ONDERZOEKSRAPPORT WELZIJNSZORG EN HAAR TRADITIE ONDERZOEK NAAR DE ROL VAN DE LEVENSBESCHOUWING IN DE ONTWIKKELING VAN WELZIJNSZORG
Lea Verstricht
Welzijnszorg en haar traditie Onderzoek naar de rol van de levensbeschouwing in de ontwikkeling van Welzijnszorg
Project coördinatie : Lea Verstricht
Sint-Jacobsmarkt 43 – 2000 Antwerpen Tel : 0032 3 225 02 26 www.ik-ks.org
[email protected]
1
Inhoudsopgave Voorwoord ......................................................................................................................................... 5 Hoofdstuk 1. Opzet van het onderzoek .............................................................................................. 6 1.1. Aanleiding .................................................................................................................................... 6 1.2. Doelstelling .................................................................................................................................. 6 1.3. Vertrekpunt en omgeving............................................................................................................. 7 1.4. Opzet van het onderzoek ............................................................................................................. 8 Hoofdstuk 2. De workshop: identiteit in verschillende lagen ........................................................... 12 2.1. Doelstelling ................................................................................................................................ 12 2.2. Identiteit in verschillende vormen .............................................................................................. 12 2.3. Inbreng van de medewerkers ..................................................................................................... 13 Hoofdstuk 3. Interviews/focusgroepen met personeelsleden en Raad van Bestuur (Tine Hufkens ) . 14 3.1. Inleiding ..................................................................................................................................... 14 3.2. Het netwerk van Welzijnszorg.................................................................................................... 14 3.3 Geleefde identiteit en persoonlijke inspiratie ............................................................................... 21 3.4. Besluit ........................................................................................................................................ 25 Hoofdstuk 4. Interviews met partners uit het samenwerkingsverband van Welzijnszorg .................. 27 Inleiding ........................................................................................................................................... 27 4.1. Achtergrond en doelstellingen van de ondervraagde organisaties en/of hun vertegenwoordigers 27 4.2. Het samenwerkinsverband met Welzijnszorg ............................................................................. 28 4.2.1. Redenen voor samenwerking ................................................................................................... 29 4.2.2. Hoe krijgt de samenwerking gestalte? ...................................................................................... 30 4.3. Ervaringen met de levensbeschouwelijke traditie van Welzijnszorg ............................................ 31 4.3.1. Expliciete verwijzingen ............................................................................................................ 31 4.3.2. Verwoordingen van de katholieke wortels ............................................................................... 33 4.3.3. Probleemstellingen .................................................................................................................. 34 4.4. Belangrijke praktijken van Welzijnszorg ..................................................................................... 35 2
4.4.1. Sensibilisering .......................................................................................................................... 35 4.4.2. Beweging ................................................................................................................................. 35 4.5. Conclusie ................................................................................................................................... 36 Hoofdstuk 5. De deelnemers van de startavonden ........................................................................... 38 5.1. Wie zijn de deelnemers aan de startavonden? ............................................................................. 38 5.2. Welke accenten krijgen prioriteit? ............................................................................................... 39 5.2.1. Woorden die de uniciteit uitdrukken........................................................................................ 39 5.2.2. Stellingen over Welzijnszorg .................................................................................................... 40 5.3. Inspirerende figuren voor de respondenten ................................................................................ 41 5.3.1. Wie wil je ontmoeten? ............................................................................................................. 41 5.3.2. Waarover zou het gesprek gaan? .............................................................................................. 42 5.3.3. Betrokken op het eigen engagement?....................................................................................... 43 5.4. Besluit ........................................................................................................................................ 43 Hoofdstuk 6. Eindoefeningen.......................................................................................................... 45 6.1. Rol van de traditie in de ontwikkeling van de organisatie ............................................................ 45 6.1.1. Bij ontstaan van Welzijnszorg .................................................................................................. 45 6.1.2. Inspiratie doorheen decennia tot nu ........................................................................................ 45 6.1.3. Verstaan van traditie als kader waarbinnen rechtenverhaal mogelijk werd ................................ 46 6.1.4. Vanuit een traditie naar een pluralistische context ................................................................... 46 6.2. Plaats van de traditie in de organisatie nu ................................................................................... 47 6.2.1. Constatering van een taalarmoede ........................................................................................... 48 6.2.2. Diversiteit als kracht ontwikkelen ............................................................................................ 49 Intermezzo: X-dag : aan de slag met taal en diversiteit in Welzijnszorg …………………………….51 6.3. Toekomstmogelijkheden ............................................................................................................ 54 6.3.1. Inspiratie in bijbel en sociale leer van de kerk: ......................................................................... 54 6.3.2. Traditie ontdekken als een openheid voor wat zich aandient ................................................... 54 6.3.3. Subsidiariteit: vrijheid en verantwoordelijkheid van de betrokkenen ........................................ 55 ‘6.3.4. Raken’ van mensen en inspiratie van medewerkers ................................................................. 55 6.3.5. Praktijken met toekomst: sensibilisering en bewegingskarakter ................................................ 55
3
Hoofdstuk 7. Besluit: Welzijnszorg als drager van de traditie ............................................................ 57 Literatuurlijst .................................................................................................................................... 58
4
Voorwoord Het onderzoeksrapport dat u in handen hebt is een verslag van een proces dat we mochten gaan met de medewerkers van Welzijnszorg. We zijn oprecht dankbaar dat zij met ons een weg zochten in het kluwen van wat de katholieke traditie voor een organisatie vandaag betekent. In een tijd waarin levensbeschouwing naar de privésfeer verhuist, en de eigen traditie in zijn vanzelfsprekendheid bevraagd wordt, vraagt deze oefening de nodige moed. We willen dan ook iedereen bedanken die zijn medewerking heeft verleend. Het betreft directie en medewerkers van Welzijnszorg, de Raad van Bestuur, de deelnemers aan startavonden, campagnepartners en de leden van de leergemeenschap. Vanuit het IKKS verleenden Goedroen Juchtmans, Tine Hufkens, Jessica Hekking en Pieter Vandecasteele hun medewerking. Ook hen wil ik expliciet bedanken voor de geleverde bijdrage.
Lea Verstricht, onderzoekscoördinator IKKS
5
Hoofdstuk 1. Opzet van het onderzoek
1.1.
Aanleiding
Welzijnszorg vzw bestrijdt armoede en uitsluiting in Vlaanderen en Brussel. Hiervoor zet ze jaarlijks een grootschalige informatiecampagne op, telkens vanuit een andere invalshoek. Ze steunt armoedeprojecten en gaat de dialoog aan met de politieke wereld en de maatschappelijke instellingen als de rechten van sociaal kwetsbare mensen, en meer specifiek mensen in armoede, op de helling komen te staan. Ze geeft vormingen aan organisaties en verenigingen waardoor haar werking toegankelijker wordt voor mensen in armoede. En ze ontwikkelt zowel educatief als bezinnend materiaal om de armoedeproblematiek bespreekbaar te maken in de klas, de vereniging, de parochie of welke groep dan ook. Welzijnszorg doet dit als onafhankelijke beweging voor sociaal-cultureel werk. In het Beleidsplan 20112015 (2.4.2. Visie) wordt gesteld dat, om dit goed te realiseren, en waarbij ze de kracht van de mensen in armoede zoveel mogelijk wil inzetten en benutten, een eigen identiteit steeds belangrijker wordt. Wanneer zij aanwezig wil zijn in de ‘brede samenleving’ wordt gesteld: ‘vanuit onze basisinspiratie blijven we thuis in christelijke organisaties of instellingen (Kerk, scholen, middenveld); maar een verheldering van de verbanden en autonomie, een uitklaring op hedendaagse wijze van die basisinspiratie en de mogelijkheid tot dialoog met andersdenkenden is een nieuwe uitdaging voor onze werking’. In het kader hiervan is het IKKS bereid om in samenwerking met Welzijnszorg vzw, een pilootproject op te zetten in het kader van een ruimer onderzoek naar de dynamiek van de christelijke traditie in de samenleving. Daarin wordt gezocht hoe de christelijke traditie zich vandaag verder vertaalt in organisaties en hun medewerkers, vrijwilligers en doelgroepen. Zo sluit het aan bij de intentie van Welzijnszorg vzw.
1.2.
Doelstelling
In dit onderzoek is de doelstelling drieërlei. Op de eerste plaats willen we ontdekken in welke mate en hoe de christelijke levensbeschouwing een rol speelt in de ontwikkeling en het dagelijkse leven van Welzijnszorg vzw. Bedoeling is dat in beeld gebracht wordt hoe haar oorspronkelijke inspiratie en positie een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van een uniek, gemeenschappelijk gedragen levensbeschouwelijk profiel dat inspireert, mensen verbindt en toekomst biedt. Deze doelstelling peilt vooral naar de eigen inspiratie en positie ten aanzien van de christelijke inspiratie en traditie. Dit zowel als organisatie zelf, maar ook bij haar medewerkers, bestuurders en vrijwilligers Ten tweede gaan we na in welke mate en hoe netwerken ontwikkeld (kunnen) worden en hoe daarin de kracht van de traditie tot zijn recht kan komen, ook in dialoog met andersdenkenden in de post-seculiere samenleving. En ten derde analyseren we hoe het bewegingskarakter van Welzijnszorg de publieke ruimte dynamiseert.
6
Deze doelstelling is belangrijk met het oog op haar missie waarin ze het ‘maatschappelijke draagvlak wil vergroten voor solidariteit en structurele armoedebestrijding’ enerzijds, en ‘het politieke veld en de maatschappelijke instellingen wil beïnvloeden’, anderzijds.
1.3.
Vertrekpunt en omgeving
De levensbeschouwelijke identiteit van organisaties bepaalde lange tijd de organisaties zelf en de dynamiek die zij brachten in het geheel van de samenleving. Dit had alles te maken met de verzuiling van de samenleving die in de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond, en in de eerste helft van de twintigste eeuw nog geregeld stimulansen kreeg. Een zuil beheerde tot de jaren zestig van vorige eeuw het sociale, politieke, culturele en economische leven van de burgers. En dit alles in een nauwe samenwerking met de staat. De staat stimuleerde via subsidies de werkingen van de verschillende zuilen omwille van hun bijdrage aan de organisatie van de samenleving. Maar sinds enkele decennia zijn in Vlaanderen ontwikkelingen aan de gang die de samenleving op een ander spoor brengen. De secularisering, de vervreemding van (kerk)instituten, de veranderde rol van het middenveld en de ontsluiting van informatie via televisie en internet maken dat de verschillende levensbeschouwingen steeds meer uit hun isolement worden gehaald en meer op elkaar zijn aangewezen om in de samenleving een rol van betekenis te spelen. Waar de levensbeschouwing of de politieke kleur eerder een bepalende rol hadden in de positionering van de burgers, verdwijnt die nu naar de achtergrond. In de analyse van Luc Huyse (DS 12 januari 2013) hadden markteconomische factoren en voordelen een remmende werking op de verdere ontzuiling van de samenleving, maar is die nu, in de tijd van crisis, niet meer tegen te houden. Mensen bewegen zich in verschillende werelden en kunnen zich perfect aansluiten bij ziekenfondsen en socio-culturele organisaties, naar school gaan, en politiek stemmen, en dit doorheen verschillende kleuren en/of levensbeschouwingen. Huyse besluit met te stellen dat we ‘voor de eerste maal in anderhalve eeuw de samenlevingen moeten herinrichten zonder de verzuiling als cruciaal hulpstuk’. Ook binnen de zuilen ontstaat een differentiatie. In dit onderzoek gaan we voornamelijk in op de situatie van een organisatie die zich situeerde in de christelijke/katholieke zuil en meer specifiek in het kerkinstituut zelf. Hoe positioneert Welzijnszorg zich, vanuit haar fundament en geschiedenis, in de inrichting of vormgeving van de samenleving, en dit vanuit de specifieke opdracht van bestrijding van armoede en uitsluiting? Daarin spelen verschillende factoren een rol. De onvermijdelijke pluralisering van de samenleving maakt een dialoog met organisaties van andere oorsprong en met een andere inspiratie onvermijdelijk. In welke mate kan Welzijnszorg zich vanuit haar specifieke traditie mengen in de complexiteit van de maatschappelijke problemen? Ook de subsidies vanwege de overheid zijn sterk afgebouwd en er wordt niet langer als vanzelfsprekend een beroep gedaan op de deskundigheid van de aanwezige organisaties. De overheid verwacht dat ze zich inpassen in de ‘neutrale’ publieke ruimte. Dit verplicht de organisaties te zoeken naar een nieuwe betekenis en invulling van hun rol die zij te spelen hebben in de huidige samenleving. Daarbij komt dat katholieke organisaties al langer dan vandaag bezig zijn met het zoeken van een juiste verhouding met het kerkinstituut. Naamsveranderingen zijn daar slechts één signaal van. De ontvoogding kan zich ook op een andere manier doorzetten.
7
De verandering van het maatschappelijke en kerkelijke leven vraagt een reactie en het herpositionering van de organisaties in de samenleving. Identiteit wordt namelijk altijd mee bepaald door de context (contextuele identiteitsopvatting). Die externe herpositionering vraagt ook een heroverweging van de interne identiteit. Want de diversiteit binnen de organisaties zelf neemt toe, waardoor de identiteit van de organisatie ook voortdurend in ontwikkeling is.
1.4.
Opzet van het onderzoek
Het ruimere project Het IKKS doet onderzoek in de post-seculiere context van de Westerse samenleving.(Habermas) Dit vertaalt zich in het thema ‘zin in samenleven’. Daarbij staat de vraag centraal hoe mensen en organisaties in een postseculiere samenleving bewust op zoek gaan naar houvast, oriëntatie en zingeving te midden van de grote veranderingsprocessen van deze tijd. Pluralisering, individualisering, ont-traditionalisering, urbanisering en globalisering zijn vaak geciteerde begrippen in dit opzicht. Ons interesseert vooral de vraag hoe mensen in deze context op verhaal komen en kracht putten uit het ‘samen’ van de samenleving in hun zoektocht naar zin. Wij willen weten hoe mensen hieraan concreet gestalte geven, welke bronnen zij daarvoor aanboren, welk mensbeeld zij daarbij voor ogen hebben en, in het bijzonder, of en hoe zij spirituele diepte zoeken in dit proces en daarbij ook te rade gaan bij traditionele zingevinginstanties zoals kerken en geloofsgemeenschappen. Zin in samenleven vraagt immers toewijding en de vraag is waar en hoe mensen steeds nieuwe kracht, bezieling, moed en geloof hiertoe vinden. Het brandpunt van onze aandacht ligt bij de mens in zijn verhouding tot het ‘samen’ van de samenleving en tot het ‘bezield verband’ dat hij daarin (al dan niet gelovig) onderkent. Het onderzoek binnen Welzijnszorg is ook een pilootproject van het ruimere project ‘de katholieke traditie als levengevende kracht in de samenleving’.Hierin komen vragen aan bod rond taal en eigenaarschap: wie beschouwt zich vandaag als drager van de katholieke traditie en als ‘vertaler’ van die traditie naar de bredere, pluralistische samenleving? Welke talen en praktijken worden daarbij impliciet en expliciet gehanteerd?1 Concepten Identiteit. Identiteit is een veel omschreven begrip in de literatuur. Over het algemeen komt het er op neer dat er sprake is van onderscheiding. Wat mensen of groepen onderscheidt van anderen is hun identiteit. Het zal in het onderzoek naar de identiteit van Welzijnszorg gaan over eigenheidsvormende, en meer specifiek de levensbeschouwelijke, kenmerken, zowel op groepsniveau als op niveau van de individuen in de organisatie. Identiteit komt dan gelaagd en multi-dimensioneel in het vizier. Dit betekent dat het onderzoek naar identiteit in staat moet zijn om verder en dieper te graven, alsook elke laag zichtbaar te maken die bij dat graafwerk zal worden opgediept.
Meer info: http://www.ik-ks.org/nl/nieuws/katholieke_traditie_als_levengevende_kracht167.html#sthash.PwfkxTFC.dpuf (juli 2014) 1
8
Zo kan een onderscheid gemaakt worden tussen geleefde identiteit (die in het dagelijkse leven ervaren en zichtbaar wordt), gewenste identiteit, formele identiteit (zoals die uitgedrukt wordt in visieteksten mission statements en dergelijke) en gepercipieerde identiteit (door medewerkers en buitenstaanders). Levensbeschouwelijke identiteit is in die zin per definitie rijk aan levensbeschouwelijke kenmerken die de organisatie haar eigenheid verlenen en vaak op een complexe wijze op elkaar inspelen, zowel in de organisatiestructuur zelf als bij de medewerkers, leden, vrijwilligers en doelgroepen. Traditie. Het woord traditie staat in dit onderzoek voor het vertalen (tradere): door interpretatie en praktijk verder zetten van oorspronkelijke ideeën en bedoelingen. Daarom spreken we beter van tradities in het meervoud. Staan in een traditie stelt mensen en organisaties in staat kritisch naar zichzelf en naar de tijdsgeest te kijken en vanuit wat daar ontdekt wordt de traditie verder te vertalen. De centrale vraag zal zijn in welke mate en hoe de christelijke traditie zich vandaag verder zet enerzijds (Welzijnszorg als drager van de traditie) en in welke mate en hoe zij betekenisgevend is, verbindend werkt, een kritische factor én een belofte in zich draagt, anderzijds.(Welzijnszorg als vertaler van de traditie) In deze speelt de verheldering van de verbanden van Welzijnszorg met de kerk(en) ook zijn rol. Onderzoeksmethode Het IKKS hanteert een participatieve onderzoeksmethode. Dit betekent dat het onderzoek gebeurt in een lerende groepscontext. De betrokkenen worden aangesproken om mee te werken (aanleveren van informatie, samenkomsten in lerende gemeenschappen, …) zodat een gezamenlijk leer- en actietraject wordt afgelegd doorheen het onderzoek. Dit stimuleert het collectieve bewustzijn en het waarderend benaderen van veranderingsprocessen. De onderzoeker fungeert als facilitator. We kiezen ook voor de inductieve benadering van de organisatie. Dit betekent dat er geen model als vertrekpunt wordt genomen, waaraan de organisatie dan moet voldoen. (top-down-model) De focus ligt op de bestaande praktijken; de verhalen van de mensen in de organisatie dienen daarbij als uitgangspunt. (narratieve en existentiële dimensie) In de verhalen wordt (via interviews en focusgroepen) gepeild naar persoonlijke inspiratiebronnen, de verhouding van persoon en gemeenschappelijke goed (verbondenheid binnen en met de organisatie, positionering ten aanzien van de kerk), de inspiratie van de organisatie (via analyse van missie- en visieteksten van de organisatie bijvoorbeeld). Vanuit die verschillende data wordt een actuele identiteitsanalyse uitgevoerd, samen met een studie van de context, de visietekst, enzovoort (sociologische dimensie) enerzijds en worden toekomstperspectieven ontwikkeld (eschatologische dimensie) anderzijds. Het IKKS staat ook voor een interdisciplinaire aanpak. Dit wil zeggen dat de grenzen van de eigen discipline overschreden worden en in dialoog met elkaar worden bevraagd. Op die manier worden perspectieven vanuit verschillende disciplines gecombineerd en krijgt het onderzoek een karakter dat zich niet beperkt tot de methodes en inzichten van één enkele discipline. In dit alles wordt gekozen voor de waarderende benadering. (Appreciative Inquiry, AI) Dit betekent dat we vertrekken vanuit de overtuiging dat sporen voor de toekomst kunnen gevonden worden in dat wat in de huidige praktijk al leven geeft aan de organisatie, haar medewerkers en de vrijwilligers. Die leven-gevende kenmerken maken de organisatie uniek.
