Hoge Raad voor de Statistiek Werkgroep ‘Gender en Statistiek’ Eindverslag 2012-2013
Inhoud Aanleiding tot de oprichting van de werkgroep .......................................................... 2 Doel van de werkgroep .......................................................................................... 2 Leden van de werkgroep ........................................................................................ 3 Overzicht van de werkzaamheden tijdens het eerste werkjaar (2012) .......................... 4 Overzicht van de werkzaamheden tijdens het tweede werkjaar (2013) ......................... 5 Conclusies en aanbevelingen ................................................................................... 5 I. Methodologische aanbevelingen ........................................................................... 5 1.
Genderblind ≠ genderneutraal ....................................................................... 6
2.
Genderneutrale definitie van de referentiepersoon ............................................ 7
3.
Meetniveau / Referentiepersonen ................................................................... 7
4.
Proxy’s ........................................................................................................ 8
5.
Aanbevelingen per enquête ........................................................................... 9
6.
Aanbevelingen per overheidsdienst ................................................................10
II. Beleidsmatige aanbevelingen .............................................................................10 1.
Geslacht opnemen als variabele ....................................................................10
2.
Gegevens ter beschikking stellen ...................................................................11
3.
De nodige budgetten voor betere gegevens ....................................................11
4.
Meer nood aan systematische terugkoppeling .................................................11
5.
Meer onderzoek en uitwisseling nodig ............................................................11
Contactgegevens ..................................................................................................12
1
Aanleiding tot de oprichting van de werkgroep Op 12 januari 2007 werd de wet “strekkende tot de controle op de resoluties van de Wereldvrouwen-conferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen”, kort de ‘wet gender mainstreaming’, goedgekeurd. In het kader van deze wet behoren alle federale overheidsdiensten de statistieken die zij in hun actiedomein produceren, verzamelen, of bestellen op te splitsen naar geslacht en relevante genderindicatoren te ontwikkelen. Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen is krachtens deze wet belast met de begeleiding en de ondersteuning van het proces van de integratie van de genderdimensie in de werking van de overheidsdiensten.
De wet van 12 januari 2007 vereist dat statistieken van federale overheidsdiensten naar geslacht worden uitgesplitst en dat er genderindicatoren worden opgesteld wanneer dat relevant is.
Op 21 december 2010 werden medewerkers van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen en van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie uitgenodigd op een hoorzitting van het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de Belgische Senaat. Eén van de suggesties die gemaakt werd, was het verder formaliseren van het proces van de gender mainstreaming van statistieken door samenwerkingsverbanden vast te leggen in protocollen en de nodige structuren uit te werken. De mogelijkheid werd geopperd om een thematische werkgroep op te richten binnen de Hoge Raad voor de Statistiek. In de contacten tussen het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen en de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie werden de mogelijkheden besproken om de oprichting van een dergelijke werkgroep aan te vragen met het oog op het verder ondersteunen, begeleiden en evalueren van de integratie van de genderdimensie in de federale overheidsstatistieken. Gezien de omvang van de opdracht, leek het aangewezen hiervoor een werktermijn van 2 jaar te voorzien. Kandidaat-leden zouden bij voorkeur zowel een expertise hebben op het vlak van gender, als van statistieken.
Doel van de werkgroep De opdracht van de werkgroep was in feite viervoudig. De werkgroep ging in de eerste plaats na of de statistieken die worden opgemaakt binnen de federale overheid voldoende naar sekse worden uitgesplitst en of de nodige genderindicatoren worden berekend. Ten tweede werd er nagegaan of er specifieke hiaten bestaan. Eén invalshoek die hierbij zeker van belang was, zijn de informatievragen van Europese en internationale instanties. Verder vereisen goede statistieken dat er geen vertekeningen optreden bij de verzameling of de analyse van de gegevens, zodat het toetsen van de genderneutraliteit van de methodologie een derde opdracht was. Ten slotte werd er ook nagegaan of de presentatie van gegevens op een voldoende genderbewuste manier gebeurt.
2
Hoewel de focus van de werkzaamheden op de statistieken van de federale overheid ligt, bestaat er via de nationale enquêtes van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie een niet te miskennen interfederale dimensie aan de opdracht van deze werkgroep, waardoor het aangewezen was om eveneens experts van Gemeenschappen en Gewesten uit te nodigen om deel te nemen aan deze werkgroep.
