Blz. 1
Plenaire vergadering van de Hoge Raad voor de Statistiek Vrijdag 10 december 2010 (14 u. 30 – 16 u. 50) Notulen P.Z. 2010/nr. 2
Leden van de Hoge Raad voor de Statistiek: Mevr. M. Van Wouwe – Voorzitster De heer R. Acx, mevrouw R. Bourdeaud’hui, de heer K. Brijs (voor de heer F. Robben), de heer A. Collard (voor de heer T. Bevers), de heer D. De Baets, mevrouw A. Defourny, de heer P. Dmitrevsky, mevrouw B. Dupuis, de heer B. Hertveldt, de heer J.-P. Liebaert, de heer G. Loosveldt, mevrouw G. Masuy-Stroobant, mevrouw F. Vanderkelen, de heer C. Van Laere, de heer R. Van Rossem, mevrouw V. Vercammen, de heer T. Vergeynst, mevrouw M. Verhue, mevrouw A. Versonnen Uitgenodigd: De heer V. Coutton – FOD Economie (ADSEI) → Voor punt 4 op de agenda De heer O. Goddeeris – FOD Economie (ADSEI) → Voor punt 5 op de agenda Mevrouw A. Hellebuyck – Verbond van Belgische Ondernemingen → Voor punt 3 op de agenda De heer B. Jadoul – Nationale Bank van België → Voor punt 5 op de agenda Mevrouw M. Kombadjian – FOD Economie (ADSEI) → Voor punt 3 en 5 op de agenda De heer G. Labeeuw – FOD Mobiliteit en Transport → Voor punt 3 op de agenda Mevrouw L. Merckx – FOD Economie (ADSEI) → Voor punt 4 op de agenda De heer E. Meurisse – FOD Economie (ADSEI) → Voor punt 4 op de agenda De heer S. Moens – FOD Economie (ADSEI) → Voor punt 6 op de agenda De heer B. Thys – FOD Mobiliteit en Transport → Voor punt 3 op de agenda De heer P. Vranken – FOD Economie (ADSEI) → Voor punt 4 op de agenda Verontschuldigd: De heer D. Defays, de heer L. Deschamps, de heer M. Despontin, de heer K. Grosse-Erdmann, de heer P. Haegeman, de heer B. Lejeune, de heer J. Leroy, de heer I. Magdalenic, de heer B. Pfeiffer, de heer M. Remon (Ondervoorzitter), mevrouw T. Roesems, de heer R. Rollier, mevrouw A. Romain, mevrouw C. Rouma, mevrouw J. Screurs, mevrouw R. Thys, de heer K. Van den Bosch, de heer B. Van Doninck, de heer N. Veraverbeke Afwezig: De heer F. Huyghe, mevrouw C. Jonckheere, de heer R. Petit, de heer O. Plasman, de heer V. Vandenberghe, mevrouw C. Vermandele Secretariaat: Monsieur Ph. Mauroy – Secretaris Mevrouw N. Buntinx – Adjunct-secretaris (afwezig)
Nr.
I
Inhoud van de agenda Goedkeuring van de agenda voor de plenaire vergadering van 10 december 2010 Beslissing De agenda voor de vergadering wordt unaniem goedgekeurd.
Blz. 2 Opmerking: De volledige Powerpoint-presentatie die op de plenaire vergadering werd gehouden, zal door het secretariaat aan alle leden van de Hoge Raad voor de Statistiek worden toegestuurd samen met de notulen van deze vergadering.
II
Goedkeuring van de notulen P.V. 2010/nr.1 van de plenaire vergadering van 10 maart 2010 Beslissing De notulen P.V. 2010/nr. 1 van de plenaire vergadering van 10 maart 2010 worden unaniem goedgekeurd.
