Nederlands tijdschrift voor
Onderzoek met declaratiegegevens Identificeren van risicokinderen met het T-TOS Lees- en schrijfonderwijs vraagt om nieuwe vaardigheden
oktober 2015
10
oktober 2015
Berichten Onderzoek met declaratiegegevens In Memoriam Identificeren van risicokinderen met het Testinstrumentarium Taalontwikkelingsstoornissen (T-TOS)
4 6 12 14
NVLF Congres 13 november 2015 – preview
20
Column Hanneke Bax
25 26 28
Boeken en materialen Oprichting studie-alumnivereniging logopediewetenschap Logoscientia Lees- en schrijfonderwijs vraagt om nieuwe vaardigheden
30
Xtra
34 38 39 39
Cursus& Congresinformatie Praatpaaltjes Colofon
NUMMER 10, oktober 2015
Inhoud
03
Advies: kleuters moeten Engels leren Leerlingen moeten vanaf groep 1 van de basisschool al Engels krijgen. Dat staat in een advies van het Platform Onderwijs 2032. Het platform werd in het leven geroepen door staatssecretaris Dekker om te onderzoeken welke kennis en vaardigheden leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs moeten hebben om klaar te zijn voor hun toekomst. Vorig jaar november werd gestart met een nationale brainstormsessie over de toekomst van het onderwijs. Er kon op allerlei manieren worden meegepraat. De duizenden tweets en ideeën werden in februari overhandigd aan het platform. Voorzitter Paul Schnabel presenteert vandaag de hoofdlijnen voor het advies aan het kabinet. Kern volgens het platform: scholen moeten leerlingen begeleiden in hun ontwikkeling tot zelfstandige volwassenen die behalve vaardig ook waardig en aardig zijn, voor zichzelf en voor hun omgeving.
ENGELS EN DIGITALE VAARDIGHEDEN Het platform vindt dat Engels onmisbaar is om toegang te krijgen tot de wereld en wil dat de taal vanaf groep 1 deel uitmaakt van het onderwijs. Op de middelbare school moet het dan niet meer verplicht zijn om een tweede moderne vreemde taal te leren. Naast rekenen, wiskunde en taal moeten ook digitale vaardigheden deel uitmaken van de kern van wat kinderen op de basisschool leren. Het gaat dan om mediawijsheid en het vinden, verwerken en creëren van digitale informatie.
BURGERSCHAP Ook nieuw is dat er op de basisschool meer aandacht moet zijn voor burgerschap. Een soort maatschappijleer, waarin aandacht is voor sociale vaardigheden, respect voor anderen, kennis van de rechtsstaat, democratische waarden en een cultureel diverse samenleving. Verder ziet het platform meer in het bundelen in thema's dan in het geven van losse vakken. Bijvoorbeeld 'een duurzame wereld' of 'gezondheid en ziekte'. De thema’s moeten passen in de drie domeinen: natuur & technologie, mens & maatschappij en taal & cultuur. Dat heeft als gevolg dat onderdelen van het huidige curriculum kunnen worden geschrapt, zoals het leren van grote hoeveelheden topografische, historische en natuurwetenschappelijke feiten. Nu de hoofdlijnen van het advies er liggen, wil het platform er met de sector over doorpraten. Op basis van alle bijdragen van leraren, leerlingen, schoolleiders en het bedrijfsleven werkt het platform het voorstel uit tot een definitief advies, dat het aan het einde van dit jaar aan het kabinet zal aanbieden. Bron: www.nos.nl
Asjemenou! Bij de vroegbehandeling zingen we elke ochtend het liedje “kom maar in de kring” met de kinderen. Later op de dag lees ik met Floortje(3;6) een boekje over eten. “Kijk, een komkommer!” wijs ik aan. Floortje slaakt een kreet van herkenning: “Oh ja, van komkommaar in de kring!” Nienke Verhoog, logopedist
Heeft u ook een asjemenou? Schrijf deze dan in maximaal 100 woorden op en stuur hem naar
[email protected] Denkt u wel aan het anonimiseren van patiëntgegevens.
04 4
LOGOPEDIE JAARGANG 87
WOORDEN HERHALEN HELPT BIJ TAALONTWIKKELING We weten al dat veel praten tegen baby’s goed is voor de taalontwikkeling, maar het maakt ook verschil hoe je dat doet. Het herhalen van woorden is een goede manier om de taalontwikkeling van baby’s nog beter te stimuleren. Dit ontdekten A merikaanse onderzoekers van Harvard en de Universiteit van Maryland.
TAAL BETER BEGRIJPEN De taalvaardigheid van baby’s in het onderzoek werd gestimuleerd toen de kinderen nog maar 7 maanden oud waren. Anderhalf jaar later, toen de kinderen 2 jaar oud waren, betaalde deze investering zich uit. Kinderen uit deze groep beschikten over een betere taalvaardigheid. Zij begrepen de taal beter dan de groep kinderen bij wie ouders en opvoeders de woorden niet continu herhaalden. ‘Er zijn al veel onderzoeken die aantonen dat veel praten tegen je baby goed is, maar hoe je met je baby praat is net zo belangrijk’, aldus de wetenschappers. De onderzoekers hopen dat deze resultaten ertoe zullen leiden met ouders en andere opvoeders meer en beter met baby’s gaan communiceren. Meer over dit onderzoek leest u in het artikel ‘Input and uptake at 7 months predicts toddler vocabulary: the role of child-directed speech and infant processing skills in language development’ op: http://journals.cambridge.org/action/displayAbstract?fromPage=online&aid=99221 91&fileId=S0305000915000446 Bron: http://www.kinderopvangtotaal.nl
TAALCONGRES ‘KLINKEND NEDERLANDS’ 7 NOVEMBER, CHASSÉ THEATER BREDA Op zaterdag 7 november houdt het Genootschap Onze Taal in Breda een taaldag die grotendeels gericht is op uitspraakontwikkelingen, spreektaal, stemcoaching, stem-imitatie en accentgebruik. Leden van de NVLF kunnen met een flinke korting naar dit congres: voor € 27,50 in plaats van € 47,50. Op www.onzetaal/NVLF kunt u zich opgeven. Vermeld in het vak ‘Lidnummer Onze Taal’ de code ‘NVLF’. Voor verdere informatie over de inhoud van het congres, zie www.onzetaal.nl/congres.
RECTIFICATIE In de septemberuitgave kunt u het artikel Laaggeletterdheid en logopedie vinden, geschreven door auteurs Christine Clement, Eline Tullener en Elise de Bree. Het onderschrift bij de foto van auteur Eline Tullener is niet correct, dit moet zijn: Eline Tullener, Neerlandica Logopediewetenschapper, EURIB.
NUMMER 10, oktober 2015
Erkende Friese taal opgenomen in Google Translate Vertaaldienst Google Translate biedt binnenkort ook de mogelijkheid om Friese woorden te vertalen. Anne Dykstra van de Fryske Akademy regelde dit met de zoekmachinegigant. Dit meldt de NOS. Fries is in Nederland een erkende taal. Dykstra hoopt dat de toevoeging aan de vertaaldienst bijdraagt aan het levend houden van de taal. Volgens hem is het van essentieel belang: “Talen moeten online zichtbaar zijn, anders dreigt de ‘digitale dood’, (…)”. Dykstra is al een poosje bezig om een lijst van Friese woorden met Engelse vertaling op te stellen, maar krijgt daar deze week hulp bij. Gisteren begon in Friesland een speciale actieweek, waarbij iedereen die een aardig woordje Fries kan schrijven, kan helpen. Dykstra is gepensioneerd woordenboekmaker bij de Fryske Akademy, een instituut dat wetenschappelijk onderzoek doet op het gebied van Friese taal, cultuur, geschiedenis en samenleving. Meewerken kan via https://translate.google. com/community. Een google-account is vereist. Bron: http://www.nationaleonderwijsgids.nl
05 5
Onderzoek met declaratiegegevens kinderen blijven langer in behandeling bij de vrijgevestigde logopedist
auteurs
l.d.m. verberne ONDERZOEKER NIVEL
i.c.s. swinkels ONDERZOEKER NIVEL
c.j. leemrijse ONDERZOEKER NIVEL
c. veenhof HOOGLERAAR FYSIOTHERAPIEWETENSCHAP, UMC UTRECHT (VOORHEEN PROGRAMMA LEIDER NIVEL).
06
Schattingen van de prevalentie van het aantal kinderen in Nederland met spraaktaal problemen lopen uiteen van 5 tot 20% (Sluijmers & Ter Horst, 2005; Cox, Nannes & Schulte, 2011a). Het vroegtijdig signaleren van spraak-taalproblemen is een onderdeel van preventieve logopedie. Preventieve logopedie kan worden ingezet op consultatiebureaus, kinderdagverblijven, voorscholen, peuterspeelzalen en basisscholen voor zowel regulier als speciaal basisonderwijs. Hierbij wordt advies gegeven aan de omgeving van het kind over het omgaan met een spraak-taalprobleem en wordt, indien nodig, doorverwezen naar een vrijgevestigde logopedist (Cox et al., 2011a). Door een kind tijdig te verwijzen naar een vrijgevestigde logopedist kunnen spraak-taalproblemen vroegtijdig behandeld worden. De Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) stelt dat het starten van de behandeling op jonge leeftijd vaak korter en effectiever is dan op latere leeftijd (NVLF, 2011). Een kosten/baten analyse van SEO Economisch Onderzoek (Berden & Kok, 2012) geeft aan dat de behandeling van spraak-taalproblemen resulteert in kostenbesparing in het speciaal onderwijs en een hogere kwaliteit van leven van ouders en kinderen. Uit een gerandomiseerd onderzoek (Van Agt, Van der Hege, De Ridder-Sluiter, Verhoeven & De Koning, 2007) blijkt dat screening voor taalontwikkelingsstoornissen op jonge leeftijd (twee jaar) resulteert in een afname van het aantal kinderen dat speciaal onderwijs nodig heeft op achtjarige leeftijd.
Kinderen in het speciaal onderwijs krijgen vaak begeleiding van een logopedist. Hierbij richt de logopedist zich op het behandelen van logopedische stoornissen die invloed hebben op het volgen van onderwijs door het kind (Cox, Nannes & Schulte, 2011b). Logopedisten die werkzaam zijn in het speciaal onderwijs of de preventieve logopedie zijn vaak in dienst van de gemeente of een school (NVLF, 2013). Sinds het begin van de economische crisis in 2008 zijn steeds meer gemeenten en scholen gaan bezuinigen op logopedie. Een mogelijk gevolg van deze bezuinigingen is dat het behandeling van logopedische stoornissen
die voorheen vergoed werd uit het schoolbudget, nu ten laste komt van de logopedie in de eerste lijn, vergoed vanuit de zorgverzekering (Cox et al., 2011a; Cox et al., 2011b). Uit eerder onderzoek blijkt dat gedurende 2008-2012 in verhouding steeds meer kinderen in de leeftijdsgroep van 8-16 jaar behandeld werden en steeds minder in de leeftijdsgroep van 4-7 jaar (Verberne, Swinkels & Veenhof, 2014). Dit zou een gevolg kunnen zijn van de bezuinigingen op de preventieve logopedie bij kinderen; doordat er minder screening plaatsvindt, worden spraak-taalproblemen wellicht pas op latere leeftijd gesignaleerd. Ook zou de
LOGOPEDIE JAARGANG 87
cliëntenpopulatie bij de vrijgevestigde logopedist veranderd kunnen zijn doordat de laatste jaren steeds meer kinderen uit het speciaal onderwijs behandeld worden door een vrijgevestigde logopedist en niet meer door een logopedist in dienst van de school. Deze bevindingen waren de aanleiding om nader in te zoomen op de kenmerken en de behandeling van kinderen bij de logopedist. Doel van het huidige onderzoek is om te kijken of er over de jaren een verandering te zien is in het aantal kinderen dat jaarlijks start met een behandeling bij de vrijgevestigde logopedist en of de gemiddelde leeftijd van deze kinderen veranderd is. Daarnaast wordt, voor twee veelvoorkomende diagnoses bij kinderen, namelijk taalontwikkelingsstoornissen en articulatiestoornissen, gekeken of de omvang van de behandeling verschilt tussen kinderen die op jonge leeftijd en kinderen die op latere leeftijd begonnen zijn met een behandeling bij de vrijgevestigde logopedist. Ook wordt gekeken naar verschillen in behandelomvang tussen praktijken.
IN HET KORT Bezuinigingen bij gemeenten en scholen op screening en behandeling van logopedische klachten hebben mogelijk geleid tot een verandering van de cliëntenpopulatie bij de vrijgevestigde logopedist. In dit onderzoek wordt gekeken naar verandering in leeftijd en het aantal kinderen dat jaarlijks start met een behandeling bij de vrijgevestigde logopedist. Ook is gekeken naar de omvang van de behandeling. Hiervoor zijn declaratiegegevens over de jaren 2008-2012 van 33 logopediepraktijken in Nederland geanalyseerd. Hierbij is gekeken naar de totale groep kinderen en naar kinderen die behandeld werden voor een taalontwikkelingsstoornis of een articulatiestoornis. Het totaal aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die jaarlijks startten met een behandeling bij de logopedist is niet veranderd in de afgelopen jaren. Wel is het totaal aantal kinderen dat onder behandeling was bij de logopedist jaarlijks toegenomen. Deze toename lijkt dus te komen doordat kinderen langer in behandeling b lijven en niet omdat er jaarlijks meer nieuwe kinderen starten met een behandeling. Deze trend is met name zichtbaar in de groep kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. Verder blijkt dat kinderen die op jongere leeftijd beginnen met een behandeling voor een taalontwikkelingsstoornis of een articulatiestoornis gedurende een langere periode behandeld worden dan kinderen die op latere leeftijd starten met een behandeling.
Van de kinderen met een taalontwikkelingsstoornis die in 2009 gestart zijn met een behandeling was 67% binnen 2 jaar uitbehandeld
Methode van onderzoek Selectie populatie Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een dataset met geanonimiseerde declaratiegegevens van 33 logopediepraktijken over de periode 2008-2012, beschikbaar gesteld door WinBase aan de NVLF en het NIVEL. De logopediepraktijken hebben toestemming gegeven voor gebruik van deze gegevens voor onderzoek door het NIVEL. De dataset bevat per kalenderjaar informatie over geslacht en leeftijd van de cliënt, de diagnose, en het aantal behandelingen dat gedeclareerd is per maand en per prestatiecode. De dataset bevat één diagnose per persoon per kalenderjaar, gecodeerd volgens de International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps – Logopedie (ICIDH-L) (NVLF, 2004). Voor dit onderzoek zijn alle kinderen jonger dan 17 jaar geselecteerd die de logopedist bezocht hebben in de jaren 20082012. Op basis van de eerste twee cijfers van de diagnosecode is bepaald welke kinderen gediagnosticeerd zijn met een taalontwikkelingsstoornis (diagnosecode 31) of een articulatiestoornis (diagnosecode
NUMMER 10, oktober 2015
51). Een kind is als ‘nieuw in behandeling’ geclassificeerd voor het kalenderjaar waarin voor het eerst declaraties zijn geregistreerd in de dataset en wanneer er in het gehele voorgaande kalenderjaar geen declaraties zijn geweest. Op vergelijkbare manier is het aantal uitbehandelde kinderen bepaald; een kind is als uitbehandeld geteld voor een bepaald kalenderjaar indien er in het opvolgende kalenderjaar geen declaraties zijn geweest. Op deze manier kon het aantal gestarte kinderen bepaald worden voor de kalenderjaren 2009-2012 en het aantal uitbehandelde kinderen voor de kalenderjaren 2008-2011. Om de omvang van de behandeling te bepalen voor een taalontwikkelingsstoornis of een articulatiestoornis zijn alleen de gegevens gebruikt van kinderen die een behandeling gestart zijn in 2009, omdat voor deze kinderen de follow-up van de behandeling tot en met kalenderjaar 2011 bepaald kon worden met gegevens in de dataset.
Analyses Met behulp van trendanalyses is gekeken
of een trend te zien is in het aantal cliënten en de gemiddelde leeftijd over de jaren. Verdere analyses zijn uitgevoerd om te toetsen of er verschil zit in de behandelduur en het aantal behandelingen tussen kinderen die gestart zijn voor hun achtste jaar en kinderen die gestart zijn tussen acht en zestienjarige leeftijd. Voor praktijken waarbij in 2009 meer dan 20 kinderen gestart zijn met een behandeling voor een taalontwikkelingsstoornis of een articulatiestoornis zijn de verschillen tussen praktijken ten aanzien van de behandelomvang in kaart gebracht.
Resultaten
Tussen 2008 en 2012 werden in de 33 logopediepraktijken in totaal 17.928 kinderen jonger dan 17 jaar behandeld, waarvan 61% jongens. Dit was 75% van de totale cliënten populatie in deze praktijken. In deze praktijken werden 6.569 kinderen (37%) behandeld voor een taalontwikkelingsstoornis en 5.989 kinderen (33%) voor een articulatiestoornis.