Leden van de werkgroep De werkgroep bestaat, indien voltallig, uit 30 leden. Zoals hierboven reeds werd aangegeven, zijn dit experten uit verschillende domeinen alsook experten van de Gemeenschappen en Gewesten. Naam
Voornaam
Organisatie
Adriaenssens
Alexandra
CFWB (tot juni 2013)
Bailly
Nicolas
IGVM
Biard
Patricia
ACV
Cardelli
Rebecca
IWEPS
Claus
Michèle
VBO
Dandenne
Salomé
FOD Mobiliteit en Vervoer
De Bie
Annelies
Federale Politie (tot oktober 2013)
Decuyper
Jeroen
IGVM
Defauw
Alice
VBO
Gavray
Claire
ULG
Geeraert
Jorinde
IGVM (vanaf oktober 2013)
Gieraerts
Lise
IGVM (tot juni 2013)
Hellebuyck
Annick
VBO
Joly
Carine
IGVM
Kalenga-Mpala
Roger
BISA
Klinckhamers
Patrizia
Federale Politie
Kupperberg
Deborah
CFWB (vanaf juni 2013)
Merckx
Lydia
ADS
Meulders
Danièle
ULB - DULBEA
Noppe
Jo
SVR
O'Dorchai
Sile
ULB - DULBEA
Rorsvort
Jacqueline
ABVV
Sisoko
Salimata
FPB
Soens
Klaas
VBO
Solé
Bernard
FOD Economie (vanaf juni 2012)
Steegmans
Nico
Tafforeau
Jean
Universiteit Hasselt/Steunpunt gelijke kansen WIV
Termote
Anja
ADS
Valgaeren
Elke
Uhasselt – SEIN (tot juni 2013)
Vandevenne
Martine
ABVV (vanaf juni 2013)
Van den Steen
Isabelle
Federale Politie (vanaf april 2014) 3
Van Hove
Hildegard
Van Laere
Christiaan
IGVM (tot 31/12/2013); Documentatiecentrum RoSa 1/1/2014) FOD Financiën
Van Rossem
Ronan
Ugent
(vanaf
Overzicht van de werkzaamheden tijdens het eerste werkjaar (2012) De vergaderingen vonden plaats op 24 april 2012, 19 juni 2012, 1 oktober 2012 en 21 januari 2013. Tijdens de eerste twee vergaderingen van de werkgroep werden alle nationale enquêtes geanalyseerd en besproken. Er werden bij deze analyse drie elementen vastgesteld die de genderdimensie van deze enquêtes negatief beïnvloeden. - Een eerste is de bevraging van sommige nationale enquêtes op huishoudniveau. Voor de vragen in verband met het huishouden wordt één persoon in het huishouden bevraagd, namelijk de referentiepersoon. Dit heeft verschillende nadelen, zoals het feit dat de omschrijving van de referentiepersoon vaak niet genderneutraal is, waardoor er in de praktijk vaak een oververtegenwoordiging van mannen ontstaat. - Het tweede probleem dat naar aanleiding van de analyses aan het licht kwam en dat met het eerste samenhangt, is het gebruik van proxy’s bij enquêtes op individueel vlak, waarbij iemand anders dan de eigenlijke respondent de vragen beantwoordt. Dit kan vertekening van de resultaten tot gevolg hebben. In deze individuele enquêtes worden soms subjectieve vragen gesteld. Indien deze niet door de persoon zelf beantwoord worden, zullen zij nooit helemaal betrouwbaar zijn. Deze twee elementen werken gender bias in de hand en moeten om die reden in de toekomst aangepakt worden. - Het derde probleem heeft betrekking op de expertise die nodig is voor een genderanalyse van methodologie. Zo is er onvoldoende informatie beschikbaar over welke onderzoeken er hieromtrent reeds zijn gevoerd in het buitenland en of er reeds ‘goede praktijken’ zijn waar België een voorbeeld aan kan nemen. Tijdens de derde vergadering werd er nog een laatste maal ingegaan op enkele specifieke enquêtes. Daarnaast werd het Rijksregister als basis voor steekproeftrekking en de datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming besproken. Het Rijksregister is een in principe volledige databank over de bevolking in België. Het wordt frequent gebruikt als basis voor steekproeven. Voor de kwaliteit en de volledigheid van de gegevens is het Rijksregister echter sterk afhankelijk van de lokale bevolkingsregisters, die niet altijd even snel en accuraat werken. Daarnaast is twee derde van de referentiepersonen van de huishoudens in het Rijksregister man. Het numerieke overwicht van mannen loopt op met de leeftijd en de generatie, maar ze bestaat al in de leeftijdscategorie vanaf 20 jaar. Vanaf 80 jaar zijn vrouwen in de meerderheid, door de langere levensverwachting van vrouwen. In de vierde vergadering van het werkjaar werden ten slotte aanbevelingen geformuleerd op basis van de analyses die werden gemaakt tijdens de voorgaande vergaderingen.
