Innovatie, tussen traditie en toekomst
Een theoretisch onderzoek naar de betekenis van innovatie voor sociaal-culturele praktijken
dr. Frank Cockx en Marc Jans
derzoek
SoCiuS-on
Gallaitstraat 86 bus 4 1030 Brussel www.socius.be
Colofon SoCiuS Steunpunt voor Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk vzw Gallaitstraat 86 bus 4 1030 Brussel
[email protected] www.socius.be www.prettiggeleerd.be www.bijleren.be www.oscaronline.be Brussel, december 2010 D/2010/4393/7 Auteur: dr. Frank Cockx en Marc Jans Vormgeving: www.commsa.be
© SoCiuS vzw Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
4
Inhoud Woord vooraf ...............................................................................................................................................7
Hoofdstuk
1
Onderzoeksopzet.............................................................................................. 9 1.1 Navolgbaarheid ...................................................................................................................................10 1.2 De relatie tussen theorie en praktijk ..................................................................................................11
Hoofdstuk
2
Innovatie, een populair discours .................................................................. 13 2.1 Economisch innovatiediscours ...........................................................................................................14 2.2 Descriptief en prescriptief innovatiediscours ....................................................................................15 2.3 Technologisch innovatiediscours .......................................................................................................16 2.4 Nieuwe ontwikkelingen.......................................................................................................................17 Besluit ........................................................................................................................................................18
Hoofdstuk
3
Een organisatieperspectief op innovatie......................................................19 3.1 Object van innovatie ............................................................................................................................20 3.2 Aard van de innovatie .........................................................................................................................22 3.3 Richting van innovatie.........................................................................................................................24
5
Hoofdstuk
4
Naar een sociaal-cultureel innovatiediscours ............................................. 27 Inleiding .....................................................................................................................................................28 4.1 Innovatie en sociaal werk ...................................................................................................................29 4.2 Innovatie en sociaal-culturele praktijken ..........................................................................................31 4.2.1 De missie van sociaal-cultureel werk ..................................................................................31 4.2.2 Het continuüm sociaal-culturele praktijken – sociaal-cultureel werk ....................................32 4.2.3 De sociaal-culturele methodiek ...........................................................................................33 4.2.4 Van referentiepunt naar concrete praktijken.........................................................................34 4.3 Maatschappelijke context ...................................................................................................................37 4.3.1 Naar een diverse en solidaire samenleving ..........................................................................37 4.3.2 Naar een duurzame samenleving.........................................................................................38 4.3.3 Veranderend lidmaatschap en vrijwillige inzet......................................................................38 4.3.4 Biografisch leren .................................................................................................................39 4.3.5 Burgerschap........................................................................................................................40 4.3.6 Digitalisering en technologische ontwikkelingen ..................................................................40 4.4 Sociaal-culturele innovatie als leerproces.........................................................................................41 4.4.1 Een dubbele leerlus .............................................................................................................41 4.4.2 Sociaal-culturele innovatie ..................................................................................................43 4.5 Sociaal-culturele benadering versus marktbenadering ....................................................................45
Hoofdstuk
5
Aan de slag .................................................................................................... 47 5.1 Sociaal-culturele benadering van innovatie ......................................................................................48 5.2 Aandachtspunten voor succesvol innoveren .....................................................................................50 5.2.1 Op weg naar een innovatieve sociaal-culturele organisatie ..................................................50 5.2.2 Op weg naar innovatieve sociaal-culturele praktijken ..........................................................51 5.2.3 Op weg naar sociaal-culturele innovatie ..............................................................................53
Bijlage ........................................................................................................... 55 1. Situering .................................................................................................................................................56 2. Vragenlijst...............................................................................................................................................56 3. Beschrijving ............................................................................................................................................57 3.1 Met wie wordt samengewerkt?.............................................................................................................57 3.2 Op welk terrein wordt geïnnoveerd? .....................................................................................................58 3.3 Welke sociaal-culturele functies worden ingezet? .................................................................................59 4. De aard van de innovatieve sociaal-culturele praktijken ..........................................................................60
Bibliografie ................................................................................................... 62
6
Woord vooraf Het was ook jou allicht niet ontgaan: Vlaanderen zet in op innovatie. Dat blijkt althans uit tal van beleidsnota’s en -verklaringen. Innovatie wordt daarin voorgesteld als een toverwoord. Het is de sleutel om onze welvaart in stand te houden, uit te breiden en om economische groei te realiseren. Moet ook sociaal-cultureel werk aan de slag met deze toverformule? En hoe kunnen we innovatie dan opvatten in relatie tot sociaal-culturele praktijken? Vragen die opduiken in het licht van de ronkende beleidsverklaringen. Aan de hand van een verkennend onderzoek ging Socius op zoek naar de betekenis van innovatie voor sociaal-culturele praktijken. Dit onderzoek is het sluitstuk in een reeks van drie Socius-onderzoeken gespreid over de afgelopen drie jaar (2008 tot 2010): • Een kwalitatief onderzoek (hermeneutisch-interpretatief) naar de betekenis van participatie in sociaal-culturele praktijken vanuit deelnemersperspectief op basis van biografische interviews (Cockx en Bastiaensen, 2010) • Een kwantitatief (empirisch-analytisch) onderzoek naar het deelnemers- en participatieprofiel van participanten aan sociaal-cultureel volwassenenwerk op basis van enquêtes (Vermeersch en Vandenbroucke, 2010) • Dit conceptueel (theoretisch) onderzoek naar de mogelijke betekenis van innovatie voor sociaal-culturele praktijken naar aanleiding van cases en op basis van literatuur. De twee eerste onderzoeken stoelen op empirische gegevens. Dit derde onderzoek is conceptueel van aard. Naar aanleiding van aan ons gesignaleerde innovatieve sociaal-culturele praktijken zochten we in de wetenschappelijke literatuur naar de mogelijke betekenis van innovatie voor sociaal-culturele praktijken. Net zoals bij de twee voorgaande onderzoeken formuleren we ook hier conclusies voor de praktijk. De keuze voor innovatie als onderwerp van dit derde onderzoek sluit aan bij beleidskeuzes van Socius gesteund op stakeholdersbevragingen: • Uit onze strategische nota 2008-2010: “Socius ontwikkelt zich tot een expertisecentrum inzake innovatieve sociaal-culturele praktijken.” • Een strategisch doel uit ons recent beleidsplan (2011-2015): “Innovatieve sociaalculturele praktijken zijn, samen met organisaties uit het werkveld ontwikkeld en voor de sector ontsloten.” In dit onderzoeksrapport reiken we begrippen en kaders aan. Die helpen ons om in een volgende stap – vanaf 2011 – op basis van een meer actiegerichte benadering, samen met organisaties uit het werkveld, innovatieve sociaal-culturele praktijken te ontwikkelen en daarop te reflecteren.
7
8
Hoofdstuk
Onderzoeksopzet
9
1
1.1 Navolgbaarheid Navolgbaarheid is een basisregel voor wetenschappelijk onderzoek. Om onderzoeksresultaten kritisch te kunnen beoordelen, verduidelijken onderzoekers hoe ze te werk gaan en zijn gegaan. Alvorens in de onderzoeksresultaten te duiken, schetsen ook wij de gevolgde aanpak. In een onderzoeksnota (Cockx, 2009) lichtten we ons plan van aanpak toe. In die nota namen we ons voor om zo veel mogelijk innovatieve sociaal-culturele praktijken te verzamelen en, na een eerste brede analyse, een selectie daaruit meer diepgaand te bevragen in de vorm van casestudies. We nodigden de sociaal-culturele sector uit om ons zo veel mogelijk innovatieve sociaal-culturele praktijken te signaleren. Een eerste analyse, van de op die manier verzamelde praktijken, leverde onvoldoende resultaat op. Dit daagde ons uit om ons plan van aanpak en onze uitgangspunten opnieuw kritisch te bekijken. We stelden vast dat we op dat moment nog niet over voldoende concepten en kaders beschikten om de verzamelde sociaal-culturele praktijken betekenisvol te kunnen analyseren. Juist omwille van die conceptuele leemte was ook onze oproep naar innovatieve sociaal-culturele praktijken onvoldoende duidelijk en wetenschappelijk onvoldoende zuiver. Twee mogelijkheden bieden zich op zo’n moment aan. Ofwel duik je dan als onderzoeker in de praktijkbeschrijvingen en probeer je van onderuit begrippen en kaders te ontwikkelen om betekenis te geven aan die praktijken. Dit past in de lijn van de zogenaamde “grounded theory” benadering. Dit is een systematische en kwalitatieve onderzoeksmethode binnen de sociale wetenschappen ontwikkeld door Glaser en Strauss (1967). Ofwel duik je in de theorie en ga je op zoek naar begrippen en kaders om betekenis te geven aan de praktijk, in ons geval innovatieve sociaal-culturele praktijken. We kozen voor die laatste aanpak, een theoretisch conceptueel onderzoek dus. Immers, de eerste analyses van de verzamelde praktijken leerden ons dat innovatie heel veel verschillende betekenissen krijgt in de praktijk. Die verscheidenheid aan betekenissen werd mee veroorzaakt door de zeer open manier waarop we zelf opriepen om innovatieve sociaal-culturele praktijken te signaleren. Omwille van die grote verscheidenheid dreigden we hopeloos verloren te lopen binnen het kader van een “grounded theory” benadering. In tweede instantie richtten we onze aandacht dus naar theoretische concepten en begrippen die ons helpen om innovatie in relatie tot sociaal-culturele praktijken te duiden. We zetten sterker dan voorheen in op literatuurstudie, zochten verschillende invalshoeken op innovatie. Vooral in sociologische analyses geïnspireerd op de kritische discours analyse (hoofdstuk 2) en in de managementwetenschappen en de organisatieleer (hoofdstuk 3) vonden we aanknopingspunten om onze zoektocht naar concepten en kaders verder te zetten. Maar dergelijke literatuur legt zo goed als geen verband tussen innovatie en sociaal-culturele praktijken. Vervolgens maakten we zelf een vertaling naar sociaal-culturele praktijken (hoofdstuk 4). We werkten stapsgewijs een denk- en handelingskader uit om het verband tussen “innovatie” en “sociaal-culturele praktijken” op begrip te brengen. Voor die oefening konden we nauwelijks terugvallen op literatuur. Enkel een bijdrage van Van den Eeckhaut (2011) aan ‘Wissels, handboek sociaal-cultureel werken met volwassenen’ sluit qua focus zeer goed aan bij de vertaalslag waar wij voor stonden. Tot slot formuleren we in een laatste hoofdstuk op basis van onze bevindingen conclusies en aanbevelingen voor de praktijk (hoofdstuk 5). Om onze aanpak voldoende transparant te maken, nemen we de analyse van de verzamelde praktijken op als bijlage en verwijzen we zorgvuldig naar de geraadpleegde literatuur. Telkens
10
wanneer we concepten en begrippen uit de literatuur vertalen naar sociaal-culturele praktijken plaatsen we de keuzes die we daarbij maken in een tekstkader. Zo kan je als lezer onze logica kritisch volgen.
1.2 De relatie tussen theorie en praktijk Bij de aanvang van dit onderzoek maakten we ons sterk om niet van bovenaf of theoriegestuurd betekenis te geven aan innovatie in relatie tot sociaal-cultureel werk. Maar de wending die we namen in het onderzoeksverloop wijzigt de verhouding tussen een theoretisch en een praktijk- of actiegericht perspectief grondig. We staan daarom nog even stil bij die wending en bij de centrale onderzoeksvragen die ons gedurende het ganse onderzoek, soms zelfs letterlijk, wakker hielden. Naar aanleiding van onze oproep verzamelden we via een webapplicatie 68 volledig ingevulde records. Een analyse van die 68 innovatieve sociaal-culturele praktijken vind je als bijlage. Doorheen dit rapport verwijzen we ter ondersteuning van onze conceptuele keuzes regelmatig naar dit staal van 68 praktijken en de volgende besluiten uit de analyse ervan: 1. Actoren uit het brede sociaal-culturele werkveld zetten zich in om te innoveren en te vernieuwen. We kregen respons van actoren uit het sociaal-cultureel volwassenenwerk, het jeugdwerk, de kunsten, de sociaalartistieke projecten, het (lokaal) cultuurbeleid en het onderwijs. 2. Netwerken en samenwerkingsverbanden ondersteunen in de meeste gevallen innovatieve sociaal-culturele praktijken. Dit blijkt althans uit de vele partners, ook van buiten de sociaal-culturele sector, die betrokken zijn in de verzamelde praktijken. 3. De 68 innovatieve sociaal-culturele praktijken zijn overwegend intern georiënteerd. De vernieuwing past meestal binnen de eigen en heersende organisatielogica. Niet te verwonderen daar sociaal-culturele organisaties, gedreven door hun missie en visie, uit zichzelf vaak gericht zijn op vernieuwing en verandering. 4. Ondanks de bovenstaande besluiten bieden de 68 praktijken geen globaal en eenduidig beeld van wat we kunnen verstaan onder “innovatieve sociaal-culturele praktijken”. De ene keer komt men met een vertrouwd aanbod voor een tot dan nog onbereikte, nieuwe doelgroep. Een andere keer past men in relatie tot de klassieke doelgroep een nieuwe methode of werkvorm toe of snijdt men een nieuw thema aan. In enkele praktijken slaat innovatie op een combinatie van verschillende invalshoeken: een nieuwe doelgroep, een nieuwe methode of werkvorm, een nieuwe inhoud. In een beperkter aantal praktijken vormt verandering van de eigen organisatie de inzet van de innovatie. Met de keuze voor een onderzoek naar “innovatieve sociaal-culturele praktijken” stelden we onszelf voor een bijzonder moeilijke opdracht. Al was het maar omdat een eerste blik op de praktijk geen globaal en eenduidig beeld oplevert. Hoe kunnen we dan wat nieuw, en dus nog onbekend en onbenoemd is, vatten? Kunnen we daaruit conclusies trekken voor het professioneel sociaal-cultureel handelen? Je begrijpt dat we daar wel eens van wakker lagen. We stonden voor de uitdaging om wat innovatief en dus nieuw is binnen het kader van sociaal-culturele praktijken, en bijgevolg in zekere mate nog onbekend en onbenoemd is, op begrip te brengen.
11
De centrale vragen van ons onderzoek zijn: • • • •
Wat verstaan we onder innovatie? Wat is de betekenis van innovatie voor sociaal-cultureel volwassenenwerk? Wat zijn innovatieve sociaal-culturele praktijken? Wat is sociaal-culturele innovatie?
In de volgende hoofdstukken formuleren we onze antwoorden. We baseren ons daarvoor op kritische discoursanalyse, inzichten uit managementwetenschappen en organisatieleer. We maken een eigen vertaling van innovatie naar de context van sociaal-cultureel werk en sociaal-culturele praktijken. Die theoretisch gestuurde vertaling biedt ons begrippen en definities om vanaf 2011 meer actiegericht en samen met organisaties uit het werkveld innovatieve praktijken te ontwikkelen. Die begrippen zijn geen normen maar hulpmiddelen om samen te kunnen overleggen en te experimenteren in functie van innovatieve sociaal-culturele praktijken.
12
Hoofdstuk
Innovatie, een populair discours
13
2
Bekijken we ‘innovatie’ als een discours, dan gaan we op zoek naar de betekenis die een bepaalde groep binnen een bepaald domein (beleid, wetenschap en praktijk) geeft aan het begrip innovatie. Zo’n discours bepaalt niet alleen de betekenis die we geven aan innovatie, het stuurt ook bewust en onbewust ons gedrag. Het staat niet los van ruimere ontwikkelingen in de samenleving. Analyse van de sturingskracht die uitgaat van discoursen op actorschap, maatschappelijke ontwikkelingen en maatschappelijke verhoudingen is een belangrijk aandachtspunt voor kritische discoursanalyse of critical discourse analysis (CDA) (Wodak & Meyer, 2001 en Fairclough, 1992). CDA is een wetenschappelijke methode gebaseerd op de theorie over discoursen van Michel Foucault. We zijn ons niet altijd bewust van de sturing die uitgaat van zulke dominante discoursen. Juist daarom werkt het verhelderend om met het oog op een beter begrip van innovatieve sociaalculturele praktijken en sociaal-culturele innovatie het heersende innovatiediscours kritisch tegen het licht te houden. De wijze waarop in onze samenleving over innovatie gesproken en geschreven wordt, beïnvloedt ook vrijwilligers, sociaal-cultureel werkers, sociaal-culturele organisaties en beleidsvoerders. De betekenis en de concrete vorm die zij geven aan hun verlangen om te innoveren wordt er mee door bepaald. Met de hulp van enkele auteurs analyseren we de hedendaagse innovatiediscoursen kritisch. Niet om, zoals Don Quichot, blind de strijd aan te gaan tegen het geloof in innovatie. Wel om, in lijn met de kritisch-reflexieve traditie van sociaal-cultureel werk, mogelijke valkuilen die met elke vorm van geloof samengaan, te ontmaskeren.
2.1 Economisch innovatiediscours Beleidsvoerders, wetenschappers en captain’s of industry benadrukken dagelijks het belang van innovatie voor onze samenleving. Om een voorbeeld te noemen: het Innovatiecentrum Vlaanderen is een van de vlaggenschepen van ViA (Vlaanderen in Actie), het toekomstproject van Vlaanderen. Onder meer door middel van innovatie moet Vlaanderen excelleren op elk maatschappelijk domein: wetenschappelijk, economisch, ecologisch, onderwijskundig, sociaal, internationaal en bestuursmatig. Innovatieve oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen zorgen naar verluid voor de creatie van banen, stellen onze bedrijven in staat om internationaal door te groeien en brengen Vlaanderen bij de top van de Europese regio’s. In die tijdgeest drukken ook sociaal-cultureel werkers, sociaal-culturele organisaties en betrokken beleidsvoerders het verlangen uit meer innovatief te zijn in hun sociaal-culturele praktijken. Het Innovatiecentrum Vlaanderen en ViA volgen het heersende discours over innovatie, een economisch gekleurd discours. De heerschappij van dit economisch discours blijkt overduidelijk uit de immense hoeveelheid managementliteratuur over innovatie en uit de economische invalshoek die daarin domineert. Klik in de zoekrobot van om het even welke bibliotheek verbonden aan economische wetenschappen op ‘innovatie’ en je verliest jezelf in de hoeveelheid bijbehorende publicaties. Innoveren wordt binnen dat economisch discours gezien als een noodzakelijke voorwaarde om onze welvaart in stand te houden. Welvaart wordt dan afgemeten aan economische groei en winstmaximalisatie. Het meest sprekende beeld van dit discours is de label ‘nieuw’. Een sterker verkoopargument is vandaag niet te vinden.
