834 kon ook de vóór bijna 4 jaren uitgetrokken Leidsche schutterij bij hare terugkomst feestelijk worden ingehaald in de met vlaggentooi prijkende stad en op de Ruïne plechtig worden ontslagen uit den feitelijken krijgsdienst de officieren werden dien dag onthaald op een dejeuner, de schutters eenige dagen later op brood, kaas, tabak, bier en wijn op het als feestterrein ingerichte exercitieveld tusschen de Mare en Rijnsburger poorten. De rustbewaarders of „vrijwillige schutterij", die totnogtoe in dienst gehouden waren, mochten thans ook voorloopig buiten dienst gesteld worden maar werden eerst na het einde der Belgische verwikkelingen (1838) definitief ontveldtocht,
—
Leidsche vrijwilligers met onderscheiding deelnamen
—
—
:
:
;
slagen.
Nieuwe zorgen waren intusschen king der cholera
in
niet uitgebleven.
De zware
1832/3 veroorzaakte belangrijke uitgaven
bezoeuit
de
stadskas en verlamde de werkzaamheid der regeering in menigerlei
Dan kwam
1836 ook te Leiden een kwestie op, die dreigde de oude godsdiensttwisten uit de ly^^ eeuw weder te doen herleven, opzicht
2).
in
maar door de verstandige en gematigde houding der stadsregeering hier niet tot ernstige moeielijkheden leidde, al bleek het zaak er het oog op te
houden.
De
regeling der zaken van de Nederduitsch-Hervormde
Kerk door
het Koninklijk Besluit van 7 Jan. 1816 3) had reeds spoedig ontevredenheid gewekt, vooral onder de aan de oude kerkelijke regelin-
gen gehechte kleine burgerij
4). In 1834 ontstond daaruit een beweging tot „afscheiding", eerst in Groningerland, weldra ook elders, waar-
tegen de regeering van koning Willem
I
met kracht
inging, de „Afge-
scheidenen" met geldboeten, gevangenisstraf en militaire maatregelen treffend.
i)
Zie boven, blz. 12.
2)
Zie boven, blz. 13.
3)
Gesch.
4)
ib,,blz.
V.
het Nederl. Volk,
353vlg.
I
V2, blz. 243.
ii8
Te Leiden kwam op het
einde van Mei 1836 ds. Buddingh, een der
van de afscheiding, deze ook hier voorbereiden, nadat
leiders
zij
in
het omhggende Rijnland reeds groote vorderingen had gemaakt en ook hier ter stede volgelingen
had gevonden
^).
Van eenige verboden gods-
dienstoefening was evenwel niets bemerkt, zoodat het daartegen gerichte
K. B. van
5 Juli niet
behoefde te worden toegepast. Maar in Sept,
1837 bleek biereen kleine afgescheiden gemeente te bestaan twee der :
kwamen
W,
persoonlijk de
Hemerik en Wijnnobel 2), om met hunne medeleden in een afzonderlijk huis godsdienstoefening te mogen houden. B. en W. verlangden volgens leden,
bij
B. en
vergunning vragen
voorschrift der landsregeering een gezegeld en onderteekend adres te
ontvangen, wat de beide afgevaardigden evenwel weigerden, „zoo-
danige daad
geweten"
;
strijdig
zij
achtende met Gods woord en de inspraak van hun
trokken hun verzoek
De zaak
bleef rusten, totdat 5 in een zeeppakhuis van de firma
in.
Aug. 1838 ds. Antoine Brummelkamp Dros en Tieleman aan den Nieuwen Rijn twee drukbezochte godsdienstoefeningen der Afgescheidenen leidde 3). Daarmede bemoeide zich nu spoedig de officier van justitie en de gouverneur van Zuid-Holland, die de aandacht der stadsregeering vestigden op de „praktijken" van
„deze lieden", deze tegen „de wet" handelende „Separatisten". verneur maande de stadsregeering aan tegen met den
officier te verstaan,
om
De gou-
zich over maatregelen daar-
nu deze
hem gemeld
had, dat de
schuldigen ook op 3 of 4 volgende Zondagen met hunne handelingen
waren voortgegaan een te drijven.
;
Den
hij
beval deze bijeenkomsten te ontbinden en uit-
30sten besloten B.
en
W.
wel aan dit bevel gehoor
te geven, maar zij maakten met de uitvoering van dit besluit geen haast, blijkbaar omdat zij wisten van middelen tot schikking, die waren voor-
Herhaalde aanschrijvingen van den gouverneur herinnerden hen aan hunne verplichting en zoo kwam het 14 Oct. tot het aankloppen der politie aan het pakhuis, waar zij echter niet werd binnengelaien; zij stelde zich buiten het gebouw op en teekende na het einde der door gesteld.
een der hoofden van de Afgescheidenen,
ds. Scholte, geleide bijeen-
komst, aan, dat hun aantal ongeveer 200 bedroeg, welk getal evenwel bij de tweede godsdienstoefening van dien dag zeer was geslonken. Tot dadelijkheden of ongeregeldheden kwam het hier niet; de schikking met de Afgescheidenen werd inderdaad in het najaar getroffen
en 29 Juli 1839 zonden de Leidsche Afgescheidenen bij B. en W. een door ongeveer 50 hunner geteekend rekest in, waarin zij vergunW.
2juni 1836.
i)
Not. B. en
2)
ib.
3)
ib,28 Aug. 1B38.
28 Sept. 1837.
;
119 ning vroegen om een gemeente te
schikking erop wijzend, dat
om
zij
hu nne godsdienstoefeningen
De
zorgen.
mogen oprichten, volgens de gemaakte
inderdaad voldoende middelen hadden te bekostigen
stadsregeering onderzocht
mogende leden
^)
dit,
en hunne armen te ver-
bevond, dat enkele ver-
daartoe in staat zouden zijn en adviseerde de lands-
September tot toelating. Maar deze was het met B. en W. niet eens en wees bij K. B. van 6 Juni 1 840 het verzoek af, evenwel aanwijzend, hoe men aan de gemaakte voorwaarden zou kunnen voldoen 2). De „Separatisten" dienden nu 23 Juli ten getale van 21 een rekest in met „nadere inlichtingen" en „vernieuwde waarborgen"; zij verklaarden
regeering
in
zich als „rustige burgers en ingezetenen" te zullen „gedragen", de „open-
bare orde" niet te zullen storen en wilden „niet nalaten dankbaar te er-
kennen, dat B. en W. zich boven andere besturen steeds wars hebben betoond van alle zucht tot vervolging en onverdraagzaamheid". Zij telden thans 350 leden, waarvan 50 buiten Leiden, hadden feitelijk reeds een kerk met kosterswoning en een eigen predikant en konden hunne
armen ruim bedeelen zij verlangden nu de „heilige verrigtingen" hunner ,, stille gemeente" openlijk erkend te zien. B. en W. adviseerden een dag vóór den afstand van Koning wederom gunstig en 6 Oct. werd eindelijk het K. B. met de toestemming geteekend, Willem I dat 2 Nov. in handen van B. en W. kwam. Sedert was het gevaar voor onrust op dit gebied geweken, al werden de Afgescheidenen door de leden hunner oude Kerk lang nog weinig vriendelijk bejegend. ;
—
!
—
De grijze burgemeester De Mey zag zich
en het verdere stadsbestuur
intusschen voor een gansch andere moeielijkheid geplaatst.
Als secretaris der stad fungeerde sedert 181 1 mr. P. A. Du Pui, zoon van den bekenden hoogleeraar in de medicijnen, vroeger reeds een der aan den ouden Potgieter toegevoegde secretarissen. Du Pui werd begin Augustus 1838 ernstig ziek, zoodat het noodig werd hem tijdelijk te vervangen door den wethouder P. du Rieu en den klerk A. Montagne
de secretaris overleed reeds den 5^^° en den 2351^0 werd Montagne mèt de wethouders Van Hoorn en Du Rieu belast met het onderzoek zijner papieren. Daarbij
kwamen
spoedig zonderlinge zaken aan den dag,
weldra leidend tot het vermoeden en daarna tot de zekerheid van sinds lange jaren gepleegde malversatie en vervalsching van stadsreke-
ningen jhr.
3).
mr.
Een onderzoek in de kas van den grijzen stedelijken ontvanger bevestigde deze ontdekkingen. Het bleek
Von Puttkammer
i)
Met name de fabrikanten Dros, Tieleman en De Moen.
2)
Not. B. en
3)
Del.
W. 9 Juli
Raad en Not.
Memorie (Leiden
e. v.
B. en
W. 1838— 1840,
passim met Bijlagen. Vgl.
Von Puttkammer,
1839). Spotprent in Prentverzameling Archief Leiden, n°. 3747 'Ig-
I20 begin October, dat de overleden secretaris met de onder
zijn
beheer
Trek vaart en, van de Brouchoven uit de 17de
staande fondsen van het Pesthuis, het Spinhuis, de
Riemersma en Huguetan uit de iS^^^^ eeuw op schandelijke wijze had geknoeid en dat de eerste klerk der Secretarie en amanuensis van de Bank van Leening C. Seyn en de eerste klerk der Rekenkamer J, C. Backer zijn medeplichtigen waren geweest. Het bedrag der sedert 18 13 gepleegde fraude naderde de 1Y2 ton legaten
gouds.
met definancieele raadscommissie de zaak zou onderzoeken, begon haar werk Seyn en Backer werden 10 Oct. geschorst en de eerste, die steeds groote verteringen had ge-
De
I
Oct.
benoemde commissie,
die
;
maakt, stelde aanstonds zijn waardevolle bezittingen ter beschikking, hopend aan verderen last te ontkomen. Zijn bezit leverde ruim f22000 op, de weduwe Du Pui bood f loooo aan, de niet vermogende ontvanger ook een belangrijke som. Maar dit hielp Seyn noch zijn medestander; de zaak werd in handen der justitie gesteld en de beide klerken
werden gevangen gezet den ontvanger bleek alleen nalatigheid in het nagaan zijner rekening te verwijten. Groote ontsteltenis brachten deze berichten bij het stadsbestuur, dat den nog altijd ongunstigen financieelen toestand sinds jaren op allerlei wijzen had weten te bestrijden, zoowel als in de stad zelve. Een vinnige, hoewel niet zeer geestige spotprent en allerlei commentaren ;
werden gepubliceerd. Het ontslag van Seyn en Backer op 1 3 December Von Puttkammer verdedigde zich openlijk met een lange, weldra door den druk algemeen bekende memorie. In den winter van 1838 op 1839 zon men op middelen om het plotselinge tekort te verhelpen, totdat 19 Maart plotseling de wethouder Du Rieu onder geheimhouding in de vergadering van B. en W. kon mededeelen, dat het bleek later de voormalige vroedschap Van Leyeen onbekende zich bereid had verklaard om wat er nog aan het den Gael te zijn betalen ontbrak te tot een bedrag van 100 „oude Russen", ieder tekort 2^^° April werd deze som door den „edelen schenker" f 1000 waard. Den
gaf weinig voldoening;
—
—
aan B. en W. uitbetaald, terwijl de misleide ontvanger ^) reeds vóór het einde van Maart f 17000 had gestort en zijn familie nog meer had toegezegd. De vordering op Seyn werd, voorzoover nog bestaande, aan den „onbekende" ter hand gesteld, terwijl ook de erven Du Pui op diens verlangen niet langer werden bedreigd. Zoo liep deze zaak ten slotte nog goed voor de stad af. Zij maakte in den zomer daaropvolgende een plan tot aflossing, door middel van nieuwe leening, der geheele stedelijke
i)
Zijn
zoon werd opvolger van
Du
Pui maar hijrelf trad
af.
121 schuld, hetwelk in
Mei 1840 door den Koning werd goedgekeurd en tot som van f 300000 op het Grootboek kon
resultaat had, dat de stad een
plaatsen.
Het was een der
laatste ernstige moeielijkheden
geweest van den verzoek werd ontsla-
op 31 Dec. 1842 op zijn gen en vervangen door den bij dit alles zeer populair geworden wethouder Du Rieu, bekwaam financier uit een Leidsch fabrikantengeslacht van refugié-af komst, dat in den Franschen tijd op den voorgrond was
grijzen burgemeester, die
gekomen.
De ernstigste vragen, waarmede ook hij te kampen had, waren telkens weder die omtrent armenzorg en financiën. De Leidsche Maatschappij van Weldadigheid, plaatselijke zusterinstelling van de algemeene Maat-
Van den Bosch was opook voor Leiden beteekenis
schappij van dien naam, die door generaal gericht en door hare bedelaarskoloniën
had, daar
zij
inderdaad de stad van vele bedelaars verloste
sche Maatschappij trok zich ook het
lot
— de Leid-
der werklieden aan en
bouwde
de Looierstraat op een open terrein 33 goede werkmanswoningen, die voor geringen prijs werden verhuurd. Bovendien placht in 1835
ï)
in
men de gewone ten,
armencollecten te steunen door weldadigheidsconcer-
buitengewone collecten en,
als
de winter neep, door soepkokerij,
werkverschaffing, verkoop tegen geringen prijs van aardappelen, uit-
deeling van
warme
spijzen enz., sedert 1839
stedelijke Hnnenweveriji^^)^
ook door oprichting eener bleef met den langzamen
Maar de armoede
groei van het fabriekswezen zelf onder de fabrieksbevolking nijpend en
het bleek telkens, dat de organisatie der armenzorg onvoldoende was.
De
aardappelziekte van 1845 en volgende jaren en de enorme
stij-
ging der graan- en broodprijzen in dat jaar verergerde den toestand der
armen zeer en
in
September van genoemd jaar ontstond
elders, ernstige vrees
noodig vonden
voor hongeroproeren, zoodat B. en
ruiterij
er, hier gelijk
W, het
1
8 Sept.
aan te vragen tot handhaving der orde. Reeds
den volgenden dag begonnen ongeregeldheden en samenscholingen voor de grutters- en bakkerswinkels
3),
zoodat militaire maatregelen
moesten genomen worden, die echter reeds twee dagen
later konden was de winter nog niet eener soepkokerij en den aankoop van
worden ingetrokken. De Raad nam daarop, nabij, dadelijk
de inrichting
al
aardappelen en roggebrood ter hand, het laatste tot een bedrag van
enW. W. en
i)
Not. B.
2)
Not. B. en
Delib. Raad, 15 Oct. 1838.
de Leidsche Maatsch. van Weid. opgericht maar 3)
Not. B. en W., 19 Sept. 1845.
Een
dergelijke
te niet
gegaan.
was omstreeks 1820 ook door
122
f50000, en wijzigde de bestaande reglementen op broodbakkerijen en broodverkoop ^). In Juni 1847 hernieuwde zich de beweging, maar zij bleef zonder veel beteekenis
terwijl
2),
tegen den winter de gewone
maatregelen tegen armoede weder krachtig werden aangewend en 7 Januari van dat jaar een bijzondere raadscommissie tot „onderzoek van het lot der armen" was ingesteld
3),
die in haar rapport
herziening van de grondslagen der bedeeling in overleg
besturen
aandrong op
met de arm-
4),
Maar reeds deden
ook
Leiden verschijnselen voor van de sedert 1830 steeds krachtiger strooming in den lande, die algemeene staatshervorming door ingrijpende grondwetherziening in liberalen zin zich
te
tijd te gemoet op het bestuur van stad
noodig achtte ten einde aan de eischen van den nieuwen te
komen en aan de
en land
te geven.
burgerij grooteren invloed
De
conservatieve
Raad en
het even conservatieve
stadsbestuur vonden weinig behagen in de nieuwe richting, die te Lei-
den een harer voornaamste middelpunten vond ten gevolge van de aanwezigheid van haren leider, den sedert 1839 met zijn ,,Aanteekening
op de Grondwet" opgetreden hoogleeraar Thorbecke, die door zijn talrijke leerlingen vergood werd en weldra een krachtige actie voor grondwetsherziening in liberalen zin opende. In 1845 tot lid van den Raad gekozen, stelde Thorbecke zich weldra scherp tegenover de groote conservatieve meerderheid in dat college, door zijn ambtgenoot Cock en anderen aangevoerd. Hij begon er weldra zijn actie tegen de geheimzinnigheid in het beheer der stedelijke financiën, die nog altijd, op de wijze der oude regenten uit den tijd der Republiek, voor de burgerij een gesloten boek waren gebleven, vooral ten gevolge van de geheimhouding der sedert den Franschen tijd zorgvuldig samengestelde plaatselijke
begrootingen.
Ook
te Leiden, gelijk elders,
was deze kwestie onder de burgerij December 1846 bij den Raad in-
levendig besproken, waarvan een 28
gekomen
s)
gen kon.
Op
rekest tot publiek
maken der
stedelijke begrooting getui-
grond van de door Thorbecke
zelf
ontwikkelde stelling
„dat publiciteit, natuurlijke eigenschap der publieke zaak, door ons
grondwettig niet
stelsel
wordt gevorderd", verlangden de rekestreerenden
maar de reeds sedert 1831
bij
K. B. voorgeschreven maar weinig
beteekenende „ter inzage" legging der rekeningen en begrootingen na
i)
Del. Raad, 20 Sept. vlg.
2)
Not. B. en W., 18 Juni 1847.
3)
Del.
Raad
4)
ib. 8
Juni 1847.
5)
in dato.
Afgedrukt
bij
Thorbecke, Over plaatselijke begrooting (Leyden, 1847),
Bijl. I.
123 hare goedkeuring en afsluiting doch volledige publiciteit door afdrukken
van de begrooting vóór den aanvang van het dienstjaar.
Nog voordat
het antwoord der stadsregeering op dit rekest werd gegeven, verscheen het
K.B. van i6 April 1847 aangaande
adressanten konden worden verwezen
schenen geschrift
:
„Over
^).
dit onderwerp, waarnaar de Thorbecke's kort daarna ver-
ook op Leidsche
plaatselijke begrooting",
ondervinding gegrond, bevatte,
als Bijlage II,
de eerste Leidsche be-
werd uitgegeven. Voor Leiden werd de inrichting van de plaatselijke begrooting in het volgende jaar nog uitvoerig toegelicht door een belangrijk geschrift van Montagne „Handleiding tot grooting, die in druk
:
de kennis der plaatselijke begrootingen, bijzonder van Leyden" ^), waardoor aan de hand van den deskundigen chef der secretarie met alle geheimzinnigheid voorgoed gebroken werd en het goed recht der plaatselijke
autonomie tegenover het gewestelijk bestuur, eisch van de met talent werd verdedigd.
libe-
rale partij,
Terwijl deze staatkundige zorgen de Leidsche regeering begonnen te verontrusten,
ning
nam de toenemende beweging voor grondwetsherziesteeds grooter afmetingen aan. De conservatieve sedert 1842 geleid door den handigen minister Van
in liberalen zin
landsregeering,
Hall, die zich aanvankelijk
met kracht daartegen had
verzet, gaf uit
1 847, toen Van Hall, die verder wilde gaan, was afgetreden, niet minder dan 27 herzieningsvoorstellen
vrees voor erger toe en diende in Januari
in
—
„klein
mager schepje
uit
onzen ketel", smaalde Thorbecke. Maar
voordat deze voorstellen in behandeling kwamen, barstte in Februari
1848 de lang verwachte revolutie te Parijs dig ook over Duitschland, Oostenrijk en
Ook
uit
en verspreidde zich spoe-
Italië.
hier te lande gaf de revolutie elders aanleiding tot volksbewe-
gingen, onder indruk waarvan koning Willem II 17 Maart 1848 een liberale
grondwetscommissie
instelde,
waarvan Thorbecke de hoofd-
persoon was.
Ook
Leiden maakten deze gebeurtenissen diepen indruk en men vreesde er eveneens woelingen. Reeds in Januari had de Raad gevraagd te
om versterking van
het garnizoen, in het bijzonder met kavallerie, wat
afgeslagen werd. Thans redde
men
zich
met een
vrijwillig
korps rust-
bewaarders, dat naast garnizoen en schutterij zou optreden,
noodig was. Maar het
kwam
als
het
hunne bewapening en na den gunstigen loop der landszaken in het voorjaar kon het korps i Juli weder worden ontbonden, nadat er eenige wrijving was ontstaan tus-
i)
Del. Raad, 14
2)
Leyden, 1848.
Mei 1847.
zelfs niet tot
124 schen het korps en de
politie,
tengevolge waarvan een groot aantal
Ook
leden reeds ontslag had genomen.
later
was hier van ongeregeld-
heden geen sprake.
Ongeveer
in denzelfden tijd
opzichte van het Huiszittenhuis
ontstond een ernstige moeielijkheid ten ^).
Deze overoude instelling van armen-
had ook onder de Republiek dikwijls tot moeielijkheden aanleiding gegeven 3) het was nog altijd een gemengde instelling, waarin thans naast 8 kerkelijke 8 wereldlijke regenten het bestuur voerden 4), zorg
2)
;
hetgeen ook
in
den laatsten
tijd tot
wrijving tusschen gemeentelijk en
kerkelijk bestuur leidde; het algemeen toezicht van het stadsbestuur
kon deze verschillen niet voldoende beheerschen. Zij werden verscherpt door de toenemende behoeften ook van dit armbestuur, dat jaar in jaar uit door aanzienlijke subsidiën uit de stedelijke kas moest worden in staat gesteld om zijn werkzaamheid te kunnen volhouden. En die subsidiën werden steeds grooter: van f28000 in 1829 waren zij in 1845 tot f42000 geklommen. Een groote rol bij die toeneming van subsidie speelde de overtuiging, dat de stadskas toch wel zou bijspringen, als er
een tekort mocht
zijn,
ten gevolge waarvan de kerkelijke collecten ten
behoeve der instelling zeer verminderden en zelfs de legaten aan haar
— evenals de collecten vanouds voorname grondslagen van haar finanbeheer — sterk afnamen.
cieel
De stadsregeering weet den
in
toenemende mate onbevredigden toe-
stand der financiën van het Huis aan de kostbare administratie, aan het
voortdurend doen van belangrijke uitgaven buiten de diende begrootingen om, aan het ondoelmatig,
al te
bij
haar inge-
overvloedig en
onverplicht inkoopen van obligatiën ten laste der instelling, die daar-
door voor hare eigenlijke werkzaamheden niet genoeg aan inkomsten overhield, aan de bij „meesteren regenten'' duidelijk
om
zich onafhankelijk te
maken van
merkbare neiging
het stadsbestuur en eigen willig
geklaagd werd over de hinderlijke regentenhoogheid van sommigen hunner, onder wie vooral de bekende conservatieve hoogleeraar Cock, tevens lid van den Raad, zich
te
werk
te gaan, waarbij vooral
deed kennen. Onder invloed van diens persoonlijken zoowel als principieelen tegenstander Thorbecke besloot de Raad krachtiger tegen de regenten op te treden en bepaalde 17 April 1845, dat regenten zich voor ditjaar strikt binnen de grenzen van het toegekende subsidie had-
1)
Bibl.
Eenaantal stukken over deze kwestie in Del. Raad 1847 vlg. en Not. B. en W.Vgl. verder n°. 3692 vlg.; De Bosch Kemper, Staatk. Gesch. V, blz. 393 vgl. met Aant.
Leidsch Archief,
266.
2)
Zie
3)
Dl. III, blz. 327.
4)
Zie boven, blz. 88.
dl. I, blz.
125
den
te
houden en dat voor de volgende jaren het subsidie verminderd
zou worden ten einde regenten te dwingen hunne administratie te verbeteren. De regenten verklaarden echter 9 Sept. 1847, dat zij bij de toenemende armoede niet in staat waren hunne werkzaamheden voort te zetten en daarom met het einde der maand hunne bedeehng zouden staken, als zij 'niet onmiddellijk meer subsidie kregen. De Raad antwoordde den 20sten, dat er geen sprake kon zijn van verhooging van subsidie en dat regenten, die in de laatste jaren te veel obligatiën had-
den ingekocht, hun kapitalen op het Grootboek konden aanspreken. De regenten betoogden daarop, dat zij dit niet konden doen tegenover de schenkers dier kapitalen endeliefdadigen in het algemeen zij staakten 5 Oct. hunne bedeeling maar voldeden reeds den volgenden dag aan het bevel tot hervatting, waartoe zij f loooo als renteloos voorschot met jaarlijksche aflossing opnamen. Het conflict scheen zoo tijdelijk geëindigd. Maar na onderzoek der ;
begrooting voor 1848 keurde de
Raad
(18 Dec.) deze wel goed doch
onttrok tevens het Minnehuis aan de zorg der regenten. Dezen protesteerden tegen dergelijke „willekeurige en onwettige besluiten" van
een naar „opperbestuur" strevend raadscollege, dat alleen „oppertoezicht" bezat, niet meer, en legden 3
Maar nu ontstond
1
Dec. hunne posten neder.
ook een conflict tusschen de stadsregeering en het kerkbestuur der Nederduitsch-Hervormde gemeente, dat aan zijn vertegenwoordigers, de 8 diakenen in het bestuur van het Huiszittenhuis, verzocht had hun ontslag in te trekken, wat diakenen ook hadden er
gedaan. Dezen, thans eenige regenten, weigerden hunne
sleutels, zon-
der welke de kisten met boeken en gelden niet konden worden geopend,
handen te stellen van burgemeester en 8 raadsleden, door den Raad met het voorloopig bestuur der instelling belast, toen dit nieuwe bestuur op 3 1 December het beheer kwam overnemen. Een commissie uit den kerkeraad, onder aanvoering van den predikant Verwey, was aanin
wezig
om
diakenen te steunen en nam de sleutels van dezen over, terwijl
de andere helft der regenten, de „wereldlijke", geen bezwaar maakte om hare sleutels aan de raadscommissie over te geven. te
nu
van
zelfs
De kerkeraad maak-
aanspraak op den eigendom van de geheele
kerkelij ken aard achtte,
instelling, die hij
waartegen de Raad staande
hield, dat
zij
—
Luvan wereldlijken aard was. Een raadscommissie van drie leden zac, Thorbecke en Olivier werd benoemd, die (6 Maart 1848) op
—
historische en juridische gronden rapporteerde, dat van een kerkelijken hield,
eigendom geen sprake was, hetgeen de kerkeraad echter aanbiedend
in
vol-
overleg te treden over dit recht. Dit weigerde we-
derom de stadsregeering op advies der genoemde commissie,
die er (5
126 April) op wees, dat de
Raad over zijn onbetwistbaar recht niet in onEen poging van den Raad om een door hem
derhandeling kon treden.
op grond van zijn recht ingediend nieuw ontwerp van reorganisatie door den kerkeraad te doen aannemen mislukte daartegenover stelde de kerkeraad voor de verzorging zijner armen voortaan voor eigen rekening te nemen, mits hem een jaarlijksch subsidie uit de stadskas werd toegestaan, ten gevolge waarvan dan de Raad zeker nader overeen te komen oppertoezicht zou hebben. Daarop besloot de Raad (27 Mei) in geen schikking over dat oppertoezicht te treden en het ontwerp van reorganisatie vast te stellen hij benoemde den (2 Juni) 8 nieuwe regen;
;
ten, terwijl
de kerkeraad
zijn 8
nieuwe reglement te erkennen.
diakenen handhaafde en weigerde het
Den volgenden dag ging de
steeds door
Thorbecke en de zijnen voorgelichte Raad, die, hoewel in groote meerderheid zelf conservatief, gaarne van hun groote bekwaamheid gebruik
maakte om zijn recht te handhaven, over tot gewelddadige inbezitneming van het Huiszittenhuis door B. en W, met den secretaris; zij drongen met hulp der politie in de regentenkamer door, lieten de weerstrevende diakenen,
bij
wie drie leden van den kerkeraad en eenige pre-
dikanten zich hadden gevoegd, met geweld verwijderen en installeerden
de 8 nieuwe regenten,
die, niet in staat
om met hunne sleutels alleen,
zonder die van diakenen, de bescheiden en gelden te bemachtigen, aanstonds kasten en kisten, gebouwen en kamers lieten openbreken en de
nieuwe administratie aanvingen, zonder zich verder kerkeraad te
om
diakenen of
bekommeren.
Deze opzienbarende handeling was velen in de stad toch al te kras, met name den kerkeraad, die het stadsbestuur aanklaagde maar bij den officier van justitie, mr. Tieboel Siegenbeek, geen medewerking vond en verwezen werd naar de arrondissements-rechtbank.
wendde
zich echter niet tot deze Leidsche rechtbank
De kerkeraad
maar tot het hof in
Den Haag, evenwel ook zonder succes, want ook het hof wees den eisch tot vervolging af. De diakenen wendden zich nu opnieuw tot den officier en toonden het plegen van geweld op 3 Juni aan maar de rechtbank wees de vordering wegens gewelddadige uitzetting af, omdat diakenen niet langer als wettig aangesteld konden beschouwd worden. Pogingen van den kerkeraad bij Gedeputeerde Staten, bij den gouverneur van ;
den minister van binnenlandsche zaken, De Kempenaer, leidden tot niets evenmin als die van enkele raadsleden zelf om tot een schikking te komen in het belang der stedelijke financiën, daar de
Zuid-Holland,
armenzorg
bij
— wegens de weigering van het Grootboek om de renten van
het kapitaal der stichting hangende den twist aan de stadsregeering of
wie ook
uit te betalen
— thans ten volle op het stedelijk budget drukte.
127
Het bleek
duidelijk, dat
de zaak, waarover van beide kanten ver-
scheidene brochures en vertoogen gedrukt werden, alleen door den rech-
kon worden uitgemaakt. Een vermogend ingezetene nam de eventueele kosten van een door den kerkeraad en diakenen te voeren proces voor zijn rekening maar de Leidsche rechtbank verklaarde zich (7 Aug. 1 849) onbevoegd om van de zaak kennis te nemen, terwijl het recht van het stedelijk bestuur haar op historische gronden onbetwistbaar scheen. De nieuwe stedelijke regenten richtten zich nu tot de directie van het ter
Grootboek om uitbetaling der renten te verkrijgen en begonnen, toen deze weder weigerde, een actie tegen den minister van financiën; diakenen werden bij arrest van den Hoogen Raad van 15 Juni 1849 toegelaten als tusschenkomende partij. Voor den Hoogen Raad vorderden de nieuwe regenten, dat diakenen als mederegenten zouden medewerken tot de uitbetaling of anders zouden moeten gedoogen, dat die aan hen, nieuwe regenten, geschiedde. Deze vordering erkende dus feitelijk het medezeggenschap van diakenen en de Hooge Raad bracht nu de zaak, die
op een schikking scheen uit te loopen, voor rechters-commissarissen.
Maar de Leidsche Raad, die op 1 5 Oct. 1 849 een voorstel tot schikking met één stem meerderheid had verworpen, verwierp ook de schikkingsvoorstellen van den Hoogen Raad (12 April 1850). Eerst in Juli 1850 twee raadsleden en twee diakenen een schikking, die na veel moeite 8 Sept. 1851 tot stand kwam en bij Kerkeraad en Raad niet langer bezwaar ontmoette. Nu echter weigerden Gedeputeerde Staten deze overeenkomst goed te keuren (23 Sept. 185 1) en een K. B. van
troffen
12 Dec. handhaafde deze weigering. Het pleidooi
Raad werd
bij
den Hoogen
thans voortgezet en eindigde 30 Jan. 1852 met niet-ont-
vankelijkverklaring van de vordering der nieuwe regenten omtrent de renten van het kapitaal op het Grootboek en tegen den minister van financiën.
De zaak
stond dus na 4 jaren nog op het doode punt en de finanbezwaren werden voor de stad steeds grooter, zoodat telkens pogingen werden gedaan om tot een schikking te komen, waarvoor 6 cieele
Maart 1852 een raadscommissie werd benoemd. Groote bezwaren ontin den Raad over de handhaving van de besluiten, die in Mei en Juni 1 848 aanleiding hadden gegeven tot de verscherping van
stonden ook het verschil
met den kerkeraad. Er
vielen heftige
woorden tusschen de
van de toenmalige meerderheid en hunne tegenstanders. Eindedeed de raadscommissie het voorstel om toe te geven, de gemeente-
leiders lijk
van het Huiszittenhuis op te heffen en de kapitalen op het Grootboek over te dragen aan diakenen, die de lokalen van het Huiszittenhuis, de soepkokerij en de turfschuren in gebruik zouden
lijke administratie
128
nemen. Dit voorstel werd i6 Nov. 1852 aangenomen. Maar het kon voorloopig niet worden uitgevoerd, doordat de minister van binnenlandsche zaken, Thorbecke zelf, aarzelde den Koning te raden toe te stemmen in de overdracht der kapitalen op het Grootboek aan diakenen. Eerst April 1853 kwam het K. B. dienaangaande af, enkele dagen vóór het aftreden van het ministerie-Thorbecke. Zoo eindigde de geruchtmakende zaak met de zegepraal van kerkeraad en diakenen. Burgemeester jaren van
Du Rieu, onder wiens bestuur ook de droevige cholera-
848/9 vielen ^), beleefde als zoodanig het einde van deze langdurige moeielijkheden niet meer. Zij hadden hem bittere teleur1
berokkend en de aanvallen op zijn beleid waren zeer bedenkezijne houding tijdens de cholera-epidemie had van weinig kracht getuigd «). Toen nu de ten gevolge der grondwetsherziening van 1848 een nieuwe gemeentewet volgens de liberale beginselen door Thorbecke was ontworpen en 29 Juni 185 1 was uitgevaardigd, legde hij zijn post neder en werd 24 Sept. opgevolgd door den wethouder mr. A. O. E. graaf van Limburg Stirum, die meer geschikt scheen om de nieuwe regeling uit te voeren met den nieuwen Raad, in de plaats getreden van den ouden, welks zittingen 16 Oct. werden gestelling lijk
geweest; ook
sloten.
De door Thorbecke tewet
3)
ingevoerde, voor stad en land geldende gemeen-
stond in het teeken der liberale beginselen directe verkiezing :
848 de overhand hadden behouden, versterking der gemeentelijke autonomie, in tegenstelling met de strekking en openbaarheid, die
in
van het reglement van
1
1
824, al klaagde
men ook
thans nog over te
groote centralisatie en spraken sommigen bitter over de nieuwe „plaatselijke
automaten" en„centraleautocraten". Voortaan werden de leden niet door een kies-
— minstens 23 jaar en ingezetenen — van den Raad college
maar onmiddellijk gekozen door de volgens de wet stemgerech-
tigde ingezetenen,
n.1. zij
die de helft
vastgestelden census betaalden
om
zes jaren, terwijl
herkiesbaar zou
zijn
;
4)
;
van den voor de Tweede
Kamer
de leden hadden een zittingstijd van
de twee jaren Y3 der leden moest aftreden maar zij mochten geen zwagers of bloedverwanten in
den eersten en tweeden graad van burgemeester of raadsleden zijn, terwijl ook ministers, commissarissen des Konings, leden van Gedeputeerde Staten, de
griffier
dezer Staten, commissarissen van
1)
Zie boven, blz. 13.
2)
Ibid.
3)
Van Heusde, De autonomie der gemeente in Nederland,
4)
Dus
niet
beneden
f
10 noch boven
f
100.
blr.
96
vlg.
politie,
amb-
129 tenaren door het gemeentebestuur aangesteld, ontvangers, die gemeentegelden beheeren, geestelijken, lagere of middelbare onderwijzers, krijgslieden in actieven dienst uitgesloten zijn. Zij genieten presentie-
de Raad
geld, als
dit bepaalt, tot
Staten moet worden vastgesteld.
een bedrag, dat door Gedeputeerde
Hunne
zittingen zouden in het alge-
met name voor die in het bijzonder geldelijke zameen openbaar ken, welke het belang der geheele gemeente betreffen, en zoowel wat zijn,
de beraadslaging
men
ze sluiten.
als
de beslissing aangaat slechts ;
Het stadsbestuur werd zoodanig
bij
uitzondering zou
ingericht, dat het
„de
inwendige huishouding onder behoorlijk toezigt zelfstandig regelende en besturende, tevens in algemeene belangen geschikte werktuig(en)
van het Rijksbestuur zou(den) zijn." De leiding van het stadsbestuur berust bij den voor zes jaren benoemden burgemeester, door den Koning benoemd en ontslagen, voorzitter van den Raad, hoofd der politie, voorvan het college van Burgemeester en Wethouders, dat het dageGedeputeerde Staten stellen, de Raad gehoord, uit de gemeentekas betaalde jaarwedde vast zoowel als die van de
zitter
lijksch bestuur voert. zijn
door den Raad gekozen wethouders, secretaris en ontvanger, onder goedkeuring des Konings; hij moet ingezetene zijn en 25 jaar oud. De
Koning benoemt ook den commissaris van politie de Commissaris des Konings ^) benoemt de veldwachters in overleg met den burgemeester, ;
terwijl
de politiedienaren op voordracht van den commissaris van
poli-
tie door den burgemeester benoemd worden; de andere stedelijke ambtenaren worden in theorie door den Raad benoemd, feitelijk echter door
de resp. commissiën. De wethouders, ten getale van
3 of 4 voor gemeenten Leiden boven de 20000 zielen, hebben zes jaar zitting; de helft treedt om de 3 jaar af maar zijn herkiesbaar. Secretaris en ontvanger worden
als
door den Raad verkozen op aanbeveling van het dagelijksch bestuur.
De Raad, deningen
die minstens 6 maal per jaar
—
in
moet vergaderen, maakt veror-
karakter overeenkomend met de oude keuren
belang der huishouding met uitsluiting van wat algemeen
— in het
rijks-
of pro-
kan bijzondere commissies, b.v. voor financiën, openbare werken, wetgeving, benoemen. Hij is vrij in zijn bestuur, behalve bij sommige beschikkingen over gemeente-eigendom, bij het instellen, afschaffen of veranderen van jaarmarkten en gewone marktdavinciaal belang
gen,
bij
is.
Hij
het vaststellen der begrooting,
bij
de jaarlijksche rekening en
verantwoording, welke aan de goedkeuring der Gedeputeerde Staten, bij
het invoeren, wijzigen of afschaffen van plaatselijke belastingen, wel-
ke aan die des Konings onderworpen
1)
Deze
titel
zijn.
Ten opzichte der plaatselijke
verdrong dien van gouverneur, onder de beide eerste koningen gebruikelijk.
9
130 belastingen, waarbij
op den voorgrond werd
gesteld, dat de
drukkende
gemeentelijke accijnsen allengs door directe belastingen zouden worden
vervangen,
kwam
bij
de discussie
in
de Tweede
Kamer
een scherpe te-
genstand, die echter werd overwonnen. Gedeputeerde Staten, aan wie
—
aanzienlijk verminderd in vergelijking met over de stede vroegere sedert 1795 naar velen toch nog te krachtig delijke besturen bleef opgedragen, hebben toe te zien, dat de genomen besluiten en verordeningen niet strijdig zijn met de wet of het algemeen
dus een zekere „voogdij"
belang
;
—
besluiten en verordeningen
kunnen door de Kroon vernietigd
worden.
Zoo werd door de nieuwe gemeentewet de nog bestaande afhankevan de centrale regeering belangrijk beperkt en de stedelijke autonomie van vóór 1798 in modernen vorm hersteld onder goed ge-
lijkheid
regeld toezicht der centrale regeering.
De gemeente,
onderdeel van de
provincie gelijk deze van den Staat en als zoodanig in
met
rijks-
nauw verband
en provinciaal bestuur, kon tevens aangemerkt worden
als
een staatkundig en zedelijk lichaam met eigenaardige staatkundige en zedelijke rechten
^).
Een belangrijke wijziging werd in de Gemeentewet gebracht door de wet van 7 Juli 1865 omtrent het gemeentelijke belastingstelsel. Dit was vóór dien tijd gegrond op directe belasting, accijnsen en opcenten op enkele rijksbelastingen. De wet van 1865 schafte de reeds beperkte stedelijke accijnsen af nitiën voor
gen
2),
terwijl
verboden werd poortgelden of recog-
de uitoefening van bedrijven of aanvaarding van betrekkin-
te heffen, belasting te leggen
op voorwerpen van verbruik
als wij-
nen en gedistilleerde dranken of door belasting invoer uit of uitvoer naar andere gemeenten te belemmeren eindelijk, de te heffen opcen;
ten op de rijksbelastingen, in het bijzonder op de grondbelasting wer-
den beperkt. Hoofdelijke omslag en opcenten op de rijksbelastingen, met name op de personeele, werden op dit gebied sedert de voornaamste bronnen van inkomsten uit belasting, aangevuld door bijkomende belastingen
als die
op honden, op openbare vermakelijkheden
enz.
Eene begrooting van na dien tijd ziet er dan ook anders uit dan te voren 3), niet het minst ook ten gevolge van de krachtige werkzaamheid van het stadsbestuur
in
de latere jaren der 19^^ en het begin der
eeuw om de stad Leiden niet te doen achterstaan bij andere steden ten opzichte van de eischen van het moderne verkeersleven en de moderne opvattingen op geestelijk en stofTelijk gebied. 20^^^
i)
Lenting, Schets van het Nederl. Staatsbestuur,
2)
Zie boven, blz, 20.
3)
Zie Bijlage
II.
blz. 280.
131
Het gezamenlijk bedrag der ontvangsten, dat
in
de door Gedeputeer-
de Staten goedgekeurde begrooting voor 1 847 ^) bij de 6 ton gouds telde en na aftrek der goedgekeurde uitgaven een batig slot van f 12483 op-
was na de krachtige bezuinigingsmaatregelen onder burgein verband met den lagen stand der inkomsten gedaald, resp. van 6 ton tot f426754, van iets minder uitgaleverde,
meester
Van Limburg Stirum en
ven tot f343004, terwijl in 1883 de ontvangsten f i mill. 16604 bedroegen tegen f 872303 aan uitgaven 2). In 191 2 bedroeg het totaal der ontvangsten, waarbij op de aanzienlijke vermeerdering der bevolking met ongeveer V3 sedert 1875 dient gelet te worden, f2 mill. 306044, waartegenover een bedrag aan uitgaven van f 2 mill. 734249 moest gesteld worden, zoodat een tekort van ruim 4Y4 ton gouds moest worden geconstateerd, dat echter voornamelijk op rekening kwam van de Electriciteitsfabriek,
de nieuwe vuilverbrandingsinstallatie, de uitbreiding van
het Openbaar Slachthuis, den gesticht Endegeest enz.