07
2008
2009
2010
2011
2012
Trend*
Totaal Totaal in behandeling N
5577
6095
6605
6697
6934
Gemiddelde leeftijd (SD)
7,4 (2,8)
7,5 (2,9)
7,7 (2,9)
7,8 (3,0)
7,8 (3,0)
N (% totaal)
x
3112 (51)
Gemiddelde leeftijd (SD)
x
7,1 (3,1)
3156 (48) 3046 (46) 3037 (44) 7,1 (3,1) 7,1 (3,2) 7,1 (3,2) =
Nieuw in behandeling
Eind behandeling N (% totaal)
2411 (43) 2604 (43) 3001 (45) 2978 (45) x
Gemiddelde leeftijd (SD)
8,0 (3,0)
8,0 (3,1)
8,2 (3,1)
8,2 (3,1)
x
Taalontwikkelingsstoornissen Totaal in behandeling N
2217
2421
2689
2805
3005
Gemiddelde leeftijd (SD)
7,2 (2,6)
7,4 (2,5)
7,5 (2,6)
7,7 (2,7)
7,8 (2,7)
Nieuw in behandeling N (% totaal)
x
1032 (43) 1106 (41)
1065 (38) 1149 (38)
Gemiddelde leeftijd (SD)
x
6,6 (2,5)
6,8 (2,6)
6,8 (2,7)
6,6 (2,6)
=
Eind behandeling N (% totaal)
769 (35) 819 (34)
975 (36)
1001(36)
x
Gemiddelde leeftijd (SD)
7,9 (2,8)
8,1 (2,7)
8,3 (2,8)
x
7,9 (2,6)
Articulatiestoornissen Totaal in behandeling N
1935
2052
2146
2166
2101
Gemiddelde leeftijd (SD)
6,9 (2,3)
7,1 (2,4)
7,1 (2,3)
7,1 (2,5)
7,0 (2,4)
N (% totaal)
x
1052 (51) 1049 (49) 1045 (48) 908 (43)
Gemiddelde leeftijd (SD)
x
6,7 (2,5)
=
Nieuw in behandeling 6,4 (2,3)
6,5 (2,6)
6,2 (2,2)
Eind behandeling N (% totaal)
876 (45) 936 (46)
1047 (49) 1029 (48) x
Gemiddelde leeftijd (SD)
7,4 (2,3)
7,6 (2,4)
7,6 (2,4)
7,6 (2,5)
x
=
x= geen data beschikbaar; SD= Standaard Deviatie *Lineaire regressieanalyse, p<0.01; Jaarlijkse toename in leeftijd : ; Jaarlijkse afname in leeftijd: ; Geen verandering in leeftijd: = TABEL 1. Aantal behandelde kinderen (<17 jaar) en leeftijd naar kalenderjaar.
Aantal kinderen
Aantal behandelcontacten†
Totaal
Afgerond†
N
N (%)
Mediaan
Gemiddelde (SD)
Taalontwikkelingsstoornis Totaal
1032
693 (67)
26
30 (22)
0-7 jr
735
470 (64)*
26
30 (22)
8-16 jr
297
223 (75)*
25
29 (21)
Totaal
1052
862 (82)
17
22 (17)
0-7 jr
763
601 (79)*
19#
23 (18)
8-16 jr
289
261 (90)*
15#
19 (14)
Articulatiestoornis
SD= Standaard Deviatie, †kinderen gestart in 2009 en behandeling afgerond binnen twee jaar * Chi-kwadraattoets, p<0.01, #Mann-Whitneytoets, p <0.01 TABEL 2. Omvang van de behandeling van kinderen (start 2009) met taalontwikkelingsstoornissen en articulatiestoornissen.
08
Tussen 2008 en 2012 werden in de 33 logopediepraktijken in totaal 17.928 kinderen jonger dan 17 jaar behandeld Het aantal logopedisten werkzaam in de 33 logopediepraktijken is toegenomen van 91 logopedisten in 2008 naar 112 logopedisten in 2012 (informatie over het aantal Fte was niet beschikbaar). Ook het totaal aantal kinderen dat jaarlijks onder behandeling was is tussen 2008 en 2012 toegenomen met 24%, terwijl het jaarlijks aantal nieuw gestarte kinderen stabiel is gebleven. Het aantal kinderen dat jaarlijks startte met een behandeling is dus afgenomen ten opzichte van de totale groep kinderen dat onder behandeling was (p-trend <0.01). Er is tussen 2008 en 2012 een lichte stijging te zien in de gemiddelde leeftijd van de kinderen die onder behandeling waren bij de logopedist. In vergelijking met 2008 waren kinderen in 2012 gemiddeld een half jaar ouder. De gemiddelde leeftijd waarop kinderen de behandeling gestart zijn, is echter niet gestegen (Tabel 1). Het totaal aantal kinderen dat voor een taalontwikkelingsstoornis behandeld werd, is toegenomen met 36% tussen 2008 en 2012. Het jaarlijks aantal nieuw gestarte kinderen voor een behandeling van een taalontwikkelingsstoornis is gelijk gebleven. Ook in deze groep is er dus een relatieve afname te zien in het jaarlijks aantal nieuw gestarte kinderen (p-trend <0.01). De gemiddelde leeftijd van de kinderen die behandeld werden voor een taalontwikkelingsstoornis is toegenomen, maar de gemiddelde leeftijd bij aanvang van de behandeling is stabiel gebleven over de afgelopen jaren (Tabel 1). Voor articulatiestoornissen is het totaal aantal kinderen dat jaarlijks behandeld werd redelijk stabiel gebleven over de jaren 2008-2012. Jaarlijks zijn relatief steeds minder nieuwe kinderen gestart met een behandeling (p-trend <0.01). De gemid-
LOGOPEDIE JAARGANG 87
zestiende jaar gestart waren (mediaan: 15). De behandelfrequentie verschilde niet tussen de leeftijdsgroepen.
>24 maanden 13-24 maanden 7-12 maanden 4-6 maanden 0-3 maanden 0
10
20
Articulatiestoornis (n=1052) Taalontwikkelingsstoornis (n=1032)
30
40
50
% kinderen
FIGUUR 1. Behandelduur voor taalontwikkelingsstoornissen en articulatiestoornissen van kinderen gestart in 2009.
delde leeftijd van kinderen met een articulatiestoornis die onder behandeling waren bij de logopedist is niet veranderd tussen 2008 en 2012. Wel zijn kinderen op steeds jongere leeftijd gestart met een behandeling. De gemiddelde startleeftijd is tussen 2009 en 2012 afgenomen met een half jaar. De leeftijd bij beëindiging van de behandeling voor articulatiestoornissen is niet veranderd (Tabel 1). Tabel 2 en Figuur 1 laten de behandelomvang zien van kinderen die in 2009 een behandeling gestart zijn voor een taalontwikkelingsstoornis of een articulatiestoornis. Van de kinderen met een taalontwikkelingsstoornis die in 2009 gestart zijn met een behandeling was 67% binnen 2 jaar uitbehandeld. Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis die gestart zijn met een behandeling tussen hun achtste en zestiende jaar hebben hun behandeling vaker afgerond binnen 2 jaar (75%) dan kinderen die de behandeling gestart zijn voor hun achtste jaar (64%). Van de kinderen met een articulatiestoornis was 82% uitbehandeld binnen 2 jaar. Ook hier was een verschil te zien tussen de leeftijdsgroepen. Van de kinderen die voor hun achtste jaar gestart zijn was 79% uitbehandeld binnen 2 jaar. Voor kinderen die gestart zijn tussen hun achtste en zestiende jaar lag dit percentage op 90%. De mediaan van de totale behandelomvang van kinderen met een taalontwikkelingsstoornis die de behandeling binnen 2 jaar afgerond hadden lag op 26 behandelcontacten, met een behandel-
NUMMER 10, oktober 2015
frequentie van 2,5 behandelcontacten per maand. Dit verschilde niet tussen de leeftijdsgroepen. De mediaan van de totale behandelomvang van een articulatiestoornis lag op 17 behandelcontacten, met een behandelfrequentie van 1,9 behandelcontacten per maand. Kinderen die voor hun achtste jaar gestart waren hadden meer behandelcontacten nodig (mediaan: 19) dan kinderen die tussen hun achtste en
In 22 praktijken zijn in 2009 meer dan 20 kinderen gestart met een behandeling voor een taalontwikkelings- of een articulatiestoornis. Met de gegevens van deze 22 praktijken is gekeken naar variatie in behandelomvang tussen praktijken. Voor taalontwikkelingsstoornissen varieerde het percentage kinderen dat de behandeling had afgerond binnen 2 jaar tussen de 42 en 86% (Figuur 2). Het percentage kinderen dat een behandeling voor articulatiestoornissen had afgerond binnen 2 jaar varieerde van 61 tot 95% (Figuur 3). Van alle kinderen die binnen twee jaar hun behandeling hadden afgerond varieerde het gemiddeld aantal behandelcontacten per behandeling tussen de praktijken van 18 tot 42 behandelcontacten voor taalontwikkelingsstoornissen en van 12 tot 34 behandelcontacten voor articulatiestoornissen.
Discussie
Uit de resultaten op basis van declaratiegegevens van 33 logopediepraktijken blijkt
EN DAN In de huidige tijd van veelvuldige bezuinigingen in de gezondheidszorg is het nog belangrijker inzicht te geven in de zorgverlening. Dit onderzoek geeft logopedisten inzicht in (de veranderingen van) de cliëntenpopulatie en de behandelomvang van kinderen met spraak-taalproblemen. Ook laat dit onderzoek zien dat er grote verschillen zijn tussen praktijken in de behandelomvang van spraak-taalproblemen. Het is belangrijk dat logopedisten zich bewust zijn van de kenmerken van hun eigen behandelingen en deze kunnen vergelijken met landelijke gegevens. Grote verschillen hierin kunnen aanknopingspunten bieden voor reflectie en het eventueel aanpassen van hun behandelbeleid. Om het logopedische zorgproces transparanter te maken zijn de NVLF en het NIVEL bezig om logopedisten aan te laten sluiten op NIVEL Zorgregistraties eerste lijn (Box 1). Door deelname aan NIVEL Zorgregistraties (www.nivel.nl/zorgregistraties) draagt een logopedist bij aan een beter beeld van de zorg in de eerste lijn en het optimaliseren van deze zorg. Hiervoor zal naast de informatie die nodig is voor declaratie naar de zorgverzekeraar, ook informatie worden verzameld over de kenmerken van de praktijken, de ernst van de aandoening en de effectiviteit van de behandeling. Deelnemende logopedisten krijgen in ruil voor deelname feedback informatie waarin de eigen zorgverlening afgezet wordt tegen die van de gemiddelde Nederlandse vrijgevestigde logopedist (benchmark). Daarnaast ontvangt de logopedist punten voor het Kwaliteitsregister Paramedici. Om zoveel mogelijk informatie te kunnen verzamelen is het belangrijk dat logopedisten het zorgproces zo goed mogelijk vastleggen in de elektronische dossiers van hun cliënten. Logopedisten kunnen zich via de NVLF aanmelden voor aansluiting bij NIVEL Zorgregistraties.
09
100
Percentage kinderen afgerond
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Praktijken
FIGUUR 2. Praktijkvariatie in percentage kinderen dat de behandeling voor een taalontwikkelingsstoornis afgerond heeft binnen twee jaar.
100
Percentage kinderen afgerond
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Praktijken
FIGUUR 3. Praktijkvariatie in percentage kinderen dat de behandeling voor een articulatiestoornis afgerond heeft binnen twee jaar.
Het totaal aantal kinderen dat voor een taalontwikkelingsstoornis behandeld werd, is t oegenomen met 36% tussen 2008 en 2012 dat de toename in het aantal kinderen dat de vrijgevestigde logopedist jaarlijks bezocht niet verklaard kan worden doordat er in deze jaren meer kinderen gestart zijn met een behandeling, maar doordat kinderen langer in behandeling bleven. Dit was met name zichtbaar in de groep kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. De leeftijd waarop kinderen een behandeling bij de logopedist zijn gestart is
10
niet veranderd in de afgelopen jaren en is voor articulatiestoornissen zelfs wat omlaag gegaan. Er lijkt dus geen sprake te zijn van een trend dat kinderen op latere leeftijd bij de logopedist zijn gekomen over de jaren. In de 33 onderzochte logopediepraktijken is tussen 2008 en 2012 zowel het aantal kinderen dat onder behandeling was, als
het aantal werkzame logopedisten met een kwart toegenomen. Dit strookt met de cijfers van Zorginstituut Nederland waaruit blijkt dat de zorgkosten van logopedie tussen 2009 en 2012 met 25% zijn toegenomen (Zorginstituut Nederland, 2014). Echter, uit de gegevens van de 33 logopediepraktijken blijkt niet dat het jaarlijks aantal gedeclareerde behandelcontacten per medewerker per jaar is veranderd. Gemiddeld werden er per medewerker jaarlijks ongeveer 1200 behandelcontacten gedeclareerd. De langere behandelperiode van kinderen komt mogelijk doordat steeds meer kinderen die voorheen behandeld werden door een logopedist in dienst van de school in behandeling zijn gegaan bij de vrijgevestigde logopedist (Cox et al., 2011a; Cox et al., 2011b). Wellicht zijn dit kinderen die speciaal onderwijs volgen en een intensieve logopedische behandeling nodig hebben. Om deze mogelijke verklaring te onderbouwen is verder onderzoek nodig. De resultaten laten zien dat twee derde van de kinderen met een taalontwikkelingsstoornis binnen 2 jaar uitbehandeld is en er ongeveer 26 behandelcontacten nodig zijn. Kinderen met articulatiestoornissen zijn sneller uitbehandeld (82% binnen 2 jaar) en hebben ongeveer 17 behandelcontacten nodig voor een behandeling. Kinderen die voor hun achtste jaar beginnen met een behandeling voor een taalontwikkelingsstoornis of een articulatiestoornis zijn langer in behandeling dan kinderen die na hun achtste jaar beginnen, terwijl zij met gelijke frequentie behandeld worden Dit gaat tegen de verwachting in dat de behandeling op jonge leeftijd vaak korter is dan bij behandeling op latere leeftijd (NVLF, 2011). Mogelijk hebben kinderen die al op jonge leeftijd bij de logopedist komen ernstigere klachten dan kinderen die op latere leeftijd bij de logopedist komen, waardoor zij intensiever behandeld moeten worden. Ook zou het kunnen dat de behandeling bij oudere kinderen beter werkt dan bij jongere kinderen, of dat oudere kinderen er eerder genoeg van hebben en dat de behandeling daarom eerder stopt. Tussen praktijken is grote variatie te zien in het percentage kinderen dat de behandeling heeft afgesloten binnen twee jaar. Bij vier praktijken had slechts de helft van de
LOGOPEDIE JAARGANG 87
kinderen met een taalontwikkelingsstoornis de behandeling binnen twee jaar afgerond, terwijl er ook praktijken zijn waarbij driekwart van de kinderen met een taalontwikkelingsstoornis uitbehandeld is binnen twee jaar. Daarnaast was er grote variatie te zien tussen de praktijken in het gemiddeld aantal behandelcontacten per behandeling. Het zou kunnen dat bepaalde praktijken gespecialiseerd zijn in de behandeling van kinderen met ernstige taalontwikkelingsstoornissen, waardoor het behandelgemiddelde hoger uitvalt in vergelijking met andere praktijken, of dat de variatie verklaard kan worden door verschillen in sociaaleconomische status tussen regio’s. Echter, nader onderzoek is nodig om de verschillen tussen praktijken te verklaren. De resultaten van dit onderzoek zijn gebaseerd op een beperkte dataset met daarin declaratiegegevens van 33 logopediepraktijken (dit is ongeveer 1,5% van het totaal aantal logopediepraktijken in Nederland), die gebruik maken van het softwarepakket eLogoBase. Informatie over een aantal praktijkkenmerken staat beschreven in het rapport met trendcijfers (Verberne et al. 2014). Onbekend is in welke gemeenten deze praktijken gevestigd zijn en in hoeverre deze praktijken te maken hebben gehad met de bezuinigingen op logopedie vanuit hun gemeente en de scholen in hun omgeving. Helaas was informatie over het aantal Fte ook niet beschikbaar en kon alleen gekeken worden naar het aantal werkzame logopedisten in de praktijken.