14
Hier past een eerste nuancering in onze oefening om innovatieve sociaal-culturele praktijken en sociaal-culturele innovatie op begrip te brengen. Innovatieve sociaal-culturele praktijken en sociaal-culturele innovatie kunnen we niet zo maar verbinden met een marktbenadering eigen aan het heersende economische discours. De finaliteit van sociaal-culturele praktijken is niet in eerste instantie gericht op economische groei maar op maatschappelijke meerwaarde.
Niet winst is de drive voor innovatieve sociaal-culturele praktijken maar de missie die men voor ogen houdt.
2.2 Descriptief en prescriptief innovatiediscours Rond de eeuwwisseling onderscheidde Klein (2001) binnen het heersende economische discours twee complementaire maar soms ook tegenstrijdige innovatiediscoursen. Enerzijds ontwaart hij een beschrijvend discours dat vooral focust op nieuwe producten en processen: het descriptief innovatiediscours. Dit discours zoomt in op de introductie van nieuwe producten of processen en op de al dan niet noodzakelijke voorwaarden die daaraan voorafgaan. Dit discours is zeer nadrukkelijk aanwezig in de managementliteratuur. Ook wij zijn verderop in dit onderzoeksrapport schatplichtig aan dit descriptief innovatiediscours. Eens je overtuigd bent van de noodzaak of de zin om te innoveren, kan je binnen dit discours heel wat inzichten en richtlijnen afleiden die effectief innovatief handelen ondersteunen. Naast dit descriptief discours onderscheidt Klein (2001) ook een prescriptief innovatiediscours. Dit is een meer profetisch discours dat aanmaant tot innoveren, dat zonder meer aanneemt dat vooruitgang (meestal begrepen als economische groei) een kwestie is van innoveren. Innovatie wordt binnen dit discours voorgesteld als de sleutel tot welvaart, groei en competitief voordeel in tijden van globalisering. Sterker nog, innovatie wordt voorgesteld als iets onontkoombaar. Dit prescriptief discours is veel breder dan het descriptief discours en wordt in belangrijke mate aangehangen door beleidsvoerders en ‘captains of industry’. Je vindt dit discours terug in het voorwoord en in de titels van tal van beleidsdocumenten, managementboeken en in officiële speeches. Het neemt veel meer de vorm aan van slagzinnen. In het economisch systeem is het prescriptief innovatiediscours vandaag erg dwingend geworden. Innovatie wordt binnen dat systeem een doorslaggevend criterium voor succes en voor organisaties een strategisch objectief op zichzelf. Organisaties en gemeenschappen die de eenentwintigste eeuw met succes doorkomen, zouden deze zijn die voortdurend innoveren. In onze hedendaagse kenniseconomie lijkt innovatie wel een kwestie van ‘overleven’ te worden. Zo nodigt Jef Staes (2007, 2009) ons met aandrang uit toe te treden tot de club van innovatieve organisaties, de club van de toekomst. Dit is nog een brave uitnodiging. De literatuur over innovatie staat bol van straffere aanmaningen om werk te maken van innoveren. We noemen er maar enkele: • Wie niet van koers verandert, lijdt schipbreuk • Wie niet verandert, is gezien • Open innoveren of sterven
15
Dergelijke pleidooien om te innoveren richten hun pijlen meer en meer ook naar organisaties die niet gericht zijn op economische winst. Het onderwijs, de social-profitsector, de politiek en zelfs de hele samenleving moeten in hun ‘business’ en ook in hun cultuur innoveren ten behoeve van de nieuwe wereld waarin we leven. Ook de sociale sector vernieuwt in een snel tempo. Beleid wordt aangepast, organisatiestructuren worden bijgesteld, sociale interventies komen en gaan. Het prescriptief innovatiediscours vergezelt ook in de sociale sector heel wat innovatie-inspanningen. Zo stelt Harry Broekman (1999): “Meer dan ooit betekent stilstand achteruitgang voor instellingen werkzaam in de sociale sector. … Het tijdig en adequaat vernieuwen van het aanbod is een voorwaarde voor groei en bloei van de organisatie.” Jan Steyaert (2009) stelt zich kritisch op ten aanzien van dit prescriptief discours. Hij beschouwt het drukke veranderen in de sociale sector als een hype en stelt zich de vraag of al die innovatiekracht ook tot beter sociaal werk leidt. Een risico dat samengaat met het prescriptief innovatiediscours is immers dat organisaties meestappen in een zogenaamde overlevingsstrijd. Ze gaan dan streven naar innovaties die elkaar in een te hels tempo opvolgen en worden uiteindelijk verandermoe (Wallaert, 2009). Innoveren om te innoveren, dat moeten we in relatie tot sociaal-culturele praktijken absoluut vermijden. Als we dit niet doen, stappen we uit onze kritische rol, eigen aan sociaal-cultureel werk. Ook ten aanzien van de verschillende discoursen over innoveren stellen we ons beter kritisch op. Niet zozeer om noodzakelijke of gewenste innovaties in het kader van sociaalculturele praktijken uit de weg te gaan.
Binnen het kader van sociaal-culturele praktijken moeten innovaties relevant zijn en wezenlijk bijdragen tot de maatschappelijke meerwaarde die daarin voor ogen wordt gehouden.
Of zoals Younghee Jung, designmanager bij Nokia, het zegt: “Innovation is more about relevance than about newness”.
2.3 Technologisch innovatiediscours Naast de mogelijk ongewenste impact van een prescriptief discours op innovatieve sociaalculturele praktijken en sociaal-culturele innovatie ligt nog een andere valkuil op de loer. Het heersende innovatiediscours herleidt innovatie vaak tot een technologische kwestie. Hoewel procesinnovatie, sociale innovatie - begrepen als innovatie van de arbeidsorganisatie - en marktinnovatie opgang maken en heel wat niet-technologische kenmerken vertonen, blijft een heel groot deel van de innovatieliteratuur zich richten op technologische aspecten. Het begint al met de beschikbare data die innovatie meten (Smith, 2003). Veel gebruikte maten zijn de gerapporteerde uitgaven voor Onderzoek en Ontwikkeling (O&O) of het aandeel O&Opersoneel. Zo stelt het Pact 2020 dat Vlaanderen tegen 2014 3 % van zijn bruto binnenlands
16
product besteedt aan O&O en dat dit aandeel na 2014 verder zal toenemen. Een andere veel gebruikte indicator zijn patenten. Het Pact 2020 ambieert ook een jaarlijkse toename van het aantal patentaanvragen in Vlaanderen met een hogere en betere spreiding over alle sectoren, bedrijfstypes en maatschappelijke geledingen. Maar ook hier schuilt een grote technologiebias (Van Gyes en Vandenbrande, 2005). Beide indicatoren (O&O-inspanningen en patenten) meten in werkelijkheid overwegend de prestaties op vlak van nieuwe technologische producten. De website van het Innovatiecentrum Vlaanderen rapporteert over een doorlichting van een duizendtal recente projecten ondersteund door het Vlaams Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie. De resultaten van deze doorlichting illustreren duidelijk de technologiebias. Slechts bij 19 % was sprake van de aanwezigheid (dus niet noodzakelijk het hoofdthema) van niet-technologische aspecten van innovatie. Van deze minderheid ging het daarbij in hoofdzaak om bedrijfsorganisatie (33 %), procesorganisatie (32 %) en nieuwe diensten (24 %). In de manier waarop de Vlaamse overheid, gedreven door Europese benchmarking, innovatie verwoordt, opvolgt en aanstuurt, ligt de nadruk ontegensprekelijk op technologische productinnovatie. Op die manier worden veel andere en voor sociaal-cultureel volwassenenwerk vaak ook zeer relevante innovaties uit het oog verloren. We onderkennen zonder meer dat technologische ontwikkelingen ook in relatie tot sociaal-culturele praktijken heel wat kansen inhouden en besteden daar in het bestek van dit rapport ook aandacht aan.
We definiëren innovatieve sociaal-culturele praktijken expliciet ruimer dan het introduceren van technologische nieuwigheden en hebben ook oog voor niettechnologische innovaties.
2.4 Nieuwe ontwikkelingen De vele aandacht die vandaag uitgaat naar innovatie is sterk verbonden met de snelle technologische ontwikkelingen van de afgelopen decennia. Diezelfde snelle ontwikkelingen maken dat ook binnen het innovatiediscours nieuwe invalshoeken ontstaan en bepaalde invalshoeken aan belang winnen. We bespreken tot slot twee interessante – en ook vrij recente – begrippen: open innovatie en transities.
Open innovatie Open innovatie slaat op de praktijk van bedrijven om innovatieve ideeën met anderen uit te wisselen, door processen of uitvindingen met andere bedrijven of organisaties te verhandelen. Het achterliggend idee bij open innovatie is dat bedrijven en organisaties, in een wereld van wijd verspreide kennis en kenniseconomie, niet langer enkel en volledig kunnen vertrouwen op eigen onderzoek, inzichten en ontwikkelingen. Meer dan eens leidde dit ertoe dat organisaties welbepaalde diensten uitbesteedden, hun marktpositie herdefinieerden of organisatie-interne veranderingen doorvoerden. Verhandelen van licenties, aangaan van joint ventures en opzetten van spin-offs zijn maar enkele hedendaagse marktstrategieën die gebaseerd zijn op een open perspectief op innovatie. De beweging naar open innovatie breekt met
17
de gangbare praktijk die van weeromstuit gesloten innovatie genoemd wordt. Open innovatie gaat uit van de gedachte dat externe kennis ingebracht moet worden in het innovatieproces maar ook dat interne kennis vercommercialiseerd kan worden. Open innovatie maakt de weg vrij voor het aangaan van tijdelijke allianties in een concurrentiële omgeving. Het idee achter open innovatie en bijbehorende allianties is ook voor sociaal-culturele praktijken relevant. Gezien de focus op maatschappelijke meerwaarde – en niet op economische winst – spreken we in het kader van sociaal-culturele praktijken liever over partnerschappen dan over tijdelijke allianties van concurrenten. In bijlage kan je lezen hoe belangrijk partnerschappen zijn voor de 68 sociaal-culturele praktijken die we verzamelden. Zowel binnen- als buitenlandse partners, zowel van binnen als van buiten de sector van het sociaal-cultureel werk. Met zijn concept van gespreide praktijkgemeenschappen biedt Wenger (1998) ook voor sociaal-cultureel werkers een inspirerend kader om open innovatie over de grenzen van de eigen sociaal-culturele organisaties te organiseren en te stimuleren.
Duurzaamheidtransities De afgelopen tien jaar maken transitiestudies gebaseerd op de systeemtheorie opgang in de wetenschap. Transities begrijpt men als structurele maatschappelijke veranderingen in de richting van duurzaamheid (Rotmans, 2005; Jones en De Meyere, 2009; Peeters, 2010a). Het zijn ingrijpende processen waarbij bestaande structuren, gebruiken en gedachtegangen worden afgebroken en nieuwe in de plaats komen. Maatschappelijke transities zijn veranderingsprocessen waarbij cultuur, structuur en gebruiken van een maatschappelijk systeem blijvend worden veranderd. Zo begrepen, sluit het transitiedenken nauw aan bij de maatschappelijke doelen van heel wat sociaal-culturele praktijken. Zeker wanneer gemeenschapsvormende, educatieve, maatschappelijke activerings- of culturele functies in die praktijken gericht zijn op maatschappelijke verandering en niet uitsluitend op aanpassing van individuen (Cockx, 2010). In de theorie en de praktijk van transities focust men bovendien net zoals in tal van sociaal-culturele praktijken, op een duurzame toekomst.
Sociaal-cultureel werk is een relevante sector of, in termen van transitiestudies, een systeem naast vele andere. Het sociaal-cultureel werk ondersteunt structurele- en gedragsveranderingen.
Besluit Uit deze beknopte discoursanalyse onthouden we volgende elementen voor de constructie van een eigen sociaal-cultureel innovatiediscours. Innovatieve sociaal-culturele praktijken en sociaal-culturele innovatie zijn gericht op een normatief geladen maatschappelijke meerwaarde en moeten bijgevolg maatschappelijk relevant zijn. Maatschappelijke meerwaarde schuilt niet alleen in technologische innovatie maar ook in processen waarbinnen diverse maatschappelijke systemen, actoren en groepen ruimte vinden om met elkaar in interactie te treden.
18
Hoofdstuk
Een organisatieperspectief op innovatie
19
3
Een kritische discoursanalyse leert ons hoe er vandaag gedacht wordt over innovatie en wat de impact daarvan kan zijn op organisaties. Maar wat kunnen we nu concreet verstaan onder innovatie? Die vraag blijft hangen. We zoeken antwoorden in de uitgebreide literatuur over dit thema en lichten de meest gangbare begrippen toe. Vooral in de managementliteratuur en in de organisatieleer vinden we aanknopingspunten voor een meer concrete kijk op innovatie. Het overgrote deel van die literatuur situeerden we zopas binnen een economisch en descriptief discours. We vragen ons aan het eind van dit hoofdstuk af in welke mate we de definities en begrippen kunnen toepassen op sociaal-culturele praktijken. In de innovatieliteratuur heerst er een grote conceptuele vaagheid. In tal van publicaties ontbreekt een definitie van innovatie. Men zoomt meestal direct in op een welbepaald type of soort van innovatie zoals technologische innovatie of sociale innovatie. Dan toch maar eerst een omweg maken via Van Dale. Van Dale geeft drie omschrijvingen voor “innovatie”: (1) invoering van iets nieuws, (2) nieuwigheid en (3) technische, industriële vernieuwing. Ook Staes (2007: 35) ging bij Van Dale langs en stelt het volgende: “Het woord ‘innovatie’ is makkelijk terug te brengen tot zijn kernbetekenis: het invoeren van iets nieuws. Die betekenis mag dan voor iedereen duidelijk zijn, ze omzetten in een reëel feit is een ander paar mouwen.” Om toch wat meer houvast te hebben, onderscheidt van der Voort (2006) drie elementen die centraal staan in veel omschrijvingen van het innovatiebegrip. Hij spreekt over het object van innovatie, de mate van verandering en het effect van innovatie. Geïnspireerd door deze driedeling, onderscheiden ook wij drie elementen om innovaties in het sociaal-cultureel volwassenenwerk te typeren.
3.1 Object van innovatie van der Voort (2006) onderscheidt drie verschillende objecten van innovatie: product, proces en markt. Bij productinnovatie gaat het over een nieuwigheid in het aanbod van een organisatie. Dat aanbod kan zowel een goed als een dienst zijn. De organisatie biedt een totaal nieuw product of nieuwe dienst aan waar de markt al dan niet op inspeelt of waar men ook buiten de eigen organisatie aandacht voor krijgt. We spreken over een procesinnovatie wanneer het nieuwigheden betreft in de wijze waarop een organisatie tot haar producten of diensten komt. Dergelijke vernieuwing heeft vaak een impact op het vlak van tijd, geld en kwaliteit. Tal van organisatievernieuwingen rekenen we tot de ruimere categorie van procesinnovatie, zo ook sociale innovatie. De term sociale innovatie, begrepen als verandering van de arbeidsorganisatie, maakt de laatste jaren opgang. Onder die noemer verstaan arbeidssociologen vernieuwing van de wijze waarop het werk in ondernemingen is georganiseerd en wel op een zodanige wijze dat zowel arbeidsproductiviteit als kwaliteit van de arbeid daarmee gebaat zijn (Van Hootegem e.a., 2008). De term sociale innovatie werd geïntroduceerd om een onderscheid te maken met een meer traditioneel begrip van innovatie, met name technologische innovatie. Hoewel de term sociale innovatie ondertussen ingeburgerd is, worden ook vaak de synoniemen innovatief organiseren, organi-
20
satorische innovatie, anders werken of slimmer werken gebruikt. Het begrip sociale innovatie is voor ons opzet wat misleidend. Sociaal verwijst niet naar de ruimere sociale context of het maatschappelijk bestel, zoals bij sociaal-cultureel werk maar wel naar vernieuwingen op de werkvloer binnen de grenzen van een arbeidsorganisatie. Een marktinnovatie is een vernieuwing in de markt die een organisatie bedient en ook de manier waarop dit gebeurt. Men richt zich tot een nieuwe doelgroep (met dezelfde producten), men speelt in op nieuwe behoeften bij dezelfde doelgroep of men vernieuwt de relaties en interacties tussen de organisatie en de deelnemer, gebruiker of klant. Ook een verschuiving van de positie in de ruimere bedrijfsketen wordt een marktinnovatie genoemd. Een voorbeeld: het inperken van tussenhandel door zelf meer rechtstreeks goederen en diensten via het internet aan te bieden. Figuur 1: product-, proces- en marktinnovatie (van der Voort, 2006: 11)
organisatie
product / dienst
klant / deelnemer
bedrijfsproces
procesinnovatie
productinnovatie
marktinnovatie
Het onderscheid tussen product-, proces- en marktinnovaties is soms moeilijk te maken, dat onderkent ook van der Voort (2006) zelf. In veel gevallen hangen ze alle drie nauw met elkaar samen en beïnvloeden ze elkaar. De groeimatrix van Ansoff (in Gasperz, 2009) biedt een goed voorbeeld van hoe productinnovatie en marktinnovatie samengaan. Vertaald naar het sociaalcultureel werk zien de mogelijke combinaties van beide objecten van innovatie er als volgt uit: Tabel 1: de groeimatrix van Ansoff voor het sociaal-cultureel werk bestaand aanbod / bestaande aanpak
nieuw aanbod / nieuwe aanpak
bestaand bereik
marktpenetratie
productontwikkeling
nieuw bereik
marktontwikkeling
diversificatie
Deze groeimatrix sluit goed aan bij het grootste deel van de innovatieve praktijken uit ons staal van 68 praktijken (zie bijlage). In de meeste van de aangeleverde praktijken worden nieuwe inhouden of een nieuwe methode al dan niet gecombineerd met nieuwe doelgroepen. Organisaties die rekening houden met of zich toeleggen op een of meerdere objecten van innovatie worden in de literatuur “innovatieve organisaties” genoemd. Deze definitie passen we in wat volgt ook toe op sociaal-culturele organisaties.