3).
bouw eener
idioten-afdeeling aan het
De schulden der stad, die in 1 846 i Yj
ton be-
droegen, waren in 1884 5V2 ton, in 191 2 bij de 5 mill. Tot verklaring van dien steeds ongunstiger toestand der stedelijke financiën diene in de eerste plaats, dat, terwijl reeds in 1888 en 1891 aanzienlijke leeningen tot een bedrag van 7 ton
waren aangegaan, wel-
ker restanten moesten worden afgelost, de demping van vele grachten,
om
de
verbetering roepende rioleering, de aanleg der waterleiding
is
geconcessionneerd en andere hygiënische maatregelen tijdens het bestuur van de burgemeesters Tibboel Siegenbeek (1858
Laat de Kanter (1880
— 1866) en De
— 1894), verder de annexatie van 1896, die vele
verbeteringen in de geannexeerde deelen noodig maakte, de inrichting
van het krankzinnigengesticht Endegeest in hetzelfde jaar, van het Sanatorium Rhijngeest (1901), van het Openbaar Slachthuis {1902) onder burgemeester
Was
(1894
— 1903),
van een Electrische fabriek (1907),
de vergrooting van de Veemarkt, en de onteigening der Paardensteeg
—
De Ridder (1903 1909) en andere openbare werken onder diens opvolger, jhr. De Gyselaar groote sommen hadden
onder burgemeester gekost.
Onder de voorname oorzaken van vermeerdering der uitgaven moet, behalve de toeneming der bevolking ook de steeds omvangrijker en kostbaarder zorg voor het onderwijs op den voorgrond gebracht wor-
Voor het onderwijs werd in 1845 op de begrooting een som van nog geen f20000 uitgetrokken, waarvan aanzienlijk meer dan de helft
den.
i)
Thorbecke, Over plaatselijke begrooting,
2)
(Boel), Statistiek
3)
Bijl.
blz.
123 rlg.
Tan Leiden.
Verslag van den toestand der gemeente Leiden 1913, n'. 38.
132
op rekening van het gymnasium kwam i). Het aantal der lagere scholen, voor het meerendeel onvoldoende ingericht, bedroeg toen 2 5 waarvan 5 openbare en 5 bijzondere van de eerste, 15 bijzondere van de tweede klasse, waarin 3000 arme kinderen werden onderwezen dan had men nog de in 1800 ingerichte school voor bejaarden en de bijzondere scholen in de weeshuizen. Voor rekening van de stad kwamen dus in hoofdzaak slechts 5 openbare lagere scholen 2). Onder invloed van de nieuwe schoolwet van 1857, die de oude van 1805 verving, stegen de uitgaven voor het onderwijs tot ruim f 5 8000 in 1 863 3) (tegen een ,
;
bate van f 1768 1 aan schoolgelden). Maar toen kwam omstreeks 1870 de krachtige beweging ten gunste van het openbaar onderwijs nieuwe modern ingerichte schoollokalen moesten worden gebouwd, het perso;
worden vermeerderd, een Hoogere Burgerschool was in 1865 opgericht. Het gevolg was, dat in 1881 de uitgaven voor het onderwijs gestegen waren tot f252893 (bate aan schoolgelden f 1 19304), Nog krachtiger werd na dien tijd de zaak van het openbaar neel moest aanzienlijk
onderwijs aangevat, vooral onder burgemeester
De Kanter, In
191 2 be-
droegen de kosten van het onderwijs meer dan Y2 millioen, waarvan voor lager en voorbereidend lager onderwijs f390000 (waarvan f 1 30000
door het Rijk vergoed en
f
53000 bate van schoolgelden). Leiden telde
toen 16 openbare en 13 bijzondere scholen voor het lager onderwijs.
De
groote veranderingen van de tweede helft der 19^^ eeuw in het
beheer worden het best toegelicht door vergelijking van eenige posten der begrootingen van 1847 en 191 2.
De f
huren, pachten, renten, tienden, erfpachten enz., die in 1847
14000 inbrachten, leverden
weg-, straat-,
en
f
1
04761
;
de schoolgelden
stedelijke instellingen
droegen
f47565 op; de heffing van leges, haven- en sluisrechten enz. resp. f loooo
in 191 2
riool-, brug-, kei-,
in 191 2
f 2500 en van nijverheid, die
meer dan Yj
f
1785 61
in
;
de ontvangsten
uit
1847 geheel ontbraken, be-
op de rijksbelas137835 de personeele omslag van
millioen; de opcenten
tingen in 1847 f159800, in 1912
f
;
1847, zich beperkend tot lantaarn-, brandspuit-, nachtwachtgelden als
vanouds, was f45000; de accijnsen enz. bedroegen bijna een ton 191 2 de belasting naar het geschatte inkomen
;
in
de 4 ton gouds 4) de uitkeeringen van Rijk en Provincie, ontvangen voor het onderwijs op al zijn
trappen, was in 1847
nihil, in
1912 bijna
f
bij
;
159000. Bij de uitgaven
2)
Thorbecke, 1.1. bh. 129. Het minerval van het Gymnasium bracht daartegenover f 2500 op. Van Dissel, Beschrijving van Leyden, blz. 69.
3)
(Boel), Statistiek
4)
Thans
i)
van Leiden.
(1917) 9 ton
1
De vermeerdering
is
toe te schrijven aan scherper controle en aan de
hooge oorlogswinsten van sommige belastingschuldigen.
133
de jaarwedden en algemeene bureaukosten van f 84000 gestegen meer dan 2 ton gouds de in 1 847 weinig geachte gezondheidsdienst en het woningtoezicht, op welk gebied men toen nauwelijks f 1 100 uitgaf, kwam in 191 2 op bijna f 70000 te staan de openbare werken in 1847 op f42000, in 191 2 meer dan f 322000; het armwezen, in het zware jaar 1847 op f 127000 aan uitgaven gerekend, kostte in 1912 f133650; over het onderwijs is boven reeds gesproken voor kunst en wetenschap was in 1847 niets uitgetrokken, in 191 2 meer dan f 15000. Inderdaad, er is veel veranderd en het stadsbestuur van 1847 had een veel minder omvangrijke taak dan dat van onzen tijd, vooral toen sedert den wereldoorlog de burgemeester het hoofd moest worden van een zijn
tot
;
;
;
ingewikkeld stelsel van regeling van levensmiddelen-verkoop en levensmiddelen-distributie van overheidswege, die hem, hoewel gesteund door
de wethouders en de comités voor een en ander, belangrijke economische zorgen op den hals laadde.
Onder de zaken,
die het stadsbestuur in de
tweede helft der 1 9de eeuw
een eigenaardig karakter gaven, behoort zeker ook de inwerking der
algemeene staatkunde op de werkzaamheid van den Raad. De raadsleden van vóór 1848 behoorden over het algemeen tot de onder de regeering van koning Willem I heerschende conservatieve richting, die
de traditiën vanden regentengeest der 18^^ eeuw nog altijd
onder eenigszins gewijzigde vormen en omstandigheden voortzette.
Maar
1 840 was reeds duidelijk de groei eener krachbemerken, die in den 1845 raadslid geworden prof.
sedert omstreeks
tige oppositie te
Thorbecke haren leider zag en optrad tegen het „aristocratisch egoïsme", tegen de oude regenten-geheimzinnigheid ^), waarvoor men liberale opvattingen in de plaats wilde stellen.
Ook de
mocht volgens
blijven
die opvattingen niet in
handen
stadsregeering
van de oude re-
maar moest meer en meer komen onder den invloed der wederom, gelijk in 1795, naar de leiding der zaken grijpende burgerij, zij het dan voorloopig nog slechts der aanzienlijke burgerij, die, ook na 1795 tijdelijk die leiding in handen had gehad, met de democratie van 1798 tot 1 801, toen de regentenheerschappij feitelijk weder hersteld werd 2). Een overblijfsel dier regentengevoelens, een nagalm min of meer, was het voorstel van het raadslid baron Taets van Amerongen in gentenfamiliën, die haar nog in hoofdzaak leidden,
i)
Vgl.
De handelingen
1848). 2)
Zie boven, blz. 68.
der regeering en de belangen der ingezetenen van Leyden (Leyden,
134 1845
^)
orn voortaan
bij
de benoeming van leden van stedelijke colleges
naam
het woordje „heer" voor den
Het
is
een uiting van denzelfden geest, die
de grondwetsherziening van
1
de Raad echter vorm te handhaven.
te herstellen;
besloot den sinds den Franschen tijd gebruikelijken in
Kamer voor
de Dubbele
840 het Groningsche
lid
Feith deed op-
komen tegen de openbaarheid der zittingen. De nieuwe bepalingen omtrent de verkiezingen
schiepen in 185 1 op eene bevolking van ruim 36000 zielen 946 kiezers voor de twee plaatsen
van het
kiesdistrict
ale Staten, terwij 1
Leiden in de Tweede Kamer en de
vijf in
de Provinci-
voor de keuze der 2 5 leden van den nieuwen Gemeente-
raad 1 369 personen kiesbevoegdheid verkregen 2). De nieuwgekozen leden bleven voorloopig nog tot dezelfde categorie van personen beperkt, al wijzigde zich
de gematigd conservatieve richting der groote meer-
derheid van de raadsleden langzamerhand naar de gematigd liberale
de leden van de Tweede Kamer en de Provinciale Staten wegens de medestemming der plattelandskiezers van het district in zijde, terwijl
Zoo waren van 1850 56 Jhr, Gevers van Endegeest en baron Taets van Amerongen voor Leiden leden der Tweede Kamer, van wie de eerste in 1856 conservatieve, zelfs anti-revolutionnaire richting uitvielen.
—
vervangen werd eerst door Groen van Prinsterer, daarna door graaf R. J. Schimmelpenninck; baron Taets had met dezen zitting tot 1866, toen eerst Groen,
daarna O. baron van Wassenaer Catwijck Schimmelpen-
ninck verving. Baron van Wassenaer bleef tot zijn dood in
1
887
lid
voor
Amerongen tot zijn dood in 1873 om dan verworden door jhr. Van den Berch van Heemstede, in 1880 op-
Leiden, baron Taets van
vangen
te
gevolgd door den afgescheiden predikant
J.
H. Donner.
In den Gemeenteraad bleef de gematigd liberale richting
meer en meer de bovenhand houden, een enkele katholiek, enkele conservatieven bleven ten slotte maar naast hen over; de verkiezing van den timmerman J. Holtz (1865/7), later van den sigarenfabrikant Wilhelmy Damsté in 1876 maakte een begin met de uitbreiding van den kring,
men raadsleden placht te kiezen, tot de gegoede burgerij, die meer en meer deed gelden nu en dan gelukte het ook een anti-revolutionnair in den Raad te doen kiezen zooals ds. Donner in 1879. waaruit zich
;
Na
de grondwetsherziening van 1887 veranderde deze toestand benu afzonderlijk kiesdistrict voor de Tweede Kamer
langrijk. Leiden,
en de Provinciale Staten geworden, koos gedurende eenige jaren den liberalen wethouder Bool tot Kamerlid. Vooral de aanzienlijke ver-
meerdering der kiezers door de nieuwe voorloopige kieswet, die hun i)
Del. Raad, 19 Juli 1845.
2)
Gemeenteverslag 1852.
;
1^5 aantal voor
Tweede Kamer,
Provinciale Staten en Gemeenteraad tot
over de 2000 deed stijgen, op een bevolking van 46000 zielen, bracht eerst onzekerheid, later ingrijpende wijziging nog meer de kieswet-Van Kouten, die ongeveer samenviel met de annexatie van 8000 personen ^) uit de omliggende gemeenten en 4500 kiezers voor Tweede Kamer en Provinciale Staten, 4100 voor de 27 leden van den Gemeenteraad schiep ;
op een bevolking van 55000 zielen. Bij het stijgen der bevolking van 55000 tot 60000 wijzigde zich de verhouding der partijen steeds meer in 191 2 telde men 7500 kiezers voor de Tweede Kamer, 7400 voor de Provinciale Staten, 6460 voor den Gemeenteraad, Zoo kwam de eene anti-revolutionnair en de eene katholiek na den ander in den Raad en was het anti-revolutionnaire gemeenteraadslid Van Kempen van 1897 tot 1902 lid der Tweede Kamer voor Leiden, ofschoon het eerst den gematigden liberaal prof. Van der Vlugt, later (191 3), tegenover den christelijk-historischen predikant dr. De Visser, die van 1906 tot 1913 den Leidschen Kamerzetel bekleedde, den vooruitstrevenden liberaal prof. Heeres gelukte den Leidschen Kamerzetel weder voor de liberalen te winnen. In den Gemeenteraad, waar de politiek soms zeer op den voorgrond trad, trachtten de liberalen de meerderheid te behouden door de hand te reiken aan de gematigde arbeiders en sedert 1901 op het voorbeeld der tegenpartij ook kleine burgers in den Raad te brengen. Maar toen reeds stonden de liberalen tegenover de ongeveer even sterke coalitie van anti-revolutionnairen en katholieken en zagen zich genoodzaakt den vierden toen ingestelden wethouder =) uit die coalitie te kiezen in de persoon van den katholieken mr. Aalberse. Wel hielden de liberalen stand maar in 1909 gelukte het de tegenpartij van de toen in verband met het bevolkingscijfer tot 31 gestegen raadszetels niet minder dan 17 te bemachtigen, zoodat onder den zelf anti-revolutionnairen burgemeester De Ridder de anti-liberale coalitie beslist de meerderheid had en ook een tweede wethoudersplaats bemachtigde, die zij toekende aan den christelijk-historischen mr. Van der Lip; zij bestond toen uit 7 anti-revolutionnairen, 3 christelijk-historischen en 7 katholieken. zij
verloor de meerderheid weder in 191
1
aan de liberalen, die zich
intusschen voortdurend sterk moesten inspannen
Zoo spiegelde
Maar
om
haar te behouden.
ook in den Leidschen Gemeenteraad meer en meer de strijd der partijen in den lande af, niet zoozeer op het gebied van het onderwijs, dat overigens sedert het midden der 19de eeuw het groote punt van verschil tusschen de liberalen en hunne protestantsche en zich
i)
Zie boven, blz. 4.
2)
Raadsnot. 26 Sept. 1901.
136 katholieke tegenstanders was geweest, als op andere terreinen van over-
heidsbemoeiing.
boezem der terwijl
Nog
leeft
de
strijd
der partijen voort en ook in den
verschillende partijen zelf openbaart zich
de jonge
partij
menig
verschil,
der sociaal-democraten allengs ook voor zich
De grondom het onderwij sgeschil voor-
aanspraak maakt op een evenredig deel der bestuurszetels. wetsherziening van 1 9 1 7 met hare poging
goed op te lossen en door algemeen kiesrecht met evenredige vertegenwoordiging der partijen aan ieder het zijne te geven, zal ongetwijfeld groote veranderingen in het gemeentelijke bestuur te weeg brengen,
ook
te Leiden.
Maar niemand kan zeggen, hoe de
uitslag zal zijn
van
deze worsteling tusschen nog veelszins onbekende grootheden op het
gebied der partijvorming.
De menschonteerende
wereldoorlog, die sedert Augustus 19 14 in
zijn gevolgen ook Nederland
op zoo ontzettende wijze aantast, zal bovendien ook in het stadsbestuur ontzaglijke veranderingen kunnen veroorzaken. De voortdurend stijgende belastingen, door stad en land uitgeschreven de ongehoorde stijging der prijzen van de aanhoudend met schaarschheid en gebrek dreigende beschikbare levensmiddelen kan nauwelijks binnen redelijke perken gehouden worden door de in koopman en distributor veranderde overheid de moeielijkheden van allerlei aard nemen dagelijks toe en maken den dag van morgen in hooge mate onzeker. Het is in deze omstandigheden meer dan waarschijnlijk, dat de taak ;
;
der gemeentelijke besturen zich in den eerstvolgenden
tijd
zeer zal wij-
kan niemand zeggen. De algemeene richting schijnt zich echter te ontwikkelen op een wijze, die zou kunnen leiden tot verzwakking van het centrale staatsgezag en versterking daarentegen van het gemeentelijke. zigen: hoe en in welke mate,
I
HOOFDSTUK
VI.
Nijverheid en Handel.
De achttiende eeuw was voor de gelukkige periode geweest
;
Leidsche industrie allesbehalve een
achteruitgang was haar lot en onder hen
die de revolutie van 1795 toejuichten,
waren de op verbetering hopende Van de stemming der arbei-
fabrikanten dan ook wel vertegenwoordigd.
eeuw lang geen sprake
ders zou nog een
dat
zij
— evenals de kleine burgerij
geen begrip hadden van hun belang niet was, dat
ook
zijn
en
men mag
zelfs
zeggen,
bijna uitsluitend oranjegezind bij
—
den gang der zaken, als het op de komst
natuurlijkerwijze ten minste hoopten
zij
van betere tijden voor de industrie ^). Die betere tijden, zoo meenden vele fabrikanten, konden alleen komen, wanneer gebroken werd met de verouderde middeleeuwsche toestanden op industrieel gebied. Meer en meer kregen ook te Leiden de nieuwere economische denkbeelden hunne aanhangers *) de enkele Leidsche leden van den Oeconomischen Tak der Hollandsche Maat;
schappij en die van het
Nut van het Algemeen konden echter
niet
op
tegen den protectionistischen geest, die nog steeds in de stedelijke in-
op het einde der oude Republiek namens de Leidsche regeering gesproken werd van maatregelen ten behoeve der industrie, zijn het nog steeds maatregelen van bescherming, waarop men dustrie heerschte
:
als er
aandringt.
Reeds kort na de
revolutie ging
van het Leidsche Raadscomité van
Financiën en Onderstand 3) een hervormingsplan
uit 4) tot
„verbetering
der fabriekhallen en menagement voor de stad", dat van wege de stadsregeering aanstonds in handen van gouverneurs en leden der hallen werd i)
Vgl. Reimeringer, in Leidsch Jaarb. 1917, blz. 129 vlg.
2)
Zie
3)
Zie boven, blz. 31, 39.
4)
Bibl. Archief Leiden, n°. 5655, dd.
dl. III, blz.
208 vlg. ao Aug. 1795.
138 gesteld
om
er binnen een
maand
advies over te geven. Dit plan hand-
den laatsten tijd zeer aangevallen fabriekshallen, als vanouds te stellen onder dekens en hoofdlieden, die gekozen werden door de fabrikanten onder „approbatie" der stadsregeering. Die hallen moesten zelfzorgen voor hare bedienden en onkosten, waartoe de fabrikanhaafde de
in
ten moesten bijdragen naar rato van het aantal stukken, dat zij terhalle
brachten voor hare werkzaamheden werden haar de gewone stadsgebouwen afgestaan, welker onderhoud in overleg met den „stadsfabriek" ;
of architect door hare besturen werd bezorgd. Combinatie van hallen was mogelijk. Voor iedere hal golden wetten, door de besturen ontworpen, door de fabrikanten-leden goedgekeurd, „ter verdere beoordee-
op te richten Kamer van Gedeputeerden toegezonden en door deze aan de Municipaliteit aangeboden. Lichte geschillen, ook die tusschen meester en knecht, konden door de hallebesturen worden afgedaan, met beroep op die Kamer. Eenmaal 's jaars moesten de bestuling" aan een
Kamer verslagen over den toestand der fabrieken indienen, Kamer een algemeen rapport aan de Municipaliteit moest samenstellen. De Kamer van Fabrieken" ofwel het „Collegie van Comren aan de
waaruit de
,,
mercie" zou worden samengesteld I
of 2 fabrikanten uit de leden
;
uit 2
zij
had
leden van ieder hallebestuur en te zorgen
voor de belangen en
welvaart der fabrieken en dienaangaande voorstellen te doen aan de
moest maandelijks vergaderen. niet de eenige teekenen van leven, die de krachtige wenschen tot verbetering toonden. Van het Comité van Algemeene Welvaart te Haarlem ging in het najaar van 1796 een adres Municipaliteit;
zij
Maar deze plannen waren
aan de Nationale Vergadering
met gecommitteerden
uit
uit
^),
waarin „na gehouden conferentiën
de fabriekeurs en trafiekanten van diverse
werden aangegeven om de werd met verwijzing naar de plannen onder prins Willem IV en prinses Anna geklaagd over het loslaten dezer plannen in de tweede helft der eeuw onder invloed van de vrees voor de bijzondere belangen van den handel en de beweerde gewetenloosheid van het „Oranjehof", dat den „hebzuchtigen Brit" en den „mededingenden Duitscher" willens en wetens had begunstigd, de ouderwetsche gilden had gehandhaafd en op die wijze de ontwikkeling van het fabriekwezen had tegengehouden ook het federalistisch regeeringsstelsel, dat voor de speciale belangen van gewesten en steden had gezorgd zonder de algemeene belangen behoorsteden, inzonderheid Leiden" de middelen
vervallen binnenlandsche industrie te herstellen. In dat adres
;
lijk in
i)
het oog te houden, had aan het verval groote schuld, daar het
Bibl. Archief Leiden, n°. 5656.
;;
139 alle pogingen tot verbetering had belemmerd en de fabrieksbelangen had opgeofferd aan verkeerde opvatting der handelsbelangen van koopsteden als Amsterdam. Het adres verlangde nu ingrijpende maatregelen ten gunste van den „nijveren werkman". Vrijheid van de fabrieken om, onafhankelijk van de verouderde gildewetten, nieuwe uitvindingen toe te passen en nieuwe werktuigen te gebruiken opheffing van de belemmeringen, die ;
het vrije verkeer tusschen steden en platteland verhinderden
;
vernieti-
ging der lasten op de „consumptive middelen", tot verlichting van den
werkman aanmoediging van den landbouw door ontginning van heide;
en duingronden, waarop zich een groote schapenfokkerij kon vestigen verbetering der „prohibitive" en „constringeerende" wetgeving door
vreemde manufacturen, ontlasting van den uitvoer van inlandsche benevens van den invoer van grondstoffen, zoodat het „grof misbruik van het systhema van den vrijen en onbebelasting van den invoer van
lemmerden handel" zou verdwijnen uitsluitende kleeding van soldaten en matrozen met inlandsch fabrikaat premiestelsel ten bate der fabri;
;
kanten
— dat heetten de middelen om het fabriekswezen te herstellen
en daardoor ook een einde te maken aan de heerschende armoede, die plaatsen als Haarlem en Leiden had ontvolkt en er de kosten van armen-
zorg ondragelijk had gemaakt. In denzelfden geest had de Leidsche regeering reeds i6 Maart 1795 besloten voor zichzelve en hare ambtenaren alleen inlandsche kleedingstof te gebruiken en bij de publicatie
ons" zich tot de burgerij gewend
^).
van dat besluit met een „volgt
Dit voorbeeld werd door vele per-
sonen gevolgd en 17 Mei als navolgingswaard ook aan de gewestelijke en landsregeering en in het bijzonder voor het leger aanbevolen =).
De
lage stand der fabrieken vóór 1795 daalde natuurlijk in het be-
gin van dat jaar
3),
te
midden van de ongeregelde toestanden en de
heerschende onzekerheid, nog aanzienlijk. Maar de oorlogstoestand
had ten minste dit voordeel, dat er bij het afsluiten der zee door Engeland ook minder vreemde manufacturen werden ingevoerd, zoodat er in 1796 en volgende jaren werkelijk eenige vooruitgang te bespeu-
ren was geweest.
De
lakenhal, die in 1794 slechts 1301 stukken
had
afgeleverd, telde er in 1798 1983 behalve de karsaaien voor militaire
waren geklommen; de geleverd, stuks had klom in 1796 tot 12021 9020 1794 fusteinhallen klommen werp- en van 12931 in 1795 tot
kleeding, die van 801 in 1790 tot 1723 in 1796 baaihal, die in
de
saai-, ras-,
i)
Vaderl. Hist.
2)
Not.
3)
Verscheidene
Raad
i.
dl.
XXXIII,
blz. 113.
d. cijfers in
de Missive der Municip. aan het Staatsbewind (Leiden, 1802).
140 16643
ii^
Maar na
1794; de graanhal klom van 1034 in 1795 tot 1928 in 1799. daalde alles „ontzettend" zooals blijkt ook uit
dit laatste jaar
de opgave der fabrieken
in
180 1
^):
er
waren toen
slechts 6 laken-, 17
30 deken-, 3 vlaggedoek-, 3 baai en saai-, benevens 155 kleine rokjes- en boezelfabrieken, van welker produkten het dagelijksch vergrijn-,
bruik altijd aanzienlijk was.
De zoo
vurig begeerde en
met zooveel drang aangeprezen middelen
tot redres bleven echter in deze woelige tijden uit, terwijl
de concurren-
van Duitschland door de vestiging van handelshuizen te Wezel en Emmerik vlak op de grens, verder te Keulen en Frankfort, aanhoudend toenam. Het plakkaat tegen vervoer van contrabande werkte juist het in het land blijven van vreemde manufacturen in de hand. Een en ander tie
gaf in 1797 zekeren „rechtsgeleerden G. R." aanleiding tot de uitgave van een uitvoerig geschrift, getiteld Nederlands vernieuwde welvaart 2), dat reeds in 1756 was vervaardigd maar naar de meening van den uitgever
bij
de behandeling van de oorzaken van het verval en de midde-
len tot herstel volstrekt niet verouderd
tuigenis aflegde van het
feit,
mocht heeten, integendeel ge't vorig Bewind" „echte
dat ook „onder
Vaderlanders" gevonden werden, die de landsbelangen wilden bevorderen ; de auteur zelf was ook een rechtsgeleerde geweest, die den steun had gehad van twee Leidsche fabrikanten de bijgevoegde aanteeke;
ningen van den uitgever getuigen eveneens van kennis van het onderwerp. Maar van ingrijpende maatregelen was nog geen sprake, hoewel
de bekwame Goldberg, agent der Nationale Economie onder de Grondwet van 1798, geen moeite naliet om ook te Leiden gegevens daarvoor te
verzamelen
3).
De fabrieken, zoo klaagt een adres van 1801, door de lakenfabrikanten Clignett, Van Heukelom, Van Lelyveld, Van Poot en de wolfabride kanten Le Poole en Maas ingediend
weefgetouwen, vroeger 600,
in
4),
„zinken
den laatsten
tijd
weg
als in
het niet";
nog 80, thans beneden
de 50 dalend, waarvan het grootste deel nog op „verlaten" stond, zijn steeds meer in stilstand de werklieden kwijnen en verdwijnen, vooral de goede en kundige er is nog maar één vervaardiger van de noodige werktuigen in de stad. Ook deze adressanten vragen met aandrang om absoluut verbod van invoer van vreemde manufacturen en zij wijzen ;
;
erop, dat de lakenhandel er niet
meer van
lijden kan,
want dat deze
Not. Mun. 28 April 1801. Intusschen klaagt de agent der Nat. Oeconom., door wien werd opgemaakt, 12 Mei door middel van het Departem. Bestuur over het „onvoldoende" der verstrekte inlichtingen en zelfs over „onbetamelijke" uitingen van de berichtgevers. i)
deze
Bijl.
lijst
3)
Leyden, 1797. (Bibl. Leidsch Archief, n°. 5656»). Vgl. Colenbrander, Gedenkstukken, III, blz. 506.
4)
Bibl. Archief Leiden, n°. 5657.
2)
141 reeds geheel verdwenen
is,
nu
alles
van dien aard buiten ons land
omgaat. Eindelijk
kwam
onder het Staatsbewind op 26 Febr. 1802 een be-
langrijke staatspublicatie, die vrijen doorvoer van alle
vreemde manu-
facturen benevens vrijen invoer van ongeverfde en verbod van invoer van alle
geverfde of bereide lakens, stametten, karsaaien, duffels, baaien en
saaien, casimiren en vlaggedoek voor binnenlandsch vertier vaststelde.
De Leidsche stadsregeering haastte zich op aandrang der fabrikanten om dezen maatregel te prijzen *), vooral omdat de handelaars in vreemde manufacturen dien ten scherpste bestreden en zelfs reeds een belofte van „nader onderzoek" verkregen; zij wendde zich op dezelfde wijze ook tot het Wetgevend Lichaam, handhaving der publicatie bepleitend. Ook het nieuwe stadsbestuur 2) richtte zich met een herhaling van dit pleit tot het
Wetgevend Lichaam
3).
Het
laatste erkende, dat in het
ergste van den oorlogstijd, waardoor het verkeer van
vreemde manu-
facturen in het algemeen bemoeielijkt was, de Leidsche fabrieken wat
meer gezocht waren dan vroeger, om aan de behoefte binnenlands te kunnen voldoen; het wees erop, dat Leiden toen zijn financieele verplichtingen had kunnen nakomen en dat de armoede er tijdelijk verminderd was, maar het waarschuwde tevens ernstig tegen verdere concessiën aan de genoemde handelaars, wier voordeel niet kon opwegen tegen het groote nadeel, door ontelbaar velen geleden.
Afdoende verbetering werd echter geenszins verkregen de tegen:
stand van den handel deed de uitvoering in het bijzonder van het invoer-
verbod „vanjaar tot jaar surcheeren", terwijl en industrie te verzoenen schipbreuk leden
met uitzondering
alle
4).
De
pogingen
om
handel
ongunstige toestand
op zekere hoogte voor de eeuw vastgestelde plakkaten tegen den invoer van vreemde dekens bleven profiteeren. Uit dezen tijd moet ook een adres van E. Borger dagteekenen 5), waarin subsidie werd gevraagd voor de Leidsche fabrikanten om hen in staat te stellen 130 a 140 getouwen aan het werk te houden. De ramp van 1 807 moest ook de Leidsche industrie, of wat daarvan nog was overgebleven, weder gevoelig treffen, maar zij vestigde ongetwijfeld opnieuw de aandacht der landsregeering op den slechten ecobleef voortduren,
alleen tot
dekenfabrieken, die van de reeds in de
i)
Missive van de
Mun. aan
1
8^^
het Staatsbewind (Leiden, 1802), Bibl.Leidsch Archief, n°. 5658;
Not. Mun. 19 Nov. 1802. Vgl. Colenbrander, Gedenkstukken V, 2)
Zie boven, blz. 10.
Archief Leiden,
3)
Bibl.
4)
Colenbrander,
5)
Bibl. Archief Leiden, n°. 5656''.
n°. 5659.
1.1.
blz. 608.
142
nomischen toestand der stad zooals dadelijk gedane toezeggingen
^),
blijkt uit
die o.
a.
de door den Koning zelven
beloften inhielden tot vesti-
ging van nieuwe fabrieken en tot kleeding van het leger uitsluitend
met Leidsch
Kort
fabrikaat.
te voren
had de 25 Juni 1806 voor handel
en nijverheid benoemde departementale commissie, waarin de bekwame Meerman zitting had, ook wederom aangedrongen op die kleedingkwestie, terwijl
zij
overigens zich aansloot
bij
het plan van 1803 tot ver-
zoening van de eischen van handel en industrie
=).
Die commissie ver-
langde voor deze laatste eischen de instelling eener „bijzondere" commissie en wees o.
a.
op de noodzakelijkheid
industrie te helpen, die van
midden der
om
de Leidsche
70 a 8cx)00 stukken van 70 el, die tot op 600 gedaald was.
zij
grijnin het
eeuw had geleverd,
i8«^e
Zulk eene commissie 3) kwam in Dec. 1809 te Amsterdam bijeen en onder hare leden waren de Leidsche econoom prof. Tollius en de Leidsche fabrikant Buzzi. Ook zij verlangde in haar rapport zware belasting van buitenlandsche lakens en wollen stoffen, uit de opbrengst daar-
van premiën voor de fabrikanten tot een bedrag van 4 °Jo der vervaardigde stoffen, vrijen uitvoer van alle inlandsche fabrikaat en vrijen invoer van grondstoffen, nauwkeurig stempelen van inlandsch fabrikaat, kleeding van de militie daarmede en verplichting van de godshuizen en openbare gestichten tot het gebruik daarvan, bevordering van het
aanwenden van buitenlandsche nieuwe werktuigen met vrijen invoer ook daarvan. Maar ook van deze plannen en denkbeelden kwam in de ongunstige omstandigheden
niets
;
alleen profiteerde Leiden
van de bestellingen
voor het leger en van het verbod van allen handel met Engeland tijdens het Blocus Continental.
De staat der
fabrieken, beschreven in een doku-
De 12 baaifabrieken, de 29 dekenfabrieken, de 29 duffelfabrieken, waarin men veelal de zeer verbement van 1808 4),
geeft daarvan getuigenis.
terde Engelsche handmachines had ingevoerd, de 35 wollegarenfabrie-
ken spreken van eenige verbetering, de dekenfabrieken zelfs van bloei; maar de 8 grijn- en de 5 lakenfabrieken, die nog over waren, klagen over nog toenemend verval, de 28 bleekerijen leven nauwelijks, de nog 65 boezelfabrieken zijn voor Y4 ^^ diep verval, ook wegens de hooge prijzen der verfstoffen, evenals de in verband
met de lakenindustrie
staande bedrijven der ververs, persers, rollers, kaardemakers en kammakers; de 7 looier ij en leden zeer door het algemeen verval der schoen-
i)
Zie boven, blz.
8.
2)
Colenbrander,
1.1.,
3)
Haar
4)
Bijl.
verslag in
Not. Raad,
n°.
blz.
620
vlg.
5660 Bibl. Archief Leiden.
n°. 369».
143 makerij, de 30 wolkammerijen door de
bij
staking van invoer van En-
gelsche wol gestegen wolprijzen; de kleinere trafieken worden bijna alle als „vervallen",
„kwijnend", „verminderd", „ongunstig"aangeduid.
In 18 10 telden de lakenfabrieken in het geheel 60 getouwen, minder
dan de
helft
Van de
van die
in het
midden der
inlijving in Juli 18 10
i8
hoopte
eeuw
men
^).
verbetering, daar de kans
werd geopend op vernietiging der douane-liniën aan de Fransche grens en de aanzienlijke vergrooting van afzet- en grondstofifengebied, die daarvan het gevolg kon zijn, reeds door het herstel van het verkeer met
de verscherping van het nu geheel in Fransche handen gekomen douanestelsel, ten gevolge waarvan in alle fabriekswinkels ijverig gezocht werd naar Engelsche manufacturen, beloofde Zeeland en Brabant
zelfs
;
algeheele vernietiging ten minste der Engelsche concurrentie.
Maar het werd met
eerste zou niet vóór 1813 in werking treden en het laatste al te
weinig omzichtigheid toegepast en veroorzaakte voor
het oogenblik groote verliezen door confisceering en verbranding dier artikelen.
Toch scheen verbetering op den duur
het Fransche bestuur
nam de
te
wachten, want ook
bevordering der welvaart ernstig ter hand
en vroeg reeds 25 Juli 18 10 naar de inzichten ten dezen der stadsregeering, die binnen vijf dagen antwoordde met de bekende denkbeelden -)
en deze telkens weder ter kennis der regeering bracht.
Die denkbeelden komen ook weder terug in het omstandige verslag van den intendant d'Alphonse (181 1) over het fabriekswezen in het algemeen en den economischen toestand te Leiden in het bijzonder 3). Dit overzicht, samengesteld uit de rapporten der prefecten, die op hunne beurt weder afgingen op die der stedelijke regeeringen,
is
ook voor
Leiden belangrijk, al geeft d'Alphonse al dadelijk te kennen, dat de rapporten te haastig
zijn
samengesteld en daardoor onvolledig
dat de Fransche taal voor velen een bezwaar inlijving.
Maar
duidelijk
het bijzonder te Leiden
is
het, dat overal
4),
is
zijn
en
geweest zóó kort na de
„décadence" het parool
is,
in
met uitzondering weer van de dekenfabrie-
ken, zoodat die tak zelfs „conserve encore toute la réputation et toute la supériorité qu'elle
a toujours exercée sur toutes
les
manufactures
étrangères de ce genre". In denzelfden geest uit zich de maire Heldewier in een
„mémoire"
van 14 Sept. 181 1. Hij wijst erop, dat de katoen- en wolfabrieken voor meer dan 600000 fr. in hare magazijnen hebben liggen, terwijl van uit-
3)
blz. 133. Een getouw stelde 30 a 40 menschen te werk. Missivenboek 1810 dd. 30 Juli. Zie boven, blz. 139. Aper9u sur la Hollande (Bijdr. Statistiek, n°. i), p. 223 suiv.
4)
Vgl. p. 284, 287, 288, 289, 2Q7
i)
2)
Reimeringer,
denkstukken, VI,
blz.
1368.
;
Colenbrander, Inlijving en opstand,
blz. 83,
en diens Ge-
144 Als een lichtpunt wordt aangemerkt, dat de belemmering van den Engelschen invoer de fabrikanten gebracht heeft tot allerlei proefnemingen met te voren niet gemaakte stoffen, als flanellen,
voer geen sprake
is.
kalmukken enz., die echter met Duitschen invoer hebben te kampen. Algemeene vrede en daarmede herleving van de wereldscheepvaart en den wereldhandel schijnt den maire het beste middel om aan Leiden „une partie de son ancien éclat" te verzekeren. Natuurlijk werd er ook te Leiden gehandeld over de invoering der Fransche industrieele bestuursinstellingen maar nog 3 Aug. 18 12 werd de voorloopige handhaving der bestaande fabriekshallen aangekondigd inrichting ^), al werd een begin gemaakt met de invan een „conseil de prud' hommes" voor fabriekzaken in den geest der vroeger begeerde Kamer; de Raad verzocht 9 Oct. 1812 om een „chambre consultative de manufacture, arts et métiers", samengesteld uit 20 a 30 fabrikanten. Evenwel werd aan de oude keuren, die toch spoedig zouden worden opgeheven, slecht de hand meer gehou-
met hare geheele
stelling
den en bleven de hallebesturen een kwijnend bestaan voeren. Op het einde der Fransche periode, dat snel begon te naderen, stond alles op losse schroeven
:
het oude had afgedaan en het nieuwe was nog in voor-
bereiding, toen in
November
18 13 reeds de groote omslag
kwam.
eerste daden van het nieuwe Nederlandsche bestuur was Dec. 181 3) het herstel van de oude keuren op de hallen onder lei(3 of superintendenten van wege de stadsregeering 2). dekens van ding
Een der
Maar het bleek weldra, dat de oude
instellingen niet
meer
te
redden
waren vele fabrikanten stoorden er zich niet meer aan, ontdoken alle controle en brachten hun fabrikaat niet meer op de hallen, den stedelij:
ken stempel alioo ontwijkend 3). De gouverneurs klaagden voortdurend over ongehoorzaamheid der fabrikanten aan hunne bevelen en verzoeken, zoodat zij zelfs aan de landsregeering niet de statistieke gegevens konden verschaffen, die deze begeerde om haar ernstige voornemens tot verheffing van het fabriekswezen op een behoorlijken grondslag te kunnen vestigen. En aanschrijvingen der stadsregeering gaven niet veel.
De superintendenten 17de
en gouverneurs trachtten de meerendeels
eeuw dagteekenende en met de
keuren door nieuwe te vervangen
ook
dit hielp niet
Fabrieken op
i
De
4).
in
latere
instelling eener
ij
Verbaal Maire 1811, Not. Prov. Reg.
3)
Not. Burg. 2 Febr. 1816, 25 Maart 1817
4)
Not. Burg. gDec. 1816.
i.
i.
uit
de
strijdige
overleg met de fabrikanten, maar
Mei 1816, bestaande
2)
wetgeving dikwijls
uit
Kamer van Koophandel en
9 leden-fabrikanten der ver-
d.
d. (Bijl. n°.
159).
;
145 schillende hoofdindustrieën, was een belangrijke stap in de nieuwe rich-
Daarnaast bleven de hallen nog bestaan maar reeds begonnen i) de grijnfabrikanten zichzelf te helpen en vroegen zij vergunning om voor hun tak zekere reglementen op te stellen en zichzelf te regeeren met ge-
ting.
bruikmaking van de voor hen vanouds aangewezen zij
hal, drogerij enz.
en de dekenfabrikanten vereenigden zich tot „corporatiën", anderen
beraadden zich over dergelijke plannen. Eindelijk besloten (24 Nov. 181 8) Burgemeesters in beginsel tot het „supprimeeren" der hallen, nu het van staatswege ingevoerde patentrecht de gansche oude inrichting onmogelijk maakte, en tot het overla-
ten van de bedrijfsorganisatie aan de nieuwe vakvereenigingen der fabrik anten onder nader vast te stellen reglementen.
De gouverneurs ver-
zetten zich eenstemmigtegen dit voornemen, als „zeer grooteeri onoplos-
bare moeielijkheden" veroorzakend. Een rapport van de burgemeesters
Hel de wier en Prins
=)
onderzocht deze bezwaren en
kwam tot het be-
dat men zich in ieder geval moest houden aan verplichte stempevan het fabrikaat door een van stadswege aangestelden en beëedigden „prenter" verder zou men de hallen dienen op te heffen en de sluit,
ling
;
nieuwe corporatiën moeten erkennen deze corporatiën zouden de verschillende, vroeger door de hallebesturen beheerde, gebouwen in gebruik mogen houden, mits zelf voor het onderhoud zorgend. De Lakenhal zou worden aangewezen als centraal bestuursgebouw, waar ook het ;
prenten zou kunnen geschieden
;
alleen voor
de baainering zouden de
Baaihal en de volmolens beschikbaar blijven, omdat de droogramen dicht daarbij lagen.
Dit rapport werd aangenomen en zoo werden in Mei 18 19 de besturen van laken-, baai- en grijnhal door Burgemeesters ontbonden de ;
saai-,
warp-, ras- en fusteinhallen deelden dit lot in April 1820, nadat
de besturen daarvan eindelijk hun aanvankelijk verzet hadden opgeDe Lakenhal werd voor de nieuw gevonden combinatie van corporatiën verbouwd onder leiding van den stadsarchitect Van der Paauw. Maar ook de landsregeering was bezig hare maatregelen te nemen tot verheffing van het fabriekswezen. Het K. B. van i Juni 1 820 regelde voor het geheele land de fabricage van wollen en lakensche stoffen, den nadruk leggend op het geven van certificaten van oorsprong of , etiketten". geven.
Om
met dat K. B. in overeenstemming te komen werd nu 9 Dec. 1822 na heel wat gehaspel besloten de Lakenhal onder de door het K. B. verlangde „directeuren" te stellen, die de gansche wol- en lakennijverheid zouden besturen. 1)
Not. Burg. 31 Dec. 1818.
a)
Not. Burg. 8 April 1819.
De
fabrikanten Bucaille, Bijleveld,
Du Rieu en
10
146
Dozy werden zonder lijke
benoemd. De corporatiën van 1 8 1 8 bleven erkenning bestaan ten behoeve van de „huishoude-
tot directeuren
feitelijke
belangen" der fabrikanten.
was van de belangen der werklieden weinig sprake dan ook zij bij de nieuwe regeling zouden kunnen profïteeren door den nieuwen bloei, dien men verwachtte, als de beschermende maatregelen van lands- en stadsregeering het gewenschte gevolg hadden want bescherming scheen beiden weldra als vanouds het Bij dat alles
alleen inzooverre als
;
beste middel tot verbetering
— krachtige bescherming,
pogingen van sommige economen belang van den handel, het
vrije
als
in
weerwil der
Van Hogendorp om, vooral in het
verkeer op den voorgrond te plaatsen.