Auteurs
L.D.M. Verberne, MSc, is afgestudeerd in Nutritional and Public Health Epidemiology aan de Wageningen Universiteit en sinds 2012 werkzaam als onderzoeker bij het N IVEL, waarbij zij onder meer betrokken is bij het project NIVEL Zorgregistraties eerste lijn. Dr. I.C.S. Swinkels is gezondheidswetenschapper en epidemioloog en sinds 2001 werkzaam als onderzoeker bij het NIVEL. Haar onderzoeksgebieden variëren van eerstelijnszorg met paramedische zorg in het bijzonder en eHealth. Dr. C.J. Leemrijse is bewegingswetenschapper en fysiotherapeut. Werkzaam als
NUMMER 10, oktober 2015
Voor ‘NIVEL Zorgregistraties eerste lijn’ worden van de verschillende beroepsgroepen gegevens verzameld met behulp van routinematig vastgelegde gegevens door zorgverleners via extracties uit de elektronische verslaglegging in de praktijk. Er wordt informatie verzameld over patiëntkenmerken, zoals geslacht en leeftijd, informatie over gepresenteerde klachten en aandoeningen, aantallen en soorten contacten met zorgverleners, behandelingen, gestelde diagnoses, geneesmiddelvoorschriften en verwijzingen. Deze gegevens worden gecombineerd en aangevuld met gegevens over farmaceutische zorg en tweedelijnszorg die door andere instituten worden verzameld. Met de gegevens kan inzicht worden gegeven in monodisciplinaire vragen (over een specifieke beroepsgroep) en multidisciplinaire vragen, waarbij de gegevens van verschillende beroepsgroepen gecombineerd worden. De gegevens zijn voor onderzoekers nooit herleidbaar tot individuele personen, zorgverleners of zorginstanties. BOX 1. NIVEL Zorgregistraties eerste lijn.
senior onderzoeker bij het NIVEL. Haar onderzoeksgebieden zijn eerstelijnszorg, sport, bewegen en gezonde leefstijl. Dr. C. Veenhof is bewegingswetenschapper en fysiotherapeut en sinds kort hoogleraar fysiotherapiewetenschap, UMC Utrecht.” Tot 1 oktober 2014 was zij werkzaam op het NIVEL, eerst als onderzoeker en later als programma leider paramedische zorg en sport, bewegen en gezondheid.
De leeftijd waarop kinderen een behandeling bij de logopedist zijn gestart is niet veranderd in de afgelopen jaren
LITERATUURLIJST > Berden, C. & Kok, L. (2012). De waarde van logopedie: de kosten en baten van logopedie bij kinderen met spraak-/taalstoornissen. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek. > Cox, E.,Nannes, R.& Schulte, M. (2011a). Preventieve logopedie. Woerden: Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie > Cox, E., Nannes, R.& Schulte, M. (2011b). Logopedie in het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs. Woerden: Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie > Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie. (2004). Handreiking ICIDH-Logopedie. Woerden: Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie. > Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (2011). Bezuinigen op preventieve logopedie funest voor één op de tien kinderen. Verkregen op 13 mei 2014 op www.nvlf.logopedie.nl > Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie.(2013). Beroepsprofiel logopedist. Woerden: Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie > Sluijmers, J. & Ter Horst, H.(2005). Reactie van vakgroep logopedie van GGD-NL op het TNO-rapport “Signalering van spraaktaal-ontwikkelingsstoornissen bij kleuters” > Van Agt, H.M., Van der Stege, H.A., De Ridder-Sluiter, H., Verhoeven, L.T. & De Koning, H.J. (2007). A clusterrandomized trial of screening for language delay in toddlers: effects on school performance and language development at age 8. Pediatrics, 120(6), 1317-25. > Verberne, L.D.M.., Swinkels, I.C.S., &Veenhof, C.(2014). Logopedische zorg in kaart gebracht: jaarcijfers 2012 en trendcijfers 2008-2012. Utrecht: Nivel. > Zorginstituut Nederland. (2014). Zorgcijfersdatabank. Verkregen op 22 april 2014.
11
~IN MEMORIAM~
Durdana Putkert-de Bruijn 1961 - 2015 “We moeten elkaar een tijdje niet zien” zei de mier “Waarom niet?” vroeg de eekhoorn verbaasd. “Om erachter te komen of we elkaar zullen missen”, zei de mier. “Missen?” “Missen. Je weet toch wat dat is?” “Nee” zei de eekhoorn. “Missen is iets wat je voelt als iets er niet meer is” “Wat voel je dan?” “Ja, daar gaat het nou om.” “Dan zullen we elkaar dus missen” zei de eekhoorn verdrietig. “Nee”, zei de mier, “want we kunnen elkaar ook vergeten.”
cursus bij Mary Kingston. Deze behandelmethode lag haar van meet af aan goed en ze wist al snel dat ze zich wilde gaan bekwamen tot Consortium Trainer. Vanaf 2005 tot 2007 gaf zij de cursussen samen met Mary en in 2007 voldeed Durdana als eerste Nederlandse aan de gestelde eisen voor het Consortium lidmaatschap. Jaarlijks organiseerde zij samen met Marie-Christine Franken een Lidcombe-cursus en een terugkomdag. Toen Durdana in 2012 op wereldreis ging kon zij dit gedeelte van haar werkzame leven nog niet loslaten. Durdana kwam elk jaar terug om samen met Irma Uijterlinde, haar opvolgster, een cursus te geven. Ook voor aanstaande november stonden nog cursussen gepland.
“Vergeten! Jou?!”riep de eekhoorn. “Nou” zei de mier. “Schreeuw maar niet zo hard.” De eekhoorn legde zijn hoofd in zijn handen. “Ik zal jou nooit vergeten”, zei hij zacht. Toon Tellegen
Onze collega Durdana Putker is tijdens de wereldreis, die zij met haar man per zeilboot maakte, plotseling uit het leven weggerukt. Vele jaren heeft zij zich enthousiast en gedreven ingezet voor de logopedie en voor stottertherapie in het bijzonder. Van 1979 tot 1982 volgde zij de opleiding Logopedie in Utrecht. Al in de eerste jaren na afronding van haar studie interesseerde Durdana zich voor stotteren en nam zij deel aan workshops bij o.a. Gene Brutten, Riley & Riley en Starkweather. Van 1991 tot 1993 volgde zij de 2e fase opleiding tot stottertherapeut. Durdana was betrokken bij de oprichting van de Vereniging Stottercentra Nederland (VSN) in 1993. Samen met Eelco de Geus startte zij het Stottercentrum Zwolle en vanaf 1999 werkte Durdana hier samen met Corrie Witte. In haar werk met cliënten was Durdana in staat om de lichte kant van het stotteren te zien en tegelijkertijd de angst en zorgen die er zijn bij stotteren serieus te nemen. Durdana hechtte aan methodisch en zorgvuldig werken. Vanuit het stottercentrum gaf zij scholing en intervisie aan collega’s. In latere jaren ontwikkelde zij zich tot docent en verzorgde Post-HBO cursussen op het gebied van stotteren. Haar cursussen gaf zij vol vaart en met een praktische inslag. Cursisten konden genieten van opnames van haar eigen behandelingen en van de humor waarmee zij haar kennis en vaardigheden doorgaf. Durdana hield van de verhalen van Toon Tellegen en elke cursusdag begon zij met het voorlezen van één ervan. Vakinhoudelijk bleef Durdana zich breed oriënteren en stond zij open voor nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied. In 2000 werd het Lidcombe Programma voor jonge kinderen die stotteren in Nederland geïntroduceerd en in 2003 volgde Durdana een eerste
12
Durdana was iemand die kansen zag. Daar waar anderen de wolken zien die de zon bedekken, ging Durdana op zoek naar de zon. Zij was daadkrachtig; in haar handen werden plannen realiteit. Dit is goed zichtbaar in wat zij op sociaal-economisch gebied heeft bereikt. Door haar nuchtere en zakelijke kant die mooi naast haar therapeutische kwaliteiten stond, was zij een geloofwaardige gesprekspartner voor zorgverzekeraars. Zo realiseerde zij in 2006 samen met de NVLF het uurtarief stotteren. Ook ging Durdana in overleg met zorgverzekeraars over groepsbehandelingen. Binnen het stottercentrum Zwolle werd een pilot uitgevoerd die leidde tot het Integraal Zorgtraject Stotteren. Binnen de NVLF heeft zij vanaf 2006 een aantal jaren in de commissie Sociaal Economische Belangen gezeten als vertegenwoordiger van de NVST (Nederlandse Vereniging voor Stottertherapie). Durdana kon overstijgend denken en laveerde moeiteloos tussen de belangen van de NVLF, NVST en VSN in de wereld van zowel de logopedist-generalist als de logopedist-stottertherapeut. Vrijmoedig bewoog Durdana zich in de internationale stotter wereld en in de wetenschap. Zij publiceerde in het Tijdschrift voor Logopedie en Foniatrie en bezocht vele internationale stottercongressen van de IFA (International Fluency Association). Durdana was nauw betrokken bij het grootschalige RESTARTonderzoek waarbij de begeleiding van jonge kinderen die stotteren volgens het gangbare Verwachtingen- en Mogelijkheden model werd vergeleken met behandeling volgens het Lidcombeprogramma. Samen met Marie-Christine Franken schreef zij de behandelprotocollen. Vanaf 2007 tot 2010 leidde zij de bijbehorende intervisiebijeenkomsten voor de betrokken logopedisten. Durdana, haar naam betekent parel en dat was ze! Wij zullen haar nooit vergeten. Namens al haar collega’s Anneke Busser, voorzitter NVST
LOGOPEDIE JAARGANG 87
NUMMER 10, oktober 2015
13
Identificeren van risicokinderen met het Testinstrumentarium Taalontwikkelingsstoornissen (T-TOS) auteurs
jos keuning METHODOLOOG CITO
linda horsels TOETSDESKUNDIGE CITO
femke scheltinga SENIORMEDEWERKSTER EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS/ITTA
Het Expertisecentrum Nederlands en Cito hebben het Testinstrumentarium Taalontwikkelingsstoonissen (T-TOS) ontwikkeld voor het indiceren en diagnosticeren van taalontwikkelingsstoornissen. Dit instrument, goedgekeurd door de COTAN, is sinds het najaar van 2013 beschikbaar en bevat verschillende papieren en digitale subtesten op het gebied van spraak en taal. In dit artikel gaan we in op de inhoud van het T-TOS. Daarnaast lichten we toe hoe het testinstrumentarium gebruikt kan worden bij het onderbouwen van beslissingen over plaatsing in het speciaal onderwijs.
T-TOS in relatie tot passend onderwijs
Met de invoering van passend onderwijs op 1 augustus 2014 is de landelijke indicatiestelling voor speciaal onderwijs en leerlinggebonden financiering komen te vervallen. Nu hebben de besturen van de reguliere basisscholen een zorgplicht. Dat houdt in dat zij voor alle kinderen die extra ondersteuning nodig hebben een passend onderwijsprogramma en begeleiding moeten bieden. Voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis die meer ondersteuning nodig hebben dan binnen het regulier onderwijs gerealiseerd kan worden, hebben de besturen van de instellingen van cluster 2 een ondersteuningsplicht. De instellingen voor auditief en/of communicatief beperkte kinderen bepalen of een kind in aanmerking komt voor deze extra ondersteuning. Zij gebruiken hiervoor indicatiecriteria die vergelijkbaar zijn met de criteria zoals die in het besluit Leerlinggebonden Financiering werden beschreven. Dit betekent dat op basis van een algemene taaltest of een serie subtesten moet
14
worden aangetoond dat er sprake is van taalontwikkelingsstoornis op het gebied van de auditieve verwerking, de spraak, de grammatica en/of de lexicaal-semantische ontwikkeling. De taalontwikkelingsstoornis mag niet toe te schrijven zijn aan een beperkt niveau van cognitief functioneren. Bovendien moet aannemelijk worden gemaakt dat de stoornis persisteert, ook na logopedische behandeling. Ten slotte dient er sprake te zijn van een aantoonbare beperking in de onderwijsparticipatie (zie Siméa, 2013, 2014). Op initiatief van het Expertisecentrum Nederlands en Cito is in 2003 gestart met een longitudinaal onderzoek ten behoeve van de ontwikkeling van een testinstrumentarium voor het indiceren en diagnosticeren van taalontwikkelingsstoornissen. De reden om met dit onderzoek te starten was tweeledig. Ten eerste werd bij een eerste inventarisatie aan het einde van de jaren negentig duidelijk dat de procedures om te bepalen of een kind in aanmerking komt voor het speciaal onderwijs nog
LOGOPEDIE JAARGANG 87
einig gestandaardiseerd waren (Pijl et al., w 2000). Ten tweede was er reden om te twijfelen aan de validiteit van de beschikbare testinstrumenten (Hover & Harperink, 1997). De laatste jaren is er veel verbeterd. Een testinstrumentarium waarmee taalontwikkelingsstoornissen aantoonbaar effectief konden worden opgespoord in het perspectief van de indicatiecriteria voor cluster 2 ontbrak echter. Met het TTOS is een dergelijk testinstrumentarium nu wel voorhanden. Het T-TOS kan worden ingezet door logopedisten, klinisch linguïsten, psychologen, orthopedagogen en andere deskundigen bij het toetsen van de hypothese dat er bij een kind in de leeftijd van 4 tot en met 10 jaar sprake is van een taalontwikkelingsstoornis. Bij de constructie van het testinstrumentarium is er op basis van literatuur en empirisch onderzoek vanuit gegaan dat taalvaardigheid niet als een unidimensionaal construct kan worden gezien, maar dat er vier verschillende modules aan taalgebruik ten grondslag liggen. Voor elk van die modules is een aantal subtesten ontwikkeld en genormeerd zodat het mogelijk is om na te gaan welke onderdelen van het taal systeem verstoord zijn.
IN HET KORT Het Expertisecentrum Nederlands en Cito hebben een testinstrumentarium ontwikkeld voor het indiceren en diagnosticeren van taalontwikkelingsstoornissen (T-TOS). Het testinstrumentarium kan worden afgenomen door logopedisten, klinisch linguïsten, psychologen, orthopedagogen en andere deskundigen om een mogelijk spraak- en/of taalprobleem bij kinderen in de leeftijd van 4 tot 10 jaar klinisch te onderbouwen. Bij de constructie van het testinstrumentarium is er op basis van literatuur en empirisch onderzoek vanuit gegaan dat er binnen spraak onderscheid gemaakt kan worden tussen auditieve verwerkingsproblemen en spraakproductieproblemen, en binnen taal tussen grammatica-problemen en lexicaal-semantische problemen. Voor elk type probleem zijn meerdere subtesten geconstrueerd en genormeerd. In dit artikel maakt u kennis met de inhoud van het testinstrumentarium. Daarnaast bespreken we op basis van testgegevens van leerlingen in het reguliere basisonderwijs en cluster 2 de sensitiviteit en specificiteit van het testinstrumentarium. Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis blijken zeer gevarieerd te presteren op spraak- en taaltesten. Een totaalscore op een algemene test voor taalontwikkeling lijkt om deze reden minder geschikt om taalontwikkelingsstoornissen te indiceren. Het is beter om een serie specifieke tests af te nemen. De balans tussen sensitiviteit en specificiteit is in dat geval optimaal als we een kind toelaten tot cluster 2 als er op minimaal twee subtesten, binnen twee verschillende spraak-taalindicatoren, meer dan 1.3 standaarddeviatie beneden het gemiddelde wordt gescoord.
Leeftijdsgroep
Subtesten
Afname
4;0jr
5;1jr
6;1jr
7;1jr
8;1jr
9;1jr
5;0jr
6;0jr
7;0jr
8;0jr
9;0jr
10;0jr
•
•
•
•
Auditieve verwerking (1) Auditieve discriminatie
Er worden vier indicatoren getoetst, namelijk auditieve verwerking, spraak productie, grammatica en lexicon en semantiek
Digitaal, zelfstandig
(2) Woordherkenning
Digitaal, testleider
•
•
•
•
•
•
(3) Onthouden van woorden
Papier
•
•
•
•
•
•
(1) Woordrepetitie
Digitaal, testleider
•
•
(2) Pseudowoordrepetitie
Digitaal, testleider
•
•
•
•
•
•
(3) Diadochokinese
Digitaal, testleider
•
•
•
•
•
•
(1) Receptieve zinsbouw
Digitaal, zelfstandig
•
•
•
•
(2) Grammaticabeoordeling
Digitaal, zelfstandig
•
•
(3) Woordvorming
Papier
•
•
•
•
•
•
(4) Onthouden van zinnen
Papier
•
•
•
•
•
•
(1) Receptieve woordenschat
Digitaal, zelfstandig
•
•
•
•
•
•
(2) Impliciete betekenis
Digitaal, zelfstandig
Spraakproductie
Grammatica
Inhoud van het T-TOS
In het T-TOS wordt uitgegaan van een indeling in twee domeinen en vier typen problemen (zie ook Bishop, 2004). Er worden twee aan spraak gerelateerde problemen onderscheiden, namelijk auditieve verwerkingsproblemen en spraakproductieproblemen. Daarnaast worden twee aan taal gerelateerde problemen onderscheiden, te weten grammaticaproblemen en lexicaal-semantische problemen. Om tot een valide meting van de vier typen proble-
NUMMER 10, oktober 2015
Lexicon en semantiek
(3) Productieve woordenschat Papier
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
TABEL 1. Overzicht van subtesten naar leeftijdsgroepen en wijze van afname.