9
Het gaat er om dat in het samenleggen van sterktes en mogelijkheden innovatieve en toekomstgerichte inzichten kunnen ontstaan. In deze benadering wordt veel aandacht besteed aan de relaties tussen de mensen die deel uitmaken van of betrokken zijn bij de organisatie of beweging. In de waarderende benadering zijn vier stappen te onderscheiden: ontdekken (Discovery), dromen (Dream), plannen (Design) en uitvoeren (Destiny). Deze stappen zullen in het onderzoek aan bod komen. Onderzoekselementen In dit onderzoek werden verschillende elementen geïntegreerd. We begonnen met een workshop met de personeelsleden van Welzijnszorg. Er werden interviews afgenomen met de regionale medewerkers en focusgroepen georganiseerd met de Raad van Bestuur en de nationale personeelsleden. Via interviews met campagnepartners en andere externe betrokkenen onderzochten we de gepercipieerde identiteit. Een enquête polste naar de inspiratie van de deelnemers van de startavonden. Op het einde werd een X-dag georganiseerd voor de personeelsleden, een dag die een begin maakte om de ‘onbekende’ factor die de traditie is, taal te geven. Verzamelen van data Voor de verzameling van informatie over de identiteit van Welzijnszorg en de inspiratie van de medewerkers binnen de organisatie zal gebruik gemaakt worden van kwalitatieve informatie. Om de onderzoeksvraag zo goed mogelijk te beantwoorden zullen de regionale educatieve medewerkers en de externe partners elk bevraagd worden in een face-to-face interview. De nationale medewerkers en (een deel van) het bestuur zullen aan het woord gelaten worden in focusgroepen. De interviews en de focusgroepen gebeuren binnen de inzichten van het waarderend onderzoek. Om de interviews vlot en open te laten verlopen, maakten we gebruik van semigestructureerde interviews: een op voorhand opgestelde vragenlijst vormt de leidraad voor het gesprek. De interviewleidraad wordt vooraf gemaakt om de essentiële onderwerpen zeker aan bod te laten komen. We namen zeven face-to-face interviews af met de educatieve medewerkers van de zes regio’s en zeven interviews met de externe partners. De duur van de interviews varieerde tussen een uur en anderhalf uur. De duur van de focusgroepen was anderhalf tot twee uur. Een focusgroep is geen weergave van de natuurlijke omgeving. In tegenstelling tot een open interview is het geen gesprek dat ergens anders ook had kunnen plaatsgrijpen. Het doel van de focusgroep is om op een korte tijd veel data te verzamelen. Het groepsgesprek is daarom erg goed gepland. Het groepsaspect is erg belangrijk. Enerzijds maakt een groepsdiscussie interactie mogelijk tussen de respondenten. Anderzijds speelt groepsdynamiek een belangrijke rol in de antwoorden van de respondenten. In de analyse dient hiermee rekening gehouden te worden. In tegenstelling tot een face-to-face interviewer kan de onderzoeker actievere interviewtechnieken gebruiken (Mortelmans, 2007: 236-238). Met behulp van Nvivo, een programma voor kwalitatieve data-verwerking, analyseerden we de interviews en focusgroepen. Voor de data vanuit de achterban werd een korte enquête opgesteld voor de deelnemers aan de regionale startavonden in het najaar van 2013.
10
Dit rapport is een neerslag van de resultaten van de verschillende onderzoekselementen. In een slotbedenking geven we een aanzet tot integratie van het onderzoek in de werking en de inzichten van Welzijnszorg.
11
Hoofdstuk 2. De workshop: identiteit in verschillende lagen
2.1. Doelstelling Voor de start van het onderzoek hielden we een workshop met de personeelsleden van Welzijnszorg. Tijdens die workshop werd enerzijds informatie gegeven over de gelaagdheid van het begrip ‘identiteit’ en werd anderzijds een begin gemaakt met de geleefde identiteit van de organisatie. Dit wil zeggen dat we vertrokken van datgene wat mensen motiveert om in Welzijnszorg te werken en hoe dat in hun werk gestalte krijgt. Om hier zicht op te krijgen werd een gesprek op gang gebracht rond de vraag wat Welzijnszorg voor hen uniek maakt.
2.2. Identiteit in verschillende vormen Het IKKS maakt in haar onderzoek gebruik van een meervoudig begrip van identiteit. Ze onderscheidt vier vormen: de formele identiteit, de geleefde identiteit, de gewenste identiteit en de gepercipieerde identiteit. De formele identiteit vinden we terug in visieteksten, op de website en eventueel in de naam van de organisatie. Het is de wijze waarop de organisatie zich kenbaar maakt aan de buitenwereld, en het zegt iets over hoe zij gekend wil zijn. De geleefde identiteit laat zien hoe de medewerkers van een organisatie in hun dagelijkse praktijken omgaan met de de verschillende stakeholders en met de bestaansreden van de organisatie. Het zegt iets over hoe de medewerkers betrokken zijn bij de organisatie en er zelf gestalte aan geven. Hoe wordt het referentiekader van de organisatie zichtbaar in wat er effectief gebeurt? Het ideaal dat daarbij wordt nagestreefd wordt verwoord in de gewenste identiteit. De vraag waarom de organisatie bestaat en hoe daar best vorm wordt aangegeven is de vraag die leidt naar de wenselijkheid. De vierde vorm van identiteit wordt opgespoord vanuit een buitenstaandersperspectief. Hoe wordt gekeken naar de organisatie door mensen van buitenaf of andere organisaties? En welke rol krijgt de (levensbeschouwelijke) identiteit van de organisatie daarin toegewezen? Een vergelijking tussen de verschillende vormen van identiteit geeft weer waar spanningen kunnen optreden in het omgaan met de identiteit van een organisatie. In welke mate wordt bijvoorbeeld de formele identiteit gedragen door de medewerkers? Krijgt de gewenste identiteit voldoende ruimte in de ontwikkeling van de organisatie? Is men zich bewust van de gepercipieerde identiteit? En zo ja, hoe wordt daar mee omgegaan? In welke mate komt de geleefde identiteit overeen met de formele identiteit? Het zijn vragen die ook in het verdere onderzoek naar de identiteit van Welzijnszorg een rol zullen spelen.
12
2.3. Inbreng van de medewerkers Tijdens de workshop zelf werd vooral geconcentreerd op de vraag wat Welzijnszorg uniek maakt. Die vraag leidde tot datgene wat voor de personeelsleden belangrijk is in hun werk in Welzijnszorg. Solidariteit ontwikkelen en bewustmaking van de armoedeproblematiek zijn fundamenten voor het werken in Welzijnszorg. Daarbij hoort ook de structurele aanpak van de armoedeproblematiek. Door de campagne worden mensen ook meegenomen en aangespoord om tot concrete actie over te gaan. Welzijnszorg werkt dus mobiliserend en maakt beweging los in de bredere samenleving. Dit kan vanuit de verontwaardiging over de concrete maatschappelijke situatie s en, verder kijkend, vanuit het geloof dat het anders kan, anderzijds. Bij de formulering van de motivatie voor het werk in Welzijnszorg verwijzen velen naar ervaringen in (jeugd)bewegingen of organisaties uit de christelijke zuil. Vaak geven concrete personen die men daar heeft ontmoet een richting aan die men in het verdere leven inslaat. Op de vraag of en hoe die oorspronkelijke ervaringen meespelen in hun concrete werk in Welzijnszorg wordt moeizamer geantwoord. De verhouding tot de katholieke kerk zoals die zich vandaag opstelt komt ook uitgebreid aan bod. Enerzijds zijn er de expliciete verwijzingen naar de kerkelijke wortels die worden aangehouden in bijvoorbeeld de liturgie. Andere verwijzingen zijn minder algemeen gedeeld. De inzet voor de zwaksten, de verontwaardiging, het geloof dat het anders kan, hebben voor sommigen een duidelijk verband met de christelijke traditie, voor anderen zijn ze algemeen en kunnen ze bijvoorbeeld teruggebracht worden op het rechtenverhaal. Ook strategisch werkt dit door. In welke mate zijn de kerkelijke wortels een rem voor de verbreding van de achterban, voor de verruiming van de sensibiliseringsopdracht, en voor de eigenlijke opdracht van Welzijnszorg? Hierbij wordt verwezen naar het negatieve antwoord van sommige gevraagde partners om samen de campagne te trekken. Of naar uitspraken van bepaalde kerkleiders die een andere visie op mensen in armoede laat blijken en waar men zich niet in kan vinden. Ondanks die verschillen in ervaring met de wortels en de traditie van Welzijnszorg, bleek toch een sterk samenhorigheidsgevoel te leven: we gaan SAMEN voor een zaak die ons allen aanbelangt. En dit vanuit ‘ervaringen van lukken, maar ook van mislukken en toch doorgaan”.
13
Hoofdstuk 3. Interviews/focusgroepen met personeelsleden en Raad van Bestuur (Tine Hufkens )
3.1. Inleiding In de gesprekken met medewerkers botsten we op verschillende aspecten van de identiteit van Welzijnszorg. In de volgende analyse gaan we op zoek naar de geleefde identiteit en inspiratie binnen deze armoedebestrijdingsorganisatie. Eerst geven we een analyse van de visie van medewerkers op de christelijke inspiratie van Welzijnszorg, hoe zij zich hier tegenover positioneren en wat hen persoonlijk inspireert. De analyse kan opgesplitst worden in de bespreking van het netwerk van Welzijnszorg en de bespreking van de geleefde identiteit en de persoonlijke inspiratie. Tot slot geven we een kort besluit. Een kwalitatieve analyse van de interviews geeft ons een beeld van de positie van Welzijnszorg in het middenveld, de geleefde identiteit van Welzijnszorg en de inspiratie van de medewerkers. In wat volgt wordt eerst de plaats van Welzijnszorg in het christelijk middenveld besproken en de verschillende relaties binnen de organisatie. De sterke banden binnen het christelijk middenveld vormen een meerwaarde voor de Welzijnszorg. Maar in een organisatie met medewerkers uit verschillende generaties, met uiteenlopende ervaringen met de katholieke traditie en de christelijke waarden, is het een uitdaging de betekenis van een gemeenschappelijke/gedeelde christelijke identiteit te achterhalen. We beschrijven de verscheidenheid aan contacten waarmee medewerkers geconfronteerd worden en de uiteenlopende verwachtingen waarmee de organisatie te maken heeft. Verschillende verwachtingen vragen uiteenlopende reacties en verwoordingen van de medewerkers. Na de interne variëteit, focussen we op de externe relaties van Welzijnszorg. Het tweede onderdeel van de analyse gaat dieper in op de geleefde identiteit. De betekenis van een christelijke traditie voor de medewerkers en persoonlijke drijfveren voor hun werk binnen Welzijnszorg. Tot slot wordt kort aandacht besteed aan het aspect van structurele armoedebestrijding. De centrale doelstelling van Welzijnszorg, die door de vele caritatieve initiatieven een actuele uitdaging is.
3.2. Het netwerk van Welzijnszorg Welzijnszorg onderhoudt actieve relaties met verschillende groepen, organisaties en instellingen in Vlaanderen en Brussel. We bespreken eerst haar positie in het christelijke middenveld en hoe de onderlinge contacten in dit middenveld verlopen. Vervolgens kijken we naar de interne relaties en de verscheiden contacten die de medewerkers van Welzijnszorg hebben. In een derde en laatste alinea bespreken we de externe relaties en samenwerkingsverbanden van de organisatie.
14
3.2.1. Positie van welzijnszorg in het christelijk middenveld Het is algemeen geweten dat Welzijnszorg een christelijk identiteit heeft, althans volgens de Raad van Bestuur van de organisatie. De christelijke achtergrond van de organisatie is een vanzelfsprekendheid voor de medewerkers en zorgt voor goede relaties in het christelijke middenveld. Het volgende citaat toont aan hoe vlot de samenwerking binnen het middenveld loopt. “Ik denk dat dat ook bijna een onuitgesproken band creëert, ik denk dat dat ook een vertrouwd gevoel geeft. Dat je op een zelfde manier over de armoedeproblematiek denkt.” Op alle niveaus van de organisatie wordt de waarde van dit netwerk erkend. Toch is het voor de medewerkers niet altijd eenvoudig deze achtergrond van Welzijnszorg te plaatsen of te verklaren. “ (…) als het gaat om provinciale studiedagen over armoede, wij hebben daar heel wat rond, maar daar wordt geen beroep op gedaan. Allez, niet snel, ze gaan eerst naar andere partners zoeken, die zonder kleur zijn.” De christelijke identiteit is in sommige contexten of samenwerkingsverbanden dus een belemmering of een rem. Lokale besturen geven de voorkeur aan neutrale partners. Samenwerken met een socialistische tegenhanger worden eerder uit de weg gegaan dan opgezocht door vrijwilligers. Anderzijds vormt de christelijke identiteit de reden voor organisaties of groepen om met Welzijnszorg in zee te gaan, ofschoon er ook binnen de katholieke traditie een diversiteit is in omgang met of aanpak van armoede. Nog anderen hebben maar weinig notie van waar Welzijnszorg voor staat. “Ik denk dat niet alleen organisaties ons zien als deel van de kerk, maar ook een deel van onze achterban. Als mensen mij vragen ‘waar werk jij?’ en ik zeg Welzijnszorg, dan hoor ik heel vaak: ‘ah, dat zijn die van de collecte in de kerk, dat zijn die van de kerk’ en daar stopt het.” Alle medewerkers zijn het erover eens dat Welzijnszorg deel uitmaakt van het christelijk middenveld. Organisaties die eveneens deel uit maken van dit middenveld, stellen deze positie en de inspiratie van de organisatie niet in vraag. Organisaties die geen deel uitmaken van dit middenveld durven dit wel in vraag te stellen. Vanuit regionale werkgroepen, die de medewerkers in de regio’s ondersteunen, of lokale vrijwilligersgroepen, wordt de band met de kerk benadrukt. Op concrete activiteiten zoals een startavond of een gezamenlijke vergadering worden van Welzijnszorg en haar medewerkers heel andere klemtonen verwacht door de verschillende aanwezigen. Voor sommigen maakt Welzijnszorg deel uit van de Kerk, anderen willen liever niet dat er verwezen wordt naar de christelijke inspiratie. Uit angst een partner of een vrijwilligersgroep te verliezen proberen vele medewerkers zo veel mogelijk open te laten en zo weinig mogelijk te zeggen wanneer ze met vragen over het standpunt en de positie van Welzijnszorg geconfronteerd worden. Velen van hen zijn vragende partij voor een duidelijke verwoording van de positie van Welzijnszorg. In het volgende citaat wordt dit duidelijk verwoord door een medewerker.
15
“We zijn geassocieerd partner van ACW en zoveel middenveldorganisaties, mutualiteiten, .. zijn de voorbije jaren al campagnepartner van ons geweest en eigenlijk vind ik dat wel goed, dat is een goede plek. Dat wij met al die verschillende organisatie kunnen samenwerken rond onze core business, namelijk armoedebestrijding, we staan voor het mensenrechtenverhaal, de inspiratie van waaruit wij dat doen is de christelijke inspiratie. Dat is voor een aantal van die partnerorganisaties duidelijk, een aantal zetten ons meewarig in de kantlijn, voor veel mensen maakt het ook niet uit. Wat ik belangrijk vind is dat Welzijnszorg zichzelf tenminste op een duidelijke manier kan zeggen waarvoor zij vanuit dat gelovig perspectief voor staat. Wat is haar perspectief ten aanzien van een kerk (…).” Over de positie van Welzijnszorg in het middenveld is eensgezindheid binnen de organisatie. Zowel de Raad van Bestuur als de regionale en nationale medewerkers situeren zich op dezelfde wijze in het huidige middenveld. Hoe deze positie moet vertaald worden in een standpunt van Welzijnszorg tegenover kerkelijke en niet-christelijke partners is een moeilijke opdracht voor de medewerkers. In het volgende puntje wordt dieper ingegaan op de interne relaties en contacten die al kort werden aangehaald. Nadien gaan we dieper in op de externe relaties en de samenwerkingsverbanden.
3.2.2. Interne relaties en contacten Vooral bij regionale medewerkers valt de verscheidenheid van contacten op: met nationale medewerkers, de regionale werkgroep, de vrijwilligersgroepen, de collega’s van Broederlijk Delen en Welzijnsschakel waarmee zij een kantoor delen en hun collega’s van de andere regio’s. Bij nationale medewerkers zijn interne relaties beperkt tot contact met elkaar en de regionale medewerkers. Uit de workshop in februari 2013, waarop alle medewerkers aanwezig waren, kwam het belang van samen ergens voor gaan en samen tegen armoede strijden naar voren als een sterke drijfveer. Het gemeenschappelijk doel van structurele armoedebestrijding is aanwezig bij alle medewerkers, directe samenwerking met elkaar is echter beperkt. Tussen de regionale en nationale medewerkers kan een spanningsveld vastgesteld worden. Regionale medewerkers worden geconfronteerd met de achterban en moeten het materiaal geproduceerd door de nationale medewerkers verspreiden onder uiteenlopende vrijwilligersgroepen en scholen. Met betrekking tot de christelijke inspiratie en het contact met de kerk, functioneren de nationale medewerkers in een heel andere omgeving dan de regionale medewerkers. De nood aan een verwoording van wat christelijke inspiratie voor Welzijnszorg betekent en de duidelijke inname van een positie tegenover verwachtingen van kerkelijke partners, is veel sterker bij de regionale medewerkers. Een ander moeilijkheid tussen het regionale en het nationale niveau situeert zich bij de campagnepartner of de samenwerkingsverbanden. Een samenwerkingsovereenkomst tussen de nationale afdelingen van twee organisaties is niet altijd vanzelfsprekend op het lokale niveau.
16
Het volgende citaat schetst een gemeenschappelijk moment van samenhorigheid en samen ergens voor gaan. “Dat gemeenschappelijk doel, komt dat op bepaalde momenten in het jaar naar boven? Je hebt van die momenten, maar dat is vooral wanneer dat dan geconcretiseerd wordt, zoals wanneer die campagne gelanceerd wordt, dan is iedereen daar, of op de één of de andere manier heeft iedereen daar zijn taak die dag en dat zijn momenten dat je zo iets hebt van oké: het is vertrokken en het gaat dan regionaal en je laat dat voor een stukje los en ga nu. Je hebt dan wel een gevoel, iedereen zit nu samen (…). Dat is een gemeenschappelijke moment.” Niet iedereen herkent zich in dit moment. Tegenover samenwerking staat het gevoel van een gebrek aan betrokkenheid. De medewerkers verwijzen naar de betrokkenheid die is afgenomen door de groei van de organisatie of doordat ze zelf niet rechtstreeks bij de campagne betrokken zijn. De regionale medewerkers verwijzen naar het gebrek aan tijd voor overleg en gesprek met elkaar en met de nationale medewerkers. De regionale medewerkers worden omkaderd door een regionale werkgroep. Op regelmatige basis komen zij samen. De regionale werkgroep bestaat uit vrijwilligers en is in elke regio anders samengesteld. Afhankelijk van de samenstelling van de regionale werkgroep, is er vanuit deze groep vraag naar meer inspiratie vanuit Welzijnszorg. Het is soms een hele opgave voor de regionale medewerkers om het evenwicht te vinden tussen de verwachtingen van de regionale werkgroep en hun opdracht vanuit Welzijnszorg. Daarbij komen ook de verwachtingen van de lokale vrijwilligersgroepen. Wat de verwachtingen van de vrijwilligers zelf betreft, hebben de regionale medewerkers vaak geen duidelijkheid. “Ja, dat is de kloof tussen uw achterban en wat die mensen drijft en daar heb ik ook niet altijd een zicht op. Ik kan echt een beetje kwaad worden als iemand laat weten: ‘ik wil geen post meer van Welzijnszorg, want ik heb ruzie met de pastoor.’ Dat kan ik niet vatten hé.” De regionale medewerkers benadrukken de sterkte van de achterban van Welzijnszorg. De toenemende vergrijzing van de achterban roept echter vragen op rond de continuïteit en de vernieuwing van deze achterban. “Ja, er blijven veel parochiale groepen, gelukkig, want uiteindelijk is dat toch wel een goeie achterban om te hebben. Maar er blijven ook van vorige campagnes vrijwilligers die betrokken blijven. Voor de rest blijven het vooral parochiale vrijwilligers.” “Ik denk dat wij met Welzijnszorg ook mee moeten met onze tijd. Onze achterban wordt ook ouder, die vergrijst en we moeten zorgen dat we een andere achterban hebben tegen dat die er niet meer zijn.”
