Preek over Johannes 11:1-54 Gemeente van de HEER Jezus Christus, ‘Als u hier was geweest, HEER, zou mijn broer niet gestorven zijn’. Tot twee keer toe klinkt deze vraag. Eerst uit de mond van Martha, dan uit die van Maria. ‘Als u hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn!’ Misschien herken dit wel. Als Jezus hier was geweest, in deze situatie, dan was het misschien allemaal anders gegaan. Dan was ik nooit ziek geworden. Of mijn baan kwijt geraakt. Of dan was ik nooit gepest. Dan had ik mijn kind niet hoeven begraven. Of mijn man. Dan was mijn vrouw niet bij me weggelopen. Of, misschien klinkt er in deze vraag eerder dit gevoel van wanhoop door: áls Jezus erbij was geweest, dan zou ik het niet zo moeilijk vinden om echt te geloven. Er zit een verwijt in die vragen van Martha en Maria. Had Jezus de dood van Lazarus niet kunnen voorkomen? Stelt Hij, door zijn afwezigheid, het vertrouwen van eenvoudige geloven niet onnodig hard op de proef? Ja, ís Hij wel te vertrouwen? Had en als. Maar ‘als’ is niks. As is verbrande turf. Wat heb je eraan? Toen Lazarus ziek was, was Jezus er niet. En ook nu is Hij er niet. Hoe graag je dat misschien ook had gewild. Het is niet moeilijk om je te verplaatsen in Martha en Maria. Helemaal niet zelfs. Maar laten we ons óók eens proberen te verplaatsen in Johannes. Hij schreef dit verhaal op. Heel speciaal dít verhaal. De andere evangelisten hebben dat niet gedaan.1 Johannes doet het wel. Hij heeft er een speciale bedoeling mee.
1
De evangelisten vullen elkaar vaak aan. Veel gebeurtenissen die Matteüs, Marcus en Lucas wel vertellen, laat Johannes weg. Sommige gebeurtenissen die de anderen niet melden, vertelt Johannes juist wél. O.a. het gesprek met Nicodemus, de genezing van de blindgeborene en de opwekking van Lazarus. De eerste drie evangelisten (Johannes was de laatste) leggen in hun evangelie de nadruk op wat er onderweg van Galilea naar Jeruzalem, waar Jezus gekruisigd werd, gebeurde. Johannes vertelt vaak, maar niet uitsluitend, van gebeurtenissen die zich voordoen rond de verschillende bezoeken die Jezus heeft gebracht aan Jeruzalem.
We denken dat Johannes zijn evangelie geschreven heeft op hoge leeftijd, na zijn openbaringen op Patmos, toen hij in Efese verbleef. Stel je ‘ns voor. De tempel ligt in puin. Jeruzalem ook. Er is veel armoede onder de eerste christenen. En er zijn veel dwalingen. Juist in die begintijd. Maak daar maar geen al te romantisch beeld van! Er heersen bijvoorbeeld allerlei gnostische ideeën. Er waren mensen die beweerden dan Jezus niet echt mens was geweest. Dat Hij een schijnlichaam had.2 Ze konden zich niet voorstellen dat God zich zo zou verlagen. Die mensen zelf hadden ook niet veel op met lichamelijke dingen. Echt geestelijke mensen, dat waren volgens hen bij voorkeur sexloze vegetariërs. Dan waren er nog de Joden. Na de val van Jeruzalem was er een definitieve breuk gekomen tussen de Joden en de messiasbelijdende joden, die uit de synagogen geweerd werden. Soms zelf vervolgd. Er waren ook joden die evangeliseerden onder pas bekeerde heidenen (vgl. de brief van Paulus aan de Galaten). De meeste mensen in de tijd van Johannes vereerden ‘de gewone’ Romeinse of Griekse of inheemse goden. Meestal: een mengelmoes van allemaal. Een wereld in de crisis. Jezus is naar de hemel gegaan. Alle apostelen en ooggetuigen zijn dood. Overleden of doodgemarteld. De blindgeboren man is overleden. Net als Lazarus. Alleen Johannes leeft nog. Die eerste christenen moeten vaak gedacht hebben of Jezus niet had kunnen voorkomen dat … Of hoe het kon, dat Hij nog niet was verschenen op de wolken. Zoals Hij had beloofd. En dan denkt Johannes terug. Hij kan zich nog precies herinneren hoe het is gegaan toen Jezus op aarde rondwandelde. Hij was zelf ooggetuige geweest. En dan schrijft hij voor mensen die lang moeten wachten, in een wereld vol chaos, crisis, pijn en lijden, juist deze geschiedenis op. Alle reden voor ons dus om met Johannes terug te gaan naar de overkant van de Jordaan. En vandaar naar Betanië in Judea, waar Maria, Marta en Lazarus woonden.