15
Een testinstrumentarium waarmee taalontwikkelingsstoornissen aantoonbaar effectief konden worden opgespoord in het perspectief van de indicatiecriteria voor cluster 2 ontbrak men te komen zijn meerdere subtesten ontwikkeld. Voor elk van de vier spraak- of taalproblemen zijn minimaal drie subtesten ontwikkeld. In totaal bevat het T-TOS dertien subtesten, waarvan een deel gericht is op taalproductie en een deel op taalreceptie. Ze zijn allen genormeerd voor verschillende leeftijdsgroepen, zodat de ernst van specifieke stoornissen op één of meer van de hiervoor genoemde gebieden kan worden vastgesteld op verschillende leeftijden in de basisschoolperiode. Wanneer een logopedist, klinisch linguïst of andere deskundige het T-TOS wil inzetten om de spraak- en/of taalstoornis en de daaraan verbonden indicatiestelling voor speciaal onderwijs te onderbouwen, volstaat een selectie uit de beschikbare subtesten. Voor de meeste subtesten geldt dat de afname digitaal is: de leerling maakt de test zelfstandig achter de computer of de digitale test wordt door de testleider afgenomen. Een aantal subtesten wordt op papier afgenomen door de testleider. In Tabel 1 worden de subtesten van het T-TOS in een overzicht weergegeven. Hierna volgt een beschrijving van de verschillende subtesten.
Auditieve verwerking Bij auditieve verwerking gaat het om het goed kunnen ontvangen van binnenkomende spraak. Om dit te meten zijn drie subtesten ontwikkeld. In de subtest Auditieve discriminatie krijgen kinderen woordparen aangeboden waarbij de woorden gelijk zijn of in een spraakklank verschillen (bijvoorbeeld: bak-dak). De taak voor het kind is om aan te geven of de woorden in
het woordpaar gelijk zijn of van elkaar verschillen. In de subtest Woordherkenning krijgen kinderen woorden auditief aangeboden waarbij delen uit de woordrepresentatie zijn weggefilterd (bijvoorbeeld: -oto-oestel [fototoestel]). Kinderen staan daarbij voor de taak om het oorspronkelijke woord op basis van de onvolledige auditieve informatie te herkennen. De subtest Onthouden van woorden bestaat uit het nazeggen van reeksen losse woorden (bijvoorbeeld: zon-pen-tak-mes-wip) in exact dezelfde volgorde. De reeksen nemen toe in lengte (aantal woorden).
Spraakproductie Bij spraakproductie gaat het om het plannen en articuleren van spraak. Voor dit onderdeel zijn drie subtesten ontwikkeld. In de subtest Woordrepetitie wordt van kinderen gevraagd om auditief aangeboden woorden na te zeggen. Daarbij gaat het vooral om woorden met een complexe uitspraak, zoals viltstift of bliksemflits. In de subtest Pseudowoordrepetitie krijgen kinderen pseudowoorden aangeboden die zij moeten nazeggen (bijvoorbeeld: gluisem). Ten slotte is er een subtest Diadochokinese die bedoeld is om de motorische planning en programmering van kinderen te onderzoeken. Daarbij wordt van kinderen gevraagd om klankpatronen met delen die extreem verschillen in plaats van articulatie vlot en accuraat na te spreken (bijvoorbeeld: pataka pataka pataka).
Grammatica Binnen de grammaticamodule zijn taken ontwikkeld voor woordvorming en zins-
Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis blijken zeer gevarieerd te presteren op spraaken taaltesten
16
bouw. De subtest Woordvorming gaat na in hoeverre kinderen de regels beheersen voor onder andere verbuiging van zelfstandige naamwoorden (bijvoorbeeld: kikkerkikkers) en vervoeging van werkwoorden (bijvoorbeeld: hij hielp). Voor zinsbouw is de subtest Receptieve zinsbouw ontwikkeld, waarbij zinnen worden aangeboden met plaatjes. Kinderen moeten aangeven welk plaatje overeenkomt met de gegeven informatie in de zin (bijvoorbeeld: het meisje duwt de jongen). Voor oudere kinderen is de subtest Grammaticabeoordeling ontwikkeld, waarbij wordt gevraagd om auditief aangeboden zinnen op hun grammaticale constructie te beoordelen (bijvoorbeeld: hij heeft gevallen [is]). Ten slotte maakt de subtest Onthouden van zinnen deel uit van de grammaticamodule; het kind wordt gevraagd een zin in exact dezelfde woordvolgorde na te zeggen (bijvoorbeeld: de jongen loopt op straat).
Lexicon-semantiek Binnen het lexicaal-semantische domein staat de kennis van woordbetekenis centraal. Daartoe is in de eerste plaats de subtest Receptieve woordenschat ontwikkeld, waarbij kinderen bij een woord vier plaatjes krijgen te zien. Ze moeten het plaatje kiezen waarvan de betekenis met het woord overeenkomt (bijvoorbeeld: schouder of reptiel). Daarnaast is de subtest Productieve woordenschat geconstrueerd, waarbij kinderen met één woord hardop moeten benoemen wat zij op het plaatje zien (bijvoorbeeld: balkon of kwispelen). Ten slotte is de subtest Impliciete betekenis ontwikkeld. Bij deze subtest krijgen kinderen een gesproken zin aangeboden en daarbij vier plaatjes te zien. De taak is om het plaatje aan te wijzen waarvan de (impliciete) betekenis overeenkomt met de aangeboden zin (bijvoorbeeld: dit bord is nog niet h elemaal leeg).
Identificeren van risicokinderen
Het T-TOS gaat uit van een domeingerichte procedure waarin taalvaardigheid ontleed is in deelindicatoren voor vier typen taalproblemen die weliswaar samenhangen, maar die tegelijkertijd ook als aparte indicatoren te beschouwen zijn. Zoals al eerder is aangegeven worden er vier indi-
LOGOPEDIE JAARGANG 87
1.0
1.0 sd
0.0 sd -1.0 sd
Percentage treffers
0.8
0.6 -2.0 sd 0.4
0.2
0.0 0.0
0.2
0.4
0.6
0.8
1.0
Percentage vals-alarmen FIGUUR 1. Onderscheidend vermogen van het T-TOS bij 61 verschillende indicatiecriteria.
De grenswaarde die voor het T-TOS wordt geadviseerd, wijkt echter af van de grenswaarde die genoemd wordt in de indicatiecriteria van Siméa catoren getoetst, namelijk auditieve verwerking, spraakproductie, grammatica en lexicon en semantiek. Een kind wordt tot de risicogroep gerekend als op ten minste twee subtesten, binnen twee verschillende spraak-taalindicatoren, meer dan 1.3 standaarddeviatie onder het gemiddelde wordt gescoord. In de praktijk betekent dit dat een kind volgens het T-TOS toelaatbaar is tot het onderwijs voor auditief en/of communicatief beperkte kinderen als het kind bij meerdere subtesten tot de zwakste 10 procent behoort. Dit criterium is niet willekeurig tot stand gekomen, maar gebaseerd op de prestaties die kinderen in de praktijk behalen op het T-TOS. In een landelijk onderzoek is het T-TOS afgenomen bij een kleine 2000 kinderen in de leeftijd van vier tot tien jaar. Van deze kinderen hadden er 511 een taalontwikkelingsstoor-
NUMMER 10, oktober 2015
nis; zij zaten ten tijde van het onderzoek op een school voor auditief en/of communicatief beperkte kinderen. De overige kinderen zaten in het reguliere basisonderwijs. Kinderen waarbij er naast een taalontwikkelingsstoornis ook sprake was van een andere stoornis, zoals slechthorendheid of autisme, kwamen niet in aanmerking voor deelname aan het onderzoek. Op basis van de scores van de kinderen op de dertien subtesten van het TTOS is nagegaan bij welk criterium de kinderen mét een taalontwikkelingsstoornis optimaal te scheiden zijn van de kinderen zónder een taalontwikkelingsstoornis. Het criterium voor het identificeren van risicokinderen is vastgesteld met behulp van een zogeheten ROC-curve. De ROCcurve geeft het vermogen van een subtest
weer om onderscheid te maken tussen kinderen mét en zonder een stoornis. Voor verschillende criteria wordt het percentage vals-alarmen op de horizontale as uitgezet tegen het percentage treffers op de verticale as. Het optimale criterium is gelijk aan het punt waarbij het percentage treffers zo hoog mogelijk is; het zijn de kinderen met een taalontwikkelingsstoornis die op basis van het criterium ook als zodanig geclassificeerd worden. Het percentage vals-alarmen is bij het optimale criterium zo laag mogelijk; het zijn de kinderen zonder een taalontwikkelingsstoornis die op basis van het criterium tóch in de risicogroep geplaatst worden. In Figuur 1 is de ROC-curve van het T-TOS te zien. In totaal zijn 61 mogelijke criteria doorgerekend, beginnend bij 3.0 standaarddeviatie beneden het gemiddelde en eindigend bij 3.0 standaarddeviaties boven het gemiddelde met stappen van 0.1 standaarddeviatie. In de analyse is een kind in de risicogroep geplaatst als op minimaal twee subtesten, binnen twee verschillende spraak-taalindicatoren, beneden de grenswaarde gescoord werd. Omdat het percentage treffers en vals-alarmen op zichzelf geen informatie geeft over de grenswaarde zijn ter ondersteuning enkele grenswaarden visueel weergegeven in de ROC-curve. In Figuur 1 is te zien dat het onderscheidend vermogen van het T-TOS optimaal is als we kiezen voor een grenswaarde die ergens tussen de -2.0 en -1.0 standaarddeviatie ligt. Bij -2.0 standaarddeviatie is er respectievelijk sprake van 1.0 en 51.7 procent vals-alarmen en treffers. De percentages stijgen naar 8.4 en 86.2 procent als de grenswaarde bij -1.0 standaarddeviatie gelegd wordt. Bij hogere grenswaarden neemt het percentage vals-alarmen verder toe; bij lagere grenswaarden zien we meer kinderen met een taalontwikkelingsstoornis over het hoofd. Beide scenario’s zijn onwenselijk. Het is niet duidelijk waar de grens precies gelegd moet worden. In feite zijn meerdere grenswaarden verdedigbaar en moet een balans gevonden worden tussen het percentage valsalarmen dat we maximaal toelaatbaar achten en het percentage treffers dat we minimaal willen realiseren. In de regel wordt de sensitiviteit van een test adequaat genoemd als de test ten minste
17
Bij -1.3 standaarddeviatie
Bij -1.5 standaarddeviatie
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
95.2 %
4.80 %
96.8 %
3.20 %
Ja
19.4 %
80.6 %
24.5 %
75.5 %
In werkelijkheid
TABEL 2. Is er sprake van een taalontwikkelingsstoornis?
Het T-TOS kan worden ingezet door logopedisten, klinisch linguïsten, psychologen, orthopedagogen en andere deskundigen bij het toetsen van de hypothese dat er bij een kind in de leeftijd van 4 tot en met 10 jaar sprake is van een taalontwikkelingsstoornis tachtig procent van de kinderen met een bepaalde stoornis ook als zodanig classificeert (dat wil zeggen het percentage treffers > 80). Als we deze vuistregel toepassen, komen we terecht bij een grenswaarde van -1.3 standaarddeviatie. Tabel 2 laat zien hoe deze keuze in de praktijk uitpakt als we het criterium om te bepalen of een kind toelaatbaar is tot het onderwijs voor auditief en/of communicatief beperkte kinderen inderdaad baseren op -1.3 standaarddeviatie. Het aantal treffers ligt met 80.6 procent op het gewenste niveau en het aantal vals-alarmen is met 4.8 procent als zeer acceptabel aan te merken. Als we de gebruikelijke -1.5 standaarddeviatie hanteren, daalt het aantal treffers naar 75.5 procent en het aantal vals-alarmen naar 3.2 procent.
Conclusies en discussie
Het T-TOS is ontwikkeld op basis van wetenschappelijke literatuur en data die in de Nederlandse onderwijspraktijk verzameld zijn. Het testinstrumentarium sluit nauw aan bij de richtlijnen en procedures die in Nederland gelden voor instellingen die onderwijs en diensten verlenen aan kinderen met een taalontwikkelingsstoornis. Ook in de indicatiecriteria die vanaf 1 augustus 2014 gelden wordt bijvoorbeeld uitgegaan van een indeling in vier spraak-taalindicatoren (Siméa, 2014). De grenswaarde die
18
voor het T-TOS wordt geadviseerd, wijkt echter af van de grenswaarde die genoemd wordt in de indicatiecriteria van Siméa. Zij stellen dat er sprake is van een taalontwikkelingsstoornis als het kind op: (a) minimaal twee testen, binnen twee verschillende spraak-taalindicatoren, ten minste 1.5 standaarddeviatie beneden het gemiddelde scoort, of (b) een algemene test voor taalontwikkeling ten minste 2.0 standaarddeviatie beneden het gemiddelde scoort. Hoewel het verschil met het TTOS klein is, kan de vraag ontstaan welke grenswaarden het best gebruikt kunnen worden. In feite is op deze vraag geen antwoord te geven. Ten eerste is er geen optimum; de afweging die gemaakt wordt tussen het percentage vals-alarmen en treffers is subjectief. Ten tweede hangt het punt waarop het onderscheidend vermogen van een test optimaal is samen met de opbouw en structuur van de test.
Met het oog op de ontwikkeling van het TTOS zijn op grote schaal data verzameld in het cluster 2 onderwijs en het regulier basisonderwijs. Op basis van de data werd het mogelijk om onderzoek te doen naar het functioneren van indicatiecriteria voor taalontwikkelingsstoornissen. Voor zover bekend zijn geen vergelijkbare onderzoeken beschikbaar in Nederland. In de analyses is uitgegaan van een indeling in vier spraak-taalindicatoren. Op basis van de ROC-curve is ervoor gekozen om de grens bij -1.3 standaarddeviatie te leggen. De grens kan desgewenst ook bij -1.5 standaarddeviatie gelegd worden. Aan de ene kant heeft deze aanscherping van de grenswaarde een gunstig effect op het percentage vals-alarmen: het percentage daalt van 4.8 procent naar 3.2 procent. Aan de andere kant heeft deze aanscherping een ongunstig effect op het percentage treffers: dit percentage daalt van 80.6 procent naar 75.5 procent. Ook bij een aanscherping van de grenswaarde functioneert het T-TOS adequaat, maar in de afweging van Expertisecentrum Nederlands en Cito is het percentage treffers beslissend geweest. In diezelfde afweging is nadrukkelijk uitgegaan van een multifactoriële organisatie van spraak-taalproblemen. Een enkelvoudige slagboomdiagnostiek op basis van één algemene test voor taalontwikkeling doet in onze ogen namelijk onvoldoende recht aan de complexiteit van de problemen die kunnen bestaan op het gebied van taal en spraak. Uit onderzoek van Verhoeven, Keuning, Horsels en Van Boxtel (2013) blijkt bijvoorbeeld dat slechts 25 procent van de kinderen met een taalontwikkelingsstoornis op álle testen van het T-TOS meer dan 1.0 standaarddeviatie beneden het gemiddelde scoort. Er zijn dus kinderen met een zeer zwakke algemene taalvaardigheid, maar tegelijkertijd zijn er veel meer kinde-
Het testinstrumentarium sluit nauw aan bij de richtlijnen en procedures die in Nederland gelden voor instellingen die onderwijs en diensten verlenen aan kinderen met een taalontwikkelings stoornis LOGOPEDIE JAARGANG 87
ren waarbij de problemen zich toespitsen op één of twee deelaspecten van taalvaardigheid. De onderzoeksresultaten in dit artikel zijn op twee manieren richtinggevend. Ten eerste blijken kinderen met een taalontwikkelingsstoornis op meerdere subtesten, binnen verschillende spraak-taalindicatoren, één tot twee standaarddeviaties beneden het gemiddelde te scoren. De grenswaarden die momenteel geadviseerd worden (-1.3 of -1.5 standaarddeviatie), liggen daarmee niet alleen vanuit intuïtief oogpunt op een verdedigbare plek; ze zijn nu ook vanuit de empirie te onderbouwen. Ten tweede blijken kinderen met een taalontwikkelingsstoornis gevarieerd te presteren op spraak- en taaltesten. Risicokinderen weten zwakke prestaties bij de ene spraak-taalfactor dikwijls te compenseren met goede prestaties bij een andere spraak-taalfactor. Daarmee is het twijfelachtig of een algemene test voor taalontwikkeling voldoende sensitief is om spraak- en taalproblemen te diagnosticeren. Hoewel de onderzoeksresultaten in een duidelijke richting wijzen, is het belangrijk om de onderzoeksresultaten te interpreteren in het perspectief van het TTOS. Kinderen zullen ook op andere spraak- en taaltesten gevarieerd presteren, maar het is onduidelijk in hoeverre de ROC-curve van het T-TOS te generaliseren is naar andere testinstrumenten. De optimale grenswaarde zal dichtbij -1.5 standaarddeviatie liggen, maar net als bij het T-TOS vermoedelijk niet exact op die plek. In feite moet bij de ontwikkeling van een diagnostische test standaard, en steeds opnieuw, onderzoek gedaan worden naar het onderscheidend vermogen van de test (zie Evers, Lucassen, Meijer & Sijtsma, 2010). Alleen dan is te garanderen dat de test naar behoren functioneert in combinatie met de geldende indicatiecriteria. Voor het T-TOS blijkt dat het geval te zijn.