De
hernieuwing van het befaamde plakkaat van 1725 in eenigszins gewijzigden vorm was een tamelijk vrijzinnige daad maar vooral uit het
thans
bij
Nederland gevoegde België werd luide geroepen
bescherming, ook tegenover de gevolgen van een
om krachtige
al te vrijzinnige
wet-
geving ten voordeele van den handel.
Na
het herstel der onafhankelijkheid was er dan ook voor de altijd
voor hare industrie op bescherming aandringende regeering van Leiden weinig aanleiding
om
zich over de landsregeering, die
meer en meer
Maar het zou lang duren, eer men te Leiden voldaan was over den toestand, al juicht men reeds 21 Nov. 18 14, dat de herleving is begonnen en er „overvloed van werk" is ^).
dien kant opging, te beklagen.
Een
overzicht uit 18 16, door de nieuwe
Fabrieken
^)
Kamer van Koophandel
en
samengesteld, vermeldt, dat toen de verbetering nog
De
nog bestaande lakenfabrieken kwijnden en waren alleen te helpen door nieuwe ontwikkeling van den handel met hare voornaamste overgebleven débouchés de Levant en de Indische koloniën, benevens door kleeding van het leger met Leidsch fabrikaat onder toezicht van deskundige „expertiseurs". De 5 grijnfabrieken hadden reeds dadelijk geprofiteerd van de heropening van het verkeer op China 3) maar de plotselinge kolossale aanvoer van Chineesche thee in Europa, waarmede de schepen op hun retour geladen werden, had de prijzen der thee zeer doen dalen en op de aanvankelijke herleving der
slechts zeer gering was.
5
:
grijnindustrie slechten invloed gehad.
De 29 meerendeels kleine deken-
fabrieken klaagden over te geringe belasting der buitenlandsche dekens
en over den uitvoer van wol; de
5
vlaggedoekfabrieken klaagden even-
eens over niet genoeg beletten van den invoer van Duitsche vlaggedoeken
i)
Not. Burg. 1816,
2)
Zie boven, blz. 144.
3)
Reimeringer,
Bijl. n".
blz. 134.
194.
147 en vroegen gelijke bescherming
als de dekenfabricage ^); de 30 a 40 haalden nog geen loooo stuks, 3000 minsergefabrieken en boezelder dan in 1800, en hadden ook met invoer van buitenlandsch goed te
kampen de 20 ;
vachtenbloterijen hadden geen klagen
;
de 10 leerlooie-
en 4 zeemtouwerijen aanvankelijk evenmin, al ondervonden ook weldra weder de gevolgen van buitenlandschen invoer de 2 bier-
rijen zij
;
brouwerijen en 2 zeepziederijen evenzoo.
Men wanhoopte eraan de meer
dan 7000 arbeiders =), een vierde der bevolking, met hunne talrijke gezinnen bij de toenemende duurte der levensmiddelen te kunnen voeden. Bescherming en nog eens bescherming bleef het parool, al heette de algemeene toestand der Leidsche industrie „gunstig" vergeleken bij de laatste 20 jaren van verval en van nooit uitgevoerde plannen 3). Maar de toestand der arbeidersbevolking wordt
bij tal
van schrijvers
uit
dezen
tijd als ellendig afgeschilderd en de kwestiën van weldadigheid en
armenzorg leveren geen beter resultaat
4).
In 1821 richtte de landsregeering een
nationale nijverheid op, aanvankelijk
met
Fonds i
tot
aanmoediging der
millioen kapitaal, dat echter
werd uitgebreid en door tijdelijke subsidiën verstrekt; daarwerden dikwijls voorschotten aan fabrikanten verstrekt, schulden aangezuiverd enz. Ook Leidsche fabrikanten hebben daarvan herhaaldelijk geprofiteerd voor uitbreiding of instandhouding van hun bedrijf, meestal op aanbeveling van de Kamer van Koophandel en Fabrieken 5). De telkens toegestane vrijdom van de stedelijke belasting op brandstoffen kwam den fabrikanten ook ten goede. De oprichting van een
later zeer uit
met school in het Catharina-gasthuis in 1 824 ^), waartoe de stoot van den Koning zelven was uitgegaan, moest èn fabrikanten èn arbeiders bekend maken met de resultaten der nieuwere wetenschap, voornamelijk op het gebied van chemie en mechanica. Dit college kwam industrie-college
onder toezicht van Curatoren der universiteit, hoogleeraar
in
uit
welker personeel de
de wiskunde Jacob de Gelder en sedert 1826 de lector
de technische chemie
Van der Boon Mesch met het onderwijs werden
belast het college werd,
wegens de groote belangstelling in deze vooral
in
;
door fabrikanten gevolgde lessen, i)
Vgl.Not. Raad 28
2)
Dit getal in Not. Burg. 1816,
3)
Not. Burg. 2 Febr. 1816.
4)
Zie boven, blz. 112 vlg.
in
1828 aanzienlijk uitgebreid
7),
]uli 1815. Bijl.
125/6.
Een enkele maal vinden wij, dat de Kamer een subsidie afraadt, zooals in 1839 in het geval van den fabrikant Fortike, dien zij als een onpraktischen plannenmaker kenschetst toch werd later aan diens fabriek van polemieten, vlaggedoek enz. een subsidie uitgekeerd, zij het daa 5)
;
tot een kleiner
bedrag dan
hij
had gevraagd.
6)
Res. Raad, 30 Maart 1824.
7)
Not. Burg. 10 Maart 1828.
148
Van nog grooter beteekenis voor de nijverheid was de invoering van De eerste firma, die te Leiden aanvraag deed voor op-
stoommachines.
was de lakenfirma Krantz in Januari spoedig gevolgd door de firma Koppeschaar *) en daarna door 1827 andere. Nu en dan ondervond de toestemming tot die oprichting, die door het gewesteHjk bestuur na hooren van de stadsregeering moest worden gegeven, eenig bezwaar vanwege de omwonende burgerij of van andere industrieele bedrijven, die last hadden van rook en neerslag. richting eener stoommachine, I),
In 1852 telde
men
te
Leiden 22 stoommachines.
Terwijl omstreeks 1822 de
Kamer van Koophandel telkens moet ge-
tuigen, dat de toestand „kwijnend" moest heeten, ja
zij
spreekt van
meer zoo en begint de industrie, dank zij al deze bescherming en bevoordeeling, dank zij der vijfjarige tentoonstellingen 3) sedert 1820, dank zij den vooral het ontwakende betere inzicht en den nieuweren geest, een iets beteren aanbhk te „diep verval",
vertoonen. ste
is dit
tien jaren later niet
De herleefde handel op China verzekerde
na 1826 ten min-
aan de grijnindustrie een voordeelig uitvoergebied en verbeterde
haren toestand.
Toen kwam 1830 en de afscheiding van België, daarmede het ophouden der door de landsregeering sterk gevoelde noodzakelijkheid om bij de zorg voor de industrie, en wel in de eerste plaats, op de Belgische belangen te letten. De vermeerdering van het leger en de Tiendaagsche veldtocht in België gaf aan de Leidsche laken-, deken- en sajetfabrieken vermeerdering van werk 4) de oprichting der ijzergieterij van Schret;
len in 18 34, weldra grofsmederij( 183 6), de overbrenging der aanzienlijke
De Heyder, toen het eigendom van den fabrikant Van den Berghe 5), naar Leiden in 1835 was voor de Leidsche nijverheid van groot belang, zoodat de stad aan beiden den grond voor hunne op te richten fabrieken gratis afstond en de lands-
katoendrukkerij van de Liersche firma
regeering hen met voorschotten steunde, terwijl de Nederlandsche Han-
delmaatschappij door voor de fabrikanten voordeelige katoencontracten
deze laatste fabriek en die van
Maar
1)
ib.
dit
beschermende
Van Heukelom
stelsel,
krachtig steunde.
hoe krachtig door de landsregee-
15 Jan. 1827.
Deze was reeds in 1819 met stoom werktuigen begonnen (Bibl. Archief Leiden, Eerst sedert 1825 was toestemming der provinciale regeering noodig. 2)
3)
Tentoonstellingen
te
Gent
in 1820, te
Haarlem
in 1825, te Brussel in 1830. Vgl.
n°. 5703).
Gesch.
v.
het Nederl. Volk, IV2, blz. 262/3; Dozy, Inleiding op den Catalogus der Leidsche Tentoonstelling
van 1889,
blz. 40.
4)
Vgl. de cijfers
5)
Zij
bij
Reimeringer,
blz. 137.
bracht meer dan 100 Belgische arbeiders met hunne gezinnen
1835). Vgl. Driessen, in Leidsch Jaarb. 1906, blz. 7 rlg.
mede (Not.
B. en
W
149
op den duur ook het Leidsche fabriekwezen kunnen opvoeren tot een peil, dat eenigszins kon worden vergeleken met dat der 17*^*; integendeel, men dreef op de protectie, had van de legerleveranties een voldoend bestaan en stelde zich daarmede tevreden er was weinig prikkel tot initiatief. De inrichting eener jaarlijksche wolmarkt in Juni 1846 door de gezamenlijke wolhandelaars beantwoordde ook niet aan de verwachting. Tegen 1 848 hooren wij weder in de verslagen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken ring toegepast, bleek toch
niet te
;
denzelfden toon van omstreeks 1820
Maar
er
kwamen
Heyder, die
in
:
kwijning, verval.
betere verschijnselen.
De zeer beschermde firma De
de laatstejaren met aanzienlijk verlies gewerkt had, ging
1846 in de handen van de heeren Van Wensen en Driessen over, die met energie de zaak ontwikkelden en zich wierpen in den stroom der
in
nieuwere vrijhandelsopvattingen en uitvindingen.
De
tijd,
waarin de
landsregeering het ontzenuwende beginsel van protectie huldigde, was
van ontwikkeling voor het particulier initiatief, waarvoor de regeering de voorwaarden zou verbeteren, werd thans de leus.
voorbij
:
vrijheid
De gebeurtenissen van 1 848 hebben ook op den toestand der Leidsche nijverheid belangrijken invloed geoefend, vooral doordat de protectie, die vóór dien tijd het groote grondbeginsel der landsregeering en dat
der fabrikanten zelfwas, onder den drang der tijden meer en meer plaats
maakte voor de nieuwe staathuishoudkundige beginselen, die verkondigden en de ontwikkeling van het persoonlijk
voorgrond stelden.
De
vrijheid
initiatief
op den
leidende staatsman Thorbecke was van die be-
ginselen ten volle doordrongen en wijzigde de wetgeving op het verkeer in dien geest.
Een nieuwe Kamer van Koophandel en Fabrieken, volgens de nieuwe voorschriften door 163 kiezers,
der
nij veren
en handelaars, gekozen en we-
9 leden bestaande, zou thans ook te Leiden zelfstandig, onafhanvan de stadsregeering, voor de belangen van handel en nijverheid
uit
kelijk
waken;
zij
begon
in
185 2 hare werkzaamheid in het teeken der handels-
De colleges van prof. Van der Boon Mesch, uitgemet een voor volksonderwijs in de op de nijverheid toegepaste scheikunde en met een voor landhuishoudkundig onderwijs, werden met succes voortgezet en bleven tot den dood van den hoogleeraar in 1 873 groote belangstelling vinden, zoodat herhaaldelijk moest worden geconstateerd, dat de lokalen te klein waren voor het aantal der toe-
en industrievrijheid. breid
hoorders.
De Leidsche nijverheids-tentoonstelling, in 1 860 gehouden door het departement Leiden der Vereeniging ter bevordering van fabrieksnij-
I50 verheid
i),
moest
insgelijks dienen tot beter onderricht
en grooter be-
langstelling in de nieuwere nijverheidstoestanden. Die van 1889, die
speciaal producten der Leidsche nijverheid
liet
zien
2),
had hetzelfde
doel.
Toch kwam de Leidsche nijverheid niet tot den bloei, waarop reeds in de dagen van koning Willem I met zooveel verzekerdheid gerekend was. Ook in de verslagen van de tweede helft der 19de eeuw komen de woorden ongunstig en kwijnend dikwijls voor, met name tijdens den KrimAmerikaanschen Europa wegens den
oorlog, in de jaren van de katoencrisis tijdens den
—
1865), van de onzekerheid in Fransch-Duitschen oorlog van 1870/1. De kleine, weinig kapitaalkrachtige fabrieken, vroeger te Leiden zoo talrijk, verdwijnen allengs of gaan in de grootere op. In 185 1 waren er nog 3 lakenfabrieken, concurreerend
burgeroorlog (1861
met
Aken, Verviers en Tilburg,
die te
in
1912 slechts één, die der firma
Krantz; 9 grijn- en polemietfabrieken, die alleen in het leven bleven door den steun der Handelmaatschappij en de levering voor het Indische leger
3),
tegen een enkele
in 191 2
;
15 dekenfabrieken tegen 7 in
191 2; 14 wollegaren-ensajetfabriekentegen
5 in
i9i2;deboezelfabrie-
ken verdwenen, sedert omstreeks 1 860 de mode het gebruik van dit artikel deed verloopen de Leidsche katoenfabriek, soms bloeiend, niettegenstaande den grooten brand van 1861, kort nadat zij zich door een weverij had vergroot, had tegen het eind der eeuw ook met een reeks van moeielijke jaren te kampen, niet het minst in 1897, toen een twee;
de groote brand hare drukkerij vernielde ook verschillende andere fabrieken werden herhaaldelijk door brand vernietigd of zwaar geteisterd 4). De zware concurrentie vooral met de fabrieken in Twente was oorzaak van de kwijning van menige textielfabriek. Toch kon ;
men omstreeks 1900 den
toestand der Leidsche textielnijverheid als
over het algemeen „stationnair" beschouwen. Het tijdperk van achteruitgang scheen eindelijk voorbij te zijn, de nog bestaande fabrie-
ken bleven haren naam handhaven s), achter
bij
al
bleef de Leidsche industrie
de krachtige ontwikkeling, die zich sedert 1870
in
geheel
Nederland vertoonde.
Wel oefende 1
die ontwikkeling
ook hier gunstigen invloed. Sedert
870 vestigde zich een nieuwe industrie, die van verduurzaamde levensi)
Bibl. Archief Leiden, n°. 8671/2.
2)
ib. n°.
3)
Reimeringer,
De afdeeling was
in
1852 opgericht.
8689. blz. 141.
De onToUedigheid der verstrekte opgaven omtrent den toestand der fabrieken deed de Kamer van Koophandel tusschen 1871 en 1891 hare verslagen ten eenenmale staken. Vgl. die 4)
verslagen 1868 vlg. 5)
In 1871 telde
men
in
de fabrieken nog geen 1200 werklieden, thans meer dan 4000.
;
151
middelen, die in 191 2 vier belangrijke fabrieken telde met een belangrijken afzet door de geheele wereld
Broodfabriek
in
de oprichting van de Leidsche
;
1865, later door andere van dien aard gevolgd, die
van stoombleekerijen, van 2 meelfabrieken, van Wernink's fabriek van gewapend beton, e. a. opende nieuwe banen voor de Leidsche industrie de firma's J. J, Krantz en Z°, Clos en Leembruggen, DeHeyder, J. Parmentier en Z°, J. C. Zaalberg en Z^, Gebr. Van Wijk en C°, Jan Zuurdeeg en Zn, Van Cranenburgh, J.Scheltemap breidden zich uit; de drukkers- en uitgeversfirma Sijthoff
werd een der
eerste
van het land. In
groote en kleine fabrieken werd op ruime schaal gebruik gemaakt van stoom, gas en electriciteit in 191 2 telde Leiden meer dan 220 stoom;
ketels, 45
gasmotoren en 688 electrische motoren voor hare meer dan
60 fabrieken en talrijke trafieken van allerlei soort. Nog in dezen tijd geldt Leiden voor een der belangrijke fabrieksteden van het land, al kan het als zoodanig niet halen bij den bloeitijd in de 17^^ eeuw, toen het de belangrijkste van allen was, eigenlijk de eenige groote fabriekstad des lands. Bij
dat alles verbeterde allengs ook de toestand der fabrieksarbeiders
zoowel
der werklieden
als
in
het algemeen, die in de eerste helft der
wenschen had overgelaten. Wel was in 1835 de Leidsche Maatschappij van Weldadigheid ^) begonnen met het bouwen van betere arbeiderswoningen maar dat werd eerst veel later door het particulier initiatief, vooral sedert de annexatie van 1 896, op groote schaal in de nieuwe buitenwijken voortgezet. Vooral de cholera-epidemieën van de tweede helft der eeuw vestigden de aandacht op de hoogst treurige woningtoestanden van de arbeidersbevolking in
eeuw ook
hier ter stede veel te
de tallooze armelijke stegen en sloppen, poorten en gangen, die
men
toen nog te Leiden vond maar die allengs werden opgeruimd of onbe-
woonbaar verklaard,
terwijl
demping van
kleine achtergrachten, betere
rioleering, betere watervoorziening in dezelfde richting
werkten
2).
Ook andere dingen werden reeds in het oog gevat. In 1841 stelden B. en W. een onderzoek in naar het werken van jonge kinderen in de fabrieken,
waarbij
betrekkelijk gunstige toestanden onder de aan-
dacht der stads- en landsregeering, die
kwamen. Uit het rapport
blijkt,
dit
onderzoek had gevraagd
3),
dat de toestand der fabrieksbevol-
king te Leiden vergelijkenderwijs niet slecht was. Er wordt erkend, dat
de fabrikanten zoowel voor de gezondheid in
als
voor het onderwijs der
de fabrieken werkzame kinderen tamelijk goed zorg droegen, maar i)
Zie boven, blz. 112.
2)
Zie boTcn,
blz. 11 vlg.
3)
Rapport
de Not. van B. en
in
W.
6 Sept. 1841
(Bijl. n". 97).
;
152
handwerksbazen dienende veel minder goed gesteld waren. Beneden de i o jaren waren die kinderen zelden maar geheel missen kon men, meende de Kamer van Koophandel, ook jongere kinderen niet men had vooral bij de spinmachines vrij wat kinderen van 14 tot 1 5 jaar. De werktijd voor volwassenen was van 6 12 (met V2 uur voor ontbijt) dat de
en 2 ets.
—
bij
—
8,
dus 12 uur, waarvoor aan kinderen van 10
per dag, van 15 tot 18 20 a 30
ets.,
— 14 jaar 10 a 15
aan volwassen mannen
f i,
aan
vrouwen f0,50 werd uitbetaald. Aanbevolen werd de fabrieken gedurende eenigen tijd per dag voor kinderen te sluiten in verband met de schooltijden en voor alle werklieden de van 181
1
tot 18 13 gebruikelijke
weder in te voeren. Van betaling in levensmiddelen in plaats van geld was hier geen sprake. Eerst de wet- Van Houten tegen „overmatigen arbeid en verwaarloozing van kinderen" (1874) bracht echter in dezen belangrijke verbetering gelijk later de arbeidswet van 1889, gevolg der parlementaire enquête van 1888; voortaan konden kinderen beneden de 16 jaar alleen op arbeidskaarten in de fabrieken werkzaam zijn, waartoe in 1889 te Leiden 1200 arbeidskaarten werden uitgereikt. Nog grooter verbetering brachten, ook weder als gevolg eener uitgebreide enquête, de veiligheidswetten, die de fabrikanten noodzaakten tot het scheppen van betere waarborgen voor de veiligheid der arbeiders erkend moet worden, dat vele fabrikanten reeds vroeger maatregelen van dien aard hadden getroffen, die nu echter ook gecontroleerd werden door inspecteurs en inspectrices van staatswege. De in 1883 opgerichte Practische Ambachtsschool i) naast het oude wis-, reken-, bouw-, natuur- en werktuigkundig genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix, dat van 1785 dagteekende en allengs zich in dezelfde richting had bewogen, was voor de betere opleiding van den v/erkman van veel belang. Een en ander hing ontegenzeggelijk samen met de zich ontwikkelende arbeidersbeweging, die te Leiden intusschen niet dan betrekkelijk laat hare kracht deed gevoelen. De eerste sporen van zulk een beweging vindt men te Leiden reeds kort na 1848 de eerste vakvereenigingen van werklieden beginnen zich te vormen de typografen sluiten zich in 1854 aaneen, andere zakboekjes
(livrets)
;
;
;
vakwerklieden volgen het voorbeeld en stichten vakvereenigingen, die zich ten doel stellen zoowel de stoffelijke als de zedelijke verheffing der
werklieden als de uitkeering van onderstandsgelden lijden
;
vormt zich met dezelfde bedoelingen i)
bij
ziekte of over-
de algemeene werklieden-vereeniging „Eendracht in
Eerst gevestigd in bet Cecilia-gasthuis, sedert 1893 i° ^^^ eigen
Schiekade.
zij
ons doel"
1880; met medewerking van gebouw aan d e
Rijn-
en
153
eenige fabrikanten ontstaat in 1876 de vereeniging „Eendracht maakt
macht" in het bijzonder voor fabrieksarbeiders, die als hun streven bekend maken: bevordering van vooruitgang in beschaving en veredeling van den fabrieksarbeidersstand. Reeds in 1 866 ontstaat een coöperatieve „Arbeidersvereeniging" met het doel om „een winkelzaak van goedkoope en deugdzame voedingsmiddelen en dagelijksche benoodigdheden te drijven", waarbij aan eenige fabrikanten het toezicht werd opgedragen ^). Dat alles geschiedt in navolging van de Engelsche trade-unions, zoo-
sommige
werd vermeld, en nog buiten alle staatkundige bemoeiing. Maar elf jaren na de stichting van het Algemeen Nederlandsch Werklieden verbond werd 7 Mei 1882 onder leiding van den werkman C. H. Kouw een afdeeling van dat verbond te Leiden opgericht. Dit verbond, dat „langs ordelijke en wettige wijze alles aan (wilde) wenden wat strekken kan tot verheffing van den werkman" « ), bewoog zich wel degelijk ook op staatkundig gebied maar wilde niets weten van de een paar jaren te voren in Nederland opgetreden socialistische beweging, die te Leiden over het algemeen aanals in
statuten en circulaires uitdrukkelijk
vankelijk zeer weinig sympathie, ja zelfs vijandig verzet onder de ar-
beidersbevolking vond, zooals herhaaldelijk bleek
bezoeken van den
socialist
bij
gelegenheid van
Domela Nieuwenhuis aan de
deringen tot socialistische propaganda, door dezen en
stad en verga-
zijn
aanhangers
georganiseerd; herhaaldelijk moesten nog omstreeks 1900 socialistische propagandisten door de politie tegen de arbeidersbevolking zelve
worden beschermd
3).
De
katholieke Jozefsgezellenvereeniging( 1883),
die vijfjaren later een eigen
gebouw
de Leidsche afdeeling van den Roomsch-Katholieken Volksbond (1894), die weldra een nog grooter gebouw tot hare beschikking had, evenals de Leidsche afdeeling der Protestantsche werkliedenvereeniging Patrimonium, konden op een veel aanzienlijker aantal leden bogen dan het Werkliedenverbond of de socialistische vereenigingen. De oprichting in 1886 van den Leidstichtte;
schen Bestuurdersbond, een centraal orgaan voor de Leidsche vereenigingen voornamelijk onder de arbeiders, ging iets verder in de richting
van het socialisme. Daarentegen had de stichting van het Leidsche Volkshuis in 1898 door de hoogleeraren Drucker, Greven en Van der Vlugt een tegenovergestelde strekking het moest de arbeidersbevol:
king door onderwijs en voorlichting op x) Een aantal gegevens voor deze dingen door mr. Overvoorde, blz. 636 vlg. 2)
De Leidsche
3)
Vgl. BibL Leidsch Archief, n°. 690.
rijn
allerlei
aangewezen
gebied ontwikkelen
in Catalogus Archief Bibl. Leiden,
statuten zeggen „van den werkmansstand".
154
maar vond aanvankelijk meer sympathie
bij
de kleine burgerij, terwijl
hoofdzakelijk de vrouwelijke arbeidersbevolking er op den duur voor ge-
wonnen werd. Maar ook de aanhangers van het socialisme organiseerden zich door de oprichting van Leidsche afdeelingen der Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (1900) en der Sociaaldemocratische partij (1909),
beiden met scherp uitgesproken staatkundige bedoelingen, welke echter
onder de eigenlijke arbeidersbevolking, ondanks
alle verwijten
van
„achterlijkheid",nog steeds betrekkelijk weinig aanhang vondenen zich,
Algemeen Werkliedenverbond, resp. tot een paar honderd en nog geen honderd leden beperkt zagen, terwijl daarentegen de kerkelijke arbeidersvereenigingen veel meer leden telden. Het optreden van raadsleden uit den arbeidersstand ^) omstreeks 1900 ging niet van deze partijen of van het Werkliedenverbond uit maar veeleer van de drie
evenals het
burgerlijke partijen, die hare positie daardoor trachtten te versterken. Met dat al kan gezegd worden, dat sedert het einde der 19de eeuw
Leiden de werkman een onvergelijkbaar dan nog in het midden dier eeuw tot de mogelijkheden scheen te behooren en de naderende invoering van het algemeen kiesrecht voor volksvertegenwoordiging en gemeenteraad belooft nog sterker ontwikkeling in die richting. Wat daarvan de gevolgen zullen zijn ook voor den bloei der Leidsche nijverheid, blijft aan de toekomst voorbehouden. Voor het begin der 19de eeuw kan worden ge-
ook
in het stedelijk leven te
belangrijker rol speelt
ook van den Leidschen werkman in stoffelijken en zedelij ken zin, vergeleken met den toestand een halve eeuw te voren, onwedersprekelijk mag heeten, ook in verband met de algemeene nijverheidstoestanden, waarvan hetzelfde gezegd mag worden. Al is er geen reden om thans reeds te zeggen, dat in dezen genoeg is ge-
tuigd, dat de vooruitgang
daan, erkend moet worden, dat ook in dit opzicht veel verbeterd
i)
Zie boven, blz. 135.
is.
HOOFDSTUK VII. De academie. De
weinig patriotschgezinde Senaat der Academie, waarvan toen
Jean Luzac rector-magnificus was, had echter geen zwarigheid gemaakt om den nieuwen toestand in 1795 ^^ ^^ nieuwe stadsregeering te erkennen. Op den dag zelf der omwenteHng stelde de rector den
Senaat voor generaal Moreau, den bevelhebber der naderende Fransche troepen, te begroeten bij zijn komst in de stad gelijk een paar dagen later
ook ten opzichte van Pichegru aelven en de hem vergezellende Fransche ^). De veel meer patriotsche studenten, van wie een enkele als Jan ten Brink een belangrijke rol in de omwentelingsperiode speelde ^), richtten op het Academieplein een vrijheidsboom op en deden de Fransche vlag op den toren hijschen ter begroeting der bevrijders. De Fransche generaals antwoordden den Senaat zeer welwillend 3). De eenige als patriotschgezind bekende curator, Lestevenon, werd bij dit alles dadelijk in den arm genomen en ried zooveel mogelijk toe te geven aan de eischen van het oogenblik en niet al te scherp op rechten en vrijheden te staan, zoodat professoren en studenten moesten berusten in de ook hun aanvankelijk opgelegde inkwartiering van Fransche soldaten en het groot-auditorium gereedelijk werd afgestaan voor het bewaren van geconftsceerde Engelsche goederen. De Senaat zond den 5*^^° Februari de gewone nominatie van drie personen voor het nieuwe rectoraat thans naar de nieuwe Representanten van Holland, die den Prins en de Staten vervingen en daaruit Smallenburg verkozen deze aanvaardde wegens de nog ongeregelde toestanden zijn ambt nog niet onmiddellijk, zoodat Luzac nog een paar weken rector bleef. Representanten geschiedde
;
i)
Zie boven, blz. 29.
a)
Zie boven, blz. 39.
3)
Acta Sen. dd.
19. 21, 23,
24 Jan. 1795.
156
Spoedig echter kwamen er moeilijkheden met de nieuwe stadsregeewas er sprake van om te trachten de academie te doen erkennen als „landsuniversiteit". Reeds den io«^e° Febr. zond de Senaat een dering en
putatie naar
Den Haag om
geheel onafhankelijk van de stadsregeering
gemaakt te worden maar overigens de oude statuten der academie te doen handhaven, met name de academische rechtspraak, het in de laatste jaren en vooral in den Patriottentijd zeer bestreden palladium ^). Maar in deze dingen wilden nu ook de studenten en andere „leden" der academie gekend worden zij klaagden bij monde eener door den hierheen geweken Utrechtschen hoogleeraar Van Hamelsveld geleide deputatie over de behandeling dezer zaken buiten hen om, waarop de Senaat antwoordde, dat hij daartoe ongetwijfeld het recht had doch wel geneigd ;
was
tot overleg.
De
stadhoudersgezinde curatoren
werden
al
secretaris
Van Wassenaar
en
Van de Wall
spoedig vervangen door den geleerden Pieter Paulus en den
van de vierschaar Hahn,
als Patriotten zeer
op den voorgrond
getreden, terwijl verder twee, thans patriotsche stadscuratoren naast
hen kwamen te staan de advocaat-dichter Laurens (Louw) Van Santen en de fabrikant-letterkundige Van Lely veld. Het nieuwe curatorium begon aanstonds ingrijpende hervormingen voor te bereiden; een zijner eerste plannen was de bevordering der door Senaat en studenten bepleite erkenning als landsuniversiteit, in verband waarmede de oude formu:
oude grootzegel zoowel als de statuten moesten veranderd worden. De vrijdommen der professoren werden reeds door een geldelijke tegemoetkoming vervangen voor hen, die van die vrijdommen
lieren en het
hadden genoten *). Te midden van dit alles kon (21 Febr.) eindelijk Luzac zijn rectorale waardigheid op de gewone wijze, zij het dan niet op den sacramenteelen dag plechtig nederleggen. Hij deed het met een fraaie latijnsche redevoering „De Socrate cive", die echter wegens hare duidelijke en weinig vleiende toespelingen op de omstandigheden van het oogenblik bij vele voorstanders der omwenteling ergernis wekte en hem later groote onaangenaamheden bezorgde, daar zijn gezindheid vanouds dubbelzinnig geschenen was
Een
zijner laatste
op het onmiddellijk
3).
handelingen herstel
als rector
van den
voortreffelijken jurist Bavius
in
Voorda
i)
Acta Sen.
2)
Siegenbeek, Gesch. der Leidsche hoogeschool,
3)
Dl. III, blz. 345. 361. 384.
4)
Zie dl.
i.
was geweest aan
1788 als Patriot afgezetten 4) hoogleeraar in de rechten,
als
d.
III, blr.
344-
I,
te dringen
blz. 339.
:
157
welk herstel natuurlijk nu zonder veel moeite verkregen werd. Maar kort daarna werden ^) drie andere als krachtige voorstanders der oude regeering bekende hoogleeraren door Curatoren op eigen gezag afgezet Boers, Pestel en Kluit, terwijl de eveneens verdachte theologische hoogleeraren
Te Water en Rau een waarschuwing ontvingen en de
laatste,
kort te voren tot hoogleeraar in het Oostersch aangesteld, zich uit dien
nieuwen
leerstoel gezet zag.
De beroemde
pensioen ontving, keerde tijdelijk naar
werd vervangen door den
zijn
Pestel, de eenige, die een
Duitsch vaderland terug en
indertijd als heftig Patriot te
Franeker afge-
beroemden hoogleeraar in de klassieken de patriotsche predikant Van der Palm verving Rau in het Oostersch, Van Hamelsveld Boers. Spoedig richtte zich een ernstige beweging tegen den oud-rector Luzac, op grond vooral van zijn met zetten Johan Valckenaer, zoon van den ;
toelichtingen in het Latijn en Nederlandsch gedrukte rectorale rede in zijn Gazette de Leyde over de Fransche revoook wegens de hem reeds vroeger toegeschreven „aristocratique" gevoelens. Op aandrang van het in Den Haag ingestelde Comité van Waakzaamheid werd hij den S^^en Febr. 1 796 door Curatoren afgezet als hoogleeraar in de vaderlandsche geschiedenis, terwijl hij nog hoogleeraar in het onschadelijk geachte Grieksch kon blijven maar met verminderd tractement. Dit besluit van Curatoren, wier bevoegdheid tot afzetting van hooglceraren ernstig door hem werd betwist, werd door de Representanten van Holland goedgekeurd. Zoo werd ook deze beroemde hoogleeraar, het slachtoffer van wraakneming, waarbij persoonlijke haat en.familietwist ongetwijfeld ook een rol speelden *). De
en enkele uitlatingen
lutie,
niet licht uit het veld geslagen geleerde philoloog, jurist
gaf echter geen
kamp
en journalist
en bleef zijn tegenstanders het hoofd bieden, wij-
zend op de diensten, die
onder het stadhouderlijk bestuur aan de „Zaak der Vrijheid" had bewezen. Hij weigerde voorloopig het hem gehij
laten Grieksch verder te doceeren,
bijgevoegd had, dat
hij
ook omdat men
er
de voorwaarde
voortaan geheel zou zwijgen over de „ars
civi-
tatum regendarum" en alles zou vermijden, wat eenigszins tegen de nieuwe beginselen indruischte de Senaat steunde hem krachtig maar ;
kon geen wijziging verkrijgen, zoodat
hij 3 Maart zijn academische waardigheid nederlegde, zonder evenwel op te houden met protestee-
ren tegen het
Wybo Deze
hem aangedane
Fynje en
zijn
laatste ging
onrecht, dat
hij
vooral aan zijn zwager
neef Valckenaer, beiden heftige Patriotten, weet.
weldra
als
gezant naar Spanje.
De Senaat kreeg spoedig allerlei moeielijkheden, zoowel met de stadsij
Acta Sen. 28 Febr.
2)
Zie zijne Verzameling van stukken (Leyden, 1797).
158 regeering, die alle vrijdommen der leden van de
van belasting en van schuttersdienst ophief regeering en met de Curatoren
oude voorrechten af
te schaffen
zelf,
^),
Academie ten opzichte met de gewestelijke
als
die zeer geneigd
en ook
in
waren
om
alle
de zaak Luzac met de pro-
fessoren, die zijn partij kozen, in hevigen strijd
kwamen. Met Cura-
werd over deze laatste kwestie een zeer scherpe corresponmaar het Tribunal academicum vooral bleef jarenlang gevoerd, dentie een twistappel, als in het oog der nieuwe machthebbers een der hatelijkste voorbeelden van een „forum privilegiatum". En de Senaat gaf geen kamp, al moest hij feitelijk soms toegeven en tijdelijke wijzigin-
toren
2)
gen toelaten. Met de nieuwe grondwet van 1798 kwamen weder belangrijke veranderingen de nominatie voor het rectoraat moest voortaan aan de ;
algemeene landsregeering worden gezonden en daarmede werd de hoedanigheid van landsuniversiteit bevestigd 3) voortaan stond deze niet meer onder de Staten van Holland maar, behalve onder Curatoren, :
onder den agent van Nationale Opvoeding, Van Kooten, met wien men op goeden voet bleef evenals met zijn opvolger Van der Palm, den hoogleeraar in het Oostersch Bij dit alles
4),
ging de Academie
niet vooruit
lijsten slechts
:
de tijdsomstandigheden
5), dat op de recensie276 studenten ingeschreven stonden, waarvan 74 in de
werkten niet mede. In 1798 bewees een
telling
theologie, 95 in de rechten, 85 in de medicijnen, 22 in philcsophie en letteren
en de nieuw aangekomenen
;
namen voortdurend in aantal af. In
deze onrustige jaren leed de studie zeer en de overgebleven studenten
onttrokken
zich,
ook wat hun particulier leven betreft, meer en meer aan
het toezicht van den Senaat. Het groenwezen
vormen
aan, dat de Senaat in 1800 besloot
nam ^)
dientengevolge zulke
de oude plakkaten daar-
tegen, zoo ook tegen straatschending in het algemeen krachtig te hand-
haven, daartoe aangemaand door Curatoren en door den agent van
Gravenhage La Pierre 7), den voormaligen Leidschen advocaat. Een besluit tegen de drie zoogenaamde „studentensenaten" en tegen hun „collegium quod dicitur supremum" S) had tijdelijk eenig
politie te
's
I
Zie boven, blz. 156.
2)
Frederik van Leyden verving er den in Maart 1796 gestorven Paulus.
Het oude zegel werd in verband hiermede uitgeleverd aan Vreede, voorzitter van het UitY. Bewind het werd vervangen door een zegel met de „imago Minervae" en het randschrift „Sig. 3)
:
;
Acad. Leydensis". 4) 5)
—
1799 1805 agent, daarna Acta Sen. 5 Mei.
in
7)
Acta Sen. 24 Maart 1800 en Acta Sen. 31 Oct. 1800.
8)
ib.
6)
3
NoT. 1800.
1806 weder hoogleeraar.
vlg.
;
159 zonder het euvel van mishandeling der dwang op de aankomende
effect
groenen geheel te doen verdwijnen; ook
de volgende jaren hoort
in
men
van aanschrijvingen tegen deze misbruiken, die eerst onder het kiachtige Fransche landsgezag van i8io tijdelijk verdwenen.
Het optreden eener gematigd-republikeinsche landsregeering in 1798 maar vooral dat van het reactionnaire Staatsbewind in 1801 gaf de Academie hoop op volledige handhaving harer taai verdedigde oude statuten, waarover zij Febr. 1802 een dringend schrijven tot het Staatsbewind richtte. De Senaat verkreeg van Curatoren althans Juni
spoedig het herstel der
in 1795/6 afgezette professoren ^), die achtereenvolgens op hunne posten terugkeerden, ook Luzac en de oude Pestel
het oude academie-zegel werd tijdelijk weder in gebruik
genomen en
de als noodig erkende hervorming van het Forum Academicum in Augustus 1 803 gehandhaafd met eenige beperking ook dezer veel bestreden instelling; zelfs de in 1795 verwijderde afzonderlijke plaatsen in
de hoofdkerken der stad werden weder voor de professoren gereserveerd.
Ook de aanhoudende
verschillen
met de stad over
kwartiering en schuttersdiensten werden in
belasting, in-
November 1 805
bij
gelegen-
heid eener plechtige promotie met de kap („more majorum") door den
Raadpensionaris zelven
in
eigen persoon bijgelegd
Maar de tijdsomstandigheden deden den
2).
bloei der
Academie voor-
loopig niet terugkeeren en van buitenlandsche studenten vernam
zoo goed
als niets
meer, terwijl de academische instelHngen
aan fondsen snel achteruitgingen;
zelfs
bij
men
gebrek
de hortus en het anatomisch ka-
binet
konden zich nauwelijks redden. Het
wone
rectorale m.aaltijd, ofschoon telkens door
is
geen wonder, dat de geden Rector aangeboden,
meer door den Senaat werd aangenomen. ramp van Jan. 1807 nog bij 3). Men vreesde, dat de ramp, die de professoren Kluit en Luzac had gedood en tal van woningen van professoren zoowel als studentenkamers had ontredderd, het getal der studenten, al was geen hunner omgekomen, nog meer zou doen afnemen. Reeds 15 Jan. kwam de Senaat bijeen en besloot den 27sten (Je colleges, hoe dan ook, te hervatten en in de couranten bij advertentie uitdrukkelijk te melden, dat er geen student was gedood. Naar aanleiding van de belofte van koning Lodewijk werddeLeidsche Academie in „Universitas Regia Hollandiae" herdoopt en de Koning verklaarde nog eens uitdrukkelijk, dat hij haar groote voordeden zou sedert 1795 niet
Toen kwam
er de
Act. Sen. 7 Febr. 1802. De in 1798 door het gematigde bewind benoemde curatoren HieroD. 1) De Bosch en De Kruyff waren in het Curatorencollege de voorstellers van dezen maatregel. 2)
Zie boven, blz. 77.
3)
Zie boven, blz. 7.
i6o schenken,
o. a.
een nieuw academiegebouw overeenkomstig de eischen
De
Senaat vroeg daarop in een uitvoerig schrijven i) nogmaals handhaving zijner aloude rechten, in het bijzonder der vrijdommen en der altijd bedreigde afzonderlijke rechtbank, verbetering der verwaardes
tijds.
loosde instellingen en van de positie der professoren, vermeerdering
der 25 studiebeurzen, die in 1801 voor het oude toen afgeschafte
gekomen waren 2), Maar, zou ook de Leidsche Academie weder
Staten-college in de plaats
den ouden luister of iets wat daarop geleek verheven kunnen worden, dan moest er veel meer geschieden. Het werd in dezen tijd algemeen toegegeven, dat grondige hervorming van het geheele Hooger Onderwijs noodzakelijk tot
met het oog op de Koning op de dringende den Academie hem welbekende Leidsche
was
3).
Ook
Bilderdijk wees, reeds in 1806, vooral
noodzakelijkheid van ingrijpende hervorming der verouderde universiteiten van het nieuwe koninkrijk 4), van verbetering van het gehalte der
meestal hun oude dictaten jaar op jaar voordragende professoren, van de eischen bij examens en promotiën, van de studie in het algemeen, die
hoofdzaak aan het euvel van het repetitorendom leed. De 19 Leidsche professoren, onder wie voortreffelijke als Brugmans, de beroemde medicus en natuurkundig, ephilologen als Wyttenbach, waardig in
erfgenaam van Ruhnkenius' roem, Kemper en Van der Keessel, uitjuristen, de welsprekende theoloog Van der Palm, de beide Sandiforts, voortreffelijke medici, waren lang niet voldoende om de in de i8<^e eeuw zeer uitgebreide wetenschap, in het bijzonder de natuurkundige wetenschap, krachtig te vertegenwoordigen de thans weder
nemende
;
400 geklommen studenten werden
tot omstreeks
overgelaten belang.
;
Een
te veel
aan zichzelf
het toezicht van Curatoren en Regeering was van weinig in
1808 ingestelde commissie tot herziening van het Hoobekwame Leidsche hoog-
ger Onderwijs, waarin ook de encyclopedisch
leeraar ToUius zitting had, door koning Lodewijk ondanks zijn beproef-
de oranjegezindheid
s)
met het onderwijs
vaderlandsche geschiedenis belast,
kwam
in statistiek,
diplomatie en
inderdaad tot een hoogst
belangrijk voorstel van verbetering der universitaire toestanden, die
nog op het
feitelijk
peil
der iS^e eeuw stonden.
was begonnen, alvorens ten dezen de hand aan de ploeg kon worden geslagen en het was
Maar
i) 2)
de doodstrijd van het koninkrijk Holland
Acta Sen.,
dl.
XVIII,
blz.
