OPLEIDING VOORSCHAKELTRAJECT WELZIJN
BPV WERKBOEK
1
Inhoudsopgave 1.
Algemene Informatie ........................................................................................................ 3 1.1 Voorschakeltraject Welzijn .....................................................................................................................3 2.1 Kerntaken. ...................................................................................................................................................3 3.1 BPV Gids ......................................................................................................................................................4 4.1 Beëindiging BPV ..........................................................................................................................................4 5.1 Begeleiding door de praktijk ...................................................................................................................4 6.1 Houdingslijst ................................................................................................................................................5 7.1 De integrale opdracht ...............................................................................................................................5 8.1 Stageopdrachten.........................................................................................................................................6 9.1 BPV bezoek .................................................................................................................................................6 10.1 De opleiding in schema.............................................................................................................................7 2. KERNTAKEN, WERKPROCESSEN EN INDICATOREN ............................................ 8 Competenties ...........................................................................................................................................................9 3. Bijlagen ............................................................................................................................. 15 1. Jaarplanning ................................................................................................................................................... 16 2. Verplichte urenregistratie aanwezigheid op de BPV 2013-2014 ...................................................... 17 3. Beoordeling basishouding BPV ................................................................................................................. 18 4. Basishouding BPV......................................................................................................................................... 19 5. Formulier vastlegging afspraken ter verbetering van leerproces ..................................................... 21 6. Formulier voortijdige beëindiging van de BPV...................................................................................... 22 7. Evaluatie BPV ................................................................................................................................................ 23 8. Evaluatie door de student.......................................................................................................................... 25 9. Evaluatievragen met betrekking tot praktijkexamen ........................................................................... 27 4. Stageopdrachten ............................................................................................................. 28 Opdracht 1: Wat gebeurt hier? .................................................................................................................... 29 Opdracht 2: Zorg kun je plannen: in het huishouden. ............................................................................ 30 Opdracht 3: Werkplanning maak je samen. ............................................................................................. 32 Opdracht 4: Cliënten leren kennen. ............................................................................................................ 34 Opdracht 5: Waar let je allemaal op?.......................................................................................................... 37 Opdracht 6: Reageren en rapporteren. ...................................................................................................... 40 Opdracht 7: De ruimte en de materialen. ................................................................................................. 42 Opdracht 8: Mijn cliënten, iedereen is anders. ........................................................................................ 44 Opdracht 9: Observeren, hoe werkt dat? ................................................................................................ 46 Opdracht 10: Checklist, deed ik het goed? .............................................................................................. 47 Opdracht 11: Mijn cliënten, wat vinden ze fijn? ..................................................................................... 48 Opdracht 12: Stimuleren, hoe doe je dat? ................................................................................................ 50 Opdracht 13: Laat zien dat je de organisatiecultuur kent. .................................................................... 52 Opdracht 14: Laat zien hoe de Arbowet in jouw organisatie werkt. ................................................ 54 5. BEOORDELINGSLIJSTEN STAGE OPDRACHTEN .................................................. 57
2
1. Algemene Informatie
1.1
Voorschakeltraject Welzijn
Voorschakeltraject Welzijn niveau 3. Het voorschakeltraject Welzijn niveau 3 is een eenjarige opleiding als voorbereiding op de opleiding maatschappelijke zorg of pedagogisch werk niveau 3. Als deze opleiding afgerond wordt, krijgt de student een niveau 2 HZW diploma. Om in aanmerking te komen voor deze opleiding moet de student een diploma van het vmbo-basis hebben, met een gemiddelde van een 7 of hoger. De student krijgt daarnaast een intakegesprek met een docent en er wordt een toets afgenomen om te kijken of het traject haalbaar is. Mocht gedurende de opleiding blijken dat het toch niet haalbaar is, dan kan er gekeken worden of er een terugstroom naar de tweejarige opleiding Helpende Zorg & Welzijn mogelijk is. Tot de herfstvakantie gaan de studenten 4 of 5 dagen naar school (afhankelijk van het rooster). Deze eerste weken lopen zij nog geen stage. Na de herfstvakantie start voor de studenten de stageperiode. De stagedagen zijn dinsdag en woensdag. De andere dagen gaan de studenten naar school. De stageplaats wordt door school toegewezen. Dit kan zijn bij een gastouder, op een basisschool, in het speciaal onderwijs, op een peuterspeelzaal of op een kinderdagverblijf.
2.1
Kerntaken.
In het kwalificatiedossier kunnen de diploma-eisen teruggelezen worden. De diploma-eisen zijn beschreven in kerntaken, werkprocessen en competenties. Het kwalificatiedossier bestaat uit 3 kerntaken: Kerntaak 1: Bieden van zorg en ondersteuning op basis van een werkplanning. Kerntaak 2: Ondersteunen bij het zelfstandig functioneren. Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie- en professie gebonden taken. De grootte van iedere kerntaak wordt in het KD overzichtelijk gemaakt door de kerntaak in werkprocessen in te delen met de daarbij behorende competenties. Het toetsen van werkprocessen met de competenties vraagt om het meten van gedrag in een beroepssituatie. Vandaar dat wij, als SUMMA College er voor gekozen hebben om ieder werkproces te specificeren in indicatoren. Deze indicatoren geven dus het meest concrete gedrag van een student aan. De student laat zien dat hij dit specifieke onderdeel betreffende het bijbehorende werkproces en competenties beheerst. De concrete indicatoren kun je teruglezen in hoofdstuk B.
3
3.1
BPV Gids
Naast de student dient ook de werkbegeleider in het bezit dient te zijn van dit BPV werkboek en een BPV gids. In de BPV gids staan de algemene regels en afspraken rondom de stageperiode bij het SUMMA College. Graag willen wij als opleiding de aandacht vestigen op onderstaande punten uit de BPV gids: In geval van ziekte of afwezigheid om andere redenen brengt de student zowel het BPV bedrijf als de school op de hoogte. Als bij ziekte de periode langer dan 4 weken duurt, aaneengesloten of cumulatief (3 maal in de 4 weken), dient er overleg tussen de praktijkbegeleider, de school en de student plaats te vinden. De student volgt naar beste vermogen de aanwijzingen van de praktijkbegeleider en de begeleider van het Summa College op. De student is verplicht – in het belang van de orde, veiligheid en gezondheid – de binnen de praktijk biedende organisatie geldende gegevens, regels, voorschriften en aanwijzingen in acht te nemen. De student is verplicht alles geheim te houden wat hem onder geheimhouding wordt toevertrouwd of wat er als geheim te zijner kennis is gekomen of waarvan de student het vertrouwelijk karakter redelijkerwijs moet begrijpen. Denk hierbij aan het schrijven van verslagen voor je opleiding maar ook aan het invulling geven van je persoonlijke blog, website of webdiensten als Hyves, Facebook of Twitter. Voor BPV instellingen kan het niet professioneel hiermee omgaan een reden zijn om een BPV te beëindigen.
4.1
Beëindiging BPV
Een BPV kan voortijdig worden beëindigd. Hiervoor gelden de volgende regels: 1. De BPV kan pas beëindigd worden na overleg met de loopbaanbegeleider. De loopbaanbegeleider moet goedkeuring geven voor de beëindiging. 2. Ook op de praktijkplek moet de BPV formeel beëindigd worden. Hiervoor vindt een gesprek plaats tussen student, loopbaanbegeleider en praktijkbegeleider. 3. In het gesprek met de loopbaanbegeleider worden bindende afspraken gemaakt voor het vervolg van de opleiding en BPV. 4. Eventueel wordt een contract opgesteld waarin deze afspraken worden vastgelegd. 5. Bij onvoldoende ontwikkeling wordt officieel ‘onvoldoende’ uitgesproken.
5.1
Begeleiding door de praktijk
Voor het opleiden van de student tot pedagogisch medewerker is een goede afstemming tussen opleiding en stage-instelling belangrijk. Door middel van informatie over de opbouw en werkwijze van de opleiding willen we de praktijkbegeleider handvatten geven bij de begeleiding van de student/stagiaire. De praktische suggesties voor de praktijkbegeleider staan schuingedrukt. Verderop in de gids, op bladzijde 7 staat de opleiding schematisch weergegeven.
4
6.1
Houdingslijst
Naast het behalen van kerntaken, werkprocessen en indicatoren vinden wij het van belang dat de student een goede houding laat zien gedurende de stageperiode. Daarom moet de student door de praktijkbegeleider beoordeeld worden op zijn houding. Aan het eind van de stageperiode moet de houding van de student op stage voldoende beoordeeld zijn om zijn of haar studiepunt te krijgen. De houdingslijst kunt u vinden in de bijlage op bladzijde 19.
7.1
De integrale opdracht
De studenten krijgen gedurende het jaar verschillende integrale opdrachten met verschillende thema’s. Deze thema’s staan in het schema vermeld. In deze integrale opdracht komen de werkprocessen aan bod uit het betreffende blok. Bij het maken van de integrale opdracht zijn de werkprocessen als uitgangspunt genomen. Bijvoorbeeld: schoolweek 8 tot en met 11, plannen en uitvoeren van huishoudelijke taken. Bij deze opdrachten horen werkprocessen 1.1, 1.2 en 3.3. Deze werkprocessen gaan onder andere over het maken van werkplanningen en het ondersteunen van cliënten. De integrale opdracht en de lessen die in dit blok worden gegeven zijn ondersteunend aan dit thema. Van studenten wordt verwacht dat zij de lesinhoud van de ondersteunende lessen en eventuele informatie van de stageplaats verwerken in de integrale opdracht. We verwachten van de student dat hij/zij de praktijkbegeleider informeert over de inhoud en voortgang van de integrale opdracht. Soms zal de student informatie vragen die nodig is voor de integrale opdracht. De beoordeling vindt op school plaats. Wij verwachten van de student dat hij/zij informatie verzamelt op de stageplaats die ondersteunend kan zijn voor de integrale opdracht. Tijdens de stage begeleidingsgesprekken kan verdieping plaatsvinden van: 1) het thema/ de inhoud van de integrale opdracht en 2) de werkprocessen van deze I.O. Verder kan weergegeven worden hoe dit op de werkvloer zichtbaar is. De integrale opdracht wordt op het einde van een blok afgesloten op school door middel van bijvoorbeeld een presentatie. De student/stagiaire kan gevraagd worden de praktijkbegeleider hierover te informeren. Hierdoor wordt de koppeling tussen school en praktijk versterkt. Na de afsluiting van het blok en de presentatie op school start een nieuw thema/integrale opdracht en dus ook nieuwe werkprocessen. De “cyclus” zoals hierboven omschreven start opnieuw. Met de student kan worden afgesproken om bij iedere nieuwe integrale opdracht de praktijkbegeleider te informeren over inhoud en voortgang van de opdracht en te vermelden op welke werkprocessen de integrale opdracht betrekking heeft.