21
Innovatieve sociaal-culturele organisaties zijn sociaal-culturele organisaties die hun aanbod (product), hun aanpak (proces) of hun doelbereik (markt) of een combinatie daarvan vernieuwen.
Figuur 2: objecten van innovatie in innovatieve sociaal-culturele organisaties
product
proces
markt
innovatieve sociaal-culturele organisaties
3.2 Aard van de innovatie Samen met het begrip innovatie neemt men vaak de term ontwikkeling in de mond. Het verschil tussen beide termen heeft te maken met de radicaliteit waarmee een verandering zich voltrekt of – in termen van van der Voort (2006) – de mate van verandering. Hij spreekt van een ontwikkeling wanneer de verandering zich geleidelijk aan voltrekt. Met de term innovatie typeert hij dan een meer radicale of sprongsgewijze verandering. Tussen die twee uitersten in ligt incrementele innovatie. Incrementele innovaties zijn een opeenvolging van kleine veranderingen en lijken sterk op trapsgewijze ontwikkeling. Figuur 3: soorten verandering (van der Voort, 2006: 12)
innovatie
verandering
incrementele innovatie
ontwikkeling
tijd
22
Om nu te bepalen of er sprake is van een ontwikkeling dan wel van een innovatie, maakt van der Voort (2006) gebruik van twee variabelen. De eerste variabele betreft het antwoord op de vraag hoe breed de vernieuwing is. De tweede variabele focust op de vraag voor wie de vernieuwing nieuw is. Door beide variabelen te verbinden construeert van der Voort een continuüm met aan de ene kant een ‘verandering’. Veranderingen vind je links onderaan in figuur 4 en zijn nagenoeg eenmalige kleine vernieuwingen van een enkel product voor een kleine groep. Aan de andere kant situeert van der Voort ‘baanbrekende innovaties’. Je vindt ze rechts bovenaan in figuur 4. Het zijn brede vernieuwingen met een ruime impact. Figuur 4: mate van innovatie (naar van der Voort, 2006: 14)
baanbrekende innovatie nieuwe lijn
in no va tie gr aa d
Hoe breed is de vernieuwing?
nieuwe soort
nieuw product
nieuw aspect bestaand product
verandering individu
kleine gemeenschap
ruime gemeenschap
Voor wie is het nieuw? Waar van der Voort het heeft over “baanbrekende innovaties”, spreekt King (1992) over radicale innovaties. Een radicale innovatie wordt gekenmerkt door een hoge graad van nieuwigheid. Radicale innovaties zijn volgens King uitermate risicovol. Niet-radicale innovaties zijn weinig nieuw en risicoloos. Aan de dimensie radicaliteit voegt King (1992, in navolging van Zaltman) nog twee andere dimensies toe om innovaties te typeren naar hun aard: instrumentele waarde en planmatigheid of mate van programmering. Hij spreekt verder over instrumentele innovaties enerzijds en ultieme innovaties anderzijds. Ultieme innovaties zijn in principe eindig en vormen een doel op zich, terwijl instrumentele innovaties een middel zijn om ultieme innovaties te faciliteren of op gang te brengen. Heel wat sociaal-culturele organisaties formuleren in hun missie een ultiem doel. Stel dat ze dit doel realiseren, dan heffen ze hun eigen bestaansreden op. De praktijk van sociaal-cultureel volwassenenwerk leert ons dat dergelijke ultieme doelen een perspectief op zeer lange termijn inhouden. Als derde dimensie om de aard van innovatie te typeren, introduceert King de mate van planning of voorgeprogrammeerd zijn. Een geprogrammeerde innovatie wordt vooraf goed in kaart gebracht en gepland. Bij een niet-geprogrammeerde innovatie is dit niet het geval. Bij niet-geprogrammeerde innovaties maakt King nog een onderscheid tussen:
23
• actieve innovaties naar aanleiding van nieuwe beschikbare hulpmiddelen en bronnen; • reactieve innovaties als een antwoord op dringende problemen; • proactieve innovaties waarbij de aandacht uitgaat naar een domein waar de verandering vooraf niet herkend wordt. Deze uitbreiding met inzichten van King levert ons het volgende denkbeeldige kader op om innovaties te typeren naar hun aard: Figuur 5: typering van de aard van innovaties naar King (1992)
niet radicaal geprogrammerd
ins tru me nte el
ult iem
radicaal
niet geprogrammerd
Naarmate een innovatie zich meer rechtsboven en zich – in het perspectief – achteraan in deze figuur bevindt (zie donkere markering in figuur 5), des te meer baanbrekend, risicovol en vernieuwend ze is.
3.3 Richting van innovatie We stonden stil bij veel voorkomende begrippen en concepten inzake innovatie. Verschillende van die begrippen en inzichten volgen een economisch en marktgericht denken en vertrekken vanuit een organisatieperspectief. Ook sociaal-culturele organisaties zijn organisaties. In die zin brengen bovenstaande begrippen en inzichten ook het denken over innovatie in deze organisaties scherper op begrip. Maar sociaal-culturele organisaties onderscheiden zich tegelijkertijd van profit-organisaties of bedrijven. Organisaties uit het sociaal-cultureel werk behoren tot de social-profitsector. Wanneer ze overheidssubsidies ontvangen, krijgen ze van die overheid een mandaat om publieke diensten te verlenen en daarbij een maatschappelijke meerwaarde te realiseren. Ze doen dat op basis van maatschappelijk of sociaal belangrijk geachte waarden en normen. Samen met tal van andere organisaties, uit ondermeer onderwijs
24
en welzijn, maken ze deel uit van de sociale sector. In hun zoektocht naar de betekenis van innovatie voor de social-profitsector stootten ook Vranken en Hermans (2009) op de vaststelling dat profitorganisaties en social-profitorganisaties niet zomaar over de dezelfde kam te scheren zijn. Als aanvulling op hun theoretische literatuurstudie, formuleerden ze in samenspraak met een expertengroep een aantal generieke zorgdoelen. Deze generieke zorgdoelen vormen het kader waaraan innovatie in de zorgsector afgetoetst moet worden. Willen wij op onze beurt doordenken over de betekenis van innovatie voor sociaal-culturele praktijken, dan hebben ook wij specifieke referentiepunten nodig.
Voor sociaal-culturele praktijken zijn er drie referentiepunten voorhanden om innovatie aan te toetsen: de missie van het sociaal-cultureel werk, het continuüm sociaal-culturele praktijken en sociaal-cultureel werk en de sociaal-culturele methodiek.
In hoofdstuk 4 ontwikkelen we een innovatiediscours op maat van sociaal-culturele praktijken. We komen dan onvermijdelijk terug op elk van deze drie referentiepunten.
25
26
Hoofdstuk
Naar een sociaal-cultureel innovatiediscours
27
4
Inleiding In onze poging om “innovatie” en “sociaal-culturele praktijken” met elkaar te verbinden, kampten we voortdurend met een ambivalentie: meegaan in een prescriptief innovatiediscours en dus ingaan op een heersende tendens in de samenleving of eerder onafhankelijk van dit discours motor zijn voor maatschappelijke verandering. In het eerste geval vatten we innovatie op als een instrumentele, eerder technische aangelegenheid. Organisaties passen zich dan aan veranderende omstandigheden aan. Dit is tot op zekere hoogte nodig en zelfs noodzakelijk om als organisatie effectiever, efficiënter, doelgerichter te functioneren. Willen organisaties meekunnen, bijblijven of zelfs overleven, dan moeten zij innoveren. De focus van deze instrumentele benadering ligt op innovatieve organisaties. In het geval van sociaal-culturele organisaties zijn dat innovatieve sociaal-culturele organisaties. Anderzijds behoort innovatie tot de kerntaken van sociaal-cultureel werk. Sociaal-cultureel werk vervult immers een kritische rol, heeft een laboratoriumrol. Het is vooral vanuit die rollen dat we innovatie in relatie tot sociaal-culturele praktijken op begrip willen brengen. We kiezen daarmee voor een eigen sociaal-cultureel innovatiediscours. Binnen zo’n discours kunnen sociaal-culturele praktijken zich ook kritisch opstellen ten aanzien van dominante maatschappelijke tendensen zoals een prescriptief innovatiediscours. We leerden al dat innovatieve sociaal-culturele organisaties aandacht besteden aan product-, proces- en marktinnovatie. Ook in ons staal van 68 gesignaleerde innovatieve sociaal-culturele praktijken is deze benadering nadrukkelijk aanwezig. Deze benadering is relevant. We beschouwen innovatieve sociaal-culturele organisaties als een goede voedingsbodem om vorm te geven aan innovatieve sociaal-culturele praktijken en om zo sociaal-culturele innovatie te bewerkstelligen. Over deze twee laatste benaderingen van innovatie is nog maar weinig gezegd en geschreven. Ook wij hebben innovatieve sociaal-culturele praktijken en sociaalculturele innovatie nog niet gedefinieerd. Om dat te doen, ontwikkelen we in dit hoofdstuk een eigen sociaal-cultureel innovatiediscours. We doen dat in vier stappen: • we zoeken aanknopingspunten bij auteurs die innovatie toepassen op de ruimere sociale sector; • we specificeren nog meer op maat van sociaal-culturele praktijken door te focussen op drie referentiepunten (missie, het continuüm sociaal-culturele praktijk en sociaal-cultureel werk en de sociaal-culturele methodiek); • we situeren innovatieve sociaal-culturele praktijken en sociaal-culturele innovatie in onze hedendaagse samenleving; • we benaderen innovatie als een leerproces. Bij wijze van besluit zetten we aan het eind van dit hoofdstuk onze eigen sociaal-culturele benadering van innovatie uit tegenover de heersende marktbenadering.
28
4.1 Innovatie en sociaal werk Vanaf de jaren ‘80 doet het begrip innovatie haar intrede in de sociale sector. Gezien de menselijke weerstand tegen verandering, gebeurt dat ook in de sociale sector met mondjesmaat. Die sector is innovatie aanvankelijk niet echt genegen. Net die sector die ook diensten aanbiedt aan hen die uitgesloten blijven van technologische ontwikkelingen in de samenleving. Niettemin vinden we vandaag in de sociale sector heel wat vernieuwende activiteiten en praktijken. Ontwikkelingsactiviteiten zijn de sociale sector zelfs nooit vreemd geweest. Denk aan ingeburgerde termen als maatschappelijke ontwikkeling, organisatieontwikkeling en methodiekontwikkeling. Maar geconfronteerd met snelle veranderingen in de samenleving en het beleid, neemt de externe druk op social-profitorganisaties toe. Veel social-profitorganisaties herorienteren zich. Ze zetten een vernieuwde missie en visie uit, herdefiniëren hun strategie en gaan innoverend werken. Hedendaagse termen zoals kennismanagement, strategisch management en stakeholdersmanagement getuigen van toegenomen aandacht voor innovatie, ook in de sociale sector. Voor minister-president Kris Peeters (2010b) is het duidelijk dat de verwachtingen ten aanzien van het management in de sociale en culturele sectoren steeds verder toenemen. Innovatie is volgens hem een van de belangrijkste principes die wij in ons dagelijks denken en handelen moeten integreren om een passend antwoord te bieden op de talrijke uitdagingen die de samenleving ons stelt. Wanneer we in de sociale sector innovatie inzetten om nauw aan te sluiten bij de voortdurend veranderende en complexe samenleving hanteren we een aanpassingslogica. Dit sluit aan bij innovatie als overlevingsstrijd zoals dat wordt voorgesteld in het prescriptief innovatiediscours. Innoveren of sterven is dan de leuze. Binnen dit heersende discours vinden we voldoende argumenten om te innoveren, ook in de sociale sector. Het volgende citaat spreekt boekdelen: “Innovatie leidt tot beduidend hogere resultaten. Innovatieve organisaties behalen meer dan 25 % hogere rentabiliteit, een 20 % hogere omzetgroei en een 10 % hogere winstgroei dan niet-innovatieve organisaties.” (Voldberda, Van den Bosch en Jansen, 2005: 23) De redenering gaat niet geheel op voor social-profitorganisaties omwille van de geringe aanwezigheid of totale afwezigheid van winstvraagstukken. Toch toont het citaat de kracht aan die van het reguliere innovatiedenken kan uitgaan. Voor marktgevoelige en marktgerichte organisaties betekent innoveren duidelijk een (economische) meerwaarde. Dit is althans wat men gelooft. Tot op zekere hoogte klopt dit ongetwijfeld ook. Maar de feiten die deze vooronderstelling ondersteunen, betreffen succesvolle innovaties en houden geen rekening met faillissementen naar aanleiding van mislukte innovatie-inspanningen. In het verlengde van en complementair aan economische innovatie pleit Debackere (2010) voor maatschappelijke innovatie, waaronder hij ook innovatie in de sociale sector vat:
29
“Om het proces van maatschappelijke innovatie vorm te geven, kunnen we zonder veel omwegen inspiratie zoeken en halen bij de uitgebreide en gevalideerde kennisbasis die voor het beheer van innovatieprocessen al bestaat.” (Debackere, 2010) Trekken we deze redenering door naar social-profitorganisaties, dan kom je tot volgende conclusie: innovatie rust social-profitorganisaties toe om meer gevat in te spelen op (nieuwe) maatschappelijke noden en behoeften. Innoveren is goed voor de kwaliteit en het voortbestaan van de geboden dienstverlening aan individuen en groepen. Oog hebben voor innovatie leidt tot meer efficiënte en meer effectieve interventies, een groter bereik, een beter aanbod. Dit kan dan weer leiden tot meer betrokkenheid bij en participatie aan cultuur en samenleving. Het streven naar voortdurende verbetering van de aangeboden diensten in de sector van het welzijnswerk en de welzijnszorg noemen Vranken en Hermans (2009) zorginnovatie. Op basis van een brede studie stellen zij onder die noemer instrumenten en inzichten ter beschikking. Zorgverlenende organisaties kunnen daar hun innovatief karakter mee in kaart brengen en op punt stellen. Maar daarmee zijn we nog niet veel verder dan de knip en plakstrategie zoals Debackere (2010) dat voorstelt. We blijven daarmee hoofdzakelijk in een aanpassingslogica. In relatie tot sociaal-culturele praktijken kan innovatie ook vanuit een veranderingslogica begrepen worden. Vranken en Hermans (2009) gaan voor de sociale sector alvast een stap verder. Zij vinden in de missie van het sociaal werk een richtingaangevend kader om na te denken over innovatie. De International Federation of Social Workers (IFSW) legde in een definitie, en rekening houdend met de grote verscheidenheid in het sociaal werk, die missie als volgt vast: “Het beroep van sociaal werk bevordert sociale verandering, probleemoplossing bij menselijke relaties en empowerment en bevrijding van mensen met als doel hun welzijn te verhogen. Het sociaal werk intervenieert op die punten waar mensen interageren met hun omgevingen en maakt daarbij gebruik van theorieën over menselijk gedrag en sociale systemen. De principes van mensenrechten en sociale rechtvaardigheid zijn fundamenteel voor het sociaal werk.” (Vertaling van Jef Peeters, 2010a) Deze definitie bevat tal van referentiepunten om ook veranderingsgerichte innovatieve sociaal-culturele praktijken aan te koppelen. Mensenrechten, menswaardigheid en sociale rechtvaardigheid staan voorop. Volgens Peeters (2010a) legt deze missie met begrippen als sociale verandering, empowerment en bevrijding de klemtoon op het proceskarakter van het sociaal werk en op de mens als centrale speler in en begunstigde van die processen. Met een terechte kritiek op het antropocentrisme in deze missie van sociaal werk, pleit Peeters (2010a) voor een uitbreiding van de uitgangspunten. Hij baseert zich daarvoor op een eco-sociale benadering van sociaal werk die aandacht heeft voor kwesties van ecologische én sociale duurzaamheid. ‘Profit’ (hier zowel maatschappelijke meerwaarde als tegemoetkoming aan individuele behoeften), ‘people’, ‘processes’ en ‘planet’ zijn inherent met elkaar verbonden. Werken op basis van die eco-sociale benadering is complex. We bevinden ons voortdurend in systemen van sociale relaties en in een welbepaalde sociaalhistorische context. Tussenkomen of handelen in praktijken heeft te maken met opvattingen, referentiekaders, waarden, normen en de voortdurende interferentie tussen verschillende systemen.
Het uitzetten van een referentiepunt voor veranderingsgerichte innovatie in sociaal werk is onvermijdelijk normatief en waardegeladen.
30
Sociaal-culturele praktijken vallen niet zonder meer samen met de welzijns- en zorgsector. Dat zou de specificiteit van de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk tekort doen. Deze sector vertegenwoordigt tal van organisaties. Die organisaties staan omwille van hun structuren en culturen meer of minder open voor innovatie. Maar er is meer. Tal van organisaties voor sociaal-cultureel volwassenenwerk vertegenwoordigen veranderingsgerichte innovatieve krachten in onze samenleving. Dat valt niet alleen af te lezen uit hun missie en hun beleidsplannen, het is in de meeste gevallen hun ontstaans- en bestaansreden. In een volgende stap gaan we op zoek naar specifieke referentiepunten voor veranderingsgerichte innovatie in het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Dit moet ons toelaten om innovatie nog specifieker te verbinden met sociaal-culturele praktijken.
4.2. Innovatie en sociaalculturele praktijken Aan het eind van hoofdstuk 3, bij de bespreking van de richting van innovatie, kwamen we uit bij drie referentiepunten specifiek voor sociaal-culturele praktijken. We onderscheidden de missie van het sociaal-cultureel werk, het continuüm sociaal-culturele praktijken en sociaalcultureel werk en de sociaal-culturele methodiek. Deze drie referentiepunten vormen onze horizon om het begrip “innovatieve sociaal-culturele praktijken” betekenis te geven.