17
3.2.3. Externe relaties en samenwerkingsverbanden Welzijnszorg gaat in functie van haar hoofddoel, namelijk armoedebestrijding, verschillende partnerschappen en samenwerkingsverbanden aan. Het betreft de lange en complexe relatie met de kerk, de partners in het christelijke middenveld en de niet-christelijke partners. Deze laatste vormen een kleinere groep. De opsplitsing van deze drie categorieën is kunstmatig maar het toont de verscheidenheid van contacten en contexten waarin medewerkers voor Welzijnszorg zich bewegen. Pluralistische, neutrale of niet-christelijke verbanden Verbanden met niet-christelijke organisaties of groepen zijn eerder een minderheid bij Welzijnszorg. De contacten met niet-christelijke organisaties omvatten contacten met niet-katholieke scholen, uitzonderlijk een campagnepartner en enkele vrijwilligersgroepen. Onderstaand citaat geeft weer dit duidelijk weer. “Het middenveld in Vlaanderen is katholiek, christelijk geïnspireerd. Dat is een grote sterkte van Welzijnszorg, dat wij op die manier vele partners kunnen vinden, je moet eens het lijstje van de partners van de voorbije jaren naast u leggen, KVLV, de Landelijke Gilde, CM, OKRA,… tussen zien. We hebben de stempel om katholiek te zijn en dat klopt dus ook. Het heeft zo zijn voordelen, maar dus ook zijn nadelen. Bijvoorbeeld: partnerschappen met de andere vakbonden, het is ons een paar jaar geleden gelukt om daar dus ook ABVV bij te krijgen. Maar dan hebben we hemel en aarde moeten verzetten om die mensen te overtuigen om campagnepartner te worden.” Welzijnszorg wil samenwerken rond armoedebestrijding met partners van verschillende slag of kleur. Wel merken medewerkers dat ze soms in de verdediging worden gedreven wanneer niet-christelijke contacten hen confronteren met bepaalde gebeurtenissen in de Kerk of aspecten van hun christelijke achtergrond. “(…) dat is vooral als de ander je plaatst in een bepaald vakje en je vooral daar willen zien. Dus als je met iemand, organisatie, politieker praat, die ons als vast ondeelbaar onderdeel van een ACW ziet, of die ons ziet als het stuk christelijke. Terwijl we al jaren de traditie hebben van samen te werken met organisaties van allerlei smaken en kleuren. Als iemand ons dan vragen stelt, dan begin je zelf die spreidstand wat te maken, omdat je dan allerlei argumenten begint te zoeken, van “nee, dat zijn we niet.”, terwijl je beter argumenten zoekt van dat zijn we wel. Omdat we dan in een negatieve verdediging gaan.” De medewerkers zijn het erover eens dat hier gezocht moet worden naar een betere reactie. Een manier om de christelijke inspiratie als onderdeel van Welzijnszorg te plaatsen en te situeren. De organisatie staat voor armoedebestrijding en wil hierop worden aangesproken. De christelijke inspiratie maakt onmiskenbaar deel uit van de werking van Welzijnszorg, maar het beperkt niet haar doelpubliek of haar partners.
18
“Maar ik denk dat organisaties van een andere zuil of van een ander gedacht, als ze al ooit met ons hebben samengewerkt, dat ze weten dat wij niet degene zijn die hen willen bekeren, en dat we respecteren wie zij zijn.” Contacten en relaties met organisaties met een christelijke achtergrond of inspiratie Hoewel Welzijnszorg investeert in relaties met organisaties zonder christelijke achtergrond of inspiratie, situeert de meerderheid van haar samenwerkingsverbanden zich wel binnen het christelijke middenveld. De relaties met organisaties met een gelijkaardige katholieke achtergrond of christelijke inspiratie verlopen over het algemeen vlot. Wanneer de campagnepartner uit dit christelijk middenveld komt, vergemakkelijkt dat de samenwerking. Dit geldt zowel op het nationale niveau als voor de achterban. Op het nationale niveau kunnen vele dingen onuitgesproken blijven. Er is een gedeeld verleden, een gedeelde inspiratie, dat vergemakkelijkt de samenwerking. Op het lokale niveau is de achterban gelijkaardig, soms kennen ze elkaar al. “Je positie in het middenveld is soms wel dat er organisaties zijn die lastig doen, maar je hebt er veel meer die dat niet doen en waar je achtergrond, je geschiedenis, een voordeel is. Wij zijn nu wel een kleine organisatie, maar of dat nu het VSKO is, Zorgnet of het ACW, binnen de vijf minuten kunnen wij overal de directeur aan de lijn hebben. Moesten wij een obscuur vzw’tje zijn, dat uit een compleet ander hoek was gegroeid, dan zou dat ook niet lukken. We hebben daar ook het voordeel van. En het voordeel ook met de campagne dat van die oude christelijke zuil, die ACW-organisaties, je merkt dat die veel natuurlijk met ons samenwerken , dat dat vlotter gaat, dat gaat gemakkelijker, hun engagementen zijn veel vanzelfsprekender naar ons toe.” Meer specifiek heeft Welzijnszorg bijvoorbeeld contact met scholen. Op het niveau van het lager onderwijs zijn het hoofdzakelijk katholieke scholen die gebruik maken van het door Welzijnszorg aangeboden materiaal. De materialen worden gebruikt in godsdienstlessen. Hoewel de materialen eveneens ontwikkeld worden voor het gemeenschapsonderwijs, zijn zij in beperktere mate aanwezig op startavonden of andere contactmomenten. Is dit omdat Welzijnszorg minder bekend is in het gemeenschapsonderwijs of is de christelijke inspiratie te veel aanwezig in de materialen? In secundaire scholen en hoger onderwijs wordt inspiratie weinig of niet vermeld. Voor regionale en nationale medewerkers is het niet altijd eenvoudig de verwachtingen van deze groepen in te schatten. Naast scholen zijn er ook campagnepartners die de christelijke inspiratie niet delen of vrijwilligers die zich voor Welzijnszorg engageren zonder dat ze zich herkennen in de christelijke inspiratie. Hoe nietchristelijke campagnepartners of andere organisaties staan tegenover Welzijnszorg, wordt verder uitgediept in de interviews met deze organisaties. Het volgende citaat geeft het voordeel en het nadeel weer van de goede band met christelijke partners. “Op andere plekken ervaar je inderdaad, bijvoorbeeld bij het zoeken naar campagnepartners, dat dat natuurlijke samenwerkingsverbanden zijn. Dat je zo vanuit dezelfde inspiratie praat of geacht bent te praten. En soms ook dat het juist tegen je werkt omdat wijzelf iets minder zuilgericht denken, wij houden niet zozeer vast aan ‘ze moeten allemaal uit dezelfde koepel komen om samen te werken’.”
19
Hoe medewerkers zich voelen bij deze verbanden en hoe ze staan tegenover de christelijke inspiratie komt uitgebreid aan bod in het hoofdstuk over geleefde identiteit en persoonlijke inspiratie. Vooraleer we daarop ingaan, bekijken we de aard van de relaties met kerkelijke partners. Relatie met de kerk en kerkelijke organisaties De relatie met kerkelijke partners loopt niet altijd zonder problemen. Of de campagne van Welzijnszorg wordt opgenomen in het beleidsplan van het bisdom is afhankelijk van de bisschop en de relatie met de bisschop. De verwachtingen en de contacten met het bisdom of andere kerkelijke partners zijn verschillend in elke regio. Sommigen zien Welzijnszorg als onderdeel van de Kerk, terwijl anderen net afstand nemen van Welzijnszorg. “Onze deken heeft het heel mooi gezegd: jullie zijn kerk, maar we gaan jullie niet beschouwen als kerk. Dus jullie zijn deel van de geloofsgemeenschap, maar jullie zijn geen deel van het bisdom. Sommige dekens denken nu van wel. Maar ja.” Toenaderingspogingen om contact te leggen met de bisschop en armoedebestrijding en Welzijnszorg op de agenda te plaatsen verlopen in verschillende regio’s moeizaam. “En neemt de bisschop Welzijnszorg op in zijn beleidsplan? Ja dat is een beetje moeilijk omdat de diaconie… Ik weet niet goed wat het standpunt van het bisdom is, maar in het bisdom zijn er ook mensen die zeggen dat Welzijnszorg ook van hen is en die dan zeggen dat Welzijnszorg niet katholiek genoeg meer is. En we beginnen ons eigen diaconie te doen...” “ (…) we zien dan in de visietekst van de bisschop hoe een klein stukje er maar over diaconie in staat, weerspiegelt dat nu het aanvoelen en de honger van veel mensen in kerkverband aan wat er rond diaconie in onze samenleving zou kunnen gebeuren vandaag de dag. Ik denk het niet, maar goed, onze bisschop heeft een tekst geschreven en wij spelen daar zeker een rol in, maar op dit moment, ja, niet zo heel uitgesproken vanuit onze organisatie.” Samenvatting: De plaats van Welzijnszorg in het christelijke middenveld is duidelijk, maar is geen onderwerp van gesprek. Er bestaat een verschil tussen regionale en nationale medewerkers wat betreft hun verhouding tot en aanwezigheid in de katholieke traditie. In de samenwerkingsverbanden is er behoefte aan een positieve vertaling van de christelijke inspiratie van de beweging. De vanzelfsprekendheid van de bestaande relaties stimuleert het gesprek omtrent de inspiratie niet.
20
3.3 Geleefde identiteit en persoonlijke inspiratie De geleefde identiteit van een organisatie wordt in het dagelijks leven ervaren en wordt zichtbaar in de houding van medewerkers. De gesprekken met bestuurders en het bekijken van het beleidsplan van Welzijnzorg geven een beeld van de formele identiteit van de organisatie. Hier wordt duidelijk hoe de formele en geleefde identiteit op bepaalde vlakken tegenover elkaar komen te staan en op andere vlakken samenlopen. Achtereenvolgens wordt er gefocust op het christelijke aspect van de identiteit van Welzijnszorg en hoe medewerkers hier tegenover staan. We gaan dieper in op hun persoonlijke inspiratie om zich in te zetten in Welzijnszorg en hoe deze persoonlijke drijfveren niet steeds overeenkomen met de (formele) inspiratie van de organisatie. Tot slot kijken we kort naar structurele armoedebestrijding. Het structurele aspect van wat Welzijnszorg doet blijkt voor de medewerkers erg belangrijk. Ondanks een sterke overtuiging van het belang van structureel armoede te bestrijden, worden medewerkers vaak geconfronteerd met niet-structurele initiatieven. 3.3.1. Christelijke identiteit In het beleidsplan 2011-2015 start Welzijnszorg de omschrijving van haar boodschap met een verwijzing naar haar christelijke inspiratie. Vanuit onze christelijke levensbeschouwing verzetten we ons tegen uitsluiting van mensen. Iedereen moet zichzelf kunnen ontplooien en kunnen bijdragen aan de opbouw van de samenleving. ‘Armoede uitsluiten’ is de utopie die ons drijft. Niet het streven naar een relatief lage armoede of een daling van de armoede, maar de uitsluiting van armoede is onze boodschap. “Eén mens in armoede is er één teveel”.
Het christelijke aspect van de identiteit van Welzijnszorg wordt in de Raad van Bestuur als een vanzelfsprekendheid gezien. Tegenover medewerkers worden bepaalde verwachtingen gesteld. Al nuanceren ze deze verwachtingen ook zelf, en ze zien het als een opdracht medewerkers op te leiden en voor te bereiden op zowel de binnenkerkelijke als de pluralistische omgeving waarin medewerkers voor Welzijnszorg moeten optreden. “Als medewerkers zeggen ‘ik sta in spreidstand’ dan is dat omdat wij van medewerkers verwachten dat ze met verschillende groepen binnen dat bredere, beperkt pluralistische publiek kunnen omgaan en dat ze in dialoog kunnen gaan in een binnenkerkelijke context, in een parochie, wat ook al iets heel divers is. Die op scholen komen, ook binnen het gemeenschapsonderwijs, en onze medewerkers zijn ook kind van de eigen tijd en die kunnen ook een bepaalde taal niet meer en dan denk ik dat het gaat om een maatschappelijk verschijnsel, kijk naar het jeugdwerk, jeugdwerk in parochies is ook heel vaak een brug kwijt, en die hebben ook het gevoel van in spreidstand te staan.” Er wordt wel van medewerkers verwacht dat ze zich kunnen identificeren met de organisatie. Dat betekent niet enkel met haar visie op armoedebestrijding, maar ook met de basisinspiratie van de organisatie.
21
“Het gaat hier wel over de waarden, het is meer dan lekenwaarden, dat vraag ik niet, maar die spreidstand komt wanneer de waarden niet de jouwe zijn, voor mij kan geloof iets heel persoonlijk zijn, maar de basis moet wel nog aanwezig zijn. Want als dat niet iets van jou is en je moet dat gaan verkondigen, dat hou je niet vol. Dat kan niet.” Medewerkers zijn zich bewust van de christelijke inspiratie van de organisatie, het is echter niet voor iedereen vanzelfsprekend dit ook op zichzelf te betrekken. Het is voor hen ook niet duidelijk in welke mate het christelijke aspect vandaag aanwezig is in de organisatie en hoe ze het aan de buitenwereld moeten verkondigen. Net zoals medewerkers vragen naar een standpunt in relaties met kerkelijke partners en pluralistische organisaties, is er ook vraag naar een standpunt over het christelijke aspect van de organisatie. Is dit iets van het verleden, het ontstaan van de organisatie of blijft het ook vandaag de dag een belangrijk? Ondanks de verschillende visies, heerst er ook een gevoel van gemeenschappelijkheid in de organisatie. Voor we de verschillen in benadering van de christelijke inspiratie uitdiepen, bespreken we het gevoel, de connotatie en de invulling die medewerkers aan het christelijke aspect van Welzijnszorg geven. Invulling en waarde van de christelijke inspiratie Wat alle medewerkers gemeenschappelijk hebben is een groot engagement, een sterke gedrevenheid om zich in te zetten rond armoedebestrijding. Hun gedrevenheid of visie op armoedebestrijding komt niet altijd voort uit een persoonlijke christelijke overtuiging. De houding van medewerkers tegenover de christelijke inspiratie van Welzijnszorg is dan ook verschillend. Allemaal schatten ze de waarde van de christelijke achterban hoog in, maar niet iedereen kan zich even goed identificeren met de christelijke identiteit zoals zij die percipiëren. Hoe ze de christelijke inspiratie moeten percipiëren is ook niet altijd duidelijk. “Ikzelf ben niet christelijk geïnspireerd, dan vind ik mij eerder terug in het verhaal van de mensenrechten, dat wel ruimer gaat dan die christelijke inspiratie. Wat het voor mij wel is, is een soort van veilige thuishaven, omdat je wel vertrouwd bent met het waardepatroon dat daarmee samenhangt, de organisatie die daarmee gepaard gaat. Dat zijn wel zaken waarin ik mij kan terugvinden, zonder uitgesproken geïnspireerd te zijn.” Een deel van de medewerkers verwijst naar de christelijke inspiratie als iets vertrouwds. Ze kennen een aantal verhalen, hechten belang aan de christelijke waarden en tonen veel respect voor het gelovig engagement van vrijwilligers en anderen, maar herkennen dit niet in zichzelf. Een tweede groep medewerkers verwijst naar het geloof dat hen drijft in hun engagement en hun inzet voor Welzijnszorg. Tot slot zijn er enkelen die zich naast hun professionele bezigheden, eerder distantiëren van een christelijke overtuiging. Dit betekent niet dat zij dit op enige manier veroordelen. Met veel eerbied en respect vervullen zij hun taken. Ze komen met evenveel gedrevenheid op voor de armen en kwetsbaren, maar koppelen dit niet aan een gelovige overtuiging of een uitgesproken christelijk waardepatroon.
22
“Ik ben daar ook al zo lang niet meer mee bezig, ik ben ook al lang niet meer een actief praktiserend mens, dus ik ga niet iedere week naar een kerk, ’t is lang geleden dat ik daar nog geweest ben, en ’t is lang geleden dat ik daar nog in een tekst of in een boek werk van gemaakt heb om dat te doen. Gelijk wij iedere dag bezig zijn met armoede, als je met die visie vanuit bijbel en evangelie, vanuit christelijk ideeëngoed daarmee wil bezig zijn, dat moet je dat regelmatig voeden, je moet daar mee bezig zijn.” “Ja, wij zijn christelijk opgevoed, niet elke week naar de kerk, maar wel met feestdagen naar de kerk gaan. Vooral de christelijke waarden zijn ons redelijk ingepeperd.” “Ik heb het er onlangs nog over gehad met een collega en ik denk… Ik zei tegen hem van: dat het voor mijn werk een nadeel is dat ik niet katholiek ben omdat ik het gevoel heb, ik weet niet of het waar is, maar dat moest ik katholiek zijn, ik beter zou passen in lokale parochiale groepen, dat ik meer gevraagd zou worden om te komen of voor kerken komen spreken enzovoort. Soms heb ik dat gevoel, want mijn voorganger was een heel katholiek persoon en die had een relatief goede band met al die groepen. En ik heb het gevoel dat dat een beetje aan het veranderen is omdat het een jongere mens is en die zal wel niet katholiek zijn. Maar dus soms heb ik het gevoel dat ik mijn werk iets beter zou kunnen doen of de resultaten van mijn werk beter zou zijn moest ik in een vergadering leuk mee het gebedje zeggen enz. wat ik niet doe. En dan valt het wel op dat ik niet meedoe. En dan heb je toch onbewust het gevoel, ik weet niet of je dat begrijpt, maar onbewust het gevoel van het is niet iemand van ons. En dat is met die klassieke achterban denk ik soms wel… ik denk dat dat wel van tel kan zijn op mijn werk.” Verder bouwend op de verscheidene omschrijvingen van de christelijk inspiratie van Welzijnszorg, kunnen we op een aantal groepen onderscheiden. De regionale medewerkers worden op startavonden geconfronteerd met hoge verwachtingen op het vlak van inspiratie. In vele regio’s verwacht men op een startavond een uitgebreid inspirerend moment, verwijzend naar de christelijke levensbeschouwing. Verschillende medewerkers kunnen niet aan deze verwachtingen voldoen. Zij kunnen wel een deel uit handen geven, maar een startavond kan niet volledig gevuld worden met inspiratie. Een startavond dient immers als een lancering van de campagne en het campagnethema. De inspiratie blijft steeds ondergeschikt aan het hoofddoel van de organisatie, namelijk armoedebestrijding. Daarbij komt dat op een startavond ook niet-christelijke groepen of vrijwilligers aanwezig zijn. Medewerkers vrezen dat meer nadruk op de christelijke inspiratie ervoor zal zorgen dat die vrijwilligers afhaken. Ook over materialen voor scholen en parochies worden de regionale medewerkers aangesproken. Voor sommigen zit er te veel inspiratie in, voor anderen te weinig. Door deze concrete confrontaties met de christelijke inspiratie van Welzijnszorg, klinkt bij de regionale medewerkers, veel meer dan bij de nationale medewerkers, de vraag naar verwoording van en overleg over het brengen van de christelijke inspiratie van Welzijnszorg naar buiten toe. “(…) tegenwoordig hebben we meer collega’s voor wie dat een christelijke achtergrond in het beste geval theoretisch is en die zo een beetje ook wel die lijn doortrekken naar de organisatie, terwijl ik vind dat de geschiedenis van de organisatie ook zijn bestaansrecht heeft en zijn rol speelt nu en zijn plaats verdient nu. Maar zoals jij dan zegt: geen deel van de kerk, maar wel belangrijk voor de kerk. Dat vind ik een goede verwoording.”