Auteurs
Jos Keuning is onderwijskundige en in 2008 gepromoveerd in de sociale wetenschappen op een onderzoek dat zich richtte op de lees- en spellingontwikkeling van
NUMMER 10, oktober 2015
LITERATUURLIJST > Bishop, D.V.M. (2004). Diagnostic dilemmas in specific language impairment. In L. Verhoeven & H. van Balkom (Eds.) (2004). Developmental language disorders: Theoretical issues and clinical implications (pp. 309-326). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum. > Evers, A., Lucassen, W., Meijer, R. & Sijtsma, K. (2010). COTAN Beoordelingssysteem voor de kwaliteit van tests. Amsterdam, NIP/COTAN. > Hover, C. & Harperink, M. (1997). Van klinische blik naar expertoordeel. Zoetermeer: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. > Pijl, S.J., Veneman, H., Guldemond, H., Rauwerda, G. & Ruiter, S. (2000). Het oordeel gewogen. Groningen: GION. > Siméa (2013). Geldigheid LGF indicaties cluster 2 bij invoering van passend onderwijs op 1 augustus 2014: Herindicatie en overgangsregeling. Utrecht: Siméa > Siméa (2014). Indicatiecriteria auditief en/of communicatief beperkte leerlingen. Utrecht: Siméa. > Verhoeven, L., Keuning, J., Horsels, L. & Van Boxtel, H. (2013). Handleiding Testinstrumentarium Taalontwikkelingsstoornissen (T-TOS). Arnhem: Cito. > Verhoeven, L., Keuning, J., Horsels, L. & Van Boxtel, H. (2013). Verantwoording Testinstrumentarium Taalontwikkelingsstoornissen (T-TOS). Arnhem: Cito.
In april 2014 stond in dit vakblad de rubriek Testpanel over het T-TOS. Naast de pluspunten van het T-TOS noemden de reviewers ook verbeterpunten. Een deel van de verbeterpunten hebben wij kort na de melding van de reviewers doorgevoerd. Zo hebben we een extra waarschuwing ingebouwd als de testgebruiker het computerprogramma wil afsluiten, maar de testresultaten nog niet heeft opgeslagen. Andere verbeterpunten hebben we nog in behandeling. Een voorbeeld hiervan is het ontwikkelen van een profielanalyse. Op de website van Cito staat meer informatie over het T-TOS. Ook vindt u hier v eelgestelde vragen die via onze klantenservice binnen komen. Heeft u zelf vragen of opmerkingen? Wij horen het graag. Neem contact op met onze klantenservice via
[email protected] of (026) 352 11 11.
kinderen gedurende de basisschoolperiode. Na zijn promotie is hij als methodoloog gaan werken bij het Psychometrisch Onderzoekcentrum van Cito. In die functie houdt hij zich onder meer bezig met de ontwikkeling van tests voor specifieke doelgroepen. Linda Horsels heeft Logopedie en Spraak- en taalpathologie gestudeerd. Zij is werkzaam als toetsdeskundige bij Cito. In die functie ontwikkelt zij in samenwerking met het veld toetsen voor zowel het regulier basisonderwijs als het speciaal (basis)onderwijs. Femke Scheltinga heeft Fonetische wetenschappen (Algemene Taalweten schappen) gestudeerd, werkte bij het Expertisecentrum Nederlands en momenteel bij ITTA. Zij houdt zich bezig met (praktijk)onderzoek, ondersteuning en ontwikkeling.
19
NVLF Congres 13 november 2015 – preview
Op vrijdag 13 november 2015 organiseert de NVLF haar jaarcongres in het NBC congrescentrum in Nieuwegein. Sprekers zullen de nieuwste inzichten aan bod laten komen tijdens lezingen en presentaties over uiteenlopende onderwerpen. Hieronder vindt u een greep uit de presentaties die u tijdens het congres kunt bijwonen.
Bijscholing van een kwaliteitskring om evidence-based logopedie te bevorderen: werkt dat?
De ontwikkeling van een nieuwe benoemtaak voor het vaststellen van woordvindingsproblemen.
Dr. Karin Neijenhuis, Dr. Connie Dekker-van Doorn, Dr. Erica Witkamp en Dr. Joan Verhoef
Margriet Wijngaarden, Anouk den Broeder en Lizet van Ewijk
Ongeveer 15 jaar geleden werd onderwijs in evidence-based practice (EBP) geïntroduceerd in het curriculum van de opleiding logopedie te Rotterdam. We kunnen in het werkveld dus al ruim tien jaar lang genieten van afgestudeerde logopedisten, die geleerd hebben hoe ze bij klinische vragen het best beschikbare bewijs vinden, kritisch beoordelen en meenemen in de afweging tussen evidence uit eigen expertise en waarden van de cliënt en omgeving, in de betreffende context. Echter, gaandeweg blijkt dat de logopedisten die geen onderwijs in EBP hebben gehad, een kloof ervaren in hun kennis en vaardigheden in EBP ten opzichte van pas afgestudeerde studenten. Naar aanleiding van een vraag van een kwaliteitskring om bijscholing in EBP, is onderzocht of deze bijscholing verandering geeft in motivatie, kennis en vaardigheden op dit gebied. De bijscholing is gebaseerd op de vijf stappen van EBP volgens Sackett (2000), die doorlopen worden met als doel het schrijven van een ‘Critically Appraised Topic’ (CAT). De EBP-competenties zijn voor- en achteraf gemeten met een online versie van de ‘Dutch Modified Fresno Test’ (Spek et al., 2012). De attitude is gemeten met de ‘Motivatielijst EBP’ (Spek et al., 2013). In de presentatie zullen de resultaten van de vergelijking tussen voor- en nameting aan bod komen, waarmee de vraag in de titel van deze presentatie beantwoord zal kunnen worden. Tenslotte zal besproken worden of deze bijscholing voorziet in het dichten van de eerdergenoemde kloof én welke ‘tools’ logopedisten nog meer kunnen gebruiken om het evidencebased handelen te optimaliseren.
Bij het vaststellen van de aanwezigheid en aard van woordvindingsproblemen wordt gebruikelijk een benoemtaak ingezet. Gekeken wordt naar het aantal fouten, en of er een frequentieeffect aanwezig is: laagfrequente woorden zijn lastiger uit het lexicon op te halen dan hoog frequente. De Boston Naming Test (BNT) is de meest gebruikte test om (lichte) woordvindingsproblemen vast te stellen. De frequentieverdeling van de items is echter gebaseerd op het Amerikaans en de BNT heeft matige psychometrische eigenschappen (Harry en Crow, 2014). Er is behoefte aan een nieuwe benoemtaak voor de Nederlandse taal. In hoeverre heeft woordfrequentie invloed op de reactietijd van benoemen van een nieuw ontwikkelde benoemtest voor gezonde deelnemers? In hoeverre correleren de scores voor een kleine groep afasiepatienten op deze nieuwe taak met de BNT? Methode: 60 zwart-wit lijntekeningen: 20 hoog-, 20 midden-, en 20 laag-frequente woorden werden door 59 gezonde proefpersonen (18-30 en 50-75 jaar) benoemd. Reactietijd werd gemeten. Daarnaast is de test bij 8 patiënten met afasie afgenomen, in combinatie met de BNT. Resultaten: De reactietijd van gezonde deelnemers nam significant toe wanneer woordfrequentie afnam. De jongvolwassenen waren significant sneller dan de ouderen. Verder was er een sterke significante correlatie tussen de BNT en nieuwe benoemtaak. Wel waren de scores op de nieuwe taak hoger dan op de BNT. Conclusie: Een eerste opzet is gemaakt voor een nieuwe benoemtaak om woordvindingsproblemen vast te stellen. Het frequentie-effect is aangetoond, maar om de taak geschikt te maken voor het vaststellen van lichte woordvindingsproblemen, zijn aanpassingen nodig.
20
LOGOPEDIE JAARGANG 87
Kenmerken van 2-4 jarige kinderen met een taalontwikkelingsstoornis
De Acoustic Voice Quality Index: een akoestische maat voor de G van de GRBAS-schaal
Bernadette Vermeij, Maartje Kouwenberg, Anne Spliet en Karin Wiefferink
Ben Barsties en Youri Maryn
Taalontwikkelingsstoornissen (TOS) kunnen zich voordoen in taalbegrip en/of taalproductie en kunnen verschillende vormen aannemen, zoals lexicaal-semantisch, spraakproductie, auditieve perceptie of syntactische problemen (Van Daal, Verhoeven & Van Balkom, 2004; Van Weerdenburg, Verhoeven & Van Balkom, 2006). Deze vormen kunnen afzonderlijk voorkomen, maar ook in combinaties. Doordat er verschillende vormen van TOS zijn, is de diversiteit van de kinderen met TOS groot. Het is echter niet bekend hoe groot die diversiteit is en hoe vaak de verschillende vormen van TOS voorkomen. Bovendien is er slechts beperkt inzicht in andere kenmerken van deze kinderen, zoals de cognitieve ontwikkeling en de aanwezigheid van gedragsproblemen. De NSDSK, Auris en Pento hebben enkele jaren geleden een monitorsysteem ingevoerd op hun TOS behandelgroepen, waarbij verschillende kenmerken van kinderen met TOS op dezelfde manier in kaart worden gebracht. Hierdoor is het mogelijk de gegevens van de instellingen samen te nemen en een grote groep kinderen te onderzoeken. Van ongeveer 500 kinderen zijn inmiddels gegevens in de database van de monitor opgenomen. Het doel van deze presentatie is meer inzicht te geven in de populatie kinderen met TOS. De volgende drie vragen staan hierbij centraal. > Welke vormen van TOS komen voor bij kinderen die een TOS-behandelgroep bezoeken? > Hoe is de cognitieve ontwikkeling van deze kinderen en wat is de relatie met taalbegrip en taalproductie? > Hoeveel kinderen hebben gedragsproblemen en wat is de relatie met taalbegrip en taalproductie?
De Acoustic Voice Quality Index (AVQI) maakt nieuwe standaarden voor de stemdiagnostiek mogelijk. Deze test is ontwikkeld door Maryn et al. en is een van de eerste akoestische indexen om de stemkwaliteit van aangehouden fonatie en doorlopende spraak te beoordelen. De huidige presentatie geeft informatie over het concept, de wetenschappelijke achtergrond, recente ontwikkelingen en de klinische uitvoering. AVQI is een multiparametrisch model waarin de uitkomsten van zes akoestische metingen worden gewogen en gecombineerd tot één objectieve maat voor de ernst van stemkwaliteit (G van de GRBAS-schaal). Het is recent volledig aangepast ten aanzien van de analyse en de interpretatie in het gratis downloadbare programma `Praat´. Onlangs zijn acht publicaties over AVQI verschenen waarop binnenkort nog verdere publicaties zullen volgen. De onderzoeken waren gefocust op: de diagnostische precisie, concurrente validiteit, interne- en externe validiteit, cross-linguisitische verschillen in het Nederlands, Duits, Engels en Frans, Test-Retest, de interne consistentie en gevoeligheid voor veranderingen in stemkwaliteit door interventies. Specifiek in deze presentatie zou de concurrente validiteit tussen AVQI en de auditief-perceptuele beoordeling met behulp van een meta-analyse versterkt worden. Aansluitend worden practische informatie en klinische toepassing gegeven. Alle resultaten over AVQI tonen aan dat het een betrouwbaar en sensibel meetinstrument is om de stemkwaliteit objectief te kwantificeren. Het instrument is gratis toegankelijk en met weinig middelen toepasbaar. De uitvoering en de interpretatie zijn in minder dan 5 minuten realiseerbaar. Samengevat: AVQI geeft de arts of therapeut meer houvast in de beoordeling van stemkwaliteit in de klinische setting of research.
Logopedie en Muziektherapie, een spraakmakend samenspel Drs. Joost Hurkmans Al in de negentiende eeuw ontdekte men dat er patiënten waren die nauwelijks spraken maar wel taal gebruikten tijdens zingen. Dit gegeven werd gebruikt door logopedisten en muziektherapeuten in de behandeling van neurologische taal- en spraakstoornissen. Er is veel onderzoek gedaan naar de effectiviteit van behandelingen waarbij muzikale parameters werden ingezet om het spreken te verbeteren bij deze doelgroep (Hurkmans et al., 2012). Echter, een gelijktijdige behandeling van logopedie en muziektherapie ontbrak en dat inspireerde logopedisten en muziektherapeuten van Revalidatie Friesland tot het ontwikkelen van een unieke behandelmethode: Speech-Music Therapy for Aphasia (SMTA; De Bruijn, et al., 2005). SMTA is ontwikkeld voor afasiepatiënten maar in de afgelopen jaren ontdekte we dat het vooral effectief bleek voor patiënten met spraakapraxie, dat vaak in combinatie voorkomt bij afasie. Na jarenlange positieve ervaring van zowel therapeuten als patiënten in de klinische praktijk zijn we een wetenschappelijk onderzoek gestart naar de evidentie van SMTA. We hebben een instrument ontwikkeld om de behandeling goed te kunnen evalueren (Hurkmans et al., 2012) en een effectstudie uitgevoerd met een ‘proof of principle’ (Hurkmans et al., 2015). De resultaten van deze onderzoeken zouden we graag presenteren.
NUMMER 10, oktober 2015
21
Kinderafasie uit de Kinderschoenen? Mieke van de Sandt-Koenderman, Marjolijn Priest, Ineke van der Meulen en Jiska Wiegers Net als bij volwassenen, kan een niet-aangeboren hersenbeschadiging ook bij kinderen leiden tot afasie. Terwijl er voor de behandeling van afasie bij volwassenen steeds meer evidentie komt, zijn de gegevens over de behandeling van deze kinderen schaars. Bij kinderen is afasie veel zeldzamer, en de patiëntengroep is veel heterogener, vooral qua etiologie en, samenhangend met de leeftijd, qua premorbide taalontwikkeling. Dit maakt de klinische praktijk complex. Lang is gedacht dat afasie bij kinderen altijd non-fluent is, met een goed taalbegrip en dat het herstel onveranderlijk goed is. Meer gedetailleerde linguïstische evaluaties hebben echter laten zien, dat bij kinderen alle typen afasie voorkomen, en dat zij lang niet altijd snel en volledig herstellen. Bovendien ervaren veel kinderen, ondanks een aanvankelijk goed herstel, later toch taalproblemen op school, wanneer steeds hogere eisen worden gesteld aan het taalvermogen. Om de kennis op het gebied van afasie bij volwassenen ook in te kunnen zetten bij de behandeling van VKA, is in Rijndam in 2005 een VKA team gestart, waarin logopedisten van de kinderafdeling en het afasieteam hun krachten bundelen. De afgelopen 10 jaar heeft het team een groot aantal kinderen met afasie behandeld en is veel kennis en ervaring op dit gebied opgedaan. In deze presentatie worden de werkwijze en ervaringen van het VKA team op een rijtje gezet en geïllustreerd met enkele casussen. Verder worden plannen gepresenteerd om een multicenter observationele database op te zetten, een belangrijke stap om de behandeling van verworven taalen communicatieproblemen bij kinderen verder te verbeteren.
Uniforme signalering van taalontwikkelingsstoornissen door de Jeugdgezondheidzorg
Ouder-kind interactie therapie in de praktijk Inge Klatte en Sue Roulstone
Noëlle Uilenburg, Bettie Carmiggelt en Annelies Broerse De jeugdgezondheidszorg (JGZ) speelt in de signalering van taalproblemen bij kinderen een belangrijke rol. Aan de hand van het Van Wiechenonderzoek wordt beoordeeld of er sprake is van een achterstand. In 2007 concludeerde Van der Ploeg et al. dat er beperkte uniformiteit is in de wijze waarop signalering van taalproblemen in de JGZ plaatsvindt. Het gebleken gebrek aan uniformiteit was een van de aanleidingen om te onderzoeken of onderdelen van verschillende veelbelovende instrumenten geïntegreerd konden worden in het Van Wiechenonderzoek. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid heeft samen met de NSDSK een pilot uitgevoerd om een nieuw signaleringsmodel te integreren in het Van Wiechenonderzoek en in de praktijk te beproeven. De positieve uitkomsten van de pilot waren aanleiding voor het opstellen van de handreiking, die een uniforme signalering van taalproblemen op de leeftijd van 2 tot 2,6 jaar door de JGZ moet bevorderen. Deze handreiking is de afgelopen jaren in 80% van de JGZ organisaties geïmplementeerd. In deze presentatie wordt het uniforme protocol gepresenteerd en wordt ingegaan op de resultaten van de pilot. Daarnaast wordt ingegaan op de ontwikkeling van een JGZ-richtlijn 0-18 voor het opsporen van taalproblemen door de jeugdgezondheidszorg. Deze richtlijnontwikkeling start per 1-1-2016 en bestrijkt de volledige leeftijdsrange van de JGZ. TNO en NSDSK zullen deze richtlijnontwikkeling uitvoeren, uiteraard in samenwerking met de relevante beroepsgroepen.