4.2.1 De missie van sociaal-cultureel werk Over de missie van sociaal werk als referentiekader voor innovatie hadden we het zonet nog. Sociaal-cultureel werk, en als verbijzondering daarvan sociaal-cultureel volwassenenwerk, is een van de terreinen van sociaal werk. Niet te verwonderen dus dat de missie van sociaalcultureel volwassenenwerk in de lijn ligt van die van het sociaal werk. Kijken we naar beleidsdocumenten en vakliteratuur over sociaal-cultureel volwassenenwerk, dan komen we steevast bij volgende doelstelling uit: ontwikkelen van een eigen identiteit, bevorderen van sociale integratie en maatschappelijke participatie en de opbouw van een democratische, duurzame en solidaire samenleving (zie onder meer Baert en Ketelslegers, 2002; het decreet van 2003). Net als Peeters (2010a) in zijn uitbreiding van de missie voor sociaal werk, besteedt het sociaal-cultureel volwassenenwerk aandacht aan een duurzame samenleving. De focus ligt niet eenzijdig op individuele en collectieve belangen, noden en behoeften van deelnemers, doelgroepen, vrijwilligers of gebruikers maar ook op duurzaamheidvraagstukken die belangen van onze planeet en van toekomstige generaties raken. Met dit referentiepunt voor ogen kunnen we innovatie in relatie tot sociaal-culturele praktijken als volgt opvatten:
Innovatieve sociaal-culturele praktijken dragen bij tot een democratische, duurzame en solidaire samenleving, met als uitgangspunt participatie voor en van alle betrokkenen.
31
4.2.2 Het continuüm sociaal-culturele praktijken – sociaal-cultureel werk Sociaal-culturele praktijken spelen zich af op heel verschillende terreinen. Denk maar aan het jeugdwerk, bibliotheken, de cultuur- en gemeenschapscentra, de sociale bewegingen, volkshogescholen, vormingsinstellingen of de vele verenigingen die Vlaanderen rijk is. Overal waar individuen, burgers zich organiseren en samen doelgericht handelen in relatie tot hun omgeving, ingebed in een maatschappelijke en culturele context spreken De Blende en Dhont (2005) over sociaal-culturele praktijken. Zij onderscheiden “sociaal-culturele praktijken” van “sociaal-cultureel werk”. Sociaal-culturele praktijken zijn processen van vormgeving en vernieuwing van individu en maatschappij en kunnen in principe overal tot stand komen. Deze processen leiden volgens De Blende en Dhont (2005) tot betekenisgeving, integratie in, participatie aan en inrichting van het samenleven en tot een democratische, solidaire en duurzame samenleving met respect voor het anders zijn. Dit ligt in de lijn van de missie van het sociaalcultureel volwassenenwerk zoals hierboven besproken. De Blende en Dhont (2005) situeren sociaal-culturele praktijken en sociaal-cultureel werk op de twee uiteinden van een continuüm. Sociaal-cultureel werk definiëren ze als “sociaal-culturele praktijken die een mate van formalisering, professionalisering en overheidsregulering vertonen” (id: 5). Onlangs verduidelijkten beide auteurs wat ze begrijpen onder ‘mate van professionalisering’ (De Blende en Dhont, 2011). Professionaliteit slaat niet enkel op het uitoefenen van betaalde arbeid door een beroepskracht. Met professionalisering beogen zij het bewust, methodisch en verantwoord handelen. Dat kan zowel door betaalde beroepskrachten als door vrijwilligers (Cockx en Gehre, 2006). Wie bewust handelt, gaat doordacht en kritisch te werk. Wie verantwoord handelt, houdt rekening met ethische principes en kan dit ook met argumenten aantonen. Wie methodisch handelt, ondersteunt leer- en veranderingsprocessen op een intentionele, systematische en procesmatige wijze (Cockx, 2008: 16). De Vlaamse overheid deelt de door haar erkende en gesubsidieerde organisaties die sociaalculturele praktijken ontwikkelen op, in een aantal sectoren. Die sectoren krijgen elk een eigen regulering. Zo onderscheidt de Vlaamse overheid sociaal-cultureel volwassenenwerk, de amateurkunsten, het jeugdwerk, de openbare bibliotheken, de cultuur- en gemeenschapscentra en de sector van de kunsten en erfgoed. Ook lokale en provinciale overheden en de federale overheid kunnen binnen hun bevoegdheden regulerend optreden ten aanzien van sociaal-culturele praktijken. Maar de mate waarin een sector of organisatie nu formeel erkend is of niet, de mate waarin overheden subsidiëren en reguleren, hoeft in principe geen impact te hebben op het ontwikkelen van innovatieve sociaal-culturele praktijken. Ongebonden sociaal-culturele praktijken bleken in het verleden vaker een goede voedingsbodem voor innovaties. Maar ook permanente en duurzame structuren kunnen ruimte en vrijheid bieden om ook in het kader van sociaal-cultureel werk te experimenteren en te innoveren.
Innovatieve sociaal-culturele praktijken vinden we zowel in niet gereguleerde initiatieven als in het geformaliseerde sociaal-cultureel werk.
32
4.2.3 De sociaal-culturele methodiek Sociaal-culturele praktijken reiken veel verder dan wat zich afspeelt binnen het formeel en gereglementeerd sociaal-cultureel volwassenenwerk (of jeugdwerk). Het begrip ‘sociaal-culturele praktijken’ omvat bijgevolg niet exclusief initiatieven die uitgaan van erkende organisaties. Het begrip slaat veel meer op een gemeenschappelijke wijze van werken. Met het decreet op sociaal-cultureel volwassenenwerk (Decreet 2003) onderkent ook de overheid dit. In navolging van wetenschappelijk onderzoek (Baert en Ketelslegers, 2002) definieert de Vlaamse overheid met het begrip “sociaal-culturele methodiek” deze gemeenschappelijke wijze van werken. De ondertussen meest bekende definitie van de sociaal-culturele methodiek (Baert en Ketelslegers, 2002; Decreet 2003, 2008; Cockx en Leenknegt, 2011; e.a.) luidt als volgt: “…een wijze van denken en handelen die gesteund is op reflectie, ervaringsdeskundigheid en wetenschappelijke inzichten; die methodiek wordt door diverse organisaties en hun vrijwillige en professionele medewerkers gebruikt om individuen en groepen aan te spreken en te activeren in een of meerdere bestaansdimensies en in hun diverse leefsituaties; deze bestaansdimensies kenmerken de mens als zin- en waardezoeker, als kennisverwerker, als vaardige actor of creatieve explorator, als cultuurschepper en sociaal wezen; als doelstellingen staan het ontwikkelen van een eigen identiteit, het bevorderen van sociale integratie en maatschappelijke participatie en de opbouw van een democratische, duurzame en inclusieve samenleving voorop; daartoe worden op bewuste en doordachte wijze open kansen geschapen die uitnodigen tot ontmoeting en informeel leren; er worden processen van kritische bewustwording, reflexieve verantwoording en persoonlijke bekwaming gestimuleerd; er wordt aangezet tot de ontwikkeling van sociale, culturele en communicatieve competenties en de vorming van sociale netwerken en culturele symbolen; in het scheppen en benutten van deze kansen zijn de betrokken personen en groepen actieve ‘deelnemers’ met wie de medewerkers in dialoog treden over de concrete doelen en de aanpak.” De sociaal-culturele methodiek is een theoretisch concept. Bij de concrete toepassing ervan in sociaal-culturele praktijken spreken we van “een” sociaal-culturele methodiek. Cockx en Leenknegt (2011) stellen het theoretisch concept van de sociaal-culturele methodiek voor als een viercomponentenlijm. De vier componenten van deze lijm gaan van abstract naar meer concreet: een kijk op mens en samenleving (1), doeloriëntaties en functies (2), interventiestrategieën voor aanbieders en processen bij deelnemers (3) en werk- en handelingsprincipes (4). Elke sociaal-culturele organisatie, sociaal-cultureel werker en sociaal-culturele praktijk kan deze vier componenten op een eigen zienswijze invullen. Zolang deze invulling consistent is en te verantwoorden valt vanuit de specifieke missie van de initiatiefnemer. De invulling moet ook in lijn liggen met de normatieve referentiepunten voor sociaal-cultureel werk. Dus in functie staan van een democratische, duurzame en solidaire samenleving met oog voor diversiteit en participatie.
De concrete werkwijze in innovatieve sociaal-culturele praktijken kan verantwoord en geduid worden vanuit de sociaal-culturele methodiek.
33
De drie referentiepunten voor innovatieve sociaal-culturele praktijken vatten we hieronder samen in figuur 6. Figuur 6: referentiepunten voor innovatieve sociaal-culturele praktijken
missie
praktijk werk
methodiek
innovatieve sociaal-culturele praktijken
We definiëren innovatieve sociaal-culturele praktijken als volgt:
Innovatieve sociaal-culturele praktijken ontwikkelen en hanteren nieuwe ideeën, sociaal-culturele interventiestrategieën en interventies met het oog op een democratische, duurzame en solidaire samenleving.
4.2.4 Van referentiepunten naar concrete praktijken Multifunctioneel In relatie tot “de” of “een” sociaal-culturele methodiek zoeken professionals uit het sociaalcultureel volwassenenwerk vooral ondersteuning bij de functies en bijbehorende interventiestrategieën. Dat bleek uit een recent visieontwikkelingstraject van Socius en de sector. We komen daarom op basis van dit visieontwikkelingstraject nog even terug op de vier functies van het sociaal-cultureel volwassenenwerk (zie ook Cockx, 2010). Het decreet (Decreet 2003) wijst vier functies toe aan het sociaal-cultureel volwassenenwerk. We overlopen de definities van die functies volgens het decreet en volgens het visieontwikkelingstraject. In dit traject concretiseerden we elk van die functies in telkens drie interventiestrategieën. Ook die strategieën nemen we op in volgend overzicht. Wie zich wil verdiepen in die functies en de bijbehorende strategieën kan terecht in het eindrapport van het traject (Cockx, 2010).
34
De gemeenschapsvormende functie Decreet: de functie die gericht is op het versterken en vernieuwen van het sociale weefsel en op groepsvorming met het oog op een democratische, solidaire, open en cultureel diverse samenleving Visieontwikkeling sector: de gemeenschapsvormende functie beoogt het meer, beter en/of anders gemeenschap vormen (… in functie van een democratische, duurzame en solidaire samenleving; cf. sociaal-culturele methodiek) Mogelijk in te zetten interventiestrategieën: gemeenschapseducatie, gemeenschap vormen, gemeenschapsvormgeving De culturele functie Decreet: de functie die, zowel in de brede als de engere zin, gericht is op het verhogen van de participatie aan de cultuur die de samenleving te bieden heeft Visieontwikkeling sector: de culturele functie beoogt het werken met waarden, normen en betekenissen (het ideologische niveau), de totaliteit van zinvolle acties, reacties en interacties van mensen (het gedragsmatig niveau) en/of cultuurgoederen (het materiële niveau) (… in functie van een democratische, duurzame en solidaire samenleving; cf. sociaal-culturele methodiek) Mogelijk in te zetten interventiestrategieën: cultuurconsumptie organiseren, cultuurkritiek faciliteren, cultuurproductie faciliteren De maatschappelijk activerende functie Decreet: de functie die gericht is op het organiseren, stimuleren en begeleiden van vormen van maatschappelijk engagement en sociale actie Visieontwikkeling sector: de maatschappelijke activeringsfunctie beoogt individuele en collectieve veranderingen in het denken en handelen in relatie tot de samenleving (… in functie van een democratische, duurzame en solidaire samenleving; cf. sociaal-culturele methodiek) Mogelijk in te zetten interventiestrategieën: empowerment-strategie, engagement-strategie, sociale veranderingsstrategie De educatieve functie Decreet: de functie die gericht is op lerende personen en groepen en die gekenmerkt wordt door het organiseren en begeleiden van educatieve programma’s op lokaal en bovenlokaal vlak Visieontwikkeling sector: de educatieve functie beoogt het leren van individuen, groepen en/of collectiviteiten (… in functie van een democratische, duurzame en solidaire samenleving; cf. sociaal-culturele methodiek) Mogelijk in te zetten interventiestrategieën: ingroeiend leren faciliteren, bevrijdend leren faciliteren, betekenend leren faciliteren Het sociaal-cultureel werk zet die vier functies gecombineerd in. Dat meestal meer dan één functie aan de orde is in een praktijk, blijkt ook uit ons staal van 68 innovatieve praktijken (zie bijlage). Dit multifunctioneel karakter is specifiek voor sociaal-cultureel werk (Wildemeersch 1993; Cockx 2000, e.a). Tevens schuilt daarin haar innovatieve potentie (zie Cockx en Leenknegt, 2011; Cockx, 2010; e.a.).
35
Het combineren van functies in sociaal-culturele praktijken kan een bron zijn voor vernieuwing.
Op de naad van leefwereld en systeem Het sociaal-cultureel volwassenenwerk zet functies en interventiestrategieën doelbewust en professioneel in op de naad van leefwereld en systeem (Wildemeersch, 1993; Cockx, 2000; e.a.). Als onderdeel van het sociaal werk, neemt ook het sociaal-cultureel volwassenenwerk een middenveldpositie in. Anders dan andere sectoren binnen het sociaal werk, focust sociaal-cultureel werk expliciet ook op ontmoeting en ontspanning (Cockx, 2010; Hortulanus en Machielse, 2002). Meer dan de zorgsector biedt sociaal-cultureel volwassenenwerk vanuit die focus ruimte om op basis van overtuiging en ideologie systemen te bevragen, te construeren en zo mee vorm te geven aan de samenleving. Meer dan sociaaleconomische middenveldspelers waaronder ziekenfondsen en vakbonden biedt sociaal-cultureel volwassenenwerk vanuit diezelfde focus ruimte om de impact van systemen te vertalen naar de eigen of gedeelde leefwereld. Om haar rol op het snijvlak tussen leefwereld en systeem te vervullen, zetten het sociaalcultureel volwassenenwerk en sociaal-cultureel werkers verschillende functies en interventiestrategieën in. Ongeacht de mate van formalisering, professionalisering en overheidsregulering, noemen we praktijken waarin de vier functies en bijbehorende interventiestrategieën op een multifunctionele wijze worden ingezet sociaal-culturele praktijken. Ontwikkelt men in dergelijke praktijken nieuwe ideeën, sociaal-culturele interventiestrategieën en interventies met oog op een democratische, meer duurzame en solidaire samenleving, dan spreken we over innovatieve sociaal-culturele praktijken. Uitkomsten van sociaal-culturele praktijken die maatschappelijk vernieuwend zijn, noemen we sociaal-culturele innovaties.
Sociaal-culturele innovaties zijn transformaties en vernieuwingen van het samenleven gebaseerd op een sociaal-culturele methodiek. Ze dragen bij tot een meer democratische, duurzame en solidaire samenleving.
Sociaal-culturele praktijken kunnen we uitzetten op een continuüm tussen aanpassingsgericht werken en veranderingsgericht werken. Dit continuüm is niet nieuw in de sociale (ped) agogie(k). In de jaren tachtig sprak Leirman (1981) al over een paradox waarin sociaal en sociaal-cultureel werkers gevangen zitten. Hij wees op het moeilijke evenwicht tussen aanpassen en vrijmaken. Het is net omdat sociaal-cultureel werk op de naad van leefwereld en systeem opereert dat professionele sociaal-cultureel werkers steeds balanceren tussen individuele aanpassing en maatschappelijke verandering (Cockx, 2004, 2008: 31). Het visieontwikkelingstraject met de sector bracht op dit spanningsveld drie (maatschappelijke) rollen van het sociaal-cultureel volwassenenwerk aan de oppervlakte: een integratierol, een kritische rol en een laboratoriumrol (Cockx, 2010). Ook in hun rol van integratie, begrepen als individuele aanpassing, kunnen sociaal-culturele praktijken verrassend, creatief en vernieuwend uit de hoek komen. Maar het is vooral wanneer sociaal-culturele praktijken hun kritische en laboratoriumrol opnemen dat sociaal-culturele innovaties in beeld komen.
36
4.3 Maatschappelijke context Sociaal-cultureel volwassenenwerk stelt zich beter kritisch op ten aanzien van het innovatiediscours, zo stelden we eerder bij onze discoursanalyse (hoofdstuk 2). Anderzijds behoort innoveren tot het wezen van sociaal-cultureel werk, al van voor het economisch innovatiediscours opgang maakte. De laboratoriumrol was en is een maatschappelijke opdracht van sociaal-cultureel werk (Cockx, 2010; Van den Eeckhaut, 2011). In die functie kunnen sociaalculturele praktijken niet voorbij de hedendaagse omstandigheden waarbinnen ze zich ontplooien. Het innovatiediscours is daar maar één aspect van. Maar ook andere actuele maatschappelijke uitdagingen dwingen sociaal-culturele praktijken tot kritische reflectie dan wel tot innoveren. Volgens tal van sociologen leven we momenteel in een tijdsgewricht. In zo’n tijdsgewricht voldoen bestaande inzichten en praktijken niet altijd om gevat op hedendaagse uitdagingen in te spelen. “Als je hetzelfde blijft doen in veranderende omstandigheden, krijg je andere resultaten. Als je omgekeerd in veranderende omstandigheden dezelfde resultaten wilt, dan zul je iets anders moeten doen, dan je deed.” (Hustinx, 2008: 21) Peters (1998) plaatst innovatie in zijn definitie binnen het kader van uitdagingen en ontwikkelingen. Innovatie is voor hem het vertalen van kansrijke of bedreigende ontwikkelingen in nieuwe ideeën. Hij ziet dit als een sprongsgewijze verandering die leidt tot vernieuwing en verbetering, waarbij de tot dan gehanteerde opvattingen niet meer stroken met de ingevoerde vernieuwing. Ook Gaspersz (2009) benadrukt de context van innovaties. Hij stelt vast dat we in een tijd leven waarin we voor grote uitdagingen staan zowel maatschappelijk, in organisaties als in ons persoonlijk leven. Juist in zulke tijden komt het aan op ons creatief vermogen om nieuwe kansen te zien, nieuwe oplossingen te bedenken en nieuwe toekomsten te verbeelden. Wat zijn vandaag de specifieke omstandigheden en uitdagingen die ook sociaal-cultureel werk aanzetten tot innoveren? Zonder daarbij exhaustief te zijn, bespreken we enkele relevante uitdagingen en ontwikkelingen voor sociaal-culturele praktijken. We baseren ons daarvoor op een omgevingsanalyse naar aanleiding van de opmaak van een nieuw beleidsplan voor Socius (Jans, 2010).