4
Overzicht van de werkzaamheden tijdens het tweede werkjaar (2013) De vergaderingen vonden plaats op 23 april 2013, 17 juni 2013, 25 oktober 2013 en 22 april 2014. In het tweede werkjaar werd de klemtoon meer gelegd op de statistieken die geproduceerd worden door de verschillende federale overheidsdiensten en op de nood aan genderindicatoren. Tijdens de eerste vergadering werd het uitgebreide onderzoeksrapport ‘Inventaris en analyse van genderspecifieke gegevens en genderindicatoren op Belgisch federaal niveau’1 van het onderzoeksinstituut DULBEA (ULB) besproken en werd overleg gepleegd over de verdere aanpak van de werkgroep. Er werd geopteerd om twee thema’s meer ten gronde uit te werken, namelijk veiligheid & justitie en inkomen. In de tweede vergadering van de werkgroep lichtten experten in politie-, parket- en criminaliteitsstatistieken toe in hoeverre de gegevens een analyse naar geslacht toelaten. Op die manier konden concrete mogelijkheden en obstakels in beeld gebracht worden. In de derde vergadering gebeurde hetzelfde voor statistieken in verband met fiscaliteit, schulden en armoede. De laatste vergadering van de werkgroep werd integraal gewijd aan het eindverslag en de aanbevelingen.
Conclusies en aanbevelingen De gender mainstreaming van nationale en federale overheidsstatistieken staat voor een aantal uitdagingen. Enerzijds hebben die alles te maken met de weerstand die er soms nog bestaat tegen het erkennen van het belang van de genderdimensie binnen andere beleidsdomeinen, anderzijds met de beperkingen – en vooral ook de beperkte budgetten – waarmee de verzameling van statistieken in het algemeen geconfronteerd wordt. De aangereikte oplossingen of suggesties zijn enerzijds methodologisch en pragmatisch van aard, anderzijds wordt er gepleit voor duidelijke beleidsopties.
I. Methodologische aanbevelingen Het uitgangspunt van de werkgroep was steeds het maximaal benutten van bestaande gegevens. Aangezien de meeste enquêtes niet zijn uitgedacht vanuit specifieke gendergerelateerde onderzoeksvragen en de meeste databanken zijn ontwikkeld vanuit een andere doelstelling, houdt een genderanalyse in feite een soort ‘hergebruik’ van de gegevens in. Iedere enquête en iedere databank is immers ontwikkeld met een welbepaald doel voor ogen. De methodologische keuzes die er in het verleden zijn 1
In dit door het Instituut bestelde onderzoeksrapport worden de federale overheidsstatistieken aan een grondige analyse onderworpen, worden de naar geslacht opgesplitste statistieken en genderindicatoren geïnventariseerd en worden hiaten in de gegevens opgespoord. Het rapport is overigens online beschikbaar op de website van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen: http://www.igvm-iefh.belgium.be.
5
gemaakt, moeten in die context gezien worden. Daarbij is in meer of mindere mate rekening gehouden met gender. Soms stelt een genderanalyse achteraf geen specifieke problemen, soms is ze nagenoeg onmogelijk. De werkgroep is nagegaan in hoeverre er op korte termijn verbeteringen kunnen worden aangebracht en waar er meer fundamentele aanpassingen nodig zijn.
Voor de toekomst moet er duidelijk steeds geopteerd worden voor een methodologie die vrij is van gendervertekening.