22
Ouder-kind interactie therapie (PCIT) wordt veel gebruikt bij peuters met een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Reviews concluderen dat PCIT effectief is bij deze groep. Echter, de reviews hebben artikelen geïncludeerd waarvan de interventies veel van elkaar verschillen. Ook blijkt uit de literatuur dat logopedisten PCIT regelmatig aanpassen. Om de effectiviteit van de PCIT te kunnen behouden is er behoefte aan een framework die de belangrijkste componenten van PCIT bevat en aangepast kan worden aan iedere cliënt. Deze studie heeft zich gericht op het vinden van de belangrijkste componenten van PCIT, volgens de literatuur en praktijk. Daarnaast is er gezocht naar de redenen die logopedisten geven voor het aanpassen van hun therapie. Semi-gestructureerde interviews zijn afgenomen bij tien logopedisten werkzaam met PCIT bij peuters met TOS. De interviews zijn getranscribeerd en thematisch geanalyseerd. Er is een literatuur onderzoek uitgevoerd naar PCIT waarbij 12 geschikte artikelen zijn geïncludeerd. Op basis van de interviewdata zijn vier potentiele belangrijke componenten vastgesteld: engagement van ouders, begrip van ouders, reflectie van ouders en de vaardigheden van de logopedist. Opvallenderwijs worden deze componenten niet tot nauwelijks besproken in de literatuur. Logopedisten passen hun interventies voornamelijk aan op basis van restricties van hun organisaties, op de behoeften van de families en beschikbaarheid van middelen. Logopedisten zien PCIT als een waardevolle maar uitdagende behandeling. Voor het behouden van de effectiviteit en toepasbaarheid van de interventie aan iedere organisatie en familie is er behoefte aan een framework waarin de belangrijke componenten centraal staan.
LOGOPEDIE JAARGANG 87
De betrouwbaarheid en normering van de Myoscanner Maaske Treurniet, Tinne Boons, Renske Damen, Carmen Gosens, Lisa Lotte van der Haas, Michelle de Poot, Sanne van de Schoor, Ilona Schuurkens, Manon Peeters. Binnen de oromyofunctionele therapie (OMFT) worden kwantitatieve metingen gebruikt als onderdeel van de diagnostiek en ter evaluatie van de therapie. Voor metingen aan orofaciale spieren wordt in de klinische praktijk de Myoscanner gebruikt. Met de Myoscanner kunnen de perskracht van lippen, de tongkracht in extensie en de kracht van de musculus masseter gemeten worden. Over de totstandkoming van de normwaardes en de betrouwbaarheid van metingen met de Myoscanner zijn geen publicaties bekend. Studenten van de Fontys Paramedische Hogeschool voerden meerdere onderzoeksprojecten uit rondom de Myoscanner. Studie 1 en studie 2 richtten zich respectievelijk op de metingen van de M. Masseter en tongkracht in extensie bij gezonde proefpersonen van 18-40 jaar. Studie 3 loopt nog en is gericht op de betrouwbaarheid en invloed van factoren bij de lipkrachtmeting. Uit de resultaten blijkt dat de metingen van de tongkracht een hoge betrouwbaarheid hebben. De metingen van de M. Masseter hebben een hoge test-hertestbetrouwbaarheid, maar een lage interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Dit betekent dat de metingen volgens de huidige afname-instructies geschikt zijn om de resultaten van de therapie te evalueren, maar dat de meting van de M. Masseter niet geschikt is als diagnostische meting. Bij zowel de metingen van de M. Masseter als de tongkracht, scoren mannen hoger dan vrouwen. Dit laatste is van belang bij de normering.
Prevalentie en incidentie van logopedische stoornissen Jenta Sluijmers, MSc, Lotte Versteegde, Msc, Inge Zoutenbier MSc, Ingrid Singer MA en prof. dr. Ellen Gerrits. In opdracht van de Nederlandse Vereniging van Logopedie en Foniatrie wordt in kaart gebracht hoe vaak logopedische stoornissen voorkomen in Nederland. Op basis van prevalentie- en incidentiecijfers kan de kans op het krijgen van een bepaalde aandoening geschat worden. Deze cijfers zijn bruikbaar bij het maken van gezondheidsbeleid. Inzicht in prevalentie- en incidentiecijfers kan het belang onderbouwen van toegang tot evidence-based interventies voor specifieke patiëntengroepen. In dit onderzoeksproject wordt de prevalentie en incidentie van de logopedische stoornissen dyspraxie en dysartrie, dysfagie bij volwassenen, stemstoornissen, gehoorstoornissen bij kinderen en volwassenen, autismespectrumstoornissen, kinderafasie en e et- en drinkstoornissen bij kinderen in kaart gebracht. Op basis van een systematische literatuurstudie zijn publicaties afkomstig uit Westerse landen met een vergelijkbaar zorgstelsel als het Nederlandse geïncludeerd. Tijdens de lezing worden de prevalentie- en incidentiecijfers gepresenteerd van de logopedische stoornissen dysfagie bij kinderen en volwassenen, stemstoornissen bij kinderen en volwassenen, gehoorstoornissen bij kinderen en volwassenen, autismespectrumstoornissen bij kinderen en kinderafasie. Er wordt ingegaan op de kwaliteit van de studies die de cijfers onderbouwen. De knelpunten worden besproken die van belang zijn om de relevantie van de cijfers voor de logopedische praktijk in Nederland te bepalen.
Taalstoornis of taalachterstand? De Schlichting Tests bij meertalige kinderen Liesbeth Schlichting Taalstoornissen komen bij meertalige kinderen net zo goed voor als bij eentalige kinderen. Dat betekent dat logopedisten steeds vaker geconfronteerd worden met de vraag: is dit meertalige kind taalgestoord of is de oorzaak van zijn zwakke taalvaardigheid dat hij te weinig met het Nederlands in aanraking is geweest? Een gefundeerde diagnose taalstoornissen is gebaseerd op onderzoek in zowel de thuistaal van het meertalige kind als in het Nederlands. In de praktijk is dit moeilijk te realiseren. Er zijn recentelijk geen kinder taaltests ontwikkeld in de thuistalen van Nederlandse migrantenpopulaties. Onderzoek naar de afkomsttaal is dus arbeidsintensief en vraagt training en ervaring. Het onderzoek van de taalvaardigheid in het Nederlands is door gebrek aan recente normen voor de verschillende migrantenpopulaties ook problematisch. Om die reden is een onderzoek gestart naar de prestaties van meertalige kleuters van 4;0-7;0 jaar op de Schlichting Test voor Taalbegrip en de Schlichting Test voor Taalproductie-II. Inmiddels zijn bij circa 700 kinderen de tests afgenomen. De resultaten wijzen uit dat de scores van meertalige kinderen op de geheugentaken Pseudowoorden en Auditief Geheugen weinig verschillen van de scores van Nederlandse kinderen. Duidelijke verschillen met Nederlandse kinderen zijn er op de drie tests die taalvaardigheid meten: Taalbegrip, Woordontwikkeling en Zinsontwikkeling. Dit gegeven opent perspectieven voor de diagnostiek van meertalige kinderen. Een goede score op de tests Pseudowoorden en Auditief Geheugen kan mogelijk een diagnose taalstoornissen uitsluiten.
NUMMER 10, oktober 2015
23
9.00
Inloop/ontvangst/materialenmarkt
9.30
Opening jaarcongres Theo de Koning
9.45
Keynote 1
Ellen Gerrits
10.30
Uitreiking Branco van Dantzigprijs
10.45
Koffiepauze/materialenmarkt
11.15 Keynote 2
Hanneke Kalf
12.00
Uitreiking Bachelor Logopedieprijs
12.15
Lunchpauze/materialenmarkt
DATA
13.30
Bijscholing van een kwaliteitskring om evidencebased logopedie te bevorderen: werkt dat?
A FA S I E Logopedie en Muziektherapie, een spraakmakend samenspel Joost Hurkmans
Karin Neijenhuis
TO S Uniforme signalering van taalontwikkelingsstoornissen door de Jeugdgezondheidszorg Noëlle Uilenburg
14.05
PA R A L L E L P R O G R A M M A
14.15
14.20
DATA Prevalentie en incidentie van logopedische stoornissen Jenta Sluijmers, Inge Zoutenbier en Lotte Versteegde
A FA S I E De ontwikkeling van een nieuwe benoemtaak voor het vaststellen van woordvindingsproblemen. Margriet Wijngaarden, Anouk den Broeder en Lizet van Ewijk
TO S Kenmerken van 2-4 jarige kinderen met een taalontwikkelingsstoornis Bernadette Vermeij, Maartje Kouwenberg, Anne Spliet en Karin Wiefferink
14.55 15.05 15.05 15.35
Koffiepauze/materialenmarkt DATA De Acoustic Voice Quality Index: een akoestische maat voor de G van de GRBAS-schaal Ben Barstiest en Youri Maryn
A FA S I E
TO S
Kinderafasie uit de Kinderschoenen?
Ouder-kind interactie therapie in de praktijk
Mieke van de Sandt-Koenderman, Marjolijn Priest, Ineke van der Meulen, Jiska Wiegers
Inge Klatte, Sue Roulstone
16.10 16.20
16.25
16.05
DATA De betrouwbaarheid en normering van de Myoscanner Maaske Treurniet, Tinne Boons, Renske Damen, Carmen Gosens, Lisa Lotte van der Haas, Michelle de Poot, Sanne van de Schoor, Ilona Schuurkens, Manon Peeters.
A FA S I E
TO S
‘Logopedische richtlijn Diagnostiek en behandeling van afasie bij volwassen’.
Taalstoornis of taalachterstand? De Schlichting Tests bij meertalige kinderen
Philine Berns
Liesbeth Schlichting
17.10 17.10
24
Borrel
LOGOPEDIE JAARGANG 87
Column Hanneke Bax
Een leven lang leren Sinds 2012 is Hanneke eigenaar van Bestemming Bereikt Trainingen en Logopedie in Utrecht en Amsterdam. In het werk in haar stemgeoriënteerde praktijk vindt ze het holistische aspect heel belangrijk. Niet alleen kijken naar de stoornis maar ook naar mensen, gedragingen en naar de rol van de psyche en het lijf. In deze column beschrijft Hanneke Bax haar visie op het vak Logopedie.
In de trein hoorde ik een man van een jaar of dertig aan zijn collega vertellen dat hij de volgende dag niet op het werk zou komen omdat hij naar een bijscholingscursus moest. Hij trok er een overduidelijk zuur gezicht bij en vertelde er ook nog eens bij dat hij nog nooit een werkgerelateerde cursus had gevolgd en zéker wist dat het niks voor hem zou zijn. Als primaire reactie verslikte ik me in mijn net ingenomen slok water. Geen zin in bijscholing? Hoe is dit mogelijk? Dat zijn mijn favoriete dagen! Soms hoor ik ook logopedisten klagen over de ´enorme´ hoeveelheid te behalen punten voor het KP en dat je wanneer je een ´puntenoverschot´ hebt, je dit niet mee kunt nemen naar de volgende periode. Ik verbaas me daar stiekem altijd over. Ik zou mijn werk waarschijnlijk niet volhouden zonder verbreding, verdieping en verfrissing van mijn vak! Tijdens mijn herregistratie zat ik zonder moeite-of-moeten op minstens het dubbele van het minimaal te behalen aantal punten en ik had nog wel tientallen cursussen meer willen doen. Al schrijvende realiseer ik me dat ik misschien lijd aan een never-ending nieuwsgierigheid en dat ik me ook moet bedenken dat niet iedereen hetzelfde is. Leermogelijkheden zitten uiteraard niet alleen in cursussen; ze zijn overal wel te vinden. Deze maanden staan voor mij in het teken van het geven van een aantal lezingen en workshops op conferenties. Hoewel ik uiteraard zelf degene met kennis ben die voor een groep spreekt, duik ik altijd weer in het onderwerp en stem ik af op de voorkennis van de nieuwe groep. Ik leer daardoor zelf ook juist door iets aan anderen te leren. Ik bedacht me nog een paar voorbeelden van manieren hoe ik leer: lezen, mensen observeren in de trein, met collega´s informatie uitwisselen,
NUMMER 10, oktober 2015
TED Talks bekijken, fouten durven maken (van fouten kun je…. leren!), mediteren, conferenties bijwonen en uiteraard van columns schrijven. Eén manier die ik graag nog wil toelichten is het begeleiden van een stagiaire. Vorig jaar zomer braken er voor mij wat onrustige weken aan: ik had mijn eerste stagiaire sinds de start van mijn eigen toko. Ik merkte dat ik het spannend vond. Eigenlijk was ik bang dat ze meer kennis zou hebben dan ik en commentaar zou leveren op het feit dat ik misschien niet alle methodes van A tot Z volgens het protocol uitvoer. Al snel kwam ik er gelukkig achter dat ik zeker wat te vertellen had en werd ik me ook bewust van het wederzijdse leerproces. In de periode van stagebegeleiding reflecteerde ik mijn eigen handelen nog meer. Bewust van het feit dat er iemand meekeek en door een aantal slim gestelde vragen werd ik gestimuleerd om weer even grondig na te denken waarom ik dingen op een bepaalde wijze aanpak. Doordat ik graag wil dat een stagiaire weet dat ik ook maar een mens ben, merkte ik dat ze ook open naar mij was door bijvoorbeeld voorzichtig aan te geven dat mijn SMART-doel niet volledig SMART-geformuleerd was. Je kunt inderdaad van beide kanten leren; je bent immers met andere bagage grootgebracht. Gelukkig is mijn zelfvertrouwen ook een tikje gegroeid. Ik realiseerde me opnieuw dat ik de afgelopen jaren gigantisch veel heb bijgeleerd en een enorme rugzak heb gebouwd waar ik oefeningen uit kan toveren! De tijdsinvestering van het begeleiden van een stagiaire was het me zeker waard. Ik gaf wat goeds, maar zette mezelf ook weer op scherp: ik durfde kwetsbaar te zijn en extra open te staan voor verandering en verbetering. Stagebegeleiding levert naast KP-punten ook de nodige karmapunten op. Voor mij is het leeraspect ervan een interne bijscholing waar ik graag in de trein met iemand over zou praten!
25
BOEKEN&
MATERIALEN EEN FOUTJE IN MIJN HOOFD ZEVEN MAAN DEN ZWANGER EN EEN HERSENBLOEDING SIMONNE VAN GENNIP, 2014, UITGEVERIJ CARGO, € 17,90, 208 BLADZIJDEN, ISBN 978 90 234 8923 8 In ‘Een foutje in mijn hoofd’ vertelt Simonne van Gennip in drie delen, die onderverdeeld zijn in korte hoofdstukken, over haar hersenbloeding en de periode die daarop volgt. Als de schrijfster, die op dat moment journalist is, 7 maanden zwanger is van haar eerste kindje, wordt zij getroffen door een CVA. In het eerste deel vertelt zij wat er gebeurt vanaf het moment dat zij ontwaakt uit haar coma in het ziekenhuis. Ten gevolge van het CVA heeft zij een afasie, een hemiparese van de rechterarm en het rechterbeen en cognitieve problemen. Verder beschrijft zij in dit eerste deel op treffende wijze haar ervaringen over de periode die zij klinisch en poliklinisch in het revalidatiecentrum doorbrengt. Wanneer zij net thuis is uit het revalidatiecentrum bevalt zij van een gezonde dochter. Het tweede deel gaat over de periode die volgt op de revalidatie. Ze beschrijft hierin hoe zij haar dagelijkse leven samen met haar man, dochtertje en twee stiefdochters weer probeert op te pakken en vorm te geven ondanks haar beperkingen. In het laatste deel blikt zij terug op de hele periode na het CVA en wordt duidelijk hoe het nu met haar gaat. Het is bemoedigend om te lezen hoe zij nu functioneert. Ze werkt als vrijwilliger één dag in de week als eindredacteur bij Straatnieuws, zij heeft nog een dochtertje gekregen, ze heeft tegen alle verwachtingen in dit boek zelfstandig geschreven en ze ‘kletst’ weer. Simonne van Gennip heeft dit boek geschreven voor haar dochtertje, zodat zij later zou begrijpen wat haar moeder overkomen
26
is. Ze beschrijft heel mooi hoe graag zij goed voor haar dochter wil zorgen, dat zij tegen haar wil praten en met haar wil rennen, maar dat dit niet altijd lukt. Aan de rest van haar omgeving heeft zij met dit boek duidelijk willen maken hoe zij dacht in de periode na het CVA. Het boek is ook geschreven om lotgenoten een hart onder de riem te steken en te laten zien dat er hoop is op verbetering. Volgens haar zijn er nog heel veel dingen die wèl kunnen, ondanks de beperkingen. En als laatste heeft zij het boek geschreven voor zorgverleners, om hen te laten zien hoe zij beter om kunnen gaan met CVA-patiënten. Zo wordt bijvoorbeeld in het ziekenhuis uitleg aan haar en haar echtgenoot gegeven over haar situatie. De arts spreekt echter zo snel dat zij al snel afhaakt en de rest van het gesprek plaatsvindt tussen de arts en haar man. Zorgverleners die bij haar betrokken waren, lieten blijken dat haar situatie niet verder zou verbeteren na de revalidatieperiode. Terwijl zij vindt dat zij juist in de periode hierna nog veel geleerd heeft en vooruitgegaan is. Dit had haar hoop en perspectieven kunnen geven, wat zij nu gemist heeft.