5
8.1
Stageopdrachten
Gedurende de opleiding moet de student aan stageopdrachten werken. Dit zijn kleine opdrachten waardoor de student een beter beeld krijgt van de stageplaats. De student moet om de week één stageopdracht maken en af laten tekenen door de praktijkbegeleider. Aan het eind van het schooljaar levert de student de stageopdrachten en de aftekenlijsten in bij zijn/haar loopbaanbegeleider. De stageopdrachten zijn te vinden vanaf bladzijde 29.
9.1
BPV bezoek
De loopbaanbegeleider (LB-er) komt in de periode van één schooljaar in ieder geval twee keer op BPV bezoek. In beide BPV bezoeken staat in een gesprek de voortgang in het leerproces van de student centraal. Het is de bedoeling dat de werkbegeleider, de LB-er en de student aan het gesprek deelnemen. Aan de hand van de werkprocessen wordt het leerproces van de student in kaart gebracht. Kernpunten tijdens het eerste bezoek: Kan er door de student en de werkbegeleider gewerkt worden met de integrale opdrachten, de stage-opdrachten en de praktijkexamens? Hoe is de start ervaren van de BPV? Hoe staat de student ervoor ten aanzien van de verschillende werkprocessen? Hoe verloopt de begeleiding? Hoe zijn de dag/weekverslagen? Hoe worden de verslagen tijdens de begeleidingsgesprekken gebruikt? Kernpunten tijdens het tweede bezoek: Zijn er nog vragen over de BPV, de integrale opdracht, de stage-opdrachten en de praktijkexamens? Vertelt de student voldoende over hetgeen er op de opleiding plaatsvindt? Hoe staat de student er voor ten aanzien van de verschillende werkprocessen? Staat het leerproces voldoende op de rit om dit leerjaar met een voldoende af te sluiten? Tijdens de BPV bezoeken wordt een verslag gemaakt van het gesprek. Hierin worden de belangrijkste punten van het gesprek vastgelegd, evenals de afspraken, die gemaakt zijn. Van dit verslag wordt een kopie gemaakt of gemaild naar de werkbegeleider. Mocht het leerproces stagneren dan is het mogelijk dat er vaker contact is tussen de LB-er en de werkbegeleider. Een werkbegeleider kan altijd telefonisch contact opnemen met de LB-er. De praktijkbegeleider krijgt bij de aanvang van de stageperiode de naam van de loopbaanbegeleider, het telefoonnummer en het emailadres De opleiding is te bereiken op telefoonnummer: 040-269 53 00. Bij calamiteiten kunt u contact opnemen met de loopbaanbegeleider. Mocht, om wat voor reden dan ook, het leerproces stagneren op de BPV plaats, dan wordt het formulier vastlegging afspraken ter verbetering van het leerproces ingevuld. Wanneer de BPV voortijdig worden afgebroken, dan wordt het formulier: voortijdige beëindiging van de BPV ingevuld. Dit gebeurt altijd in aanwezigheid van de LB-er. 6
10.1
De opleiding in schema
Schema integrale opdrachten voorschakeltraject I.O.
SW
Naam integrale opdracht
Werkprocessen
I.O 1
2–4
Je professionele ontwikkeling (schoolopdracht).
2.1
I.O. 2
4–7
Ouderavond (schoolopdracht).
1.1, 1.4, 1.5, 2.2, 2.3
I.O. 3
8 – 11
Plannen en uitvoeren van huishoudelijke taken (stageopdracht).
1.1, 1.2, 3.3
I.O. 4
11 – 20
Reageren op emoties bij activiteiten (stageopdracht).
1.1, 1.4, 1.5, 2.1, 2.2, 3.1, 3.2
X
Verzorging en ontwikkelingspsychologie.
I.O. 5
21 – 30
Het begeleiden van de cliënt (stageopdracht).
1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 2.1, 2.2, 3.3
X
I.O. 6
31 – 36
Deskundig en professioneel (schoolopdracht).
3.1
Visies, begeleiden, opvoeden. (Kinder)ziekten.
7
Examen op stage
Lesinhoud school Ontwikkelingspsychologie, zelfbeeld, presenteren. Pop en Pap, leren presenteren. Schoonmaken, 5 W vragen.
2. KERNTAKEN, WERKPROCESSEN EN INDICATOREN Zoals u al in het algemene informatie deel A hebt kunnen lezen zijn de integrale opdrachten gekoppeld aan kerntaken en werkprocessen. Om de werkprocessen te kunnen beoordelen zijn deze onderverdeeld in indicatoren. In de onderstaande paragrafen kunt u deze teruglezen. Het kwalificatiedossier Helpende Zorg en Welzijn bestaat uit 3 kerntaken: Kerntaak 1: Bieden van zorg en ondersteuning op basis van een werkplanning. Werkprocessen: 1.1: Maakt een werkplanning op basis van zorg- leef- begeleidings- of activiteiten plan. 1.2: Ondersteunt bij huishouden en de woon- of verblijfsomgeving of opvangsituatie. 1.3: Ondersteunt bij persoonlijk zorg/ADL. 1.4: Ondersteunt bij (sociale) activiteiten en recreëren. 1.5: Handelt in onvoorziene situaties.
Kerntaak 2: Ondersteunen bij het zelfstandig functioneren Werkprocessen: 2.1: Ondersteunt een cliënt/zorgvrager op emotioneel gebied. 2.2: Ondersteunt een cliënt/zorgvrager bij zijn/haar zelfredzaamheid.
Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie- en professie gebonden taken. Werkprocessen: 3.1: Werkt aan de eigen deskundigheidsbevordering en professionalisering. 3.2: Stemt de werkzaamheden af. 3.3: Evalueert de werkzaamheden.
8
Competenties A. B. C. D. E. F. G. H. I. J. K. L. M. N. O. P. Q. R. S. T. U. V. W. X. Y.
Beslissen en initiëren. Aansturen. Begeleiden. Aandacht en begrip tonen. Samenwerken en overleggen. Ethisch en integer handelen. Relaties bouwen en netwerken. Overtuigen en beïnvloeden. Presenteren. Formuleren en rapporteren. Vakdeskundigheid toepassen. Materialen en middelen inzetten. Analyseren. Onderzoeken. Creëren en innoveren. Leren. Plannen en organiseren. Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten. Kwaliteit leveren. Instructies en procedures opvolgen. Omgaan met verandering en aanpassen. Met druk en tegenslag omgaan. Gedrevenheid en ambitie tonen. Ondernemend en commercieel handelen. Bedrijfsmatig handelen.
9
KERNTAAK 1: BIEDEN VAN ZORG EN ONDERSTEUNING OP BASIS VAN EEN WERKPLANNING. Werkproces 1.1.: maakt een werkplanning op basis van zorg- leef- begeleidings- of activiteiten plan.
Competenties: J: Formuleren en rapporteren.
Q: Plannen en organiseren. R: Op de behoefte en verwachtingen van de klant richten. T: Instructies en procedures opvolgen. Indicatoren: 1 Formuleert haar schriftelijke en mondelinge werkplanning scherp en kernachtig. 2 Stelt prioriteiten in haar werkzaamheden. 3 Plant de activiteiten en materialen. 4 Richt haar werkplanning op de behoeften, wensen en gewoonten van de cliënt. 5 Geeft aan wat betrokkenen wel of niet kunnen verwachten van de werkplanning. 6 Volgt instructies en aanwijzingen op m.b.t. het maken van een werkplanning. 7 Houdt zich aan het zorg- leef- begeleidings- of activiteitenplan. 8 Houdt zich aan richtlijnen, standaarden en procedures van de instelling.
Comp J Q Q R R T T T
Werkproces 1.2: ondersteunt bij huishouden en de woon- of verblijfsomgeving of opvangsituatie. Competenties: L: Materialen en middelen inzetten. R: Op de behoefte en verwachtingen van de klant richten. T: Instructies en procedures opvolgen. Indicatoren: 1 Gebruikt de juiste schoonmaakmiddelen, -materialen en – methoden doelmatig en treffend. 2 Gaat zorgvuldig om met de materialen en middelen. 3 Zorgt ervoor dat materialen en middelen onderhouden zijn. 4 Gaat na wat de wensen, behoeften en mogelijkheden van de cliënt zijn, met betrekking tot de ondersteuning van het huidhouden en de leefomgeving. 5 Werkt volgens de werkplanning, instructies, richtlijnen, voorschriften en visie van de instelling/organisatie. 6 Werkt volgens wettelijke regelgeving, de beroepscode en geldende protocollen
10
Comp L L L R
T T
Werkproces 1.3: Ondersteunt bij persoonlijke zorg/ADL. Competenties: D: Aandacht en begrip tonen. K: Vakdeskundigheid toepassen. R: Op behoeften en verwachtingen van cliënt richten. Indicatoren: 1 Luistert naar de cliënt/zorgvrager. 2 Toont haar welwillendheid en bezorgdheid. 3 Is handig, reageert snel en heeft uithoudingsvermogen. 4 Sluit aan bij de behoeften en verwachtingen van de cliënt/zorgvrager wat betreft de persoonlijke zorg/ADL.
Comp D D K R
Werkproces 1.4: ondersteunt bij (sociale) activiteiten en recreëren. Competenties: L: Materialen en middelen inzetten. T: Instructies en procedures opvolgen. R: Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten. Indicatoren: 1 Kiest bij de ondersteuning van de (sociale) activiteiten en recreatie de juiste materialen. 2 Draagt zorg voor de juiste middelen en materialen. 3 Werkt conform veiligheidsvoorschriften.
Comp L L T
Werkproces 1.5: handelt in onvoorziene situaties. Competenties: J: Formuleren en rapporteren. K: Vakdeskundigheid toepassen. Indicatoren: 1 Overziet in onvoorziene situaties snel de actuele stand van zaken. 2 Besluit tijdig de leidinggevende te informeren in onvoorziene situaties. 3 De ‘helpende zorg en welzijn’ rapporteert tijdig de leidinggevende en/of collega’s over de onvoorziene situatie. 4 Rapporteert nauwkeurig en bondig aan de leidinggevende en/of collega’s over de onvoorziene situatie.
11
Comp K K J J
KERNTAAK 2: ONDERSTEUNEN BIJ HET ZELFSTANDIG FUNCTIONEREN.
Werkproces 2.1: ondersteunt een cliënt/zorgvrager op emotioneel gebied. Competenties: D: Aandacht en begrip tonen Indicatoren: 1 Toont oprechte interesse voor de cliënt/zorgvrager.
Comp D
2
Luistert naar de cliënt/zorgvrager.
D
3 4
Leeft zich in in de emoties van de cliënt/zorgvrager. Stelt vragen aan de cliënt/zorgvrager.
D D
Werkproces 2.2: ondersteunt een cliënt/zorgvrager bij de zelfredzaamheid. Competenties: D: Aandacht en begrip tonen. R: Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten. Indicatoren: 1 Maakt het voor de cliënt makkelijk om eventuele problemen te overwinnen. 2 Herkent wanneer de cliënt het moeilijk heeft.