23
Wanneer het gaat over de christelijke levensbeschouwing kan een verschil vastgesteld worden in de generaties. De oudere generatie medewerkers van Welzijnszorg heeft minder een probleem met de verwoording van de christelijke inspiratie van de organisatie. Ze zijn groot geworden in een samenleving waarin een christelijke overtuiging en inzet algemeen verspreid was. De jongere generatie medewerkers kreeg nog vele christelijke rituelen, waarden en normen mee, maar benoemt haar inspiratie niet op dezelfde manier. Het is voor deze jongere generatie veel moeilijker woorden en taal te geven aan hun eigen inspiratie of aan de inspiratie van Welzijnszorg. In het volgende puntje wordt dieper ingegaan op de persoonlijke inspiratie van de medewerkers. 3.3.2. Persoonlijke inspiratie en drijfveren Een verzet tegen de uitsluiting van mensen en basisrechten voor iedereen in de samenleving vat kort samen waar medewerkers in Welzijnszorg voor streven. De organisatie doet dit vanuit een christelijke levensbeschouwing. Waar individuele medewerkers hun energie uit halen, wat hun drijfveren zijn, is uiteenlopend en komt niet altijd overeen met de inspiratie van de organisatie. Bij de bespreking van de beleving van de christelijke inspiratie kwam al kort aan bod dat een deel van de medewerkers gedreven wordt vanuit zijn/haar geloof om zich in te zetten voor armoedebestrijding. “Het is eigenlijk vanuit dat rechtvaardigheidsgevoel, vanuit de verontwaardiging, dat is voor mij een centraal begrip, ook voor onze organisatie, ook als we onze identiteit moeten uitschrijven. Voor mij persoonlijk vertrekt het vanuit de verontwaardiging over zo veel onrecht dat mensen vandaag, iedere dag meemaken. Dat is een wereldwijd gegeven, maar dat blijft voor mij de kern van de zaak.” Een sterk rechtvaardigheidsgevoel is bij vele medewerkers aanwezig. Voor sommigen komt het rechtvaardigheidsgevoel voort uit een christelijke inspiratie en hun geloof. Voor anderen is een rechtvaardigheidsgevoel niet gekoppeld aan christelijke inspiratie en geloof lijkt eerder een omweg te zijn of iets dat ze in zichzelf niet herkennen. Naast een rechtvaardigheidsgevoel, noemen vele medewerkers contacten met mensen in armoede als drijfveer voor hun inzet. Hoewel voor geen van de medewerkers regelmatige contacten met mensen in armoede deel zijn van hun jobinhoud, is dat wel wat hen energie geeft. Kleine successen, kleine stappen die Welzijnszorg zet in de armoedebestrijding, de campagne doorgeven aan vrijwilligers die ermee aan de slag zullen gaan, enzovoort, zijn zaken die medewerkers de kracht en energie geven te blijven strijden tegen armoede. “ (…) en wat mij blijft boeien is om te zien dat we toch wel heel kleine stapjes kunnen zetten, in het grote veld is nog niet veel veranderd aan armoedebestrijding, maar ik denk dat we toch wel kleine stapjes kunnen zetten en dat vind ik wel een uitdaging. ”
24
“Buikgevoel en ook jeugdervaring met mensen in armoede, ja die rugzak die je met je meedraagt, die rugzak met al je bagage. Het leerproces op school. Dat is iets wat in mij zit, om mij altijd in te zetten voor de zwakkere in de maatschappij. Ook met gehandicapten, ouderen, .. altijd degene die worden uitgesloten uit de maatschappij. Dat is mijn ding.” Door de verschillen in de context, in de regio’s of in het takenpakket van de medewerkers zijn de hoogtepunten voor medewerkers soms heel verschillend. Dit maakt dat het samen ergens voor strijden, samen voor hetzelfde doel werken, niet voor iedereen voelbaar is of motiverend werkt. Het gemeenschappelijke doel en een gelijkaardig engagement om te strijden tegen armoede, voor een rechtvaardigere samenleving, voor mensenrechten, is bij iedereen aanwezig. Wat een medewerker hiertoe drijft, blijft bijna altijd onuitgesproken. 3.3.3. Structurele armoedebestrijding Een ander, belangrijk kenmerk van de identiteit van Welzijnszorg is de aandacht voor structurele armoedebestrijding. Door de focus op inspiratie, wordt het christelijke aspect van de identiteit van Welzijnszorg hier uitgebreid besproken, dit betekent echter niet dat dit voorgaat op de focus die Welzijnszorg wil leggen op het structurele. De organisatie wil haar vrijwilligers en de samenleving sensibiliseren rond structurele armoedebestrijding. De lokale realiteit maakt dit echter niet eenvoudig. Ook waardevolle, niet-structurele vormen van armoedebestrijding worden hierdoor ondersteund door Welzijnszorg. Sommige lokale (parochiale) vrijwilligersgroepen houden vast aan niet-structurele initiatieven , vanuit een caritatieve visie op armoede. Dit vormt een extra uitdaging voor medewerkers en regionale werkgroepen. “De jongerenpastoraal heeft vorig jaar of twee jaar geleden een project gehad rond armoede, maar die hebben dan toch wel een heel andere invalshoek, die werken dan ook vanuit de werken van barmhartigheid en ook rond noodhulp en die structurele visie zit daar veel minder in. En vooral een individueel engagement en dan vooral het helpen van de mensen. Ze hebben dan ook samengewerkt met Welzijnschakels en dat vind ik op zich wel goed, maar dat structurele zat er niet echt in.” Het gesprek rond de evenwichtsoefening van het nastreven van een structurele visie en het ondersteunen van niet-structurele initiatieven, wordt hier niet gevoerd. In tegenstelling tot de christelijke inspiratie, is hierover meer gesprek en duidelijkheid bij de medewerkers. Samengevat: Er is een grote verscheidenheid in betrokkenheid bij en omgang met de christelijke traditie. Wat wel gedeeld wordt zijn een groot engagement en een sterk rechtvaardigheidsgevoel
25
3.4. Besluit De geleefde identiteit bij Welzijnszorg, gevormd door de medewerkers, komt niet helemaal overeen met de formele identiteit. Net als voor de organisatie, staat voor de medewerkers armoedebestrijding centraal. Vanuit welke inspiratie de medewerkers en bestuurders strijden tegen armoede en uitsluiting is niet voor iedereen gelijk. De christelijke inspiratie is voor alle medewerkers aanwezig in de organisatie. De meerwaarde van de christelijke achterban, die de christelijke wortels van de organisatie met zich meeneemt, trekt niemand in twijfel. De vraag naar inspiratie die vanuit bepaalde vrijwilligers of kerkelijke partners lijkt te komen, kunnen medewerkers niet altijd beantwoorden. Niet alleen omdat de inspiratie soms niet de hunne is, maar ook omdat ze de taal niet beheersen die wordt verwacht. Niet enkel met de vraag naar inspiratie, maar ook met de vraag naar de plek van die inspiratie in de organisatie worden medewerkers geconfronteerd. Bij medewerkers, bij sommigen meer dan bij anderen, leeft de nood aan een gezamenlijk standpunt, een verwoording van dit standpunt en een gepaste houding. De persoonlijke inspiratie is uiteenlopend, maar drijfveren en motieven om voor een gemeenschappelijk doel te blijven strijden, zouden verloren kunnen gaan door een verschil van taal, een verschil in generatie en positionering tegenover christelijk geloof en christelijke waarden en normen. Het geloof in een rechtvaardige wereld en dat dit nastrevenswaardig is, is bij alle medewerkers aanwezig. Communiceren over wat hen hiertoe drijft en zaken die hen kunnen inspireren is voor een groot deel van de medewerkers geen evidentie. Een standpunt van de organisatie met betrekking tot de christelijke inspiratie en hoe dit verwoord kan en mag worden is niet het enige dat leeft onder de medewerkers. Het eigen standpunt van vrijwilligers en vrijwilligersgroepen is een blinde vlek voor hen. De vraag naar meer inspiratie in materialen of activiteiten bereikt de regionale medewerkers via kerkelijke partners, individuen of regionale werkgroepen. Het is dus niet duidelijk of deze informatie de visie van de vrijwilligers weergeeft. Verdere bevraging kan hier verduidelijking brengen. Hetzelfde geldt voor personen uit andere organisaties of instellingen die medewerkers vanuit een eerder negatieve invalshoek bevragen over de christelijke inspiratie van Welzijnszorg. Zijn dit individuele visies of vertolken zij de visie van een gehele organisatie? De gepercipieerde identiteit wordt uitgediept in de gesprekken met partnerorganisaties of mogelijke partnerorganisaties. De formele identiteit kwam naar voren in dialoog met de bestuurders, en staat eveneens neergeschreven in het beleidsplan van Welzijnszorg. Net als in vele organisaties is er een duidelijk verschil tussen de formele en de geleefde identiteit. Concreet ligt het verschil hier in de vanzelfsprekendheid van wat de christelijke inspiratie is en hoe dit gekoppeld wordt aan armoedebestrijding.
26
Hoofdstuk 4. Interviews met partners uit het samenwerkingsverband van Welzijnszorg
Inleiding Er werden zeven interviews afgenomen van vertegenwoordigers van organisaties die op de een of andere manier een samenwerkingsverband hebben met Welzijnszorg. Het gaat om een vertegenwoordiger vanuit kerkelijke hoek, drie partners in campagnes, twee projecten die gesteund worden door Welzijnszorg en een vertegenwoordiger van een netwerk waarvan Welzijnszorg medepartner is. Ze komen zowel uit christelijke als niet-christelijke hoek. Bedoeling van de gesprekken was om enkele doelstellingen van het onderzoek ook vanuit de perceptiekant te benaderen. Concreet vertaald betekent dit dat we op zoek gingen naar de oorspronkelijke doelstelling van Welzijnszorg als bijdrage aan een uniek levensbeschouwelijk profiel dat van betekenis is voor de huidige samenleving; hoe de traditie van Welzijnszorg tot z’n recht komt in netwerken in een pluralistische context, en hoe de eigenheid van Welzijnszorg speelt in het dynamiseren van de ondervraagde bewegingen. In wat volgt zal eerst ingegaan worden op de achtergrond en doelstellingen van de organisaties of hun vertegenwoordigers. Een tweede punt betreft het waarom en het hoe van de samenwerking met Welzijnszorg. Ten derde bespreken we de perceptie van de levensbeschouwelijke traditie van Welzijnszorg, met daarbij horend de vraag naar de toekomst van Welzijnszorg. Die vraag speelt ook mee in de vierde paragraaf die handelt over betekenisvolle praktijken van Welzijnszorg. Op het einde van het gesprek werd een waarderingscijfer (op 10) voor Welzijnszorg gevraagd en een beeld waarmee zij Welzijnszorg zouden samenvatten.
4.1. Achtergrond en doelstellingen van de ondervraagde organisaties en/of hun vertegenwoordigers De verschillende gesprekspartners hebben allemaal op de een of andere manier een samenwerkingsverband met Welzijnszorg. Dit varieert van een intense samenwerking als organisatie, over campagnepartner, tot organisaties die gesteund worden door Welzijnszorg. Hierbij functioneert de opdracht van Welzijnszorg, namelijk armoedebestrijding, als een schakel, eerder dan de levensbeschouwelijke identiteit. Dit betekent dat zij allemaal op de een of andere manier betrokken zijn bij, of hun medewerking verlenen aan het thema van de armoedebestrijding, ieder vanuit een specifieke eigenheid. Toch komen in de verschillende gesprekken geregeld dezelfde woorden terug als het gaat over armoedebestrijding, los van de inspiratie van de beweging. Zo klinken woorden als ‘respect’, ‘emancipatie en empowerment’, ‘verontwaardiging’, ‘mensenrechten’, ‘solidariteit’, ‘participatie’ en ‘verantwoordelijkheid’ in zowat alle verhalen. In dat jargon is een samenwerking met Welzijnszorg vanzelfsprekend, gezien ook het jargon dat werd gesproken door de medewerkers van Welzijnszorg zelf.
27
De levensbeschouwelijke achtergrond van de ondervraagde organisaties speelt wel een rol in het beoordelen van (de werking van) de levensbeschouwelijke identiteit van Welzijnszorg. Organisaties die zich traditioneel in de christelijke zuil bevinden, ervaren deze samenwerking als vanzelfsprekend. Ook persoonlijke ervaringen met de christelijke organisaties maken dat er verwezen wordt naar de kracht die daar van uit kan gaan. Zo wordt er verwezen naar het evangelie dat het opkomen voor de armen en het uitsluiten van armoede als centrale boodschap heeft, waardoor christenen of gelovigen ‘verplicht’ zijn deze thematiek ernstig te nemen. Ook wordt verwezen naar de kerkelijke roots die als fundament gelden voor het denken en handelen van de organisatie. Solidariteit onder elkaar en ondersteuning van de verschillende bewegingen binnen de traditie gelden dan als norm om samen te werken met Welzijnszorg. En verder wordt verwezen naar de ‘waarden’ die in de katholieke traditie een rol spelen en die nu nog steeds hun vruchten afwerpen. De grote beschikbaarheid van vrijwilligers is een pluspunt dat Welzijnszorg te danken heeft aan haar christelijke wortels. Dit laatste aspect wordt ook door de organisaties die zich buiten het spectrum van de christelijke zuil bevinden, naar voor geschoven. Zo horen we bijvoorbeeld “Vrijwilligers zijn meer in christelijke hoek te vinden” of “de kracht van Welzijnszorg zit wel in de grote achterban die zij bereiken”. In de gesprekken werd ook duidelijk dat de persoonlijke contacten met de medewerkers van Welzijnszorg heel belangrijk zijn in het samenwerkingsverband. Ook degenen die de christelijke achtergrond van Welzijnszorg als een rem zien voor de samenwerking (voor zichzelf of voor andere organisaties), wezen altijd op de persoonlijke contacten met medewerkers waarbij men een grote gedrevenheid kon vaststellen die ook teruggebracht werd op de overtuiging van de medewerker. Dit aspect maakt zeker duidelijk dat het engagement van de medewerkers van Welzijnszorg van belang zijn in het netwerk van partners, zeker ook bij mensen en organisaties die niet vanuit een christelijke hoek spreken. Tegelijk dient ook opgemerkt te worden dat er op het vlak van inspiratie ook wat verwacht wordt bij de partners uit de christelijke hoek. Hier vertaalt het zich naar deskundigheid, ‘weten waarover je praat en dat ook kunnen overbrengen’. Laat dit als een voorlopige uitdaging aan het adres van Welzijnszorg en haar medewerkers klinken. We komen hier nog uitgebreider op terug. Samenvattend kunnen we stellen dat de bevraagde mensen en organisaties allemaal een sterke maatschappelijke betrokkenheid kennen, en de samenwerking met Welzijnszorg daarin vooral waarderen omwille van de aandacht die zij geven aan de ‘vergeten’ groep van armen en uitgeslotenen. Daarbij willen ze zich allemaal richten op ‘iedereen in de samenleving’, vanuit welke hoek ze ook spreken. Persoonlijke contacten met en engagementen van medewerkers van Welzijnszorg zijn daarin van fundamenteel belang.
4.2. Het samenwerkingsverband met Welzijnszorg Deze alinea wordt onderverdeeld in twee paragrafen. Eerst bekijken we de redenen voor de samenwerking: waarom gaan mensen of organisaties over tot een samenwerkingsverband met Welzijnszorg? Ten tweede bespreken we de manier waarop de samenwerking gestalte krijgt.
28
4.2.1. Redenen voor samenwerking We merken bij verschillende gesprekspartners een verwijzing naar een officiële uitnodiging tot samenwerking, die vaak op directieniveau plaatsvindt. Er wordt dan gemakkelijk ingegaan op de uitnodiging om verschillende redenen. Zo wordt in eerste instantie verwezen naar het thema van de armoede als een te bestrijden situatie in onze samenleving. “Het is een must”, “het is onze verdomde plicht” of “we kunnen er niet onderuit” zijn zinnen die in dit verband klinken. Er klinkt ook een dankbaarheid voor de uitnodiging van Welzijnszorg zodat de aandacht voor de problematiek ook in de eigen beweging zijn plaats kan krijgen. Het ‘opkomen voor mensen die het minder goed hebben’ wordt ook voor de eigen beweging als een belangrijk element ervaren, of de armen als specifieke doelgroep zijn moeilijk te bereiken, waardoor ook het materiaal dat Welzijnszorg aanmaakt als een hulp wordt ervaren voor de eigen organisatie. Voor de specifieke campagnepartners is het thema van de campagne een tweede reden voor de samenwerking. Door sommigen wordt dit als een kans gezien om het thema op tafel te leggen van de eigen organisatie. Anderen spreken meer opportunistisch. “ We kunnen toch niet afwezig blijven op de affiche”, of “ we doen het puur voor de centen”. Een derde reden om samen te werken is de ‘vanzelfsprekende verbondenheid’ die dan teruggaat op de gezamenlijke traditie waarin Welzijnszorg en de betreffende organisatie zijn ontstaan. Ook de persoonlijke ervaringen van de gesprekspartner worden in dit verband geregeld naar boven gehaald. ‘Het is iets van in mijn jeugd’ of ‘we hebben dat meegekregen van thuis’, zijn dan zinnen die klinken. Naast de ‘vanzelfsprekende verbondenheid’ is de gezamenlijke focus een vierde reden tot samenwerking. Netwerken met organisaties die dezelfde intentie of opdracht hebben is in een pluralistische samenleving echt nodig. “We hebben elkaar nodig om het thema in de Wetstraat op tafel te krijgen.” Overlegstructuren in een ruimer verband wordt belangrijk ervaren. Op de vraag of die structuren goed werken, werd meermaals geantwoord dat het overleg ofwel verwaterd was, ofwel een te lage frequentie had om goed te functioneren. Het verlangen om de samenwerking terug een stimulans te geven werd geuit. Ten vijfde wordt de brede achterban genoemd door verschillende geïnterviewden. De ‘vele tentakels die Welzijnszorg heeft uitgebouwd’ wordt zeker als een positief punt gezien, omdat op die manier vele mensen worden bereikt, maar ook dat het via de vrijwilligers is dat er een beweging van onderuit op gang kan komen rond de armoedeproblematiek. De persoonlijke contacten met de medewerkers van Welzijnszorg zijn ook hier niet te onderschatten, en dit gaat op voor zowel de regionale medewerkers, de nationale medewerkers, de directeur als de voorzitter van de Raad van Bestuur. De verschillende levensbeschouwingen in het samenwerkingsverband worden door niemand als een hinderpaal gezien, maar dat is vooral omdat die diversiteit niet doorspeelt in de concrete samenwerking. Er werd veelal gewezen op het belang van regelmatig overleg, dat nu te weinig gebeurt of te weinig duurzaam is en vooral rond de campagnes van Welzijnszorg zelf draait.