4.3.1 Naar een diverse en solidaire samenleving Snelle veranderingen in onze samenleving gedreven door technologische ontwikkeling, individualisering en globalisering creëren nieuwe kansen maar ook nieuwe risico’s. Dit terwijl van klassieke uitsluitingrisico’s op basis van klasse, geslacht, afkomst en scholingsgraad impact blijft uitgaan op de verdeling van maatschappelijke kansen. Die cumulatie van klassieke en nieuwe risico’s deelt onze samenleving steeds scherper op in twee kampen: verliezers en winnaars. De toenemende dualisering in de samenleving weerspiegelt zich ook in de participatie aan het rijke verenigingsleven in Vlaanderen. Sociale diversiteit binnen verenigingen neemt af, verenigingen worden homogener qua samenstelling (VRIND, 2009: 207). Participatie hangt zeer sterk samen met het geslacht, de leeftijd en de socio-economische situatie van de respondenten. Vrouwen zijn over het algemeen actiever binnen de nieuwe sociale bewegingen maar minder actief binnen sportverenigingen dan mannen. Binnen de nieuwe sociale bewegingen en socio-culturele verenigingen zijn vooral de 50 tot 65-jarigen actief. Hoger opgeleiden nemen vaker actief deel aan een of andere vereniging dan de laaggeschoolden (Smits en El-
37
chardus, 2009; Decraene e.a., 2007). Sommigen zien daar een evolutie in: de invloed van het onderwijsniveau wordt steeds sterker en het risico op sociale uitsluiting en niet-participatie van de laaggeschoolden steeds groter (Smits en Elchardus, 2007; Hooghe, Vanhautte en Bircan, 2009). Ook het sociaal-cultureel volwassenenwerk trekt vooral midden- en hooggeschoolde participanten aan die daarenboven beroepsactief of niet werkzoekend zijn (gepensioneerd, student, …). Werkzoekende werklozen worden door elk van de vier werksoorten van het sociaal-cultureel volwassenenwerk nauwelijks bereikt (Vermeersch en Vandenbroucke, 2010: 67-76). Bekijken we het verenigingsleven breder dan alleen sociaal-culturele verenigingen, dan valt de participatiekloof tussen hoog- en laagopgeleiden sterk op: de invloed van het onderwijsniveau wordt steeds sterker en het risico op sociale uitsluiting en niet-participatie van de laaggeschoolden steeds groter (Smits en Elchardus, 2009). Demografische ontwikkelingen creëren een meer diverse samenleving. De vergrijzing zet solidariteit tussen verschillende generaties in een nieuw daglicht. Allerlei migratiestromen maken van onze samenleving feitelijk een multiculturele samenleving. Gastarbeiders die tijdens de expansieve zestiger jaren naar hier migreerden, krijgen meer kinderen en staan zo relatief meer in voor aangroei van de bevolking. Integratie van de tweede en ondertussen ook al de derde generatie migranten blijft echter moeizaam verlopen. Tegelijk stromen nieuwe migranten binnen (asielzoekers, economische migratie, gezinshereniging). Integratie in onze samenleving wordt daardoor een nog groter vraagstuk. De factor taal komt steeds nadrukkelijker aan het licht. Taal is zeer belangrijk voor het realiseren van gelijke kansen in onderwijs, op de arbeidsmarkt en in de publieke ruimte. Maar naast demografische ontwikkelingen dragen ook andere ontwikkelingen (seksuele revolutie, integratie van personen met een handicap, …) bij tot een groeiende diversiteit in onze samenleving. De dialoog tussen diverse groepen in de samenleving en over de verschillen in die samenleving verloopt niet altijd en overal vanzelfsprekend. Daar ligt een grote uitdaging voor een sector die als ultiem doel een diverse en solidaire samenleving voor ogen houdt.
4.3.2 Naar een duurzame samenleving Milieurisico’s, waaronder de opwarming van de aarde als een van de meest opvallende en meest besproken risico’s, dwingen staten, (arbeids)organisaties en particulieren tot een grootschalige gedragsverandering die maar erg moeizaam op gang komt. Sociaal-cultureel volwassenenwerk in Vlaanderen is weliswaar een kleine speler in deze wereldwijde uitdaging. Een sleutel om duurzaamheidtransities succesvol aan te gaan ligt niet alleen in systeem- maar ook in gedragsverandering. Het sociaal-cultureel volwassenenwerk kan, omwille van haar traditie in het ondersteunen van veranderingsprocessen, een betekenisvolle rol opnemen ten aanzien van hedendaagse milieurisico’s en sociale risico’s. Diverse auteurs die zich scharen achter het concept duurzaamheidtransities (Jones en De Meyere, 2009; Peeters, 2010a) roepen daarom ook het sociaal-cultureel volwassenenwerk op om zich in dit vrij recent en nieuw verhaal te engageren. Een sector die als ultiem doel onder meer een duurzame samenleving vooropstelt, kan daar niet doof voor zijn.
4.3.3 Veranderend lidmaatschap en vrijwillige inzet Hedendaagse maatschappelijke ontwikkelingen uiten zich ook in veranderende vormen van engagement, lidmaatschap en tijdsbesteding. Individualisering en detraditionalisering leiden
38
tot veranderingen in de wijze waarop mensen zich vrijwillig inzetten. Vrijwillige inzet wordt meer divers en complex. De motivaties om zich in te zetten, variëren vandaag sterker dan voorheen. Ook de diverse werksoorten uit het sociaal-cultureel volwassenenwerk zoeken naar nieuwe manieren om zich aan te passen aan die ontwikkelingen. De zoektocht naar aansluiting bij vrijwillige inzet zal in de komende beleidsperiode onder impuls van 2012, het Europees jaar van de vrijwilliger, zeker nog heel wat aandacht krijgen binnen het sociaalcultureel volwassenenwerk. Over de toekomst van verenigingen stak in het recente verleden pessimisme de kop op. Verenigingen lijken voor de opdracht te staan zichzelf opnieuw uit te vinden: de kernfuncties, de notie lidmaatschap, de identiteit en de rol van vrijwilligers moet opnieuw gedefinieerd worden. Maar nochtans boert het verenigingsleven goed. Lidmaatschap zit in de lift. Vrijwillig engagement in verenigingen neemt over de laatste dertig jaren beschouwd toe. Maar wanneer sociologen evoluties in het ruime Vlaamse verenigingsleven meer genuanceerd bekijken, zien ze dat verenigingen die levensbeschouwelijk geprofileerd en klassenspecifiek zijn, leden verliezen (Smits en Elchardus, 2009: 236). Het verenigingsleven in Vlaanderen, opnieuw zeer ruim bekeken, vergrijst bovendien. De gemiddelde leeftijd steeg van 44 jaar in 1998 tot meer dan 47 jaar in 2006 (VRIND, 2009). Uit recent Socius-onderzoek blijkt dat de gemiddelde participant aan (publieks)activiteiten in het sociaal-cultureel volwassenenwerk in 2009-2010 ouder was dan 50 jaar (Vermeersch en Vandenbroucke, 2010). Vooral initiatieven die zich richten op de groeiende zorg om beweging en het lichaam, waaronder vooral sportverenigingen, winnen leden (Smits en Elchardus, 2009: 236). Recent onderzoek in het brede domein van het vrijwilligerswerk in België en Vlaanderen toont aan dat het vrijwilligerswerk in culturele verenigingen, gezondheidsorganisaties, mensenrechten- en natuurverenigingen en sportverenigingen is toegenomen. Vrijwilligerswerk in religieuze, liefdadigheids- en vrouwenverenigingen daarentegen is stabiel gebleven of afgenomen (Smits en Elchardus, 2009: 242). In antwoord op die verschuivingen zoeken organisaties naar nieuwe inhouden of andere methoden. Maatschappelijke druk verleidt ook niet economische domeinen van de samenleving om consumeren meer centraal te stellen (Kunneman, 2005). Sommige waarnemers zien ook in het sociaal-cultureel volwassenenwerk een tendens naar vermarkting. Dat manifesteert zich in een steeds grotere aandacht voor onder meer dienstverlening en ledenvoordelen (Demeulemeester, 2007; Notten 2005, e.a.). Meer en meer organisaties maken gebruik van product-, proces- en marktinnovaties gebaseerd op een economisch discours om in te spelen op wijzigingen in lidmaatschappen en vrijwillige inzet.
4.3.4 Biografisch leren Toenemende fragmentering, pluralisering en individualisering van de samenleving appelleren individuen op hun biografische competenties: mensen moeten hun eigen levensloop ontwerpen tegen de achtergrond van steeds meer keuzemogelijkheden en maatschappelijke tegenstrijdigheden. Het sociaal-cultureel volwassenenwerk kan de ontwikkeling van die biografische competenties ondersteunen (Cockx en De Vriendt, 2005). Daar de sector zich in principe uitstrekt over meerdere bestaansdimensies, haar publiek aanspreekt in diverse leefsituaties en de ontwikkeling van de eigen identiteit als doel heeft (zie sociaal-culturele methodiek), is de sector goed geplaatst om biografische competenties te bevorderen.
39
4.3.5 Burgerschap Tussen beleid en burger gaapt een kloof. Nieuwe maatschappelijke breuklijnen doorkruisen het klassieke onderscheid tussen links en rechts. Globalisering, Europese eenmaking, onze complexe Belgische staatsstructuur en versnippering van het politieke landschap maken dat politieke partijen minder herkenbaar hun programma kunnen realiseren. Maatschappelijke en politieke besluitvorming krijgt daarenboven een meer complex en technisch aspect. Wil men vandaag nog meespelen in die besluitvorming, dan moet men kunnen terugvallen op specifieke inhoudelijke en technische competenties. Daarbovenop verliezen vooral op lokaal niveau klassieke participatiearrangementen passend binnen een representatiedemocratie, waaronder adviesraden, aan legitimiteit. Directe democratie op basis van lokale en vaak erg gefragmenteerde initiatieven van onderuit worden als alternatief naar voren geschoven (Verhoeven, 2008). Ook hier is transitiedenken met oog op duurzame en democratische besluitvorming van toepassing. Sociaal-culturele praktijken kunnen die competenties, nodig om mee te spelen in hedendaagse maatschappelijke besluitvorming, versterken. Ze kunnen middels innovatieve praktijken op lokaal vlak vormen van directe democratie ondersteunen. Maar ook hier past enige zin voor kritische reflectie. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat sociaal-culturele praktijken puur instrumenteel, onbezonnen en louter in dienst van de overheid de kloof tussen burger en beleid helpen dichten.
4.3.6 Digitalisering en technologische ontwikkelingen Spierts (2000) stelt dat technologische ontwikkelingen gevolgen hebben voor zowel het management van sociaal-culturele organisaties als voor professioneel sociaal-cultureel werkers. Heel wat organisaties uit het sociaal-cultureel volwassenenwerk willen, vertrekkende vanuit hun missie, wegen op de maatschappelijke agenda. De impact van de media en van nieuwe media bij agendasetting en opinievorming wordt steeds groter. Technologische ontwikkelingen houden kansen in voor sociaal-culturele praktijken om bestaande vormen van gemeenschapsvorming, maatschappelijke activering, cultuurspreiding en –creatie en educatie te versterken en om nieuwe vormen te ontwikkelen. Inspelen op de groeiende macht die media ontsluit en de nieuwe mogelijkheden op vlak van technologie is niet enkel een instrumentele of strategische kwestie. Sociaal-culturele organisaties moeten ook kritisch-reflexief (leren) omgaan met die mogelijkheden en met de impact van de media en nieuwe media op hun eigen positie en missie. Ook ten aanzien van hun leden, deelnemers, publiek kunnen ze een dergelijke kritisch-reflexieve houding stimuleren.
Besluit Innovatieve sociaal-culturele praktijken en sociaal-culturele innovatie kunnen bijdragen aan een meer democratische, duurzame en solidaire samenleving. Uit voorgaande halen we minstens vier argumenten om ook binnen sociaal-culturele praktijken aandacht te besteden aan innovatie: • een sectorargument: de laboratoriumrol en dus ook innovatie is inherent aan de rol die het sociaal-culturele volwassenenwerk maatschappelijk toegewezen krijgt;
40
• een normatief argument: het waardekader van het sociaal-cultureel werk maakt dat we ook in veranderende omstandigheden moeten blijven inzetten op een diverse, solidaire en duurzame samenleving; • een omgevingsargument: ontwikkelingen in onze hedendaagse samenleving vragen naar het oppakken van nieuwe thema’s en kwesties; • een instrumenteel argument: technologische ontwikkelingen maken dat we interventiestrategieën op een andere wijze kunnen aanpakken. Op basis van die argumenten hoeven we nog niet blind mee te stappen in een prescriptief innovatiediscours, in de maatschappelijke druk om te innoveren. Innoveren moet maatschappelijk relevant zijn, kan geen objectief op zichzelf zijn. Sociaal-culturele praktijken en sociaalculturele innovatie kaderen binnen een hedendaagse maatschappelijke context. Maatschappelijk relevant zijn, betekent niet dat we per definitie moeten innoveren. Sterke tradities hoeven we niet zomaar over boord te gooien omwille van de druk om te innoveren. Naast innovatie sociaal-culturele praktijken pleiten we ook voor renovatie van bestaande sociaal-culturele praktijken. Het gaat dan om het herwaarderen en upgraden van traditionele interventievormen en -strategieën die binnen een geactualiseerde missie nog steeds waardevol of opnieuw waardevol kunnen zijn als antwoord op bovenstaande en andere hedendaagse uitdagingen.
4.4 Sociaal-culturele innovatie als leerproces Van Dale definieert innovatie als de invoering van iets nieuws. Maar nieuw is een relatief begrip. Iets is maar nieuw als we het vergelijken met wat we kennen, weten, hebben. Iets nieuws kan een aanpassing of een verbetering zijn van de dingen waar we al mee vertrouwd zijn. Je kunt ook het vertrouwde in vraag stellen en onderzoeken of wat je doet er nog toe doet. Dit kan leiden tot een meer radicale transformatie of vernieuwing.
4.4.1 Een dubbele leerlus Niet alleen het omgaan met maar ook het ontstaan van ‘iets nieuws’ is verbonden met leerprocessen. Leren en leerprocessen spelen een belangrijke rol bij innovaties, ook bij innovatieve sociaal-culturele praktijken en sociaal-culturele innovaties. Verschillende auteurs (Van den Eeckhaut, 2011; Spierts e.a., 2000) grijpen in dit verband terug naar de klassieke opdeling tussen ‘single en double loop learning’ van Argyris en Schön (1974). Het helpt ons om meer vat te krijgen op het begrip sociaal-culturele innovatie. In het geval van een enkele leerlus of enkelslagleren (single loop learning) blijven we binnen de heersende strategische uitgangspunten en doeloriëntaties. In optimale omstandigheden resulteert enkelslagleren in meer effectief en efficiënt nastreven van wat we voorheen ook al betrachtten. In het geval van een dubbele leerlus (double loop learning) stellen we ook de strategische uitgangspunten en doeloriëntaties van wat we voorheen deden en tot op heden doen in vraag. Afhankelijk van wat we leren, gaan we iets anders doen dan voorheen, in sommige gevallen gebaseerd op hernieuwde strategische inzichten en doeloriëntaties. Veranderingen op basis van dubbele leerlussen zijn daarom meestal radicaler en risicovoller dan die gebaseerd op enkele leerlussen. Innovaties voortbouwend op een dubbele leerlus zijn in termen van King (1992) vaak radicale innovaties (zie ook 3.2).
41
Naast de dimensie radicaliteit is nog een tweede dimensie van King (1992) relevant voor onze opzet, namelijk de mate waarin de innovatie geprogrammeerd is. Sociaal-cultureel volwassenenwerk zet sterk in op plannen en programmeren. Verschillende organisaties uit het sociaal-cultureel volwassenenwerk werken bijvoorbeeld met een jaarthema. Aan de hand van een jaarthema wordt de focus voor een gans jaar vastgelegd. In ruil voor subsidies moedigt het beleid een planmatige aanpak overigens aan. Zo ook in het kader van de experimenten voor verenigingen uit het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Verenigingen konden (innovatieve) experimenten opzetten met overheidssteun op basis van een vooraf uitgetekend plan. Gezien de planning- en programmeringslogica in de sector, nemen we aan dat veel innovatieve sociaal-culturele praktijken in het sociaal-cultureel volwassenenwerk geprogrammeerd (zullen) zijn. Niettemin lijken ons ook niet geprogrammeerde innovaties bijzonder relevant voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Zo pleiten Geldof en Driessens (2008) in functie van het bereiken van groepen die niet of in mindere mate participeren aan het sociaal-cultureel werk bijvoorbeeld voor het erkennen en herkennen van het actorschap en de cultuur van mensen in armoede en sociale uitsluiting. Volgens hen is dit een belangrijke voorwaarde om die groep zinvol te betrekken bij sociaal-culturele praktijken. Daartoe moet sociaal-cultureel volwassenenwerk net minder uitgaan van de eigen plannen en meer aansluiting zoeken bij de interesses, keuzes en plannen van mensen in armoede zelf. Het idee van een iteratief zoekproces (Doerbecker, 1979) biedt een alternatief voor een meer klassieke en lineaire planmatige aanpak. In het geval van zo’n iteratief zoekproces is er meer ruimte om ad hoc in te spelen op relevante gebeurtenissen en ontwikkelingen in de omgeving en om opeenvolgende acties in functie van een vooropgesteld doel op meer associatieve wijze aan elkaar te rijgen. Wanneer we daar in slagen kunnen innovatieve sociaal-culturele praktijken vorm krijgen en kan sociaal-culturele innovatie het resultaat zijn. Zo’n sociaal-culturele innovatie is dan net niet het resultaat van een vooraf uitgetekend plan of programma van de sociaal-cultureel werker of de sociaal-culturele organisatie maar het resultaat van een open dialoog tussen werkers, specifieke doelgroepen en de omgeving. In figuur 7 zetten we verschillende soorten veranderingen uit naargelang de leerlus waarop ze gebaseerd zijn en de mate waarin ze geprogrammeerd zijn. De combinatie van beide dimensies levert vier kwadranten op van mogelijke veranderingen. Figuur 7: veranderen in relatie tot leren en programmeren
transformeren
vernieuwen
verbeteren
ontwikkelen
enkele leerlus
42
niet geprogrammeerd
geprogrammeerd
dubbele leerlus
Radicaal veranderen, veelal gebaseerd op een dubbele leerlus en als resultaat van een planmatige aanpak noemen we ‘transformeren’. In het geval van niet geprogrammeerde veranderingen op basis van een dubbele leerlus, spreken we van ‘vernieuwen’. In het geval van een enkele leerlus spreken we, afhankelijk van het al dan niet geprogrammeerd zijn, over ‘verbeteren’ en ‘ontwikkelen’. Die vier soorten veranderingen uit de figuur hierboven resulteren telkens in ‘iets nieuws’ en net de invoering van iets nieuws is voor Van Dale de inzet van innovatie.