Comp D
3
Herkent wanneer de cliënt ondersteuning nodig heeft.
D
4
Inventariseert de verwachtingen van de cliënt/zorgvrager m.b.t. de zelfredzaamheid. Inventariseert de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt/zorgvrager m.b.t. de zelfredzaamheid. Sluit aan bij de verwachtingen van de cliënt/zorgvrager m.b.t. zelfredzaamheid. Sluit aan bij de mogelijkheden en de beperkingen van de cliënt/zorgvrager m.b.t. de zelfredzaamheid.
R
5 6 7
12
D
R R R
KERNTAAK 3: UITVOEREN VAN ORGANISATIE- EN PROFESSIE GEBONDEN TAKEN.
Werkproces 3.1: werkt aan de eigen deskundigheidsbevordering en professionalisering. Competenties: K: Vakdeskundigheid toepassen. Indicatoren: 1 Houdt vakkennis en vaardigheden bij. 2 Draagt de eigen kennis en expertise op begrijpelijke wijze over aan collega’s en andere deskundigen. 3 Gebruikt feedback om van te leren. 4 Neemt deel aan inhoudelijke, beroepsmatige discussies.
Comp K K K K
Werkproces 3.2: stemt de werkzaamheden af. Competenties: E: Samenwerken en overleggen. J: Formuleren en rapporteren. T: Instructies en procedures opvolgen. Indicatoren: 1 Raadpleegt en overlegt met de leidinggevende en collega zorgverleners, over haar eigen werkzaamheden en die van andere betrokkenen. 2 Geeft proactief informatie aan de leidinggevende en collega zorgverleners over haar eigen werkzaamheden en die van andere betrokkenen. 3 Zorgt voor een volledige en nauwkeurige rapportage van haar werkzaamheden. 4 Zorgt voor een vlotte en bondige rapportage van haar werkzaamheden. 5 Bereidt zich altijd voor op het werk- en teamoverleg. 6 Leest de verslaglegging van het werk- en teamoverleg. 7 Komt op tijd op het werk- en teamoverleg.
13
Comp E E
J J T T T
Werkproces 3.3: evalueert de werkzaamheden. Competenties: J: Formuleren en rapporteren. R: Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten. Indicatoren: 1 Formuleert helder en bondig in een evaluatie.
Comp J
2
J
3 4
Maakt zijn/haar eigen mening en bevindingen over de zorgverlening duidelijk aan alle betrokkenen. Neemt de zaken die collega’s tijdens de mondelinge evaluatie naar voren brengen in overweging. Past de dienstverlening aan, aan de behoeften en verwachtingen van de klant.
14
R R
3. Bijlagen
15
1. Jaarplanning SCHOOLJAAR 2013-2014 Periode 1 SW weeknr.
1 35 aug 26 27 28 29 30
ma di woe do vrij
2 36 sept 2 3 4 5 6
3 37 sept 9 10 11 12 13
4 38 sept 16 17 18 19 20
5 39 sept 23 24 25 26 27
6 40 sept/okt 30 1 2 3 4
7 41 okt 7 8 9 10 11
42 okt 14 15 16 17 18
8 43 okt 21 22 23 24 25
9 44 okt/nov 28 29 30 31 1
10 45 nov 4 5 6 7 8
18 3 jan 13 14 15 16 17
19 4 jan 20 21 22 23 24
Periode 2 SW weeknr.
11 46 nov 11 12 13 14 15
ma di woe do vrij
12 47 nov 18 19 20 21 22
13 48 nov 25 26 27 28 29
14 49 dec 2 3 4 5 6
15 50 dec 9 10 11 12 13
16 51 dec 16 17 18 19 20
52 dec 23 24 25 26 27
21 6 febr 3 4 5 6 7
22 7 febr 10 11 12 13 14
23 8 febr 17 18 19 20 21
24 9 febr 24 25 26 27 28
10 mrt 3 4 5 6 7
25 11 mrt 10 11 12 13 14
1 dec/jan 30 31 1 2 3
17 2 jan 6 7 8 9 10
Periode 3 SW weeknr.
20 5 jan 27 28 29 30 31
ma di woe do vrij
26 12 mrt 17 18 19 20 21
27 13 mrt 24 25 26 27 28
28 14 mrt/apr 31 1 2 3 4
29 15 apr 7 8 9 10 11
Periode 4 SW weeknr. ma di woe do vrij
30 16 apr 14 15 16 17 18
31 17 apr 21 22 23 24 25
18 apr/mei 28 29 30 1 2
19 mei 5 6 7 8 9
32 20 mei 12 13 14 15 16
33 21 mei 19 20 21 22 23
34 22 mei 26 27 28 29 30
35 23 juni 2 3 4 5 6
36 24 juni 9 10 11 12 13
37 25 jun 16 17 18 19 20
38 26 jun 23 24 25 26 27
39 27 jun/jul 30 1 2 3 4
Schoolvakanties Lesdoorbrekende weken/ toetsweken
Praktijkbegeleidersbijeenkomsten schooljaar 2013/2014 14 november 2012 vindt de informatiebijeenkomst van het voorschakeltraject plaats voor praktijkbegeleiders Summa Welzijn en Artiest.
16
2. Verplichte urenregistratie aanwezigheid op de BPV 2013-2014 De student houdt het aantal gewerkte uren zelf bij in het blokje van de juiste maand en dag. Heb je dus op 6 augustus 6½ uur gewerkt dan vul je in dat vakje 6½ in. Zie het voorbeeld in onderstaand schema. Maand en Dag
FEB
MRT
APR
MEI
JUNI
JAN
JULI
SEP
OKT
NOV
DEC
AUG
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
6½
12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 Totaal Werkdagen: aantal uren BPV per werkdag invullen in het juiste vakje. Vakantie = V / Buitengewoon Verlof = O / Ziek = Z / Terugkomdag/lesdag = T Wekelijks door de student in te vullen en aan het einde van de BPV ondertekent de praktijkbegeleider. BPV - Periode: van ….… -- ………… -- ……….. t/m .….… -- ……..…… -- …...….…. Aantal totaal gewerkte BPV - uren: ......... uur
Datum: ..................................
Naam en plaats BPV - instelling: ……………………………………………………………………………
Naam student: …………………………………….
Naam begeleider: ………………..………….
Studentnummer: …………………….. ..……….......…….......…….…….......... (Handtekening student)
............……..…….………….…….... (Handtekening praktijkbegeleider)
17
3. Beoordeling basishouding BPV De student wordt beoordeeld op zijn basishouding gedurende de BPV. Deze basishouding is uitgewerkt in de indicatoren van een aantal competenties. De student moet gaan bewijzen, dat hij de beschreven indicatoren op voldoende wijze beheerst op de werkvloer. Dit is een voorwaarde om door te kunnen gaan naar een volgend leerjaar. De beoordeling basishouding BPV wordt ingevuld door de begeleider op de BPV. Per indicator kan de student gaan scoren. De student kan een 1, 2, 3 of 4 scoren. Concreet betekent dit: 1= Indicator wordt niet/onvoldoende gezien, student weet het niet/kan het niet. 2= Indicator wordt soms gezien, student weet/kan het nog onvoldoende. 3= Indicator wordt regelmatig gezien, student weet/kan voldoende, maar heeft soms nog enige aansturing nodig. 4= Indicator wordt veelvuldig gezien bij de student: student handelt zelfstandig en vanuit eigen initiatief. BEOORDELINGBASISHOUDING COMPETENTIES
Evaluatie A
C: Begeleiden: a
Je kunt interesse tonen in de ander.
b
d
Je kunt overleggen over te stellen doelen en daar duidelijke afspraken over maken. Je kunt de ander ruimte geven om naar eigen inzicht te handelen. Je kunt stimuleren.
e
Je kunt iemand vertrouwen geven.
c
Beoordeling
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
D: Aandacht en begrip tonen: a
Evaluatie B
Je kunt jezelf presenteren.
b
Je kunt de effecten van je eigen gedrag op anderen inschatten en daar goed mee omgaan. c Je kunt oprecht begrip hebben voor de gevoelens van anderen. d Je kunt respect tonen voor de persoonlijkheid en mogelijkheid van anderen. e Je kunt je verdraagzaam opstellen als iemand een andere mening heeft. E: Samenwerken en overleggen: a
Je houdt je aan afspraken.
b
Je kunt indien nodig hulp aan anderen vragen.
c
Je kunt hulp bieden en meedenken.
d
Je kunt openstaan voor de ideeën van anderen, goed luisteren en de andere ruimte geven om zich uit te spreken. Je kunt goed met feedback omgaan.
e
J: Formuleren en rapporteren: a
Je kunt je taalgebruik aanpassen aan de doelgroep.
Beoordeling:
Paraaf werkbegeleider
Voldoende
Onvoldoende
(omcirkelen wat van toepassing is en bij beoordeling paraferen) Paraaf Student Paraaf LB-er
18
4. Basishouding BPV C: BEGELEIDEN a. Je kunt interesse tonen in de ander: interesse tonen in het werk en voor de doelgroep; interesse tonen in de ander. b. Je kunt overleggen over te stellen doelen en daar duidelijke afspraken over maken: houden aan afspraken; het werk zien. c. Je kunt de ander ruimte geven om naar eigen inzicht te handelen: bewust zijn van eigen macht. d. Je kunt stimuleren : initiatief tonen; interesse tonen in de ander; vertrouwen geven. e. Je kunt iemand vertrouwen geven: vertrouwen geven; zorgvuldig omgaan met informatie; eigen emoties en gevoelens hanteren; eigen grenzen bewaken. D: AANDACHT EN BEGRIP TONEN a. Je kunt jezelf presenteren: bewust omgaan met persoonlijke hygiëne; kleding kiezen passend bij de uitoefening van het beroep; vriendelijk en beleefd zijn; taalgebruik aanpassen; bewust zijn van belang van mimiek; bewust zijn van verbaal en non-verbaal gedrag en lichaamstaal. b. Je kunt de effecten van je eigen gedrag op anderen inschatten en daar goed mee omgaan: eigen emoties en gevoelens hanteren; grenzen bewaken; bewust zijn van verbaal en non-verbaal gedrag en lichaamstaal; bewust zijn van het belang van mimiek. c. Je kunt oprecht begrip hebben voor de gevoelens van anderen: interesse tonen in de ander door te luisteren; bewust zijn van verbaal en non-verbaal gedrag en lichaamstaal; bewust zijn van het belang van mimiek. d. Je kunt respect tonen voor de persoonlijkheid en mogelijkheid van anderen: interesse tonen in de ander door te luisteren; bewust zijn van verbaal en non-verbaal gedrag en lichaamstaal; bewust zijn van het belang van mimiek. e. Je kunt je verdraagzaam opstellen als iemand een andere mening heeft: vriendelijk en beleefd zijn; eigen emoties en gevoelens hanteren; flexibel zijn.