1. Genderblind ≠ genderneutraal Wanneer een wet geen onderscheid maakt naar geslacht, geldt ze in gelijke mate voor vrouwen en mannen. Het gelijk toepassen van een wet op groepen van personen (hier vrouwen en mannen) die in een verschillende situatie zitten, kan tot de benadeling van één van deze groepen leiden. In de praktijk biedt het niet maken van een onderscheid dus geen enkele garantie voor een evenwichtige uitkomst. Dat is ook zo in de context van gegevensverzameling. Wanneer er impliciet vanuit wordt gegaan dat de data op dezelfde manier betrekking hebben op vrouwen en mannen, kan er in feite toch een grote vertekening naar geslacht optreden. Omwille van de geldigheid van de resultaten is het essentieel dat gegevens worden gecontroleerd op gender bias. De vertekening kan zich op verschillende niveaus afspelen. Er moet worden nagegaan of gegevens op dezelfde manier verzameld worden bij vrouwen als bij mannen. Ten eerste kan het zowel fout gaan bij de opzet van de gegevensverzameling, als bij de feitelijke realisatie ervan. Bij een gelijke man-vrouw verdeling in de populatie, moeten evenveel gegevens verzameld worden bij vrouwen als bij mannen. Wanneer er echter een proportionele genderongelijkheid in de populatie bestaat, moet die verhoudingsgewijs weerspiegeld worden in de data. Een tweede mogelijke gendervertekening bij de verzameling van gegevens is het ongelijk detailleren van de data. Een typisch voorbeeld hiervan is het uitgebreid uitwerken van typisch mannelijke categorieën en het vrij algemeen en beperkt houden van typisch vrouwelijke (bv. bij beroepen, studierichtingen, nomenclaturen). Vertekening bij de verwerking en analyse van gegevens treedt op wanneer informatie over het geslacht niet verder mee wordt genomen in de data, of wanneer de link met de persoon bij wie de data verzameld werden, verbroken wordt. Een andere mogelijke vertekening is het werken met onevenwichtige categorieën, waardoor een genderongelijkheid gecreëerd, of verdoezeld wordt.
Er moet steeds worden nagegaan of de gegevensverzameling, verwerking en analyse genderneutraal gebeurt, wat betekent dat er rekening gehouden moet worden met concrete verschillen in de situatie van vrouwen en mannen. Een evenwichtige en waarheidsgetrouwe representatie van vrouwen en mannen in de data moet worden nagestreefd.
6
2. Genderneutrale definitie van de referentiepersoon Het begrip “referentiepersoon” 2 is op zich een genderneutrale herformulering van het vroegere concept “gezinshoofd”. Hoewel dat op zich een lovenswaardige verandering is, zijn de achterliggende methodologische problemen niet allemaal weggewerkt. Voor de keuze van de referentiepersoon binnen een huishouden gebruiken een aantal nationale enquêtes criteria die niet genderneutraal zijn, zoals leeftijd, het hebben van een betaalde baan, of het hoogste inkomen. Zuiver statistisch gezien zal er op die manier een overwicht van mannelijke referentiepersonen gecreëerd worden. In sommige gevallen wordt die referentiepersoon ook de uiteindelijke respondent, wat kan leiden tot een overwicht van mannen in de gerealiseerde steekproef. Bovendien blijkt uit de analyse van de referentiepersonen van huishoudens in het Rijksregister dat de genderverdeling daar zeer ongelijk is en voor twee derde uit mannen bestaat. Het probleem kan omzeild worden door een selectie te maken in twee stappen. Er kan bij het trekken van de steekproef een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds het trekken van een huishouden en anderzijds het aselect trekken van een referentiepersoon binnen de getrokken huishoudens. De verjaardagsmethode, namelijk het selecteren binnen een huishouden van de meest recent verjaarde, is eveneens genderneutraal. Wanneer huishoudens het primaire meetniveau vormen, is het niet aangewezen om een steekproef van individuen te trekken en dan de bijhorende huishoudens op te nemen in de enquête, omdat de grote gezinnen op die manier veel meer kans hebben om getrokken te worden.
De selectie van referentiepersonen binnen geselecteerde huishoudens kan genderneutraal gemaakt worden door ze aselect te laten gebeuren in een tweetrapssteekproef (1. huishouden; 2. referentiepersoon binnen huishouden), of via bepaalde selectiemechanismen, zoals de verjaardagsmethode (selectie binnen een huishouden van de meest recent verjaarde), waarbij vrouwen en mannen een gelijke selectiekans hebben.