4.4.2 Sociaal-culturele innovatie Het onderscheid tussen de vier soorten van veranderen uit figuur 8 laat ons toe om keuzes te maken. Al die vormen van veranderen, leiden tot iets nieuw maar daarom nog niet tot een sociaal-culturele innovatie. Sociaal-culturele innovaties zien wij vooral als het resultaat van veranderingen op basis van een dubbele leerlus. Sociaal-culturele innovaties zijn dus met de woorden van King (1992) in belangrijke mate radicale innovaties. Daarmee negeren we de relevantie van veranderingen op basis van een enkele leerlus niet. Integendeel, het zijn net dit soort van veranderingen waar Socius in het kader van een integrale kwaliteitszorg op maat van het sociaal-cultureel volwassenenwerk voor pleit (Goubin, 2005). In onderstaande figuur 8 geven we het onderscheid tussen integrale kwaliteitszorg en sociaal-culturele innovatie weer. In dit rapport gaat onze aandacht uit naar sociaal-culturele innovatie. Merk echter op dat in onderstaande figuur 8 een zekere overlap bestaat tussen integrale kwaliteitszorg en sociaalculturele innovatie. Figuur 8: sociaal-culturele innovatie en integrale kwaliteitszorg dubbele leerlus
geprogrammeerd
transformeren
vernieuwen
integrale kwaliteitszorg verbeteren
ontwikkelen
niet geprogrammeerd
sociaal-culturele innovatie
enkele leerlus Om het begrip sociaal-culturele innovatie nog meer te verfijnen, halen we er de derde dimensie van innovatie volgens King (1992) opnieuw bij. King heeft het ook over de instrumentele waarde van innovaties en maakt een onderscheid tussen instrumentele en ultieme innovaties. We zagen al dat ultieme innovaties een doel op zich zijn, terwijl instrumentele innovaties een middel zijn om een ultiem doel te realiseren. Welnu, sociaal-culturele innovaties kunnen zowel instrumenteel als ultiem zijn. Ultieme innovaties zullen dan heel sterk in de lijn liggen van de missie van sociaal-culturele organisaties. Op basis van zo’n missie stellen sociaal-culturele organisaties op langere termijn bepaalde aspecten van een democratische, duurzame en solidaire samenleving voorop. In die zin is de doelstelling van sociaal-cultureel volwassenen-
43
werk eerder ultiem. Op zich zullen vele kleinere sociaal-culturele innovaties een instrumentele bijdrage leveren tot het realiseren van dit ultiem doel. Dat zijn dan instrumentele sociaalculturele innovaties. Het groter geheel van al die instrumentele innovaties, waarvan een grote impact uitgaat in de richting van het ultieme doel in lijn met de missie van sociaal-cultureel volwassenenwerk, noemen we een ultieme innovatie. Figuur 9: instrumentele en ultieme sociaal-culturele innovaties
geprogrammerd
ins tru me nte el
radicaal niet radicaal
instrumentele sociaal-culturele innovatie
ult iem
ultieme sociaal-culturele innovatie
niet geprogrammerd
Om ultieme innovaties te herkennen, bekijken we sociaal-culturele praktijken best vanuit een historisch perspectief. In hun missie drukken veel sociaal-culturele organisaties maatschappelijke ambities uit die niet zo maar in een vingerknip te realiseren zijn. Ze willen vaak radicaal, fundamenteel ingrijpen op maatschappelijke verhoudingen, uitdagingen of op sociale problemen. Diezelfde organisaties ondervinden dagelijks dat binnen de grenzen van een concreet en planmatig leer- of veranderingstraject, hoe innovatief dit ook mag zijn, het ultieme doel niet gehaald kan worden. Maar wanneer we naar de samenleving kijken als een historisch proces dan hoeven we ons geloof in de kracht van innovatieve sociaal-culturele praktijken niet te verliezen (Bouverne-De Bie, 2003). Zo bekeken, kunnen maatschappelijke uitdagingen en sociale problemen niet binnen de grenzen van concrete en planmatige veranderingsacties ‘opgelost’ worden. Hooguit ondersteunen die acties al ingezette en in te zetten ontwikkelingen in de samenleving. Daarom is het van belang om de relatie tussen instrumentele en ultieme innovaties binnen het kader van sociaal-culturele praktijken goed voor ogen te houden en in een langetermijnperspectief te plaatsen.
44
4.5 Sociaal-culturele benadering versus marktbenadering Innovatieve sociaal-culturele praktijken definieerden we als de ontwikkeling en het hanteren van nieuwe ideeën, sociaal-culturele interventiestrategieën en interventies met het oog op een meer democratische, duurzame en solidaire samenleving. Leiden sociaal-culturele praktijken tot ‘vernieuwing’ of ‘transformatie’ van het samenleven dan spreken we over sociaalculturele innovaties. Met onze definitie van sociaal-culturele innovatie sluiten we nauw aan bij inspirerende ontwikkelingen in de sociale economie en in de sociale geografie. Binnen het kader van de sociale economie definiëren Phills en anderen (2008) sociale innovatie anders dan innovatie van de arbeidsorganisatie, zoals we zagen in hoofdstuk 3. Voor hen is sociale innovatie een nieuw antwoord op een maatschappelijke uitdaging, een antwoord dat effectiever is, efficiënter, duurzamer of rechtvaardiger is dan de bestaande antwoorden en waar vooral de samenleving als geheel of sociale netwerken eerder dan private personen de vruchten van plukken. Sociale innovatie kan een product zijn, een proces, een technologische toepassing maar evengoed een principe, een idee, een nieuwe wet, een sociale beweging, een interventie of een combinatie daarvan (Phills e.a., 2008). Vanuit een sociaalgeografisch perspectief baseren Debruyne en anderen sociaal innovatieve stadsvernieuwing op drie pijlers (Debruyne, Oosterlinck en Block, 2008; Debruyne en Oosterlinck, 2009): - sociale relaties tussen mensen, groepen en instituties binnen de wijk vormen het fundament voor sociale innovatie; - participatie van, en dus coproductie door, alle betrokkenen in sociaal innovatieve stadsvernieuwing staat centraal; - sociale innovatie stelt de kwaliteit van de arbeidsmarkt, huisvesting en ruimtelijke ordening, onderwijs en scholing en van maatschappelijke participatie centraal. Innovatieve sociaal-culturele praktijken en sociaal-culturele innovatie passen binnen een sociaal-cultureel innovatiediscours zoals we dat hierboven ontwikkelden. In tabel 2 vergelijken we onze sociaal-culturele benadering met een marktbenadering, typerend voor het heersende en economische innovatiediscours. Binnen een sociaal-culturele benadering is de inzet maatschappelijke meerwaarde en niet winstmaximalisatie. Een sociaal-culturele benadering zet in op baten of reductie van de kosten ten voordele van de samenleving, dit door middel van inspanningen om tegemoet te komen aan maatschappelijke noden, problemen en uitdagingen. Op zo’n manier dat het private belangen en economische winst overstijgt. Binnen een sociaal-culturele benadering focust een organisatie of praktijk niet op het eigen overleven op de markt maar vertrekt ze van een kritisch perspectief op innovatie, de samenleving (met inbegrip van de markt) en de eigen organisatie zelf.
45
Tabel 2: sociaal-culturele benadering en marktbenadering van innovatie sociaal-culturele benadering
markktbenadering
discours
sociaal-cultureel
economisch
finaliteit
maatschappelijke meerwaarde
economische groei
drive
missie en visie
winst
oriëntatie
organisatie-extern
organisatie-intern
samenwerking
partnerschappen
tijdelijke allianties
relatie
burger - samenleving
consument - producent
Innovaties gekenmerkt door een marktbenadering (rechterkolom in tabel 2) zijn best wel relevant voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Zo kunnen marktstrategieën wervend zijn met het oog op nieuwe leden en kan een oriëntatie op de eigen organisatie betekenisvol zijn tegen de achtergrond van het zichtbaarheids- en legitimiteitsvraagstuk. Voor dat soort van innovaties kunnen ook sociaal-culturele organisaties net als andere organisaties te rade gaan in de theoretische en praktijkgerichte managementliteratuur over innoveren en innovatieve organisaties. Die literatuur bespraken we al in hoofdstuk 3 van dit rapport, zij het vrij bondig. In onze aanbevelingen (hoofdstuk 5) nemen we ook inzichten uit die literatuur mee op. Net als Van den Eeckhaut (2011) nemen wij aan dat innovatieve sociaal-culturele organisaties troeven in handen hebben om innovatieve sociaal-culturele praktijken te ontwikkelen en sociaalculturele innovaties te realiseren. Hiermee komen we uit bij een centrale ambivalentie in ons onderzoek: de ambivalentie tussen intern en extern georiënteerde innovaties. Vanuit een sociaal-culturele benadering stellen we ons kritisch op ten aanzien van louter intern georiënteerde innovaties die vertrekken van een marktbenadering. Tegelijkertijd geloven we dat dergelijke innovaties een sociaal-culturele benadering van innovatie kunnen ondersteunen. Blijft dat ons eigen sociaal-cultureel innovatiediscours op sommige punten fundamenteel verschilt van het heersende innovatiediscours. We illustreren dit op basis van Senge’s inzichten over effectieve organisaties (Senge e.a., 2008). Interventies zijn binnen een marktbenadering, de benadering van Senge, enkel effectief wanneer ze aangepast zijn aan de maatschappelijke omstandigheden en vertrekken vanuit een organisatie die aangepast is aan diezelfde omstandigheden. Een sociaal-culturele benadering stelt ook de maatschappelijke omstandigheden in vraag en kan elementen ervan als object van innovatie voor ogen houden. De interventie is dan niet in de eerste plaats aangepast aan de maatschappelijke omstandigheden maar gericht op het veranderen ervan.
46
Hoofdstuk
Aan de slag met innovatie
47
5
Inleiding Wie niet innoveert gaat kopje onder. Willen we mee zijn en mee kunnen dan moeten we innoveren. Deze overtuiging is vandaag wijd verspreid. Innovatie is bijgevolg erg in. Het innovatiediscours bereikte ook het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Socius ving signalen op uit de sector en investeert in innovatie ook in het kader van haar volgend beleidsplan (2011 – 2015). We kozen er voor om niet blindelings mee te heulen met het heersende innovatiediscours. In dit theoretisch onderzoek namen we tijd en ruimte om na te denken over innovatie in relatie tot sociaal-culturele praktijken. In dit laatste hoofdstuk vatten we onze inzichten samen en formuleren we een aantal aandachtspunten.
5.1 Sociaal-culturele benadering van innovatie Een marktgerichte benadering en een sociaal-culturele benadering van innovatie verschillen van focus. Een marktgerichte benadering focust op de eigen organisatie. Toegepast op sociaal-cultureel werk praten we hier over innovatieve sociaal-culturele organisaties. Een sociaal-culturele benadering focust op sociaal-culturele praktijken, al dan niet uitgaande van de formele sociaal-culturele sector. We hebben het dan over innovatieve sociaal-culturele praktijken. In sociaal-culturele praktijken handelen individuen, groepen of gemeenschappen doelgericht met het oog op vormgeving en vernieuwing van individu en maatschappij. Dit lukt niet zonder rekening te houden met de maatschappelijke context en met recente maatschappelijke ontwikkelingen en veranderingen eigen aan het tijdsgewricht waarin we leven. De doelgerichtheid van sociaal-culturele praktijken is waardegeladen en gericht op een democratische, duurzame en solidaire samenleving gebaseerd op participatie van en voor alle betrokkenen. Sociaal-cultureel (volwassenen)werk is traditioneel ook kritisch ten aanzien van de samenleving en biedt een laboratorium voor maatschappelijke verandering. Sociaal-culturele praktijken maken daartoe multifunctioneel gebruik van verschillende functies en bijbehorende interventiestrategieën. Wanneer daarbij nieuwe ideeën, sociaal-culturele interventiestrategieën en interventies worden ontwikkeld en gehanteerd met het oog op een democratische, duurzame en solidaire samenleving spreken we over innovatieve sociaal-culturele praktijken. Transformaties of vernieuwingen van het samenleven die bijdragen tot een meer democratische, duurzame en solidaire samenleving en gebaseerd zijn op een sociaal-culturele methodiek, noemen we sociaal-culturele innovaties.
48
Figuur 10: sociaal-culturele benadering van innovatie maatschappelijke context
praktijk werk proces
product
missie
methodiek sociaal-culturele innovatie
markt innovatieve sociaal-culturele praktijken innovatieve sociaal-culturele organisaties
Innovatieve sociaal-culturele organisaties vormen een goede voedingsbodem voor innovatieve sociaal-culturele praktijken. Dit is de betekenis van de donkerblauwe pijl vertrekkend vanuit innovatieve sociaal-culturele organisaties. Maar innovatieve sociaal-culturele organisaties ontwikkelen ook andere dan innovatieve sociaal-culturele praktijken. Bovendien komen innovatieve sociaal-culturele praktijken ook tot stand door toedoen van niet innovatieve sociaal-culturele organisaties, van andere organisaties of van informele initiatieven. De twee lichtblauwe pijlen onderaan figuur 10 symboliseren al die andere mogelijkheden. Innovatieve sociaal-culturele praktijken kunnen bijdragen tot sociaal-culturele innovaties (donkerblauwe pijl). Innovatieve sociaal-culturele praktijken kunnen ook gericht zijn op de integratierol van sociaal-cultureel werk en bijgevolg niet direct op transformatie en vernieuwing van het samenleven. Bovendien kunnen ook sociaal-culturele praktijken die niet innovatief zijn, bijdragen tot sociaal-culturele innovatie. Vandaar ook twee lichtblauwe pijlen bovenaan in figuur 10. Al dan niet vertrekkende van innovatieve sociaal-culturele organisaties en innovatieve sociaalculturele praktijken ligt een gans scala aan mogelijkheden om sociaal-culturele innovaties te realiseren. Die sociaal-culturele innovaties kunnen we aftoetsen aan de radicaliteit van de innovatie, het al dan niet instrumentele dan wel ultieme karakter van de innovatie en de mate waarin de innovatie geprogrammeerd is. Dergelijke innovaties passen binnen de missie van het sociaal-cultureel werk. De weg ernaartoe past binnen een sociaal-culturele methodiek.
49
5.2 Aandachtspunten voor succesvol innoveren In de managementliteratuur vind je tal van tips en trucs om je organisatie te ontwikkelen in de richting van een innovatieve organisatie. De focus ligt meestal op de eigen organisatie(ontwikkeling). Dit is niet zonder belang en waarde. Maar onder impuls van een prescriptief innovatiediscours kunnen we wel eens blijven steken in zelfreferentiële praktijken: innoveren om te innoveren. Innoveren omdat het nu eenmaal moet. Onze opzet was van bij de aanvang anders. We zochten naar de eigenheid van innovatieve sociaal-culturele praktijken en sociaal-culturele innovatie. Vanuit die focus willen we samen met organisaties uit het sociaal-cultureel volwassenenwerk experimenten opzetten. Aanvullend bij de theoretische invalshoek in dit onderzoek, moet dit nog meer maar ook relevante en praktijkgerichte inzichten opleveren. Niettemin kunnen we nu al op basis van literatuur afronden met enkele aandachtspunten voor succesvol innoveren. We formuleren aandachtspunten voor innovatieve sociaal-culturele organisaties, innovatieve sociaal-culturele praktijken en voor sociaal-culturele innovatie.
5.2.1 Op weg naar een innovatieve sociaal-culturele organisatie Innovatieve sociaal-culturele organisaties vormen een goede voedingsbodem voor innovatieve sociaal-culturele praktijken. Dergelijke organisaties zoeken en realiseren product-, proces- en marktinnovaties. Het gros van de managementliteratuur wijst op het belang van organisatieverbetering en -ontwikkeling in functie van innovatie. Integrale kwaliteitszorg is onontbeerlijk voor een innovatieve organisatie. Werken aan een innovatieve sociaal-culturele organisatie beschouwen we vanuit een sociaal-culturele benadering van innovatie als een goede voedingsbodem – maar geen voldoende, noch een noodzakelijke voorwaarde – om innovatieve sociaal-culturele praktijken op te zetten en sociaal-culturele innovaties te realiseren. Voor innovatieve organisaties zijn volgens de literatuur drie elementen belangrijk: creativiteit, kennis en betrokkenheid (West en Farr 1992; Vranken en Hermans, 2009, Van den Eeckhaut 2011, Gaspersz 2009, e.a.). Uit de veelheid aan literatuur onthouden we de volgende aandachtspunten.
Zorg ervoor dat houding leidt tot gedrag Innovatie gaat over het omzetten van ideeën in resultaten. Dit zowel bij individuele medewerkers als op het niveau van de hele organisatie. Hoe beter organisaties dergelijke processen in goede banen kunnen leiden, des te groter hun innovatiekracht. Vandaar vinden we in de literatuur zowel op het vlak van organisatiestructuur als op het vlak van organisatiecultuur tal van tips. In dit verband is de notie ‘slim werken’ inspirerend (Volberda, van den Bossch & Jansen 2005). Het ‘slim werken’-principe combineert de hierna volgende tips op het vlak van organisatiestructuur- en cultuur om zo creativiteit, kennis en betrokkenheid in de organisatie optimaal in te zetten.