19
E: SAMENWERKEN EN OVERLEGGEN a. Je houdt je aan afspraken. b. Je kunt indien nodig hulp aan anderen vragen: hulp of ondersteuning durven te vragen; begeleiding accepteren; initiatief tonen; vriendelijk en beleefd zijn; over problemen die je tegenkomt praten. c. Je kunt hulp bieden en meedenken: eigen grenzen bewaken; initiatief tonen; houden aan afspraken; het werk zien. d. Je kunt openstaan voor de ideeën van anderen, goed luisteren en de andere ruimte geven om zich uit te spreken: vriendelijk en beleefd zijn; interesse tonen; eigen emoties en gevoelens hanteren; eigen grenzen bewaken. e. Je kunt goed met feedback omgaan: initiatief tonen; zorgvuldig omgaan met informatie; eigen emoties en gevoelens hanteren; bewust zijn van eigen macht; bewustzijn zijn van verbaal en non-verbaal gedrag en lichaamstaal. J: FORMULEREN EN RAPPORTEREN a. Je kunt je taalgebruik aanpassen aan de doelgroep: vriendelijk en beleefd zijn; bewust zijn van verbaal en non –verbaal gedrag; taal aanpassen aan de doelgroep; bewust zijn van het belang van mimiek.
20
5. Formulier vastlegging afspraken ter verbetering van leerproces Summa College Welzijn ______________________________________________________________________ Naam student:
Nummer student:
Opleiding en differentiatie: BPV - instelling: Praktijkbegeleider: BPV – docent / Loopbaanbegeleider: Cursusjaar : 2013-2014 ______________________________________________________________________ De gemaakte afspraken ter verbetering van het leerproces: * * *
Toelichting:
Deze afspraken zijn bedoeld om de BPV vanaf nu beter te laten verlopen. Leg ook een datum vast om op de gemaakte afspraken terug te komen, om te kijken of de gemaakte afspraken zijn nagekomen of om te zien of er nieuwe afspraken gemaakt moeten worden. Indien de gemaakte afspraken uiteindelijk niet tot het gewenste resultaat leiden, kan het gevolg een (voortijdige) beëindiging van de beroepspraktijkvormingsovereenkomst zijn (BPVO).
Aldus overeengekomen op ….. ..…. ………. te …………………………………..
Handtekening praktijkbegeleider: …………………………...
Handtekening student: …………………………
Kopieën aan: 1) BPV - docent, 2) praktijkbegeleider, 3) LB-er, 4) de student en eventuele andere betrokkenen. 21
6. Formulier voortijdige beëindiging van de BPV Summa College Welzijn ______________________________________________________________________ Naam student:
Nummer student:
Opleiding en differentiatie: BPV - instelling: Praktijkbegeleider: BPV – docent / Loopbaanbegeleider: Cursusjaar en periode: 2013-2014 van ………..…………….. t/m ………..……….……… Loopbaanbegeleider: ______________________________________________________________________ Datum van de beëindiging BPV
:
Reden(en) van de beëindiging BPV : * * * 0 Stopt opleiding* 0 Gaat naar een andere BPV - plaats* * (= kruis aan wat van toepassing is) Plaats: …………………………….. Datum: ……………………………. Handtekeningen: Namens de BPV - organisatie, de praktijkbegeleider:
De loopbaanbegeleider:
………………………….. ………………………… Inleveren bij het BPV - bureau
22
…………………….
De student:
7. Evaluatie BPV Hieronder staan evaluatieformulieren voor de praktijkbegeleider. Het is niet verplicht deze in te vullen, maar wij ontvangen ze graag retour zodat we onze opleiding kunnen verbeteren. Evaluatie door de praktijkbegeleider EVALUATIEONDERWERPEN
SCORE Zeer tevreden
MOTIVERING / SUGGESTIE Tevreden
Summa College Eindhoven 1.
Over de gehanteerde plaatsings/sollicitatieprocedure, ben ik
2.
Over de voorlichting c.q. verstrekte informatie ben ik
3.
Over de wijze waarop de student voorbereid is op de BPV ben ik
4.
Over de kwaliteit van de BPVopdrachten ben ik
Student 1.
2.
3.
4.
Over het inzicht en begrip (kennis/ theorie, feiten/achtergronden) van de student ben ik Over de beroepsvaardigheden van de student in de praktijk ben ik Over de manier waarop de student verantwoordelijkheid draagt voor zijn leerproces ben ik Over de sociale en communicatieve vaardigheden, zelfstandigheid, houding en inzet/motivatie ben ik
BPV-begeleider Summa College 1.
2.
3. 4.
5.
Over de kwaliteit van de begeleiding door de BPV-begeleider van school ben ik Over het contact van de BPVbegeleider van school met mij als praktijkopleider ben ik Over het aantal van 2 praktijkbezoeken ben ik Over de tijd die ik als praktijkopleider moet besteden aan begeleiding en opleidingsactiviteiten ben ik Over de wijze waarop de praktijkbegeleider reageert op problemen c.q. knelpunten ben ik
23
Ontevreden
Zeer ontevreden
BPV- beoordeling 1. 2.
Over de evaluatie en beoordelingsformulieren in het werkboek ben ik Over de wijze waarop de beoordeling uitgevoerd wordt ben ik
Eindoordeel 1.
Over de student ben ik
2.
Over de BPV-begeleider van de opleiding ben ik
3.
Over de BPV-organisatie van de school ben ik
Overige opmerkingen:
24
8. Evaluatie door de student EVALUATIEONDERWERPEN
SCORE Zeer tevreden
MOTIVERING / SUGGESTIE Tevreden
Summa College Eindhoven 1.
2.
Over de wijze waarop ik door de school geïnformeerd ben over de BPV ben ik Over de wijze waarop de docenten mij binnen de opleiding hebben voorbereid op de BPV ben ik
BPV- opdrachten 1. Over de tijd die ik in het leerbedrijf 2. 3. 4.
kon besteden aan de BPV – opdrachten ben ik Over de begeleiding van mijn leerproces door de praktijkopleider ben ik Over de kwaliteit van de BPVopdrachten van de opleiding ben ik Over de kwaliteit van de BPVopdrachten van het leerbedrijf ben ik
Begeleiding 1. Over het aantal overlegmomenten 2. 3.
4.
met de praktijkopleider ben ik Over de inhoud van die overlegmomenten met de praktijkopleider ben ik Over het aantal overlegmomenten met de BPV-begeleider van school ben ik Over de inhoud van de overlegmomenten met de BPVbegeleider van school ben ik
BPV- beoordeling 1. 2.
Over de evaluatie en beoordelingsformulieren van de opleiding ben ik Over de manier waarop de evaluatie en beoordeling, door de praktijkopleider, besproken is met mij ben ik
25
Ontevreden
Zeer ontevreden
Eindoordeel 1.
Over het leerbedrijf ben ik
2.
Over mijn praktijkopleider ben ik
3.
Over mijn BPV-begeleider van school ben ik
4.
Over de organisatie van de BPV door mijn school ben ik
Overige opmerkingen:
26
9. Evaluatievragen met betrekking tot praktijkexamen
Waren deze toetsen relevant voor het beroep? Ja / Nee *) Toelichting:
Hadden deze toetsen het vereiste niveau? Ja / Nee *) Toelichting:
Waren deze toetsen toepasbaar / uitvoerbaar? Ja / Nee *) Toelichting:
*) omcirkelen wat van toepassing is 27
4. Stageopdrachten
28
WERKPROCES 1.1 WERKPLANNING MAKEN.
Opdracht 1: Wat gebeurt hier? Wat is de opdracht? Wat leer je door de opdracht? Waar voer je de opdracht uit? Hoe voer je de opdracht uit (stappenplan)?
Loop een dag mee met een pedagogisch medewerker bij een bpv-instelling. Een dagindeling van de helpende kennen. Bij een BPV-instelling (dit kan in het begin van je stageperiode). Voorbereiden: Maak een afspraak bij een instelling of volg gedurende één van de eerste dagen van je stage een collega. Uitvoeren: Loop mee en help waar mogelijk je bij de werkzaamheden. Noteer alle werkzaamheden die je die dag uitvoert. Noteer de tijd die daarvoor nodig is. Verwerken: Maak een dagboek/logboek. Noteer de vragen die je hebt en bespreek deze vragen met de betreffende collega. Noteer/bespreek bijzonderheden. Wat lijkt je makkelijk en moeilijk aan het werk? Heb je contact gezocht/gemaakt met cliënten?
Waar word je op beoordeeld? Wie kan je helpen bij de opdracht? Gewenst resultaat?
Bewaren: het dagverslag; jouw vragen; het gespreksverslag ; het beoordelingsprotocol. Zie beoordelingsprotocol. Je bpv-begeleider en/of de betreffende collega. Je hebt een beeld gekregen van een dagindeling en de planning die daar bij komt kijken.
29
WERKPROCES 1.1 WERKPLANNING MAKEN
Opdracht 2: Zorg kun je plannen: in het huishouden. Wat is de opdracht? Wat leer je door de opdracht? Waar voer je de opdracht uit? Hoe voer je de opdracht uit (stappen)?
Maak een overzicht van allerlei voorkomende werkzaamheden met betrekking tot het huishouden. Bewust kijken naar het werk dat gedaan wordt en de logische volgorde van de werkzaamheden leren ontdekken. Op school, in je thuissituatie of tijdens de BPV.
Voorbereiden: Bespreek met je docent of de uitvoering individueel of in een groepje gedaan wordt. Bedenk wie je kan vragen om te helpen bij het maken van het overzicht. Uitvoeren: Achter de opdracht staat een schema van huishoudelijke werkzaamheden, vul dit schema zo compleet mogelijk in. Verwerken: Bewaar je schema en bepreek dit schema met je docent en/of klas. Indien nodig vul je het schema verder aan.
Waar word je op beoordeeld? Wie kan je helpen bij de opdracht? Gewenst resultaat?
Bewaren: het schema; het beoordelingsprotocol. Zie beoordelingsprotocol.
Je docent en/of klasgenoten.
Je hebt inzicht gekregen in de voorkomende werkzaamheden in het huishouden.
30
SCHEMA HUISHOUDELIJKE WERKZAAMHEDEN OPDRACHT 2 WERKZAAMHEDEN DAGELIJKS, WEKELIJKS MAANDELIJKS IN DE HUISKAMER
HOE LANG
WANNEER
Stof afnemen/ nat afnemen:
dagelijks;
20 minuten;
hangt van de planten af;
10 minuten;
vóór het stofzuigen. vóór het dweilen.
dagelijks;
20 minuten;
Planten water geven: Stofzuigen:
Enzovoorts (Vul zelf aan..) IN DE SLAAPKAMER IN DE KEUKEN
31
als de rest klaar is; van boven naar beneden werken.