Het is een mooi, aangrijpend boek, dat makkelijk leesbaar is. Het kan hoop bieden aan CVA-patiënten en hun omgeving en veel in-
SAMENSTELLING: ESTHER VAN DER DOES, MAAIKE DE KLEIJN
zicht geven aan iedereen die betrokken is bij CVA-patiënten! Een echte aanrader! Patricia Brink-Houtriet Logopedist/Afasietherapeut Zorggroep Maas en Waal, Beneden-Leeuwen
SUUS & LUUK SINTERKLAASAPP IDEALOGO, 2014, CREATIVITI B.V., €2,69 Deze aantrekkelijke app met als thema Sinterklaas heeft als doel de spraak- en taalontwikkeling van (jonge) kinderen te stimuleren. De app is voor diverse doeleinden inzetbaar waaronder het verbeteren van het taalbegrip (voorzetsels, tegenstellingen, uitvoeren van enkelvoudige- en meervoudige opdrachten), het stimuleren van de woordenschat en het uitbreiden van de zinsbouw. Tevens kan de app ingezet worden bij het behandelen van kinderen met een articulatiestoornis. De mogelijkheden zijn - mede afhankelijk van je eigen creatieve brein - eindeloos. De Sinterklaasapp is gemaakt door logopedisten en is gebaseerd op het onlangs verschenen ‘Suus en Luuk: Sinterklaasboek’. De app bestaat uit twee onderdelen: ‘Zeggen & Leggen’ en ‘Zoek & Vind’. Het eerste onderdeel bevat de keuze uit 8 verschillende tekeningen waarbij het mogelijk is om losse figuren op een tekening te leggen. Zo kunnen er cadeautjes uitgedeeld worden aan Suus en Luuk of kan een wortel voor het paard in een schoen worden gestopt. In het tweede onderdeel bestaat de keuze uit drie verschillende tekeningen waar gezocht kan worden naar verstopte Pieten, cadeautjes of wortels. Hierbij kunnen diverse morfosyntactische constructies op speelse wijze geoefend worden. Deze vrolijke app zorgt voor verraste en blije gezichten, zowel bij kinderen als bij ouders.
LOGOPEDIE JAARGANG 87
De illustraties zijn aantrekkelijk, origineel en professioneel. De creaties van het kind kunnen geprint en meegegeven worden zodat ouders de oefening(en) thuis nogmaals kunnen herhalen. Het inkleuren van de huidige ongekleurde figuren bij het onderdeel ‘Zeggen & Leggen’ en een beloningsgeluid aan het einde van ‘Zoek & Vind’ is wenselijk. Het ongelimiteerd selecteren van figuren en een uitbreiding van de tekeningen zou van toegevoegde waarde zijn. Door de uitgebreide mogelijkheden is de app direct inzetbaar in de behandeling en een welkome aanvulling op de reeds bestaande materialen in de weken voor (in dit geval net na) Sinterklaas. Simone Zwagerman, logopedist
NIJNTJE OEFENT KORTE WOORDJES
KARTONBOEK EN DOOSJE MET 70 KAARTJES MET WOORDEN VAN 1 LETTERGREEP, ILLUSTRATIES VAN DICK BRUNA, 2014, UITGEVERIJ MERCIS BV, BOEK: €9,95 ISBN 97890 56476045; KAARTJES: €19,95, ISBN 9789056476042 De illustraties van Dick Bruna zijn aantrekkelijk voor kinderen. Niet voor niets gebruiken velen van ons de spelletjes van bijvoorbeeld Nijntje in de logopediepraktijk in de
NUMMER 10, oktober 2015
therapie voor onze jongste doelgroep. Uitgeverij Mercis B.V. heeft de collectie uitgebreid met een boek en een doosje met kaartjes om woordjes mee te oefenen. In het boek staan 30 illustraties van zelfstandig naamwoorden van één syllabe, in het doosje zitten 70 kaartjes met afbeeldingen van zelfstandig naamwoorden van één syllabe. De woorden passen binnen verschillende thema’s: binnen, buiten, eten en drinken, voorwerpen, kleding en dieren. In het boekje staat ook het woord geprint onder de afbeelding, op de kaartjes niet. Tegenwoordig kijk ik op twee manieren naar nieuw materiaal: als logopedist en als moeder. Als moeder bekijk ik het boekje en de kaartjes met mijn zoontje van anderhalf. De kleurrijke afbeeldingen spreken ook hem erg aan. Naast samen lezen, kan hij ook zelfstandig een tijdje in het stevige boek bladeren. Hij benoemt (telkens verwonderd) enkele afbeeldingen. Met de kaartjes kan hij minder zelfstandig overweg: binnen no-time heeft hij een aantal van de kaartjes uit het doosje dubbelgevouwen. De kwetsbaarheid van de kaartjes hoor ik ook terug uit de praktijk. Als logopedist kijk ik naar de meerwaarde van dit materiaal voor de behandeling van jonge kinderen met een (vermoedelijke) spraak- taalstoornis. Ik was blij verrast op de toegevoegde flyer te lezen dat de serie Nijntje oefent in nauwe samenwerking met logopedisten is ontwikkeld. Helaas wordt nergens duidelijk hoe de logopedische kennis is verwerkt in het materiaal. Dat vind ik een gemis. Ik blijf zitten met vragen als: Op basis waarvan zijn de woorden gekozen? Is er bijvoorbeeld gebruik gemaakt van woordenlijsten (zie Van den Dungen, 2007)? Of is een meer articulatorische insteek gekozen door te kijken naar de ontwikkeling van de woordstructuur of foneemstructuur? Waarom is gekozen voor eensyllabige woorden: kinde-
ren verwerven toch snel tweesyllabige woorden? Hoe is de selectie van de thema’s tot stand gekomen? Waarom is gekozen voor alleen zelfstandige naamwoorden en geen andere woordsoorten? Het gebrek aan onderbouwing maakt dat ik dit geen logopedisch verantwoord materiaal vind. Zowel als ouder en als logopedist vind ik het jammer dat de kaartjes uit het doosje niet echt een spelletje vormen. De uitgever geeft zelf twee werkvormen: passief oefenen (kind wijst het plaatje aan na het horen van het woord) en actief oefenen (kind benoemt een plaatje). Dat vind ik beperkt. Een spelletje moet je er zelf van maken, bijvoorbeeld door afbeeldingen te kopiëren voor memory of lotto. Concluderend vind ik als moeder het boekje van toegevoegde waarde. Het is stevig, aantrekkelijk en bevat wat meer items in verschillende thema’s dan andere boekjes. Hoewel het doosje met kaartjes er echt leuk uitziet, vind ik het als moeder en logopedist vooral kwetsbaar en beperkt in werkvormen. Omdat het een logopedische onderbouwing mist, zie ik het doosje met kaartjes meer als een verzameling Dick Bruna afbeeldingen. Als ik daarvan gebruik wil maken in mijn therapie, vind ik genoeg alternatief in de spelletjes die reeds op de markt zijn. Esther van Niel, Logopedist, Hogeschooldocent, Linguïst
27
Oprichting studie-alumnivereniging logopediewetenschap Logoscientia Goed nieuws van de Alumnivereniging logopediewetenschap: de vereniging is uitgebreid naar een studie- en alumnivereniging en heet nu officieel Logoscientia!
meester), Margo Zwitserlood, Willemijn in ’t Veld, Erik Hersbach, Lotte Versteegde en Marijke Jansen. Studenten en alumni van Logopediewetenschap kunnen zich inschrijven via de website www.logoscientia.nl. Daarnaast zijn wij actief op facebook, twitter en Linked-in. Logopedisten die meer zouden willen weten over de studie en het vak logopediewetenschap kunnen ons benaderen via
[email protected].
Logoscientia presenteert met trots de nieuw afgestudeerde Logopediewetenschappers > Carlien Jonkman –Berends: The LENA System in Parent-Child Interaction in Dutch Preschool Children with Language Delay. Hoewel de Alumnivereniging Logopediewetenschap al sinds 2012 > Anieke Boersma: The efficacy of story grammar training on narrative skills of children with specific language impairment. actief is, onder andere met de organisatie van de jaarlijkse Dag van de Logopediewetenschap, was er nog geen officiële verenigingsvorm. > Inge Klatte: An examination of parent-child interaction therapy in practice - a qualitative study Ruim een jaar geleden kwam een groep enthousiaste studenten met het verzoek om een gezamenlijke studie en alumnivereniging op te > Hannes Kruse: Process evaluation of a logopedic intervention programme for communication problems in dementia: a qualitative richten. Studenten en alumni zijn aan de slag gegaan en hebben op 27 observation and interview study augustus 2015 een officiële studie- en alumnivereniging opgericht. > Marloes Lagarde: Quantitative ultrasound of orofacial muscles in infants from 6 months to 5 years: collecting normal values in Bij een vereniging hoort een aansprekende naam. De bestuursleden hebben een peiling gedaan onder de eindejaar studenten. healthy infants > Aimée van Loo: Standardized diagnostics for tinnitus at the ‘Logoscientia’ bleek de grote favoriet. Maastricht University Medical Center Een belangrijk doel van Logoscientia is het vormen een netwerk van > Malou Meeuwes: The development of Phonological Mean Length of Utterance as a clinically relevant measure in phonologically studenten en alumni, die elkaar goed weten te vinden. Daartoe impaired Dutch children. zullen activiteiten worden georganiseerd rondom kennisuitwisseling en profilering van de studie en de beroepsmogelijkheden van afge- > Lisanne Reinhoudt: The Development of a Checklist To Assess Tablet Games on Usability for Language Therapy studeerde logopediewetenschappers. De Dag van de Logopediewetenschap (jaarlijks in mei of juni) blijft daarin een belangrijke plaats > Maren van Rijssen: Feasibility of a Communication Rehabilitation Program for Patients with Aphasia after Stroke: a Mixed-Methods innemen als platform waar afgestudeerde logopediewetenschapStudy pers logopedisten kunnen informeren over hun onderzoek. Om de onderlinge cohesie binnen de studie te bevorderen zullen voor de > Kim Sanders: The feasibility of a dysphagia procedure for identification, diagnosis, intervention and evaluation of dysphagia in studenten inhoudelijke en sociale activiteiten worden georganiseerd. adults with intellectual disabilities: a pilot study Jaarlijks wordt voor studenten Verplegingswetenschap, Fysiothera- > Saskia Scholten: Saliva swallowing frequency measurements using 24-hours ambulatory impedance-pH monitoring in patients piewetenschap en Logopediewetenschap de zogenaamde ‘Wetenwith Parkinson’s disease and drooling: a feasibility study schapscarrousel’ gehouden. Dit is een symposium waar overlap en raakvlakken van de 3 studierichtingen centraal staan. Dit jaar vond > Margriet Wijngaarden: The Influence of Word Frequency on Accuracy and Latency in a Newly Developed Dutch Naming Test de Wetenschapscarrousel op 25 september plaats. Dr Jan de Jong in Healthy Adult Participants (Universitair docent, onderzoeker Taalwetenschap UvA) hield een > Inge Zoutenbier: Exploring the relationship between native keynotelezing over taalontwikkelingsstoornissen en intelligentie. language skills and foreign language learning in children with Het bestuur van Logoscientia bestaat op dit moment uit Annelies language impairments. Bron (voorzitter), Inge Klatte (secretaris), Gerda Bruinsma (penningEen deel van het bestuur van Logoscientia
28
LOGOPEDIE JAARGANG 87
Betrouwbare partner voor de logopedist
hét taaltijdschrift “Onze Taal is vurrukkulluk” Kees van Kooten Met Intramed overziet u in één oogopslag alle afspraken met uw patiënten, beschikt u over een compleet EPD en hebt u 24/7 inzicht in de omzetontwikkeling van uw praktijk. Efficiënt met uw tijd Meteen in de behandelkamer beginnen aan de hulpvraag van de patiënt De patiënt kan zelf vanuit huis zijn gegevens in zijn dossier zetten en een afspraak maken. Dat scheelt u veel tijd. Met Intramed PLUS beschikt u over: • online inschrijving en afsprakenbeheer • online vragenlijsten (ook eigen vragenlijsten) • online intake
Adriaan van Dis:
“Troost en leidraad in het labyrint van taalgebruik: Onze Taal” “Onze Taal: mijn favoriete blad” Giel Beelen
Handige koppelingen Bovendien koppelt de software met handige applicaties waaronder de AfsprakenApp. Deze herinnert uw cliënt aan zijn afspraak, wat een goede service is voor uw cliënt en het scheelt u no-shows. Standaard compleet Intramed is een compleet programma en bevat alle functionaliteiten en handigheidjes om uw praktijkvoering makkelijk en soepel te laten verlopen. Alle functionaliteiten noemen is gewoon onmogelijk maar op onze website vindt u een overzicht van de belangrijke functies. Kijkt u eens op www.intramed.nl/logopedie. En heeft u vragen of specifieke wensen dan kunt u ons altijd mailen of bellen:
[email protected] of 0182-621 107 Gegevens meenemen
“Onze Taal: onmisbaar voor goede adviezen en grappige observaties” Frits Spits
PROBEER NU: 5 nummers voor €18,-! Ga naar www.onzetaal.nl voor de aanbieding.
Wij bieden ruime mogelijkheden om gegevens van uw huidige softwarepakket over te nemen in Intramed. Meer informatie bij de afdeling Verkoop & Administratie op 0182 – 621 107
Noordkade 94 - 2741 GA Waddinxveen T 0182 62 11 07 - F 0182 62 11 99
[email protected]
Op de website treft u tevens uitgebreide productinformatie voor uw praktijk: www.intramed.nl/logopedie
Kom naar het taalcongres van Onze Taal op 7 november in Breda over stem, spraak en accent. Voor NVLF-leden met korting. Zie de aanbieding elders in Logopedie.
Lees- en schrijf onderwijs vraagt om nieuwe vaardigheden Onlinegeletterdheid moet omhoog AUTEUR JEROEN CLEMENS
Vrijwel alle informatie is tegenwoordig online te vinden. De huidige maatschappij verwacht daarom dat iedereen ook goed online kan lezen en schrijven. Door deze verandering moet de onlinegeletterdheid omhoog bij leerlingen. Dat meent promovendus Jeroen Clemens van de UvA. In dit artikel legt hij uit wat het verschil is tussen online teksten en traditionele teksten op papier. En waarom het t raditionele lees- en schrijfonderwijs vandaag de dag niet meer voldoende is.