284 vlg.
Sieg enbeek, Gesch. der Leidsche hoogeschool,
I,
blz. 366.
Het was
in 1797
voor alle ge
zindten opengesteld. 3)
Vgl. Blok, in Archives de la Société Hollandaise des Sciences, 1910.
4)
Colenbrander, Gedenkstukken, V,
5)
Hij
had de jonge prinsen
indertijd
blz. 220 vlg. onderwezen en was met de Oranjes uitgeweken.
i6i
toen droevig gesteld ook met de Leidsche academie, waar de hoog1 809 een kwartaal van hun traktement moes-
leeraren op het eind van
ten derven en de beurzen niet werden uitbetaald, wat op het einde
van Lodewijk's regeering nog niet was aangezuiverd en evenmin door het Fransche bestuur kon betaald worden. De inlijving bij Frankrijk in Juli 18 10 met de weldra voorgenomen ingrijpende hervormingen en bezuinigingen bedreigde ook de Leidsche
academie, die den
in
Febr. van dat jaar opgetreden rector magnificus
Brugmans ook voor het volgende jaar gecontinueerd
zag, in afwachting
van wat er verder gebeuren zou, en van zijne beproefde handigheid redding van den ondergang hoopte ^). En die verwachting werd niet beschaamd. In Juni 1 8 1 1 verschenen de Fransche geleerden Noël en Cu vier,
met het onderzoek naar de onderwijstoestanden hier te lande, ook in Leiden en ondervonden bij Brugmans en zijn assessoren alle medewerking. Het reeds in Februari voorgoed afgeschafte Forum Academicum kon geen herstel verwachten bij het onherroepelijk verdwijnen van alle „fora privilegiata" alléén een ,,tribunal de discipline" voor de studenten bleef ervan over. De aloude vrijdommen en rechten zouden met de statuten van 1575 van zelf ten eenenmale verdwijnen. Maar de beide geleerden kregen van Leiden een gunstigen indruk en de onvermoeide Brugmans toog weldra zelf naar Parijs om te zien, wat hij bij hen en bij de Fransche regeering doen kon. Naar aanleiding der rapporten van Noël en Cuvier werd dan ook bij keizerlijk dekreet van 22 Oct. 181 1 Leiden behouden als zelfstandig onderdeel der groote „université impériale". De grootmeester daarvan, de dichter Louis de Fontanes, had zich zelfs door Brugmans laten belezen om den leerstoel
belast
;
voor Nederlandsche taal en letteren, sedert 1797 ingesteld als erkenning van het goed recht der vaderlandsche taal en letteren tegenover
de bevoorrechte klassieken en door Siegenbeek bekleed,
te
redden
als
dien voor „histoire de la littérature moderne"; van den Keizer zelf had hij te
Utrecht reeds een toezegging weten te krijgen, dat het aloude
universitaire karakter der Leidsche
academie zou behouden worden en
dus hare faculteiten niet over de steden in het onderwijs-district zoute Leiden bijeen zouden blijven. Het onderwaarvan Leiden de hoofdplaats werd, zou de departementen Monden van de Maas, Zuiderzee en Opper-IJssel omvatten (Holland, Utrecht en Gelderland) een lector in de Fransche taal en letteren zou hier worden gevestigd, terwijl eenige hoogleeraren van de opgeheven provinciale academiën van Utrecht, Franeker en Harderwijk hier zouden geplaatst worden.
den worden verdeeld, maar wijs-district,
;
i)
Blok,
Rede
8 Febr. 1911, in
Jaarboek der Leidsche Univ. van dat jaar.
n
l62 Dit alles had Leiden vooral aan Brugmans te danken, die ook haastige bezoek des Keizers 24 Oct.
1
81
1
i)
de leiding nam
bij
bij
het
de voor-
de 1' Académie" ^). Hij was ook de nieuwe „recop unaniem verzoek van den Senaat door den Keizer voor het volgend jaar werd aangewezen, en was nog steeds in die belang-
stelling der „messieurs
teur", die
werkzaam, toen in November 18 13 het uur der vrijheid twee moeielijke jaren de belangen van professoren en studenten met groot succes te behartigen en leidde ook de invoering van het 9 Aug, 1 8 1 2 te Parijs vastgestelde nieuwe statuut voor de Leidsche hoogeschool. Met een „conseil académique" van 10 professoren rijke functie
sloeg. Hij wist in die
zou
hij
het bestuur der academie voeren onder toezicht van den „inspec-
Van den Ende en de beide „inspecteurs" Van S winden en Flament. De Senaat verdween als zoodanig en in zijn plaats kreeg men vijf geheel zelfstandige „facultés", ieder onder een teur-général" voor Holland
„doyen", met eigen huishouding, eigen zegel, enz. Eerst 3 Nov. 1812 werd de nieuwe keizerlijke instelling plechtig ingewijd met een zeer voorzichtige redevoering van Brugmans in de Pieterskerk, in tegenwoordigheid van den gouverneur-generaal, den hertog van Plaisance, en een aantal grootwaardigheidsbekleeders uit Amsterdam en Den Haag.
De
professoren verschenen er in de „bonte plechtgewaden", 3) thans
voorgeschreven.
De nieuwe
instelling heeft slechts
een jaar geleefd, het onrustige jaar
181 3. In dat jaar heeft onder leiding van den „recteur", die veel meer te
zeggen had dan
zijn
voorgangers, de oude „rectores magnifici", en te-
vens de oude curatoren verving, menige verbetering plaats gevonden.
De bibliotheek werd op die te Parijs uit
handige wijze voor plundering ten behoeve van
bewaard door haar voor
„jongere codices" bestaande
maar de Groote
;
te stellen als „niet veel
waard"
en.
de oude vacantiën waren vervallen
bleef behouden op grond van het klimaat tegen de opnieuw begonnen groenenmisbruiken werden strenge maatregelen .
.
.
;
genomen de traktementskwestie der professoren werd zoo goed mogelijk geregeld maar bleef dat nog slechts ten deele en voorloopig; ;
de wetenschappelijke zin der professoren bracht veel verbetering aan in den schoolschen gang der vooral als vakstudie voorgeschreven Fransche studieregeling, die volgens Napoleon's wil vooral op de praktijk gericht was 4). Toen kwam de slag bij Leipzig de korte geschiedenis van Leiden als deel der „université impériale" afbreken, nog voordat i)
Zie boven, blz. 92.
genoemde Rede van 1911.
2)
Zie
3)
Siegenbeek,
4)
Vgl.Kemper's rede van
blz. 393.
18 12
indeHoU. Maatschappij (Keuiper's Verband. II,
bl2.45vlg.).
i63 deze zich in de plaats der oude academie voorgoed had kunnen nestelen.
De
vaderlandslievende redevoering van
Van
der Palm op 4 Oct.
1813, nog even te voren dus, toonde reeds eenigszins wat er in de gemoederen omging, al wist de door de Fransche politie aangesproken
redenaar
uit vrees
voor de gevolgen
zijn
goelijken en zich zoo buiten schot te
gevoelens eenigszins te ver-
houden
^).
De deelneming
der
studenten aan het onderdrukken van het oproer van April 181 3 was niet in
de laatste plaats aan Brugmans toe te schrijven
2).
De gang der omwenteling te Leiden op het eind van November 1 8 1 3 3) liet
ook de academie
niet
ongemoeid en den
23^**°
verscheen op haar
toren weder de oude „oranjevlagge" als teeken, dat ook
orde van zaken was overgegaan
:
zij tot de nieuwe haar Rector zelf had reeds den igden
aan de stadsregeering gevraagd haar te mogen uitsteken maar was met een uitstellend antwoord afgewezen. Nu stelde men niet langer uit.
Onder hen, zijnen in
die het in die zware
Den Haag
dagen door Van Hogendorp en de
opgerichte algemeen landsbestuur met
alle
kracht
hebben gesteund, mag in de eerste plaats Kemper genoemd worden. Hij was dan ook de man, die, door den als franschgezind te boek staanden Brugmans zelf den Souvereinen Vorst aanbevolen, de leider werd der op 4 December als landshoogeschool herstelde academie, als welker rector-magnificus hij den 16^^" December haar bestuur van Brugmans overnam in samenwerking met zijn secretaris, Van der Palm, en in afwachting der nieuwe regelingen. Maar de tijden waren er voorloopig niet naar om de algemeen erkende behoefte aan hervorming dadelijk door een nieuwe organisatie te bevredigen voorloopig bleef de herstelde hoogeschool nog op den bestaanden voet in afwachting van de nieuwe wetten, die de hoogeschool in overeenstemming zouden brengen met de veranderde toestanden en begrippen. Maar toen de Souvereine Vorst op den 21^*^" December met zijn oudsten zoon Leiden bezocht 4), trok de Senaat weder op de oude wijze in plechtigen optocht en in de oude toga's gekleed, door de pedellen voorafgegaan uit de academie naar de audiëntie op het stadhuis, vergezeld door de studenten, die nog aanwezig waren. Eerst in October 1814 werd een nieuw „album studiosorum" aangelegd, waarin 'sKonings jongste zoon, prins Frederik, en in den loop der volgende maanden, tot het herstel van den geregelden toestand in Februari 18 16, meer dan 400 studenten werden ingeschreven. Kemper bleef met Van der Palm gedurende dien ;
Rede boven genoemd,
i)
Zie de
2)
Zie boven, blz. 106.
3)
Zie boven, blz. 99.
4)
Zie boven, blz. 103.
blz. 24,
met de noten,
5
104 overgangstijd de hoogeschool besturen in afwachting van de resultaten
der reeds 14 Januari 18 14 ingestelde commissie tot het ontwerpen eener nieuwe wet op het Hooger Onderwijs ^).
Midden in dat werk der hervorming
viel plotseling in
Maart 181 5 de
terugkeer van Napoleon uit Elba te Parijs en daarmede het wederoplaaien
van de oorlogsvlam. Geheel
uit
stonds vele studenten vrijwillig dienst
eigen beweging bij
2)
namen aan-
het leger en de schutterij te
velde 83 hunner vormden te Leiden zelf een jager-compagnie, die de studie verbonden met militaire oefeningen onder leiding van drie beroeps;
officieren.
Eerst na Waterloo werden de Leidsche flankeurs naar het in
het Noorden van Frankrijk opereerende leger van den reeds in Maart
naar de slagvelden vertrokken prins Frederik gezonden ten
zij
Kemper de
;
16 Juli verlie-
hun door de keerden zij terug na Reeds Oct. 8 3). van het beleg van Condé in de allerlaatste
na een toespraak van
stad onder het
Leidsche dames vereerde vaandel
deelneming aan het
slot
periode van den oorlog, zonder evenwel werkelijk in gevecht geweest te zijn.
Den volgenden dag werden
zij
begroet met een rede van
Kem-
per bij de ontbinding van hun korps op de Ruïne.
De nieuwe wet
of liever het K. B. over het H. O. werd 2 Aug, 181
uitgevaardigd. Leiden werd de eerste der drie landshoogescholen in
het Noorden, ingericht volgens „vaderlandsche wetten, naar den geest
des
tijds
zoowel
als
naar den geest des volks berekend"
4),
in afwijking
van de schoolsche bepalingen der bovengenoemde Fransche regeling van 181 1. De nieuwe wet huldigde in de eerste plaats het beginsel der vrijheid van de wetenschap en hare beoefening „als eenigen waarborg voor hare ontwikkeling", voor de „herleving der geleerdheid" in het
Vaderland.
Den hoogleeraren werd
hun onderwijs, mits
zij
alle vrijheid
toegekend
bij
een éénjarigen cursus hielden en het Latijn als
vrij was onder zekere vrijook in de wijze, waarop hij zijn voor de examina noodige kennis wenschte te verwerven. Het examenstelsel werd op zeer vrijzinnige wijze geregeld van het oude werd
wetenschappelijke taal gebruikten
;
zinnige bepalingen ook de student,
en even vrij
;
alleen behouden,
wat voor den nieuwen
—
tijd
en de nieuwere ontwikke-
Vgl. Annales Acad. Nov. 1814 Febr. 1816 (Lugd. Bat. 1817) en Siegenbeek, I.blz, 400 Leden der commissie waren: Van der Duyn van Maasdam, Collot d'Escury van Heinenoord, Boers, Tollius, Kemper, Van Marum en Van Lennep. Vgl. wat Kemper daarover zegt in Ann. Acad. 1814/6, blz. 41 vlg. 2) Dit vaandel werd aan Kemper in bewaring gegeven, later naar het voorportaal der nieu3) we bibliotheek overgebracht en van daar in 1839 naar de Senaatskamer, waar het naast den monumentalen schoorsteen prijkt. Kemper in zijne academische rede van 6 Nov. 1815 {Ann. Acad., blz. 15 vlg. 4) 1)
vlg.
5:
i65
natuurwetenschappen nog bruikbaar scheen
ling vooral der
;
de ver-
deeling der oude „facultas artium liberalium" in de faculteiten der letteren en
mede
wijsbegeerte en der wis- en natuurkunde
overeen.
Op even onbekrompen
wijze
kwam
daar-
was de deelneming aan het
onderwijs geregeld; de einddiploma's der Latijnsche scholen dienden
voor de toelating
woonde
colleges
propaedeutische examens en testimonia van bijge-
;
waarborgden voldoende en algemeene ontwikkeling,
voordat de eigenlijke wetenschappelijke studie zou beginnen.
Meer dan 50 jaren lang buigzaam
is
deze wet in werking gebleven en heeft
in allerlei richting,
zij,
het H. O. tot een hoog peil opgevoerd,
totdat omstreeks 1870 de nieuwe maatschappelijke en wetenschappelijke
verhoudingen zoowel
schelijk
als
ingeslopen misbruiken herziening wen-
maakten, Kemper's en Falck's ruime geest heeft op haar
zijn
stempel gedrukt.
Aan vijf
het hoofd der nieuwe landshoogeschool werden
curatoren gesteld als vanouds, thans
alle
1
6 October 1 8 1
door den Koning benoemd
de warme vaderlander Van der Duyn van Maasdam, de oud-curator Frederik van Leyden van Westbarendrecht, de oud-pensionaris van Leiden F.
W.
Boers
^),
de letterkundige Collot d'Escury en de voorzit-
tende burgemeester van Leiden, Heldewier
— een
college, dat
wegens
levendig aan het vroegere curatorium herinnerde.
zijn samenstelling
Als landshoogeschool ontving de herboren academie iets later het rijks-
wapen
als grootzegel in
Senaat
2).
De
overeenstemming met den wensch van den
plechtige opening der nieuwe instelling geschiedde op 6 Nov.
181 5 in de Pieterskerk, waar Kemper, nog tot 8 Febr. i8i6rectormagnificus, in het Nederlandsch een rede hield over de nieuwe „va-
derlandsche" wet, welker strekking en beteekenis
hij
stelde tegenover
welke vier jaren te voren door Brugmans was ingevoerd 3). De nieuwe curatoren vertegenwoordigden er met den commissaris-genedie,
raal
van onderwijs en wetenschappen, Repelaer van Driel, de landsre-
geering en werden door Rector en Senaat ten stadhuize begroet.
Zij
begaven zich daarop met de stadsregeering in optocht naar de kerk, waarheen uit de academie ook Rector en Senaat als vanouds zich in plechtigen optocht begaven, gevolgd door de studenten. In de kerk opende Van der Duyn officieel met een korte toespraak de hoogeschool, waarop Kemper zijn „keurige rede" hield, aan het slot waarvan hij kon 1)
Zie
2)
Dit zegel werd in 1917 op aandrang van den Senaat
dl. III, blz.
381.
herinnering weder vervangen door het oude uit den 3)
Siegenbeek,
I,
blz.
418
vlg.
tijd
om
redenen van kunstgevoel en als
der Republiek.
i66 mededeelen, dat de Koning
zijn
hooge belangstelling had getoond
door de schenking van het voormalige kabinet van natuurlijke historie, dat aan Willem V had behoord en in 1795 naar Frankrijk was gevoerd doch thans, door de goede zorgen van Brugmans aangevuld en vermeerderd, aan den Koning was teruggegeven. Een lang gedicht van den hoogleeraar Siegenbeek, „Leydens hooge-school hersteld" ^), werd ten slotte door dezen voorgedragen.
De
herstelde hoogeschool telde thans 27 hoogleeraren, waarvan
emeriti en
i
liaansche en Engelsche talen.
Kemper
5
extraordinarius, benevens 2 lectoren in de Fransche, Ita-
Onder die hoogleeraren traden de juristen
en Tydeman, de theologen
Van
Voorst, Clarisse en Borger,
de medici Brugmans en Sandifort, de litteratoren Wyttenbach en Van der Palm op den voorgrond. Zij begon haren eersten cursus met omstreeks 400 studenten en werd in 1819 door het „academisch statuut" nader georganiseerd.
Hare
waren bemoedigend voor de toekomst. Jonge geleerden als de classici Bake en Geel, de oriëntalist Hamaker en de archaeoloog Reuvens, voor wiens in 1820 nieuw opgericht Museum van Oudheden de Koning herhaaldelijk aanzienlijke sommen beschikbaar stelde, zoodat het weldra onder de eerste van Europa kon worden geeerste jaren
rekend, met in het
name na de
Oosten van
Italië
Humbert museum d'Ana-
reizen van kolonel Rottiers en overste
en na den aankoop van het rijke
met zijn Egyptische schatten de begaafde theoloog Borger, de beroemde natuurkundige Reinwardt, opvolger van den in 1823 gestorven Brugmans, de latinist Hofman Peerlkamp, de wiskundige De Gelder, de theoloog Kist, de chemicus Van der Boon Mesch verhoogden haar aanzien, al ontvielen haar Brugmans (18 19), Wyttenbach (1820), Borger (1820) en Kemper (1824). Zij trachtte de oude hoogeschool zooveel mogelijk te evenaren en Curatoren deden hun best om met steun der Regeering haren beroemden hortus ^), hare natuurkundige kabinetten, hare nog zeer primitieve laboratoria, hare in 1822 geheel verbouwde bibliotheek 3), hare musea, overeenkomstig de behoeften van den tijd te verzorgen en te vermeerderen. De lessen in wiskunde, mechanica en chemie, sedert 1825 door den hoogleeraar De Gelder en den lector, later hoogleeraar Van der Boon Mesch gegeven ten behoeve der nij-
stasy
;
verheid in de nieuwe door de landsregeering aanbevolen stedelijke
in-
dustrieschooH) toonden, dat de hoogeschool ook voor de praktijk wilde i)
Ann. Acad.
2)
Er werd
blz.
63 vlg.
in deze jaren ernstig
gedacht aan het inrichten van een deel daarvan
rentuin. 3)
Molhuysen, Gesch. der Univers. bibliotheek,
4)
Zie boven, blz. 147.
blz. 46.
tot
een die-
i67
Een promotie „met de kap"
dienen. gelijke
in
1820 en niet minder dan 7 der-
het drie dagen lang luisterrijk herdachte eeuwfeest van 1825,
bij
waarbij de studenten in een fraaien
„omgang" den
stichtingsoptocht
van 1575 deden herleven, herinnerde levendig aan oude
tijden, al
moes-
ten de aloude lijkredenen op overleden professoren sedert 18 19 plaats
maken voor eenvoudige vermelding van hun heengaan op den volgenden
8=*^"
eerst-
Februari, den hoog in eere gehouden en weder geregeld
gevierden stichtingsdag. In 1829 telde de hoogeschool, met inbegrip
van hen, die aan het Amsterdamsche athenaeum studeerden maar te Leiden examens aflegden, meer dan 700 studenten, onder wie weder eenige vreemdelingen en verscheidene uit het Zuiden. De Leidsche hoogeschool achtte het onder den indruk der gebeur-
nauw verband met de geschiedenis harer stichWillem en harer herleving onder diens nazaat, die her-
tenissen van 181 3 en in
ting door prins
haaldelijk zijne bijzondere belangstelling in haar toonde en zijn twee-
den zoon en kleinzoons hier deed opleiden roeping de nationale zaak te dienen,
nemendheid op
^),
in
als nationale
het algemeen hare
hoogeschool
bij uit-
te treden.
den Belgischen Opstand, toen 's Konings wapenroep van 5 Oct. 1830 met geestdrift ook door de studenten werd opgenomen 2). Weinig minder dan 300 hunner boden zich aan voor den vrijwilligen krijgsdienst, waarin de goedgekeurde vrijwilligers eerst op den Burcht, later op de Rume door beroepsofficieren werden geoefend. Dit toonde
zij
ook
bij
vormden weldra onder den voor hen aangewezen kapitein Van Boe-
Zij
cop een afzonderlijke jager-compagnie van 270 man, die op 13 Nov. in de Pieterskerk plechtig afscheid nam onder vaderlandslievende toe-
Van Assen op de aanwezigen diepen indruk maakte. Dadelijk daarop trok de compagnie onder het nieuwe haar door de Leidsche dames geschonken vaandel naar de Witte poort, waar zij zich inscheepte twee dagen later kwam zij te Breda aan, van waar uit zij voorloopig in de Brabantsche kantonnementen deelnam aan de bewaking der bedreigde grenzen. Zij spraken, van welke vooral die van den rector-magnificus
;
nam ook
een krachtdadig aandeel aan den Tiendaagschen Veldtocht,
waarin zij zich bij Beringen, Hasselt, Leuven en Bautersem onderscheid-
de slechts één hunner, de student Beekman ;
3),
sneuvelde op
5
Aug.
bij
Beringen, verscheidene andere werden meer of minder ernstig gewond; zij i)
nam Ook
deel aan den intocht in Leuven, het laatste wapenfeit in den de beide zoons van koning Willem
III
studeerden hier.
Wttewaal van Wickenburgh en Alstorphius Grevelinck, Het Leidsche Jagerscorps den, 1881); Den Beer Poortugael, De Tiendaagsche Veldtocht (Den Haag, 1906). Verdere 2)
ratuur in Bibl. Leidsch Archief, n°. 4948 3)
Een gedenkteeken werd 22
— 5028. Zie boven, blz. 115.
Juni 1832 voor
hem
in
de Pieterskerk opgericht.
(Leilitte-
i68 veldtocht en keerde den terug.
Op
1
4^^ met het gansche
binnen Leiden, waar de rector-magnificus
hoofd van den Senaat begroette.
maakte
leger naar de grenzen
23 Sept. deed de compagnie weder haren feestelijken intocht
Zij
Van Hengel
haar aan het
kreeg „onbepaald verlof' maar
opnieuw gereed tot een veldtocht, meer noodig bleek. Eerst in 1839, toen het vergelijk met België was getrofifen, werd zij ontbonden het vaandel kreeg toen met dat van 1 8 1 5 een eereplaats in de Senaatskamer. Een opgewekt studentenleven heerschte toen in het oude Leiden, waar bij het kwijnen der nijverheid de bloeiende hoogeschool thans meer dan ooit een belangrijke plaats innam onder de bronnen van welzich in het najaar van 1832
die echter niet
;
vaart.
De
traditioneele collegiums- en groenenkwesties bleven natuur-
daarbij niet uit.
lijk
Reeds
in 18 18
had men vernomen
^)
van een stu-
dentengezelschap „Concordia", welks leden „insignibus mysterii spe-
ciem habentibus ornati
sibi
mutuo fidemetopem sancte
Dit begon te gelijken op de eveneens met
allerlei
pollicerentur".
geheimzinnige sym-
werkzame Duitsche „Burschenschaften", die zoode wereld hadden gemaakt en voor de conservatieve
bolieke gebruiken veel
rumoer
in
landsregeeringen een voorwerp van vrees waren als
Senaat traden
er krachtig
schap moest ontbonden worden. ter
;
zoowel Curatoren
tegen op, zoodat het gevaarlijke gezel-
De
groentijdsmisbruiken bleven ech-
aan de orde en noodzaakten herhaaldelijk tot ingrijpen van Cura-
toren en Senaat.
De
vereeniging van eenige kleinere studentengezel-
schappen tot een Leidsch studentencorps onder leiding van een „colle-
gium supremum" in 1 839 2) gaf opnieuw reden tot moeielijkheden, daar de Senaat meer dan 10 jaren lang weigerde dergelijke „tituli usurpati" te erkennen en ook onder de studenten onderling allerlei twisten ontstonden. De sedert 1835 om de 5 jaren met „maskerades" gevierde lustrumfeesten, waarbij tal van oud-studenten hunne geliefde Alma Mater plachten te bezoeken, verhoogden de glorie en tevens de zelfbewustheid van hetcorps. Het was de tijd, door Kneppelhoutgeteekend in zijn
„Studentenleven" en „Studententypen", een halve eeuw lang
door de Leidsche studenten als hun wetboek geëerd, de in zijn
tijd
door Beets
„Masquerade" en zijn „Camera Obscura" vereeuwigd, later door zijn vlugge teekenpen in beeld gebracht, door Piet Paal-
Verhuell met
tjens in zijn „Snikken en Grimlachjes" herdacht, eindelijk in zijn geestige
door De Stuers
teekeningen langs de Academietrap afgebeeld. Niet
minder dan 7 a 800 studenten waren toen te Leiden ingeschreven, waarvan intusschen meer dan 100 aan de athenaea te Amsterdam en 1)
Acta Sen. April 1818.
2)
Bibl.
Leidsch Archief,
n°.
5031 vlg.
i69
Deventer studeerden. Een groot deel der door den achteruitgang der nijverheid verarmde Leidsche burgerij leefde van de studentenmaat-
schappij en alom prijkten langs de gevels van hoofd- en zijstraten de
aloude bordjes met het typisch Leidsche „cubicula locanda". Leiden
was
in die
periode de Nederlandsche „studentenstad"
bij
uitnemend-
heid en bleef dit nog lang, nu de Leidsche nijverheid nog geruimen
tijd
kwijnende was; de studeerende jeugd voelde zich heer en meester in
de van haar veelszins afhankelijke stad en toonde zinnig, een traditie vestigend, die
dit
soms ondubbel-
onder hare opvolgers nog tientallen
vanjaren onder veranderde verhoudingen voortleefde.
De Europeesche naam
der universiteit was
in
deze jaren intusschen
de groote meerderheid der overigens
bekwame
professoren was buiten de grenzen niet of nauwelijks bekend.
Toch telde naam
niet
zij
vooruitgaande
:
naast Geel, Bake, Peerlkamp, Reuvens en andere ouderen van
Thorbecke, kort na de Belgische Gent hierheen overgeplaatst en weldra de eminente jurist en staatsman zich toonend, die de hervorming van den conservatieven staat van Willem I zou leiden in de banen der liberale gezindheid als de jonge theoloog Scholten (1845), grondlegger der moderne beweging op godsdienstig gebied, samengaande met de staatkundige hervormingsbeweging, die in 1848 haar hoogtij kon vieren. Zij beiden genovoortreffelijke jongere geleerden als
revolutie uit
;
ten de vereering, de geestdriftige, ja afgodische bewondering der stu-
denten en hadden ieder op
zijn
gebied buitengemeenen invloed op de
hen gaf Kaiser een krachtigen stoot aan de internabegon de jonge Cobet (1845) zijn schitterende loopbaan op het gebied der Grieksche taal. De colleges zoowel van Thorbecke als van Scholten en Kaiser trokken behalve studenten ook een menigte oudere toehoorders juristen, predikanten, niet-academisch gevormde leeken kwamen van alle zijden. natie zelve. Naast
tionale ontwikkeling der sterrekunde en
:
De algemeene herleving der natie, die met 1 848 een aanvang nam onder leiding van Thorbecke vooral, voerde ook de Leidsche universiomhoog en omstreeks 1860
weder in de wereld een standpunt, dat herinnerde aan hare beste dagen in de 17^^ eeuw, al steeg het getal harer studenten eerst na 1873 tot boven de 800, in Leiden zelf gevestigd. Naast den genialen dogmaticus Scholten kwam
teit snel
de jonge Kuenen zijn
nog dan
zijn
vurige en energieke medestander we-
beminnelijk karakter en
Tiele, grondlegger der
geschiedenis
;
zij
te staan, voortreffelijk als theoloog, als oriëntalist, als
moralist, geliefder
gens
bereikte
zijn
minder scherpe vormen
;
later
wetenschap van de vergelijkende godsdienst-
na Thorbecke, die zich sedert 1849 geheel aan den
I70 staatsdienst wijdde, zijn voortreffelijke leerling, de uitnemende jurist
Goudsmit, de econoom Vissering, de welsprekende Buys, algemeen erkend als een der hoofden der liberale partij in den lande, eindelijk de
om karakter en gaven bewonderde Modderman. De medische
Faculteit
mocht roemen op Halbertsma, later op den genialen Rosenstein de Cobet op de beroemde taalkundigen De Vries, grondlegger der Nederlandsche taalwetenschap, Dozy en de Goeje, beroemde oriëntalisten, Kern, beroemd sanskritist en taaikenner, op den smaak;
literarische naast
vollen latinist Pluygers, den scherpzinnigen historicus Fruin
losophische op den uitnemenden sterrekundige
;
de phi-
Van de Sande Bak-
huyzen, Kaiser's opvolger, den dierkundige Selenka, een der uitne-
mendste zoölogen van
Met gewettigden
zijn tijd.
trots vierde
tweehonderdjarig bestaan haar
kwamen
de Leidsche hoogeschool
in
1875 haar
toen de geleerden uit de gansche wereld
»),
huldigen en een schitterende, hoewel nog met eenvoudige
middelen tot stand gebrachte optocht der studenten hare geschiedenis in beeld bracht, hare roemrijke geschiedenis, die zij zich ook thans niet
onwaardig betoonde. Met eere bekleedde zij sedert hare plaats onder de eerste universiteiten der wereld en handhaafde haar ouden roem, begeerig om niet te blijven beneden het hooge peil, waarop zij in het derde kwartaal der
IQ^^^
eeuw had gestaan. Waren het toen de
littera-
rische, theologische en juridische faculteiten, die de meeste aandacht
hadden getrokken,
in
het vierde kwartaal dier eeuw ontwikkelde zich
vooral de philosophische onder leiding van de chemici
Van Bemmelen
en Franchimont, van de natuurkundigen Lorentz en Kamerhngh Onnes, beiden bekroond met Nobelprijzen onder algemeene toejuiching
hunner vakgenooten. Intusschen was zij met haren
medegegaan. Het eerbiedwaardige Latijn, dat tot omstreeks 1850 nog steeds de algemeene wetenschappelijke taal op de colleges was gebleven, begon, zeker ook in verband met de algemeene nationale herleving, snel plaats te maken voor het Nederlandsch, Dozy was de eerste, die het in 1850 waagde zijn inaugureele redevoering *) als hoogleeraar in de algemeene geschiedenis in het
Nederlandsch
stoel in het
te
Nederlandsch
tijd
bij den leerwas geweest, en zijn vooralgemeen gevolgd. Nu en dan was het
houden, wat totnogtoe alleen
zelf gebruikelijk
beeld werd spoedig zoo goed als
wel toegestaan, dat dissertatie's van medici en natuurkundigen in het Nederlandsch waren gesteld, maar eerst na 1852 werd daartoe, in afwijking van de oude voorschriften, in steeds toenemende mate verguni)
2)
—
Leidsch Archief, a°. 4522 4566. Zonder voorkennis van Curatoren en Senaat. Vgl. Acta Sea. 9 Maart 1850.
Bibl.
,
ning gegeven, ook voor juristen, litteratoren en theologen. In 1867 kon
worden geconstateerd, dat de beweging
niet
meer tegen te houden was,
en werd door Curatoren algemeene vergunning gegeven tie's in
om
disserta-
het Nederlandsch te schrijven, wat toen reeds zoo goed als alge-
meen gebruik was. Het bleek bij
die gelegenheid
^),
dat alle professoren
het Latijn op hunne colleges hadden afgeschaft en alleen de oude classicus
Rutgers en de Graecus Cobet nog aan het Latijn bleven vasthou-
den. Eerst in 1872
Senaat voortaan
in
2)
deed Fruin een poging
om ook de
acta
vanden
het Nederlandsch te stellen, wat echter werd uitge-
de invoering der eerlang te wachten nieuwe wet op het H. O., immers veel van het oude zou opruimen. Sedert dien bleven, afge-
steld tot
die
zien van de colleges en dissertaties in de klassieken, slechts de Series
Lectionum en de academische diploma's het Latijn behouden 3). Toen ook begon men krachtig aan de verbetering der universitaire instellingen, die niet meer in staat waren om met de ongehoord snelle ontwikkeling vooral der natuurwetenschappen gelijken tred te houden. Kaiser's grootsche schepping, het Observatorium 4), ten deele uit particuliere bijdragen gesticht, verving in 1 860 de verouderde, in 1 8 1 5 vernieuwde maar onvoldoende gebleken sterrewacht boven op het oude academiegebouw en wedijverde weldra in werkzaamheid met de eerste sterrewachten der wereld. De in 1863 wegens gebrek aan- ruimte verbouwde academische bibliotheek, met hare rijke verzamelingen boeken en handschriften, voerde omstreeks 1870 onder leiding van Pluygers en Tiele een vernuftig uitgedacht stelsel van catalogiseering in, dat tijdens hun opvolger Du Rieu alom in de wereld werd nagevolgd S) in 191 7 werd het wederom te klein geworden gebouw onder leiding van den directeur S. G. de Vries opnieuw aanzienlijk vergroot en opnieuw ingericht daarbij verkreeg ieder der faculteiten van de geestelijke we;
;
tenschappen eigen leeskamers, bestemd ook voor het houden van
bij-
zondere vakcolleges. Een groot Academisch Ziekenhuis verrees in 1 873 dat, op zijn beurt verouderd, thans voor een nieuw omvangrijk gebou-
wen-complex plaats moet maken. Reuvens' Museum van Oudheden werd onder diens opvolgers Janssen en Leemans steeds meer uitgebreid en ontving onder Pleyte en Holwerda een voortreffelijke organisatie, al bleek het gebouw zelf meer en meer onvoldoende voor de herberging van zijn rijken inhoud. Dit was intusschen nog meer het geval met het
2)
Acta Sen. 24 Dec. 1867. Acta Sen. 22 Febr.
3)
Ook
i)
deze overblijfselen worden echter ernstig bedreigd door de neiging tot vereenvoudi-
ging en moderniseering. 4)
Van de Sande Bakhuyzen,
5)
Molhuysen, Gesch. der Univ.
in
Leidscb Jaarb. 1911, bibl., blz. 58.
blz. i vlg.
;
172 daaruit ontstane, door de resultaten van reizen overrijke en in een drie-
gebouwen zeer gebrekkig ondergebrachte Ethnographisch Museum rijke, door Brugmans en Temminck gestichte Museum van Natuurlijke Historie was gelukkiger het verkreeg sedert 1910 een omvangrijk nieuw gebouwencomplex op de Ruïne. Nieuwe tal
het eveneens zeer
:
laboratoria ten behoeve der natuurkundige wetenschappen verrezen eerst
we
op de ten
slotte
volgebouwde „Kleine Ruïne", daarna in het nieu-
stadsdeel Vreewijk: natuurkunde, anatomie, physiologie vonden
op het
eerste, chemie en aanverwante vakken op het laatste een gewenschte plaats; een nieuw botanisch laboratorium met herbarium kwam in den hortus; een zoötoraisch laboratorium verrees in dezelfde
omgeving. Het oude academiegebouw, inwendig vernieuwd en belangrijk vergroot, bleef onder dat alles middelpunt
van het academisch
leven.
Zoo nam ook onder de nieuwe wet op het H. O. van 1876 Leiden een eervolle plaats in onder de Nederlandsche universiteiten. Die
beterde in vele opzichten de gebreken der oude op
gebied en overeenstemming met vorderingen der wetenschap en de nieuwere denk-
bracht de universiteiten ook overigens meer
de verbazende snelle
Maar
beelden.
in
wet ver-
stoffelijk
in
één opzicht ten minste stond
zij bij
de oude achter:
het beginsel van vrijheid van studie werd daarin niet op zoo ruime wijze
gehuldigd, integendeel werd de studie voortaan meer gebonden aan
van wetsbepalingen. Voor de Leidsche universiteit in het bijzonder scheen velen de oprichting der gemeentelijke universiteit van Amsterdam in plaats van het oude athenaeum aanvankeeen uitgebreid
stelsel
een nadeel, maar èn deze oprichting èn de krachtige ontwikkeling ook der andere zusteruniversiteiten heeft haren bloei niet geschaad. Hare thans bij de groote ontwikkeling en splitsing der wetenschappen lijk
de 80 naderende professoren, naast wie een aanzienlijk tal lectoren en privaat-docenten werkzaam is; hare sedert 1875 onder inin aantal
vloed van
allerlei
maatschappelijke verhoudingen snel toegenomen en
thans naar ruime berekening meer dan 1700 studenten, waarvan echter bijna
de helft niet meer te Leiden maar, gebruik makend van de ge-
makkelijke middelen van verkeer, elders woonachtig
is
en onder wie
omstreeks 350 vrouwelijke, maken haar nog steeds tot de grootste universiteit van Nederland, die er prijs op stelt haren goeden naam als oudste universiteit des lands in eere te
Ook
zij
houden. ondervond intusschen in ruime mate de werking der nieuwere
maatschappelijke toestanden en verhoudingen. heel afzonderlijke positie in de stad, waar
zij
Van
hare vroeger ge-
gevestigd was, zoodat
zij
173
soms kon schijnen met de
rest
van Leiden
niets te
maken
te
hebben,
meer overgebleven hare professoren en studenten staan als burgers geheel gelijk met de andere inwoners; zij onderscheiden zich daarvan, ook naar het uiterlijk, hoe langer hoe minder en moeten zich onderwerpen aan dezelfde wetten en voorschriften, aan dezelfde maatschappelijke eischen en vormen. Zoowel het oude professoren- als het oude studententype is zoo goed als verdwenen het moderne leven heeft veel ook van het oude studentenleven weggevaagd en de oud-studenten van hoogeren leeftijd herkenden de trekken der Alma Mater hunner jeugd slechts met moeite, als zij deel-
als
een staat
in
den
staat,
is
niet veel
:
;
namen aan de weelderige lustrumfeesten, die de eenvoudige oudere zijn opgevolgd maar dreigden te bezwijken onder hunne al te zware lasten. In
seerd,
de stad Leiden, hoezeer zelve ook veranderd en gemoderni-
neemt de
universiteit
ook thans naast de nijverheid en het
marktverkeer zeker niet de laatste plaats
den
bloei der stad verzekeren en haren
in
onder de instellingen, die
naam
eervol doen klinken door
de gansche wereld. Een Leiden zonder de universiteit
ondenkbaar
als
is
nog steeds even
zonder textielnijverheid of zonder marktleven
delpunt van Rijnland.
als
mid-
HOOFDSTUK
VIII.
Kunst en letteren. In de i6^« en
17'^^
eeuw had Leiden op kunstgebied een der
eerste
Rembrandt, zijn Dou, dagen beroemd gemaakt. zijn Steen hadden zijn naim tot in lengte van De eerste helft der iS'^^ eeuw had van dien schitterenden glans nog slechts een zwakke, zeer zwakke navonkeling laten zien in de tweede helft was ook deze verdwenen en omstreeks 1795 was het in diep verplaatsen
in
Holland ingenomen. Zijn Lucas,
zijn
;
val verkeerende Schildergenootschap
^),
door de beide laatste
Mierissen gesticht en in stand gehouden,
Leidsche kunsttraditiën, waren
zijn grijze
Van
nog de eenige drager der
vertegenwoordigers, de tee-
kenaar-graveur Delfos en de schilder Van den Broek, de zwakke leiders
van het kunstleven
in
de stad.
Men
trachtte door vereeniging van het
genootschap, de „Teeken- Akademie" zooals het nog weidsch heette,
met het praktische genootschap voor wiskunde, waar ook geteekend werd, eenig nieuw leven te wekken; maar Delfos weigerde die vereeniging en het genootschap verliep meer en meer, toen ook zijn lokaal boven de Rijnsburger poort door de Fransche poortwacht in Januari 1795 werd vernield. Toen toonden eenige Leidsche kunstminnaren, dat bij hen ten minste nog de neiging tot de kunst leefde. De begaafde professoren Rau en Brugmans, de kunstlievende lector Bennett, de geneeskundige Cuypers, de bestuurders van het wiskundig genootschap Pompe van Meer-
Van Noort sloegen de handen ineen en verstonden zich met Delfos en Van den Broek. Zij richtten in 1799 de „Leydsche Schilder- en Teekenacademie" wederom op onder de zinspreuk „Ars Aemula Naturae". Teekenoefeningen, prijsvragen en kunstbeschouwingen zouden dienen om het slapende kunstleven te Leiden, ja
dervoort en eindelijk
1)
Blok, in Leidscb Jaarb. 1913, blz. 8 vlg.
175
weder te wekken Curatoren der Universiteit verleenden hunne fondsen een belangrijk subsidie om de vernieuwde instelling ook aan het academisch leven te verbinden. Men dacht zelfs aan de Italiaansche kunst-academiën van voor drie eeuwen en haar inin het land in
1801
;
uit
vloed op de ontwikkeling van het kunstleven.
De nog te Leiden
aanwezige liefhebbers en kunstverzamelaars lieten
zich niet onbetuigd en de instelling genoot inderdaad enkele jaren
van
De bekwame graveur Philippus Velijn vond er zijn eerste opleiding bij Delfos en Van den Broek, Onder koning Lodewijk, die voor kunst veel gevoelde, kwamen landsbescherming en landssteun hernieuwden
bloei.
nieuwe kracht geven. Maar noch deze welgemeende pogingen noch het uitschrijven van prijsvragen voor schilderstukken konden, hoe goed ook bedoeld en met hoeveel geestdrift ook begonnen, het Leidsche kunstleven opnieuw bezielen en de niet medewerkende tijdsomstandigheden deden na 18 10 Ars weder in diep verval geraken. Na het herstel der onafhankelijkheid rees ook ten dezen weder de moed. De jonge lector D. Humbert de Superville, begaafd teekenaar en archaeoloog, wekte als leider der herleefde kunstinstelling aanvankelijk hoopvolle verwachtingen maar bij zijn aftreden in 1823 bleek, dat hij, de zonderling, de man niet was, die het Leidsche kunstleven opnieuw kon wekken, al was in het jonge academische Prentenkabinet en het nieuwe Museum voor archaeologie een nieuw academisch centrum van kunstzin ontstaan i). Eerst een twintigtal jaren later wisten wederom
eenige aanzienlijke Leidsche kunstminnaars zoowel de kunstbeschou-
wingen
als
de teekenoefeningen van Ars weder te doen herleven.
verdienstelijke jonge schilder, teekenaar, graveur en etser
J.