BIJZONDERHEDEN
Let op hoeveelheid en hoe vaak per plant
WERKPROCES 3.2
WERKZAAMHEDEN AFSTEMMEN
Opdracht 3: Werkplanning maak je samen. Wat is de opdracht? Wat leer je door de opdracht? Waar voer je de opdracht uit? Hoe voer je de opdracht uit (stappen)?
Je gaat bij het begin van een dienst met je praktijkbegeleider en/of collega een planning maken voor die dag. Je weet wat er van je verwacht wordt en wat je te doen staat.
Waar word je op beoordeeld?
Zie beoordelingsprotocol.
Wie kan je
Je praktijkbegeleider, je collega’s, je docent.
BPV. Voorbereiden: Spreek met je begeleider en eventuele andere collega’s een moment af voordat de dienst begint om met elkaar te kunnen overleggen. Spreek ook een moment af na je dienst om te evalueren. Uitvoeren: Neem pen en papier. Bekijk samen met je collega’s, welke taken er uitgevoerd moeten worden. Spreek met je collega’s af welke taken jij zelfstandig uit gaat voeren en noteer dit voor jezelf. Spreek met je collega’s af welke taken zij gaan uitvoeren en noteer ook dit voor jezelf. Noteer bij jouw taken de tijd waarop deze taak uitgevoerd moet worden en hoe laat deze taak klaar moet zijn. Noteer achter de taken die onduidelijk voor jou zijn een vraagteken en vraag bij je praktijkbegeleider en/of collega’s nadere uitleg. Het is belangrijk dat je duidelijk weet wat een taak inhoudt. Bespreek met je praktijkbegeleider en/of collega’s de laatste dienst. Daarbij stel je jezelf en je collega’s de volgende vragen: - Wat ging er goed? - Wat ging er minder goed? - Hoe kan ik een volgende keer taken anders en/of beter doen? Verwerken: Maak een dagrapportage van alle taken die je uitgevoerd hebt. In deze dagrapportage staan de volgende punten: De taken die jij uitgevoerd hebt. Welke taken gingen goed? Welke taken gingen minder goed gingen of kunnen een volgende keer beter? Welke taken zijn voor jou nog niet helemaal duidelijk? Bewaren: de dagrapportage.
32
helpen bij de opdracht? Gewenst resultaat?
Je hebt een duidelijk beeld van wat een werkplanning is en je kunt aan de hand van deze werkplanning je taken uitvoeren en deze vervolgens evalueren met collega’s.
33
WERKPROCES
1.4
ONDERSTEUNEN BIJ (SOCIALE) ACTIVITEITEN EN RECREËREN
Opdracht 4: Cliënten leren kennen. Wat is de opdracht?
Observeer vijf kinderen/zorgvragers door te kijken naar wat deze leuk vinden om te doen en wat ze zelf kunnen. Dit rapporteer je in een overzichtelijk schema.
Wat leer je door de opdracht?
Een manier om kinderen/zorgvragers beter te leren kennen. Je krijgt zicht op wat deze kinderen/zorgvragers leuk vinden om te doen en waar ze geen hulp bij nodig hebben, omdat ze deze handelingen (nog) prima zelf kunnen doen.
Waar voer je de opdracht uit?
BPV
Hoe voer je de opdracht uit (stappen)?
Voorbereiden: Overleg met je begeleider met welke kinderen/zorgvragers en met hoeveel kinderen/zorgvragers je de opdracht gaat uitvoeren. Er is ruimte voor het verwerken van vijf kinderen/zorgvragers in het onderstaande schema. Je moet zelf het schema aanpassen aan het gekozen aantal kinderen/zorgvragers. Uitvoeren: Observeer de kinderen/zorgvragers en let bij iedere kind/zorgvrager op wat deze graag doet en wat deze zelf kan. Zet in het observatieschema zelf nog vijf onderwerpen waar je graag antwoord op wilt krijgen om zo de kinderen/zorgvragers beter te leren kennen. Daarnaast kun je ook ingevulde onderwerpen vervangen door eigen onderwerpen. Noteer i.v.m. privacy fictieve namen voor de kinderen/zorgvragers. Komt het onderwerp overeen met wat je ziet aan gedrag bij je kind/zorgvrager, zet dan onder die naam achter het onderwerp een X. (Bijvoorbeeld: Kind/zorgvrager 1 lacht veel. Zet onder kind/zorgvrager 1 een X achter het onderwerp lacht veel.) Verwerken: Gebruik het observatieschema dat bij deze opdracht hoort. Vul het observatieschema aan. Vul het observatieschema in. Bespreek je waarnemingen met je collega. Noteer per cliënt wat je is opgevallen en welke informatie over hem of haar nieuw voor je is. Bewaren: Het ingevulde observatieschema. Cliëntenverslag.
34
Waar word je op beoordeeld?
Zie beoordelingsprotocol.
Wie kan je helpen bij de opdracht?
Je BPV-begeleider / de betreffende collega.
Gewenst resultaat?
Nieuwe informatie over de interesses van cliënten ingewonnen. Weten wat cliënten kunnen.
35
OPDRACHT 4
OBSERVATIESCHEMA
Onderwerp Doet mee aan buitenactiviteiten.
1
2
Hoort goed . Kan zichzelf verplaatsen. Doet mee aan gezelschapsspellen. Laat zich voorlezen. Leest graag zelf. Doet mee aan knutselactiviteiten. Tekent graag. Maakt graag een praatje. Eet zelf. Helpt met opruimen. Werkt samen met anderen. Vraagt veel. Is op zichzelf.
36
3
4
5
WERKPROCES
1.4
ONDERSTEUNEN BIJ (SOCIALE) ACTIVITEITEN EN RECREËREN
Opdracht 5: Waar let je allemaal op? Wat is de opdracht?
Je interviewt en observeert een collega die een activiteit doet met een aantal kinderen/zorgvragers. Vervolgens maak je een takenlijst voor jezelf waarin staat waarbij jij zou kunnen assisteren wanneer je bij deze activiteit geholpen zou hebben.
Wat leer je door de opdracht?
Waar je allemaal aan moet denken als je als helpende gaat assisteren bij een activiteit. Je krijgt een voorbeeld over hoe je de kinderen/zorgvragers kunt benaderen en ondersteunen bij een activiteit. Hierdoor leer je hoe je zelf kunt handelen wanneer jij ondersteuning gaat geven bij een activiteit.
Waar voer je de opdracht uit?
Op de BPV-plek.
Hoe voer je de opdracht uit (stappen)?
Voorbereiden: Vertel een collega of BPV-begeleider dat je graag wilt kijken hoe het voorbereiden, uitvoeren en afronden van een activiteit verloopt, zodat je weet waar je allemaal op moet letten wanneer je als helpende assisteert bij een activiteit. Spreek af wanneer je dit gaat doen. Bespreek met de betreffende collega de opdracht. Uitvoeren: Interview je collega vooraf om meer te weten te komen over het soort activiteit en waarom ze deze activiteit doet: noteer de antwoorden. Observeer vervolgens je collega of BPV-begeleider wanneer deze een activiteit voorbereidt en uitvoert. Noteer je waarnemingen aan de hand van de onderstaande observatievragen. Tot slot maak je voor jezelf een takenlijst. Op deze takenlijst staan allerlei taken die jij tijdens het assisteren van je collega kunt uitvoeren. Bespreek na het invullen van je takenlijst deze lijst met je collega / BPV-begeleider en controleer samen of de lijst compleet is. Ontbrekende taken vul je dan alsnog aan. Interviewvragen: Voor wie is de activiteit? Hoeveel kinderen/zorgvragers doen mee? Wat voor een activiteit is het precies? Hoe kom je aan het idee voor deze activiteit? Heb je een budget voor deze activiteit? Waarom kies je voor deze activiteit? Wat wil je bereiken met deze activiteit?
37
Observatievragen: Waar let je op? 1. Hoe bereidt je collega haar activiteit voor? a. Wat heeft ze allemaal nodig om de activiteit te kunnen doen? b. Waar haalt ze de middelen en materialen vandaan? c. Treft ze nog speciale maatregelen rondom veiligheid? Zo ja welke? 2. Wat doet en zegt je collega tijdens de activiteit? a. Hoe start ze de activiteit? b. Hoe motiveert ze de kinderen/zorgvragers om mee te doen? c. Hoe helpt ze de kinderen/zorgvragers bij dingen die ze zelf niet goed kunnen? d. Hoe gaat ze om met moeilijk / afwijkend gedrag van kinderen/zorgvragers? e. Hoe reageren de kinderen/zorgvragers op de begeleiding? 3. Hoe verloopt de afronding en het opruimen? a. Hoe rondt ze de activiteit af? b. Wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat alles weer netjes op zijn plaats terecht komt en schoon achterblijft? Takenlijst : assisteren bij een activiteit. Wat wordt er van een ‘helpende zorg en welzijn’ bij het assisteren van een activiteit verwacht? * * * * * * * * * Verwerken: Antwoorden interview in een verslag verwerken.
38
Je waarnemingen verwerken in een verslag. Invullen van de takenlijst. Bewaren: interview/verslag; observatieverslag; ongevulde takenlijst. Waar word je op beoordeeld?
Zie beoordelingsprotocol.
Wie kan je helpen bij de opdracht?
Je BPV-begeleider / de betreffende collega.
Gewenst resultaat?
Je weet waar je allemaal op moet letten bij het assisteren bij een activiteit.
39
WERKPROCES 1.5 HANDELEN IN ONVOORZIENE SITUATIES
Opdracht 6: Reageren en rapporteren. Wat is de opdracht? Wat leer je door de opdracht?
Onderzoek hoe de BPV-plek vindt dat je moet reageren in onvoorziene situaties en aan wie, je wat moet rapporteren. Je kent de regels, voorschriften en aanwijzingen die de BPV-instelling hanteert om te kunnen reageren in onvoorziene situaties en weet bij wie wat gerapporteerd moet worden.
Waar voer je de opdracht uit? Hoe voer je de opdracht uit (stappen)?
BPV.
Voorbereiden: Maak een afspraak met je BPV-begeleider en bespreek hoe je deze opdracht het beste kunt aanpakken. Uitvoeren: Tijdens het uitoefenen van je werk kun je plotseling in een onvoorziene situatie terecht komen en dan is het belangrijk dat je weet wat er van je verwacht wordt, zodat je juist kunt handelen. Bespreek met je begeleider: - wat er van jou als helpende verwacht wordt wanneer de onderstaande onvoorziene situaties optreden; - aan wie je wat moet rapporteren (doorgeven). Situatie 1 - Wat moet ik als helpende doen wanneer het brandalarm afgaat? - Aan wie rapporteer ik dit? - Wat rapporteer / vertel ik dan? Situatie 2 - Wat moet ik als helpende doen wanneer er een cliënt valt? - Aan wie rapporteer ik dit? - Wat rapporteer / vertel ik dan? Situatie 3 - Wat moet ik als helpende doen wanneer er ruzie tussen twee cliënten is? - Aan wie rapporteer ik dit? - Wat rapporteer / vertel ik dan? Situatie 4 - Wat moet ik als helpende doen wanneer een cliënt plotseling niet goed wordt( flauwvallen, braken, hevige pijn e.d.)? - Aan wie rapporteer ik dit? - Wat rapporteer / vertel ik dan?