29
4.2.2. Hoe krijgt de samenwerking gestalte? De samenwerking komt in de meeste situaties tot stand op directieniveau. Het personeel of de medewerkers van de organisaties komen pas in tweede instantie aan bod. Vrijwilligers komen nog later in het vizier. Op het vlak van de medewerking vanuit de eigen organisatie met Welzijnszorg klinken verschillende stemmen. Dit gaat van een serieuze investering (vb een stadsmedewerker voor een specifieke doelgroep) over het uitwerken van materiaal om Welzijnszorg in de organisatie te krijgen, tot het ‘niet teveel doen’. Dit laatste heeft dan enerzijds te maken met de tijdsdruk die sowieso al op personeelsleden ligt in de eigen organisatie, los van de campagne van Welzijnszorg. Er werd verschillende malen gewezen op het feit dat er toch meer werk wordt gevraagd en dat het dus meer tijd vraagt van de medewerkers van de campagnepartners dan vooraf werd gezegd. Verder werd opgemerkt dat de eigen organisatie toch ook vooral kiest voor een andere profilering en armen geen prioriteit zijn in de beweging. Ook werd de band met de kerk die aan het imago van Welzijnszorg kleeft als een storende factor genoemd voor het eigen imago. Over de medewerking van de achterban van de eigen organisatie werd vooral positief gesproken. Op het niveau van vrijwilligers is de medewerking eigenlijk geen probleem. Hier merken we op dat er een verschil wordt aangestipt tussen de nationale en de regionale samenwerkingsverbanden. Dit kwam ook al ter sprake in de gesprekken met de medewerkers van Welzijnszorg. Ondanks de goede contacten met Welzijnszorg en de interesse in de samenwerking, werd toch ook gesproken over de ‘tol’ die moest betaald worden voor de samenwerking. De activiteiten die aan de partners gevraagd worden, komen in de eigen beweging en bij de ondervraagden niet altijd goed over. Dit gaat dan over deelname aan startavonden, gaan spreken voor groepen en in kerken, enzovoort. Hier wordt het verschil duidelijk tussen de manier van werken en de achterban van Welzijnszorg enerzijds en de werking en de achterban van de eigen organisatie anderzijds. Op de vraag wat er concreet gebeurt in de verschillende bewegingen vanuit het samenwerkingsverband kunnen dan ook verschillende niveaus van activiteiten vermeld worden. Het kan gaan om een formeel gebeuren – het ophangen van de affiches en informatie in het ledenblad – , om een actievere oproep tot medewerking, om een organisatie van een activiteit in de plaatselijke afdelingen of het stimuleren van een activiteit via het uitwerken van (spel-)materiaal, of zelfs om het geven van steun op maat voor groepen die het financieel moeilijk hebben of die speciale aandacht geven aan het betrekken van mensen in armoede. Bij het organiseren van activiteiten in samenwerking met Welzijnszorg werd wel gewezen op het belang van de professionaliteit van de Welzijnszorg-medewerker. Die mag niet onderdoen voor de deskundigheid van medewerkers van de eigen organisatie. Indien dit wel het geval is, wordt getwijfeld aan een verdere samenwerking.
30
Ondanks de bedenkingen werd toch gesproken over een win-winsituatie van de samenwerking met Welzijnszorg. Dit betrof vooral het thema van de armoede en de campagnewerking van Welzijnszorg. De graad van medewerking of dynamisering van eigen personeel en achterban is sterk afhankelijk van de eigen doelstellingen en profilering van de organisatie. Het gevraagde engagement is niet altijd vooraf duidelijk afgesproken, evenmin als de bedoeling van de startavonden.
4.3. Ervaringen met de levensbeschouwelijke traditie van Welzijnszorg De levensbeschouwelijke traditie van Welzijnszorg wordt door de gesprekspartners uit verschillende hoeken sterk gelinkt aan de katholieke en kerkelijke traditie. Dit is niet verwonderlijk gezien de wortels en bestaansgrond van Welzijnszorg. Er is enerzijds een expliciete verwijzing naar gekende elementen uit de katholieke wereld. Anderzijds worden woorden gezocht die een hertaling van die traditie weergeven. De manier waarop deze traditie ervaren wordt verschilt wel. In een derde punt halen we enkele probleemgebieden aan. 4.3.1. Expliciete verwijzingen Voor alle geïnterviewden waren de kerkelijke wortels van Welzijnszorg duidelijk aanwezig. Voor niemand vormde die binding op zich een probleem. De omgang met het kerkelijke leven, of de manier waarop die tot uiting komt in Welzijnszorg, gaf wel aanleiding tot verscheidenheid in waardering. Enerzijds zijn er gesprekspartners die de kerkelijke verhouding begrijpen, (“De kerk was vroeger algemeen aanvaard”), en waarderen (“De evangelische boodschap krijgt door Welzijnszorg handen en voeten”). De verbondenheid die ervaren wordt met Welzijnszorg gaat soms ook terug op de gezamenlijke wortels van de christelijke bewegingen of organisaties. Die verbondenheid maakt ook dat bepaalde organisaties mee nadenken over of bezorgd zijn om de manier waarop Welzijnszorg die katholieke basis gestalte geeft. Dit gaat dan vooral over het liturgische materiaal dat wordt aangeboden en over de periode van de advent waarin de campagne van Welzijnszorg in de aandacht komt. Liturgiemap De liturgiemap is een heel expliciet element van de katholieke wortels van Welzijnszorg. Dat aanbod is niet onbesproken. “De liturgiemap is al dertig jaar een probleem. Er zijn altijd wel enkele pastoors die gaan zien of alle regeltjes wel gevolgd worden.” Ook gedurende het onderzoek was die liturgiemap aanleiding tot discussie met de kerkelijke overheid. Enerzijds merken we dat op de regionale startavonden de werkwinkel liturgie een druk bijgewoonde werkwinkel is. Anderzijds laten christelijke partners ook weten dat het materiaal weinig openheid naar vernieuwing kent en zich beperkt tot een specifieke, sterk parochiale, doelgroep.
31
Voor een beweging of organisatie die zich verder van het centrum van de kerk bevindt, is dat werk minder geschikt. In het opstellen van de adventskalender en de liturgische werkmap werd weinig inspiratie gevoeld van de medewerkers van Welzijnszorg waardoor de aanmaak van het identiteitsspecifieke materiaal wordt overgedragen aan de inspiratie en kwaliteit van de campagnepartners. Adventsperiode De adventsperiode wordt wel door alle deelnemers als een belangrijke tijd gezien. De winterperiode en Kerstmis creëren een aandacht in de media voor armen en daklozen op dat moment. Die tijd van het jaar hangt samen met een sfeer die oproept tot solidariteit met mensen die het minder hebben. Daarom mag die periode zeker behouden blijven, ook al ‘moet men er naar buiten uit niet teveel nadruk op leggen’. Voor de christelijke partners kan die periode nog meer in het licht gezet worden. Waarom bijvoorbeeld niet de soep-op-de-stoep-actie beperken tot het eerste weekend van de advent, als start van de campagne? Op die manier zou de campagne meer zichtbaar kunnen worden, en kan ook de advent zelf als periode aan betekenis winnen. Welzijnszorg is profetisch op het vlak van ‘armoede uitsluiten’. Het zou goed zijn als Welzijnszorg zich ook op dit vlak profetisch en inspirerend voor de ruimere samenleving en vernieuwend voor de kerkgmeenschap zou opstellen. “Die adventsperiode zou best behouden blijven, het is een goede periode. Maar waarom kunnen ze dit niet koppelen aan een eigentijdse invulling van de christelijke traditie, geworteld in het leven, met de twee voeten op de grond. Dit hoeft niet enkel via kalenders en liturgie te zijn. We kunnen de advent terug in de kijker zetten op een eigentijdse manier. We kunnen laten zien dat we wachten en geloven in een betere wereld. Daar is iedereen toch gevoelig voor, ongeacht levensbeschouwing? Kijk maar naar het effect van Mandela.” Anderzijds zijn er de gesprekspartners uit niet-christelijke hoek. Ook zij hadden geen van allen moeite met de christelijke wortels van Welzijnszorg. “De waarden uit de katholieke godsdienst zijn ondertussen heel breed aanvaard.” Tegelijk wordt in de gesprekken wel gereageerd op enkele aspecten die de katholieke identiteit kenmerken. Dit wordt sterk gevoeld op de regionale startavonden die te sterk religieus worden aangevoeld. “Ik had de idee dat ik naar een avond rond armoedebestrijding ging, maar ik kwam terecht in een katholiek nest.” Hoe wordt dit ‘katholiek nest’ concreet ingevuld? Het ‘ons-kentons-sfeertje’ werd door verschillende partners onafhankelijk van elkaar letterlijk genoemd. Wanneer men niet van katholieke huize is, ervaart men het als zeer moeilijk om contacten te leggen. Ook hadden de niet-christelijke campagnepartners in sommige regio’s het gevoel dat ze in een hoekje gezet werden die avond. “Katholieken weten het te goed, ze zouden wat meer in hun onzekerheid en twijfel mogen staan. Zeker in een pluralistische context is dit belangrijk.” “Goed doen voor een ander zit er in gebakken. Dat kan wel eens onrecht doen aan de waardigheid van mensen. De kerkelijkheid stimuleert dit gedrag.”
32
Hierbij werd ook meteen toegevoegd dat men dat niet zag bij de mensen van Welzijnszorg die men kende, maar wel bij kerkmensen. Iemand verwoordde ook dat Welzijnszorg zich toch caritatiever gedraagt dan dat ze laat uitschijnen in de brochure. Het wordt voor Welzijnszorg een ernstige opgave om haar wortels en het ruimere verband waarin ze staat niet te loochenen, maar op zo’n manier te vertalen dat mensen en partners daar ook de kwaliteiten van inzien en ervaren. 4.3.2. Verwoordingen van de katholieke wortels Dit vraagt naar een hertaling van de katholieke traditie van Welzijnszorg. De eerste stappen daartoe kwamen ook al aan bod in de gesprekken. In wat volgt worden enkele aanzetten gegeven tot die hertaling, zoals ze door de gesprekspartners werden geformuleerd. Op regelmatige basis werd gesproken over een ‘sterk gevoel van solidariteit’ dat bij medewerkers van Welzijnszorg ervaren wordt of als motivatie van Welzijnszorg geformuleerd wordt. Hierbij kwamen termen als respect voor alle mensen, het mensenrechtenverhaal en de emanciperende werking van Welzijnszorg sterk op de voorgrond. Ook de band met de oorspronkelijke inspiratie werd daarbij onderstreept. Het eigene van (medewerkers van) Welzijnszorg is dan dat zij, meer dan in andere bewegingen, de maatschappij proberen te beïnvloeden en de samenleving willen versterken. Het vechten tegen armoede als onrecht en de bewuste keuze voor en omgang met mensen in armoede wordt hierdoor versterkt. Het blijven proberen tot in het oneindige van deze blijkbaar onmogelijke opdracht wordt gerelateerd aan de christelijke inspiratie. Ook het utopische karakter van de slogan ‘Armoede uitsluiten’, in plaats van ‘Armoede bestrijden’ bijvoorbeeld, is terug te brengen op de Bijbelse of christelijke traditie waarin Welzijnszorg staat. Verder is de manier waarop Welzijnszorg mensen in armoede in beeld brengt door verschillende gesprekspartners als een positieve sterkte genoemd. “Welzijnszorg laat de toekomst van mensen zien, in plaats van de ellende van mensen.” Voor christenen of gelovigen maakt Welzijnszorg het ook mogelijk om de menselijke problematiek en de religieuze houding met elkaar te verbinden. Dit alles geeft de beweging een extra kracht en dynamiek. Ook de grote luisterbereidheid die men ervaart bij medewerkers van Welzijnszorg is een troef, evenals de openheid om met mensen met een andere levensbeschouwelijke achtergrond in gesprek te gaan, en de zorg voor elkaar die altijd aanwezig is. Dit alles wordt teruggebracht op de inspiratie van Welzijnszorg en maakt van de beweging ‘een sterk merk’. Eigen aan de meer negatieve ervaringen wordt ook gesproken over het ‘ons-kent-ons-sfeertje’ en wat daarmee geassocieerd wordt. Het gaat dan om een bepaalde houding van ‘kerkmensen’ die men op bijvoorbeeld de startavonden ervaart of in het algemeen met kerk verbindt. Het gaat dan om ‘de minzaamheid van mensen’ waaraan men moest wennen, en die een ‘gewone’ omgang met elkaar in de weg staat. Ook werd gesproken over de zelfwegcijferende naastenliefde, de overdreven hartelijkheid, zelfs over ‘gekwadrateerde empathie’. Soms gaat dit zover dat men ervaart dat het bij naam noemen van het onrecht onmogelijk wordt gemaakt.
33
4.3.3. Probleemstellingen Vanuit al deze vaststellingen zijn ook enkele probleemgebieden aan te wijzen. Zo heeft iemand het over het gebrek aan een eigentijdse taal om de katholieke traditie uit te leggen. “De basiskracht van deze traditie bleef altijd onverwoord, maar de wortels zijn onmiskenbaar bij Jezus te vinden.” Hoe kan vanuit die onverwoorde vanzelfsprekendheid een taal gevonden worden die aansluit bij de leefwereld en het verstaan van mensen van vandaag? Dit gegeven speelt ook in de opmerking dat ‘bepaalde personen dit werk wel doen vanuit een geloofsovertuiging’, maar dat het in de concrete samenwerking geen rol lijkt te spelen. ‘Hun levensbeschouwelijke identiteit speelt geen rol in het overleg als het er werkelijk toe doet’, klinkt het dan. De inspiratie wordt zeker ook niet bij alle medewerkers gevonden. Een ander probleem kan genoemd worden in de verhouding tussen de opdracht van Welzijnszorg en hun identiteit. “Welzijnszorg geeft een dubbele boodschap: de strijd tegen de armoede en het katholieke nest. Men houdt dit best duidelijk en gescheiden, in plaats van het te verdoezelen. Ik heb geen moeite met hun katholieke achtergrond, maar ze moeten daar duidelijk in zijn. Ontzuilen is niet de eigenheid verstoppen, het is aan de eigenheid geen macht meer koppelen en dan samen nadenken over wat goed is voor de samenleving. Het is teveel een doen alsof.” De vraag blijft dan wel of deze duidelijkheid de samenwerking zou stimuleren. Want er wordt wel door enkelen gezegd dat ze vermoeden dat Welzijnszorg meer gesprekspartners zou hebben als ze hun kerkelijke binding achterwege zouden laten. Hoe breng je dit in evenwicht met de kracht die er door ontwikkeld wordt? “Het kan in hun nadeel werken als het te streng wordt, maar het kan ook heel open opgevat worden.” Ook de ervaring van de regionale startavonden (“Wij horen daar precies niet bij”) werkt niet erg stimulerend voor een verdere of nieuwe samenwerking. Op die manier wordt hun kerkelijke binding ‘een rem op hun mooie verhaal’. Ook voor sommige van de christelijk geïnspireerde partners blijft de boodschap van Welzijnszorg nog teveel gelinkt aan het kerkinstituut, wat een ‘oubollig imago’ geeft, waar die partners net van af willen. En ook: “Welzijnszorg moet zijn christelijke identiteit niet verbergen, maar ook niet propageren.” Ook in deze uitspraken klinkt de onduidelijkheid hoe de levensbeschouwelijke identiteit kwalitatief kan ingezet worden. De levensbeschouwelijke identiteit heeft expliciete verwijzingen in de liturgiemap en de keuze voor de adventsperiode. Die uitdrukkelijke elementen blijven wel vaak in een bepaald kader gevangen en mogen gedurfder gebruikt worden. Hertalingen van de katholieke wortels zijn zeker aanwezig. In verband met de kwalitatieve inzet van de levensbeschouwelijke identiteit worden problemen als het gebrek aan taal en de verhouding opdracht/identiteit genoemd.
34
4.4. Belangrijke praktijken van Welzijnszorg Bij de positieve feedback die in de vorige paragraaf ter sprake kwam, horen ook enkele praktijken die voor de gesprekspartners laten zien waartoe Welzijnszorg in haar dynamiek en inspiratie in staat is. Die praktijken zijn betekenisvol voor de werking van Welzijnszorg nu, voor de ruimere samenleving en voor de toekomst van Welzijnszorg. In de navraag naar de praktijken wordt ook duidelijk wat de gesprekspartners werkelijk van belang vinden in het werk van Welzijnszorg. We kunnen de genoemde praktijken in grote lijnen onderverdelen in twee invalshoeken. Enerzijds is er de opdracht van Welzijnszorg en hoe ze dit aanpakt, anderzijds is er het ‘bewegingswerk’ dat Welzijnszorg ontwikkelt. 4.4.1. Sensibilisering De eerste cluster van belangrijke praktijken vatten we samen onder de noemer van sensibilisering. Hieronder verstaan we een ruim pakket van praktijken dat zich uitstrekt op een lijn die gaat van informeren tot bewustmaken van de strijd die moet gevoerd worden tegen armoede in onze samenleving. Welzijnszorg doet dit door armoede zichtbaar te maken en dat te bewerken tot een actie. Ze werkt daarvoor sterke dossiers uit die thematisch ontwikkeld worden in haar campagnes. Ook de koppeling met politieke en maatschappelijke eisen wordt als een sterk punt ervaren, en vooral het gegeven dat Welzijnszorg daarin gerespecteerd wordt, dwingt erkenning af. Welzijnszorg heeft zich ontwikkeld tot een sterk merk dat het niet vanzelfsprekende thema, namelijk armoede, op de politieke agenda kan zetten. Ook de beeldvorming van armoede speelt daarin een cruciale rol: mensen in armoede worden door Welzijnszorg getoond in hun mogelijkheden en waardigheid. Verschillende gesprekspartners noemden dit laatste punt als een kracht die Welzijnszorg heeft ontwikkeld. 4.4.2. Beweging Een tweede cluster betreft de dynamiek die Welzijnszorg op gang trekt door haar manier van werken. Zo is er de netwerking die zij stimuleert met andere partners in het veld van de armoedebestrijding, terwijl ze daarin toch zichzelf blijven. Samenwerken met andere partners maakt dat men samen ook politiek sterker komt te staan en het thema van de armoede op de politieke agenda kan plaatsen. Samen met de campagnepartners zet Welzijnszorg ook een netwerk op met de ruimere samenleving. Een tweede dynamiek ontstaat via de vrijwilligerswerking. Op die manier weet Welzijnszorg een brede groep van de bevolking te bereiken en te motiveren. Volgens sommigen maakt dit de beweging extra sterk én interessant om mee samen te werken. De brede achterban geeft een brede draagkracht aan de inhoudelijke werking van Welzijnszorg en aan haar sensibiliseringswerk. Daarom wordt ook gewaardeerd dat Welzijnszorg zoekt naar mogelijkheden om die achterban te mobiliseren in meer eigentijdse projecten zoals soep-op-de-stoep, die de inhoud van Welzijnszorg concreet gestalte kunnen geven in een gemakkelijk toegankelijke en aangename activiteit. Verder zijn er ook de projecten die Welzijnszorg steunt.
35
Zij worden zorgvuldig gekozen omdat ze de zorg voor de mensen in armoede echt ter harte nemen. Ook het campagnematig werken wordt als een belangrijke praktijk genoemd. Het is soms doeltreffender op een bepaald moment scherp en in volle kracht uit de hoek te komen dan op een nagel te blijven kloppen. In een steeds sneller wordende maatschappij zijn dergelijke ‘prikacties’ beter te plaatsen dan een langdurigere werking. Belangrijke praktijken van Welzijnszorg zijn de bewustmaking van de samenleving rond armoede en het kunnen ontwikkelen van een brede beweging hieromtrent. De bewustmaking gebeurt zowel in de brede bevolkingslagen als op de politieke agenda. Het bewegingskarakter komt tot uiting in de samenwerking met partners uit heel verscheiden hoeken van de pluralistische samenleving. Tegelijk zoekt Welzijnszorg naar kansen om mensen via toegankelijke activiteiten mee in te zetten in haar strijd tegen de armoede.