De
L. Cornet
werd, door hen gesteund, de leider van Ars, waar weldra een twin-
weder op de Rijnsburger poort plachten te deden in praktische richting, vooral in die van het kunsthandwerk, met name het graveeren en het teekenen op steen voor boek- en plaatwerken, waarin werkelijk omstreeks 1860 iets als een Leidsche school viel te herkennen, evenwel zonder dat het tot bijzonder op den voorgrond tredende werken leidde. De kunstminnende heeren Kneppelhout, Snellen van Vollenhoven en Wttewaall gaven in 1859 ^u" steun aan een nieuwe poging tot wedergeboorte van Ars, onder leiding weder van Cornet, en werkelijk herleefde in de nieuwe, door Kneppelhout beschikbaar gestelde lokalen aan de Pieterskerkgracht de belangstelling van studenten en burgerjongelui in het daar gegeven onderwijs, terwijl ook de kunstbeschouwingen sedert dien tigtal jongelieden zich
oefenen doch
1)
dit vooral
Zie boven, blz. 166.
176 twintig jaren lang weder geregeld werden gehouden en veel bezoek
De begaafde
trokken.
schilder van geestige en
geteekende,
fijn
warm
maar wat gelijkvormige huiselijke interieurs, Bakker Korff i), met de opkomende Haagsche schilderschool nauw verbonden, werd door deze jongeren als hun meester vereerd en wist bij enkelen hunner
getinte
werkelijk artistieken zin
2)
te
ontwikkelen en aan te vuren;
zijn atelier
aan de Turfmarkt werd een middelpunt van ontwakend kunstleven te Leiden, al kon het de vergelijking met het Haagsche zelfs in de verte niet doorstaan en zag
Ars
zijn
tij delijken
bloei spoedig
weder tanen,
zoodat Cornet, lang ook directeur van het Prentenkabinet, in 1878 strijdensmoede de leiding nederlegde en ook Bakker Korff, kort vóór
aan de zaak onttrok. De stichting van een centraal Leidsch stedelijk museum (1869), waarvoor de oude Lakenhal werd ingericht, had ten minste voor een deel tot aanleiding de behoefte zijn
dood
in 1882, zich
om de Leidsche oude kunst waardiglijk te huisvesten
3).
Maar de nieuwe
kunst trok minder belangstelling. Toch legde de jonge Leidsche schil-
der Floris Verster in de lokalen van Ars, waar o. Breitner in 1878 een winter lang onderwijs gaf zijn kunstarbeid, die zich sedert
1890
in
a.
4),
de jonge talentvolle de grondslagen van
de klimmende belangstelling
der Nederlandsche kunstlievenden mocht verheugen en door schitterende,
warme
stillevens
kleur uitmuntte; vooral wegens zijn bloemstukken en
wordt
hij
beschouwd
als
een der voornaamste moderne schil-
ders van Nederland.
Ars, steeds steunend op het kleine legaat van Frans van Mieris den
Jonge5)en een kleinstedelijk subsidie, bleef zijn kwijnend bestaan voortzetten, ofschoon in 1 888 ook zijn kunstbeschouwingen werden gestaakt; enkele dames en heeren uit de stad, zeer enkele verdienstelijke burgerjongelui bleven deelnemen aan de teeken- en schildercursussen, waar-
van achtereenvolgens de Haagsche schilders Offermans en Frits Jansen de leiding op zich namen. Onder de jonge Leidsche krachten maakte zich Van der Nat bekend, weldra ook de begaafde gebroeders Van der Windt, autodidacten van veel talent, wier bloemstukken en landschappen verrassende hoedanigheden toonden. Dein 1 897 opgerichte vereeniging „De Kunst om de Kunst" liet zien, dat onder de jonge Leidsche burgerij nog i)
Geboren
in
vrij
wat lust voor en talent van schilderen voortleefde
den Haag 1824,
te
Leiden gekomen
in 1856, leerling
van Kruseman
in
;
Den
Haag. 2)
G. J. Bos en Ouwerkerk waren de besten onder hen, de eerste vaardig schilder van kleine de laatste van landschappen en stadsgezichten.
dieren, stallen enz., 3)
Zie boven, blz. 15.
4)
Leidsch Jaarb. 1913,
5)
Zie
dl. III, blz.
259.
blz. 22.
177 gelijk vóór 50 jaren
den
zij
zich
weder
de bovengenoemde kring onder Ars' toezicht, oefen-
in
Ars' lokalen onderling en onafhankelijk van scho-
len elders in de schilder- en teekenkunst.
Ook
in
den kring van Brou-
wers' kunst-aardewerkfabriek onder Leiderdorp werd verdienstelijk in
dezelfde richting gewerkt,
met name
in
de echter spoedig verdwenen
vereeniging „Eigen Studie". In den jongsten
tijd
(1917) vereenigde zich
een aantal jonge Leidsche „onafhankelijken", uit diezelfde kringen voortgekomen, tot een nieuwe vereeniging „De Sphinx", die door de tentoonstellingen van werken harer leden de aandacht op hun uiterst :
modern streven vestigde. En bovendien ging Ars steeds bescheidenlijk voort met het geven van gelegenheid tot het volgen van lessen in teeken- en schilderkunst, met het steunen van jonge schilders, enz. Zijne vroegere taak ten opzichte van kunstbeschouwingen en tentoonstellingen, van versterking van den kunstzin door het organiseeren van voor-
drachten over kunst werd in 1906 met energie opgenomen door de nieuwe vereeniging de „Leidsche Kunstkring die Laeckenhalle", die op den duur echter niet zooveel belangstelling vond als zij aanvankelijk
had verwacht, ten deele doordat haar een eigen geschikt lokaal voor tentoonstellingen ontbrak een nieuw kunstleesgezelschap moest het na enkele jaren van bestaan opgeven, wat ook een veeg
genoemde
;
teeken was.
Toont een en ander, dat de belangstelling in kunst te Leiden nooit is dat zij onder de vermogende burgerij allesbehalve overweldigend mocht heeten, valt niet te ontkennen. De schenking van
—
geheel gedoofd
een schilderijenzaal aan het stedelijk
museum door de familie Hartevelt
maakt een schitterende uitzondering, eveneens af en toe de particuliere steun van enkele vermogenden bij den aankoop voor dat museum van enkele belangrijke schilderijen. De herdenking van Rembrandt's geboortedag in 1 906 had een schitterend succes onder leiding vooral van den kunstlievenden stadsarchivaris en kunsthistoricus mr. Overvoerde, conservator, later directeur
van het museum
in
de Lakenhal. Een
met groote zorg bijeengebrachte van Rembrandt's werken in de groote kunstzaal van het
prachtige, uit alle deelen der wereld tentoonstelling stedelijk
museum
lokte duizenden landgenooten en vreemdelingen als
bezoekers hierheen
;
die tentoonstelling en het weinig minder schitte-
rende herdenkingsfeest op 13,4 Juli 1906, waarbij een monumentale buste van Rembrandt bij den ingang der stad aan den Haagweg werd onthuld en een gedenksteen werd aangebracht op de plaats van
Rem-
brandt's geboorte, getuigden van levendige belangstelling in Leiden's
kunstverleden.
Al behoort dat verleden
tot een lang verloopen periode onzer volks13
178 geschiedenis, het wordt te Leiden niet vergeten en leeft in
de trotsche herinnering van Leiden's burgerij.
nog altijd voort
Moge die herinnering,
19^^^ eeuw herhaaldelijk het geval geweest is, ook in de weer den kunstzin binnen Leiden helpen opwekken en jonge
zooals in de 20^^^ steeds
talenten helpen bezielen tot liefde voor de kunst, die eenmaal binnen
de stadsmuren gedurende twee ecuwen aan zoo vele onvergankelijke
kunstwerken het aanzijn gaf. Wat wij om ons heen zien, wat Verster en de te Oegstgeest gevestigde Kamerlingh ünnes ons te zien geven, wat jongere krachten
om
ons heen beloven, geeft
dat Leiden op kunstgebied niet geheel en
al
moed om
te
verwachten,
achteraan zal komen, waar
misschien nieuwe banen op dit gebied moeten worden ingeslagen, nieuwe richtingen en idealen in de toekomst zich zullen doen kennen.
Van de
overige schoone kunsten valt, als te voren, niet veel te ver-
melden.
Van
eigen beeldhouwkunst
is
te
Leiden ook
werkman
sprake, al toonde menig bescheiden snijder talent.
Evenmin
valt bijzonder te
in
deze periode geen
hier ter stede als hout-
roemen op wat de bouwkunst verbouwing en oprich-
hier ter stede tot stand bracht in de periode van
ting van
monumentale gebouwen,
die bij de toeneming der welvaart
omstreeks 1870 een aanvang nam; verdienstelijke stads- en particuliere
hadden daarbij de leiding maar oorspronkelijke kunstvormen vermochten zij niet te scheppen navolging bleef in dezen hoofdzaak, navolging zoowel van het oude als van het nieuwe, soms gelukkige, dikwijls minder gelukkige navolging, meestal dienstbaar gemaakt architecten
:
aan praktische overwegingen. Andere schoone kunsten vonden ook
in
deze periode te Leiden de
belangstelling, die onder de beschaafden in Nederland nooit geheel heeft
ontbroken, zonder dat zeer buitengewone verschijnselen op het gebied van een dier kunsten hier zich voordeden. Onder de burgerij werd evenals in vroegere tijdperken de tooneel- en voordrachtkunst beoefend in
de sedert omstreeks
1
840 onder de burgerij van den middenstand
opkomende rederijkerskamers, later tooneelvereenigingen, die zich noemden naar Vondel, Cats, Talma, Tollens, Borger, Multatuli of met toepasselijke namen als Excelsior en dergelijke. De Leidweder
talrijk
sche Schouwburg,
1865 verbouwd, gaf gelegenheid tot spelen aan
in
buitensteedsche tooneel- en opera-gezelschappen
Haag
en
Amsterdam
;
uit
Rotterdam, Den
vooral het Rotterdamsche tooneel was hier tot
omstreeks 1900 zeer geliefd. Ook uitnemende buitenlandsche acteurs en actrices plachten op hunne rondreizen Leiden niet over te slaan en
vonden
er een
dankbaar publiek,
al
nam
dit bij het steeds
gemakkelij-
179 ker wordende verkeer ten dezen ook aan het kunstleven den,
met name
in
Den Haag,
onderscheidde zich niet te
in
andere
ste-
mate deel. Maar dat alles wezenlijk van wat ook in andere steden viel op in aanzienlijke
merken.
Een gunstige uitzondering
dient
gemaakt
van het Leidsche muziekleven, met name
in
te
worden ten opzichte
de tweede helft der 19de
eeuw. Dit wil niet zeggen, dat te Leiden meer of beter dan elders werd gespeeld op de veelgeliefde mode-instrumenten: de viool, de piano, de violoncel, of dat hier
meer en beter dan
elders
werd gezongen ofwel de
muziekvereenigingen beter en talrijker waren dan elders.
van het muziekleven, eerst door het
in
De leiding
1828 gestichte gezelschap Musis
Sacrum en het studentengezelschap Sempre Crescendo
(1832), die ge-
regeld belangrijke concerten gaven, sedert 1845 vooral onder den uit-
nemenden
violist
en muziekleeraar A.
J.
Wetrens, later ook onder
Daniël de Lange heeft te dezen opzichte aan Leiden een bijzondere plaats verzekerd,
ook met steun van
tal
van belangstellenden
uit
de
burgerij.
Voor Wetrens waren de in 1 834 opgerichte Maatschappij voor Toonkunst te Leiden met hare muziekschool en de Leidsche Zang'vereeniging middelpunten zijner werkzaamheid, waaruit onder zijn krachtige
leiding
sedert
1862 de merkwaardige opvoeringen van klas-
sieke oratoria in de Hooglandsche kerk voortkwamen, die honderden
belangstellenden uit alle oorden des lands trokken en welker herinnering nog steeds krachtig voortleeft
weinig verkwikkelijke twisten
^)
maar die in 1878 moesten eindigen in
en ten gevolge van bezwaren van ker-
kelijke zijde. Wetrens' streng klassieke opvattingen en weinig
moderne
sympathieën werden ernstig aangetast vooral sedert de oprichting in 1875 eener afdeeling Leiden van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst onder leiding van den Amsterdamschen musicus Daniël de Lange, die van zijn kant en gesteund door aanzienlijke Leidsche muziekliefhebbers
met succes meer moderne neigingen
in
de hand werkte.
De
oneenigheden tusschen de beide vereenigingen deden veel kwaad aan het Leidsche muziekleven en eerst op het einde der soort van overeenkomst
eeuw werd een
getroffen, waarbij de Leidsche Maatschappij
zich vooral beperkte tot hare bloeiende muziekschool en het
concerten met orchest en solo-voordrachten
^),
terwijl
geven van
de afdeeling
Leiden der groote Maatschappij voornamelijk de uitvoering van klasij
Vgl. over de oppositie tegen
den (Leyden, 2)
hem ca. Leemans, Wanklanken in de muziekwereld
te
Lei-
1860).
De kamermuziekconcerten van
belangstelling.
het
Boheemsche kwartet trokken jaren achtereen groote
i8o sieke oratoria en zangkunst als haar terrein bleef beschouwen.
Het
stu-
dentengezelschap Sempre Crescendo bleef onder vallen en opstaan zijne
werkzaamheid voortzetten onder leiding achtereenvolgens van de bedirecteuren Wetrens, Mann, talentvol componist, en Koeberg, wiens „Alianora" bij de studentenfeesten van 1910 algemeene erkenning vond. De oude maar in ruimen omvang tweemaal herbouwde Stadsgehoorzaal bleef het middelpunt van het Leidsche muziekleven toen gedurende den Wereldoorlog die zaal aanvankelijk in eene kazerne werd herschapen, nam de Schouwburg tijdelijk hare plaats in, voorzoover de muziek in die benauwde dagen belangstelling kon wekken.
kwame
;
Op
het gebied der letteren was het de Maatschappij der Nederland-
sche Letterkunde, op wie de taak rustte
Leiden
uit te
handhaven,
terwijl
om
de nationale traditiën van
de rederijkerskamers en de voordracht-
vereenigingen onder de Leidsche burgerij zelve de kennis van en de beoefening der nationale poëzie levendig hielden. Maar de staatkundige
en economische omstandigheden van den Franschen wel op de eerste
De
^)
als
op de
tijd
hadden zoo-
laatste een ongunstigen invloed.
Leidsche Maatschappij kwijnde reeds
de eerste jaren na 1795 en verzonk sedert 1799 ^^ „volstrekte werkeloosheid", zoodat zij dreigde te sterven: geen vergaderingen werden meer gehouden, slechts enkele leden bleven haar trouw. Prof.
in
Te Water, haar trouwe leider, deed
803 herleven met hulp van andere professoren en een paar oudleden uit de burgerij zij kreeg door die nieuwe, overwegend academihaar
in
1
;
sche leiding sedert uitteraard een meer geleerd karakter, een meer we-
Maar de ook in dezen kring bleek niet groot, al liet zich Bilderdijk sedert 1806 daar weder zien en vestigde hij zich in Mei 1808 in het „rustige hemelsche Leyden", nadat hij eenigen tijd in de nabijheid te Katwijk had vertoefd. Wel mocht zij zich „Koninklyke Maatschappy" noemen tijdens koning Lodewijk en bleef zij zich bewust van hare „vaderlandsche" taak maar tot wezenlijken bloei kwam zij niet. Na de annexatie bij Frankrijk werd die taak van nog grooter betenschappelijken tint dan vóór 1795 ^^^ geval was geweest. belangstelling
teekenis, toen het gold te redden
redden
te
viel
;
wat er aan nationaal bewustzijn
hare leiders toonden verklaarbare doch soms
groote omzichtigheid en traden
bij
de behartiging der vaderlandsche
belangen allerminst luidruchtig of krachtig op,
Kemper Zoo i)
al te
zelfs
de anders moedige
niet.
bleef zij echter nog ten minste leven en toen in
November 1813
Vgl. mijne toespraak op ii Juni 1913 in de jaarvergadering van de Maatsch. der Nederl.
Letterk. (Handelingen van dat jaar).
i8i
de bevrijding kwam, juichte ter
Te Water
zij
bij
monde van haren
grijzen voorzit-
over het einde der vreemde heerschappij
:
zij
zou onze
„versmade" nationale geschiedenis, onze tijdelijk „geminachte" vaderlandsche letteren weder helpen doen bloeien, bood den geliefden Oranjevorst het beschermheerschap aan en benoemde aanstonds, ten teeken harer gezindheid, de vaderlanders Van Hogendorp, Van der Duyn en Falck tot hare leden. Aanvankelijk onder leiding van de hoogleeraren Te Water en Sieernstig bedreigde vaderlandsche taal, onze
genbeek, na 1823 onder die van Siegenbeek en H.
W. Tydeman,
later
De Vries, Fruin en andere geleerden bleef zij op den door Te Wateringeslagen weg voortwerken, veeleer een wetenonder die van Kist, Geel,
schappelijke dan weleen letterkundige maatschappij zooals hare stichters zich oorspronkelijk in
Wel bewoog
de eerste plaats van haar hadden voorgesteld.
ook op zuiver letterkundig gebied, maar eeuw beperkte zij zich in hoofdzaak tot het uitgeven van middeleeuwsche letterkundige werken en de wetenschappelijke beoefening van Nederlandsche taal, geschiedenis en oudook
in
zij
zich af en toe
de tweede
helft der 19de
heidkunde, ofschoon
zij
hare leden ook wel degelijk onder de schrij-
vers en dichters zocht, van wie uit vooral omstreeks
1 890 herhaaldelijk pogingen uitgingen om de Maatschappij krachtiger op zuiver letterkundig gebied te doen werken en met name zich de belangen der nieu-
were Nederlandsche literatuur en die harer beoefenaars aan te trekken. in Nederland wat schreef, dat de moeite waard was of eenige nei-
Wie
ging tot letter- en geschiedkundige studie toonde, kon rekenen op haar allerminst tot een kleinen kring beperkt lidmaatschap, tegelijk een bewijs
van erkenning van verdienste èn middel
tot het verkrijgen
geldelijken steun voor hare uitgaven en hare rijke bibliotheek.
de hervorming der Maatschappij
in
van
Ook
1896 bevestigde de richting ha-
werkzaamheid op de behoeften en belangen der nationale taal-, letter- en geschiedkundige wetenschap, al bleef ook de nieuwe Nederrer
landsche literatuur volstrekt niet buiten haren gezichtskring zooals uit
de verslagen harer welbezochte maand- en jaarvergaderingen kan
blij-
ken. Vooral hare jaarvergaderingen werden belangrijke en gezellige
bijeenkomsten van het letterlievend Nederland en stelden hare nationale beteekenis op den voorgrond.
letterkundig leven was
De beroemde
zij
Maar een middelpunt van
niet en wilde
zij
eigenlijk
niet zijn.
redenaar Van der Palm, wiens deftige welsprekendheid
zijne tijdgenooten in
bewondering bracht, en zelfs Bilderdijk, die in te Leiden verblijf hield ^), werden even-
1808 en van 1817 tot 1827
ij
Over
zijn verblijf te
Leiden
vgi.
KoUewijn, Bilderdijk's leven en werken,
II, blz.
147
vlg.
:
182
min middelpunten van krachtig letterkundig
leven.
Wel
bracht Bil-
derdijk er tien betrekkelijk rustige jaren in „dichterlijk, huisselijk en
maar de eenzelvige en
Christelijk genot" door
man
niet
stonden
om
in
dezen
tijd te
grillige dichter
van letterkundig leven op
als leider
Leiden verscheidene
was de
te treden, al ont-
zijner beste dichtwerken.
Lodewijk op een Leidsch professoraat in nationale letterkunde of geschiedenis gehoopt had, er een wetenschappelijke werkzaamheid als privaat-docent in de geschiedenis des vaderlands te vinden. Hij vond er inderdaad spoedig een kleiVeeleer trachtte
hij,
die reeds onder koning
nen kring van belangstellende studenten, die hingen aan zijn lippen Costa, Capadose, twee zoons van Gijsbert Karel van Hogendorp, Carbasius, Bodel Nijenhuis, later Groen van Prinsterer, Rau, Elout, Jacob van Lennep, Wap e. a. en genoot er van de trouwe vriendschap
Da
van de beide Tydemans en van den jongen talentvollen advocaat L. C. Luzac gelijk van de felle vijandschap, die hij gevoelde tegen Siegenbeek. Borger, Van der Palm, den lector Van Kampen en wie er meer onder de
Leidsche geleerden
officieele
zijn licht
ontvlambaren toorn
wekte. Vooral op den genoemden kring van studenten had
zijn veelszins
prikkelend onderwijs belangrijken invloed, tot bekommering van
Kem-
per en anderen, die dezen invloed gevaarlijk vonden voor de nieuwe
meeningen op staatkundig en kerkelijk gebied, welke
hij
met
al
de hef-
tigheid zijner ziel bestreed. Inderdaad ontwikkelde Bilderdijk voor deze
jongelieden denkbeelden, die lijnrecht daartegen indruischten en in
mate de grondslagen hebben gevormd, waarop later Groen van Prinsterer en de zijnen het antirevolutionnaire stelsel van staatkunde hebben gebouwd; de bezwaren tegen den geest der eeuw", door Da Costa in aangrijpende dichterlijke verzen ontwikkeld, staan niet geringe
,,
zonder eenigen twijfel met Bilderdijk's gelijksoortige en met heftigheid
verkondigde meeningen
in
nauw verband. Ofschoon
in Bilderdijk's
studentenkring deze „anti-revolütionnaire" propaganda voor
hoofdzaak bleef en de voornaamste beteekenis van
hem de
zijn verblijf in het
„dierbaar Leyden" uitmaakt, werden in dienzelfden kring ook de let-
terkundige voortbrengselen van den dichter
en voorgangers en gelaten
;
van hier
zelfs
van enkelen
zijner
zelf,
van
zijn
tijdgenooten
jongeren niet onbesproken
uit hield Bilderdijk uitvoerige briefwisseling
over
letterkundige onderwerpen met andere Nederlandsche dichters en proza-schrijvers van zijn tijd
;
hier bezocht
hem in
1825 Southey, een
strenge oogen hebben gevonden. Met zijn vertrek naar Haarlem in 1827 eindigt deze laatste belangrijke periode van zijn ramspoedig leven, dat 18 Decem-
der weinige buitenlandsche dichters, die genade
ber 183
1
eindigde.
in zijn
183 In Bilderdijk's jaren te Leiden viel er
maken
ook letterkundig leven op
te
een anderen Leidschen kring, dien van Bake, de Tydemans,
in
Luzac en den jongen bibliothecaris Jacob Geel ^), welke laatste een grooten invloed heeft gehad op de ontwikkeling der nieuwere Nederlandsche letteren. In de min ofmeer duffe wetenschappelijke atmosfeer van Van der Palm, Kist en Siegenbeek was Geel's rijke, fijne, kritische geest een bron van nieuw leven, waaraan studenten van na 1830 als Beets, Hasebroek, Gewin, Van der Linde, Kneppelhout, Beynen, Bakhuizen van den Brink e, a. ongetwijfeld voor hunne eerste vorming te danken hebben gehad en dat dus voor de verdere ontwikkeling der Nederlandsche letteren niet zonder beteekenis is geweest. Hier te Leiden ontstonden Geel's lezingen en opstellen, in 1838 verzameld in zijn merkwaardigen bundel „Onderzoek enPhantasie" zijn „Gesprek op een ;
Leidschen buitensingel over poëzie en arbeid",
zijn
„Nieuwe karakter-
verdeeling van den Stijl" herinneren levendig aan zijn Leidsche omge-
van 1822 tot 1862 als veelzijdig philoloog heeft mogen mede-grondlegger ook van een op wijsgeerigen grondslag
ving, waarin hij
werken,
als
geplaatste vernieuwing der Nederlandsche letteren, waarvan de aan-
vang mag gesteld worden op rekening van het tijdschrift De Gids, dat in 1837, kort vóór de verschijning van zijn werk werd opgericht. Kneppelhout's Studentenleven en Studententypen, te Leiden ontstaan, waar de begaafde fijnbesnaarde schrijver jaren gewoond heeft; Beets' Camera Obscura, voor een niet gering gedeelte uit de herinneringen aan diens
Leidschen studententijd ontsproten Hasebroek's Waarheid en Drooen Bakhuizen van den Brink's beroemde Cartons staan aan den ;
men
aanvang dezer nieuwe periode. Leiden heeft echter na die periode geen leidende persoonlijkheden op letterkundig gebied binnen zijn grenzen gehad. Noch de dichterlijk gestemde notaris Dercksen, type van den rederijker zijner dagen, met zijn
„Feestklanken" en „Feesttoonen"
bij allerlei
roman „Eene Poortersdochter",
gelegenheden,
zijn
„Zeemansliedekeop Leidens ontzet", zijn „dramatische schetsen" en wat er meer vloeide uit zijn rustelooze pen; noch de talentvolle novellist Wolters noch de geestige predikant Koopmans van Boekeren noch hunne ambtgenoo-
historischen
ten,
de
om
zijn
zijn
geestige zetten en puntige versjes zeer bewonderde
Laurillard en de smaakvolle
Van Gorkom,
leider
van het
opgerichte letterkundig tijdschrift der „modernen"
:
te
Leiden
Los en Vast
^),
noch de hierheen overgeplante Limburgsche novellist Seipgens noch ten slotte ook de veelzijdige talentvolle hoogleeraar-letterkundige Jan hem Hamaker, Jacob Geel (Leiden,
1)
Vgl. over
2)
Leiden, 1866
— 1883.
1907).
i84 ten Brink vormden hier een letterkundigen kring om zich heen. Zij bleven alleenstaande vertegenwoordigers van het type der Nederland-
sche letterkundigen uit de tweede helft der 19de eeuw, de periode der letterkundige „lezingen" in de besloten kringen van het
Nut en de
Hollandsche Maatschappij van Fraaie Kunsten, die natuurlijk ook te Leiden hare afdeelingen met tal van leden uit de beschaafde kringen
hadden en steeds stampvolle zalen trokken, wanneer geliefde .sprekers" als Cremer, Ten Kate, Laurillard, Van Boekeren of Ten Brink het woord zouden komen voeren. ,
Maar daarnaast
bloeide te Leiden krachtig de Nederlandsche taal-
wetenschap onder den geestdriftigen en geestdriftwekkenden vaderlander prof. Matthijs de Vries, het vereerde hoofd der ontwakende
Nederlandsche philologie, die de Maatschappij der Letterkunde op-
nieuw wist
te bezielen tot belangrijke uitgaven
op middeleeuwsch-let-
terkundig gebied en met L. A. te Winkel den grondslag legde voor de
werkzaamheid aan het Woordenboek der Nederlandsche taal, het reuzenwerk, dat den onvergankelijken schat van Nederland's levende taal voor tijdgenoot en nakomeling voorgoed zou vastleggen, verwezenlijkend een der eerste idealen van de stichters der Maatschappij. De revolutionnaire letterkundige beweging van omstreeks 1880 vond in de min of meer conservatieve Leidsche letter- en taalkundige wereld slechts geringen weerklank. Amsterdam was haar middelpunt en te Leiden viel veeleer een sterke geest van tegenzin tegen die beweging op te merken gelijk tegen de „vereenvoudiging der spelling", die in de kringen van jongere onderwijzers en taaibeoefenaars op het einde der eeuw krachtige propaganda maakte. Eerst na 1900 begonnen zoowel de letter- en taalkundige als de spellingbeweging ook hier meer aanhang te vinden, met name in de Leidsche studentenwereld, terwijl de oudere richting ook in de Maatschappij der Letterkunde de overhand behield zonder evenwel de nieuwere denkbeelden op haar terrein geheel uit te sluiten, integendeel
uit te
ruimschoots gelegenheid biedend
om deze
spreken en te verdedigen. Het was ook die oudere richting, die
zich in 1902 deed gelden
bij
de oprichting van het te Leiden door drie
Onze Eeuw, aanvankelijk bestemd op het gebied der staatkunde maar ook op dat der letteren tegenover de richting van oude en nieuwe „Gidsen" pal te staan in wat zij de ware nationale beginselen achtten. Zoo leefde Leiden het Nederlandsche geestesleven in het algemeen mede, zonder dat het daarbij sterk op den voorgrond trad. Het zag den
hoogleeraren
om
i)
^)
gestichte tijdschrift
niet alleen
Van
der Vlugt, Cbantepie de la Saussaye en Blok.
i85
der „nutslezingen" en „letterkundige voordrachten" voorbijgaan en plaats raaken voor dien der meer wetenschappelijk getinte samenkomsten, waarbij de vragen van den dag en die der gepopulariseerde
tijd
wetenschap het leeuwendeel voor zich opeischten overeenkomstig de alom toegejuichte beginselen der „university-entension", der verbreiding van wetenschappelijke kennis onder het volk, waartoe ook het meer dan honderdjarige „Nut" zich ten volle bekeerde, al ofiferde het zijn oude „lezingen" nog niet ten eenenmale op. Volksopvoeding en volksontwikkeling werden meer en meer het doel dezer samenkomsten, waarbij het karakter van „aangenaam samenzijn", dat de „leesavonden" vroeger hadden, naar achteren werd geschoven. In die omstandigheden kwijnden natuurlijk in het begin der 20s<en eeuw de zuiver letterkundige gezelschappen, de rederijkerskamers zoowel als de
grootere maatschappijen. Zij hadden in dit opzicht haren
tijd
gehad en
moesten, zooals de Hollandsche Maatschappij van Fraaie Kunsten, te niet
gaan of wel zich richten naar de nieuwere behoeften, de nieuwere
denkbeelden, die minder vroegen naar dichterlijke verbeelding dan
naar praktisch nut, minder naar gemeenschappelijk gesmaakt letter-
kundig genot dan naar gemeenschappelijke voorlichting op
allerlei
ge-
bied van wetenschap en kennis.
Ook
te
Volkshuis
Leiden maakte men die ontwikkeling mede. Het Leidsche I) stelde op zijn program ook deze doeleinden, de Vereeni-
ging voor Volksbijeenkomsten bracht daarnaast ook het gemeenschappelijk letterkundig en muzikaal
genot naar voren, thans ten behoeve
der lagere volksklasse. „Kunst voor het volk", „gepopulariseerde ken-
werd bij dat alles op den voorgrond gesteld ook te Leiden, overeenkomstig den stroom der nieuwere denkbeelden, die zich sedert omnis"
890 alom krachtig liet gelden zelfs de armsten en de minst ontwikkelden onder de talrijke arbeidersbevolking kwamen thans in de streeks
1
:
om kennis te nemen van wat nog in de tweede helft der 19*^^ eeuw grootendeels tot de kringen der aanzienlijken en die der gegoede burgerij was beperkt gebleven. En de 20^*^ eeuw zag deze gelegenheid meer en meer uitgebreid in de hoop, dat toenemende algemeene beschaving en ontwikkeling der gansche menschheid ten goede zal komen,
gelegenheid
zonder dat veelweterij en oppervlakkige kennis hare noodlottige gevol-
gen i)
al te
zeer zullen doen gevoelen.
Zie boven, blz. 153.
HOOFDSTUK IX. Stadsleven omstreeks Zeven eeuwen heeft Leiden die zijn pas
met
als stad
1900.
bestaan en de Leidsche burger,
stadsrechten begiftigd dorp van enkele honderden in-
woners thans zou kunnen aanschouwen, zou iets van het gevoel krijgen van den inboorling uit het binnenland van Australië, plotseling overgebracht naar een matig stil gedeelte van Londen. Maar weinig minder opzien zou de Leidsche burger van het midden der 19^^ eeuw, als
kennis kon
nemen van wat
er vijftig jaren later
van
zijn
hij
goede stad
geworden was. Zijn verbazing, ontzetting misschien zou vergeleken kunnen worden met die van den Leidenaar uit den tijd van Lucas Huigenzoon, plotseling overgeplaatst in dien van Rembrandt Harmensz., toen Leiden van een kwijnend landstadje, met treurige overblijfselen van middeleeuwsche fabrieksnijverheid, veranderd was in een van het geratel der weefstoelen daverend middelpunt van textielarbeid en een
door druk studentenbezoek rumoerige academiestad. Maar tusschen Lucas en Rembrandt liggen 100 jaren, tusschen 1848 en nu wat meer
dan de
helft
van dat getal en hoeveel grooter
schen het Leiden van thans en dat van
vijftig
is
niet het verschil tus-
jaren geleden dan dat
tusschen 1530 en 1630!
Leiden van een kwijnend fabrieks- en academieingesloten door muren, wallen en poorten te midden
In die vijftig jaren
is
nog stijf van een geheel landelijke boerenomgeving, gegroeid tot een moderne stad, middelpunt van een welvarend gebied, waarmede het door spoor-, tram-, land- en waterwegen naar alle kanten in levendig verkeer staat, stadje,
met een wederom veelszins krachtige fabrieksnijverheid en een universiteit, die weder met eere hare plaats in de wereld inneemt. De hiervóór gedrukte bladzijden geven van de redenen voor en den aard dier groote verandering rekenschap. Zij lichten ook de verandering van het uiter-
i87
doen telkens een blik slaan in het innerlijke wezen dier verandering. Maar van haar invloed op den burger zelven geven zij nog een onvolledig beeld dat beeld kan eenigszins worden geschetst door vergelijking van het dagelijksch leven van den lijke
der stad uitvoerig toe
^).
Zij
:
Leidenaar met dat van In het
vijftig jaren
geleden.
midden der vorige eeuw werd
zijn
geboorte nog op de aloude
wijze begroet door de verheugde baker uit Beets'
Camera Obscura,
die
geen oogenblik langer dan noodig was verzuimde om het kind triomfantelijk uit de handen van den ervaren „meester" of de „vroedvrouw" over te nemen, het eerst te toonen aan de gelukkige moeder en daarna het op hoop van zegen aan te bieden aan den met de fooi gereed staan-
den
blijde verrasten vader.
Dan
zette
zij
zich voor de aloude
om het kind met warm water te wasschen en het
in te
vuurmand
kleeden in een stijf
gespeld en gewonden pak, waarbij de noodige loftuitingen op den
nieuwen wereldburger of burgeres en
zijn
of haar ouders niet konden
gemist worden het versiersel aan de voordeur wees ;
als
vanouds op het
geslacht van het jonggeboren kind, de buren kregen plechtige aanzeg-
ging van de groote gebeurtenis een waarschuwing op de deur of aan ;
het raam verzocht den deurklopper of de trekbel niet te luid te laten
klinken in het welbegrepen belang der jonge kraamvrouw ditioneele „beschuit bij
het meisje
met muisjes"
— korrelige
bij
;
de tra-
den jongen, gladde
— werd aan huisgenooten, vrienden en kennissen vereerd. —
Thans geen ouderwetsche baker meer in haar dienstbodenkleeding doch een modern gediplomeerde het ras is zoo goed als uitgestorven verpleegster in blauwe japon met hagelwit schort, die het kind zonder veel omslag aanneemt uit de handen van den specialen, wetenschappe-
—
lijk
geijkten vrouwenarts of zijn vrouwelijke evenknie
;
bij
haar aan
alle
plechtstatigheid gespeende aanbieding van het kind aan de ouders
is
geen sprake meer van bakertrots, van praatjes en fooien de formaliteit :
wordt aanstonds gevolgd door „wetenschappelijke" verwijdering van alle tot „infectie"
aanleiding gevende stoffen en door de meest losse en
oppervlakkige aankleeding van het jonge menschenkind. Geen mededeeiing meer door symbolische deurversiering, geen vriendelijke waar-
schuwing voor hard trekken of drukken op de electrische
bel, die bij
velen klopper en trekbel vervangen heeft, geen deftige aanzegging meer bij
de buren
hetzij quasi
maansche
i)
;
alleen de mededeeling in de krant, hetzij door de ouders
van wege het jonggeborene kind
zijn intrede heeft
Zie Hoofdstuk
I.
zelf,
dat het op het onder-
gedaan, of aan de meer intieme familie en
i88 kennissen door een kaartje van het wicht, waarop slechts een „daar ben ik" in beeld of schrift ontbreekt of zelfs niet eens ontbreekt. jes
wordt
niet
meer gerept, tenzij
Dan volgde de aloude dag",
als
kwam,
in
Van
muis-
nog wat ouderwetsche huishoudens.
plechtigheid van den „negenden" of „tienden
de kraamvrouw weder voor het eerst in den huiselijken kring en vriendinnen op de traditioneele
als vrouwelijke familieleden
kandeel werden genoodigd tot plechtigen gelukwensch en tot door de baker, op hoop weder van goede fooien, aangezette bewondering van
moeder en kind. Daarvan is nog alleen de bezoekdag als zoodanig overgebleven, maar gewoonlijk eerst later, als de kraamvrouw door den arts en de pleegzuster weder behouden is afgeleverd. En van kandeel met bijbehooren wordt weinig meer gehoord. Hoogstens staat er in de kamer nog een pronkwieg, waarin men zijn gaven nederlegt: de klassieke schommelwieg is met de vuurmand als „ongezond" verdwenen. De oudtijds zeer hoog gehouden kerkelijke plechtigheden van den „Heiligen Doop" en den „Eersten kerkgang" hebben ook veel van haren glans verloren en bij den toenemenden achteruitgang van het kerkelijk leven spelen
in alle
zij
rangen en klassen der maatschappij of
in het
ge-
heel geen of ten minste een vrij wat bescheidener rol dan vroeger. Alles is
eenvoudiger, minder met traditioneele vormen
omgeven geworden,
eenvormiger ingericht, met overboordwerping der min of meer poëtischgemoedelijke eeuwenoude eigenaardigheden, die vóór in
zwang waren gebleven
Ook de lijk
in het
vijftig jaren
nog
oud-hollandsch huisgezin.
ouderlijke opvattingen ten opzichte van het kind zijn wezen-
veranderd. Vroeger kreeg de jonge vrouw, aan wie van nature in
de opvoeding het leeuwendeel toekomt, de noodige inlichtingen en wenken te dien opzichte van hare moeder en van wijze oudere vriendinnen thans wendt zij zich in beschaafde kringen bij voorde eerste jaren
bij
;
keur tot het diepgeleerde boekwerk, waarin op wetenschappelijke wijze alles, wat zij daarbij behoeft, uitvoerig is toegelicht en beschreven: voeding, kleeding, geestesontwikkeling worden met methode behandeld en met den vader en den huisarts overlegd; geen bijzonder „trekje" in het „aardig bekje" ontgaat de ouders, die de ontwikkeling niet
maar
als
een bron van persoonlijk genot doch veeleer met weten-
schappelijke belangstelling volgen zooals de natuuronderzoeker zijn zelfs de ouderhefde, gelukkig niet voor verdwijwetenschappelijken bijsmaak. In de arbeiderseen ning vatbaar, krijgt
laboratorium-product:
waar al deze dingen overigens nog eenvoudiger toegaan, neemt toch de door dames uit de hoogere klassen bestuurde „crèche" de moederzorg in denzelfden geest over, terwijl de moeder zelf, spoedig na haar herstel, haar werk buitenshuis weder opneemt, slechts bij uit-
klasse,
:
i89 zondering als vanouds het jonge kind voor dien tijd toevertrouwend aan het toezicht van famiUe of buurvrouw. Terwijl men vroeger de geestesontwikkeling van het kind, met het oog op zijn lichamelijke behoeften, in de eerste levensjaren met opzet eerder vertraagde dan aanzette, gaat
men
thans den anderen kant
uit.
Spelend leeren met den vollen nadruk op het eerste woord heeft plaats gemaakt voor leeren spelen, met den vollen nadruk ook op het eerste.
De
aloude bewaarschool, thans onder leiding van methodisch opgeleide
leeraressen
^),
de „fröbelschool" met hare methodisch ingerichte
leer-
gangen heeft de plaats ingenomen van de vroegere eenvoudige kinderbewaarschool, met den nadruk op de eerste twee leden van dit woord de „matres", de bedaagde met de baker verwante bewaarschooljuffrouw, is in het museum bijgezet. Zoo spoedig, zoo methodisch mogelijk moet het kind voorbereid worden voor de eigenlijke leerschool, die het op
al
5
of 6 jarigen leeftijd
Ook daar
komt bezoeken.
heel wat veranderd, vooral sedert de uitbreiding van het
is
volksonderwijs omstreeks 1870 nog onder vigeur der toen reeds ver-
ouderende schoolwet van 1857.
De
afgekeurde lagere scholen, waarin
oude, reeds lang door deskundigen
in het
begin der
iqi^^
eeuw Van den
Ende en Van der Palm nog de kinderen hadden doen opleiden volgens de elastische beginselen der wet van 1806, moesten plaats maken voor
nieuwe gebouwen, alom volgens de eischen der hygiène en der moderne zooveel kubieke meter lucht, inrichting in het algemeen opgetrokken
—
zooveel decimeter plaats voor ieder kind, dat richte banken.
De ouderwetsche
zit
op de hygiënisch inge-
schoolmeesters van den „eersten" tot
den „vierden" rang, de „kweekelingen", die hun de hand reikten bij het onderwijs en het handhaven der orde, moesten plaats maken voor de nieuwerwetsche hoofd- en hulponderwijzers en onderwijzeres-
gevormd in de officieele kweekTegen schoolverzuim waakt thans de onverbiddelijke wet,
sen, methodisch, zelfs wetenschappelijk
scholen die
alle
huisarts
2),
kinderen tot geregeld schoolgaan verplicht, voorzoover de
geen reden vindt
tot het
geven van een medisch
het kind voor korteren of langeren
Na op
eenigen
tijd
tijd
thuis
attest,
waarop
mag blijven.
van min of meer strenge afscheiding der beide seksen
afzonderlijke lagere jongens- en meisjesscholen, die
men
voor de
hoogere standen sedert lang had gekend maar die onder de wet van 1
806, in het algemeen de
„gemengde" school als normaal beschouwend,
i) De Leidsche Kweekschool voor bewaarschoolonderwijzeressen werd in 1868 opgericht op aandrang vooral van ds. Rutgers van der Loeff (vgl. Bibl. Leidsch Archief, n°. 5537). De Leidsche kweekschool, het eerst geleid door den bekenden verdienstelijken onderwij2) zer J. A. van Dijk, is van 1873.
;
minder streng waren gescheiden, kwam men op het einde der eeuw weder meer tot het beginsel der „coëducatie" terug, vooral onder den invloed der „vrouwenbeweging", die aanvankelijk op de volkomen ge-
lijkwaardigheid en gelijkstelling der seksen sterken nadruk legde. Ter-
op de oude scholen de gemoedelijke „meester" voor zeer omvangeen evenzoo omvangrijk, op ontwikkeling èn zedelijke vorming gericht onderwijs gaf, legde de nieuwe klasse-onderwijzer" wijl
rijke klassen
,,
onder de meer en meer
als schadelijk
voor de „zelfstandigheid" der
onderwijzers geminachte leiding van het „schoolhoofd", zich toe op
methodische ontwikkeling en opvoeding volgens eigen inzicht, gegrond op de beginselen eener wijsgeerig gedocumenteerde opvoedingsleer.