Situatie 5
40
- Wat moet ik als helpende doen wanneer de stemming / het gedrag van mijn cliënt plotseling anders is dan anders? - Aan wie rapporteer ik dit? - Wat rapporteer / vertel ik dan? Verwerken Individueel verslag.
Waar word je op beoordeeld? Wie kan je helpen bij de opdracht? Gewenst Resultaat?
Per situatie noteer je: - wat je doet; - aan wie je dit moet rapporteren; - wat je precies moet vertellen aan deze persoon. Bewaren: Individueel verslag. Zie beoordelingsprotocol.
BPV-begeleider of collega.
Je weet hoe jij je in bepaalde onvoorziene situaties moet gedragen. Je weet bij wie je de onvoorziene situatie moet rapporteren en welke informatie je moet geven.
41
WERKPROCES
1.4
ONDERSTEUNEN BIJ (SOCIALE) ACTIVITEITEN EN RECREËREN
Opdracht 7: De ruimte en de materialen. Wat is de opdracht?
Richt een ruimte zo in dat je alle cliënten kunt zien en de cliënten samen gebruik kunnen maken van de benodigde materialen.
Wat leer je door de opdracht?
Je ruimte overzichtelijk indelen zodat je al je cliënten kunt zien en functioneel om kunt gaan met de materialen.
Waar voer je de opdracht uit?
Op de BPV-plek.
Hoe voer je de opdracht uit (stappen)?
Voorbereiden: Bespreek met je BPV-begeleider hoe je de opdracht het beste kunt aanpakken. Overleg bij welke activiteit jij volgens de opdracht een aantal voorbereidingen treft. Uitvoeren: Bespreek met je collega’s / BPV-begeleider hoe de ruimte bij de afgesproken activiteit het beste ingericht kan worden, waar de materialen komen te liggen en wie waar staat/zit. Maak een plattegrond van de ruimte waar de activiteit plaatsvindt en teken duidelijk met grijs hoe je de tafels en stoelen neerzet. (houd rekening met het aantal cliënten dat deelneemt aan de activiteit). Teken met rood de cliënten op je plattegrond, zodat je laat zien hoeveel cliënten er zijn en waar ze precies zitten of staan. Teken ook jezelf en collega(‘s) met groen, zodat je laat zien waar jullie gaan staan. Maak een materialenlijst van de benodigde materialen en nummer de verschillende soorten materialen. Voorbeeld materialenlijst : a. scharen; b. lijm…. 1. Geef bij elk materiaal aan hoeveel je van alles nodig hebt door het aantal tussen haakjes achter de materiaalsoort te zetten. Voorbeeld materialenlijst : scharen (6 x); lijm (6x)….. Waar ligt wat? Laat zien hoe je je materiaal verdeelt door op je plattegrond de nummers van het materiaal te zetten op de plek waar je het materiaal neer zal leggen. Bijvoorbeeld (1): scharen (6x). Ik heb 6x een (1) op mijn plattegrond gezet, omdat ik 6 scharen heb en (1) is het nummer dat aangeeft dat het om scharen gaat (zie nummers materialenlijst).
42
Noteer op een apart vel waarom je voor deze opstelling gekozen hebt en waarom de cliënten zo zitten als ze zitten(verantwoording keuze). Laat tot slot je plattegrond, je materialenlijst en je verantwoording aan je collega / BPV-begeleider zien. Noteer alle op- en aanmerkingen die je krijgt op het vel waar je de verantwoording hebt genoteerd (zie voorbeeld).
Verwerken: Teken de plattegrond volgens de richtlijnen. Maak een materialenlijst en geef de aantallen van elk soort duidelijk weer. Verwerk je verantwoording voor de gemaakte keuzes in een verslag. Verwerk de op- en aanmerkingen van je begeleider in je plattegrond/materialenlijst en verantwoording. Bewaren: Aangepaste plattegrond. Aangepaste materialenlijst. Waar word je op beoordeeld?
Zie beoordelingsprotocol.
Wie kan je helpen bij de opdracht?
Je BPV-begeleider / de betreffende collega.
Gewenst resultaat?
Je hebt een overzichtelijk plattegrond met een complete materialenlijst gemaakt
43
WERKPROCES
2.1 ONDERSTEUNT EEN CLIËNT/ZORGVRAGER OP EMOTIONEEL GEBIED
Opdracht 8: Mijn cliënten, iedereen is anders. Wat is de opdracht?
Persoonlijk contact maken met het kind/de zorgvrager of een familielid door een interview af te nemen over het leven van de het kind/de zorgvrager. De gekregen informatie dien je met respect te behandelen, zodat de privacy en het vertrouwen van de het kind/de zorgvrager / familielid niet geschonden wordt.
Wat leer je door de opdracht?
Waar voer je de opdracht uit?
Op school.
Hoe voer je de opdracht uit (stappen)?
Voorbereiden: Bespreek met je BPV-begeleider welke kinderen/ zorgvragers je nog niet zo goed kent en of het mogelijk is om hen of een familielid te interviewen. Maak op school interviewvragen, zodat je door de antwoorden meer te weten komt over de eigenheid van de kinderen/ zorgvragers. Mogelijke gespreksonderwerpen worden aangegeven om je op weg te helpen. Kom je niet op gang, vraag dan hulp bij je docent of aan klasgenoten. De ene doelgroep is niet de andere, waardoor het belangrijk is om je eerst te verdiepen in welke woorden je cliënten begrijpen. Kan je cliënt niet praten of zichzelf niet uiten, dan leg je je vragen voor aan een familielid/voogd of betrokken verzorger.
Contact maken; vragen stellen; inspelen op sfeer en emoties; informatie zorgvuldig en integer verwerken.
Uitvoeren: Neem (na overleg met je BPV-begeleider en na goedkeuring van het kind/de zorgvrager of wettelijk vertegenwoordiger) minimaal twee interviews bij verschillende personen af. Lees van te voren de evaluatievragen door, zodat je weet waar je op moet letten tijdens het afnemen van het interview. -
Mogelijke gespreksonderwerpen zijn: milieu waaruit het kind/de zorgvrager komt; gezinssamenstelling van het kind/de zorgvrager; opvoeding, waarden en normen; werk en opleiding van het kind/de zorgvrager zelf of van de opvoeders; nationaliteit van het kind/de zorgvrager of zijn opvoeders; gezondheid; interesses en hobby’s; sociale contacten; talenten; karakter; godsdienst of religie.
44
Verwerken: Na het afnemen van de interviews maak je van de inhoud van het gesprek een verslag. Houd rekening met de privacy. Tot slot beantwoord je na elk interview de volgende evaluatievragen. Je noteert deze onder je interviewverslag. -
Hoe vond je het om een vraaggesprek te voeren? Welke sfeer was er tijdens het gesprek? Welke emoties heb je waargenomen bij de ander? Hoe heb je op deze emoties gereageerd? Wat was de reactie van de ander op jou? Hoe kijk je nu tegen het kind/de zorgvrager aan?
Bewaren: de interviewvragen; verslagen van de interviews; evaluatieverslagen. Waar word je op beoordeeld?
Zie beoordelingsprotocol.
Wie kan je helpen bij de opdracht?
Je docent en BPV-begeleider.
Gewenst resultaat?
Jij en je cliënten hebben een goed gevoel over de gevoerde gesprekken.
45
WERKPROCES 2.2
ONDERSTEUNT EEN CLIËNT/ZORGVRAGER BIJ ZELFREDZAAMHEID
Opdracht 9: Observeren, hoe werkt dat? Wat is de opdracht? Wat leer je door de opdracht?
Je gaat het gedrag van een kind/ zorgvrager observeren. Let erop dat je alleen kijkt naar wat je ziet/hoort/ruikt. Het gaat niet om wat je van dingen vindt. Bewust kijken naar het gedrag van iemand anders. Objectief kijken naar een cliënt en situatie.
Waar voer je de opdracht uit? Hoe voer je de opdracht uit (stappen)?
BPV .
Voorbereiden: Een kind/ zorgvrager uitkiezen. Uitvoeren: Noteer vijf minuten lang alles wat het kind/de zorgvrager doet, wat jij ziet. Noteer vijf minuten lang alles wat het kind/de zorgvrager zegt, wat jij hoort. . Verwerken: Schrijf al je notities onder elkaar op: wat je gezien en gehoord hebt. Orden de notities van alles wat je gezien hebt, van wat je als eerste gezien hebt tot wat je als laatste gezien hebt. Orden de notities van alles wat je als eerste gehoord hebt tot wat je als laatste gehoord hebt. Maak van je notities een overzichtelijk verslag . Noteer wat je gedurende vijf minuten gezien en gehoord hebt. Het verslag is een verhaal van alles wat je gezien en gehoord hebt. Je schrijft niet op wat je denkt dat er aan de hand is, wat de oorzaak is, waarom iemand volgens jou iets doet. Schrijf alleen op wat je ziet en hoort, niet wat je denkt dat het betekent. Bewaren: losse notities; geordende notities; het verslagje.
Waar word je op beoordeeld? Wie kan je helpen bij de opdracht? Gewenst resultaat?
Zie beoordelingsprotocol.
Je docent, je klasgenoot, je BPV-begeleider en/of een collega .
De stagiaire kan bewust gedrag observeren.
46
WERKPROCES 3.3
WERKZAAMHEDEN EVALUEREN
Opdracht 10: Checklist, deed ik het goed? Wat is de opdracht? Wat leer je door de opdracht?
Aan de hand van een checklist nagaan of je de werkzaamheden die je moet uitvoeren ook daadwerkelijk hebt uitgevoerd. Je leert te kijken of je gedaan hebt wat er daadwerkelijk moest gebeuren aan de hand van een checklist.
Waar voer je de opdracht uit? Hoe voer je de opdracht uit (stappen)?
Op de BPV.
Waar word je op beoordeeld? Wie kan je helpen bij de opdracht? Gewenst resultaat?
Zie beoordelingsprotocol.