50
Maak voortdurend werk van een innovatieve organisatiestructuur Een strak gehanteerde hiërarchische organisatiestructuur bevordert de ontwikkeling naar een innovatieve organisatie maar matig. Nieuwe ideeën, experimenten, het bereiken van doelen langs niet vooraf gedefinieerde paden krijgen weinig kans in een bureaucratische logica. Zo’n logica fnuikt creativiteit en interne en externe kennisdeling en vertraagt de interne veranderen vernieuwingssnelheid van een organisatie. Begrippen als ‘flexibel organiseren’ en ‘zelforganisatie’ (Volberda, van den Bossch en Jansen 2005; Hustinx 2008, Van den Eeckhaut, e.a), worden daarbij als onontbeerlijk beschouwd. De daarvoor vereiste competenties kunnen bij medewerkers ontwikkeld en gestimuleerd worden. Er kan ook structureel ruimte voor contemplatie, toeval, passie en vooral ook ‘suddertijd’ voorzien worden om nieuwe ideeën hun neerslag te laten vinden (Van den Eeckhaut, 2011). Innovatieve organisaties stellen ook specifieke eisen aan hun leiderschap. Van hen wordt een dynamisch leiderschap verwacht en een hoog absorptievermogen voor het herkennen van de noodzaak aan veranderingen en de bijbehorende competentievereisten bij hun medewerkers en henzelf (Volberda, e.a 2005).
Maak permanent werk van een innovatieve organisatiecultuur De organisatiecultuur heeft te maken met de onderliggende waarden, normen, ideeën over de organisatie zelf. Ze bepalen ook het organisatieklimaat, dit is het klimaat op de werkvloer. Innovatieve organisaties schenken veel aandacht aan het creëren van betrokkenheid bij de innovaties. Dit is niet alleen een aandachtspunt voor grote bedrijven en sterk hiërarchisch gestructureerde organisaties maar evenzeer voor kleine organisaties. Het creëren van betrokkenheid in relatie tot innovatieve sociaal-culturele praktijken en sociaal-culturele innovaties betekent betrokkenheid bij en medezeggenschap over de missie van de organisatie. Een werkelijk innovatieve organisatiecultuur in goede banen leiden, vraagt ook een nieuwe vorm van leiderschap. Een leiderschap bevrijd van ‘orde, stabiliteit en beheersing’ (Volberda e.a., 2005) en niet gebonden routines en blauwdrukken. In de literatuur spreekt men over visionair leiderschap. Dit is leiderschap die iedere betrokkene stimuleert zich te identificeren met de overtuigingen en waarden van de organisatie. Dergelijk leiderschap installeert een gemeenschappelijke taal waarin plaats, ruimte en vooral het vertrouwen is om te experimenteren, te lukken maar ook te falen, kennis te delen en creativiteit te ontwikkelen.
5.2.2 Op weg naar innovatieve sociaal-culturele praktijken Innovatieve sociaal-culturele organisaties zijn een goede voedingsbodem maar niet de enige en zelfs geen noodzakelijke voorwaarde voor innovatieve sociaal-culturele praktijken. Innovatieve sociaal-culturele praktijken kunnen leiden tot sociaal-culturele innovatie. Daarom hieronder nog enkele andere aandachtspunten die kunnen bijdragen tot innovatieve sociaalculturele praktijken.
Hou de richting van sociaal-culturele praktijken goed voor ogen Innovatieve sociaal-culturele praktijken zijn vaak gericht op opeenvolgende instrumentele innovaties om zo een ultieme sociaal-culturele innovatie te realiseren. Het is belangrijk om in
51
dergelijke praktijken het ultiem doel niet uit het oog te verliezen. De sociaal-culturele missie en de sociaal-culturele methodiek zijn twee referentiepunten die innovatieve sociaal-culturele praktijken helpen om het ultiem doel niet uit het oog te verliezen. Particuliere sociaal-culturele organisaties hanteren binnen dit algemene referentiekader een eigen meer specifieke missie en eigen doeloriëntaties. Hun rol in innovatieve sociaal-culturele praktijken moet in de lijn liggen van die missie en doeloriëntaties. In de actie worden die missie en doeloriëntaties soms ook uitgedaagd. Dat kan aanleiding geven tot het bijsturen van de missie en de doeloriëntaties. In zo’n gevallen biedt het algemeen referentiekader omtrent sociaal-cultureel werken opnieuw de richting aan.
Wees radicaal waar het moet Sociaal-culturele praktijken opereren op het snijvlak tussen leefwereld en systeem. Dat kan in twee richtingen uitpakken. Omwille van haar kritische en laboratoriumrol treedt het sociaalcultureel werk – binnen een normatief kader – soms radicaal op ten aanzien van maatschappelijke systemen. Een andere keer ligt de focus op het leren van individuen. Maatschappelijke activering, zowel in de vorm van beleidsbeïnvloeding en structurele verandering als in de vorm van individuele en collectieve veranderingen, behoort tot de kern en de traditie van het sociaal-cultureel werk. Soms moet dat ook radicaal zijn. Daarom voorzien innovatieve sociaal-culturele praktijken best in een kader met voldoende tijd, ruimte en vertrouwen waarbinnen ook de eigen en maatschappelijke doelen en oriëntaties in vraag kunnen gesteld worden (dubbele leerlus). Innovatieve sociaal-culturele praktijken bevragen voortdurend hun doelen, strategie, processen en resultaten, niet alleen op hun impact en effect op korte termijn maar fundamenteel en op langere termijn. Dit is vrij radicaal.
Werk voorbij het plannen en programmeren Niet-geprogrammeerde innovaties krijgen vaker vorm in een omgeving waar ruimte is voor kennisontwikkeling en vrij denken. Creativiteit, toeval en passie spelen daarbij een belangrijke rol (West en Farr 1992, Van den Eeckhaut 2011, e.a). Dit inzicht leidde in de managementtheorie en -praktijk – een beetje paradoxaal – tot diverse strategieën om kennisontwikkeling in goede banen te leiden. We passen die strategieën meteen toe op sociaal-culturele praktijken. Erkende en gesubsidieerde sociaal-culturele organisaties moeten zich ten aanzien van het beleid verantwoorden onder meer op basis van beleids- en jaarplannen. In zo’n context is het zoeken naar een evenwicht om voldoende tijd en ruimte te vrijwaren voor ongebonden kennis- en praktijkontwikkeling. Nochtans, met het oog op innovatieve sociaal-culturele praktijken is ruimte voor creativiteit van passioneel betrokken sociaal-cultureel werkers een troef, zelfs een must. De heersende planningslogica in het sociaal-cultureel werk onderdrukt ook innovatiekansen gebaseerd op toeval. Immers leerprocessen die tot innovaties leiden, verlopen niet intentioneel en niet lineair (Stroobants e.a., 2001). Ondermeer toeval, geluk en onverwachte mogelijkheden spelen daarin een belangrijke rol. Gevat kunnen inspelen op onverwachte kansen en omstandigheden is dan ook een waardevolle competentie (Hodkinson en Sparkes, 1997). Serendipiteit is in dat verband een betekenisvol begrip. Serendipiteit is de gave om door toevalligheden en intelligentie iets te ontdekken waar men niet op zoek naar was. Om serendipiteit ruimte te geven, kan je ongeplande tijd plannen.
52
Maar we mogen ons ook niet blind staren op serendipiteit en creativiteit. Innovatieve sociaal-culturele praktijken geven immers doelgericht vorm aan de relatie tussen individu en maatschappij (De Blende en Dhont 2005, 2011). Dergelijke praktijken kunnen vertrekken uit bestaande sociaal-culturele organisaties maar evengoed uit informele settings. Informele settings vormen ook voor erkende sociaal-culturele organisaties goede aanknopingspunten om te innoveren. Sociaal-culturele organisaties kunnen op zoek gaan naar en aansluiting vinden bij bestaande, meer informele, sociaal-culturele praktijken en in lijn met hun missie de kansen en mogelijkheden, ook onverwachte, die daarin besloten liggen, oppakken. Het ondersteunen en faciliteren van meer spontane, minder geformaliseerde soms zelfs rebelse initiatieven, wordt niet echt ondersteund door de heersende planningslogica in het sociaal-cultureel werk. Nochtans kan dit in functie van de globale missie van sociaal-cultureel volwassenenwerk en binnen de scoop van een sociaal-culturele methodiek heel zinvol zijn.
5.2.3 Op weg naar sociaal-culturele innovatie Innovatieve sociaal-culturele organisaties en innovatieve sociaal-culturele praktijken dragen enkel bij tot sociaal-culturele innovatie als ze voldoende ingebed zijn in de maatschappelijke context. Naast de structuur en cultuur van organisaties en de missie van praktijken spelen ook de regelgeving, de markt en de samenleving een belangrijke rol in sociaal-culturele innovaties. Ze vormen mee de maatschappelijke context waarbinnen organisaties en praktijken opereren. Ook hier formuleren we enkele aandachtspunten. Werk aan externe netwerken en kennisdelen Het sociaal-cultureel werk speelt mee op het maatschappelijk middenveld. Op de naad van leefwereld en systeem treedt sociaal-cultureel werk bemiddelend op, het activeert en assimileert, bekritiseert en experimenteert. Het sociaal-cultureel werk is niet de enige actor op dat middenveld en is bovendien niet altijd de meest wegende speler in maatschappelijke ontwikkelingen. Verschillende andere actoren en sectoren spelen een rol in maatschappelijke ontwikkelingen. Het recent in opgang zijnde transitiediscours wijst ons daar (opnieuw) op. In dit discours wordt er sterk uitgegaan van de systeemtheorie. Eenvoudig gesteld: volgens deze theorie hangen alle elementen van de werkelijkheid met elkaar samen en beïnvloeden ze elkaar voortdurend. Met betrekking tot maatschappelijke verandering is het sociaal-cultureel werk dus een van de vele spelers op dat maatschappelijk middenveld. Om innovatief in te spelen op de actuele maatschappelijke context en ontwikkelingen moet het sociaal-cultureel werk alert zijn en blijven op het vlak van samenwerking, netwerking, interrelationele kennisverbanden en co-creatie van kennis. In dit verband worden als mogelijke partners deelnemersgroepen, stakeholders, academici en beleidsactoren vermeld in de literatuur. Blijf georiënteerd op de samenleving, niet enkel op de eigen organisatie Volgens het heersende innovatiediscours sluiten innovatieve organisaties aan bij ontwikkelingen in de samenleving (zie Senge e.a, 2008). In relatie tot sociaal-culturele innovaties zien wij dit anders. Interventies vertrekkend van een sociaal-culturele methodiek kunnen ook radicaal tegen de (dominante) maatschappelijke tendensen en stromingen ingaan en net daarom innoverend zijn. Dit raakt de kritische rol en laboratoriumrol van het sociaal-cultureel werk. Ook vanuit zo’n kritische rol en vanuit die laboratoriumrol kan sociaal-cultureel werk aansluiten bij de maatschappelijke ontwikkelingen en de samenleving. Niet om individuen aan te passen aan de gangbare denk- en handelingswijzen maar net om de fundamenten en uitgangspunten te bevragen en uit te dagen in functie van een ander, meer democratisch, duurzaam en solidair samenleven.
53
In figuur 11 vatten we tot slot alle aandachtspunten samen met het oog op succesvol innoveren in relatie tot sociaal-culturele praktijken. Figuur 11: aandachtspunten voor succesvol innoveren, samenvatting
Innovatieve sociaalculturele praktijken
• structuur met ruimte • cultuur
• richting • radicaal • voorbij plannen en programma’s
Innovatieve sociaalculturele organisatie
• netwerken, kennisdelen • extern geörienteerd blijven, contextualiseren Sociaal-culturele innovatie
54
Bijlage
55
68 gesignaleerde innovatieve sociaal-culturele praktijken, een analyse 1. Situering In onze zoektocht naar de betekenis van innovatie voor sociaal-culturele praktijken, riepen we de brede sector van het sociaal-cultureel werk tussen juli en oktober 2008 op om innovatieve sociaal-culturele praktijken aan te leveren via een online vragenlijst. We kregen 122 reacties. 69 records waren voldoende ingevuld en kwamen in aanmerking voor verdere analyse. Een initiatief werd door twee verschillende personen ingestuurd. Dat brengt ons bij een staal van 68 innovatieve sociaal-culturele praktijken. Het feit dat organisaties en werkers weliswaar op onze vraag ‘zelf’ praktijken signaleerden die naar hun eigen oordeel innovatief zijn, levert – in wetenschappelijke termen – een validiteitprobleem op. Immers, wat is innovatief? De verantwoordelijkheid om te bepalen wat een innovatieve sociaal-culturele praktijk is, legden we bij de indieners zelf. Wat innovatief is voor de ene, is dat misschien niet voor de ander. In het licht van deze exploratieve studie, is dat geen probleem. De rondvraag werd van in het begin immers opgevat als een ‘onderdeel’ van een brede verkennende studie naar innovatieve sociaal-culturele praktijken. De resultaten van deze rondvraag moet je dan ook als dusdanig beschouwen. De 68 gesignaleerde innovatieve sociaal-culturele praktijken geven ons een beeld van de wijze waarop sociaal-cultureel werkers en organisaties zelf naar innovatie kijken, waarop ze sociaal-culturele innovatie in de praktijk opvatten en vorm geven. Om een indicatie te krijgen van hoe sociaal-cultureel werkers naar innovatieve sociaal-culturele praktijken kijken, analyseerden we de 68 gesignaleerde praktijken aan de hand van een codeboek. Dit codeboek kwam tot stand op basis van een aantal relevante inhoudscategorieën die we tot dan toe destilleerden uit de literatuur (deductief) en uit de beschreven praktijken zelf (inductief).
2. De vragenlijst Naast identificatiegegevens, vroegen we naar de titel, de doelstellingen, de doelgroep en de inhoud van het initiatief. We polsten ook naar binnen- en buitenlandse partners waarmee men samenwerkte. We vroegen de indieners om hun praktijk ook te beoordelen op twee kenmerken. Zo vroegen we naar het terrein waarop de gesignaleerde praktijk als innovatief beschouwd wordt. Op basis van een eerste verkennende literatuurstudie (o.a. Bobrowicz en Van Goethem s.d., West en Farr 1992, e.a.), kon de indiener aangeven of een praktijk innovatief was op het vlak van: − de inhoud (een innovatief thema, kennisdomein of appel), − de aard en professionele aanpak (innovatief op het vlak van de doelgroep, de begeleiding en de werkvormen),
56
− netwerkvorming (innovatief op het vlak van fusies, allianties en samenwerkingsverbanden), − internationalisering (innovatief op het vlak van buitenlandse en transnationale samenwerking), − de verzelfstandiging van de praktijk (innovatief op het vlak van autonome vermarkting), − het objectiveringsgehalte (innovatief op het vlak van het gebruik van gestandaardiseerde metingen en/of gefundeerde onderzoeksresultaten), − tot slot was er een extra veld voorzien om een praktijk als innovatief te beoordelen op andere dan de hiervoor aangehaalde terreinen. Daarnaast vroegen we de indieners ook aan te geven welke sociaal-culturele functies zij inzetten in hun innovatieve sociaal-culturele praktijk. De vier decretale functies van het sociaalcultureel volwassenenwerk werden als volgt geoperationaliseerd (zie ook Cockx, 2010 en Vermeersch en Vandenbroucke, 2010): − de culturele functie: consumeren, produceren en/of bekritiseren van cultuur − de gemeenschapsvormende functie: samen-zijn en/of samen-leven − de maatschappelijke activeringsfunctie: individuele of collectieve gedrags- en/of structurele verandering − de educatieve functie: leren en het begeleiden van het leren Bij beide kenmerken waren telkens meerdere antwoorden mogelijk.
3. Beschrijving van het staal 29 van de 68 innovatieve sociaal-culturele praktijken, werden gesignaleerd door organisaties of personen die niet strikt tot het sociaal-cultureel volwassenenwerk behoren. Deze 29 initiatieven bereikten ons via: het jeugdwerk, de samenlevingsopbouw, cultuurbeleidcoördinatoren, het onderwijs of door particuliere vzw’s en personen. 39 initiatieven werden door organisaties uit de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk gesignaleerd. Er werden innovatieve sociaal-culturele praktijken gesignaleerd vanuit de vier verschillende decretaal onderscheiden werksoorten van het sociaal-cultureel volwassenenwerk (verenigingen, bewegingen, landelijke vormingsinstellingen, vormingplussen).
3.1 Met wie wordt samengewerkt? In 18 van de gesignaleerde praktijken wordt er met geen enkele andere organisatie samengewerkt. 18 van de 68 innovatieve praktijken gebeuren dus op eigen houtje (ratio: 0,26). In 50 gesignaleerde praktijken wordt samengewerkt met andere organisaties (ratio: 0,74). In elk van die 50 praktijken wordt er met minimum een partnerorganisatie samengewerkt. Het maximum aantal organisaties waarmee samengewerkt wordt in een gesignaleerde praktijk is 14. De volgende figuur biedt ons meer zicht op de 50 innovatieve sociaal-culturele praktijken waarbij sprake is van samenwerkingspartners.
57
Figuur 12: aantal en aard van de samenwerkingspartners in 50 praktijken
27
38
88
12
SCvW
SCW
Andere
Buitenland
Er worden 27 partnerorganisaties vermeld die behoren tot de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk (beweging, vormingplus, landelijk gespecialiseerde vormigsinstelling, vereniging). 38 partnerorganisaties behoren tot het brede domein van het sociaal-cultureel werk (jeugdwerk, bibliotheken, cultuur- of gemeenschapscentra, musea, …). In de 50 innovatieve sociaal-culturele praktijken worden in totaal dus 65 partnerorganisaties vermeld (27 + 38) die tot het beleidsdomein van cultuur behoren. Maar liefst 88 organisaties waarmee samengewerkt wordt in de innovatieve sociaal-culturele praktijken behoren tot andere sectoren of beleidsdomeinen (steden en gemeenten, profit organisaties, onderwijs, ...). In 4 van de 50 praktijken is er sprake van samenwerking met buitenlandse organisaties. In die 4 praktijken worden in totaal 12 verschillende buitenlandse partners vermeld.