4.5. Conclusie In deze conclusie willen we terugkeren naar de doelstellingen die we hadden vooropgesteld in de gesprekken. We wilden een zicht krijgen op het belang van Welzijnszorg in de huidige samenleving, naar de traditie van Welzijnszorg in een pluralistische samenleving en naar de dynamisering van Welzijnszorg vanuit haar traditie van de partners en de brede achterban. Het belang van Welzijnszorg wordt door geen enkele gesprekspartner in vraag gesteld. Mede dank zij hen wordt het thema van de armoede op de politieke agenda geplaatst. Door de netwerking en de duizenden vrijwilligers die zij hebben, sijpelt het armoedethema ook door in brede lagen van de bevolking. De rol van de levensbeschouwelijke traditie daarin wordt zichtbaar in de kracht die wordt ontwikkeld door de gedrevenheid en de inspiratie van de medewerkers. Wanneer die ontbreekt wordt het ook steevast als een gemis ervaren. Wel kan een onderscheid gemaakt worden tussen de partners uit nietchristelijke hoek en de partners die vanuit een christelijke inspiratie werken. Bij beide groepen wordt de gedrevenheid genoemd waarmee de medewerkers van Welzijnszorg hun project willen realiseren. Wel wordt bij de niet-christelijke partners een duidelijkheid geëist in verband met de rol van de katholieke traditie waarin Welzijnszorg staat. In de besprekingen voor en tijdens een samenwerking komt die inspiratie niet of nauwelijks aan bod en speelt ze dus ook geen rol. In de uitwerking echter (en dan vooral de verwijzing naar de startavonden) komt ze op een voor hen negatieve manier tot uitdrukking. De vraag dringt zich op hoe de inspiratie in de besprekingen precies aanwezig is en werkt en hoe diezelfde inspiratie in de concrete activiteiten op een positieve manier kan worden verder gezet. Daarnaast erkennen de gesprekspartners uit de christelijke hoek wel degelijk de katholieke wortels als de kracht van de werking van Welzijnszorg. Ook daar wordt de vraag gesteld hoe de inspiratie concreet vorm krijgt in de uitwerking. Het profetische karakter van Welzijnszorg in de armoedebestrijding, zou ook doorgezet moeten worden in haar explicitering van haar inspiratie als bewustwording van de samenleving. Inspiratie en praktijken, beiden als waardevol erkend, blijken een band te missen die hen op elkaar zou kunnen afstemmen.
36
Het effect van de levensbeschouwelijke traditie van Welzijnszorg bij de partners waarmee wordt samengewerkt, is afhankelijk van het feit of die combinatie lukt of niet. In de uitdagingen zullen we daar verder op ingaan. Hoe wordt Welzijnszorg in een beeld gevat? - Bulldozer (verzet veel werk maar is log en zwaar), - hand reiken naar mensen of meestappen met mensen, - schoen of T-shirt (boodschap samenvatten op een positieve en leuke manier), - boom met scheuten (basis om iets nieuws te laten groeien), - affiche (als verbeelding van de campagne), - geen beeld, niet mogelijk Quotering op 10? - gemiddeld 7,1 /10 (cijfers van 5 tot 8) _______________________________________________________________________________ _
_______________________________________________________________________________
37
Hoofdstuk 5. De deelnemers van de startavonden
Op de startavonden van Welzijnszorg in het najaar van 2013 werd aan de deelnemers de mogelijkheid geboden om een korte enquête in te vullen. Die vragenlijst peilde naar hun engagement in Welzijnszorg, naar accenten van Welzijnszorg die voor hen van belang zijn, naar een inspirerende figuren en testte ook een aantal stellingen die in de loop van het onderzoek al naar voor waren geschoven tijdens de workshop, de verschillende interviews en de focusgroepen. In totaal kregen we 485 enquêtes terug. Hierna geven we enkele indicatoren die voor het onderzoek naar de identiteit van Welzijnszorg belangrijk zijn. We bespreken achtereenvolgens de identiteit van de deelnemers, de belangrijkste accenten in de werking van Welzijnszorg en de meest opmerkelijke stellingen uit de enquête, de inspirerende figuren en de gespreksonderwerpen met die figuren. Tot slot formuleren we een besluit.
5.1. Wie zijn de deelnemers aan de startavonden? Om een zicht te krijgen op de deelnemers van de startavonden stelden we enkele socio-demografische vragen zoals woonplaats, leeftijd en geslacht. En verder wilden we weten hoe zij Welzijnszorg hebben leren kennen, waar en op welke manier zij zich inzetten voor Welzijnszorg en of hun engagement een duurzaam karakter heeft. Opvallend is dat meer dan de helft van de respondenten (57,7%) Welzijnszorg heeft leren kennen via de parochie. De school is goed voor 19,6% van de eerste contacten met Welzijnszorg. Nadien volgen, in die volgorde, het werk, de middenveldorganisaties, allerlei acties van Welzijnszorg (mutsjes breien, Zet je benen in, soep op de stoep,…) familie en vrienden , de sociale media en de reguliere media. Als we de middenveldorganisaties verder analyseren merken we een overwicht van de christelijke middenveldorganisaties (ACW en BB-koepel) en velen die zich engageren in de Welzijnsschakels. Verder zijn er die Welzijnszorg kennen via de Gezinsbond, Sint-Vincentius, Oxfam-WW, buurtwerking of vluchtelingenwerk. Een logisch gevolg van deze samenstelling van de respondentengroep is dan ook dat 53,4% zich inzet voor Welzijnszorg in de parochie. De andere helft is tamelijk gelijkmatig verdeeld over school, werk, middenveldorganisaties of andere plaatsen. Voor ‘andere’ worden genoemd: Welzijnsschakels, dekenaten, bisdom, andere religieuze bewegingen, buurtwerken allerhande, acties op kerstmarkten of andere plaatsen, OCMW’s en gemeenten, enzovoort. Een meerderheid (48,5%) is als vrijwilliger betrokken bij de campagne. Deze manier van werken slaat dus wel degelijk aan. 36,5% hangt een affiche op. 1/5de van de respondenten is schenker en evenveel zetten zich in via acties allerhande. Wanneer we naar de duur van het engagement kijken, merken we dat de grootste groep al langer dan 10 jaar geëngageerd is (39,9%) en 13,1% zet zich voor de eerste keer in. Als we kijken naar de leeftijden zien we dat de grootste groep van de respondenten tussen 45 en 64 jaar is (49,6%), 1/3 is 65 of ouder en 17,7% is jonger dan 45.
38
Als we dit vergelijken met hun kennismaking met of inzet voor Welzijnszorg kunnen we opmerken dat de jongere groep vaker in contact kwam met Welzijnszorg via school of werk, en de oudere groep via de parochie. Hetzelfde geldt voor de plaats van hun inzet. Ook de manier waarop maakt een verschil duidelijk: de oudere groep is vaker als vrijwilliger betrokken bij de campagne, terwijl de jongere groep zich vooral via acties inzet. Ook bij de duurzaamheid van het engagement zien we opmerkelijke dingen. Zo merken we dat respondenten die zich al langer dan 10 jaar inzetten vaker via de parochie in contact kwamen met Welzijnszorg, zich daar ook inzetten als campagnevrijwilliger en vaker schenker zijn. Terwijl nieuwkomers vaker via de school in contact kwamen, maar wel aangeven dat zij de betrokkenheid op de organisatie nog niet kennen: ze hangen vaker geen affiche op, zijn vaker geen schenker, en geven vaker aan niet betrokken te zijn op de organisatie. Hier zal Welzijnszorg aandacht kunnen geven aan het stimuleren van de betrokkenheid bij de organisatie. Verder merken we nog op dat 60,6% van de respondenten een vrouw is, en 46,3% uit de provincie Antwerpen komt. Limburg is met 8,5% de minst vertegenwoordigde groep.
5.2. Welke accenten krijgen prioriteit? In de enquête werd gepolst naar wat de respondenten belangrijk vinden in de werking van Welzijnszorg. Dit deden we enerzijds door 5 woorden te vragen die de uniciteit van Welzijnszorg weergeven (“Omschrijf in max. 5 woorden wat Welzijnszorg voor jou uniek maakt”) en anderzijds door tien stellingen te geven die gepuurd werden uit de eerdere onderzoeksresultaten, waarvan de respondenten er twee mochten aanduiden waarin ze zich herkenden of die zij belangrijk vonden voor Welzijnszorg. 5.2.1. Woorden die de uniciteit uitdrukken 315 respondenten zochten naar een tot maximum vijf woorden. Er wordt opgemerkt dat het aantal steeds zowat halveert. Dit wil zeggen dat het eerste woord 315 keer wordt ingevuld, het tweede 150 maal, het derde 71 keer, het vierde 43 keer en slechts 24 respondenten geven een vijfde woord op. Wanneer we ze clusteren merken we dat ‘armoede’ en ‘armen’ de meest geciteerde woorden vormen (90 keer), zowel als eerste woord als in de totaliteit. De volgende vier woorden of clusters van woorden worden verder het meest genoemd in deze volgorde: - ‘mensen’ (59) - ‘helpen’, ‘solidariteit’, ‘actie’, ‘inzet’ (56) - ‘aandacht’ en ‘bewustmaking’ (38) - ‘eigen’, ‘omgeving’, ‘dichtbij’ (waarbij eigen dan vaak doelde op de eigen samenleving of buurt) (31)
39
In het kader van dit onderzoek willen we ook nog opmerken dat de cluster ‘christelijk’, ‘Franciscus’, ‘Jezus’ 21 keer wordt genoemd. Terwijl ‘politiek’ en ‘politieke’, toch een gewaardeerd kenmerk van Welzijnszorg in de interviews, 13 keer wordt aangegeven door de respondenten, en nooit als eerste woord. Als we dit bij elkaar leggen, krijgen we een beeld van de gemiddelde vrijwilliger die de uniciteit en het belang van Welzijnszorg legt bij het feit dat armoede en mensen in armoede in de eigen samenleving zichtbaar worden. Dit op een manier die aandacht en inzet met elkaar verbindt. 5.2.2. Stellingen over Welzijnszorg De respondenten kregen tien stellingen over Welzijnszorg te lezen die door de onderzoekers werden afgeleid uit de resultaten van eerdere stappen in het onderzoek. De deelnemers mochten twee stellingen aanduiden waarin ze zich herkenden of die zij belangrijk vonden. De resultaten uit de stellingen bevestigen ook de resultaten uit de woordenlijst. De drie meest genoemde stellingen betreffen het bestrijden van armoede. ‘Armoede bestrijden is investeren in een samenleving met toekomst’ wordt door bijna de helft van de respondenten aangeduid. Op de tweede plaats komt de solidariteit die ontwikkeld wordt met mensen in armoede ter sprake: ‘Welzijnszorg moet een solidariteit ontwikkelen met mensen in armoede’. Dit kan door bewustwording tot haar hoofddoel te maken: ‘Het eerste doel van Welzijnszorg is een brede bewustwording over armoede in de samenleving’ staat op de derde plaats. Opvallend hierbij is dat de meest genoemde stelling ook iets zegt over het belang dat Welzijnszorg krijgt voor de toekomst van de samenleving. Wat Welzijnszorg betekent gaat dus niet alleen over mensen in armoede, maar over het geheel van de samenleving en haar perspectieven. Op de vierde plaats komt de inspiratie van Welzijnszorg: ‘De christelijke of kerkelijke inbedding van Welzijnszorg is belangrijk voor mijn engagement’. Dit kan samenhangen met het grote aantal parochiegebonden respondenten. Zij maken dus wel degelijk een behoorlijk deel uit van de ‘brede achterban’ die in de interviews als een kracht van Welzijnszorg wordt genoemd. Als we zoeken naar een vertaling van deze inspiratie komen we, zoals de eerste drie stellingen duidelijk maken, bij de bewustmaking en solidariteit uit, maar ook bij toekomst. Die toekomst komt ook verder in de stellingen naar voor waar de inspiratie van Welzijnszorg wordt vertaald in ‘ het geloof dat het anders kan en moet’, ook door een vijfde van de respondenten aangeduid. Opvallend daarbij is ook dat de eigen inspiratie amper belangrijk wordt gevonden voor het engagement in Welzijnszorg. Daar kan de vraag naar de inspirerende figuren een antwoord bieden.
40
5.3.
Inspirerende figuren voor de respondenten
5.3.1.
Wie wil je ontmoeten?
Deze vraag gaf aanleiding tot een hele reeks van namen en figuren die voor de respondenten een inspirerende rol spelen in hun leven of in de samenleving. Ook hier is het thema ‘armoede’ sterk aanwezig in wie genoemd werd. Dit gaat zowel om ‘alle kansarmen’ of ‘alle niemands’ als over de ‘vrijwilliger die het opneemt voor armen’, ‘iemand die in stilte werkt met kansarmen’, ‘de ervaringsdeskundige in armoede’, ‘Robby’ (als vertegenwoordiger van kinderen in armoede), enzovoort. Die algemene omschrijvingen worden ook vaak concreet gemaakt in namen van mensen die zich inzetten voor de armen. Dit gaat zowel om mensen die gekend zijn in de buurt of de eigen werking als mensen die op wereldniveau de aandacht voor armen scherp houden. Zo wordt bijvoorbeeld de ‘dienst Welzijnszorg Antwerpen’ genoemd, of mensen als Annemie Luyten, Daniel Alliet, Johnny de Mot, Hilde Kieboom, Jan Kint, Greta d’Hondt, Dany Horemans, Marcel Cloet, en andere. Terugkijkend in de geschiedenis zien we ook pater Damiaan, priester Daens of Phil Bosmans terugkomen. Op het ruimere niveau wordt Jeanne Devos geregeld genoemd, naast Nelson Mandela, Jean Vanier, Helder Camara, paus Franciscus, Gandhi. Verder worden ook politieke figuren als inspirerend gezien, zowel lokale, nationale als wereldleiders. Barak Obama wordt verschillende malen genoemd, alsook de Dalai Lama, Herman Van Rompuy. Verder worden ook nationale namen genoemd: Maggie de Block, Bart de Wever, Kris Peeters, Peter Mertens, Steven Vanackere, Johan Vande Lanotte, Frank van den Broucke, Jo Vandeurzen, Inge Vervotte. De culturele, academische en journalistieke sector komen minimaal aan bod. Daar worden onder andere genoemd: Bono, Els de Schepper, Luk Alloo, Willem Vermandere, Jan van Rompaey, Rudi Vranckx, Esther Duflo, Leo Bosmans. Wanneer we kijken naar de religieuze tradities als inspirator, merken we dat ‘Jezus’ vaak genoemd wordt, en ook mensen die van hem getuigen. Samen met paus Franciscus zijn zij de meest genoemde figuren. Ook Maria en Maria Magdalena worden aangehaald, alsook ‘de evangelische boodschap’. Verder zijn geen bijbelse figuren op te merken. De genoemde namen geven aan dat de christelijke traditie goed vertegenwoordigd is in de lijst van inspirerende figuren. Godfried Danneels, Desmond Tutu, Mgr Gaillot zijn verder nog aanwezig vanuit de katholieke hiërarchie. En ook mensen die werkzaam zijn in kerkverband: Maria Verwimp, Lea Verstricht. Ook opvallend is dat 25 respondenten werken met een vraagteken of aangeven niemand te kennen, of het niet te weten. Ook hier blijkt dus de moeilijkheid van de vraag naar wie hen inspireert in hun engagement.
41
5.3.2. Waarover zou het gesprek gaan? Op de vraag waarover het gesprek zou moeten gaan, kunnen we de thema’s in drie categorieën opsplitsen. Een eerste snijdt thema’s aan die ter sprake zouden komen in het gesprek, een tweede categorie is de inspiratie van de gesprekspartners en een derde gaat over het engagement of de inzet van de gesprekspartners. Wat de eerste categorie betreft komt armoede in zijn vele facetten ter sprake. Het gaat over armoede bij specifieke doelgroepen, kinderen en chronisch zieken bijvoorbeeld, en armoede als onrecht of uitsluiting. Er worden vragen gesteld over de kloof rijk/arm, over solidariteit, over de houding van ‘eigen schuld dikke bult’. Maar ook over welk geloof mensen in armoede gaande houdt, of hoe armoede kan weggewerkt worden. Ook meer algemeen worden ‘de noden van deze wereld’ genoemd, ‘waar het naartoe moet met onze samenleving’, over de ‘duiding van reële feiten’ of over ‘ervaringen allerhande’. Meer specifiek worden doelgroepen genoemd als gedetineerden, zij die het moeilijk hebben, mensen die niet graag praten of rouwenden. Er zou gesproken worden over sociale voorzieningen, politieke keuzes en meer rechtvaardigheid, over de verhouding werk en gezin. Ook het samenleven met verschillende culturen en visies zou ter sprake komen. Verder wordt nog gesproken over liefde, heelheid en waardigheid van de mens. Of over de positiviteit die de gesprekspartner in haar vakgebied (cultuur) legt. Sommigen maken zich ook zorgen over de kerk die zich meer dienstbaar zou kunnen opstellen. Een tweede categorie van onderwerpen vraagt expliciet naar de inspiratie van de gesprekspartners zelf. Hier klinken woorden als ‘bron van zijn/haar engagement’, ‘roeping’, ‘de kracht om idealen te realiseren’, het (christelijk) geloof, (franciscaanse) spiritualiteit, ‘motivatie’, ‘enthousiasme’. Heel vaak zijn deze gespreksonderwerpen in vraagvorm gesteld. ‘Hoe hou je het vol?’, ‘Waar blijft ze haar niet aflatende energie halen?’, ‘hoe je hart openen?’, enzovoort. Ook vragen om het zelf dan vol te houden of de inspiratie van de gesprekspartner tot de eigen inspiratie te maken komen aan bod. Hieruit blijkt dat mensen zelf met de nodige vragen zitten in verband met de eigen inspiratie, hoe je naar situaties kan kijken, en hoe je kan blijven staan in de situatie zoals die zich voordoet. En hoe toekomst kan gedacht worden. Slechts zelden wordt expliciet verwezen naar een specifiek christelijke invulling van de inspiratie. Naast de franciscaanse spiritualiteit wordt ‘het Rijk Gods vandaag’, genoemd, als ‘een droom van Jezus’ waarover het gesprek zou kunnen gaan. Of er wordt gepolst naar het ‘beeld van Gods liefde voor medemensen’. En ook over de liturgie van vandaag zou een gesprek gevoerd worden. De andere termen blijven algemener: ‘geloven in deze tijd’ bijvoorbeeld. Een derde categorie betreft het engagement en de inzet van de gesprekspartner. De invulling van het engagement blijft algemeen. Het gaat over ‘engagement en spiritualiteit’, over het engagement ‘in het dageliijkse leven’, in een specifieke beweging, voor mensen in armoede, of in het maatschappelijke of politieke leven, maar ook over de duur van het engagement.