Voorbereiden: Noteer alle taken die je op een dag hebt (van het begin van jouw dienst tot het einde) onder elkaar. Uitvoeren: Werk de taken één voor een af. Als je de taak gedaan hebt, zet je een X achter de taak die je uitgevoerd hebt. Verwerken: Kijk na je dienst of je daadwerkelijk alles gedaan hebt wat je ook opgeschreven had bij aanvang van je dienst en beantwoord onderstaande vragen: Ben je iets vergeten op te schrijven wat je moest doen? Heb je iets niet gedaan wat je eigenlijk wel moest doen? Hoe kwam dat? Hoe kun je er de volgende keer voor zorgen dat je alle taken uitvoert die je voorafgaand aan je dienst ook opschrijft? Bewaren: Takenlijst en de antwoorden op de vragen.
Je docent, je praktijkbegeleider.
Je kunt aan de hand van een zelfgemaakte checklist checken of je alles gedaan hebt wat er ook gedaan moest worden.
47
WERKPROCES
2.1 ONDERSTEUNT EEN CLIËNT/ZORGVRAGER OP EMOTIONEEL GEBIED
Opdracht 11: Mijn cliënten, wat vinden ze fijn? Wat is de opdracht?
Zoek uit wat een cliënt erg prettig vindt en zet hem of haar eens extra in het zonnetje.
Wat leer je door de opdracht?
Actief luisteren. Inspelen op behoeftes van cliënten. Aandacht geven.
Waar voer je de opdracht uit?
Op de BPV-plek.
Hoe voer je de opdracht uit (stappen)?
Voorbereiden: Overleg met je BPV-begeleider hoe je deze opdracht het beste kunt aanpakken. Win informatie in bij collega’s, familie of verzorgers over cliënten, Je kunt dit ook doen door middel van eigen observaties en gesprekken. De informatie die je nodig hebt, gaat over wat cliënten prettig of fijn vinden om te doen/krijgen, maar waarvoor te weinig tijd/ruimte is om hen dit te bieden. Uitvoeren: Win informatie in over wat cliënten graag willen of waar ze behoefte aan hebben. Het moet iets zijn dat binnen de instelling te krijgen is, maar waarvoor tijd en mankracht ontbreken. Denk aan: wat extra persoonlijke aandacht; eens extra de handen verzorgen en de nagels mooi te lakken; een extra blokje om; een extra verhaaltje; een keer extra oefenen. Maak een inventarisatie van je bevindingen en overleg met je begeleider wat voor jou mogelijk zou zijn om een cliënt of een groepje cliënten wat extra’s te bieden. Bespreek hoe je dit zou kunnen aanpakken. Benader de cliënten, leg je idee voor en onderneem actie wanneer ze enthousiast zijn. Sommige dingen kun je met meerdere cliënt(en) tegelijk ondernemen, andere vragen om wat meer voorbereiding. Maak een plan van aanpak. Evalueer met je college/begeleider hoe je extraatje verlopen is en hoe de cliënten het ervaren hebben.
48
Verwerken: Maak een verslag van jouw uitgevoerde idee en vertel waarom je dit idee en een bepaalde cliënt hebt uitgekozen. Het evaluatiegesprek met je begeleider verwerken in een verslag. Bewaren: je idee met verantwoording keuze cliënt; je evaluatieverslag. Waar word je op beoordeeld?
Zie beoordelingsprotocol.
Wie kan je helpen bij de opdracht?
Je BPV-begeleider/de betreffende collega.
Gewenst resultaat?
Je hebt ingespeeld op de behoefte van een cliënt/aantal cliënten.
49
WERKPROCES 2.2 ONDERSTEUNT EEN CLIËNT/ZORGVRAGER BIJ ZELFREDZAAMHEID
Opdracht 12: Stimuleren, hoe doe je dat? Wat is de opdracht?
Je stimuleert iemand bij het uitvoeren van een huishoudelijke activiteit.
Wat leer je door de opdracht? Waar voer je de opdracht uit? Hoe voer je de opdracht uit (stappen)?
Je leert cliënten aan te zetten tot positief gedrag.
Bij een BPV-instelling. In het begin van je stageperiode, na een eetsituatie.
Voorbereiden: Je gaat praten met collega’s over welke cliënt het nodig heeft om gestimuleerd te worden bij het vertonen van zelfstandig gedrag. Uitvoeren: Je kiest een eet- of drinksituatie uit. Na de eetsituatie vraag je aan een cliënt of hij mee wil helpen met opruimen en afwassen. Je zegt dat je het fijn zou vinden als jullie het samen doen. Zorg dat je de taken verdeelt en dit met de cliënt bespreekt: wie doet wat? Geef de cliënt complimenten als hij dingen goed doet, dat stimuleert de cliënt om het vaker te doen. Als de taak klaar is, bedank je de cliënt voor de prettige samenwerking. Mensen vinden het leuk om complimenten te krijgen. Verwerken: Noteer voor jezelf wat er goed ging. Noteer voor jezelf wat er minder goed ging. Maak een verslag van de activiteit die je hebt uitgevoerd en neem daarin op waarom je denkt dat bepaalde zaken goed gingen en waarom bepaalde zaken minder goed gingen.
Waar word je op beoordeeld? Wie kan je
Bewaren: de notities van wat er goed ging; de notities van wat er minder goed ging; het verslag. Zie beoordelingsprotocol.
Je docent, BPV-begeleider en/of een collega.
50
helpen bij de opdracht? Gewenst resultaat?
Je kunt positief gedrag stimuleren.
51
WERKPROCES 4.1 LLB: GEDRAAGT ZICH ALS WERKNEMER BIJ HET UITVOEREN VAN HET WERK
Opdracht 13: Laat zien dat je de organisatiecultuur kent. Beroepscontext van de opdracht.
Als werknemer werk je in een arbeidsorganisatie. Je hebt je eigen plekje. In deze opdracht laat je zien dat je je organisatie en je positie daarin kent.
Wat leer je door de opdracht? Waar voer je de opdracht uit? Hoe voer je de opdracht uit (stappen)?
Je leert de organisatie kennen en je eigen plaats binnen deze organisatie.
Op school en op je BPV.
Voorbereiden: Spreek met je docent af wanneer de opdracht af moet zijn. Bereid een gesprek voor dat je met je leidinggevende en een collega gaat voeren over de organisatiecultuur. Je kunt dingen vragen over: het doel van de organisatie; de wijze van besluitvorming; de samenhang in het bedrijf; de manier van leidinggeven; de ontwikkeling van het personeel; de sfeer in het bedrijf. Laat je vragen lezen aan je docent. Je gaat een gesprek voeren met je leidinggevende en met een collega. Aan beiden stel je dezelfde vragen. Maak een overzicht van de vragen en de antwoorden. Uitvoeren: Lees je overzicht. Zijn er verschillen tussen de mening van de leidinggevende en de collega? Markeer die rood. Let op! Soms gebruiken mensen andere worden, maar dan bedoelen ze misschien toch hetzelfde. Als je twijfelt, vraag je aan de collega of hij/zij hetzelfde bedoelt. Verwerken: Geef je eigen mening over de verschilpunten. Bijvoorbeeld: de collega vindt dat hij/zij inspraak heeft. De leidinggevende vindt van niet. Schrijf op wat jij zelf vindt en geef een voorbeeld.
Waar word je op beoordeeld?
Bewaren: je overzicht van de gesprekken en je eigen mening over de verschillen; het beoordelingsprotocol. Zie het beoordelingsprotocol
52
Wie kan je helpen bij de opdracht?
Je docent, je klasgenoten en je BPV-begeleider.
Gewenst resultaat?
Je hebt de organisatiecultuur van je BPV onderzocht. Je weet dat er verschillende organisatieculturen bestaan.
53
WERKPROCES 4.2: MAAKT GEBRUIK VAN WERKNEMERSRECHTEN
Opdracht 14: Laat zien hoe de Arbowet in jouw organisatie werkt. Beroepscontext van de opdracht
De Arbowet gaat over veiligheid. In deze opdracht laat je zien wanneer jij met veiligheidsvoorschriften te maken hebt.
Wat leer je door de opdracht? Waar voer je de opdracht uit? Hoe voer je de opdracht uit (stappen)?
Je leert dat regels vaak over veiligheid gaan. Je leert dat elke beroepsgroep zijn eigen veiligheidsregels heeft. Op school en op de BPV.
Voorbereiden: Je gaat bij twee activiteiten na welke veiligheidsregels je moet opvolgen. Let op! Misschien zijn het activiteiten die je zelf uitvoert. Dan volg je zelf de regels op. Maar misschien zijn het activiteiten van collega’s. Dan kijk je alleen welke regels er zijn over veiligheid en je kijkt of ze die regels ook opvolgen. Gebruik het formulier in de bijlage. Schrijf links de activiteit. Rechts is ruimte voor verslaglegging. Bespreek met de BPV-begeleider data en tijdstippen. Uitvoeren: Ga voor elke beroepsactiviteit uit van de veiligheidsregels die gelden. Verwerk je informatie op het formulier. Dit wordt je verslag. Maak een kopie van je verslag. Verwerken: Iedereen knipt de kopie van zijn verslag in stroken. Per activiteit één strook. Verdeel de klas in groepen. Elke groep krijgt alle stroken van een activiteit. Ze gaan kijken welke verschillende resultaten er zijn bij elke activiteit en maken een overzicht van de soorten veiligheidsregels voor eenzelfde activiteit. Je leert dat de organisaties op verschillende manier omgaan met veiligheid. De overzichten worden gekopieerd. Iedere student krijgt een kopie van elke activiteit. Je krijgt dus twee overzichten. Bewaren: je eigen verslag; de klassikale overzichten; het beoordelingsprotocol.
54
Waar word je op beoordeeld?
Zie het beoordelingsprotocol.
Wie kan je helpen bij de opdracht? Gewenst resultaat?
Je docent, je klasgenoten en je BPV-begeleider.
Je weet dat er overeenkomsten en verschillen tussen organisaties van eenzelfde beroepsgroep zijn. Je weet dat ze verschillend omgaan met de Arbowet. Je weet dat organisaties zelf mogen weten hoe ze de veiligheid vormgeven.
55
Bijlage bij opdracht 14
Activiteit:
Verslaglegging:
56
5.
BEOORDELINGSLIJSTEN STAGE OPDRACHTEN
57
BEOORDELINGSPROTOCOL OPDRACHT 1 Naam student: Werkproces Competentie
1.1 Werkplanning maken. J. Formuleren en rapporteren. Q. Plannen en organiseren. R. Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten. T. Instructies en procedures opvolgen.
Componenten J. Correct formuleren, vlot en bondig formuleren. Q. Doelen en prioriteiten stellen, activiteiten plannen, tijd indelen, mensen en middelen organiseren. R. Aansluiten bij behoeften en verwachtingen . T. Instructies opvolgen. Prestatie-indicatoren: O V G 1
Je helpt waar mogelijk mee.
2
Je maakt een correct dagoverzicht.
3 4
Je maakt een correct en volledig verslag van die dag en/of van het gesprek hierover. Je hebt met je collega het werk, het cliëntcontact en de planning besproken.