III
Voor advies: Driejaarlijks onderzoek naar het woon-werkverkeer / probleem met het verzamelen van de woonplaats van de werknemers per postcode. Toelichting Mevrouw Anne Defourny (vertegenwoordigster van het Verbond van Belgische Ondernemingen binnen de Hoge Raad voor de Statistiek) heeft de wens geuit dat dit punt zou worden geplaatst op de agenda van de plenaire vergadering, zodat daaromtrent overleg gepleegd kan worden. Mevrouw Annick Hellebuyck (adviseur bij de VBO) licht dit punt ter zitting toe ten behoeve van de Hoge Raad voor de Statistiek (vgl. bijgaande, bij de uiteenzetting uitgedeelde slides). Sinds 2005 dienen ondernemingen en openbare instellingen die meer dan 100 werknemers in dienst hebben een driejaarlijkse enquête in te vullen over de verplaatsingswijzen in het woon-werkverkeer van al hun werknemers. Daarover moet binnen de ondernemingsraad voorafgaand overleg zijn gepleegd. De gegevens uit die driejaarlijkse enquête worden verwerkt door de FOD Mobiliteit, die aansluitend geglobaliseerde informatie ter beschikking stelt, o.m. per postcode van de onderneming, per postcode van de werknemers en per bedrijfstak. De i.v.m. dat thema door het VBO geopperde bezwaren zijn van tweeërlei aard: enerzijds hadden de sociale partners, samen zetelend binnen de NAR en de Centrale Raad van het Bedrijfsleven, in hun unaniem advies nr. 1640 van 9 juli 2008 een aantal aanbevelingen geformuleerd ten behoeve van de bevoegde overheden, van de maatschappijen voor openbaar vervoer en van de afzonderlijke werknemers en werkgevers, met als doel een verbetering van de woon-werkmobiliteit; o.m. hadden de sociale partners in hun bijzondere aanbeveling nr. 19 de nadruk gelegd op het belang om het door de werknemer afgelegde traject te koppelen aan het daarbij gebruikte vervoermiddel, opdat de maatschappijen voor openbaar vervoer hun aanbod beter kunnen afstemmen op de behoeften van de werknemers. Anderzijds is daar krachtens de wet van 6 mei 2009 voor de werkgevers nog eens de verplichting bijgekomen om voor al hun werknemers de voornaamste vervoermiddelen te registreren naar woonplaats van de werknemers. Mocht dat nieuwe beginsel worden toegepast, dan zou de extra administratieve last voor de werkgever onevenredig hoog zijn; het VBO is daar absoluut tegen gekant. Besprekingen Enkele leden van de Hoge Raad voor de Statistiek maken een aantal opmerkingen, onder meer i.v.m.: het door het VBO gemaakte voorstel dat die enquête facultatief zou worden of steekproefsgewijs zou worden uitgevoerd, inclusief voor grote ondernemingen; de bereidheid van de vertegenwoordigers van de FOD Mobiliteit en Transport om in het kader van die enquête alle procedures te volgen die nodig zijn voor het uitbrengen en het inwinnen van adviezen (o.m. de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer, bij de bedrijfsraden…); het feit dat de wet die genoemde enquête voor het eerst invoerde behoorlijk oud is (2003) en dat die verplichting bijgevolg moet worden nagekomen, net zoals elke andere wet; het statuut van die enquête, die zich aan de grens beweegt tussen statistische en administratieve enquête (althans qua perceptie), ook al wordt er unaniem aangenomen dat de enquête meer neigt naar het soort verplichtingen voortvloeiende uit een sociale wetgeving; het belang om te kunnen beschikken over gegevens m.b.t. het door de enquête onderzochte gebied; de omstandigheid dat nog verscheidene andere overheidsdiensten (RSZ, KBSS, RSZ-PPO) de inhoud van hun databanken aanbrengen zodat de enquête goed kan worden uitgevoerd; de reële kost voor een onderneming die aan die verplichting onderhevig is, in aanmerking genomen dat die enquête slechts om de drie jaar wordt gehouden en dat ze niet voor alle ondernemingen exhaustief is; het feit dat op de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven reeds uitvoerige besprekingen zijn gevoerd en dat desnoods het debat best binnen die instellingen wordt voortgezet; het belang na te gaan hoe de via dat administratief systeem verzamelde informatie kan worden gekoppeld aan de databank die in het kader van het Census 2011-project wordt opgebouwd; het feit dat die enquête-aanpassing, net zoals de wet van 2003 die de enquête voorschrijft, via een programmawet (uit 2009) werd aangenomen en dat bijgevolg het advies van de Raad van State ook hier niet is aangevraagd.