De
gemoedelijk-vriendschappelijke
omgang van den
overigens hoog-
gestelden, ja gevreesden „bovenmeester" en zijn „ondermeesters"
de kinderen werd allengs veranderd
in
met
schoolonderwijs, zoo goed als
op verstandelijke ontwikkeling, in ieder geval meer dan op opvoeding. Daarbij werd de strenge schooltucht van vroeger dagen met hare lichamelijke en andere soms helsch- vernuftig uitgeuitsluitend gericht
Van plak en roede, van oorvegen en andere lichaamsstraffen, van opsluiten in het turfhok enz. is thans geen sprake meer, de kwellingen der „ looo regels", enz. behooren dachte straffen ten eenenmale gewijzigd.
bijna tot het verleden.
Over het algemeen bestaat het streven
om zoo
weinig mogelijk te straffen en een mildere paedagogie dan de vroegere toe te passen. Bij
dat onderwijs, voorzoover het openbaar was
^),
werd onder
in-
vloed van de toenemendestaatkundig-kerkelijke verdeeldheid sedert het
midden der eeuw, met name de godsdienstige vorming, met het oog op die verdeeldheid in de openbare school losgelaten, ja ten eenenmale op zijde gezet. Sedert was van bidden en bijbellezen of het vertellen van bijbelsche verhalen in de openbare school, zooals
nog omstreeks 1860 werd het ontstaan van particuliere scholen met een be-
gebruikelijk was, geen sprake meer. Dit gaf velen ergernis en
weder aanleiding
tot
paald kerkelijk karakter en volgens de verschillende gezindheden
roomsche scholen, gereformeerde scholen „met den
bijbel", te
:
Leiden
vooral sedert de oprichting eener Vereeniging voor christelijk onderwijs voor on- en
minvermogenden in 1870, nadat reeds in 1852 een meer uitgebreid lager onderwijs was gesticht
Christelijke school voor
de roomsche scholen dagteekenen i)
te
Leiden van omstreeks 1850.
Er bestonden omstreeks 1850 nog steeds welbezochte bijzondere scholen,
dag- en kostscholen van Nieuwveen (vóór 1848) en Eichnaan, die van
Van
o.a.
de bekende
der Togt
e.a.
;
ook
meisjesscholen zooals het in 1848 opgerichte „Eerste Instituut voor jonge juffrouwen te Leyden"
van mej. Malan.
191
Over het algemeen mag men zeggen, dat te Leiden het Lager Onig'^^ eeuw niet veronachtzaamd
derwijs reeds in de eerste helft der
De sedert 1806 van stadswege ingestelde vaste schoolcommissiën, waarin men vóór de wet van 1857 bij voorkeur ook predikanten opnam,
was.
zorgden daarvoor op veelszins prijzenswaardige
wijze. In die periode
reeds letten ook de fabrikanten ernstig op het dagelij ksch schoolgaan
der in hunne fabrieken werkzame kinderen door ze daarvoor op be^). Een Burgeravondschool kwam sedert 1863 aan deze en dergelijke behoeften te gemoet; een particuliere, later een stedelijke ambachtsschool verrezen. In de tweede helft der eeuw nam
paalde uren los te laten
de uitbreiding en namen daarmede de kosten van het openbaar L. O. «), zoodat deze categorie van uitgaven ten slotte de
voortdurend toe
stedelijke begrooting ernstig
begon
te
drukken, ja tot protesten van de
met groote kosten kerkelijke scholen hadden opgericht. Maar de stadsregeering beschouwde de onderwijszaken steeds als een der belangrijkste takken van bestuur 3), zoodat eindelijk een afzonderlijk wethouder van onderwijs werd benoemd. Zij achtte het in het algemeen voor de ontwikkeling van arm burgerij aanleiding gaf, vooral van hen, die zelf
en rijk noodig daarvoor geen kosten
te sparen, ten deele in de eenigszins bekend goed onderwijs hier ter stede familiën van elders gereeder zich hier metterwoon zouden vestigen, wat inderdaad in het laatst der eeuw menigmaal het geval is geweest. Onder de
bedenkelijke hoop dat
bij
bijzondere scholen verdienen de Nutsscholen voor L. O., voor dat in
naaien en breien en de „herinnerings"- of herhahngsscholen derzelfde
Maatschappij reeds omstreeks 1840 bijzondere vermelding, overeen-
komstig hare oude
traditiën.
Als de jongen de lagere school „volleerd" had verlaten, wendde
hij
Meer Uitgebreid Lager Onderwijs, waarop enkele bijzondere scholen waren inzich eertijds of tot het praktische leven óf ging over tot het
gericht ofwel in bijgevoegde klassen aan een enkele openbare of bijzon-
dere school gelegenheid was. Omstreeks 1900 werd het aantal scholen
de gebleken behoefte aan
binnen de stad voor M. U. L. O.
bij
van onderwijs, zoowel openbaar
als bijzonder, grooter
het getal van die door de
genoemde kerkelijke
;
dit soort
met name steeg
richtingen opgericht.
Het jongens- en meisjesleven binnen- en buitenshuis ondervond in die halve eeuw eveneens, in verband met al die veranderingen en nieui)
Zie boven, blz. 152.
2)
Zie boven, blz. 132,
3)
De
voorlichting van
den directeur der Kweekschool, Van Dijk werd daarbij gewoonlijk De Kanter en Was.
ingeroepen, vooral tijdens de burgemeesters
192
were denkbeelden, een belangrijke verandering. Van Alphen's wijze lessen, waarmede de kinderen vóór een halve eeuw nog werden grootgebracht, hare brave en wijze vaders, hare gehoorzame en vlijtige kinderen, „brave Hendrikken" en „stoute Keesjes" zijn vergeten. Vijftig jaren
van
geleden waren,
allerlei
als
vanouds,
maaksel, de bal in
allerlei
bij
de jongens de hoepel, de
tol
gebruik van kaatsen, vangen en
werpen, de knikkers, de wilde „krijgertjes- en rooversspelen"
in allerlei
vorm de geliefkoosde spelen. Thans nen maar toch op den achtergrond getreden, terwijl, met uitbreiding der nuttige gymnastiek, omstreeks 1860 reeds overal op de scholen ingevoerd, sedert een tiental jaren allerlei „sport", uit Engeland overgezijn
deze nog wel niet verdwe-
komen, op den voorgrond wordt gesteld fietsen, voetbal, korfbal, tennis en wat niet al meer van dien aard worden met bedenkelij ken hartstocht beoefend, de wedstrijden op dit terrein zijn aan de orde van den dag en vinden de levendigste belangstelling bij jeugd en ouders. De stille tafelspelen als het ganzebord, het kienspel en dergelijke hebben daarentegen veel van hunne beteekenis in het kinderleven verloren en worden, als zij behouden bleven, meer op methodische verstands- en geheugenoefening, op vermeerdering van nuttige kennis ingericht, tot schade van het weinig inspannende vroegere tafelspel ook met het kaartspel, dat overigens bij ouderen veel van zijn algemeenheid verloren heeft, maakt het kind veel vroeger kennis dan te voren, toen het er feitelijk niet aan denken mocht. Bij de meisjesspelen is hetzelfde op te merken. Wie zag vroeger, tenzij bij uitzondering, meisjes hoepelen of tollen? Dat is ook bij haar wel niet hoofdzaak geworden evenmin als het bij uitstek vrouwelijke touwtje springen, bikkelen, hinkelen geheel op zijde is gezet, maar tus:
;
schen meisjes- en jongensspel
is bij
de neiging tot gelijkstelling der
beide seksen weinig onderscheid meer.
Het muziekonderwijs
speelt reeds bij jonge kinderen een rol.
De veel-
geplaagde piano staat daarbij voor beide seksen op den voorgrond de viool, voor vijftig jaren een bij uitstek „mannelijk" instrument, wordt ;
thans ook door meisjes bespeeld, zelfs de voor haar in tegenstelling met de viool als weinig elegant beschouwde violoncel vindt bij enkelen harer beoefening; de zangspeelt vooral bij de meisjes nog steeds een groote
rol.
Muziekscholen na muziekscholen verrezen naast de groote Leidsche ^) en drongen de particuliere muziekonderwijzers en onderwijzeressen, de typische „pianojufifrouwen" van de tweede helft der eeuw op
zijde.
De
sport heeft het tot in het hinderlijke ontwikkelde algemeene muziek-
onderwijs wel eenigszins terug doen wijken, daar i)
Zie boTcn, blz. 179.
zij
op een steeds be-
1
193 langrijker deel van
den „vrijen
tijd" der kinderen beslag legde,
maar
de muziek is toch nog voor een groot deel meesteres gebleven op haar terrein. Het teekenonderwijs daarentegen is, hoewel vele stemmen zich voor de uitbreiding daarvan bij de vorming der kinderen sinds tientallen van jaren verheffen, voor het kinderleven niet in beteekenis toegenomen, ja heeft zelfs, naar het schijnt, vergeleken bij vijftig jaren geleden, feitelijk
verloren als factor
bij
de opvoeding.
Na het Lager volgde voor sommigen op ongeveer 13-jarigen leeftijd vanouds het hooger onderwijs. Voor het H. O., voorbereidend voor de hoogeschool, werd reeds sedert de revolutie van 1795, die, niet het minst door de werkzaamheid van het jonge Nut,^) ook volksontwikkeling in haar vaandel had geschreven,
met zorg gewaakt,
al
had die
zorg niet steeds de gewenschte gevolgen.
Een staat van 1809 ^), opgemaakt in verband met de algemeene hervormingsplannen onder koning Lodewijk ook op dit gebied, geeft ons van den toenmaligen toestand der oudeLeidscheLatijnsche of Triviale Scholen onder den rector Wensinck geen schitterend beeld. Onder toezicht
van
5
van stadswege aangestelde „curatoren", zooals men toen op
het voorbeeld der Academie, de oude „scholarchen" noemde, doceerden
daar de rector, de conrector en de praeceptor
als
vanouds gedurende
hoogstens zes jaren. Het onderwijs was er toen nog geheel op den ouden voet geschoeid en omvatte als vanouds in hoofdzaak alleen Grieksch
en Latijn met inbegrip van onderricht
in
het
maken van Latijnsche De praeceptor begon
verzen en het schrijven van Latijnsche brieven.
met de
eerste beginselen, Eutropius en eenvoudige bloemlezingen;
de
conrector volgde met Justinus, Nepos, Ovidius, Cicero's brieven, prosodie, metriek en de beginselen
met
van het Grieksch
;
de rector besloot
Vergilius, Horatius, Cicero's redevoeringen, Sallustius,
Homerus,
Lucianus, de historische boeken van het Nieuwe Testament benevens
oefeningen in Latijnschen
grammatica en
briefstijl
en Latijnsche verskunst. Vossius'
gaven de grondslagen aan. „Bij gelegenheid" werd onderwijs gegeven in antiouiteiten, aardrijkskunde, chronologie, mythologie en geschiedenis. Van modern taalonderwijs was geen sprake, zelfs niet in het Nederlandsch, Men moest het maar doen met wat men daarvan op de lagere school en door privaatonderwijs Posselius' syntaxis
had
geleerd. School werd gehouden van 9 (des zomers half negen) tot 1 en van 2Y2 tot 4 ('s zomers tot 5 uur). Prijzen werden uitgeloofd voor de beste thema's, verzen en brieven. Een schoolbibliotheek was niet 1)
Ziedl. Ill.blz. 321,
2)
Bijl.
Not. Raad,
n°. ag.
13
194
De
aanwezig.
Latijnsche school diende uitsluitend voor jongens uit de
vermogende klasse, bestemd tot geleerde studiën of regeeringsposten; geen burgerjongen nam aan dat onderwijs deel. In de praktijk leed de Latijnsche school ernstig doordat vele ouders hunne kinderen, ophoop van eerder student te worden, privaat lieten onderwijzen, ook door de leeraren der school zelve, wat voor het bezoek der instelling en de behoorlijke voorbereiding voor de studie aan de hoogeschool niet bevorderlijk
Bosse
was
Men hoopte van
ï).
het optreden van den conrector
Van
van den ouden en ouderwetschen rector verbetering.
in plaats
Tijdens de spoedig gevolgde Fransche heerschappij
kwam
het tot
groote veranderingen, ook in dit soort van onderwijs, dat inderdaad
aan ingrijpende hervorming ernstige behoefte had
met het L.
O., dat door
de
uit Parijs
commissie van Noël en Cuvier dat dan ook bleef wat het was. als elders
in
tegenstelling
naar Holland gezonden onderwijs-
als voortreffelijk
De Fransche
geprezen werd en
regeering stelde, even-
geschiedde, in den voorzomer van 1813 de inrichting van een
„lycée" voor Leiden vast, waarin de oude Latijnsche en de oude Fran-
sche school tot één instelling zouden worden verbonden
;
het
Oude
Mannenhuis 2) werd voor dat „college" bestemd, een regeeringssubsidie van 8000 fr. zou de nieuwe instelling steunen 3). Maar de kritieke tijd voor het Fransche bestuur was na de Groote vacantie van 181 3 reeds aangebroken en de omwenteling van November herstelde, onder veel meer, voorloopig ook de oude Triviale School. De wet van 181 5 op het H, O. wilde ook de Latijnsche scholen tot nieuwe ontwikkeling brengen, terwijl ten minste weldra wiskunde en geschiedenis aan het programma van onderwijs werden toegevoegd. De Leidsche Latijnsche school, al had zij in mannen als de rectoren Van Bosse en Bake e. a. voortreffelijke onderwijskrachten, kwam echter niet tot werkelijken bloei en gaf volgens algemeen gevoelen slechts onvoldoende voorbereiding voor academische studiën. De jonge talentvolle zoon van den beroemden hoogleeraar in de wiskunde De Gelder, dr. J. J. de Gelder, verkreeg, ook daarom, 20 Febr. 1832 4) gereede toestemming tot het daarnaast oprichten van een particulier „college" of „paedagogium", gedeeltelijk kostschool, voor de oude talen, waar ook naast wiskunde thans vaderlandsche geschiedenis en letterkunde op het program verschenen, „ten einde die heilige liefde tot het Vaderland en die verstandige nationaliteit op te wekken, welke den steun en men
i)
In 1809 telde
2)
Zie boven, blz. 12.
er 23 leerlingen, welk getal
3)
Not. Conseil Municipal,
4)
Not. B. en
W.
1832,
Bijl.
i
nog verminderde.
Juni 1813.
40.
De
heeft hier zeker ten voorbeeld gestrekt.
inrichting
van De Raadt
te
Noorthey
bij
Voorschoten
195 het sieraad der Hollanders uitmaken"
— gevoelens, die zeker ook aan
de nationale opwekking van den „Belgischen" geschreven. Deze particuliere school
^),
tijd
moeten worden toe-
die tot 1856 heeft bestaan,
bracht het weldra tot grooten bloei; hare prijsuitdeelingen in de Stads-
gehoorzaal verhoogden de populariteit van
num"
ten zeerste.
Maar
zij
dit
,
Japygium"
of .Japia-
verliep ten slotte ten gevolge van slechte
administratie.
De oude
Latijnsche school onderging in 1838 op voordracht harer
name van hunnen secretaris Bake, die hervorming broodnoodig achtte, een ingrijpende hervorming tot een „Stedelijk het eerste in den lande dat door toevoeging niet gymnasium" =») eigen curatoren, met
—
—
,
alleen van wiskunde, geschiedenis en aardrijkskunde maar ook van de
Hebreeuwsch en de logica met de moderne eischen overeenstemming zou komen. Het verzet ertegen van het conservatieve raadslid prof. Cock 3) vond geen bijval, ofschoon bij gebrek
nieuwe
meer
talen, het
in
aan leerkrachten op het succes aanvankelijk niet te roemen viel en de concurrentie met De Gelder's „Paedagogium" benevens met de nog voort bestaande „Fransche" en kostscholen van Nieuwveen
altijd
viel
de nieuwe instelling zeer moeielijk.
die het
gymnasium verdeelde
in
Ook de hervorming van
e. a.
1846,
twee afdeelingen, waarvan de eene de
klassieke voorbereiding tot academische studiën ten doel zou hebben,
de tweede een algemeene „maatschappelijke" opleiding voor handel, industrie enz., werkte niet veel beter. Toen het in 1845 ingestelde academische staats- toelatingsexamen, sedert 1850 minder streng werd af-
genomen en licht,
in
1853 de toelating tot de academie nog verder werd ver-
daalde het bezoek van het gymnasium weder aanmerkelijk en
Het gymnasium bleef echter onder den rector Suringar voortleven, sedert 1864 met liepen de hoogste klassen der eerste af deeling leeg.
vijfjarigen cursus, en rekte dat leven totdat in 1879 onder de nieuwe wet op het H. O. en den nieuwen rector Van der Mey ook hier het uur van hervorming, van betere aansluiting bij de eischen van het moderne
met behoud echter van den voorrang der klassieke talen, was aangebroken. Een nieuw gebouw 4) verrees voor het nieuwe gymnasium met 6 jarigen cursus, daar het oude, meer dan 2Y2 eeuw gebruikt op
leven,
het aloude schoolterrein der middeleeuwsche stad, geheel onbruikbaar
was geworden voor de nieuwere behoeften. was gevestigd aan het stille Pieterskerkhof. Het 20-jarig bestaan van het Stedelijk gfyainasium te Leiden (Bijdr.Nederl Gymn. 1858), blz. 5 vlg. Hier heeft weder naast De Raadt's voorbeeld de studie van Cousin, De i)
Zij
2)
Vgl. Suringar,
l'instruction publique en
HoUande
„Bedenkingen"
3)
Zijne
4)
Zie boven, blz. 10.
(Paris, 1831) zeker gewerkt. Vgl. aldaar
in Bijl. 86
op Del. Raad 1843/4.
I,
p. 151 suiv.
196 Zij
had toen reeds sedert 1864 een Hoogere Burgerschool voor jonuit de door Thorbecke in een be-
gens naast zich gekregen, geboren
langrijke wet van het vorige jaar vervulde behoefte aan praktische opleiding en ontwikkeling van den sedert 1848
op den voorgrond getreden
„breeden zoom der burgerij". Gevestigd op de Pieterskerkgracht, kwam
de H. B. kundige
S.
met
dr.
5-jarigen cursus onder leiding van den energieken schei-
De Loos
als directeur
ten slotte voor het klassieke
weldra tot grooten bloei en begon
gymnasium een
ernstige mededingster te
worden, daar de Polytechnische School, sedert 1905 Technische Hoogeschool, te Delft en na de artsenwet ook de universiteiten voor hare leerlingen hier een voorbereiding vonden. Zij trachtte aan beide uiteen-
loopende eischen het geven van algemeene ontwikkeling op modernen :
grondslag èn de voorbereiding voor H.O. in technische en natuurwetenschappelijke richting, zoo goed mogelijk te voldoen. 19'^^
eeuw ontstond
Op het
einde der
er een krachtige beweging, niet het minst ten ge-
De Loos zelven, in den lande volkomen gelijkstelHng van Gymnasium en H. B. S. bij de voorbebereiding voor het H. O., welke beweging eindelijk in 1917, ten minste voor het natuurwetenschappelijk H. O., ten gevolge van de wet-Limburg volge der actie van den onvermoeiden dr.
tot
dit lange jaren ijverig nagestreefd doel bereikte.
in denzelfden tijd een krachtige
beweging
tot
Daarnaast ontstond
samensmelting van de
beginselen der gymnasiale en middelbare scholen in een nieuwe instelling,
het Lyceum, van welke soort reeds in de groote steden door par-
ticulier initiatief
enkele scholen werden opgericht, terwijl een staats-
commissie de mogelijkheid van een dergelijke samensmelting door hare in een wetsvoorstel belichaamde, maar nog niet aangenomen plannen trachtte te verwezenlijken.
Intusschen was ook voor meisjes in 1881 een stedelijke H. B. S. in-
met een nieuw gebouw ^) op de Ruïne. Deze H. B. S. voldeed echter niet geheel aan de wenschen van de vele voorstanders en voorstandsters der vrouwenbeweging, die coëducatie of meer wetenschappelijke opleiding ook van meisjes voor dezen te verkiezen achtten. Een toenemend aantal meisjes vroeg en verkreeg sedert omstreeks 1880 toegang tot Gymnasium en H. B. S., al bleef de groote meerderheid der ouders nog de afzonderlijke H. B. S. voor meisjes, voor hare speciale behoeften bestemd, verkiezen, van waar ook dezen dan door verder particulier onderwijs de voorbereidende studiën de hoogeschool konden gericht,
bereiken, als
zij
dit verkozen.
Eene belangrijke
z)
Zieboren,
blz. 10.
instelling
van onderwijs dacht men,
niet het minst
197
om, op het voorbeeld van Delft, Indische familiën hierheen te lokken, 1877 te Leiden te scheppen door de oprichting eener gemeente-instelling tot opleiding van Oost-Indische ambtenaren ter vervanging van de hier in 1864 door het Rijk opgerichte, maar door de krachtige con-
in
currentie van de Delftsche school kwijnende instelling voor onderwijs
de taal- land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië, die eerst in 1881 werd opgeheven. Maar deze poging mislukte tengevolge weder van de concurrentie der gelijksoortige Delftsche instelling en in 1891 in
werd de Leidsche stedelijke instelling ^) wederom opgeheven om later plaats te maken voor een nieuw geregelde academische rijksopleiding dezer ambtenaren alhier. Daarentegen tiatief
van den philanthroop
ds.
zeeofficieren Kluit en Sandifort
door een
de
2)
in
1
862 opgerichte,
kwam
de
in
1855 door het
ini-
A. Rutgers van der Loeff en deoud-
door particuliere krachten gestichte en
in het geheele land
Kweekschool voor de Zeevaart
tot
gesteunde vereeniging
grooten bloei en zag het haar
de Witte poort afgestane zeer gebrekkige gebouw dientengevolge
bij
steeds verbeteren en uitbreiden. Zij had aanvankelijk op de toestanden
de Leidsche achterbuurten reeds een grooten invloed door zich
in
het lot der verwaarloosde vagebondeerende jongens aan te trekken en
goed opgeleide matrozen, die hier later honderden hunne eerste leerschool vonden. Ook het oude Mathesis Scientiarum Genitrix van 1785, moeder der latere praktische ambachtshielp tevens de marine aan bij
scholen hier ter stede, zag zijne pogingen tot praktische ontwikkeling
der burger- en arbeidersklasse met goed gevolg bekroond en zette
werk met
mend en weren
ijver
zijn
voort tot in onze dagen, zichzelf voortdurend hervor-
verbeterend
in
overeenstemming met de eischen van den nieu-
tijd.
Zoo nam Leiden, reeds door zijne in bloei toenemende Academie 3) op onderwijsgebied van groote beteekenis, op dit gebied in het algemeen in den lande een belangrijke plaats in.
nam
meer dan 50 jaren geleden het geval was, toen de school nog niet zulk een overwegende rol speelde, het schoolleven den jongen en het meisje steeds meer in beslag, hetgeen, naast het vrijere leven van den nieuweren tijd, aan het huiselijk leven een geheel ander karakter gaf. De voormaals min of meer strenge tucht ook in het ouderlijk huis, de strengheid met name der vaderlijke macht, hoe vanouds getemperd Van Alphen's vaders beTot den volwassen
leeftijd toe
zoo,
—
1)
Vgl. over haar Bibl. Leidsch Archief, n°. 5345 vlg.
2)
Ibid. n°.
3)
Vgl. Hoofdstuk VII.
5539
vlg.
;
198 wijzen het rijk te
— door het
Nederlandsche volkskarakter, begon belang-
verslappen, de huiselijke band werd door de moderne levens-
opvattingen steeds losser. In tallooze gezinnen van
alle
standen nam ook
het kerkelijk, ja het godsdienstig verband ziender oogen
Werd
omstreeks 1850 nog
in ieder gezin
af.
de dag met gebed en,
bij
met het lezen van stichtelijke boeken als Van der Palm's of een lateren Kinderbijbel begonnen; was, behalve de kinderen beneden de 7 jaar, toen het geheele gezin des Zondagsmorgens in de kerk te vinden en speelde de kerk in het huiselijk leven nog een groote rol onder leiding der in ieder huisgezin gaarne geziene geestelijke herders; werd de catechisatie en vooral de plechtige aanneming als „lidmaat" op ongeveer i8-jarigen leeftijd als belangrijke instellingen in hooge eere gehouden, vijftig jaren later was daarvan bij zeer velen geen sprake meer en bleef hoofdzakelijk alleen in orthodoxe en roomsche kringen nog veel van dat alles krachtig in wezen. De volkstellingen tot 1880 hadden slechts bij hooge uitzondering het „tof geen kerkgenootschap behoorende" achter den naam te voegen, en bij toenemend velen nam sedert het kerkelijk leven feitelijk geen plaats meer in bij de latere tienjarige volkstellingen klom het aantal der als zoodanig aangewezenen in den lande tot duizenden, tot tienduizenden, te Leiden tot honderden, zoowel van oorspronkelijk protestantschen als van oorspronkelijk katholieken huize. Tal van huwelijken werden omstreeks 1900 gesloten buiten alle kerkelijke plechtigheid om, vroeger onvermijdelijk in alle standen tal van jonge kinderen ontvingen het „Sacrament des H. Doops" niet meer tal van jongelieden uit protestantsche kringen bezochten geen catechisatie meer en werden niet meer „aangenomen" aan tal van sterfbedden ontbraken voortaan dé vroeger onontbeerlijk geachte godsdienstige ofwel kerkelijke „genademiddeProtestanten,
met
bijbellezing of ten minste
;
;
;
;
len" en troostgronden.
De
kerkelijke autoriteiten trachtten
nemende „ontwijding" van zij
huiselijk en
met groote inspanning deze toeopenbaar leven tegen te houden
stichtten protestantsche en katholieke jongelings-
^)
en jonge meisjes-
vereenigingen, „christelijke" en „katholieke" volksbonden en vereeni-
gingen van te
allerlei
onderhouden
;
aard
2)
om
niet alleen
het godsdienstig leven te versterken en
de katholieke en orthodoxe maar ook de
moderne geloovigen trachtten onder
leiding van volijverige priesters en
predikanten de jongelieden zoowel als de ouderen blijvend aan zich te
verbinden door de oprichting van „wijkgebouwen" en ontspanningsi)
2)
De eerste prot. Leidsche Jongelingsvereeniging is van 1854. De Leidsche Vereeniging voor Christelijke belangen is van 1857,
1893, de Vereeniging der St. Jozefsgezellen van 1883.
de R. K. Volksbond van
199
waar het kerkelijk toezicht zich, hier meer daar minder, maar vooral bij de Katholieken krachtig deed gelden. Daartegenover stelden zich de over het algemeen onkerkelijk getinte en in beteekenis toenemende socialistische vereenigingen zoo goed als de „neutrale" vereenigingen tot nut en vermaak ^). En het aantal dezer vereenigingen van allokalen,
aard en
lerlei
allerlei
kleur bleef steeds groeien
samenkomend
huizigheid van ouders en kinderen,
bijeenkomsten met het doel
om
bij
de toenemende in
uit-
vergaderingen en
„nuttige kennis" en „gepast vermaak"
voor alle standen, tot de laagste toe, verkrijgbaar
te stellen.
Was vroeger
de „kroeg" de voornaamste vijand van het huiselijk leven, thans werd het de vergadermanie naast de soms bandelooze sportmanie, die de huizen van arm en rijk verlaagde tot eet- en slaapgelegenheden, zonder veel meer.
Geen huisvader
bijna achtte zich verantwoord, als hfj niet
zulke samenkomsten,
liefst als
publieke optochten
geen huismoeder
;
voor „maatschappelijke" belangen,
Stonden
de seksen gelijk?
niet
deelnam aan
bestuurslid of drager van het vaandel bij bijna, of
mede
Was
zij
had mede
te
zorgen
te spreken in vergaderingen.
de rechtspositie, het kiesrecht, de
strijd waardig ? Waren er niet honaanspraak op, ja recht had van medespreken, neen, van medehandelen ? In tal van besturen deed de vrouw, on-
ontwikkeling der vrouw niet den
derden belangen, waarin
danks in tal
zij
allen tegenstand, hier ter stede
van vereenigingen nam
ringen, in de die thuis
zit
werkzaamheden
zij
omstreeks 1900 hare intrede;
een werkzaam aandeel in de vergade-
zelve.
De
vrouw, die „zwijgt
en zich wijdt aan het huisgezin,
als
in de kerk", vanouds haren man be-
hagend, hare kinderen verzorgend, hare dienstboden regeerend, zooals dat nog omstreeks i85ohetgeval was, behoort vijftig jaren later tot een
meer en meer verdwijnend type zoo goed als de huisvader van den ouden tijd. In hare plaats kwam de „sociaal gevoelende" vrouw, die binnenshuis hare toch
altijd niet
geheel
te
missen bezigheden, gelijk
die harer dienstboden, beperkt tot het hoogst noodige, het zooveel
mogelijk vereenvoudigt en verder zich wijdt aan hare „sociale plichten" buitenshuis in het belang harer reeds op vele punten „veroverde" rech-
ten en voor de toekomst harer sekse. Hare dienstboden
zelf, naar de wet zich beroepend op haar „arbeidscontract," volgen haar voorbeeld, hebben ook hare meisjesavonden", hare roomscheZita-vereenigingen en wat dies meer zij zij brengen hare avonden niet meer gezellig onder ,,
;
licht naai- of
te zijn 1)
om
te
breiwerk
in
gaan, waar
de keuken door maar verlangen na 8 uur zij
willen,
vrij
en geen dienst meer te verleenen.
Onder deze mag een eereplaats worden toegekend aan de vereeniging „Nut en Genoe-
gen", sedert 1866 gevestigd aan de Pieterskerkgracht, met haar leesbibliotheek, spaarkas, tee-
kenonderwijs, ondersteuningsfonds en gezellige bijeenkomsten.
200 onderscheiden zich
Zij
haar, die tractueel
zij
vroeger
in
als
kleeding en voorkomen nauwelijks meer van
hare „meesteres" eerden, thans als haar con-
gebonden „werkgeefster" hebben leerenbeschou wen;
zij is
niet
langer lid van het huisgezin, zooals toenmaals, maar zelfstandige dienst-
bode, die het bezwarend vindt zelfde
al
omgeving
om
langer dan eenige
maanden
in de-
te verkeeren.
Was
het standsverschil omstreeks 1850 nog aanzienlijk te noemen,
was
dit
vijftig
ook lang
jaren later
is
niet
meer wat het
in
de vorige eeuw geweest was,
de verdoezeling der standsgrenzen aanzienlijk toe-
genomen. De „democratie" heeft ook daan, in de laatste jaren vooral
;
in dit opzicht
reuzenschreden ge-
de gelijkmakende invloed van het mo-
derne leven heeft zich ook ten dezen sterk doen gevoelen. Er
is
inder-
daad meer doeltreffende zorg voor de minder bedeelden bij de vermogenden en welgestelden op te merken dan vóór vijftig jaren en dit is zeker niet in geringe mate toe te schrijven aan beter inzicht in sociale behoeften en den maatschappelijken samenhang van allen, in sociale toestanden in het algemeen, sedert omstreeks 1880 het groeiende socialisme, bij alle uitspattingen eener jonge beweging, de aandacht ook der andere standen op de nooden der arbeidersbevolking in het bijzonder met kracht gevestigd heeft. Niet dat omstreeks 1850de werkgever van den toestand zijner arbeiders niets of weinig afwist, niet dat toen geen hand werd uitgestoken
naar den arme, den behoeftige. Integendeel.
De
werkgever, die
in
den
regel nog steeds leefde te midden of tenminste in de nabijheid zijner arbeiders, lette wel degelijk
op
zijne
omgeving: reeds gingen luide
stemmen op voor de beperking van overmatigen kinderarbeid ^), reeds was men bedacht op het verminderen van de gevaren der werklieden te midden der fabrieksmachines, reeds werd gedacht aan betere woningen en werd in zekere mate erkend de behoefte der jonge arbeiderskinzij het dan geringe, mate van geestesontwikkeling. En de armenzorg was toen ongetwijfeld als vanouds nog steeds het voorwerp van bijzondere aandacht, zoowel bij de stadsregeering, die met schrik het budget der stad bezwaard zag met toenemende armenlasten ^), als bij de particulieren, wier als een nationale deugd geroemde liefdadig-
deren aan een,
heid
in
het openbaar zoowel als in het verborgen zeker niet geringer
was dan vroeger. De Leidsche Vrijmetselaarsloge La Vertu, die reeds van 1785 dagteekende, bleef daarbij niet achter. De diaconieën der verschillende kerkelijke gemeenten, de vereenigingen voor wijkverpleging,
i)
Zie boven, blz. 151.
3)
Zie boven, blz. 112 vlg.
201 kerkelijke vereenigingen als de katholieke vereeniging Vincentius a
Paulo, de besturen der wees- en armhuizen, der talrijke hofjes van ouden
en nieuwen datum, der oude mannen- en vrouwengestichten gaven zich de grootste moeite
om
behoeften tegemoet te
wintermaanden door
het leed der armen te verzachten en aan hunne
komen de buitengewone ondersteuning in zware ;
collecten, s.oepkokerij, uitdeeling
van levensmid-
delen, dekens en kleeding bleef nooit in gebreke; de I7^«
eeuwsche
ar-
menbakkerij aan den Ouden Rijn was nog steeds een zeer gewaardeerde
armenconcerten en dergelijke gaven telkens buitengewone
instelling;
De algemeene
baten.
Maatschappij van Weldadigheid had ook hier
hare afdeeling, die vooral de bedelarij en de diepste armoede bestreed
en
in
hare koloniën velen ten zegen bleek. Zegenrijk was de werking
der in
1
817
dadigheid
door het Nut gestichte Leidsche Maatschappij van Wel-
^),
die door doeltreffende organisatie en verstandig geregelde
uitdeeling van kleeding, brandstof en levensmiddelen naar deugdelijk
gebleken behoefte het voorbeeld gaf van goede regeling der armenzorg, in het bijzonder ter
voorkoming van armoede. Hare reorganisatie
in
deed haar nog beter aan haar doel beantwoorden de statutenwijziging van 1868 bracht wederom verbetering in de verdeeling ha1845
^)
;
rer beschikbare fondsen;
hare inrichtmg tot werkverschaffing was
velen een zegen, de oprichting harer arbeiderswoningen in 1835
hare in 1862 opgerichte hulpbank
4)
3),
voor de verleening van kleine
kredieten aan den burgerman zeker niet minder, hare hulp werd in
de moeilijke cholera-jaren
s)
tüsschen 1832 en 1866 niet tevergeefs
ingeroepen en steunde krachtig de ook toen van stadswege, door diaconieën en door particulieren ruim verleenden steun.
Ook de
diaco-
nieën zorgden, behalve voor geregelde bedeeling als vanouds, voor
werkmanswoningen als die der Hervormde Gemeente van 1862. Voor de arme zieken, op wier ongelukkigen toestand vooral het raadsverslag van den populairen ouden dr. Van Kaathoven en prof. Van der Boon
Mesch
1848 de bijzondere aandacht vestigde
in
gasthuis, in het Stadsziekenhuis aan de
Oude
^),
werd
in het Cecilia-
Vest, eindelijk in het
nieuwe Academisch Ziekenhuis veel beter gezorgd dan in vroegere perioden het in 1870 door de Hervormden aan de stad overgedragen ;
Minnehuis
in
de Kaarsemakersstraat ondervond van die verandering
Westerbaan, Het honderdjarig bestaan van de Leidsche Maatschappij van Weldadigheid voorkoming van verval tot armoede (Leiden, 1917).
i)
ter
2)
Ibid. blz. 18 vlg.
3)
Ibid. blz. 52 vlg. Zie boven, blz. 124.
4)
Ibid. blz. 80 vlg.
5)
Zie boven, blz. 12 vlg.
6)
Bibl.
Leidsch Archief n°. 3948. Met het raadsrapport van 1849,
ib. n°.
3539.
202 geen nadeel
terwijl
^),
de op zichzelf treurige twisten omstreeks 1850 in hunne gevolgen den armen, op wier
over het Huiszittenhuis ten slotte
ook door deze twisten met nadruk de algemeene aandacht werd gevestigd, ten goede kwamen. Vooral openden de treurige toestanden in lot
de achterbuurten, gebleken bij gelegenheid der cholera-epidemieën, de oogen voor het onvoldoende der omstreeks 1 850 gebruikelijke pogingen tot verbetering grenzenlooze armoede, ergerlijke onzedelijkheid, schan:
delijke verwaarloozing der kinderen
kwamen
melijk gebied
van den arme op zedelijk en lichaden dag en schreiden ondanks
duidelijk aan
werkzaamheid ten hemel. in den meest algemeenen zin ontving in de latere jaren der IQ^^^ eeuw dan ook een betere, vastere organisatie, gesteund op beter inzicht in de behoeften en belangen der armen en de wijze alle
De armverzorging
om
hen
te helpen. Zieken-
en begrafenisfondsen, pensioenvereenigin-
weduwen- en weezenfondsen, spaarkassen rezen in op en ondervonden verbetering, ook ten gevolge van
gen, uitkeerings-,
grooten getale
de ontdekking der schandelijke praktijken van de „Leidsche giftmengster" (1883) 2), die, gebruik makend van mazen in het net dier fondsen, jaren achtereen om eigen voordeel tal van kinderen en volwassenen ten grave had gebracht. Tal van vakvereenigingen volgden het voorbeeld der oude gilden
om
voor hare verarmde of door ziekte
of ouderdom
getroffen leden te zorgen.
eeniging van
1
De
Coöperatieve Winkevler-
867 ten bate der arbeiders, de door het verzet van den
winkelstand spoedig gedoode Leidsche afdeeling der vereeniging Eigen Hulp ten bate der meer gegoeden (1877) ontstonden; de vereeniging
„Tot
armen", reeds van 1858, die onder de spreuk „Uit Liefde" de vereeniging „Armenzorg" (1890) deden wat zy konden
heil der
(1847), later
om al die
:
philanthropische werkzaamheid aan te vullen
en commissiën
tot werkverschaffing, tot bestrijding
vooral in 1897, toen een groote fabrieksbrand
bij
;
vereenigingen
van werkloosheid,
de firma
De Heyder
honderden arbeidersgezinnen tijdelijk tot den bedelstaf had gebracht en onder leiding van burgemeester Was een belangrijk fonds voor dergelijke gevallen werd opgericht; die tot ondersteuning van behoeftige kraamvrouwen, zoowel door studenten als door anderen, de Leidsche Vrouwenvereeniging, die voor „Reisbelasting", vereenigingen allen voor katholieke en gereformeerde christelijke wijkverpleging
—
aan den arbeid deel, ieder op haar wijze en voor haar onverzorging van armen en zieken. Het Leger des Heils, dat derdeel der zijn zorgen uitstrekte over de armsten der armen, de verdorvensten
namen
ijverig
i)
Zie boven, bl(. 12.
2)
Catal. der prentrerzameling (Archief Leideo), n". 395.
203 der verdorvenen, de ongelukkige schipbreukelingen des levens, stichtte hier eene
Er
is
werkzame
afdeeling.
misschien geen stad in Nederland, die naar verhouding zoo vele
van dien aard kan aanwijzen
instellingen
^)
als
Leiden, welks betrek-
kelijk buitengemeen talrijke fabrieksbevolking daaraan zeker veel be-
hoefte had en, vergeleken
wat er vóór
bij
vijftig jaren
van dat
stond, zeker niet over mindere zorg te klagen heeft. Daarbij
alles
be-
kwamen
dan de van stadswege in deze periode met kracht aangevatte verbete2), die ook op den gezondheidstoestand der armen een zegenrijken invloed hadden verbetering van het rioolstelsel, van de stadsreiniging, van de watervoorziening, van de woningtoestanden, verspreiding
ringen
:
van licht en lucht door opruiming van oude krotten en nauwelijks bewoonbare „poorten" en sloppen, ontstaan in de ló^^ en 1 7
zij
3),
komende
volksgezondheid. Niet minder hebben de betere inrichting der bouwpolitie
en het rijkstoezicht op de inwendige toestanden
op dat
alles
in
de fabrieken 4)
invloed geoefend.
samengenomen
„eeuw van den werkman" zooals de 20^*^ soms genoemd zijn geworden, voor dezen inderdaad niet het minst gezorgd en begon de „middenstand" zich eenigszins op den achtergrond geschoven te gevoelen. Maar ook deze begon zich op het einde der eeuw te organiseeren en voor zijne belangen te waken, zij het door eene kiesvereeniging met neutraal en plaatselijk karakter, zij het door onderlinge hulpverleening en economische aaneensluiting in bonden van lokalen aard. Dat bij dit alles het vereenigingsleven het huiselijk leven soms begon Alles
heeft de
latere decenniën der 19^^ en
overwoekeren en
te
nader betoog.
in ieder
de eerste der
geval aanzienlijk te wijzigen, behoeft geen
De vermogende
klasse,
mannen en vrouwen, werden
bij
dat alles ernstig belast, niet alleen met geldelijke lasten en contributie
vorderende lidmaatschappen van
allerlei
aard maar ook met werk, met
arbeid voor al deze belangen, die een groot deel van den
namen. Ook
bij
den middenstand en
in
tijd in
beslag
de arbeiderskringen eischte het
snel ontwikkelde vereenigingsleven heel
wat krachten ten koste van het
huiselijk leven.
i)
Zie het Leidsch Adresboek,
2)
Zie boven, blz. 4 en II vlg.
3)
Zie
4)
Zie boven, blz. 150.
dl. III, blz.
2 vlg.
waar
al die
vereenigingen met hare besturen zijn aangegeven.
204
Ook
in
andere opzichten onderging dat huiselijke gelijk het openbare
leven belangrijke veranderingen.
De dag
heeft in huis een ander ver-
loop dan vroeger.