3. Meetniveau / Referentiepersonen Bij enquêtes op individueel niveau stelt zich normaal gezien geen probleem indien de vragen enkel betrekking hebben op het ondervraagde individu. Nochtans blijkt dat er zich zelfs bij enquêtes die het individu expliciet als meetniveau nemen en waarbij de geselecteerde eenheden ook de feitelijke respondenten zijn, toch problemen kunnen voordoen. Wanneer de geselecteerde individuen impliciet bevraagd worden als referentiepersoon voor heel het huishouden (en dus vragen beantwoorden over andere leden van het huishouden), fungeren ze in feite als proxy voor hun partner. De analyse van de werkgroep toonde aan dat dit bijvoorbeeld voor GGP (Generations and Gender Programme) het geval is. 2
Wij verstaan onder het begrip ‘referentiepersoon’ de gebruikte selectiemechanismen om huishoudens en personen in huishoudens te selecteren. Het begrip ‘referentiepersoon’ wordt daarnaast ook gebruikt in de betekenis van een analysevariabele om de relaties tussen gezinsleden in een databank te typeren. In de context van dit rapport is dat minder van belang.
7
Gegevens over huishoudens zijn gewoonlijk bijzonder interessant vanuit een genderinvalshoek. Aangezien genderanalyses bijna altijd vertrekken van naar geslacht opgesplitste statistieken, vormen gegevens op huishoudniveau echter een probleem. Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk om op basis van de huishoudbudgetenquête uit te maken wie hoeveel uitgeeft aan wat en welke genderverschillen er bestaan in consumptie. Wanneer niet alle leden van het huishouden individueel bevraagd worden, wordt er bij enquêtes op huishoudniveau met een referentiepersoon gewerkt, met andere woorden, iemand die geselecteerd wordt om te ‘spreken’ voor het huishouden, wat nog een specifiek risico op vertekening inhoudt.
De meeste nationale enquêtes verzamelen zowel gegevens op individueel als op huishoudniveau, wat een rijkdom aan gegevens oplevert, maar ook zekere risico’s inhoudt.
Wanneer de overheid de bevolking bevraagt, moet er van het principe worden uitgegaan dat vrouwen en mannen daarbij in gelijke mate vertegenwoordigd zijn. Indien gegevens verzameld worden over huishoudens is het werken met twee meetniveaus een aanvaardbaar compromis, op voorwaarde dat individuele leden van het huishouden identificeerbaar blijven in de gegevens, de omschrijving van referentiepersonen strikt genderneutraal is en dat er bij het werken met referentiepersonen eenzelfde voorzichtigheid aan de dag gelegd wordt als bij proxy’s.
4. Proxy’s Wanneer er in een enquête gewerkt wordt met proxy’s, dit wil zeggen een gezinslid antwoordt in plaats van de afwezige respondent, is het risico reëel dat de link met de persoon die in feite geantwoord heeft, verloren gaat in de verdere analyse. Het is aan te bevelen dat het werken met proxy’s steeds weloverwogen gebeurt en beperkt blijft tot heel concrete, in principe gemakkelijk te beantwoorden vragen rond feiten. Subjectieve, voldoenings-, of kwaliteitsgerichte vragen, vragen rond perceptie, opinies en gevoelens moeten vermeden worden. Het is ook aan te bevelen om extra analyses te doen op de resultaten die bekomen zijn door de proxy’s en deze te vergelijken met de andere respondenten, zodat er kan worden nagegaan wat het profiel is van de proxy’s en of er bepaalde patronen bestaan in hun antwoord. In ieder geval, moet er steeds duidelijk worden aangegeven of er met proxy’s is gewerkt.
Het werken met proxy’s moet een weloverwogen keuze zijn en beperkt blijven tot concrete vragen in verband met feiten.