3.2 Op welk terrein wordt geïnnoveerd? Hiervoor vermeldden we verschillende terreinen van innovatie. Een initiatief kon door de indieners beoordeeld worden op die verschillende terreinen. Meerdere antwoorden voor eenzelfde sociaal-culturele praktijk waren mogelijk. Dat leverde 181 antwoorden op (n=181) verdeeld over 68 praktijken. In figuur 13 presenteren we het aandeel van elk terrein op alle 181 gesignaleerde terreinen. Figuur 13: aandeel van elk terrein van innovatie (181 gesignaleerde terreinen = 100 %)
inhoud 24% aanpak 36% andere 1% objectivering 1% verzelfstandiging 10% netwerk 23%
internationalisering 5%
58
Maar liefst in 44 van de 68 gevallen wordt het innovatieve karakter van de vermelde praktijk beoordeeld als vernieuwend op het vlak van de inhoud (24 % van de 181 gesignaleerde terreinen). Maar meer nog dan op het vlak van de inhoud, worden de gesignaleerde praktijken beoordeeld als vernieuwend in hun aanpak. Nieuwe methoden worden uitgeprobeerd, nieuwe doelgroepen worden aangeboord (36 %). Bij 42 van de 68 praktijken wordt ook het samenwerken met andere partners als innovatief beschouwd (23 % van de 181 gesignaleerde terreinen ). Op het vlak van internationalisering en objectivering worden de vermelde praktijken nauwelijks als innovatief bestempeld (5 % resp. 1 %). 10 % van de gesignaleerde terreinen (n=181) betreft verzelfstandiging.
3.3 Welke sociaal-culturele functies worden ingezet? Aangezien het sociaal-cultureel volwassenenwerk decretaal vier functies inzet, vroegen we tevens de ingediende innovatieve praktijken te beoordelen in relatie tot deze vier decretale functies. Per initiatief kon men meerdere functies aankruisen (n=180). Figuur 14: decretale functies (n=180) toegepast in de 68 praktijken Overzicht naard de functies (polythetisch geclassificeerd)
culturele functie 60 50 40 30 20 10
maatschappelijke activeringsfunctie
0
educatieve functie
gemeenschapsvormende functie Slechts 7 van de 68 innovatieve praktijken signaleerden 1 decretale functie. In 61 gevallen signaleren de indieners dat er minstens twee functies in het geding zijn. Dit bevestigt dat het sociaal-cultureel volwassenenwerk voornamelijk multifunctioneel opereert (Wildemeersch 1993, Cockx 2000, Cockx 2010, e.a.). De vier decretale functies zijn allemaal in ruime mate vertegenwoordigd in het staal van 68 innovatieve sociaal-culturele praktijken. Het zijn de gemeenschapsvormende (57 keer), gevolgd door de educatieve functie (44 keer), die ietwat meer vermeld worden.
59
4. De aard van de innovatieve sociaal-culturele praktijken Naast de aangeboden antwoordcategorieën, interpreteerden we ook zelf de ingediende praktijken. We beoordeelden elke ingediende innovatieve sociaal-culturele praktijk aan de hand van de dichotomie intern-gericht versus extern-gericht. Op basis van de literatuur én een eerste analyse van de 68 innovatieve praktijken oordeelden we dat deze dichotomie bijzonder relevant was voor ons exploratief onderzoek. We operationaliseerden deze dichotomie als volgt: • Een gesignaleerde innovatieve praktijk beoordeelden we als “intern-gericht” wanneer de innovatie past binnen de eigen geldende organisatielogica. Het gaat daarbij over innovatieve sociaal-culturele praktijken gericht op een nieuwe inhoud voor een aan de organisatie eigen doelgroep, het bereiken van meer mensen of andere doelgroepen met een aan de organisatie eigen inhoud, het uitwerken van een nieuwe aanpak voor de geëigende doelgroep(en), het uitwerken van nieuwe organisatie-interne procedures. • Een gesignaleerde innovatieve praktijk beoordeelden we als “extern-gericht” wanneer de innovatie buiten de eigen organisatielogica treedt. Het gaat daarbij over innovatieve sociaal-culturele praktijken waarbij inhouden die niet vanzelfsprekend verbonden kunnen worden met de eigen organisatie geïntroduceerd worden, praktijken die gericht zijn op het aanspreken en bereiken van meer dan aan de organisatie gelinkte doelgroepen en/of die te maken hebben met het introduceren en ondersteunen van niet-organisatie-gebonden sociaal-culturele belevings- en betekenisverleningsruimtes. Figuur 15 toont dat het overgrote deel van de gesignaleerde praktijken gerelateerd kan worden aan kwesties die te maken hebben met de eigen organisatie. Figuur 15: oriëntatie van de gesignaleerde innovatieve praktijken (n=68)
intern gericht 43 extern gericht 25
25 van de 68 gesignaleerde innovatieve praktijken beoordeelden we als gericht op innovaties die de eigen organisatielogica overstijgen. 43 van de gesignaleerde innovatieve sociaal-culturele praktijken kunnen beoordeeld worden als passend binnen een organisatie-eigen logica. Relateren we deze dichotomie nu aan het al dan niet samenwerken met andere organisaties dan kunnen we geen specifieke tendens vaststellen. Van de 25 als extern-gericht beoordeelde praktijken werken er 20 samen met een of meerdere partners (ratio: 0,8). Van de 43 als intern-gericht beoordeelde praktijken is er bij 30 sprake van een of meerdere samenwerkingspartners (ratio: 0,7).
60
Besluit Ook al konden we ons ‘maar’ baseren op 68 cases, enkele trends en tendensen worden duidelijk. De meeste gesignaleerde innovatieve praktijken zijn (organisatie)intern-gericht. Dat de meeste praktijken vernieuwend zijn op het vlak van aanpak en inhoud, is dan ook niet vreemd. Een nieuwe aanpak voor dezelfde doelgroep of eenzelfde aanpak voor een nieuwe doelgroep. Een nieuwe inhoud introduceren voor dezelfde doelgroep of dezelfde inhoud presenteren voor een andere doelgroep. Innovatieve sociaal-culturele praktijken zoeken doorgaans samenwerking met andere organisaties. Samenwerken met andere organisaties presenteert zich als een belangrijk gegeven voor innovatieve sociaal-culturele praktijken. Het aantal partners dat niet tot het beleidsdomein van cultuur behoort, is opvallend hoog. Dat er in innovatieve sociaal-culturele praktijken sociaal-cultureel gewerkt wordt, staat buiten kijf. Er wordt gewag gemaakt van de vier decretale functies. Die functies worden in het grootste deel van de gesignaleerde praktijken in combinatie met elkaar ingezet.
61
Bibliografie Argyris, C. & Schön, D. (1974). Theory in practice: increasing professional effectiveness. San Francisco: Jossey Bass. Baert, H. & Ketelslegers, B. (2002). Sociaal-culturele methodiek: concept en methodiekontwikkeling. Leuven/Brussel: KULeuven, Centrum voor Sociale en Beroepspedagogiek/Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Bobrowicz, D. & Van Goethem, G. (s.d.). Gratis Innovatieaudit. Antwerpen: Innovatiecentrum Antwerpen (http://www.wtocd.be/TAD/Innovatieaudit_WTOCD.pdf). Bouverne-De Bie, M. (2003). Een rechtenbenadering als referentiekader. In: M. Bouverne-De Bie, A. Claeys, A. De Cock & J. Vanhee (red.), Armoede & participatie (pp. 1-20). Gent: Academia Press. Broekman, H. (1999). Innoveren in de sociale sector. Baarn: H. Nelissen. Cockx, F. (2000). Gegevensregistratie en verenigingswerk. In het zog van de zorg voor kwaliteit. Vorming, 15 (5), 315-342. Cockx, F. (2004). Biografisch leren van homoseksuelen in pedagogisch perspectief. Leuven: Universitaire Pers Leuven. Cockx, F. & De Vriendt (2005). Biografisch leren en werken. Brussel: SoCiuS. Cockx, F. & Ghere, G. (2006). Methoden van sociaal werk. Leuven: KHLeuven, Departement Sociale Hogeschool Heverlee. (niet gepubliceerde cursustekst) Cockx, F. (2008). Leren voor vormingswerk. Concepten voor het faciliteren van leren. (2de druk). Brussel: SoCiuS. Cockx, F. (2009). Onderzoek innovatieve sociaal-culturele praktijken. Brussel: SoCiuS. Cockx, F. & Bastiaensen, H. (2010). De betekenis van sociaal-culturele praktijken. Resultaten van een belevingsonderzoek bij participanten in sociaal-cultureel volwassenenwerk. Brussel: SoCiuS. Cockx, F. (2010). De functie(s) van sociaal-cultureel werk. Resultaten van een visieontwikkelingstraject met, door en voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk in Vlaanderen. Brussel: SoCiuS. Cockx, F. & Leenknegt, R. (2011). Werken volgens een sociaal-culturele methodiek. Methodologische bakens voor sociaal-cultureel handelen. In F. Cockx, H. De Blende, G. Gehre, G. Van den Eeckhaut & G. Verschelden (red.). Wissels. Handboek sociaal-cultureel werken met volwassenen. Gent: Academia Press. Debackere, K. (2010). Maatschappelijk innoveren op de agenda. In T. Lancsweert: Social Profit Jaarboek Vlaanderen 2010 – 2011 (pp. 120 - 122). Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
62
De Blende, H. & Dhont, F. (2005). Sociaal-culturele praktijken. In: Y. Larock, Y. (red.), Spoorzoeken. Handboek sociaal-cultureel werk met volwassenen (pp. 3-27). Gent: Academia Press. De Blende, H. & Dhont, F. (2011). Sociaal-culturele praktijken, sociaal-cultureel werk en sociaal-cultureel handelen. In F. Cockx, H. De Blende, G. Gehre, G. Van den Eeckhaut & G. Verschelden (red.). Wissels. Handboek sociaal-cultureel werken met volwassenen. Gent: Academia Press. Debruyne, P., Oosterlynck, S. & Block, T. (2008). Sociale innovatie als basis voor Stadsontwikkeling? Grootschalige stadsprojecten versus sociale stadsvernieuwing in Gent. Ruimte en planning, (3), 18-33. Debruyne, P. & Oosterlynck, S (2009). Stedelijke vernieuwing in het Gentse Rabot. Alert, 35 (3), 20-30. Decraene, M., Glorieux, I., & Moens, M. (2007). De participatie aan het sociaal-cultureel volwassenenwerk, de bibliotheken, de cultuurcentra en de amateurkunsten. In R. Laermans (red.). Cultuurkijker: cultuurparticipatie in het meervoud. (pp. 190-220). Antwerpen: De Boeck. Decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk (4 april 2003). Brussel: Vlaamse Gemeenschap. Decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Bijgewerkt na goedkeuring van het wijzigingsdecreet (5 maart 2008). Brussel: Vlaamse Gemeenschap. De Schryver, L., Simkens, A., & Wijnen, T. (2008). Managen van verandering. Brussel: Politeia nv. Doerbecker, C.L., (1979). Het iteratieve zoekproces en het cognitieve kader van de cliënt. Tijdschrift voor Agologie, 8, 125-137. Elchardus, M., Smits, W., & Spruyt, B. (2009). Maatschappelijke betrokkenheid. In J. Pickery (red.): Vlaanderen gepeild 2009 (pp. 110-142). Brussel: Studiedienst van de Vlaamse regering. Fairclough, N. (1992). Analysing dicourse. Textual analyses for social research. London: Routledge. Gaspersz, J. (2009). Dagelijks innoveren. Praktische adviezen voor een kansgerichte organisatie. Amsterdam: Pearson Eduction Uitgeverij. Geldof, D. en Driessens, K. (2008). Over culturele armoede, armoedecultuur en betrokkenheid. Reflecties over participatie aan en het recht op (eigen?) cultuur. Momenten, (2), 20-28. Glaser, B. G. & Strauss, A. L. (1967). The Discovery of Grounded Theory: Strategies for Qualitative Research. New York: Aldine Publishing Company. Goubin, J. (2005). Kwaliteitszorg en beleidsplanning: tussen zegen en boeman. In: Y. Larock, F. Cockx, G. Gehre, G. Van den Eeckhaut, T. Vanwing & G. Verschelden (red.), Spoorzoeken. Handboek sociaal-cultureel werk met volwassenen (pp. 441-466). Gent: Academia Press .
63
Hooghe, M., Van Houtte, B. & Bircan, T. (2009). Technical report for the social cohesion survey Flanders 2009 (SCIF 2009). Leuven: KULeuven, Departement Politieke Wetenschappen. Hortulanus, R. & Machielse, J. (red.) (2002). Ontmoeting, ontspanning en ontplooiing. Het sociaal debat. Deel 8. ’s Gravenhage: Elsevier Overheid. Jans, M. (2010). Omgevingsanalyse en positiebepaling. Brussel: SoCiuS (onuitgegeven nota). Jones, P. T. & De Meyere, V. (2009). Terra reversa: de transitie naar rechtvaardige duurzaamheid. Berchem: EPO. http://www.innovatienetwerk.be/wiki/show/Niet%20technologische%20innovaties Hodkinson, P. & Sparkes, A.C. (1997). Careership: a sociological theory of career decision making. British Journal of Sociology of Education, 18 (1), 29-44. Hustinx, G. (2008). Ecologisch veranderen van organisaties. Speelveld der verandering. Barneveld: Uitgeverij Nelissen. King, N. (1992). Innovation at work: the research literature. In M. West & J. Farr (Eds). Innovation and creativity at work. Psychological and organizational strategies (pp. 15-59). West Sussex: John Wiley & Sons Ltd. Klein, J. (2001). Innovation as discourse. Cambridge: Scientific Generics Ltd. (paper gepresenteerd op IAMOT-conferentie 2001). Kunneman, H. (2005). Voorbij het dikke ik. Bouwstenen voor een kritisch humanisme. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Leirman, W. (1981). Emancipatie in sociaal-agogisch perspectief: de kringloop van aanpassing naar bevrijding. In W. Leirman & L. Vandemeulebroecke (red.). Vormingswerk en vormingswetenschap. Deel 2: het vormingsproces (pp. 79-97). Leuven: Helicon. Peeters, J. (2010a). Een veerkrachtige samenleving. Sociaal werk en duurzame ontwikkeling. Berchem: Epo. Peeters, K. (2010b). Voorwoord. Innoveren en ondernemen. In T. Lancsweert: Social Profit Jaarboek Vlaanderen 2010 – 2011 (pp. 7). Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Peters, T. (1998). De innovatiecirkel. Amsterdam: Uitgeverij Contact. Phills, J. A., Deiglmeier, K. & Miller, D.T. (2008). Rediscovering social innovation. Stanford Social Innovation Review, 33-43. Rotmans, J. (2005). Maatschappelijke innovatie, tussen droom en werkelijkheid staat complexiteit. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam. (Inaugurale rede) Senge, P., Smith, B. & Kruschwitz, N. (2008). De noodzakelijke revolutie: hoe organisaties en individuen een duurzame wereld creëren. Den Haag: Academic Service.
64
Smith K. (2003). Measuring innovation. TEARI working paper no. 6. Oslo: Centre for Technology, Innovation and Culture. Smits & Elchardus, M. (2009). Vlaanderen sociaal bekabeld. In: Vanderleyden, L., Callens, M. & Noppe, J. (red.), De sociale staat van Vlaanderen 2009 (pp. 235-278). Brussel: Studiedienst van de Vlaamse regering. Spierts, M. (red.) (2000) Reflecties op innoveren. Een onderzoek naar het sturen van vernieuwing in de praktijken van culturele en maatschappelijke vorming. Amsterdam: Innovatieproject CMV. Staes, J (2007). Mijn organisatie is een oerwoud. Leuven: LannooCampus. Staes, J. (2009). Mijn manager is een held. Leuven: LannooCampus. Steyaert, J. (2009). Toverend Trotskisme, de hype van verandering in de sociale sector. Sozio, (februari), 38-40. Stroobants, V., Jans, M. & Wildemeersch, D. (2001). Making sense of learning for work. Towards a framework of transitional learning. International Journal of Lifelong Education, 20 (1/2), 144-126. Van den Eeckhaut, G. (2011). Innovatieve praktijken in het sociaal-cultureel werk een verhaal over toeval en strategie. In: F. Cockx, H. De Blende, G. Gehre, G. Van den Eeckhaut & G. Verschelden (red.). Wissels. Handboek voor sociaal-cultureel werken met volwassenen. Gent: Academia Press. van der Voort, P. (2006). Het innovatieboek. Innoveren van droom tot daad. Den Haag: Academic Service Sdu Uitgevers. Van Gyes, G. & Vandenbrande, T. (2005). Innovatie en arbeidsvraagstukken. Een literatuurverkenning van beleidsonzekerheden vanuit Vlaams oogpunt. Leuven: HIVA, KULeuven. Van Hootegem, G., Van Amelsvoort, P., Van Beek, G., Huys, R. (2008). Anders Organiseren & beter werken. Handboek sociale innovatie en verandermanagement. Leuven: Acco. Verhoeven, S. (2008). Het burgerei. Perspectieven op locale burgerparticipatie. Brussel: Socius. Vermeersch, L. & Vandenbroucke, A. (2010). Het deelnemers – en participatieprofiel van participanten aan sociaal-cultureel volwassenenwerk. SoCiuS-Onderzoek. Leuven/Brussel: HIVA/ SoCiuS. Volberda, H.W., van den Bosch, F.A.J. & Jansen J.J.P. (2005). Slim Managen & Innovatief Organiseren. Arnhem: Eiffel. Vranken, R., & Hermans, K. (2009). Project zorginnovatie in welzijn. Deel I. Zorginnovatie: gebruiksgericht vernieuwen en veranderen. Leuven: LUCAS. VRIND 2009. Vlaamse Regionale Indicatoren. (2009). Brussel: Studiedienst van de Vlaamse regering.
65
Wallaert, T. (2009). Iedereen wil veranderen. Leuven: LannooCampus. Wenger, E. (1998). Communities of practice. Learning, meaning and identity. Cambridge: University Press. West, M. & Farr, J. (red.). (1992). Innovation and creativity at work. Psychological and organizational strategies. West Sussex: John Wiley & Sons Ltd. Wildemeersch, D. (1993). Sociaal-cultureel werk op de naad van leefwereld en systeem. In J. Boey (red.). Gids sociaal-cultureel en educatief werk, (4), 1-25. Wodak, R. & Meyer, M. (red.). (2001). Methods of critical discourse analysis. London: Sage.
66