42
5.3.3. Betrokken op het eigen engagement? Er werd ook gevraagd of de figuur en het eventuele gesprek te maken heeft met het engagement in Welzijnszorg. De antwoorden kunnen we onderbrengen in drie thema’s, die wel allemaal samenkomen in hoe we als mens in dit leven kunnen staan. Een eerste thema kunnen we ‘inzicht’ noemen. ‘De ware toedracht van armoede begrijpen’ is daar een voorbeeld van. Verschillende mensen zoeken naar het begrijpen van het economisch systeem dat armoede ontwikkelt en stimuleert. Raakvlakken tussen derde en vierde wereld, of herverdelingsmechanismen zijn dan enkele thema’s. Een tweede categorie zouden we onder ‘inspiratie’ kunnen samenvatten. Mensen voelen zich geïnspireerd door de figuur in kwestie en willen daarop doorgaan. ‘We delen dezelfde inspiratie’ of hoe je inspiratie kan inzetten om door te gaan met je engagement in Welzijnsschakels bijvoorbeeld komt dan aan de orde. Enkele keren wordt ook expliciet verwezen naar de christelijke inspiratie. Het ‘christelijk geloof’, ‘Jezus leren herkennen in de armen’, ‘de oproep van het evangelie’ of ‘geloof in God en mens’ zijn dan raakvlakken met het engagement in Welzijnszorg. Sommigen verwijzen ook naar hun werk als diaken op pastorale medewerker. Het meest interessante is ook hier de vertaling die het inzicht of de inspiratie kan krijgen. Gesprekken hebben ten derde vooral betrekking op de eigen levenshouding die hen ook stimuleert tot het aangaan van een engagement in Welzijnszorg. Hierop wordt heel verscheiden geantwoord. Zo zijn er die hun aandacht voor armoede en mensen in armoede scherp willen houden. Ook dienstbaarheid of ‘willen helpen’ is een weerkerend thema. Ook laten mensen hun levenshouding beïnvloeden door hun engagement in Welzijnszorg: eerlijkheid, soberheid, vriendschap met de mens in armoede, consequent handelen, engagement, gemotiveerd blijven ondanks de langzame verandering, nederigheid, gedrevenheid, verontwaardiging, en de strijdlust tegen onrecht zijn enkele vertalingen van wie zij willen zijn en waarvoor ze willen leven. Ook hier klinkt enkele keren dat het gesprek met de inspirerende figuur geen raakvlakken heeft met het engagement in Welzijnszorg, maar het is minder frequent en er klinkt meer een ‘neen, maar’ in door, waarbij de ‘maar’ dan verwijst naar een ruimer engagement of interesse dan enkel Welzijnszorg.
5.4.
Besluit
De deelnemers op de startavonden zijn een iets ouder publiek (56% is + 57 jaar). Ze zijn trouw aan de beweging en zijn een actieve vrijwilliger tijdens de campagne. De parochie is de plaats van contact met en inzet voor Welzijnszorg. De jongere deelnemers kennen Welzijnszorg vooral via de school en zetten zich meer in via acties. De opdracht van Welzijnszorg is duidelijk voor haar achterban. Armoedebestrijding en solidariteit ontwikkelen om een leefbare samenleving te creëren. De christelijke inspiratie is hierbij niet onbelangrijk. De paus heeft hier zeker een positieve invloed. Zowel bij de woorden als bij de figuren worden Jezus en Franciscus geregeld expliciet genoemd. Die christelijke inspiratie wordt trouwens bevestigd in de inspirerende figuren.
43
Toch blijkt ook bij deze groep een moeizaamheid om de eigen inspiratie uit te drukken. Dit kan bijvoorbeeld afgeleid worden uit de neerwaartse trap met woorden die Welzijnszorg omschrijven, aan de vraagtekens bij vraag naar de inspirerende figuren en de grote belangstelling voor de inspiratie van de figuren als expliciet gespreksonderwerp. In de raakvlakken met hun engagement klinkt wel een grote gedrevenheid en een sterk geloof dat Welzijnszorg hun aandacht scherp houdt voor een vergeten groep van mensen.
44
Hoofdstuk 6. Eindoefeningen
6.1. Rol van de traditie in de ontwikkeling van de organisatie 6.1.1. Bij ontstaan van Welzijnszorg Welzijnszorg ontstond in 1973 als een organisatie die de coördinatie op zich wilde nemen van allerlei initiatieven die in de marge van de welvaartstaat noden opmerkten en omtrent die noden actie ondernamen. ‘Kijken naar de marge van het dominante patroon’ zouden we de start kunnen noemen van de inspiratie van Welzijnszorg. Van in het begin is Welzijnszorg een netwerk van allerhande initiatieven die de zorg voor mensen aan de rand tot de hunne hebben gemaakt. Deze specifieke manier van kijken, bewustmaking en actie, en netwerken zouden we de speerpunten kunnen noemen die in de loop van de voorbije decennia de inspiratie en traditie van Welzijnszorg hebben gekenmerkt. Deze ontwikkelingen vonden plaats in een samenleving die nog sterk verzuild was en Welzijnszorg vond haar basis in de katholieke kerk. De jaarlijkse collecte in de kerken en de adventscampagne die door vele vrijwilligers en medewerkers wordt gedragen, zijn van in het begin aanwezig. 6.1.2. Inspiratie doorheen decennia tot nu Doorheen de vier decennia zien we verschillende foci op de voorgrond komen. Welzijnszorg wil het sociaal welzijn tot een maatschappelijk gedragen thema maken. Het rechtenverhaal en het geloof dat een betere samenleving mogelijk is, zijn de basis voor de werking vanaf het begin. Rechtvaardigheid, andere structuren en grondrechten voor elke mens zijn hierbij sleutelbegrippen en toetsstenen. De aanwezigheid van Welzijnszorg en de financiële injectie vanuit Welzijnszorg stimuleert ook andere initiatieven die op een eigen manier de noden willen aanpakken. Welzijnsschakels is zo’n initiatief, met nu al meer dan 100 lokale werkingen. Motivatie hiertoe was het creëren van duurzame vormen van sociale actie. In de jaren negentig van vorige eeuw kwam de ervaring van mensen in armoede zelf uitdrukkelijk naar voor. Dit alles gebeurde steeds in overleg met partners. In de beginfase werkte Welzijnszorg met expliciet katholieke partners. Maar in de pluralistische samenleving werkte Welzijnszorg verder aan de uitbouw van haar opdracht door een verbreding van haar partners. Zo blijft het oorspronkelijke opzet, namelijk om de aandacht voor de noden in de marge van de samenleving tot een maatschappelijk gedragen thema te maken, ook in deze nieuwe context aan de orde.
45
6.1.3. Verstaan van traditie als kader waarbinnen rechtenverhaal mogelijk werd De geschiedenis binnen de organisatie maakt duidelijk dat de katholieke traditie de voorbije decennia een kader bood waarbinnen een evolutie van inzichten en prioriteiten mogelijk was. Staan in een traditie is dus geen statisch gegeven dat een organisatie bindt aan een bepaalde partij of aan een bepaald instituut. Traditie (het Latijnse tradĕre betekent vertalen) is een dynamisch op te vatten begrip dat voortdurend en alert inspeelt op wat zich in de realiteit aandient. Een organisatie die in een traditie staat, vindt in die traditie dus de nodige zelfkritiek en dynamiek om aandachtig te blijven voor haar opdracht en rol in de samenleving. Op haar beurt werkt ze, door zich zo op te stellen, verder aan de vertaling en de voortgang van de traditie. Die wisselwerking maakt dat Welzijnszorg zich profetisch kan opstellen naar de samenleving en naar de kerk. Staan in een katholieke traditie betekent dan ook dat een organisatie de focus gericht houdt op haar oorspronkelijke inspiratie, namelijk recht doen aan mensen en aandacht geven aan wie onzichtbaar wordt gemaakt of niet meetelt in de samenleving. De strijd van Welzijnszorg tegen de structuren die armoede en onrecht installeren of in stand houden, het emanciperen van mensen in armoede, haar utopische karakter, het zijn maar enkele elementen die door het staan in een traditie mogelijk blijken. 6.1.4. Vanuit een traditie naar een pluralistische context De katholieke traditie waarin Welzijnszorg ontstond en zich verder ontwikkelde, gaat terug op bepaalde bronnen die haar uitdagen om zich telkens opnieuw tot een veranderende context te verhouden. In een recente historische ontwikkeling is het aanhouden van een religieuze traditie in Vlaanderen niet evident. De overgang van een samenleving die sterk verzuild was en op levensbeschouwelijk vlak gedomineerd werd door het katholicisme naar een pluralistische samenleving verloopt niet evident. Nella van den Brandt merkt op dat wanneer seculiere overtuigingen de overhand krijgen, en religieuze overtuigingen een minderheid vormen, deze laatste zich vaak moeten uitleggen en verdedigen.2 Een meerderheidsstandpunt moet niet uitgelegd worden, dat is normatief en vanzelfsprekend. In dat opzicht is de identiteitsvraag een nieuwe vraag in onze samenleving van de eenentwintigste eeuw. Daar situeert zich trouwens een van de grote uitdagingen in dit onderzoek. Welzijnszorg is ontstaan in een tijd waarin de katholieke traditie de vanzelfsprekende habitat was van vele organisaties. Dit heeft tot gevolg dat die traditie nauwelijks gethematiseerd moest worden. Gebrek aan kennis van die dynamische traditie en de bijhorende taalarmoede zijn daarvan ernstige gevolgen. Taalarmoede of gestolde taal maakt van de traditie een statisch gegeven en ontneemt haar stuwende krachten.
Nella van den Brandt, Feminisme en religie, een ambivalente relatie in de vrouwenbeweging, http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2013/03/06/feminisme-en-religie-een-ambivalente-relatie-in-devrouwenbeweging, 16 april 2014. 2
46
In het kader van de traditie als een dynamische realiteit komt het er nu op aan om de kritische en emancipatorische kracht van de religieuze traditie, die tot hier toe Welzijnszorg maakte tot wat ze is, terug te ontdekken en gestalte te geven. Dit met het oog op de toekomst van de organisatie van Welzijnszorg. Vanuit sommige partners uit de christelijke zuil klonk trouwens dat Welzijnszorg ook op dat vlak profetischer uit de hoek mag komen. Profetie veronderstelt dat er een andere wereld kan verbeeld of gedacht kan worden, waar naartoe gewerkt kan worden. Voor vele medewerkers in Welzijnszorg was dit ook de inspiratie voor hun werk binnen de organisatie: “geloven dat het anders kan”, als leidmotiv voor de strijd tegen het onrecht. Dat de emancipatorische gedachte gelinkt wordt aan een religieuze traditie is niet zo vreemd als je opmerkt dat het emancipatieargument opvallend afwezig is in het debat omtrent de neutraliteit van de staat.3 Wil Welzijnszorg dus trouw blijven aan haar opdracht moet ze haar traditie ten volle inzetten en benoemen.
6.2. Plaats van de traditie in de organisatie nu Het onderzoek naar de identiteit van Welzijnszorg bracht verschillende houdingen ten aanzien van de katholieke traditie aan het licht, en dit zowel intern als extern. Bij de medewerkers/leden van de Raad van Bestuur/achterban waren een vertrouwdheid met de traditie enerzijds en het (ver)vreemd zijn van de traditie anderzijds de twee polen waartussen de meeste medewerkers zich bevonden. Als we dus de geleefde identiteit van de organisatie omschrijven, komen we uit bij een veelheid van inzichten en praktijken die allemaal hun plaats hebben in het kader dat Welzijnszorg is. De verscheidenheid binnen Welzijnszorg is een afspiegeling van de ruimere geseculariseerde samenleving. Dit is iets minder het geval bij de leden van de Raad van Bestuur en de deelnemers aan de startavonden, waar meer duidelijkheid doorklonk in de antwoorden wat betreft de identiteit van Welzijnszorg. Tegelijk blijkt die duidelijkheid dus een zwakte te zijn omwille van de vooronderstelde vanzelfsprekendheid waarover we al berichtten. In dit alles speelt het imago van de katholieke Kerk een belangrijke rol. Er dient gezegd dat de interviews en focusgroepen met de medewerkers/leden van de Raad van Bestuur voor de pausverkiezing in maart 2013 plaatsvonden en de interviews met de externen vooral nadien. De nieuwe paus leidde vaak tot positievere reacties, ook bij degenen die zich niet tot de christelijke traditie erkennen. Maar over het algemeen kan gesteld worden dat het imago van de kerk een niet al te positieve rol speelt. Die rol wordt al te vaak begrepen vanuit de institutionele macht die een ervaring van beperking van vrijheid van denken met zich meebrengt. Dit werd al duidelijk in workshop met de medewerkers van Welzijnszorg. Daar werd bijvoorbeeld verwezen naar de totaal verschillende visie op armoede die de bisschoppen (alleen aartsbisschop Leonard werd vernoemd) er op na houden, en dat de identiteit van Welzijnszorg niet moet bepaald worden door de kerk (bedoeld is: de hiërarchie). Die band met de kerk maakt het dus niet evident om de identiteit binnen de katholieke traditie op een eigen creatieve manier te formuleren.
Cfr Alicja Gescinska, De open samenleving is niet neutraal, in Ludo Abicht e.a., Hoofddoek, hoofdzonde?Pluralisme en neutraliteit in de seculiere samenleving, Pelckmans, 2013, 117-153, 126. 3
47
6.2.1. Constatering van een taalarmoede De ervaring met en de perceptie van de katholieke Kerk werkt verengend in het denken over de betekenis van de katholieke traditie voor een organisatie als Welzijnszorg. We spraken al eerder over de historische ontwikkeling naar een geseculariseerde samenleving. De overgang van een meerderheidspositie naar een minderheidspositie vraagt ook een andere omgang met de taal die gesproken wordt om de eigen inspiratie te formuleren. We ontdekten bij sommige (jongere) werknemers van Welzijnszorg een gebrek aan taal om over de eigen inspiratie en de identiteit van de organisatie te spreken. Anderen gebruiken de gekregen of gestolde taal om woorden te geven aan de betekenis van de traditie voor de beweging. De context die het ontstaan van allerlei christelijke bewegingen mogelijk maakte is echter wel degelijk veranderd. Onze wereld is wel degelijk geseculariseerd en levensbeschouwingen worden naar de (ongevaarlijke) privé-sfeer verwezen. De kracht van religieuze tradities om maatschappelijke ontwikkelingen op gang te brengen wordt daardoor sterk beperkt of zelfs onmogelijk gemaakt. Volgens Marc Van de Voorde heeft het neutraliseren van de levensbeschouwingen in het publieke domein te maken met de onmacht van onze samenleving om met zingeving om te gaan. En die onmacht is des te erger in een samenleving die verschillende religieuze tradities herbergt, die in dialoog samen zouden moeten werken aan de maatschappelijke ontwikkelingen en het gemeenschappelijke goede leven.4 De confrontatie met verschillende levensbeschouwelijke tradities in de Vlaamse samenleving maakt duidelijk dat we vaak onbekend zijn met onze oorspronkelijke traditie waarvan de betekenis zelden werd geformuleerd, want door de meerderheid als een automatisme beleefd. Dit zorgt er dus voor dat anno 2014 het brede, dynamische en emancipatorische karakter van de katholieke traditie onbekend is geworden. Zonder kennis van de traditie en zonder taal is het natuurlijk moeilijk om de betekenis van de eigen traditie in te zetten in een maatschappelijk project, of in de dialoog met andere levensbeschouwelijke partners. De taalarmoede bleek namelijk niet alleen in het overleg met partners binnen de christelijke ‘zuil’. Daar gingen enkele partners er van uit dat dit effectief niet gethematiseerd moest worden omdat ‘we dezelfde roots’ hebben, ‘dezelfde geschiedenis’, en de samenwerking daardoor ook even vanzelfsprekend wordt geacht. Nochtans merken we ook binnen deze organisaties een duidelijk verschil in motivatie om tijdens de campagne met Welzijnszorg samen te werken. Inspiratie en traditie zou ook in die samenwerkingsverbanden best doorgesproken worden om te blijven weten van elkaar waarom mensen kiezen om mee te stappen in de campagne of in de strijd tegen armoede en onrecht. Verschillende van die organisaties zijn namelijk met dezelfde identiteitsvraag bezig, al dan niet expliciet. Maar omdat ze ‘dezelfde roots’ hebben en in dezelfde samenleving opereren, kennen ze gelijkaardige problemen. Daarom zijn de reacties op het voorstel om met elkaar de identiteitsvraag en de verhouding met de traditie door te spreken ook verschillend. Dit gaat van een beaming van het voorstel – ‘dat zou inderdaad een goed initiatief zijn’ – , tot een oproep naar Welzijnszorg om die traditie ook nu profetisch te blijven vertalen voor de samenleving, omdat het gesprek hierover in de eigen organisatie heel moeilijk is.
Zie Marc Van de Voorde, Actief pluralisme haalt ons uit de seculiere kramp … en moslims uit het religieuze getto, in Ludo Abicht e.a., Id., 13-40, p. 15-16. 4
48
Ook in het overleg met campagnepartners buiten de vertrouwde katholieke zuil speelt de identiteitskwestie van Welzijnszorg geen rol, ‘omdat het niet ter sprake komt in het overleg’. Tegelijk was het besef aanwezig dat de dynamiek die Welzijnszorg kenmerkt door de inspiratie van de medewerkers gedreven wordt. Op zich is daar niets mis mee. Het wordt wel lastig wanneer het niet ter sprake komt in het overleg op nationaal, en men dus de indruk krijgt dat het er niet zoveel toe doet, de confrontatie met de inspiratie op de regionale startavonden des te heviger aankomt, en men op zo’n momenten moeite heeft om te zien dat het rechtenverhaal of de strijd tegen armoede een gezamenlijk punt blijft, ook vanuit verschillende tradities of invalshoeken. In die gegevenheid dringt dus een reflectie op over de manier waarop de inspiratie of de traditie vandaag in de organisatie aanwezig is, hoe ze zich uit in praktijken en inzichten en waar haar kracht zit om Welzijnszorg ook in de toekomst de alerte beweging te laten zijn, die trouw blijft aan haar opdracht in een veranderende omgeving. 6.2.2. Diversiteit als kracht ontwikkelen We leven in een geseculariseerde en pluralistische samenleving. Beide termen zijn niet ondubbelzinnig en er wordt veel gediscussieerd over de verhouding van religie met de geseculariseerde samenleving. In dit opzicht kunnen we kort verwijzen naar de discussie over passief en actief pluralisme. Passief pluralisme stelt dat ‘ideeën en uitwisseling van ideeën vrij zijn en niemand mag omwille van zijn of haar ideeën vervolgd worden’. Het actieve pluralisme gaat verder en kant zich tegen een ‘inhoudelijke drooglegging van de levensbeschouwelijke discussie, als gevolg van het poneren van het ideaal van de neutraliteit of de uitbouw van een verzuilde samenleving’. Het is juist de ‘kracht van basisideeën, die mee vormgeven aan de uitbouw van een samenleving en daarom om verdere reflectie vragen’ die de plurale samenleving mogelijk maken als een zoeken naar het goede samenleven.5 Wanneer we de diversiteit van de samenleving ernstig nemen vraagt dit dus een dialoog tussen de levensbeschouwelijke partners en wel vanuit hun eigenheid. Welzijnszorg doet dit al in haar campagnes waar ze rond een bepaalde thematiek mensen en organisaties bijeenbrengt om de boodschap krachtig te laten klinken in de politiek en in brede lagen van de bevolking. Voorwaarde voor zo’n dialoog tussen verschillende levensbeschouwingen is wel dat we de betekenis van de eigen traditie kennen en kunnen inbrengen. Wanneer de inspiratie op tafel komt, gaat de dialoog niet alleen over wat ons te doen staat, maar ook waarom en waarvoor we dingen doen. Er worden geen normen of dogma’s verwacht maar een rechtvaardiging van wie we zijn en van waarom we doen wat we doen. Welk mens- en wereldbeeld bepaalt de keuzes en de opdracht van Welzijnszorg? En waarop zijn die beelden gestoeld? Die dialoog laat niet toe dat we verzanden in het neutraliteitsdiscours Dat discours verbiedt de gesprekspartners namelijk om de eigen inspiratie in te brengen in maatschappelijke keuzes of gesprekken. Daardoor houdt het elke dynamische ontwikkeling tegen.