Blz. 3 Beslissingen De leden van de Hoge Raad voor de Statistiek menen, na de verschillende ter zitting verdedigde standpunten te hebben gehoord, dat het vooralsnog te vroeg is om over dit op verzoek van de VBO-vertegenwoordiger op de agenda geplaatste punt een weloverwogen advies uit te kunnen brengen. Enkele leden stellen zelfs dat de Hoge Raad voor de Statistiek wellicht niet de geschikte instelling is om dit punt te behandelen. In overeenstemming met de op de zitting aanwezige vertegenwoordigers van de FOD Mobiliteit en Transport wordt niettemin afgesproken dat het dossier in de komende maanden “ter bespreking” op onze vergadering zal worden voorgelegd, nadat de reeds ingestelde adviesprocedures rond het dossier zullen zijn afgerond, met de bedoeling na te gaan welke, m.b.t. de in te zamelen gegevens, de mogelijke raakvlakken zijn tussen deze enquête en de behoeften die in het kader van het Census 2011project tot uiting zijn gekomen. Verder wordt onderstreept dat aan het gevoel, dat de ondernemingen tegenover deze enquête hebben geuit, de nodige aandacht moet worden geschonken, inz. aan het feit dat de bedrijven die enquête zullen ervaren als een bijkomende statistische, en niet administratieve, verplichting (een “last”).
IV
Voor advies: Huishoudbudgetenquête – herziening van de methodologie Toelichting De huishoudbudgetenquête is een enquête over inkomsten en uitgaven van de Belgische huishoudens. Het is een belangrijk werkinstrument om zowel op Belgisch als op Europees niveau de consumptiegewoonten van de bevolking over een jaar te beschrijven. De enquête heeft tot doel een kader te creëren voor de productie van statistische informatie op nationaal en Europees niveau over de consumptie van de huishoudens, uitgaande van transversale gegevens m.b.t. de verschillende posten (bedrag, samenstelling…) van hun budget. De enquête is ook de voornaamste bron om de korf van het indexcijfer van de consumptieprijzen samen te stellen. De deelnemende huishoudens moeten de volgende documenten invullen: een huishoudvragenlijst (met de hulp van de enquêteur), individuele vragenlijsten voor elk lid van het huishouden ouder dan 12 jaar, en een bestedingen- en inkomstenboekje waarin zij gedurende één maand al hun inkomsten en bestedingen noteren. Elke maand worden iets meer dan 300 huishoudens ondervraagd. Zo ontstaat over een jaar een steekproef van ongeveer 3.700 huishoudens. Huishoudens die aan de enquête deelnemen krijgen een financiële vergoeding. Wegens de zwakke punten die voortvloeien uit de momenteel aangewende methodiek, en gezien de strenge budgettaire beperkingen, is overeengekomen het productieproces van die enquête grondig te herzien. Daarom zijn de slides, die ter plenaire zitting door de heer Vincent Coutton (attaché bij de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, belast met de hervorming van de huishoudbudgetenquête) zijn voorgesteld, gevoegd bij onderhavige per e-mail verstuurde notulen. In die slides wordt een overzicht gegeven van de verschillende aanpassingen die momenteel overwogen worden voor de in 2011 geplande enquête. Besprekingen Enkele leden van de Hoge Raad voor de Statistiek maken een aantal opmerkingen, onder meer i.v.m.: de strekking van dit punt zoals het op de agenda van deze plenaire vergadering werd geplaatst (gaat het om een agendapunt ter advies “ja/neen” voor of tegen de voorgenomen hervorming, of