2
Het zgn. ‘docetisme’
Daar zien we – als we meteen de aandacht richten op belangrijkste – Jezus op een indrukwekkende manier aan het werk. Vol emotie. Het is ook alsof Johannes daarmee wil zeggen: wat nou, schijnlichaam! Kijk hoe bewogen, hoe verdrietig, hoe boos, hoe vol liefde! Ja, Jezus reageert heel bewogen. Heel menselijk. Hij ziet mensen staan, liggen soms. Ziek, blind, lam. Maar ook: Hij ziet mensen in hun hardnekkige ongeloof. Hij ziet notoire zondaars, mensen die de wet niet houden. Tollenaars, hoeren. En Hij ziet leiders die hem niet erkennen maar zoeken naar gelegenheid om Hem te doden. Jezus reageert bewogen. Net als wij. Op van die momenten. Waarbij, als je ze voor de geest haalt, de tranen je zo weer in de ogen springen. Momenten om te huilen. Maar de HEER heeft die emoties ook. Hij is écht mens, en daarom kan Hij ook nu écht met ons meevoelen. Jezus huilt geen schijntranen. Maar wat meer is, Hij heeft niet alleen emoties. Hij heeft, zoals Hij in heel zijn leven volmaakt was en is, ook de passende emoties. Ook daarin is Hij perfect. Niet zoals wij. Bij ons leidt verdriet vaak tot machteloosheid. Soms tot depressieve gedachten. Ergernis tot haat. Enzovoort. Maar Jezus is op een goddelijke manier diep bewogen. Hij lijdt als geen ander als Hij rondloopt in de wereld van zijn Vader. Onderworpen aan de zinloosheid. Vol dood, pijn, ziekten, handicaps. Jezus huilt. Maar ook: Hij ergert zich. Jezus is boos, want de mensen zitten bij de pakken neer. Ze zijn niet alleen verdrietig, maar ook: machteloos, ze weeklagen. Ze nemen bovendien aanstoot aan Jezus – was Hij hier maar geweest. Hij opende toch ook de ogen van een blindgeborene? De mensen gebruiken Jezus. Ze willen wel de tekenen en wonderen, maar niet zijn boodschap. Ze geloven niet. Dan zien we dat Jezus op een goddelijke manier bewogen is. De vertaling ‘Hij ergerde zich’ is nogal zwak uitgedrukt. Er staat dat Hij heftig werd bewogen. Dat is eerder: ‘Hij werd woedend’. Waarom? Ze zien niet wie Jezus is. Ze herkennen het werk van de Vader niet. Ze zitten bij de pakken neer, mopperen wat of zien door de tranen niet waartoe God, waartoe Jezus in staat is. En dan laat Jezus zien wie Hij is. Met zijn stem roept Hij Lazarus, die al vier dagen dood is, tot leven. Volgens sommige joden verliet de ziel na drie dagen het lichaam.