8
5. Aanbevelingen per enquête Voor enkele enquêtes waar specifieke moeilijkheden aan het licht kwamen, werden verbeterpunten opgesteld. Deze kunnen aangebracht worden in de methode en vragenlijsten van de enquêtes, voor zover ze niet strijdig zijn met de richtlijnen van Eurostat. De Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium zal de punten opnemen in het programma 'modernisering van de Europese sociale statistieken (2014-2019)' in de mate van het mogelijke, rekening houdend met tijd en middelen. Wanneer de richtlijnen van Eurostat niet genderneutraal zijn, zal dit aan hen gecommuniceerd worden. 5.1 AES: Volwasseneneducatie • De indeling van studierichtingen is enigszins uit evenwicht (er is iets meer detail voor studierichtingen met meer mannelijke leerlingen); Er wordt hier een internationale nomenclatuur gevolgd, dus moet deze bevinding in feite naar Eurostat worden doorgespeeld. Ondertussen kan het onevenwicht in eigen land hersteld worden door het invoeren van een subindeling in de weinig gedetailleerde categorieën. 5.2 BELDAM: BELgian DAily Mobility • In de gezinsvragenlijst wordt er enkel gevraagd naar de hoofdgebruiker van een voertuig, er wordt geen ruimte gelaten voor een 2e gebruiker. Er is ook geen mogelijkheid voor een evenwaardig gebruik van het voertuig door meerdere personen van hetzelfde huishouden. De kans is groot dat een gedeelte van de mobiliteit van vrouwen hierdoor ongemeten blijft. • Inkomen en eigendom van de woning worden enkel op gezinsniveau bevraagd, wat een genderanalyse onmogelijk maakt. 5.3 EAK: Arbeidskrachtenenquête • De referentiepersoon is niet genderneutraal aangezien dit de oudst werkende persoon van het huishouden is. Als er geen werkende personen in het huishouden aanwezig zijn, is het de persoon met het hoogste inkomen. 5.4 EU-SILC: Inkomen en levensomstandigheden • De interviewer heeft vrij veel marge bij de selectie van de referentiepersoon, wat op zich geen garantie is voor een genderneutrale verdeling. • De vraag naar de thuisopvang van kinderen wordt niet gespecifieerd naar welk gezinslid (moeder/vader/broer/zus). 5.5 HBS: Huishoudbudgetenquête • De omschrijving van de referentiepersoon is helemaal niet genderneutraal. Het eerste criterium is inkomen, het tweede activiteitsstatus en het derde eigenaar of huurder zijn van de woning. De enquête is volledig op huishoudniveau. Een analyse op individueel niveau is niet mogelijk. • De enquête is op huishoudniveau. Het individuele formulier is afgeschaft. De huishoudens worden nu gekozen in de steekproef van LFS (EAK) waaruit dan ook de basisvariabelen rond onderwijs, werk, werkloosheid, ... over de personen worden overgenomen. • Er is een genderbias in de bevraging van beroepen. De leidinggevende beroepen staan in het mannelijk, de intermediaire zijn gemengd, de lagere functies staan in het vrouwelijk. [Dit werd reeds rechtgezet in de laatste HBS.] 9
Bij publicatie kunnen de uitgaven niet opgesplitst worden naar personen in het gezin, en kunnen dus ook niet per geslacht gepubliceerd worden. 5.6 HIS: Gezondheidsenquête • Inkomen en gezondheidsuitgaven worden op gezinsniveau bevraagd. 5.7 ICT-HH: ICT-gebruik gezinnen • In de gepresenteerde gegevens wordt er uitgesplitst naar geslacht, maar er worden geen verdere kruisingen met andere variabelen weergegeven. 5.8 TUS: Tijdsbesteding • De codering is niet helemaal neutraal. Bepaalde zorgactiviteiten worden als ‘sociale contacten’ beschouwd, wat een onderschatting van het genderverschil met zich meebrengt. 5.9 VM: Veiligheidsmonitor • Er wordt een genderneutraal verjaardagscriterium gebruikt bij het bepalen van de referentiepersoon, maar er worden wel vragen gesteld over ‘het gezinshoofd’. •
6. Aanbevelingen per overheidsdienst De hogervermelde studie ‘Inventaris en analyse van genderspecifieke gegevens en genderindicatoren op Belgisch federaal niveau’ bevat concrete aanbevelingen per overheidsdienst en per publieke databank.
II. Beleidsmatige aanbevelingen Voor de uitvoering van artikel 4 van de ‘wet gender mainstreaming’ inzake de opsplitsing naar geslacht van alle statistieken die door federale overheidsinstanties geproduceerd, verzameld en besteld worden, is het belangrijk dat de nodige prioriteiten worden gesteld en de juiste beleidskeuzes worden gemaakt. De gender mainstreaming van overheidsstatistieken is niet alleen een kwestie van methodologische bijsturingen en correcties. Soms is er veel meer nodig – zoals bijvoorbeeld het herstructureren van een databank – en daarvoor moeten de juiste prioriteiten worden gesteld en nodige budgetten worden vrijgemaakt.