Datum:
Handtekening praktijkbegeleider:
Handtekening student:
58
BEOORDELINGSPROTOCOL OPDRACHT 2 Naam student: Werkproces Competentie
1.1 Werkplanning maken. J. Formuleren en rapporteren. Q. Plannen en organiseren. R. Op behoefte en verwachtingen van de klant richten . T. Instructies en procedures opvolgen. Componenten J. Correct formuleren, vlot en bondig formuleren. Q. Doelen en prioriteiten stellen, activiteiten plannen, tijd indelen, mensen en middelen organiseren. R .Aansluiten bij behoeften en verwachtingen. T. Instructies opvolgen.
2
Prestatie-indicatoren: Je hebt een compleet schema van de huishoudelijke werkzaamheden gemaakt. Je hebt een logische volgorde gemaakt.
3
Je hebt een correcte tijdsplanning gemaakt.
1
O
V
Datum: Handtekening praktijkbegeleider:
Handtekening student:
59
G
BEOORDELINGSPROTOCOL OPDRACHT 3 Naam student: Werkproces Competentie
3.2 Werkzaamheden afstemmen. E. Samenwerken en overleggen. J. Formuleren en rapporteren. T. Instructies en procedures opvolgen. Componenten E. Anderen raadplegen en betrekken, pro-actief informeren. J. Vlot en bondig formuleren, nauwkeurig en volledig rapporteren. T. Discipline tonen. Prestatie-indicatoren: O 1 2 3
V
Je maakt met je praktijkbegeleider en/of collega’s afspraken wie wat doet. Je evalueert met je praktijkbegeleider en/of collega’s wat er goed ging, wat er minder goed ging en wat er een volgende keer beter zou kunnen. Je maakt een duidelijke rapportage van de taken die je hebt uitgevoerd op de manier zoals in de opdracht is genoemd.
Datum:
Handtekening praktijkbegeleider:
Handtekening student:
60
G
BEOORDELINGSPROTOCOL OPDRACHT 4 Naam student: Werkproces Competentie Componenten
1.4
Ondersteunen bij (sociale) activiteiten en recreëren . L. Materialen en middelen inzetten. T. Instructies en procedures opvolgen.
L. geschikte materialen en middelen kiezen en ervoor zorgdragen. T. Werken conform veiligheidsvoorschriften.
Prestatie-indicatoren:
O
1
Je hebt de kinderen/zorgvragers geobserveerd en weet nu waar hun wensen liggen en wat ze kunnen.
2
Je hebt met je collega besproken wat je is opgevallen en welke informatie nieuw voor je is.
V
G
Datum:
Handtekening praktijkbegeleider:
Handtekening student:
61
BEOORDELINGSPROTOCOL OPDRACHT 5 Naam student: Werkproces Competentie Componenten
1.4
Ondersteunen bij (sociale) activiteiten en recreëren . L. Materialen en middelen inzetten. T. Instructies en procedures opvolgen.
L. Geschikte materialen en middelen kiezen en ervoor zorgdragen. T. Werken conform veiligheidsvoorschriften.
Prestatie-indicatoren:
O
1
Je hebt een interview gehouden waardoor je meer over de activiteiten weet.
2
Je hebt een goede observatie van de activiteit uitgevoerd.
3
Je hebt een goede takenlijst gemaakt.
V
G
Datum:
Handtekening praktijkbegeleider:
Handtekening student:
62
BEOORDELINGSPROTOCOL OPDRACHT 6 Naam student: Werkproces
1.5 Handelen in onvoorziene situaties.
Competentie
J. Formuleren en rapporteren. K. Vakdeskundigheid toepassen.
Componenten
1 2 3
J. Nauwkeurig en volledig rapporteren, vlot en bondig rapporteren . K. Vakspecifieke mentale vermogens aanwenden. Prestatie-indicatoren: O V Je formuleert concreet wat je moet doen in elke situatie.
G
Je formuleert concreet bij wie (naam + functie) je moet zijn om te rapporteren. Je schrijft nauwkeurig en volledig op wat je moet zeggen tegen de persoon aan wie je rapporteert.
Datum:
Handtekening praktijkbegeleider:
Handtekening student:
63
BEOORDELINGSPROTOCOL OPDRACHT 7 Naam student: Werkproces
1.4
Ondersteunen bij (sociale) activiteiten en recreëren .
Competentie
L. Materialen en middelen inzetten. T. Instructies en procedures opvolgen.
Componenten
L. Geschikte materialen en middelen kiezen en ervoor zorgdragen. T. Werken conform veiligheidsvoorschriften.
Prestatie-indicatoren:
O
1
De inrichting van de ruimte is overzichtelijk en functioneel.
2
De plattegrond is volledig.
3
De op- en aanmerkingen van je collega / BPV-begeleider zijn duidelijk opgenomen in het product.
V
G
Datum:
Handtekening praktijkbegeleider:
Handtekening student:
64
BEOORDELINGSPROTOCOL OPDRACHT 8 Naam student: Werkproces
2.1
Ondersteunt een cliënt/zorgvrager op emotioneel gebied
Competentie
D. Aandacht en begrip tonen.
Componenten
D. Interesse tonen, luisteren, inleven in andermans gevoelens, anderen steunen.
Prestatie-indicatoren:
O
1
Je bent met je aandacht bij het verhaal van de ander.
2
Je hebt je vragen afgestemd op het niveau van de toehoorder.
3
Je checkt of je het verhaal van de ander goed begrepen hebt.
4
Je gaat correct om met de gekregen informatie door zorgvuldig (zonder waardeoordelen) weer te geven welk beeld je hebt gekregen van je cliënt.
V
Datum:
Handtekening praktijkbegeleider:
Handtekening student:
65
G
BEOORDELINGSPROTOCOL OPDRACHT 9 Naam student: Werkproces Competentie
2.2
Ondersteunt een cliënt/zorgvrager bij zelfredzaamheid C. Begeleiden R. Op de behoeften en de verwachtingen van de ‘klant’ richten Componenten C. Motiveren R. Behoeften en verwachtingen achterhalen, aansluiten bij behoeften en verwachtingen, klant-tevredenheid in de gaten houden. Prestatie-indicatoren: O V Je kijkt geconcentreerd naar de cliënt/klasgenoot en schrijft alles wat je ziet 1 op. 2
Je luistert geconcentreerd naar de cliënt/klasgenoot en schrijft alles wat je hoort op.
3
Je hebt een duidelijk verslag geschreven. Iemand die niet bij de situatie was begrijpt wat er gebeurd is.
Datum:
Handtekening praktijkbegeleider:
Handtekening student:
66
G
BEOORDELINGSPROTOCOL OPDRACHT 10 Naam student: Werkproces Competentie
3.3 Werkzaamheden evalueren J. Formuleren en rapporteren. R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten. Componenten J. Vlot en bondig formuleren. R. Klanttevredenheid in de gaten houden. Prestatie-indicatoren: 1 2 3
O
V
Je kunt een lijst maken met daarop alle taken van die dag. Je kunt zelf beoordelen of je een taak gedaan hebt of niet door middel van het zetten van een kruisje achter de door jou uitgevoerde taak. Je kunt zelf kritisch kijken of je iets vergeten bent en als dat zo is, weet je hoe je dat de volgende keer kunt voorkomen.
Datum:
Handtekening praktijkbegeleider:
Handtekening student:
67
G
BEOORDELINGSLIJST OPDRACHT 11 Naam student: Werkproces
2.1
Ondersteunt een cliënt/zorgvrager op emotioneel gebied
Competentie
D. Aandacht en begrip tonen.
Componenten
D. Interesse tonen, luisteren, inleven in andermans gevoelens, anderen steunen.
Prestatie-indicatoren:
O
1
Je weet op de goede manier informatie te krijgen over wensen van cliënten.
2
Je overlegt op de goede manier met de cliënt over de te ondernemen actie.
3
Je voert de activiteit ‘een cliënt een extraatje geven’ op de juiste manier uit.
V
Datum:
Handtekening praktijkbegeleider:
Handtekening student:
68
G
BEOORDELINGSLIJST OPDRACHT 12 Naam student: Werkproces
2.2 Ondersteunt een cliënt/zorgvrager bij zelfredzaamheid
Competentie Componenten
1 2 3
R. Op de behoeften en de verwachtingen van de ‘klant’ richten. R. Behoeften en verwachtingen achterhalen, aansluiten bij behoeften en verwachtingen. Prestatie-indicatoren: O V G Je voert samen met de cliënt een activiteit uit en stimuleert de cliënt. Je maakt een taakverdeling, zodat de cliënt een deel van de activiteit zelfstandig uitvoert. Je geeft de cliënt complimenten.
Datum: Handtekening praktijkbegeleider:
Handtekening student:
69
BEOORDELINGSLIJST OPDRACHT 13
Naam student: Werkproces Competentie
2
4.1 Gedraagt zich als werknemer bij het uitvoeren van het werk P Leren. S Kwaliteit leveren. T Instructies en procedures opvolgen. U Omgaan met verandering en aanpassen. V Met druk en tegenslag omgaan. F Ethisch en integer handelen. Prestatie-indicatoren: O Geeft op respectvolle manier de organisatiecultuur van de BPV-organisatie weer. Geeft de ingewonnen informatie correct weer.
3
Houdt zich aan de afspraken met klasgenoten en met de BPV-begeleider.
4
Vraagt waar nodig toestemming om documenten te mogen inzien.
5
Geeft een adequaat en realistisch beeld van de situatie op het BPV-adres.
6
Geeft een adequaat en realistisch beeld van de situatie op het BPV-adres.
7
Geeft een adequaat en realistisch beeld van de situatie op het BPV-adres.
1
V
Datum:
Handtekening praktijkbegeleider:
Handtekening student:
70
G
BEOORDELINGSLIJST OPDRACHT 14 Naam student: Werkproces
4.2 Maakt gebruik van werknemersrechten
Competentie
H N
Overtuigen en beïnvloeden. Onderzoeken.
T A
Instructies en procedures opvolgen. Beslissen en activiteiten initiëren.
E Samenwerken en overleggen. Prestatie-indicatoren:
O
1
Draagt actief bij aan een goede invulling van de opdracht.
2
Koppelt de theorie aan de situatie op de BPV.
3
Draagt argumenten aan bij het invullen van de opdracht.
4
Toont ambitie en gedrevenheid om de opdracht goed in te vullen.
5
Kiest effectieve manieren om de benodigde informatie te achterhalen.
6
Is in staat de gevonden informatie beknopt en adequaat weer te geven.
7 8 9
V
Heeft inzicht in de op de BPV geldende instructies en procedures betreffende Arbo. Heeft inzicht in de diversiteit binnen organisaties voor wat betreft de praktische invulling van de Arbo-richtlijnen. Stelt zich actief op bij de nabespreking.
10 Stelt de juiste vragen als iets onduidelijk is. Datum:
Handtekening praktijkbegeleider:
Handtekening student:
71
G