GUIDO VANHEESWIJCK, De plaats van religie en levensbeschouwing in een seculiere samenleving, in LUDO ABICHT e.a., Id, 41-81, p. 69. Een discussie over de verhouding van religie met de samenleving is neergeschreven in o.a. EDUARDO MENDIETA en JONATHAN VANANTWERPEN (ed.), De kracht van religie in de openbare sfeer, Pelckmans, Klement, 2014. 5
49
We leven in een diverse samenleving. Ook Welzijnszorg als organisatie ontsnapt daar niet aan. De diversiteit van de geleefde identiteit is duidelijk aanwezig. Het zou goed zijn om deze verscheiden aanwezigheid binnen de organisatie te erkennen en als een kracht te ontwikkelen om de dialoog in een pluralistische context te oefenen. We kwamen niet alleen op een verscheidenheid van levensbeschouwing uit, maar ook op een verschillende aanpak van de regionale en de nationale medewerkers. Zonder dat het ene met het andere te maken moet hebben, merken we toch dat de regionale medewerkers op een andere manier met de katholieke traditie worden geconfronteerd dan de nationale medewerkers omwille van de directe confrontatie met de context. Het is vanuit die verschillende confrontatie dat de dialoog met de eigen traditie en de pluralistische context in de organisatie zelf op gang kan komen. Dat interne gesprek kan vruchtbaar zijn voor zowel de organisatie zelf – wie zijn wij en waar staan we voor? – als voor de bredere kerk en samenleving. Enerzijds maakt het interne gesprek duidelijk dat de katholieke traditie een verscheidenheid van omgang tolereert en zelfs stimuleert. Het interne pluralisme van de katholieke traditie is een pluspunt dat we hier terug op de kaart kunnen zetten. Niet iedereen voelt zich even verwant met de traditie, niet iedereen leeft vanuit dezelfde fragmenten of bronnen in de bijbel of traditie. Stemmen en kritische stemmen die mogen klinken houden een dynamiek gaande, en maken dat je niet vervreemd van de eigen organisatie. Het gesprek gaat namelijk ergens over! De interne dynamiek die op gang komt, beïnvloedt anderzijds ook de achterban, de ruimere kerkgemeenschap, de partners die de campagne mee dragen en de politici die de politieke eisen overhandigd krijgen. Het erkennen van het verschil in de organisatie zelf en het stimuleren ervan door het gesprek erover aan te gaan, zal dus een effect hebben over de levensbeschouwelijke grenzen heen. De verscheidenheid krijgt vorm in taal die verstaanbaar wordt voor iedereen. Zo wordt de traditie tot een geleefde realiteit en worden Welzijnszorg en haar medewerkers actieve dragers van de traditie.
50
INTERMEZZO: X-DAG: AAN DE SLAG MET TAAL EN DIVERSITEIT IN WELZIJNSZORG Dit onderzoek besloot met een dag, die op zoek ging naar de identiteit als grote onbekende: inspiratie als de X-factor van Welzijnszorg. Op deze dag werd, na de voorstelling van de resultaten, gewerkt met een methode die een aantal vanzelfsprekende termen uit het onderzoek zou vertalen. Dergelijke vanzelfsprekende termen zijn gestold en worden vaak in het gesprek ingezet om niet verder te moeten denken. Het gevaar bestaat dat dergelijke termen even dominant worden als degene waartegen men zich verzet, zonder dat redelijkheid hier nog te pas komt. We kunnen hier denken aan woorden als respect, zorg, verontwaardiging, mensenrechten, toekomst, enzovoort. De oefening wilde duidelijk maken dat ook dergelijk veelvuldig gebruikte woorden op tijd en stond herdacht moeten worden opdat ze nooit vanzelfsprekend en dus nietszeggend zouden worden. De taal om inspiratie en identiteit ter sprake te brengen bleek onvoldoende ontwikkeld om hierover te communiceren met elkaar en met derden. We maakten op die oefendag gebruik van het ‘woordenweb’. Deze oefening biedt de mogelijkheid om veel gebruikte en vanzelfsprekende woorden van een nieuwe inhoud te voorzien. Hierbij wordt een woord op een flap geschreven, waarrond de deelnemers vanuit drie invalshoeken een woord toevoegeen: vanuit een persoonlijke ervaring, vanuit de traditie van Welzijnszorg, vanuit de actualiteit. In gesprek met elkaar worden die woorden dan verder verfijnd. Op het einde van de oefening wordt gevraagd om met de woorden op de flap een zin te vormen die de opdracht van Welzijnszorg omschrijft vanuit het centrale woord. De gegeven woorden en uiteindelijke zinnen waren de volgende: -
[GEDREVENHEID]
Welzijnszorg
gaat
over
geraakt
worden,
verantwoordelijkheid nemen, en met veel enthousiasme en goesting doen, en anderen aansteken .
-
[VERONTWAARDIGING] Welzijnszorg stelt vast en voelt dat de wereld nog steeds niet is zoals die bedoeld is en wil handelen; we kunnen dit niet alleen en willen samenwerken met anderen die dit doel ook centraal willen plaatsen .
-
[EMANCIPATIE] Welzijnszorg streeft naar gelijkheid tussen mensen, we willen dit doen vanuit de kracht van mensen, maar mensen moeten die kansen ook krijgen en wij willen helpen om samen met hen die kansen te creëren met als ultiem doel onszelf overbodig te maken .
-
[TOEKOMST] In een open houding willen wij betekenis krijgen, hebben en maken; we willen uitkijken naar een betere wereld, in een tegenbeweging tegen pessimisme .
51
Een variant op de oefening kan zijn om het woordenweb uit te schrijven, en voor de zin wordt uitgeschreven de groepen laten doorschuiven die dan bij de volgende flap de zin zoeken en neerschrijven. Voordeel is dat er dan gewerkt moet worden met materiaal dat niet het eigen materiaal is, met woorden die door anderen zijn neergeschreven. Dit voedt de omgang met de verschillen in de organisatie. Om de gezamenlijkheid in de inspiratie of de geleefde identiteit op het spoor te komen, is het belangrijk dat iedereen aan bod kan komen in de oefeningen. Binnen de waarderende benadering zijn verschillende methodes ter beschikking om ieders inbreng te stimuleren en te komen tot een taal die de geleefde identiteit dicht bij de formele identiteit brengt. Zo ontwikkelt zich een dynamiek die de toekomst van organisatie open houdt. Enkele voorbeelden : - Vertrekken van duo-gesprekken over een positieve ervaring of een inspirerend moment in de organisatie. Dan in 3x2-gesprekken over wat dit betekent voor de identiteit van Welzijnszorg - Vertrekken van een externe inbreng, ‘homogene’ groepen vormen, en in gesprek gaan over vragen als: wat valt op in het verhaal? Waar liggen gelijkenissen en verschillen met Welzijnszorg? Welke kansen, uitdagingen en lessen kunnen we distilleren uit het externe verhaal voor Welzijnszorg? - World Café: verschillende tafels met een groep, waarop telkens een ander thema wordt doorgesproken. Na bijvoorbeeld twintig minuten wordt doorgeschoven, enkel de gespreksleider blijft zitten, en wordt er verder gepraat op basis van wat reeds door de eerdere groep gezegd is. Het is aan de gespreksleider, die drie groepen heeft ervaren, om een inhoudelijke reflectie en de procesmatige elementen binnen te brengen in het plenum. - Werken met beelden. Hoe herkenbaar zijn de beelden die de externe gesprekspartners binnenbrachten voor de medewerkers zelf? Hoe verstaan we die? Hoe zien we die wel/niet aan het werk in Welzijnszorg? - Oefenen van de diversiteit: groepen vormen waarin verschillende posities ten aanzien van de traditie aanwezig zijn, in gesprek laten gaan over een bepaald thema, bijvoorbeeld de verhouding tussen de traditie en het campagnethema. - Specifiek voor dit thema kan gewerkt worden met inspirerende figuren uit de traditie: in welke context leefden ze? Waarop werd gereageerd en hoe? Wat leren we hieruit? En hoe kan het geleerde vertaald worden naar de eigen context? Op het einde van de X-dag werd voorgesteld een oefenjaar in te lassen. Bovenstaande methodes kunnen daar een plaats krijgen. Er werd gevraagd om op post-its van verschillende kleuren de volgende zinnen te vervolledigen: - Het zou fantastisch zijn als … - Het zou verschrikkelijk zijn als … - Concrete tips voor de invulling van het oefenjaar
52
Na een samenvatting klinken de drie gezamenlijke antwoorden zo: - Het zou fantastisch zijn als de inspiratie van Welzijnszorg zou doorsijpelen in de gehele werking, in de beleidsplannen, in een charter, in de campagne, op de website waarbij de inspiratie als een kracht wordt ervaren. Daarvoor dient een taal ontwikkelt te worden die begrijpelijk is voor velen en waarin wij onszelf ook vlot kunnen uitdrukken. Daarbij is het belangrijk dat wij elkaar durven inspireren en kunnen leren van elkaar, en vandaaruit samen handelen en werken. Die inspiratie drijft ons ook naar de wereld waar we temidden van verschillende overtuigingen en religies, onderwijsnetten, enzovoort vanuit die inspiratie kunnen getuigen. -
Het zou verschrikkelijk zijn als dit proces tussen de plooien verdwijnt, onzichtbaar of
onherkenbaar is, wordt doodgepraat of tot een agendapunt wordt gereduceerd. Als geen juiste taal gevonden wordt, als het niet gedeeld wordt en niet doorwerkt in de werking. Als de diversiteit tot uniformiteit wordt of wordt opgesloten in het kerkelijke patroon. Positief gezegd: We pleiten voor zichtbaarheid en aanwezigheid van de inspiratie in de werking, maar dan op een manier die ons eigen is en herkenbaar voor ons allen. De inspiratie vindt in de diversiteit zijn rijkdom. -
Tips: Er is nood aan een structuur en een planning van het oefenjaar. We willen tijdens dit jaar
leren van anderen. Maar ook in de eigen organisatie willen we doen en oefenen. Dit kan onder de vorm van een uitstap, een andere vergaderstijl, het ontwikkelen van een cultuur van solidariteit en verdraagzaamheid, het ontwikkelen van een taal.
53
6.3. Toekomstmogelijkheden Eigen aan de katholieke traditie is dat ze gedreven wordt door en getrokken wordt naar een visioen van een betere wereld, van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, dat in het hele Bijbelverhaal op geregelde tijd wordt voorgesteld: van het scheppingsverhaal, over de bevrijdingsverhalen, profetische literatuur, het delen van brood en wijn en de visioenen van Johannes in het laatste boek van de bijbel. Gerechtigheid en solidariteit zijn de fundamenten van die nieuwe wereld en het ‘geloof dat het anders kan’ dat medewerkers van Welzijnszorg motiveert, is een uiting van de aanwezigheid van dit visioen in de werking. Het weten van het visioen houdt een toekomst open. 6.3.1. Inspiratie in bijbel en sociale leer van de kerk: De katholieke traditie die de voorbije decennia Welzijnszorg inspireerde en mee vorm gaf stoelt vooral op twee peilers van die traditie: de Bijbel en de sociale leer van de kerk. In de gesprekken met de medewerkers klonk door dat, wanneer gewerkt wordt vanuit een inspiratie deze geregeld gevoed moet worden. Hoe werkt de traditie door in het mens- en wereldbeeld dat aan de basis ligt van de idealen van Welzijnszorg? En hoe kan dat altijd weer vertaald en bereflecteerd worden? Mogelijkheden daartoe zijn om vormingen aangaande de opdracht die Welzijnszorg zichzelf geeft te koppelen aan vormingen of reflecties op Bijbelverhalen en elementen uit de sociale leer van de kerk. De pauselijke exhortatie De vreugde van het evangelie biedt de nodige paragrafen om het engagement en de opdracht van armoedebestrijding in de traditie te plaatsen.6 Ook inspirerende figuren uit de traditie, of uit de lijst die aangegeven werd door de deelnemers van de startavonden kunnen opgenomen worden in de te ontdekken figuren. 6.3.2. Traditie ontdekken als een openheid voor wat zich aandient We vatten het traditiebegrip op als een dynamisch gegeven, als een gebeuren dat zich voortdurend een nieuwe verhouding zoekt met de context. Zo verstaan is traditie geen statisch gegeven, iets wat we aan te nemen of te volgen hebben. Maar het is een gebeuren dat speurt naar wat belangrijk is, naar de plekken waar God zich laat zien in deze geschiedenis van mensen. Of ze zoekt naar ‘wat kan doorgaan aks oorsprong, grond en doel van de werkelijkheid’.7 Gehoorzaamheid aan de traditie is dan niet dogma’s en andere stellingen aannemen, maar wel dit zoekende en openbrekende karakter recht doen. Staan in de traditie dwingt ons dan voorbij te gaan aan ‘wij weten het (al)’, maar stelt ons in een continue onzekerheid dat iets aan ons gebeurt en dat we daarin te handelen hebben. Die houding doet ons anders kijken naar de werkelijkheid rondom ons.
PAUS FRANCISCUS, De vreugde van het evangelie (oorspr. Evangelii Gaudium), Brussel, Licap. Vooral het vierde hoofdstuk, De sociale dimensie van de evangelisatie, biedt goed materiaal om deze overweging te maken. 7 ERIK BORGMAN, … want de plaats waar je staat is heilige grond. God als onderzoeksprogramma, Amsterdam, Boom, 2008. 6
54
De oproep om ‘de tekenen van de tijd te lezen en ze te interpreteren in het licht van het evangelie’8 maakt dan dat we niet zozeer met eigen ogen kijken, maar met Gods ogen, met ogen die het visioen van een andere wereld in het vizier houden. 6.3.3. Subsidiariteit: vrijheid en verantwoordelijkheid van de betrokkenen Een van de basiselementen van de sociale leer van de kerk is het subsidiariteitsbeginsel. Dit beginsel wordt als volgt gedefinieerd: Evenals datgene, wat de individiuen op eigen initiatief en door eigen kracht kunnen presteren, hun niet ontnomen en aan de gemeenschap opgedragen mag worden, zo is het ook een onrecht en tegelijk een ernstig nadeel, ja een verstoring van de goede orde, om datgene wat door een kleinere en ondergeschikte gemeenschap gedaan en tot stand gebracht kan worden, naar een grotere en hoger in rangorde staande gemeenschap te verwijzen. Iedere sociale bemoeiing immer moet, krachtens haar natuur, hulp brengen aan de leden van het sociale lichaam, maar ze nooit vernietigen of opslorpen. 9 De uitwerking van dit principe voor een organisatie als Welzijnszorg is een studie op zich waard. De emanciperende werking van Welzijnszorg wordt er in uitgedrukt, alsook het belang van netwerking , zowel intern als met de pluralistische wereld.
‘6.3.4. Raken’ van mensen en inspiratie van medewerkers Vooral uit de enquête bij de deelnemers aan de startavonden bleek dat mensen zich vooral willen laten raken door wat er gaande is. Inzichten en kennis zijn een zaak, de emotionele of existentiële kant van het mens-zijn is minstens even belangrijk in het werken met en voor mensen. De aandacht voor onrecht en voor slachtoffers van onrecht is minstens evenzeer een kwestie van geraakt worden dan van rationele keuzes. Wil Welzijnszorg mensen blijven motiveren om te kijken naar wat werkelijk gebeurt in de samenleving, en zich daar ook aan toe te wijden, zal ook de motivatie en inspiratie van medewerkers van fundamenteel belang zijn. Het aangekondigde oefenjaar zal sterk moeten inzetten op het ontwikkelen van de bewustwording van en de formulering van de eigen inspiratie die tot gezamenlijkheid wordt. En dit op de verschillende niveaus in de werking van de organisatie. 6.3.5. Praktijken met toekomst: sensibilisering en bewegingskarakter Die eigen sensibilisering zal ook zijn vruchten afwerpen in de ruimere sensibilisering van de bevolking. Toen gevraagd werd naar de praktijken van Welzijnszorg die haar toekomst uitmaken, werden sensibilisering en het bewegingskarakter als sterke punten genoemd. Op dat vlak werd geregeld verwezen naar de gedrevenheid en de inspiratie van de medewerkers.
Deze oproep komt uit ‘Gaudium et spes, de pastorale constitutie over de kerk in de wereld van vandaag’ (art. 4). Dit document is goedgekeurd door het tweede Vaticaans concilie (1962-1965) en plaatst voor het eerst in de geschiedenis de kerk midden in de wereld. 9 Compendium van de sociale leer van de kerk, Brussel, Licap, 2013, p. 109. 8
55
Daarmee is eigenlijk gezegd dat de bezieling van de medewerkers van Welzijnszorg essentieel is wil de organisatie toekomst mee ontwikkelen, voor zichzelf, en voor de mensen, de projecten en de samenleving waarvoor zij zich geroepen weet. Vanuit die geleefde en geïnspireerde identiteit en staande in de traditie, zal Welzijnszorg zichzelf, haar achterban en de samenleving telkens opnieuw openbreken. Dat de krachten daarvoor aanwezig zijn, is uit dit onderzoek duidelijk gebleken.
56
Hoofdstuk 7. Besluit: Welzijnszorg als drager van de traditie
Staan in een traditie betekent niet afhankelijk zijn van andere instanties om de identiteit te formuleren. Integendeel, staan in een traditie als een dynamisch en zich steeds vernieuwend gebeuren vraagt van de organisatie dat ze drager wordt van de traditie, waarvan ze tegelijk erfgenaam is. Want een traditie biedt veel: inzichten en ervaringen uit eerdere generaties worden gekoesterd en gestold tot inspirerend materiaal voor de huidige en komende generaties. Het is de verantwoordelijkheid van de huidige generatie om deze geschiedenis verder te schrijven en dragers te zijn van de traditie. Dit veronderstelt het bewustzijn dat de organisatie zelf meeschrijft aan de wereld van vandaag en ze zo vormgeeft dat toekomst kan opgemerkt worden. Vertaald naar de opdracht van Welzijnszorg betekent dit dat haar onvermoeibare inzet voor mensen in armoede, haar aantrekken van partners en medewerkers, vrijwilligers en vrijgestelden, haar formuleren een doorduwen van politieke eisen, een traditie van recht en liefde gaande houden. Om dit vol te houden is een bewustzijn van de eigen inspiratie en identiteit en een voortdurende vertaling daarvan een noodzaak. De traditie ernstig nemen, ook de eigen opdracht daarin, maakt het mogelijk om de spanning uit te houden, die verwoord werd door de een van de medewerkers: “Het zijn ervaringen van lukken, en mislukken en toch doorgaan.” Armoede is een niet aflatend gegeven. Elke generatie wordt geconfronteerd met mensen in armoede. En elke generatie heeft recht op mensen die ijveren voor een eerlijke en rechtvaardige omgang met mensen in armoede. Is dit niet het vasten dat ik verkies: misdadige ketenen losmaken, de banden van het juk ontbinden, de verdrukten bevrijden, en ieder juk breken? Is het niet: je brood delen met de hongerige, onderdak bieden aan armen zonder huis, iemand kleden die naakt rondloopt, je bekommeren om je medemensen? Dan breekt je licht door als de dageraad, je zult voorspoedig herstellen. Je gerechtigheid gaat voor je uit, de majesteit van God vormt je achterhoede. (Jesaja 58,6-8)
57
Literatuurlijst
Welzijnszorg vzw, www.welzijnszorg.be LUDO ABICHT e.a., Hoofddoek, hoofdzonde? Pluralisme en neutraliteit in de seculiere samenleving, Kalmthout, Pelckmans, 2013. THIJS CASPERS, Proeven van goed samenleven. Inleiding in het katholiek sociaal denken, met voorwoord van Erik Borgman, Adveniat/VKMO, 2012. Compendium van de sociale leer van de kerk, Brussel, Licap, 2004. Opinie LUC HUYSE, De Standaard, 12 januari 2013 EDUARDO MENDIETA en JONATHAN VANANTWERPEN (ed.), De kracht van religie in de openbare sfeer, (met bijdragen van Judith Butler, Jürgen Habermas, Charles Taylor en Cornel West) Pelckmans, Klement, 2014.
DIMITRI MORTELMANS, Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden, Leuven, Acco, 2007. Paus Franciscus, de vreugde van het evangelie, Brussel, Licap, 2014. NELLA VAN DEN BRANDT, Religie splijt de Vlaamse vrouwenbeweging, in TGL, november 2012.
58
Onderzoek in opdracht van Welzijnszorg