Omstreeks 1850 werd nog algemeen het oud-vaderlandsche spreekwoord van den goud aanbrengenden morgenstond in eere gehouden. Vroeg in den morgen begon het werk, om 5 of 6 uur; het gansche huisgezin verliet het bed om spoedig aan te kunnen vangen met de dagelijksche werkzaamheden. Thans beginnen ook niet alle fabrieken zoo vroeg, ook omdat allerlei bepalingen den dagelijkschen werktijd van den arbeider hebben beperkt tot omstreeks tien uren, zoodat het de moeite niet zou loonen zoo vroeg het werk te beginnen. Scholen, die om 8 uur aanvangen, worden niet meer gevonden 9 uur is de tijd. Ook de kantoren, de winkels openen om 9 uur en niet vroeger. In het algemeen begint het stadsleven niet vóór dat uur en is in verband daarmede het eerste ontbijt een uur later gesteld dan voorheen. :
De
daaraan voorafgaande
tijd
wordt door de hoogere volksklasse voor
een deel gewijd aan de morgenkrantenlectuur, die
in het dagelijksch
leven een belangrijke en vaste plaats heeft ingenomen.
Omstreeks 1850 werd nog algemeen onder
alle
twaalf en twee het middagmaal genuttigd. Thans
daarop sinds lang ingericht en moeielijk anders
werk dezen
of ander klasse en
zelfs tot 7
bij
tijd
standen tusschen
is,
voor zoover niet
te verdeelen fabrieks-
nog heeft doen behouden, onder de burger-
de hoogere standen het uur van het middagmaal
die klassen een in
omvang en inhoud toenemende
navolging van Engelsche gewoonte,
is
bij
koffietafel tusschen
12 en 2 wordt genoten en in de hoogere klasse een theeuurtje 5 uur, in
tot 5, 6,
uur in den namiddag verschoven, terwijl dientengevolge
om
3, 4,
ingeschoven.
Bij dat alles is de levenswijze aanzienlijk verfijnd, ook in verband met de door het reusachtige wereldverkeer vergemakkelijkte gelegenheid om zich allerlei vroeger ongekende weelde van spijzen en dranken,
van kleeding en meubelen voor weinig geld te verschaffen. Hoe zouden onze vaderen opzien van onze maaltijden, onze meubelen, onze kleederen Hoe zouden zij zich verbazen over onze behoeften aan licht, lucht !
De ouderwetsche
en warmte binnenshuis!
eenvoud, die
gold voor het kenmerk van den waren Hollander, ken.
De gewone
burger
leeft
is
in
1850 nog
thans ver te zoe-
thans in een omgeving en veroorlooft zich
genietingen, die door de aanzienlijken van 18 50 als overdaad en verkwisting zouden
aangemerkt
burgerwoningen, treffen,
zelfs
zijn
geworden. Het
waarvan vroeger vermogenden alleen
weelde vergunden.
is
geen zeldzaamheid in
van de kleine burgerij, meubelen en spijzen aan te
De
bij
oudtijds streng gevolgde
uitzondering zich de regel, dat
met
i
No-
205
vember de kachels kwamen en zij met i Mei onherroepelijk verdwenen, is met zooveel meer regelen van dien aard losgelaten. Een en ander hangt natuurlijk samen met de enorme stijging der Iconen en salarissen, met de algemeene stijging van den rentevoet, terwijl meubelen en kleeding, met veel geringer soliditeit, veel goedkooper geworden, waartegenover
zijn
staat, dat
de
prijs
der levensmiddelen
voor een groot deel een aanzienlijke stijging heeft ondervonden. In het
algemeen kan men zeggen, dat, vergeleken bij 50 jaren geleden, in alle rangen en klassen der maatschappij de levensstandaard aanzienlijk verhoogd is, een verschijnsel, dat de gevolgen eener ongekend ernstige crisis, als die tijdens den heilloozen en misdadigen wereldoorlog op alle gebied
is
ontstaan, des te moeielijker te dragen maakt.
Het zou bezwaar-
lijk zijn in juiste cijfers uit te drukken, hoeveel wel die verhooging van den levensstandaard bedraagt, maar het is zeker niet overdreven als men aanneemt, dat het leven dooreengenomen thans de buitenge-
—
wone is als
oorlogsprijzen niet in rekening gebracht toen.
De
— driemaal zoo duur
omstandigheid, dat de inkomsten niet op ieder oogenblik
dan langzamer intredende verhooging
van die trapsgewijze, nu
sneller,
daarmede
hebben gehouden, heeft natuurlijk
gelijken tred
in vele ge-
zinnen tot financieele bezwaren aanleiding gegeven, die niet gemakke-
kunnen of konden worden overwonnen. Het budget van den huisvader is onder dat alles sterk in omvang toegenomen. Zijn voorganger van 1 850 zou den doodschrik op het lijf krijgen van het bedrag, dat het eindcijfer op den 3 i^ten December aanwijst, lijk
als
de huisvader van thans, ten behoeve van de verschillende stads- en vermogen en zijn inkomsten met de uiterste zorg
rijksbelastingen, zijn
en de
pijnlijkste
nauwkeurigheid heeft
te
berekenen, op straffe van aan-
zienlijke boeten, zelfs gevangenisstraf.
Omstreeks 1850 waren de trouwens niet hooge grond- en personeele belastingen benevens de patentlasten in hoofdzaak nog alleen zijn nachtmerrie op dit terrein de indirecte lasten, werkelijk vooral voor den arme zwaar drukkende accijnsen op allerlei, stedelijke en rijksaccijnsen, drukten ten slotte ook wel op zijn budget, maar meer van ter zijde, meer ongemerkt en zonder dat hun bedrag op dat budget bij mogelijkheid in cijfers viel aan te geven. Maar hij kon al nagaan, dat de dagen dezer laatste geteld waren en directe belastingen van allerlei aard, een rijksinkomstenbelasting b.v., waarvan toen druk gesproken werd, weldra hunne plaats zouden innemen. Hij heeft zich in die groote halve eeuw aan velerlei verandering en hervorming ten dezen moeten gewennen en ;
het resultaat
is
voor
hem
natuurlijk geweest
:
hooger
lasten, hetzij
onmiddellijke verhooging, hetzij door „opcenten" ten behoeve van
door rijk,
2o6 provincie en gemeente. Natuurlijk, want het
moderne
staats- en stads-
leven heeft met zijn buitengewone ontwikkeling naar alle kanten,
met
de aanhoudende en tallooze hervormingen en verbeteringen, die zijn eigen leven en dat der zijnen hebben veraangenaamd in duizenderlei opzicht, het hebben verlengd en verdiept, in sommige opzichten verhoogd en veredeld het heeft dit alles niet kunnen doen zonder hooger eischen te stellen ook aan zijn financieele draagkracht. Men behoeft slechts het betrekkelijk reeds hooge Leidsche stedelijk budget van 1850 de wereldoorlog van dat jaar te vergelijken met dat van 1914 ^) heeft alle verhoudingen ook van dezen aard nog onmatig doen uitdijen men vergelijke daarbij ook de staatsbudgetten van die jaren met elkander en het is duidelijk, dat de Leidsche huisvader met de paar procenten belasting van 1850 een halve eeuw later niet ver zou komen. In het algemeen mag men aannemen, dat hij in het begin der 20^*^ eeuw tusschen/en 10 procent van zijn inkomen aan belasting heeft te betalen gehad en dat dit procent, weldra den „tienden penning" zooals men placht te zeggen met een onhistorische, onjuiste herinnering aan de gehate opbrengst uit Alva's dagen naderend en overschrijdend, in
—
—
—
—
—
de noodlottige jaren van den wereldoorlog
zelfs tot
het dubbele
is
ge-
stegen met het vooruitzicht van nog meer toeneming.
Wie ziet het einde van deze ontwikkeling? Zullen staats- en
stedelijke
bankroeten ten slotte niet een einde moeten maken aan den ondrage-
komen op
feitelijke confiscatie van een van den vermogende? Zullen staats- en stadsbestuur nog sterker voortgaan op den weg van de „socialistische" samenleving, die sommige deskundigen als het ideaal der naaste toekomst voorspellen? Is het wonder, dat velen zich met bekommering
lijken last, die dreigt neer te
aanzienlijk deel der inkomsten
? De steden en dorpen zullen op den duur evenmin in staat zijn om de dagelijks toenemende lasten te dragen als de staten zelf dit zullen kunnen doen; de inkomsten uit het bezit van stedelijke en staatseffecten zullen zeker aanzienlijk verminderd worden, zelfs de kapitalen zelf worden met ernstige directe
afvragen, waarop dat alles zal uitloopen
vermindering bedreigd.
De door
de omstandigheden noodzakelijke
rantsoeneering van levensmiddelen, van levensbehoeften in het alge-
meen neemt
dagelijks toe; het gemeentebestuur wordt
levensbehoeften en organisator van distributie van
tal
koopman
in
van die behoef-
de burgemeester een door den staat aangewezen opperkoopman in de stad en opperdirecteur van alle gemeentelijke bedrijven de algeten,
;
meene, gemeentelijke en bijzondere steuncomité's kunnen moeite hunne omvangrijke werkzaamheid torschen. i)
Zie boven, blz. 130.
niet
dan met
207
Hoe
lang zal deze abnormale toestand nog duren?
En zal
maken
het na den
aan den nu reeds in het vierde jaar voortdurenden wereldkamp, gelukken om het economische leven weder spoedig in normale banen te leiden ? Of zullen wij komen te staan voor een geheel anderen maatschappelijken toestand, voor een omwenteling, die haarsgelijke in de wereldgeschiedenis zoekt? Op die vragen vol bekommernis is thans geen bevredigend reeds zoo lang vurig gehoopten vrede, die een einde
antwoord
Maar
zal
te geven.
het dagelijksch leven gaat intusschen zijn gang.
Na den avondmaaltijd, hetzij die, zooals bij de hoogere standen, tot den hoofdmaaltijd is geworden, hetzij hij, zooals in de arbeidersklassen en bij de kleine burgerij, nog het oude karakter van maal tegen den nacht heeft behouden, volgde omstreeks 1850 de kalme huiselijke avond, als
men
uitrustte
de
stille
tafellamp met olie gevuld, in arme gezinnen
van
zijn
ker, het oliepitje in de
dagtaak, met het geheele gezin geschaard
spaarlamp
of, als
men
om
om de kaarsenbla-
des zomers in den tuin of
voor het huis zich den tijd kortte met huiselijk spel, met huiselijken handenarbeid van naaien, mazen en breien, met ontspannende lectuur,
met gezelligen
huiselijken kout,
onschuldigen inhoud.
bewaar
je licht
met buurpraatjes van meer of minder
De klepperman met
zijn: „tien
uren heit de klok!
en kaarsje wel!" gaf het sein tot den gezamenlijken af-
tocht naar de aloude bedsteden met haar sitsen gordijn ofde in hoogere klassen reeds lang ingevoerde min of meer weelderige, door min of meer
zware gordijnen omsloten houten
Thans
is
dit alles
veranderd.
of, later, ijzeren
Was vroeger
voorstelling, een bal in een stad als
Leiden
ledikanten.
een concert, een theater-
iets bijzonders
en eigenlijk
den welgestelde bereikbaar, thans is het van October tot Mei een bijzonderheid, als er in de Stadsgehoorzaal of den Schouwburg „niets te doen" is iederen avond geven de bioscopen hare veralleen voor tot
;
tooningen zalen
deelen van de stad en trekken meestal volle middenstand en de lagere klassen geen verden
in verschillende
met publiek
uit
;
eeniging onder de hoogere of lagere burgerij, die zich respecteert, of zij geeft een of meer „uitvoeringen", dans- of muziekavonden in den winter.
En
als er
geen vermaak valt na te jagen,
zijn er
toch
altijd
nog ver-
gaderingen van socialen of politieken aard, die den avond vullen. lectuur der avondkranten doet het overige
;
tot in
De
de verste achter-
buurten gaat het populaire Leidsch Dagblad of de thans katholieke
Leidsche Courant van hand tot hand. Buiten de arbeidersklassen en
de kleine burgerij denkt niemand eraan te
zoeken
—
om
vóór
de oud-vaderlandsche bedstede
elf
is
uur het ledikant op
zelfs
voor die klassen
208 zoo niet geheel in onbruik gekomen, toch
worden.
De met ouderwetsche
reeds sinds bijna een halve
in gebruik zeer beperkt geen pet uitgedoste klapperman is
eeuw verdwenen en
het onheilspellende geluid van
gehoord, evenmin
jas
als sedert
zijn
zelfs bij
brand wordt
„verkeerden" ratelklap niet meer
eenige jaren de brandklok haar sombere
klanken doet hooren over de stad of de aloude torenblazer zijn kla-
gende liederen van het stadhuis meer uittrompet in den stillen nacht. Het moderne leven heeft ook deze, ten deele poëtische overblijfselen van den ouden tijd weggevaagd en plaats doen maken voor praktischer organisatie's van veiligheid. De in den nacht klinkende stap van van een „stoepje" of „diender" spreekt den modernen politieagent den particulieren „waker" herinnert nog meer of bijna niemand aan zijn ouderwetschen voorganger, het altijd nog voortlevende en totnogtoe ook in den nacht doorspelende carillon aan zijn ouden blazenden torenmakker, wiens werkzaamheid door den Leidschen Raad van 1903 als „onmenschwaardig" en „niet meer van onzen tijd" werd
—
—
opgeheven.
Zoo gaat het
in
de week, maar de Zondag wordt ook niet meer door-
als vóór vijftig jaren. Niet alleen kerkelijke werkzaamheid is vanouds op de heiliging van den Zondag gericht maar ook de nieuwere opvattingen in het algemeen dringen aan op bevordering der zon-
gebracht als
De
dagsrust.
rusttijd begint eigenlijk al
om
Zaterdag
12 uur
— den
„Engelschen" Zaterdag zooals dat naar het land van oorsprong heet.
Vroeger eindigden op dat uur alleen de werkzaamheden voor vele arbeiders in de fabrieken, waar het schoonmaken van de machines dat noodig maakte om des Maandags weder vroegtijdig te kunnen beginnen.
gewoonte in het algemeen zoowel bij het fabriekswezen meer en meer doorgedrongen en beginnen kantoren en bureau's haar steeds meer na te volgen het is de tegenhanger van den Maandag, die van oudsher onder de arbeiders wereld door niet de beste elementen werd en nog wordt „gehouden" en waarop van de overigens algemeen op te merken matiging der drinkgewoonten weinig te zien valt. De Zaterdagavond, als de loonen uitbetaald zijn, is nog steeds de
Thans
die
is
als elders
;
winkelavond is
ook
in
bij
uitnemendheid voor de lagere bevolkingsklassen
;
hij
de gezinnen der andere klassen als een soort van voorbereiding
den Zondag vanouds eenigszins
feestelijk getint dan wordt van alschoongemaakt en gereinigd vanouds ook het lichaam en de kleeding en voor den Zondag in orde gebracht dan wordt door de huisvrouw voor de thuisgeblevenen iets bijzonders opgezet, terwijl vele
tot
lerlei
—
:
—
;
huisvaders in de sociëteit of de herberg ofwel in onschuldige vergade-
ringen hun toevlucht zoeken.
:
209
De Zondagmorgen
is
dan
in
de kerkelijk gezinde familiën van
allerlei
richting natuurlijk aan den godsdienst gewijd, in orthodox-protestant-
sche gezinnen ook de avond, terwijl de middagkerk zoo goed als geheel is
afgeschaft of die tijd bestemd
is
voor de zondagsscholen der kin-
deren, sedert omstreeks 1860 ook hier ter stede ingevoerd. Het overi-
ge van den Zondag wordt door velen
als vanouds nog gewijd aan kalme den Stationsweg, den Rijnsburger weg, den Vinkweg of verderop Poelgeest of Endegeest of de Haagsche Schouw „om" het vroeger veelgeliefde koffiehuis aan het Warmonder hek had den loop reeds lang verloren, voordat het in 191 7 werd afgebroken, de Groote en Kleine Vink hadden des te meer menschen ge-
wandelingen langs de
singels,
;
trokken
goedgelegen uitspanningsplaatsen aan den Rijn.
als
Ook de
sportwedstrijden op de daartoe door sportgezelschappen gehuurde vel-
den aan of
den Rijnsburgerweg, aan den Zoeterwoudschen Singel van den middag. Vele andere Leidsche mannen en jongens wijden den Zondag als vanouds aan bij
enz. vullen voor velen een groot deel
het geduldige en nog steeds veelgeliefde peueren schoit"
^)
met of zonder „smulmet
langs de omliggende vaarten of aan de nobele zeilsport
boeiers en andere zeilschuiten op de meren, aan fietsen, motorrijden alle land- en waterwegen in verren omtrek. De toenemende beweging voor Zondagsrust strekt zich steeds verder uit het tramverkeer, de post- en telegrambezorging worden steeds meer beperkt onder gereede medewerking of toelating van het publiek, dat meer en meer ook aan de post- en telegraaf beambten, conducteurs enz. het genot van den wekelijkschen rustdag wil schenken. De oude Zondagswet, gemaakt voor vroegere verhoudingen en inzichten, wordt door de laatste twee burgemeesters der stad krachtig gehandhaafd, zoodat schouwburgen en concertzalen niet vóór 8 uur, als in de kerken de dienst is afgeloopen, de voorstellingen mogen doen aanvangen. De Zondagavond is dan aan den gezelligen huiselijken en vriendschappelijken omgang gewijd ofwel wordt meer en meer door bioscoop- en schouwburgbezoek ingenomen, terwijl ook het herbergbezoek op dien avond allerminst schijnt af te nemen onder de lagere volksklassen. Over het algemeen is echter niet alleen op Zondag maar ook in de week het herberg-, bij de hoogere klassen het societeitsbezoek in niet geringe mate afgenomen met name de sociëteiten kunnen haar bestaan nauwelijks rekken ten gevolge van gering bezoek en geringe verteringen der bezoekers het gebruik van sterken drank is over het algemeen in alle rangen en standen afgenomen, ten
of motorvaren langs
—
—
;
;
i)
Vgl. Beets'
Camera Obscura De Leidsche Peuëraar. :
14
2IO deeledoor dat van thee,
koffie,
chocolade, limonade of
,,
kwast" vervan-
gen; wijn wordt veel minder gebruikt dan vroeger, het bier daarentegen heeft in de laatste decenniën weder gewonnen tegenover jenever
en brandewijn vooral ten gevolge van den invoer van smakelijke Duitsche en het gebruik van dergelijke inlandsche bieren. Dit hangt voor
een groot deel samen met het ontstaan van de matigheids- en geheelonthoudingsvereenigingen, die sedert langer dan een kwart eeuw met
kracht en toenemend succes de oud-vaderlandsche drinkgewoonten bestrijden.
Overigens zorgen de leesbibliotheken
pen, reeds sedert den aanvang der
ig^^^
^)
en de leesgezelschap-
eeuw, ja reeds vóór de dagen
der revolutie opgericht, voor lectuur, terwijl de verschillende buiten-
steedsche zondagsbladen en allerlei
al
of niet geïllustreerde weekbladen van
gezindheid aan de verdere behoeften
in die richting
ruimschoots
voldoen.
De Zondag, nog steeds is
als
door de overgroote meerderheid der Leidsche bevolking een
in
hoofdzaak aan godsdienst gewijden dag geëerd,
zoo voor een talrijke minderheid louter de gewenschte rustdag ge-
worden, afwisseling biedend op zaamheid, die zonder
hem
Bij die godsdienstige
allerlei wijze
te uitputtend
zou
van de wekelijksche werkzijn.
oefeningen op den Zondag zoowel als in de
week, de dagelijkscheder Roomschen, de wekelijksche of halfwekelijkschebij de orthodoxe Protestanten, valt een gelukkig toenemende mate
van verdraagzaamheid, zoowel van de verschillende kerkgenootschappen als van de richtingen te midden daarvan, gelijk overal in den lande,
ook
te
Leiden duidelijk op te merken
— een aanzienlijke vooruitgang
sedert 1850.
Omstreeks 1850, vooral bij het herstel der bisschoppelijke hiërarchie ook hier aanleiding gaf tot een scherpe anti-katholieke adresbeweging ^), was de kloof tusschen Katholieken en Protestanten groot. De eersten sloten zich in dien tijd nog steeds aan bij de in kracht toenemende liberalen van Thorbecke's denkbeelden, van wie zij gereedelijk erkenning hunner rechten op volstrekt ongehinderde godsdienstin 1853, die
oefening en kerkelijke inrichting volgens eigen opvattingen, benevens feitelijke
staatkundige gelijkstelling mochten verwachten.
20 jaren
later
Rome
Een
kleine
veranderde dat ten gevolge der steeds krachtiger van
zelf uit aangezette actie
tegen de
in
den grond der zaak door
de kerkelijke overheden verderfelijk geachte Hberale beginselen i)
In het
gedaan. Not.
de
midden der eeuw bestond er een Leesmuseum bij Van den Hoek aan de Breestraat, op dit gebied, o.a. door het Nut in zijn vereenigingsgebouw
voortzetting van vroegere pogingen
2)
;
Raad
1853, Bijl no. 80.
211 pauselijke Encycliek van
1865 met haren tegen den geest der eeuw
gerichten Syllabus Errorum en het vooral op onderwijsgebied gel-
dende mandement der Nederlandsche bisschoppen van 1868 gaf aanleiding tot een snelle toenadering der Katholieken tot de conservatieve
Protestanten. Vooral het gemeenschappelijk optreden tegen de groeien-
de eischen van het openbaar lager onderwijs in liberalen zin bracht de Katholieken op staatkundig gebied steeds nader eerst tot de conservatieve,
dan ook
stanten.
Onder
tot
de anti-revolutionnaire elementen onder de Prote-
leiding vooral
van twee staatslieden, den
in zijn jeugd te
Leiden wonenden en als student ontwikkeldenKuyper en den talent vollen redenaar en dichter Schaepman, ontstond sedert 1880 toenadering en
samenwerking op staatkundig gebied, met volkomen handhaving van ieders kerkelijke richting, wat natuurlijkerwijze ook betere eerbiediging van elkanders godsdienstige overtuiging ten gevolge had. Wel maakte zich nu onder de anti-revolutionnairen uit afkeer van Rome eenweldra sterke christelijk-historische groep los, die in de Nederduitsch Hervormde Kerk krachtigen steun vond tegenover de vriendelijke politieke houding, door Afgescheidenen en Gereformeerden ten aanzien van de Roomschen aangenomen, en bleef deze groep aanvankelijk scherp tegenover Rome staan, ja wilde zij ook van staatkundige samenwerking met de Roomschen liever niet weten maar omstreeks 1900 luwde ook deze scherpe tegenstelling en bleef zij zich feitelijk alleen op kerkelijk ;
Aan de liberale zijde daarentegen bleef de staatkundige antithese niet zonder invloed op de kerkelijke houding, terwijl de sociaal-democraten zich vijandig stelden tegenover de Kerk, gebied handhaven.
als een der hechtste bolwerken der door hen als beschouwde bestaande maatschappelijke orde. Deze in den lande algemeene tegenstellingen en toenaderingen van staatkundigen, godsdienstigen en kerkelijken aard lieten niet na ook te
door hen beschouwd
verderfelijk
Leiden, waar lezingen en bijeenkomsten evenals elders deze aanzetten
en onderhielden, invloed te oefenen, perioden
was
i)
geen aanleiding tot
dit het geval bij
kringen,
met name
in
in het
gaven zij buiten verkiezingsoog vallende verdeeldheid. Wel
al
de inwendige verschillen
den langjarigen
strijd
in
de protestantsche
tusschen modernen en
orthodoxen.
Die
strijd
der protestantsche meeningen onderling was ook te Leiden,
aanvankelijk in hare theologische Faculteit geëerd middelpunt van het
tegen 1850 opkomende modernisme van geleerde en welsprekende hoogleeraren als Scholten, Kuenen, later Rauwenhoff en de hunnen.
i)
Zie boven, blz. 135.
212 duidelijk
merkbaar
den ook
in
Omstreeks 1860 vierde het modernisme te Lei=) en kon zich de weelde
^).
de Hervormde Kerk haar hoogtij
veroorloven enkele gematigd orthodoxe predikanten als de populaire ds.
De Wolff te doen beroepen
gemeente. Maar
ten behoeve van andersdenkenden in de
vooral twintig jaren later werd
tien,
zij
door de ge-
had weten te boeien, aan de oude kerkelijke dogmata en instellingen van haar standpunt teruggedrongen. Het in 1866 inde Ne derduitsch Hervormde Kerk aangenomen algemeen stemrecht gaf aan die menigte het heft in handen. De laatst verkozen predikant te Leiden was in 1867 ds. Knappert. De eene moderne predikant na den ander werd sedert door het nieuwe kiescollege, waar de orthodoxen van allerlei schakeering de overhand hadden, door een min of meer orthodoxen collega vervangen en bij den dood van den laatsten modernen predikant, dr. Hagen in 1903, was het hechtheid der groote menigte, die
met het modernisme
in
zij
niet
de Leidsche Hervormde Kerk gedaan. Een
over het geheel gematigde orthodoxie bleef daar heer en meester en
de moderne minderheid ging voor een deel over naar de verwante Remonstrantsche, Doopsgezinde of, een enkele maal,Luthersche gemeenten, waarin, ten minste voorzoover de beide eersten betreft, het modernisme op den voorgrond was gebleven, ofwel trok zich, voor een deel met formeele uittreding der moderne elementen uit het Nederduitsch-
Hervormde kerkverband, terug in eigen vrije godsdienstige bijeenkomwaarin predikers van elders of uit genoemde kerkgenootschappen voorgingen in gehuurde lokalen als het Volkshuis en met name het in-
sten,
tellectueel
Ook
ontwikkelde deel der Leidsche burgerij bleven boeien.
de orthodoxe kringen zelf ontstond in verband met de algeopenbarende neiging tot scherp calvinistische, aan den anderen kant tot mystieke denkbeelden omstreeks 1 880 velerlei afscheiding, evenals in 1834 gericht tegen de gematigde opvattingen
meen
in
in het land zich
der heerschende orthodoxie. Verscheidene kleine protestantsche ge-
meenten. Baptisten
ook
e.a.,
ontstonden naast de „afgescheidenen"
hier ter stede; vooral na het ontstaan der
stichtten
zij
kleine afzonderlijke
,
3)
.doleantie" (1886),
kerkgebouwen en gemeenten of wel
behielpen zich met tijdelijke plaatsen van godsdienstige bijeenkomst.
Maar lijke
die kerkelijke verdeeldheid handhaafde zich toch de uiterbij
uitzondering veroorzaakten de
bekende Zwijndrechtsche mystica Maria Leer bekeerde zich bier op haar ouden modernisme (Knappert, Gesch. der Ned. Hervormde Kerk, II, blz. 280), toen zij er het Bethlehemshofje woonde. i)
dag in
bij al
verdraagzaamheid en slechts
Zelfs de
tot het
2)
Knappert,
3)
Zie boven, blz. 117.
blz.
322
rlg.
213 kerkelijke afscheidingen te Leiden
ook scherpe persoonlijke en maat-
schappelijke tegenstellingen, die in 1850 in het maatschappelijk leven
nog een zoo groote
rol
speelden en op het stedelijk en familieleven zoo
grooten invloed hadden.
Zoo ongeveer gaan de levensdagen van den Leidschen kind, den jongeling, den huisvader voorbij,
gen
tot het eind
Ook
van
om hem
burger, het
ten slotte te bren-
zijn leven.
dat wordt bereikt onder gansch andere omstandigheden en vol-
gens andere gewoonten dan vóór een halve eeuw
maar de menschelijke gevoelens,
zijn
sterfbed omring-
omgeven, zijn dezelfde gebleven. De door de wetenschappelijke studiën van den lateren tijd verhoogde en verdiepte werkzaamheid van den medicus, den huisarts den,
wederom van
vroeger,
bezwaren op den
maar
specialist
die het
die thans voor tal van interne en externe
een beroep kan doen, heeft in het algemeen
het menschelijk leven sedert 1850 met een paar jaren kunnen verlengen,
gesteund door de veel grootere zorg voor de volksgezondheid, die sedert dien door stads- en staatsbestuur wordt gedragen.
Maar eindelijk
is
ook
het uur geslagen en moet de mensch worden overgebracht naar de plaats,
waar
Ook
alle
menschen
deze plaats
is
te
gelijk zijn.
Leiden veranderd voor een groot deel, het
niet-katholieke en niet-joodsche
^)
deel der bevolking, dat vroeger
op
een der algemeene kerkhoven aan de daartoe ingerichte bolwerken
aan de noordzijde der stad werd ter aarde besteld. Al zijn het niet meer de „buren" of de bijzondere „noodigers ter begrafenis", die hem ten grave leiden, maar geschiedt
dit laatste onder bestuur der bijzondere of algemeene begrafenisonderneming, aan welke deze laatste zorg is opgedragen al is in vele gevallen de kerkelijke plechtigheid bij de be;
op den achtergrond geraakt of geheel verdwenen zoo goed als aan het sterfbed zelf; al begint men na eenigen tijd van toenemende weelde en praal van kransen en volgkoetsen en reeksen van toespraken grafenis
aan het graf weder tot meerderen eenvoud terug te keeren, de starre strengheid en kaalheid der oude kerkhoven
is
zoo goed
als
geheel op-
geheven. Het oude buitenverblijf Rhijnhof, aan de Haagsche Schouw, thans kerkhof onder het beheer der Nederduitsch Hervormde Ge-
meente, ook de oudere nog in gebruik zijnde kerkhoven vertoonen meer en meer het karakter van vriendelijke plantsoenen en bloemhoven, tusschen welke de met eenvoudige steenen en eenvoudige opschriften, volgens vaderlandsche gewoonte slechts bij uitzondering met
i)
Katholieken en Joden hebben nog hun eigen begraafplaatsen.
214
monumentale werken voorziene graven het menschelijk overschot bevatten.
Zoo doet het moderne stadsleven zich tot op het laatste oogenblik van den daarin zich bewegenden mensch krachtig gevoelen. Bij al die
verandering
in
het stadsleven zooals wij dit in het onder-
havige werk over een periode van meer dan zeven eeuwen hebben geschetst,
mag ten
slotte
de vraag worden gesteld kunnen wij :
in die
zeven
ook bij den mensch zelven, die van geslacht tot geslacht in deze goede stad heeft voortgeleefd, onder zoo velerlei lotswisseling een ingrijpende verandering van zijn wezen zelf opmerken? eeuwen, van
1
200
tot
nu
toe,
geven in verband met de plaatsemet het dagelij ksch leven, dan in heeft verband metdealgemeenelandsgeschiedenis, die den mensch alleen als staatsburger kent, zij het dan in ruimen zin, dient aldus te luiden. De Leidenaar van 1200: boer, koopman, handwerksman, visscher als hij was, is natuurlijk niet dezelfde als de Leidenaar van 1900. Daar is de Vlaamsche immigratie van de 14^^^ eeuw; daar is de tweede, zeer krachtige Vlaamsch-Brabantsch-Waalsche immigratie van na het beleg, weinig minder dan een halve eeuw van duur daar is de Fransche immigratie van het einde der 17^^ eeuw die drie groote immigratiën, door latere emigratie in verband met de toenemende daling der industrie in de lö^e en iS'^^ eeuw betrekkelijk weinig in kracht verminderd, hebben door de vermenging van de ingekomenen met de eigenlijk
Het antwoord op
die vraag, beter te
lijke geschiedenis, die te
maken
;
—
Hollandsche bevolking der stad ongetwijfeld het speciaal Leidsche volkstype gevormd, dat wij kennen en dat, ondanks de door het mo-
derne leven bevorderde algemeene vermenging van typen, familiën en stammen, nog gemakkelijk herkenbaar
Wie de Leidsche
is.
arbeidersbuurten doorkruist, zal het onmiddellijk
opmerken, zoowel aan de namen op de deuren, in zeer vele gevallen vertaald, verhaspeld, vervormd i), als aan de gelaatstrekken en lichaamsvormen, als aan sommige duidelijk waar te nemen karakter-eigenschappen. Het
zijn
opgegroeid
de eigenschappen eener arbeidersbevolking, sedert eeuwen bij
gewend aan de
den eeuwenlangen handen-, bij den fabrieksarbeid en den „baas", nog het gewone woord van den
leiding van
Leidschen straatjongen voor een
den tongval
i)
hier gesproken
Sival, Sirag, Kanbier, Milikan, Plu, Ju,
gen vorm. In de vele tienduizenden van dezen aard opgeborgen.
,,heer", dien hij aanspreekt.
Ook
in
hebben sommige taalkundigen een en ander
Hu
en tallooze andere van op het oog zonderlin-
fiches der Bibl.
Wallonne
ligt
een reusachtig materiaal
215
meenen
te vinden, dat zijn
de afkomst der bevolking
oorsprong zou hebben
in
de lotgevallen,
in
de voorliefde van den Leidenaar voor het woord „zot" (gek) wordt toegeschreven aan den invloed van het Fransch, :
dat in het midden der ly^^ eeuw op de Leidsche straten door de voor
een groot deel Waalsche bevolking werd gesproken
dekten
in
;
anderen ont-
het Leidsch twee tongvallen, die b.v. het woord „duit" doen
uitspreken als „doit" ofwel als het langgerekte „deut", en er zijn
er,
die beweren, dat vóór 50 jaren de Rijn nog duidelijk de scheiding der beide tongvallen aangaf. Maar onderzoekingen ten dezen zijn nog slechts zeer oppervlakkig ingesteld en thans misschien moeielijk
meer
nu de onderlinge vermenging en het nivelleerende lager
in te stellen,
onderwijs de verschillen in tongval heeft doen verbleeken. Daarbij
komt, dat de vroegere, dikwijls krachtig gehandhaafde afsluiting der in het moderne leven, verdwenen het komt slechts zelden meer voor, dat een Leidenaar nooit of zoo goed als nooit de grenzen der stad zijner inwoning heeft overschreden, laat staan nooit naburige dorpen of steden heeft bezocht, wat vóór 50 jaren nog bij zeer velen het ge-
bewoners binnen hun wijk of hunne straat thans,
zoo goed
als
geheel
is
:
val was.
Dat type
is
natuurlijk in tallooze gevallen tot hoogere standsontwik-
keling gestegen,
is
opgeklommen ook
in
den middenstand,
zelfs in
de
hoogere bevolkingsklassen ten gevolge meestal van door bijzondere persoonlijke eigenschappen verkregen welvaart. te zoeken
type ook
om
Men
behoeft niet ver
het onder de nieuwe levensomstandigheden gewijzigde
de hoogere klassen hier en daar, met name echter
in den Het draagt de sporen eener eeuwenlange ondergeschiktheid, eener eeuwenlang voortgezette onvoldoende of ten minste nauwelijks voldoende voeding, van eeuwenlang voortdurende bekrompen woningtoestanden en minderwaardige hygiënische omgein
middenstand terug
te vinden.
ving in het algemeen, van afwisselende betrekkelijke welvaart en ar-
moede, diepe ellende
zelfs
gedurende lange perioden, van lang ver-
waarloosde lichamelijke en zedelijke ontwikkeling. Sedert een halve
eeuw
zijn die
ongunstige omstandigheden allengs, sedert de laatste
jaren zelfs in hooge mate verbeterd, heeft geoefend,
kan
maar wat eeuwen lang zijn invloed van jaren worden weggenomen.
niet in tientallen
In den middenstand en de hoogere bevolkingsklassen heeft natuur-
de invloed der immigranten uit Rijnland, der met en door het academisch onderwijspersoneel binnengekomen elementen een belangrijke lijk
werking gehad. Maar de Academie heeft
tot
op onzen
tijd
haar eigen
leven geleefd, 2Y2 eeuw lang bijna zich terugtrekkend uit het eigenlijke stadsleven in de eigen atmosfeer, binnen den kring der oude academi-
2l6 sche rechten, door de academische statuten
i)
gewaarborgd, een ge-
wilde afzondering, waarvan tot in onzen tijd duidelijke sporen alsnog merkbaar zijn. Met de oude Leidsche regeeringsgeslachten, sedert een
halve eeuw grootendeels uitgestorven of naar elders verhuisd 2), hebben deze academische kringen zich af en toe kunnen vermengen in de oude ;
patricische woningen op het Rapenburg, aan de Breestraat, aan den Nieuwen Rijn wonen thans professoren, vestigen zich banken en winkels
van
allerlei aard,
vooral aan de Breestraat en den Nieuwen Rijn, mid-
delpunten van stadsverkeer; de opheffing der rechtbank in 1878 had op deze verandering invloed door het verhuizen van verscheidene daar-
aan verbonden notabele familiën. Ook de nabijheid van Den Haag heeft op het vertrek van aanzienlijken en vermogenden grooten invloed gehad, daar Leiden hun op zichzelf niet datgene bood, wat zij meenden te
mogen
De hoogere
verlangen.
fabriekswereld heeft zich in die 2V3
eeuw slechts spaarzaam met de academische kringen vermengd en ook daarvan zijn nog wel sporen merkbaar, al heeft de gelijkmakende invloed van het moderne leven daarop wederom ook hier gewerkt en is er geen sprake meer van de strenge afscheiding tusschen geleerden en fabrikanten, die in het midden der 17^^ eeuw den hoogleeraar Heereboort deed neerzien op zijn zwager, den fabrikant Pieter de la Court, als op een hooger soort van ambachtsman, die met den man van pubHeke positie niet op dezelfde lijn kon worden gesteld. Maar deze laatsten de academische kringen, de enkele oude Leidsche patricische geslachten en de hoogere fabriekswereld vormen het type van den Leidenaar niet dat moet men zoeken bij de lagere volksklassen. Het is zeer waarschijnlijk, dat het moderne leven ook op dit :
:
type steeds krachtiger
maar
dit
zijn
gelijkmakenden invloed
zal
doen gelden
proces kan nog vele en vele jaren duren, aleer het Leidsche
volkstype onherkenbaar zal blijken, niet te onderscheiden van dat van
andere steden van Holland.
Het antwoord op de gestelde vraag moet dus ongetwijfeld
luiden,
dat het stadsleven in den loop van zeven eeuwen het Leidsche bevol-
kingstype zeker niet ongewijzigd heeft gelaten maar dat het toch nog
wel degelijk te herkennen
Ook
is.
? Het antwoord op kan niet worden gegeven, want wij weten te weinig van den innerlijken mensch omstreeks 1200. Wat wij weten van dien van om-
Niet ongewijzigd.
verbeterd of verslechterd
die vraag
i)
Zie boyen, blz. 156 vlg.
2)
De oudere
zijazoo goed als geheel uit Leiden verdwenen, uit de 18^" eeuw
enkele aan te wijzen, met
name
uit
den Patriottentijd en
later.
Bekend
Hubrechts en de Hartevelts geworden, van wie nog afstammelingen
zijn uit
te
dien
zijn er
tijd
Leiden wonen.
nog
vooral de
217 streeks 1500
— vóór dien
kunnen kennen
tijd
gebrek aan gegevens niet
wij
—
hem
in
het algemeen wegens
geeft reden
om
voor die vier
eeuwen te meenen, dat hij in die periode innerlijk niet veel veranderd is wat zijn drie, wat zijn zeven eeuwen in de ontwikkeling van het menschdom, als men vraagt naar het hooger of lager zedelijk gehalte, naar het betere, naar het slechtere van zijn inborst? De mensch, ook de Leidsche mensch, is zeker ook innerlijk wel veranderd gelijk zijn uiterlijke omstandigheden dat zijn, maar van die verandering, van verbetering in den grond van zijn wezen zullen wij beter doen niet te veel te zeggen in deze tijden van beroering, waarin de mensch dagelijks blijkt in den grond der zaak zoo weinig in aard en wezen te verschillen zelfs van zijn oudst bekende voorvaderen. Gelijksoortige deugden, ge:
lijksoortige gebreken, in het eene individu zoo, in het andere zus ver-
mengd, zijn ook in onze onmiddellijke omgeving ieder oogenblik op merken maar zonder dat wij in staat zijn uit te maken, of die vermenging naar den eenen of wel naar den anderen kant belangrijke verte
andering ten gevolge heeft gehad.
BIJLAGEN. 1 (blz. 86)
I).
Begrooting i8og.
Inkomsten. Ink. van oblig. en loss. ten laste van godsh. en past.; pachten, renten
37650 loooo
Bank van Leening
2000
Aflossingen
400 360
Recognitiën
Recogn. voor bouwwerken
250 800
Grasverhuring
Ramen
en Staten
3800 1800
Huis- en landhuren
Vleeschhal en vischbanken Visscherij in het
,
Vroon
475 2400 200
Recogn. van ambtenaren in de stadsheerlijkheden
Tienden Verkoop van puin, oud hout enz Voordeden trekvaarten
1600 2000
.
67400
Totaal Uitgaven. Interest
wegens geleend geld
18975 16400
Aflossingen
88250
Onderhoud van gebouwen Nieuwe kazernes
Stadsbestuur
49900 345°° 35°° 12200 800 18600
Thesaurie en reiskosten
26320
Vernieuwingen
Verpanding van stadsgebouwen Lantarens
Extra voor lantarens
95°° 45°° 45°° 35°° 5000
Justitie
Turf, hout, kaarsen
Drukloonen, schrijfbehoeften Stedelijk accijnsinning
Subsidie fabriekshallen
Wedden van doctoren enz
3565 3200
Armenscholen
35°° 16000
Triviale scholen
Predikanten enz Subsidie voor gestichten
•
Totaal i)
Not. Weth. 1808,
cijfer niet
Bijl. n°.
428.
De
12675
333600
getallen zijn weder globaal genomen, zoodat het eind-
klopt met de optelling der andere
cijfers.
BIJLAGEN. II(blz. iio)
I).
Inkomsten.
Leges Verhuringen
250
1900
Interesten van kapitaal, land enz Pachten vischwater, veren en tollen
8400 5900 5100
Recogn ambtenaren Pacht haardasch
3400 12000
Bank van Leening Totaal
37000 Uitgaven.
Interesten, lijfrenten, pensioenen
12950
Bestuurskosten
15350 11875 800
Bureaukosten Grondlasten Fabriekshallen
2500
en veiligheid
Justitie
gebouwen en
Militaire
24900 13200
portiers
Publieke werken
33600 82200
Armwezen Stadsdoktoren enz
3900 8300
Onderwijs
Onvoorzien Nachtwacht
7900 loooo
228000
Totaal i)
Bijl.
Not.
Raad
1816/9, rapport dd. 7 Nov. 1816.
De cijfers
zijn
weder globaal genomen.
VERBETERINGEN EN TOEVOEGSELS. Blz. 3,
r.
Blz. 13,
10
r.
Blz. 85. In
Blz. 98.
Bommel
V. o.:
12 V.
den
o.
„Turfschepen", lees: „turfschepen". :
„de
titel
herfst"', lees
:
„den
herfst''.
ran hoofdstuk IV „Fransche", lees „Fransch". :
Kemper was
reeds op 4 Nov. in overleg getreden met den maire,
en het raadslid Kluit over rustbewaring zonder meer
Blz. 160, r. 17 V. o.: Blz. 176,
(vgl.
zijn
adjunct
Van
Naber.J. M. Kemper, blz. 85)
„natuurkundig, e philologen", lees: „natuurkundige, philologen.
onderaan. Hier hadden ook
onder de oudere Leidsche schilders van
Van
der Valk en
talent.