is het daarvoor al te laat en gaat het eerder om een agendapunt ter informatie?); de weerslag van de hervorming op het voor die enquête ingezette “enquêteurs”-personeel (de ADSEI onderstreept dat er geen weerslag zal zijn op de werkhoeveelheid, mede doordat de omvang van de huishoudensteekproef vergroot wordt); het gevaar voor een reële negatieve weerslag op de productie van de nationale rekeningen alsook op de kwaliteit van die productie (de NBB geeft hierbij aan dat ze de voorkeur geeft aan een twee- of vijfjaarlijkse enquête boven een die zich over twee opeenvolgende jaren uitstrekt); de methodiek die zal worden aangewend om de gegevens te imputeren afkomstig van een (nog via openbare aanbesteding te kiezen) externe particuliere firma, alsook de aard en de relevantie van die gegevens; de transparantievereisten t.a.v. de door die externe gegevensproducenten toegepaste methodieken; een verzoek om bijkomende informatie over het schattingsmodel dat gebruikt zal worden om jaarresultaten voort te brengen; de potentiële weerslag van dit hervormingsvoorstel op de kwaliteit van de geproduceerde gegevens in de toekomstige huishoudbudgetenquêtes; het begrip dat de leden van de Hoge Raad voor de Statistiek kunnen opbrengen voor het strenge budgettaire kader waarbinnen de ADSEI moet functioneren en opbouwende oplossingen moet vinden, zowel t.a.v. het beheer van de eigen werkingsmiddelen als om zo goed mogelijk tegemoet te kunnen komen aan de behoeften zoals die door de voornaamste klanten zijn geformuleerd; het feit dat een aanvraag voor
Blz. 4 extra budgettaire middelen om de huishoudbudgetenquête goed te kunnen uitvoeren gericht moet worden aan de Minister bevoegd voor het Nationaal Instituut voor de Statistiek. De secretaris van de Indexcommissie deelt het advies mee dat binnen die commissie over dit hervormingsvoorstel van de huishuidbudgetenquête is uitgewerkt. Hij benadrukt hoe belangrijk het is, wil men in de toekomst tot betere resultaten komen, om te kunnen beschikken over een omvangrijkere steekproef van deelnemende huishoudens, alsook om die resultaten binnen een kortere termijn ter beschikking te hebben (ten hoogste 6 maanden na afloop van de gegevensverzamelingsperiode bij de Belgische huishoudens). Verder legt hij de nadruk op het belang om in het kader van de hervorming van de prijsindex (basisjaar 2012) gegevens te verwerven die afkomstig zijn van een externe firma. Beslissingen Na de verschillende, ter plenaire zitting geuite standpunten te hebben gehoord meent een meerderheid van de leden van de Hoge Raad voor de Statistiek dat de door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie verstrekte informatie i.v.m. dit ontwerp van hervorming van de Huishoudbudgetenquête te beperkt is om daarover een degelijk officieel advies te kunnen uitbrengen. Nadere informatie is formeel gewenst, met name i.v.m. de methodieken waarvan in de gemaakte uiteenzetting sprake is geweest en die in de toekomst zullen worden aangewend, vooraleer een officieel standpunt daaromtrent kan worden ingenomen. Daarenboven dienen de weerslag van dat hervormingsproject en de gevaren die ermee zijn verbonden grondiger te worden onderzocht. Er wordt dus beslist dat de ADSEI een nieuw voorstel uitwerkt et dit indien mogelijk nog op de volgende plenaire vergadering van de Hoge Raad voor de Statistiek, m.n. op vrijdag 28 januari 2011, komt voordragen.