Nou, ook dat is voor Jezus geen probleem. Hij kijkt omhoog. Dankt voor de verhoring, voordat de verhoring zelf zichtbaar was (wat een vertrouwen!) en zegt met luide stem: Lazarus, kom naar buiten! En daar komt hij. Z’n lichaam gehoorzaamt terwijl dat eigenlijk niet kan. Het wonder is, net als de vorige keer, weer uitdrukkelijk bedoeld als een teken. Zodat de mensen zouden gaan geloven. Laten we eens kijken wat de verschillende mensen doen. Sommige gaan inderdaad geloven. Het zijn er zelfs: velen. Dat is bemoedigend. Anderen hebben hun keuze al gemaakt. Met name de hogepriester en de Farizeeën. Dat kan dus. Dat je zoiets ziet, en toch niet gelooft. Zoals de Farao in het Oude Testament getuige was van verschillende wonderen en toch niet geloofde. Dat is: zich overgaf. Zie je trouwens, hoe God ook in dit kwaad de hand heeft? Net als bij de Farao, God gebruikt zelfs die mensen, die hardnekkig blijven weigeren Jezus als Messias te erkennen. De leiders van het volk zijn bang dat ze hun door de Romeinen toegestane macht verliezen doordat ‘het volk’ achter Jezus aanloopt. Ze hebben het over ‘hun tempel’ en ‘hun volk’. Wat een vergissing! En dan spreekt Kajafas die profetie uit. Nu moet je niet denken dat hij dat deed uit geloof. Kajafas bedoelt gewoon: snappen jullie dan niet hoe simpel de oplossing is? Als we die ene man uit de weg ruimen, is ons probleem opgelost. Maar door de manier waarop hij het zegt, hoe en wanneer, zorgt God voor de profetie. God gebruikt het ambt van de hogepriester ondanks de wil van de ambtsdrager. Zo groot is God. Hij heeft alles in de hand. Waar Johannes nog veel uitgebreider bij stil staat is de reactie van de volgelingen van Jezus. Van de vrouwen en de leerlingen. De HERE Jezus zegt met zoveel woorden, vers 14 en 15: ‘Lazarus is gestorven en om jullie ben ik blij dat ik er niet bij was: nu kunnen jullie tot geloof komen.’ Misschien beschouw je jezelf als een gelovige. Maar Jezus zoekt naar de verdieping. Het echte geloof. Een blind vertrouwen. Een volkomen hoop. De rotsvaste verwachting. De leerlingen zien het helemaal niet zitten dat Jezus naar Judea gaat. Misschien denken ze eerst dat Jezus niet gaat omdat ook Hij bang is, net als zij. Maar waarom zijn ze bang? Zien ze wel dat dat Jezus Messias is, juist door te lijden?
Juist door te laten zien dat Hij niet boven deze wereld blijft staan, met alles wat zich daarin afspeelt, maar er dwars doorheen gaan. Eraan onderdoor zal gaan? Snappen ze wel dat het ook nodig is en was, dat iemand het offer zou brengen om ook hún zonden te verzoenen? Zoals Kajafas profeteerde. Of dachten ze dat het wel meeviel met hun zonden? Jezus zoekt naar de verdieping. Geloof je wel echt? Eigenlijk reageert Thomas nog het meest loyaal (niet gelovig!). Als Jezus naar Judea gaat, dan wij ook. Dan gaan we ook maar dood, net als Lazarus. Thomas de martelaar. De zelfmoordenaar. En dan Martha en Maria. Aan de ene kant alles van Jezus verwachtend. Zeg nu zelf, waarom anders iemand naar Jezus sturen als Lazarus ziek is? Maar niet zien dat Jezus nú, en hier mensen levend kan maken, als Hij dat wil. Zelfs al zijn ze al gestorven. De overeenkomst tussen al deze leerlingen van Jezus is, dat zij weliswaar in Hem zijn gaan geloven maar toch nog te veel denken, redeneren, ervaren vanuit wat zij zich zelf kunnen voorstellen. Want niemand kan zich voorstellen dat Jezus kan doen wat God kan, namelijk: dode mensen levend maken. Ook Martha kan het zich niet voorstellen. Deze ziekte loopt niet uit op de dood … Zou ze dat woord nog in gedachten hebben, toen Jezus er nog niet was maar Lazarus al wel gestorven? Ik denk van niet. Als Jezus gelast de steen weg te halen reageert ze namelijk geschokt: ‘HEER, de stank’. En wat heeft ze dan gedacht, toen ze zei: ‘ik geloof dat u de Messias bent, de Zoon van God die naar de wereld zou komen.’? (vers 27). Misschien dat Jezus bij God een goed woordje zou doen voor Lazarus. Als Jezus zegt dat haar broer uit de dood zal opstaan, zegt Martha: ‘ik weet dat hij bij de opstanding op de laatste dag zal opstaan.’ Dat klinkt heel gelovig. Het zijn woorden die ze waarschijnlijk vaak heeft gehoord. Misschien heb jij dat ook. Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw. Misschien heb je het zo vaak gezegd of gehoord dat ze op je zenuwen zijn gaan werken. Ik weet ook wel dat er een opstanding komt. Maar wat heb je daar eigenlijk nú aan? Vandaag!