Van Driesten genoemd moeten worden
REGISTER. Amsterdamsche Aalberse, mr., wethouder, 135.
Anastasy, het
Aalmarkt, de,
Anna,
17.
8,
10,
27,
154— 173.
Assen, van, rector-magnificus, 116, 167. Australië, 186.
193, 197, 215.
Academieplein, het, 155.
Academisch Ziekenhuis,
B.
het, 5, 12,
Baaihal, de, 145.
171, 201.
Academische bibliotheek, Aken, 150.
de, 171.
Backer,
Alkmaar, 87. Alphen, 95, 100, 101. Alphen, Hieronymus van, 105, 192
J.
C,
Rekenkamer, Bake,
Akersloot, van, 45.
dr,,
eerste
klerk der
120.
curator der hoogeschool,
61, 63.
Bake, hoogleeraar, 166, 169, 183, 194.
Bake, rector der Latijnsche school,
197.
Alphonse,
d',
intendant voor bin-
nenlandsche zaken, 91, 92, 143,
Amerongen, zie Ameyden, van,
Taets.
Bakhuyzen,
Bakker Korff, schilder, 176. Bank van Leening, de, 8, 12.
zie
Sande.
Bataafsche Republiek, de, 74, 76. Bautersem, 167.
69.
kolonel, 81.
Amstel, de,
rijks-
55, 69.
Amicitia, sociëteit, 20, 62, 96.
Amiens,
195-
Bakhuizen van den Brink,
archivaris, 26, student, 183.
Alva, 206.
Ampt,
166.
Armenzorg, de vereeniging, 202.
19, 26,
30, 35. 59, 91. 97,99»
d',
prinses, 138.
Apothekersdijk, de, 24.
Aar, van der, 55, 63, 64. Aarlanderveen, 95.
Academie, de,
veerhuis, het, 18.
museum
Bautzen, slag
6.
bij,
97.
Amstelland, departement, 84.
Beekman, student,
Amsterdam,
Beets, Nicolaas, 168, 183, 187.
6,
18,
24, 26, 33, 36,
37, 46, 82, 90, 98, 100, loi, 103,
Begram,
114, 139, 142, 162, 168, 172, 178.
België,
167.
73.
io6,
108,
146, 148, 168.
221 Bemmelen, van, hoogleeraar,
170.
Bennett, lector, 174.
Bonaparte, Napoleon, 75, 76, 78,
Bentinck, 39, 64.
van
jhr.
Tweede Kamer,
der
lid
114, 159, 160,161, 175,
180, 182, 193.
Berch van Heemstede, den,
93, 94,
92,95,97,104,105,
81, 87, 89,
106,
162,
164.
Bool, wethouder, lid der
134.
Bergen op Zoom, 46, 116. Berghe, van den, fabrikant, 148. Beringen, 117,
Berkhey,
167.
Lefrancq.
zie
Kamer,
Tweede
134.
Boonacker, 55, 56. Boon Mesch, van der,
lector, later
hoogleeraar, 147, 149, 166, 201.
Borger, E., 141.
Bethlehemshofje, het, 212.
Betuwe, de, loi.
Borger, hoogleeraar, 166, 178, 182.
Beurs, burger, 41.
Bos, G.
Beyma, van,
Bosch, van den, 112, generaal, 121.
57.
Beynen, student, 183. Wallonne, de,
Bibliothèque
Bosch, 214.
Bilderdijk, Willem, 9, 160, 181
—
J.,
schilder, 176.
Hieronymus
de,
curator,
159.
Boskoop, 95. Bosse, van, conrector, later rector
183-
Binnen-Hoogewoerdspoort, de, Binnenvestgracht, de,
Bisdom,
20.
11.
Wyckerheld.
zie
Blauw, raadslid, 28. Bleeker,
dr.,
Indisch geneesheer, 14.
Blok, mr. F. G., 39, 76. Blok, lid der arrondissementsrecht-
bank, 90.
der Latijnsche school, 194.
Bouches de
la
Meuse, département
des, 89.
Bourgondië, 19. Boven-IJsel, departement van den, 91.
Brabant, 106, 143.
Breda, 167.
Blücher, 106.
Breestraat, de, 16, 17,18,96,210,
Bodegraven, 100, loi. Bodel Nyenhuis, student, 182. Boecop, van, kapitein, 116, 167.
Breitner, 176.
Boekeren, zie Koopmans. Boers, Cornelis, predikant, 33, 55,
216.
Brink,
Jan,
ten, 39, 42, 43, stu-
dent, 155.
Brink, Jan ten, hoogleeraar,
184.
Brink, zie Bakhuizen.
66.
Boers, hoogleeraar, 157.
Broek,
Boers, F. W., oud-pensionaris van
Leiden, 164, 165.
van
den,
schilder,
174,
175.
Brouchoven, legaat, 120.
Boetzelaer, baron van, 33, 98, 100, president, 103.
Brouwers, kunst-aardewerkfabriek,
Bommel, van,
Bruce, generaal, 100.
voorzitter,
der,
raadslid, 7,42, raads-
62,
6;^,
64, wethou-
85, adjunct-maire, 90, 97,
98,
105, burgemeester, 109, lid
der
Tweede Kamer,
114.
Bonaparte, Lodewijk, koning van
Holland,
2,
24, 78, 85, 89, 91,
177.
Brugmans, rector-magnificus,
91,
92, 99, 160, 161, 162, 163, 166,
172, 174.
Brummelkarap, Antoine, predikant, 118.
Bruin,
luitenant-kolonel
der na-
222 tionale garde, 96, 98, 100, loi,
Concordia,
het
studentengezel-
schap, 168.
109.
Brunswijk, 79.
Condé, 164.
Brussel, 148.
Cornet,
Bijleveld, vrederechter, 90.
Bijleveld, fabrikant,
L.,
schilder, enz., 175,
Corpel, van, sappeur, 106.
145.
wethouder,
Bucaille,
J.
176.
33, 40,
15,
Costa, da, student, 182. Costerus, 28, raadslid, 32, 33, 39. Court, del, luitenant-kolonel der
145Bucaille, raadslid, 109.
Buddingh, predikant, 118.
nationale garde, 28, 109.
Buiten-Hoogewoerdspoort, de, 20.
Court, Pieter de
Burch, van den, 33. Burcht, de, 13, 15. 3°, 39» 43» 75»
Cranenburgh, firma, 151. Cremer, 184. Croll,
96, 167.
Burgeravondschool, de, 191.
A.
la,
fabrikant, 216.
Engelsch ingenieur,
A.,
21.
Cunaeus, 73, wethouder, luitenantkolonel der schutterij, 80, 87, 97.
Buys, hoogleeraar, 170. Buzzi, raadslid, 109, 142.
Cuvier, Fransch geleerde, 91, 161.
Cuypers, raadslid, 109.
Cambier, 214.
Cuypers, geneeskundige, 174.
Capadose, student, 182. Carbasius, student, 182.
Cateau, zie Roosevelt. Catharina-gasthuis, het, 17, 147.
Daendels, generaal, 29, 64. Dam, van, wethouder, 73.
Cats, 178.
Damsté,
Catvvijck, zie
Wassenaar.
Cecilia-gasthuis, het,
zie
Wilhelmy.
Delfos, teekenaar-graveur, 63, 174,
12,
17,
152,
201.
175Delft, 6,
197.
Cellebroersgracht, de, 11, 19.
Delftsche trekvaart, de,
Changuion, 33. Chavannes, de, procureur des
Dercksen, notaris, 183.
zers,
kei-
90, 99.
Chimaer van Oudendorp,
73, 82.
China, 146, 148. Clancarty, Engelsch Clarisse, hoogleeraar,
gezant, 103,
Deventer, van, raadslid, 47, 63, 64. Deventer, 169, Deyl, huis ten, 99, 103.
Doelen, de, 43. Doelenhuis, het, 113. Doelenplein, het, 113.
166.
van, wethouder, 69, 73. Clignett, lakenfabrikant, 140.
Doezastraat, de, 11.
Clos en Leembruggen, firma, 151.
Donner,
CleeflF,
Cobet,
hoogleeraar,
169,
170,
124,
Domela Nieuwenhuis, J.
153.
H., predikant, lid der
Tweede Kamer,
134.
Doopsgezinde kerk, de,
171.
Cock,
H.,
hoogleeraar,
25,
122,
195.
CoUot d'Escury van Heinenoord, letterkundige, 164,
165.
3.
51.
Dordrecht, 19, 80, 81.
Dou, schilder, 15, 174. Dozy, J. P., raadslid, 146.
7,
28, 73,
223 Dozy, R. A., hoogleeraar, 170. Drabbe, 73, 82, kommandant van Leiden, 100, loi.
F. Fagel, 103.
Falck, 165, 181.
Driel, zie Repelaer.
Fasseur, 62.
Driessen, 149.
Feith,
Droinet, gasfabrikant, 21.
Feilke, Luthersch predikant, 42.
134.
Dros en Tieleman, de firma, 118.
Flament, „inspecteur", 162.
Drucker, hoogleeraar, 153. Duitschland, 78, 123, 140.
Fontanes, Louis de, dichter, 161.
Du Du
Franchimont, hoogleeraar, 170.
Fortike, fabrikant, 147.
Pui, zie Pui.
Rieu, zie Rieu.
Franeker, 157, 161.
commissaris
Duvillers-Duterrage,
„de haute police", 97.
Duyn van Maasdam, van
der, 99,
Frankfort, 140. Frankrijk, 39, 41, 56, 74, 78, 85, 89, 106, 161, 164, 1Ó6, 180.
103, gouverneur, 114, 164, 165,
Fransche kerk, de, 51.
181.
Fransche school, de, 91, 194. Frederik, prins van Oranje, xo6,
Dijk,
J.
A.
van,
directeur
der
kweekschool, 189, 191.
115,
163, 164.
Fremery, Jacobus de, klerk, 8i, E.
Eek, van, Eerste
thesaurier, 90.
Friesland,
56.
Instituut
frouwen
te
voor jonge
Leyden,
het,
juf-
190.
6.
Fruin, hoogleeraar, 170, 181. Fijnje,
VVybo, 157.
Eichman, dag- en kostschoolhouder,
G.
190.
Eigen Hulp, coöperatieve winkel-
Gael,
Johan van Leyden, burge-
meester, S3, 34, 65, 69, 70, 73,
vereeniging, 202.
90. 97. 98,
Elba, 105, 164. Electriciteitsfabriek, de,
131.
Elizabeths-gasthuis, het, 17, 69, 74.
105,
Garenmarkt, de,
6.
Elout, student, 182.
Gasthuis, het, 67.
Emmerik,
Gasthuiskerk, de,
Ende, raal,
140.
van den, inspecteur-gene91,
Endegeest,
162, 5,
189,
131, 209.
Endegeest, zie Gevers.
Engeland, 69, 74, 75, 78, 92, 142. Entinck, 55. Escury, zie Collot.
Ethnographisch museum, het, 172. Europa, 12, 75, 105, 146, 150, 166. Excelsior, tooneelvereeniging, 178.
114, 120.
109,
Gallé, vrederechter, 90.
8,
Geel, hoogleeraar,
51.
166, 169,
181,
183.
Gelder, Jacob de, hoogleeraar 147, 166, 194.
Gelder, dr.
een
J.
J.
de, oprichter
particulier
„college"
van of
„Paedagogium", 194, 195. Gelderland, 64, 161.
Gemeenelandshuis,
het,
Gennep, van, landdrost,
29,
31.
85.
Gent, 148, 169.
Gerwen,
van,
raadslid,
Geuns, van, predikant,
97, 30.
109.
224 Gevers van Endegeest,
jhr., 8,
9,
25» 57. burgemeester, 89, onderprefect, 95 97, 99, lid der Tweede ,
Kamer, 134. Gewin, student,
183.
Giebe, 6^, 64. Gillissen,
predikant,
66, 76.
48,
Goeie, de, hoogleeraar, 170.
Haarlemmertrekvaart, de, Haas, de, 33.
Haersma, 33. Hagen, dr., predikant, 212. Hahn, raadslid, 28, advocaat, 30, 42, 46, 57, 58, 60, secretaris van de vierschaar, curator, 156. Halbertsma, hoogleeraar, 170.
Gogel, 78, 81, 85, 91, 92.
Hall, van, minister, 123.
Goldberg, staatsraad,
Halteren, van,
7,
140.
Goorberg, van de, 63.
Gorkom, van, Gorkum, joi.
5.
der
predikant, 183.
7,
schepen, 73, lid
arrondissementsrechtbank,
90, 113.
Hamaker, hoogleeraar,
166.
Goudsmit, hoogleeraar, 170. 's-Gravenhage, zie den Haag.
Hamelsveld, van, 35, 60, hoog-
's-Gravenstein, 42, 80, 99. Greven, hoogleeraar, 153.
Harderwijk, 161.
Harraoniegebouw,
Groenhazengracht, de, 12.
Hartebrug, de, 16.
Groen
van
Prinsterer,
Tweede Kamer,
134,
lid
leeraar te Utrecht, 156, 157.
der
student,
182.
Harteveld, 41, 60,
28,
het, 10.
luitenant-kolonel,
fabrikant,
43, 46, 105,
109, 113, 216.
Groningerland, 117.
Hartevelt-zaal, de, 15.
Groot, de, 64.
Hasebroek, student, 183.
Groote bolwerk, het, 19. Guinea, kust van, 69.
Hasselt, 117, 167.
Gymnasium,
het,
13a.
Gyselaar,jhr. de, burgemeester, 131.
Hatz, 33. Hazeveld, 61, 63, 64. Heemskerk, advocaat, 26.
Heemstede,
zie Berch.
Heereboort, hoogleeraar, 216.
Haag, 33,
den, 6,
36—39.
7,
18,
25, 29, 30,
45. 46, 56, 60, 61,
62, 64, 67, 73, 78, 79, 81,
88—91, 93—96, iio,
114,
115,
98,
82,
100—103,
126, 156, 157,
158, 162, 163, 176, 178,179,216,
Haagbrug, de, 3. Haagsche Schouw, de, 209, 213. Haagsche trekvaart, de, 3. Haagweg, de, 5, 177. Haalebos, 55.
Haarlem,
18, 36, 46, 58, 68, 138,
139, 148, 182.
Heerengracht, de,
5,
Heerenpoort, de,
16, 19, 20, 21.
17.
Heeres, hoogleeraar, lid der Tweede
Kamer,
135.
Heinenoord,
zie
CoUot.
Helder, den, 46.
Heldewier,
wethouder,
85,
89,
burgemeester, 89, maire, 90, 97, 99, 100, 103, 104, burgemeester, 109, 165, oud-maire, 109, maire, 143.
M5'
Hemeren, van, 113. Hemerik, 118. Hemisch, 55, 56.
Haarlemmermeer, 12, 18, 24. Haarlemmermeer, gemeente, 26.
Hengel, van, rector-magnificus, 168.
Haarlemmerstraat, de, 16, 17, 18.
Henkes, kolonel, 116.
— 225
Heukelom, van,
loo, raadslid, 109,
Heusden, van, 33. Heyder, de firma de,
overste, 166.
Superville, D., lector,
17517, 19, 148,
Huis ten Bosch,
het, 8.
Huiszittenhuis, het, 88, 112, 124
149, 151, 202.
Hofman Peerlkamp, hoogleeraan 166,
Humbert,
Humbert de
lakenfabrikant, 140, 148.
127, 203.
169.
Hogendorp,
Karel van,
Gijsbert
95. 97. 99» 146, 163, 181, zoons
Industrieschool, de stedelijke, 166.
van, 182.
Invaliedenhuis, het, 113, 115.
Hogeveen, van, Holland, 39. 40,
Italië,
33.
46,55,57.62,78,87,89,
92, 99, loi,
109, 155, 157, 158,
Holland, departement, 69, 70, 84. Holswilder, 55.
van den gemeente-
lid
J,,
Jonge, de, generaal,
kommandant
van Zuid-Holland, 100, loi. Jongelingsvereeniging, de eerste Leidsche, 198.
raad, 134.
Holwerda, hoogleeraar, 171. Hoofddorp, 26.
Hoogen Lande,
Ju, 214.
K.
het kapittel ten, 86.
Hoogere Burgerschool,
de,
132.
Kaarsemakersstraat, de, 12, 201.
Kaathoven,
Hoogeschool, de, 166.
Hoogewoerd, de, 18, 95. Hoogewoerdspoort, de, 8,
13, 19, 29,
95. 97. loi-
dr. J. van, geneesheer,
14, 201.
Kaiser, 19, hoogleeraar, 169, 170, 171.
Hooglandsche kerk, 67,
Jansen, Frits, schilder, 176. Janssen, 171.
160, 161, 174, 194, 216.
Holtz,
123, 166.
30, 31, ^s, 36. 37,
24,
de, 9, 30, 51,
Kaiserstraat, de, 11.
Kamerlingh
179.
Hoorn, van, 63,64, wethouder, 119. Hoppestein, kassier,
Kampen,
8.
Onnes,
hoogleeraar,
170, 178.
van, lector, 182.
Hoppesteyn, raadslid, 109. Houten, van, 135, 152.
Kanter, de. Laat de, burgemeester,
Houthaelen, 117.
Kas, burger, 41.
Hu,
131,
Kasteele, P. L. van de, oud-pen-
214.
Hubrecht, wethouder,
7,
ii,
15,
sionaris
van Haarlem,
46, 57, 58.
Kate, ten, 184,
20, 69.
Hubrecht, mr, P.
F,,
schepen, 73,
105, raadslid, 109.
Hubrecht,
P.
G., lid
van Gede-
puteerde Staten, 114, 216.
Huguetan,
legaat, 120.
Huigenzoon, Lucas, 186. Hulshofif,
132, 191.
M.
Katwijk aan Zee,
86.
12,
115.
Katwijksche uitwatering, de, 25. Keessel, van der, hoogleer aar, 160.
Kelder, van der, 6^.
Kempen,
A., 79.
Hultman, landdrost,
Katwijk, 18, 24, 92, 180. Katwijk binnen, 115.
lid
der
van,
gemeenteraadslid,
Tweede Kamer,
135.
15
.
226 Kempenaer,
van Bin-
de, minister
nenlandsche Zaken, 126.
Kemper, hoogleeraar,
Kweekschool voor de Zeevaart, de, 197.
90, 98, 99,
IOC, rector-magnificus, 105, 160,
163
— 166,
Laat, zie Kanter.
180, 182.
Kern, hoogleeraar, 170.
Lagas, fuselier, 106.
Keulen, 140.
Lakenhal, de, 12, 14, 15, 30, 51,
Kist,
hoogleeraar, 166, 181, 183.
Klleine Ruïne, de,
Kloppenburg,
172.
16,
Klopper, de, 73, 96. 7,
73, 77.
Kluit, wethouder, 82,85, 98, 104,
hoogleeraar, 157, 159. predikant, later hoog-
Kneppelhout, 168, 17 5, student, 183. Knuttel, stadsarchitect, 16.
Koeberg, musicus, 180, 11.
6,
Boekeren, predi-
Koppeschaar, firma, 148.
Kops, voorzitter, 28,
29,
42.
Korff, zie Bakker.
Lebrun,
hertog
van
Plaisance,
11.
11.
neur-generaal, 90, 92, 162.
Lee, van der, graanhandelaar, 95,
Leemans, 171. Leembruggen,
zie Clos.
Leer, Maria, 212. het, 210.
Lefrancq van Berkhey, het,
Leiden, 34, 36. Leiderdorp, 2—5,
8, 9, 69, 79.
202.
24,
114,
95,
Leidsche Broodfabriek, de, 20. Leidsche
Kunstkring
die
Laec-
kenhalle, 177.
Koudekerk, loi. C. H., 15, 153.
Krantz, lakenfirma,
gouver-
en
115, 177.
Korte Langegracht, de, Korte Rapenburg, het,
148 — 151.
Kruseraan, schilder, 176. 56, 69, wethouder,
85, vrederechter, 90, curator. 159.
Kuenen, hoogleeraar, Kufifeler, van,
— 195.
Leger des Heils,
opvoeding, 158.
Kruijff, de, 46,
193
Laurillard, predikant, 183, 184.
Leesmuseum,
kant, 183, 184.
Kooten, van, agent van nationale
Kouw,
60, 61, 63, 64.
Latijnsche of „Triviale" school, de,
96.
20, 42, 96.
19,
Koepoortsgracht, de,
Koopmans van
6.
luitenant-generaal
leeraar, 9, 212.
Koepoort, de, 11,
de, 11.
Langebrug, de,
72, 91,
Kluit, oud-zeeofficier, 197.
Knappert,
177.
Lange, Daniël de, 179. Langen, van, 32, 40, 42, 46, 58,
73.
Kluit, hoogleeraar,
145, 176,
Lammermarkt,
Klaaveren, van, 56.
169, 211.
73.
Leidsche Kweekschool, de, 1 89, 1 9 1 Leidsche Muziekschool, de, 179, 192.
Leidsche Zangvereeniging, de, 179. Leipzig, slag
bij,
97, 98, 162.
Lelyveld, de heer van, raadslid, 28,
7,
39, 42, 55. 56, 73-
Kuipersteeg, de, 16.
Lelyveld, P. van, 69, 82, 140, 156.
Kuyper, dr. A., 211. Kweekschool, zie Leidsche. Kweekschool voor bewaarschool-
Lennep, van,
onderwijzeressen, de, 189.
57,
117, 164.
Lennep, Jacob van, 117, 182. Lestevenon, curator, 155.
Leuven, 117, 167.
— 227
Maasmonden,
Levant, de, 146.
Leyden, Frederik van, Leyden,
28, 29, 46,
Nederlandsche
van
Weldadigheid,
Maatschappij voor Toonkunst, de,
Limburg Stirum, mr, A. O.
E. graaf
van, wethouder, later burgemees128, 131.
21,
der
de, 201.
56.
Limburg, 196.
ter,
Maatschappij
Maatschappij
zie Gael.
Lil, van,
Monden van de
Letterkunde, de, 180, 184.
158, 165.
92, 103, 114,
zie
Maas.
Levendaal, het, 11, 12.
179.
Malan, mejufifrouw, 190. Manege, de oude, 113.
Linde, van der, student, 183.
Mann, componist,
Lip, mr. van der, wethouder, 135.
Marcus, schout, 92. Mare, de, 16.
Lipman, advocaat,
26.
Lucas, 174.
Maredijk, de,
Lockhorst, zie Prins.
Marekerk, de,
Lodewijk de Heilige,
10,
Lcdewijkskerk, de, 10.
180.
3.
33—37.39.51Marendorpsche Achtergracht, de, 9, 30,
II.
Loeff, zie Rutgers.
Marepoort, de,
Londen, 186.
Maria Theresia, 97.
Looierstraat, de, 121.
Marie, van, advocaat, 30, 46, 60.
Loos, dr. de, directeur der Rijks
Marmont,
H. B.S.,
Marum,
196.
Loosjes, boekdrukker te Haarlem,
Lorcet,
de,
brigade-gen eraal, 91,
generaal, 76.
Massis, zie Muller. raadslid,
109.
Mathesis Scientiarura Genitrix, het genootschap, 152, 197.
96, 97.
Lorentz, hoogleeraar, 170.
Maurisse, drukker, 42.
Luthersche kerk, de, 51. Lützen, slag bij, 97.
Meer, de, 24, 25, 26. Meerdervoort, zie Pompe.
Luzac, Etienne,
Meerman,
Luzac,
El.,
lid
7,
113.
der
arrondisse-
mentsrechtbank, 73, 90. Luzac, Jean, rector-magnificus, 35, 59. 69,
Luzac,
Mesch,
142.
33,
Boon.
zie
Mess, raadslid, 109.
Meurs, mr. van, hoofdschout, 49, 60.
155.
raadslid, 109,
125, 156
Lycée, het, 194.
114,
F. G. van, student, 77.
Lynden, baron van,
Mey,
mr.
jhr,
meester,
159, 182, 183
Lynden,
117.
20, 21,
van, 164.
Massow, van,
79-
19,
24.
7,
J.
G. de, burge-
45, 73, 90, 109, 113,
119.
Mey, van
der, rector, 195.
Mielle, hoogleeraar, 99. Mieris, Frans
M.
van
— de Jonge, 174,
176.
Maanen, van,
advocaat-fiscaal, 56.
Milikan, 214.
Maas, wolfabrikant, 140,
Minnehuis. het, 12, 125, 201.
Maasdam,
Modderman, hoogleeraar, Moen, de, fabrikant, 119.
zie
Duyn.
Maasland, departement, 84, 89.
170.
15*
228 Moens, mr., schepen,
Noord wijk-binnen,
73.
18, 24, 46, 115.
Molitor, generaal, 91, 96, 99, loi.
Noordwijk aan Zee,
Morapeerkerk, de,
Noordziek, 63, Noort, mr. van, schepen, 73, raads-
Monde, van
17.
der, raadslid, 109.
Monden van de Maas, tement,
161,
91,
Bouches de Montagne, A.,
Ia
het depar-
verder
zie
Meuse.
klerk,
119, 123.
Montalivet, minister, 97. Moreau, generaal, 29, 155.
Morschpoort, de,
20.
8,
Morschpoort-kazerne, de, 13. Mortier, du, drukker, 42, 79.
lid,
109.
Noorthey, 194. Nooten, de firma, 87.
Nosocomium, het, 30. Nut en Genoegen, de vereeniging, 199.
Nut van het Algemeen, het gebouw van het, 11, de vereeniging, 210.
Muller Massis, 33, secretaris van de Weeskamer, 70, raadslid, 109.
Nuhout van der Veen,
Multatuli, 178.
Nijevelt, zie Zuylen.
Museum van
115.
24,
57.
Nijenhuis, zie Bodel.
Natuurlijke Historie,
het, 172.
Museum van Oudheden,
het, 166,
Museum
voor
archaeologie, het,
sociëteit,
20.
Musis Sacrum, muziekgezelschap,
Neck, van, advocaat, 36, 49. Nederlanden, de, 26, 78, Nederland, 136, 140, 146, 153, 176,
Nieuwe Beestenmarkt,
Oosterkerk, de, 17, zie Waardkerk. Oost-Indie, 8. Opper-IJssel, het departement, 161.
Oranje, prins van, loi, 115.
rein vorst, 103. de, 11.
Domela.
Rijn, de, 4, 24,118, 216.
Nieuwhuis, 33. Nieuwsteeg, de,
Kamerlingh.
Oranje-Nassau, prins van, souve-
178, 181, 203.
Nihot, bakker, 55, 70, zie
zie
Oostenrijk, 19, 78, 89, 123.
Nat, van der, 176.
Nieuwe
125.
Oorde, van, predikant, 43.
N.
Nieuwenhuis,
18, 24, 115, 178.
Onderwater, 45. Onnekink, 55.
On nes,
179.
2—5,
Offermans, Haagsch schilder, 176. Olivier,
175-
Musis Sacrum,
Oranjeboom, de, molen, 16, 19. Oude Mannenhuis, het, 91, 194. Oude Mannen- en Vrouwenhuis, het,
6,
8.
Nieuwveen, meester der Fransche school, 91, 109, 195,
Noël,
Observatorium, het, 171. Oegstgeest,
171.
Fransch geleerde, 91, 161,
194.
113.
Oudendorp, zie Chimaer. Ouderkerk a/d. Amstel, 6.
Oude Oude Oude
Rijn, de, 18, 24, 201. Singel, de, 64.
Vest, de, 201.
Noord- Brabant, 116.
Ouwerkerk,
Noordeinde,
Outeren, van, wethouder, 73, raads-
het, 7, 92.
Noord-Holland, 67, 115.
lid,
schilder, 176.
109, 113.
229 Overrakker, burger, 41.
Pleyte, 171.
O ver voorde, mr.
Plu, 214.
C,
J.
archivaris,
Pluygers, hoogleeraar, 170, 171.
177. Overijsel, 6.
Poelgeest, 209.
Oyen, van, 64.
Pompe van P.
Pompeyra, 62.
Paaltjens, Piet, 168.
Poole,
Paardensteeg, de, 11, 131.
Paauw, II,
van
15,
der,
21,
Paedagogium,
De
Meerdervoort, 33, wet-
houder, 73, 76, 174.
stadsarchitect,
III, 145. het,
Ie,
105, raadslid, 109, wol-
fabrikant, 140.
Poot, van, laken fabrikant, 140. Potgieter, secretaris, 42, 73, griffier
zie
194, 195,
Gelder.
van een vredegerecht, 90, 119. Ambachtsschool, de,
Practische
Pagniet, de, kolonel, 29.
van
Palm,
hoogleeraar, 90,
der,
97, 98, 157, 158, 160, 163, 166,
Panhuys, van, raadslid, 109. Parmentier en Zn.,
176.
Prinsessenkade, de, 11.
30.
firma,
J.,
175,
Prins van Lookhorst, 33, 109, 145. Prinsensteeg, de, 64.
i8t, 182, 183, 189, 197.
Paradijs, hoogleeraar,
Prentenkabinet, het academische,
20,
Prinsterer, zie Groen.
Proot, 63. Parijs,
79, 97,
104, 123,161,162,
Pui, mr. P. A. du, secretaris, 90,
164, 194.
Paulus, Pieter, curator, 156,
Pauw, de, Pecker, 33,
sociëteit, 62,
Karel
zie
158.
38,
105, 109, 119.
weduwe, 120. Puttkammer, jhr. van, ontvanger, Pui, du,
63.
advocaat, 28,
de,
stadssecretaris,
Peerlkamp,
Pruisen, 78, loi.
55, 59.
90, 109,
119, 120.
Hofman.
Pertat, 46, 58. Pestel, hoogleeraar,
157,
Quatre-Bras, 106.
159.
Pesthuis, het, 4, 113, 120.
Quesnel, 57.
Pesthuislaan, de, 3. St.
Petruskerk, de, 11.
Raadhuis, het, 15.
Pichegru, generaal, 29, 155. Pierre,
la,
advocaat,
30, 46, 64,
agent, 6^, 64, 67, 158.
51, 92, 116,
de,
kostschool
van, 194,
195-
Raalte, van, 62.
Pieterse, 62.
Pieterskerk, de,
Raadt,
9,
16, 30, 39, 47,
162, 165,
Pieterskerkgracht,
de,
167.
175,
196,
Rapenburg,
het,
6,
7. 7,
9,
11,
95, 216.
199.
Pieterskerkhof, het
Raamsteeg, de, 6. Randwijk, graaf van,
Stille,
Plaats-Royaal, logement,
195. 7.
Rau, hoogleeraar,
7,
157, 174.
Rau, student, 182.
Plaisance, 97, zie Lebrun.
RauwenhofiF, hoogleeraar, 211.
Plantsoen, het, 16.
Rees, van, secretaris, 85.
16,
230 Reesema, van,
Rijn, de, 3, 4, 12, 26, 95, 209, 215.
62.
Reinwardt, hoogleeraar, 166.
Repelaer
van
Rijn,
Driel, commissaris-
generaal van onderwijs en we-
tenschappen, 165.
Rembrandt Harmenssz. van,
15.
177, 186.
174,
Rijnland,
8,
46, 72, 74,
12,
24—27,
29, 38,
103, 104, 118,
173,
Reverhorst, van, burgemeester, 23, Rijnsburg, 24, 115.
109.
Reuvens, hoogleeraar,
166,
169,
171.
Rijnsburgerpoort, 20, 92,
Reyden, van Rhenen, van,
de, 11, 17, 19,
117, 174, 175.
Rijnsburgerweg,, de,
der, 45.
209.
5,
105. S.
Rhijngeest, 131.
Rhijnhof, buitenverblijf, 213. Ridder, de, burgemeester, 131, 135.
Saaihal, de, 9, 10, 11.
Riemersma,
Sande Bakhuyzen, van
legaat, 45,
120.
Saksen, 97. de,
hoog-
Rieu, P. du, wethouder, 116, 119, 120, burgemeester, 13, 12 [, 128.
Sandick, van, brigade-generaal, 96,
Rieu, du, fabrikant, 145, 171. Ringdijk, de, 25.
Sandifort,
Roemer, remonstrantsch predikant,
leeraar,
98,
170.
100.
de hoogleeraren,
160,
166. Sandifort, oud-zeeofficier, 197.
9.
Rogge, predikant, 42. Romswinckel, advocaat, 33, 34, 35,
Santen, Laurens (Louis) van, advocaat-dichter, 33, 42, 156.
Sassenheim, 24.
40, 73-
Roomburger
wetering, de, 4.
Schaap, architect, 15.
Roosevelt Cateau, van, 58.
Schaep, raadslid,
Rosenstein, hoogleeraar, 170.
Rotterdam, 41, 82, 87, 95, 103, 178.
Schaepman, dr. 211. Schel tema Jz., J., 151.
Rottiers, kolonel, 166.
Scheveningen, loi.
Ruhnkenius, 160. Ruïne, de, 93, 94, 101, 103, 117,
Schilder- en Teeken-academie, de
164, 167, 172,
Rumford,
196.
7,
73.
Leydsche, 174. Schildergenootschap, het, 174.
Schimmelpenninck,
68,
Rusland, 78, 94. Rutgers, hoogleeraar, 171.
Rutgers van der Loeff, A., predi-
Rutger Jan,
graaf, 57, 58, 76, 77, 85, 91, lid
der
Tweede Kamer,
Scholten,
hoogleeraar,
134. 169, 211.
Ruyten, van, 63.
Schotsman, predikant, 48, 66, 76. Schouwburg, de Leidsche, 178,
Ry, du, generaal, 8r. Rijgman, officier der schutterij, 42. Rijks, Hoogere Burgerschool voor
Schuttersdoelen, de, 55. Seipgens, novellist, 183.
kant, 169, 197.
jongens, de, 196.
Rijks Hoogere Burgerschool voor meisjes, de,
196.
Rijn- en Schiekade, de, 152.
180, 207.
Selenka, hoogleeraar, 170
Sempre Crescendo, studentengezelschap, 179, 180.
Senechal, 63, 64.
231 Seyn, C, eerste klerk der Secretarie,
Stirum, zie Limburg. 168.
Stuers, de,
I20.
Humbert.
Siberg, raadslid, 109.
Superville, zie
Siegenbeek, zie Tieboel.
Suringar, rector, 195.
Siegenbeek, hoogleeraar, 161, 166,
Swart, 69,
„inspecteur," 162.
Sirag, 214.
T.
Si val, 214.
Taets
Slaagsloot, de, 4.
131.
commissaris, 90.
Slingelandt, van,
7.
Smallenburg,
rector-magnificus,
JI55-
Snellen van VoUenhoven, 175.
Southey, dichter, 182.
Kamer,
Amerongen,
baron,
der
Tweede
133,
lid
134.
Talma, 178.
Temminck,
172.
Teulings, 64.
Texel, 6^.
Texel, departement, 69.
Spaarne, het, 25.
—
126, Thorbecke, hoogleeraar, 122 minister van Binnenlandsche Za-
Spanje, 41, 157.
Sparendam,
van
raadslid,
Slachthuis, het openbaar,
25.
Sphinx, de, vereeniging, 177.
van de, raadpensionaris,
Spiegel,
90.
griffier,
Swinden, van,
181, 182, 183.
39» 64.
ken, 128, 133, 149, 169, 196, 210.
Tieboel Siegenbeek,
van
justitie,
mr., officier
126.
Tieboel Siegenbeek, burgemeester,
Spinhuis, het, 120. 131-
Spoors, advocaat, 30, 39, 46, later agent voor marine, 6;^, 64, 67. Sprayt, van der, 113.
van
Spijk,
Tiele, hoogleeraar,
Tieleman,
Tilburg, 64, 150.
der, 58. Tilsit,
en
drukkers-
Sijthoff,
firma,
uitgevers-
151.
Stadhuis, het,
82.
Timmerman,
de, directeur der ste-
delijke gasfabriek, 21. 7.
Togt, van der, dag- en kostschool
Stadsgehoorzaal, de, 17, 180, 195, 207.
van, 190. Tollens, 178.
Stadsmagazijn, het oude, 74. Stadsziekenhuis, het, 201. Stafleu,
169, 171.
zie Dros.
sergeant,
Tollius, hoogleeraar, 142, 160, 164.
Trap, stadsdrukker, 55, 56, 58, 62,
106.
63Stassart,
de,
Belgisch
staatsraad,
prefect, 90, 91, 95, 96,
114.
Stationsweg, de, 209.
gymnasium, het, 195, 196, verder gymnasium.
Stedelijk zie
Stedelijk
museum,
het,
Trekvaarten, de, 120. Trigt, van, 56,
Tullingh, kolonel, 99, 100.
Turfmarkt, de, 176. Tydeman, H. W., hoogleeraar, i66,
176. 181,
182, 183.
Steen, Jan, schilder, 174.
Steenschuur, het,
6,
Steenstraat, de, 18.
Sterrewacht, de, 19. Stier, de,
molen, 16.
U.
9.
UniversitasRegia HoUandiae, lijke
159.
tijde-
benaming der Academie,
232 Universiteit,
72,
80, 82, 88,
77,
103, 105, zie verder
Acad£mie.
Utrecht, 29, 76, 96, 99, loi, 103, 161.
V.
Vollenhoven, van, substituut procureur, 90.
Volksbond, de R.K., 198. Volkshuis, het Leidsche, 153, 185, 212.
Vollenhoven, Valckenaer,
Johan,
hoogleeraar,
157-
Valk, de, molen, 20.
de,
156.
32, 36. 37, 46,
Veemarkt, de, 131. Veen, zie Nuhout van der. Veltman, ^;^. Velu we,
zie Snellen van.
Vondel, 178. Voorda, Bavius, hoogleeraar, 30, Voorschoten, 24, 115, 194. Voorst, van, hoogleeraar, 166.
Vreede, oud-fabrikant, 46, 57, 58,
loi.
60, 61, 63, 64, 65.
Velijn, Philippus, graveur, 175.
Vereeniging voor Christelijke belangen, de Leidsche, 198.
Vereeniging „Eigen Studie", 177. Vereeniging „tot Heil der Armen", 202.
Vreede, de, koster, 45, 47, Vreewijk, buitenplaats, 4, 5, 172. Vries, de, hoogleeraar, 25, 181, 184.
Vries, J. de, 96.
Vries, S. G., directeur der acade-
mische bibliotheek, 171.
Vereeniging der
St. Jozefsgezellen,
de, 198.
Vroon, het,
12,
24, 25.
Vereeniging „Uit Liefde", 202.
Vrouwekerk, de, 9, 16, 113. Vrouwenvereeniging, de Leidsche,
Vereeniging „Reisbelasting", 202. Verhoog, fuselier, 106.
Vrijmetselaarsloge
Verhuell, admiraal, 75, 168. Verschuur, mr,, schepen, 73.
Vijver,
6;^,
Vincentius a Paulo, de R. K. vereeniging, 201.
Vink, de groote, 209. Vink, de kleine, 209.
Vinkweg, de, 209. dr. de, predikant, lid
Tweede Kamer,
der
T35.
Vissering, hoogleeraar, 26, 170.
Vlaanderen, 106.
der
hoogleeraar, lid
Tweede Kamer,
Vogelenzang,
12.
Waag, de, 12. Waalsche kerk, de, 17. Waard- of Oosterkerk, de, 17. Wall, van de, curator, 156. Wap, student, 182.
Warmond, 24. Warmonder hek,
het 209.
Was, burgemeester, 131, 191, 202. Wassenaar, 24.
Wassenaar, van, curator, 156. Water, te, hoogleeraar, 157, 180,
de, 5.
Vlissingen, 75. Vlugt, van der,
der, raadslid, 42, 60,
Wassenaar Catwijck, O., baron van, lid der Tweede Kamer, 134.
Vlaardingen, 114. Vliet,
van
W.
115.
Vestwal, de, 96.
Visser,
de,
63, 64.
150.
Verwey, predikant,
„La Vertu,"
200.
Verster, Floris, schilder, 176, 178.
Verviers,
202.
135, 153.
181.
Waterloo, 106, 164.
Weeshuis, het, 29.
233 Wellington, io6.
Wttewaal,
Wensen, van, 149. Wensinck, rector, 193. Werflf. van der, 10. Werflfstraat, van der, 11.
Woubrugge, 95. Wyckerheld Bisdom, hoofdschout,
Wernink, van, 151.
Wijk
leeraar,
en muziek-
violist
J.,
70.
89,
100.
en
firma,
Wester-Rijn, de, 46.
Wetrens, A.
69.
15,
175.
burgemeester, 85,
73,
gebroeders
Co.,
van,
151.
Wijnnobel, 118. Wijnpersse, van de, hoogleeraar,
179, 180.
7.
Wyttenbach, hoogleeraar, 160, 166.
Wezel, 140.
Wilhelmy Damsté,
van den
lid
gemeenteraad, 134. Willem, prins van Oranje, stichter der Leidsche hoogeschool, 167,
York, 67, Yzeren gracht, de,
ii.
Willem IV, prins van Oranje, 138. Willem V, prins, 79, 166. Willem I, koning der Nederlanden, 10, 25, 106, 107,114,117,
Willem
109.
Windt, van der, gebroeders, Winkel, L. A.
176.
Winter, van, raadslid, 109.
Witte poort, de, 42,
59,
4,
96.
4,
18,
19, 64, 69, 99,
IOC, lOI. 212.
Wolters, novellist, 183.
Wormer, advocaat,
Zonneveldsteeg, de,
Zuid-Holland,
firma, 151.
46.
6.
4, 89, 100, 118,
126.
Zuurdeeg en Zn., Jan, firma, 151. Zuylen van Nyevelt, van, generaal, 6.
Zijlpoort,
Wolfif, de, predikant,
C,
161. 19, 20,
92, 96, 103, 167, 197.
Witte Singel, de,
Woerden,
11,
8,
3,
J.
Zuiderzee, departement van de, 91,
184.
te,
Zaalberg en Zn.,
Zoeterwoude, 2—5, 24, 114, 115. Zoeterwoudsche Singel, de, 209.
koning, 123.
II,
Willer, 33, raadslid,
Zaalberg, dr. geneesheer, 14.
Zeeland, 82, 87, 89, 143.
169.
119, 133. 150.
Z.
de,
3,
19, 20, 97, 115.
Zwieten, van, raadslid, 47, 73. Zwijnshoofd, het, 40.
1
DJ 4.11
L5B5 deel U
Blok, Petrus Johannes Geschiedenis eener Hollandsche stad
PLEASE
CARDS OR
DO NOT REMOVE
SLIPS
UNIVERSITY
FROM
THIS
OF TORONTO
POCKET
LIBRARY