V
Voor advies: Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2008 betreffende een jaarlijkse enquête naar de structuur van de ondernemingen Toelichting De heer Bertrand Jadoul (adviseur bij de Nationale Bank van België) geeft ter plenaire zitting een uiteenzetting over de wijzigingsvoorstellen die door zijn instelling zijn uitgewerkt (vgl. bijgaande ter zitting uitgedeelde slides). In overleg met de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie stelt de Nationale Bank van België aan de Hoge Raad voor de Statistiek verschillende aanpassingen voor in de uitvoering van de enquêtes naar de structuur van de ondernemingen zoals die zijn vastgelegd bij koninklijk besluit van 18 juli 2008 betreffende een jaarlijkse enquête naar de structuur van de ondernemingen. De voorgestelde aanpassingen hebben betrekking enerzijds op de regeling van de enquête bij de verenigingen en anderzijds op de vijfjaarlijkse bijlage naar de uitsplitsing van de investeringen. Met de voorgestelde aanpassingen zou het mogelijk worden de administratieve verplichtingen van de bedrijven te vereenvoudigen, dezelfde werkwijze te hanteren voor verenigingen als voor vennootschappen, en beter te voldoen aan de behoeften van de NBB met het oog op het opmaken van de nationale rekeningen. Betreffende de regeling van de enquête bij de verenigingen is het voorstel van de NBB tweeledig. Enerzijds zou de vijfjaarlijkse verenigingen-vragenlijst worden afgeschaft en vervangen door de vijfjaarlijkse bijlagen over de aankopen (kader AI/AS) en investeringen (kader IM) voor vennootschappen. Anderzijds zou de jaarlijkse vragenlijst worden aangepast om de binnen de verenigingen uitgeoefende activiteiten beter in kaart te kunnen brengen en om consistent te zijn met de jaarrekeningen van de verenigingen. Dank zij die aanpassingen zou het aantal formulieren verlaagd kunnen worden, de gegevensverzameling meer gestandardiseerd kunnen gebeuren en het verwerken van de enquêtegegevens vlotter verlopen. Bovendien zou de steekproefomvang worden verminderd om de administratieve last voor de verenigingen te verlichten. Wat betreft de jaarlijkse enquêtes zouden voortaan enkel de verenigingen die volledige of verkorte jaarrekeningen neerleggen de vragenlijst moeten invullen. Kleinere verenigingen zouden als dan niet meer moeten deelnemen (d.i. 19 % van de verenigingen in de steekproef 2008). Bij de vijfjaarlijkse bijlagen zouden slechts nog verenigingen van klasse 5 worden bevraagd (34 % van de verenigingen in de steekproef 2008). Net zoals bij de bijlagen voor het uitsplitsen van het omzetcijfer (kader OC) en van de lopende aankopen (kader AI/AS) gaat het er bij dit voorstel tot wijziging van bijlage 13 van genoemd koninklijk besluit (kader IM) erom een algemene structuur vast te leggen met daarin de voornaamste categorieën van activa, en een gedetailleerde opvoering van rubrieken mogelijk te maken buiten het koninklijk besluit om. Met name is de bijlage “Investeringen” qua productennomenclatuur (= de CPA) thans zo uitgebreid geworden dat de kleinste technologische evolutie binnen een bedrijf of de geringste wetsaanpassing op statistisch gebied (CPAnomenclatuur 2008, ESR 2010, enz.) het opmaken van een nieuw wijzigingsbesluit vereist.
Blz. 5 Een globaal voorstel voor de tekst van het koninklijk besluit is door de ADSEI uitgewerkt en werd via het secretariaat van de Hoge Raad voor de Statistiek in het vooruitzicht van deze plenaire vergadering rondgedeeld. Besprekingen Enkele leden van de Hoge Raad voor de Statistiek maken enige opmerkingen, onder meer i.v.m.: het feit dat weliswaar een aanzienlijk aantal rubrieken wordt afgeschaft, maar daarnaast een aantal bijkomt (de NBB wijst erop dat vele van die nieuwe rubrieken dank zij de voorgestelde aanpassingen vooraf zullen zijn ingevuld); de weerslag die die aanpassing technisch ― m.n. voor het invullen van de kaders ― zou kunnen hebben voor de vzw’s (de NBB wijst er echter op dat de meeste rubrieken voor de boekhouders gemakkelijk terug te vinden zullen zijn binnen de rekeningen van de vzw’s, en dat de moeilijkheidsgraad van de enquête daardoor niet zal stijgen); de vraag of de continuïteit van de reeksen niet in het gedrang zou kunnen komen, hetgeen niet het geval lijkt te zijn; het feit dat de grote vzw’s sinds 2006 hun rekeningen bij de NBB neerleggen, et dat het bijgevolg overbodig is om voor de opmaak van de nationale rekeningen die reeds gebruikte gegevens andermaal te verzamelen via bepaalde vragen in het enquêteformulier “Verenigingen”; de betekenis van de rubriek “andere…” en de manier waarop die gecodeerd zal moeten worden (via een uitrolmenu); de vraag om in de rubrieken over de bouw onderscheid te kunnen maken tussen verschillende types van bebouwde terreinen, wat dank zij de aanpassingen mogelijk zal worden. Beslissing De Hoge Raad voor de Statistiek brengt unaniem een gunstig advies uit over het voorstel van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2008 over een jaarlijkse enquête naar de structuur van de ondernemingen, zoals dit ter plenaire zitting door de Nationale Bank van België werd uiteengezet en toegelicht.