Als je er zo over denkt dan hoop ik dat net als bij Martha die woorden van Jezus je raken. Vanochtend. Deze woorden: ‘Ik ben de opstanding en het Leven.’ (vs. 25-26). Jezus bidt later (Joh. 17): ‘Het eeuwige leven, dat is dat zij u kennen, de enige ware God, en hem die u gezonden hebt, Jezus Christus.’ M.a.w.: als je God kent door Jezus Christus, nu, dan leef je al. Geloof je dat eeuwig leven niet alleen iets is van de verre toekomst? Maar dat opstanding / wedergeboorte nú begint, voor wie gelooft dat Jezus de Messias is? De Zoon van God, die naar de wereld ís gekomen? Het is als met de liefde. Daar kan je over denken en dromen. Als ik … dán … Maar als het zover is, dan houdt het nadenken en fantaseren op. En dan begint het leven hier en nu. Jezus zegt tegen jou: Ik ben het. Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft, en ieder die leeft en in mij gelooft zal nooit sterven. Geloof je dat? Geloof je dat echt? Dat is de vraag. Jezus, en dat moeten de leerlingen leren, wordt niet beperkt door wat wij ons kunnen voorstellen in deze wereld. Hoe begrijpelijk misschien ook. Hij is God. En mens. Die twee: ook al zit je in de diepste depressie. Weet dan: Jezus voelt met je mee. Wat meer is: Hij verandert dood in leven. Hij is God. In de verzen 5 en 6 zit dat dubbele: Jezus hield veel van Marta en haar zuster, en van Lazarus (vs. 5). En juist daarom – de NBV vertaalt dit ten onrechte alsof het een tegenstelling is – bleef Hij nog twee dagen waar Hij was (vs. 6). Want Hij wilde laten zien wat zijn doel is: dat deze wereld, jouw omstandigheden als je gelooft, niet uitlopen op de dood, maar op de eer van God. Zie ook hoe Jezus niet naar Lazarus kijkt als de steen van het graf gaat, maar naar God. Zo mag jij ook omhoog kijken, via Jezus naar God. Houdt je blik maar op Hem gericht, die voor jou bij God pleit. Die voor je bidt. Hij is een God van levenden, niet van doden. Tot slot. de opwekking van Lazarus is een keerpunt in de bediening van Jezus. Vanaf die dag overlegden de leiders over de vraag, niet óf maar hoe ze Hem zouden doden. Eigenlijk staat er: vanaf toen planden ze zijn dood. Vanaf toen was het, zo beschrijft Johannes het ook, op weg naar Jeruzalem. Om precies te zijn: naar Golgotha. Of nee: naar de tuin. De tuin met dat open graf.
Jezus trad vanaf toen ook niet meer op in het openbaar (vs. 54). Net als nu Jezus verscheen Jezus vanaf toen niet meer in het openbaar. Zou dat makkelijker zijn? Ik ben geneigd te zeggen van niet. Het komt nu aan op dezelfde vraag als waar het toen op aan kwam. Op geloof. En zalig zij niet zien, maar toch geloven. Dan ben je als Martha, die geloofde nog voordat ze zag waartoe God in staat is. Met dat doel heeft Johannes zijn evangelie geschreven. Zodat jij zou gaan geloven dat Hij de Messias is. Midden in deze wereld. En dat je door te geloven zijn leven, door zijn naam.’ (20:31). Er zijn mensen die zullen proberen je aan het twijfelen te brengen door te vragen: waar is Jezus nu? Maar bedenkt dan dat wij kennen de reden van de uitstel van zijn komst weten. Petrus schrijft: Hij heeft geduld. Er zijn nu, net als toen, verschillende reacties op de verkondiging van Gods evangelie. Toch werd het wonder zelf (Lazarus) door niemand betwist. Zo zal het ook straks zijn. Bedenk goed: áls Hij verschijnt, straks, in het openbaar, dan vraagt Hij één ding: heb jij in Mij geloofd? [amen]
Liturgie zondag 13 februari 2011 Welkom GK 118:1 Votum (gesproken) en groet, gevolgd door gezongen amen. Ps. 100:1-3 10 geboden Ps. 100:4 Gebed Johannes 11:1-54 Preek Ps. 89:6,7 en 8 Gebed Mededelingen en collecten GK 121