1. Geslacht opnemen als variabele Het uitgangspunt van gender mainstreaming is dat het onderscheid man/vrouw in statistieken op individueel niveau altijd belangrijk is. Statistieken kunnen echter maar worden uitgesplitst naar geslacht, voor zover die variabele wordt opgenomen bij de verzameling van de gegevens. Aangezien gegevens over de situatie van vrouwen en mannen echter onontbeerlijk zijn om een beleid te voeren dat genderbewust en efficiënt is, is het noodzakelijk om bij de verzameling van gegevens op individueel niveau het geslacht op te nemen als variabele. Hoewel dit vanzelfsprekend lijkt, wordt dit soms over het hoofd gezien.
10
De variabele geslacht moet, wanneer de gegevens personen betreffen, worden opgenomen in de gegevensverzameling en worden meegenomen in de verwerking en analyse.
2. Gegevens ter beschikking stellen De werkgroep kwam regelmatig tot de vaststelling dat heel erg interessante gegevens in feite bestaan, maar niet, of moeilijk toegankelijk zijn. Het is belangrijk dat naar geslacht uitgesplitste data worden gepresenteerd en maximaal beschikbaar zijn. Geslacht moet ook gekruist worden met andere variabelen, zoals leeftijd, opleiding of regio. Ideaal is wanneer de verschillende overheidsdiensten ook specifiek communiceren rond gender. Hierbij kunnen genderindicatoren een aangewezen instrument zijn.
Naar geslacht uitgesplitste data en genderindicatoren moeten maximaal beschikbaar worden gesteld voor onderzoekers en het brede publiek.
3. De nodige budgetten voor betere gegevens Voor een aantal databanken zou een uitsplitsing naar geslacht een volledige vernieuwde databank vergen. Dat is bijvoorbeeld zo voor de politiedatabank rond criminele feiten, waarin gegevens over slachtoffers niet systematisch geregistreerd worden, of de databank rond kredieten die de Nationale Bank bijhoudt. Het is duidelijk dat er hiervoor beleidsbeslissingen van hogerhand en extra budgetten nodig zijn.
Er moeten extra budgetten worden vrijgemaakt voor het opnemen van de variabele geslacht in databanken.
4. Meer nood aan systematische terugkoppeling De werkgroep heeft op twee jaar tijd een brede waaier aan onderwerpen behandeld en heeft met verschillende verantwoordelijken voor enquêtes en databanken gesproken. Het opvolgen van de genderdimensie in nationale en federale overheidsgegevens vergt echter een meer systematische terugkoppeling en opvolging op langere termijn. In die context is het belangrijk dat de inventaris die werd opgesteld up to date wordt gehouden.
Overheidsdiensten moeten regelmatig een grondige feedback ontvangen in verband met de genderdimensie in hun statistieken.
5. Meer onderzoek en uitwisseling nodig Het uitgangspunt van de werkgroep, namelijk het vertrekken van bestaande gegevens, neemt niet weg dat extra onderzoek nodig blijft waarbij gender de specifieke focus vormt.
11
Via het Europese netwerk van gelijkekanseninstellingen werd nagevraagd of andere Lidstaten ervaring hebben met het gender mainstreamen van overheidsstatistieken. Hoewel we reacties ontvingen dat de Belgische werkgroep een interessante praktijk was, kregen we geen concrete voorbeelden uit andere Lidstaten. In het kader van de ontwikkeling van de Europese Gender Equality Index waren er interessante uitwisselingen tussen Lidstaten rond genderindicatoren.
Zowel op nationaal, als op Europees niveau moet er voldoende uitwisseling gebeuren tussen genderexperts en statistici. De combinatie van beide disciplines moet worden opgenomen in academische opleidingen.
Contactgegevens Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen Ernest Blerotstraat 1 1070 Brussel Hildegard Van Hove (Nl) Tel : 02/209.34.34 e-mail:
[email protected] Jeroen Decuyper (Nl) Tel : 02/233.42.33. e-mail :
[email protected]
12