VI
Ter informatie: Stand van zaken van het Belgisch Voorzitterschap inzake statistiek Toelichting e heer Stephan Moens (adviseur binnen de ADSEI) bespreekt kort de grote thema’s die op statistisch gebied de werkzaamheden van de ADSEI hebben bepaald tijdens het zes maanden durende Belgische voorzitterschap. Hij brengt ook een overzicht van de door het voorzitterschap gerealiseerde doelstellingen op het gebied van de Europese verordeningen die werden besproken binnen de werkgroep “Working party on Statistics” van de Raad van de Europese Unie en die met name handelden over de volgende onderwerpen: de kwaliteit van de statistische gegevens in de context van de procedure tegen overmatige overheidstekorten, de statistiek van het goederen- en passagierstransport over zee, de Europese economische milieurekeningen, de Europese toerismestatistieken, de Europese statistieken van de blijvende teelten, de Europese statistieken over de statistische registratie van het goederenverkeer op de weg, en ten slotte het opstellen van een gemeenschappelijke tekst “Voorzitterschap – Europese Commissie (Eurostat)” over de gedelegeerde acten in het raam van de Europese verordeningen inzake statistiek. Tot slot haalt de heer Stephan Moens de positieve balans naar voren van het te Gent gehouden seminarie Simply 2010 over administratieve vereenvoudiging in de statistiek. Mededelingen van het secretariaat van de Hoge Raad voor de Statistiek •
Oprichting binnen de Hoge Raad voor de Statistiek van een werkgroep rond “Vereenvoudiging van de maandelijkse statistiek van de bouwnijverheid”.
De Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie nam in samenwerking met de Dienst voor de Administratieve Vereenvoudiging een aantal initiatieven om de administratieve werklast waarmee statistiek voor de bedrijven gepaard gaat te verminderen. In 2007 ging een eerste testproject rond de Prodcom-enquête Industrie van start; dat project werd daarna grondig geëvalueerd. Gezien de eigenheid van de bouwsector was beslist om de overeenkomstige enquête VII naar de bouwnijverheid op een latere datum aan een onderzoek te onderwerpen. In het huidige ontwerp ligt nu de nadruk op die sector en worden de Belgische en Europese statistische vereisten terzake met elkaar vergeleken. Nagegaan wordt verder of er geen alternatieve administratieve gegevens bestaan voor de variabelen uit de enquête. Een uitnodiging om deel uit te maken van de pas opgerichte werkgroep binnen de Hoge Raad voor de Statistiek rond het thema vereenvoudiging van de maandstatistiek over het bouwbedrijf zal per e-mail via het secretariaat van de Hoge Raad voor de Statistiek worden rondgestuurd (die uitnodiging werd inmiddels op 13 december 2010 verstuurd => antwoorden voor deelname ingewacht ten laatste op 20 december 2010).
Blz. 6 De werkzaamheden van die groep kunnen dan in de loop van de maand januari 2011 van start gaan. •
Datums van de volgende vergaderingen
De datum van de eerstvolgende vergadering van het Bureau van de Hoge Raad voor de Statistiek is vastgelegd op vrijdag 14 januari 2011 om 10 u., in de lokalen van Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie. De volgende plenaire vergadering is gepland op 28 januari 2011 om 14 u. De agenda ervan zal zo spoedig mogelijk via e-mail worden meegedeeld door het secretariaat.
Volgende plenaire vergadering: Vrijdag 28 januari 2011 om 14 u. in de vergaderzaal van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en KMO’s (WTC III – 2de verdieping – Simon Bolivarlaan, 30 te 1000 Brussel)
[Getekend] De voorzitster, Martine VAN WOUWE
[Getekend] De secretaris, Philippe MAUROY