Informatie delen gebeurde tot een jaar of tien geleden vooral op papier. Vaak was dit een tekst met een plaatje erbij. Tegenwoordig staat het op internet. Dit heeft voor- en nadelen. Het voordeel is dat de meeste informatie makkelijk te bereiken is en we makkelijk toegang hebben tot informatie. Het nadeel is dat internet een slecht geordende informatieomgeving is waardoor het moeilijk is om tot de goede informatie te komen. Ook bestaat er het gevaar dat je de weg kwijtraakt in de oceaan van informatie op internet. Maar wat nog belangrijker is als het gaat om tekst, is dat er op internet geen redactie bestaat die alle teksten beoordeelt op
kwaliteit. Dit is wel het geval bij boeken en tijdschriften waardoor je er wat meer op kan vertrouwen dat de informatie kwaliteit heeft. Nu heeft iedereen toegang tot internet en kan daar naar believen alles op kan zetten wat hij maar wil. Neem je daarbij in ogenschouw dat internet ook een sociale omgeving is waar informatie vaak in interactie wordt opgebouwd en gedeeld, neem Facebook, dan zijn de online teksten zo divers dat de kwaliteit daarvan afneemt. De teksten online verschillen dus sterk van teksten op papier. En de hoeveelheid verschillende tekstsoorten neemt alleen maar toe. Neem de teksten op websites, in sms’ en, wikis, blogs, tweets, infogrammen etc. (Clemens, 2014)
6 belangrijke verschillen tussen online en ‘papieren’ teksten: > online teksten zijn niet lineair opgebouwd. Het is geen tekst met inleiding, kern en slot, zoals we op school leren > een online tekst is vaak een cluster van verschillende teksten of tekstdelen, Dit artikel is eerder gepubliceerd als: verbonden via hyperlinks, dus geen afgeOnline geletterdheid moet omhoog sloten geheel met een begin en een eind (Tijdschrift voor Remedial Teaching, jaargang 23, 2015, nr 1, blz 18-21) > online teksten worden vaak in interactie
30
met de lezer geschreven. Een weblog vraagt om reacties en is daarom nooit af > online teksten zijn vaak multimediaal en multimodaal. Ze bestaan niet alleen meer uit letters, maar er wordt ook gebruik gemaakt van schema’s, animaties, video en audio > Online teksten zijn niet meer statisch, maar veranderen snel. Dit vraagt een grotere alertheid en kritisch vermogen > het is lang niet altijd duidelijk wie de auteur van een online tekst is.
Nieuwe vaardigheden
Deze veranderingen vragen om nieuwe vaardigheden. Leerlingen zijn vaak wel bekwaam in het gebruiken van nieuwe apps en programma’s en bijna 100 procent van de tijd online, maar lang niet altijd goed in het begrijpen en gebruiken van online informatie. In het PISA-onderzoek uit 2009 is voor het eerst ook online tekstbegrip gemeten. Pisa constateert dat 18 procent van de leerlingen uitvalt op de onlinegeletterdheidstoets en trekt als conclusie ‘that these students may find it difficult completing their studies and, later on, looking and applying for work, filling out forms to pay their taxes or even reser-
LOGOPEDIE JAARGANG 87
In lesmethodes, bij diagnostische toetsen of in het centraal schriftelijk eindexamen wordt vrijwel geen gebruik gemaakt van online teksten ving a seat on a train’ (OECD, 2011). Remedia teachers zijn goed in het werken aan het verbeteren van traditioneel tekstbegrip. Maar goed zijn in traditioneel tekstbegrip voorspelt nog niet een goede vaardigheid in onlinegeletterdheid. Julie Coiro heeft een onderzoek gedaan waar bij leerlingen een voorkennistoets, een begrijpend-lezen toets (papieren teksten) en een online-lezen toets werd afgenomen. Zij constateert dat 16 procent van de verschillen in de prestaties op een online tekstbegripstoets niet verklaard kunnen worden door het verschil in voorkennis of offline tekstbegrip (Coiro, 2011). Dat betekent dat er voor het begrijpen van online teksten (ook) andere vaardigheden nodig zijn. Deze conclusie trekken Afflerbach en Cho ook (Afflerbach & Cho, 2009). Zij hebben gekeken naar onderzoek van 1995 tot 2010 die was gericht op de leesstrategieën die leerlingen toepassen als zij op papier en op internet teksten lezen. Afflerbach en Cho zien dat in de loop van de jaren lezen veel complexer is geworden. Zij onderscheiden drie verschillende clusters in leesvaardigheden: > de vaardigheden, nodig om een enkelvoudige lineaire tekst (op papier) te begrijpen. We zien dan bekende vaardigheden als voorkennis oproepen, voorspellen, inferenties maken en woordbetekenissen uit de context opmaken. Hier is ons onderwijs vooral op gericht. > de vaardigheden, nodig om meerdere teksten in samenhang te bestuderen. Hier zijn met name synthese-vaardigheden en evaluatieve vaardigheden nodig. De lezer moet kiezen welke informatie uit de verschillende bronnen deugt en van hem van belang zijn. Daarna moet hij de gekozen informatie samenvoegen tot een antwoord op zijn (onderzoeks)vraag. Hier besteden we veel minder aandacht aan > de vaardigheden voor onlinegeletterdheid. Er is hier niet alleen sprake van lezen online, maar ook van onderzoekend lezen online. Dan probeert de lezer zelf-
NUMMER 10, oktober 2015
gestuurd antwoord te krijgen op zijn vraag. Vaardigheden die hierbij horen hebben te maken met zoekvaardigheden, identificeren van betrouwbare en bruikbare informatie, het monitoren van hun leesproces en het evalueren van informatie. Afflerbach en Cho concluderen dat er sprake is van internetstrategieën die ‘appeared to have no counterpart in traditional reading’.
Het onderwijs moet mee veranderen
Als we kijken naar het vak Nederlands op de middelbare school, zien we dat in de eindtermen Nederlands vrijwel nergens sprake is van onlinegeletterdheid, noch in de Referentieniveaus Taal. Ook wordt in de lesmethodes vrijwel geen gebruik gemaakt van online teksten, noch in de toetsen bij de lesmethoden, bij de diagnostische toetsen (Cito, Diataal) of in het centraal schriftelijk eindexamen. We zien recent dat hier en daar informatie- en onderzoeksvaardigheden worden geïntroduceerd in schoolboeken voor het vak Nederlands. Dan wordt er bijvoorbeeld een cursus internet toegevoegd, of een aparte cursus documenteren. Maar de opdrachten en uitleg is over het algemeen heel globaal en de uitleg en oefeningen zijn niet geïntegreerd met de cursus of hoofstukken leesvaardigheid/tekstbegrip of schrijven. Dit helpt de leerling niet om deze vaardigheden te integreren: er is namelijk niet te zien dat het om lezen online gaat. Omdat leerling altijd al moeite hebben met de transfer van verschillende dingen die ze leren, het belangrijk alles meer met elkaar te integreren. Dus geen losse lessen en hoofdstukken, maar geïntegreerd taalonderwijs. En die samenhang moet je ook laten zien in het schoolboek. Aan de leraren ligt het niet. In een door mij in 2014 afgerond survey-onderzoek onder leraren Nederlands zien we dat 73 procent van de leraren vindt dat het huidige onderwijs tekortschiet doordat er geen aandacht is voor onlinegeletterdheid. 86 procent zegt
dat onderwijs in onlinegeletterdheid het onderwijzen van nieuwe vaardigheden en strategieën zou moeten inhouden. Maar ruim 75 procent zegt dat ze niet weten hoe ze dat moeten doen, omdat er geen materiaal en didactiek is. En 78 procent van de leraren laat weten behoefte te hebben aan professionalisering op dat gebied. Deze ondersteuning moet concreet zijn en liefst op maat (Clemens, 2013). Een hoopvolle ontwikkeling is dat ik zie dat er meer aandacht komt voor onlinegeletterdheid. Onder andere Cito maar ook het Nationaal Expertisecentrum Leerplanontwikkeling komen met vragen bij me en vragen om overleg, workshops en presentaties. Wel moet ik constateren dat in andere landen vanuit de overheid meer aandacht voor onlinegeletterdheid is. In Amerika is het Common Core State Standards (CCSS) Initiative ingevoerd. In de CCSS worden nieuwe, verplichte, eindtermen vastgesteld voor alle vakken waarbij onlinegeletterdheid expliciet aandacht krijgt. Twee belangrijke veranderingen: 1. Nadruk op hogere-orde vaardigheden die bij alle vakken van belang zijn: analyseren, evalueren, synthetiseren en communiceren. En deze vaardigheden ook integreren bij taalonderwijs 2. Bij taalonderwijs nadruk leggen op vaardigheden die te maken hebben met onlinegeletterdheid. Hier kunnen we van leren.
Wat moet er veranderen?
Remedial teachers en docenten moeten veel meer gaan werken met online teksten. Pas dan kunnen we met de nieuwe vaardigheden aan de slag. Ze moeten veel meer met hogere-ordevaardigheden aan de slag: analyseren, evalueren, synthetiseren en communiceren, gekoppeld aan onlinegeletterdheid. Ze moeten onlinegeletterdheid benaderen als een complex proces van onderzoekend lezen (en schrijven) en aan de verschillende fasen in dit proces aandacht besteden. Bij Nederlands hebben we het over de fasen Verwerven, Verwerken en Verstrekken. Het gaat dan om zoekvaardigheden, beoordelen van informatie, kiezen van voor jou relevante informatie, samenvatten en samenvoegen van informatie uit verschillende bronnen en hiervan een tekst maken. Ook het communiceren daarvan in de vorm van een gecshre-
31
ven tekst, blog, webiste of andere manier van communicatie. Leu e.a hebben het over de LESC vaardigheden (Locate, Evaluate, Synthesizer en Communicate) (Leu, Zawilinski, Forzani, & Timbrell, 2011) Remedial teachers en docenten moeten gaan werken met zowel volledige grote opdrachten als met deelvaardigheidstraining. Het onderwijs kan verschillende mate van sturing geven. Bijvoorbeeld de vraag en het onderwerp al geven of niet, de online teksten al voor hen hebben uitgezocht of niet, de zoekvraag al geven of zelf laten bedenken. De mate van sturing kan heel langzaam afnemen waardoor de zelfstandigheid van de leerling toeneemt De didactiek moet om. Teksten met vragen als didactiek voldoet al lang niet meer. Bij online teksten is die zelfs onbruikbaar. Een paar bevindingen uit onderzoek naar didactiek: > Co-teaching: leerlingen hebben vaardigheden in het omgaan met internet en met de bijbehorende programma’s en apps, die remedial teachers en docenten vaak niet hebben. Laat leerlingen daarom een rol spelen en gebruik co-teaching > De rol van de leraar blijft heel belangrijk, maar is anders geworden. Het is meer een coachende rol geworden waarbij ‘modellen’ - samen laten leren en expliciteren van strategieën door leerlingen zelf - veel belangrijker wordt > Remedial teacher werken vaak al heel lang met de methodiek van reciprocal teaching. Deze manier van werken blijkt bij het werken aan onlinegeletterdheid ook goede resultaten geeft. Omdat het proces van lezen op internet niet vooraf precies is te voorspellen is het goed om veel strategieën en keuzen hardop te laten doen en samen na te denken over de gekozen strategieën. In Amerika wordt hier al materiaal voor gemaakt en uitgeprobeerd. (zie het TICA-project via http://bit. ly/1yqI2bW) > Wat blijkt uit onderzoek in Finland en aansluit op het voorgaande is dat online lezen beter werkt dan alleen lezen (Kiili, Laurinen, Marttunen, & Leu, 2012). De leerlingen geven elkaar dan feedback. Om dit voor elkaar te krijgen moet ook de context van het onderwijs veranderen, met name de eindtermen, onderwijsmaterialen en toeten
32
en examens. Deze hebben een grote invloed op wat in de klas wordt gedaan en geleerd.
Samen aan de slag!
In Nederland hebben we nog niet zoveel materiaal beschikbaar en is de didactiek nog nauwelijks uitgewerkt. Er zijn wat boekjes over zoek- en informatievaardigheden, waar we gebruik van kunnen maken (Brand-Gruwel & Walhout, 2009) (Sanders, 2012), maar dit moet nog veel meer op maat worden gemaakt. Dat betekent dat we veel samen moet ontwerpen en uitproberen. Daar doe ik nu ervaring mee op in een pilotstudie op de school het Vathorst in Amersfoort. En wel in een docentontwikkelteam. Dit is het derde deelonderzoek van mijn promotie. Wij testen de leerlingen met een Nederlandse versie van een testomgeving om onlinegeletterdheid te meten, gebaseerd op de ORCA ( Online Reading Comprehension Assessment) van Leu e.a. We ontwerpen materiaal voor lessen in onlinegeletterdheid en gaan die uitproberen in de klas. Daarna kijken we wat het effect van deze lessen is op de vaardigheid van de leerlingen. We werken hierbij met controleklassen. Op deze manier doen wij ervaring op en komt er nieuw materiaal beschikbaar. Het volgende schooljaar wordt deze manier van werken en de materialen die hier uit voortkomen, ook uitgetest bij an-
dere scholen in het voortgezet onderwijs. In workshops heb ik veel gesproken met leraren en lerarenopleiders. Zij willen graag aan de slag en niet wachten op leerboekenschrijvers en de overheid. Daarom is er een voortrekkersgroep ontstaan die in een online ontwikkelomgeving materialen ontwikkelen. Vervolgens proberen we ze uit. Op deze manier kunnen we met de ‘wisdom of the crowd’ materiaal en uitgeprobeerde didactiek produceren, uitproberen en bijstellen. Als je interesse hebt om deel te nemen in de voortrekkersgroep, stuur me dan een e-mail en ik neem contact met je op.
Correspondentie
Correspondentieadres:
[email protected]
Auteur
Jeroen Clemens werkt al meer dan dertig jaar in het onderwijs als leraar, lerarenopleider, (mede)oprichter van de post-hbo-opleiding Remedial teaching VO en als hoofd talen van het APS. Vanaf 2003 werkt hij als docent Nederlands in het vo. Sinds eind 2011 doet hij daarnaast promotieonderzoek naar onlinegeletterdheid bij prof. dr. Joke Voogt, hoogleraar aan de UvA. Voor meer informatie en contact zie zijn website www.jeroenclemens.nl.
LITERATUURLIJST > Afflerbach, P., & Cho, B. Y. (2009). Identifying and describing constructively responsive comprehension strategies in new and traditional forms of reading. In S. E. Israel & G. G. Duffy, Handbook of Research on Reading Comprehension. New York: Routledge. > Brand-Gruwel, S., & Walhout, J. (2009). Informatievaardigheden brandstof bij levenslang leren. Dspace. Learningnetworks.org. > Clemens, J. (2013). Rapportage Kennisnet Pilot Survey Online Tekstbegrip, voorjaar 2013 (pp. 1–13). > Clemens, J. (2014). Online tekstbegrip en online geletterdheid. Het nieuwe lezen, anders bekeken. Levende Talen Magazine, 4(mei 2014). > Coiro, J. (2011). Predicting Reading Comprehension on the Internet: Contributions of Offline Reading Skills, Online Reading Skills, and Prior Knowledge. Journal of Literacy Research, 43(4), 352–392. doi:10.1177/1086296X11421979 > Kiili, C., Laurinen, L., Marttunen, M., & Leu, D. J. (2012). Working on Understanding During Collaborative Online Reading. Journal of Literacy Research, 44(4), 448–483. doi:10.1177/1086296X12457166 > Leu, D. J., Zawilinski, L., Forzani, E., & Timbrell, N. (2011). Best Practices in Teaching the New Literacies of Online Research and Comprehension. In L. M. Morrow & L. B. Gambrell, Best Practices in Literacy Instruction (4 ed.). New York: Guilford Press. > OECD. (2011). PISA 2009 Results: Students On Line (Vol. VI, p. 395). OECD Publishing. doi:10.1787/9789264112995-en > Sanders, E. (2012). Slimmer zoeken op internet. HUB uitgevers.
LOGOPEDIE JAARGANG 87
Het contact houden Communicatie is een belangrijk onderdeel van het dagelijkse leven. Voor sommige mensen wordt praten moeilijk of zelfs onmogelijk door bijvoorbeeld ziekte of een ongeval. Commap biedt communicatieapparatuur waardoor ’’praten’’ weer mogelijk wordt.
NUMMER 10, oktober 2015
Communicatiehulpmiddelen Communicatieapparatuur is er in diverse uitvoeringen. Denk hierbij aan apparaten waarop u tekst kunt intypen of apparaten die werken met afbeeldingen of pictogrammen. Bij een beperkte motoriek zijn er aanpassingen zodat de computer toch bediend kan worden. Commap zoekt naar een oplossing op maat! Wilt u meer informatie ontvangen? Bel ons of stuur een e-mail.
Commap Communicatie apparatuur BV Postbus 490 5400 AL Uden T. E. I. KvK
(0413) 28 70 52
[email protected] www.commap.nl Eindhoven 320 499 38
“Als praten moeilijker wordt...”
33
Bachelor Logopedieprijs viert 2e lustrum Het is dit jaar de tiende keer dat de NVLF samen met het SRO-logopedie de Bachelor Logopedie Prijs zal toekennen aan de beste afstudeerscriptie. Zeven logopedie-opleidingen hebben oud-logopediestudenten genomineerd voor deze prijs die in 2006 is ingesteld om een brug te slaan tussen het onderwijs en het werkveld. Namens een vakjury onder voorzitterschap van Kurt Eggers (Thomas More, Antwerpen) wordt de winnaar BLP 2015 tijdens het NVLF-congres bekend gemaakt.
Publieksprijs
Omdat de BLP zijn tweede lustrum viert, heeft de NVLF een publieksprijs in het leven geroepen. Dit betekent dat logopedisten en studenten logopedie mogen stemmen op de inzending van hun voorkeur. De inzending met de meeste stemmen ontvangt de BL-publieksprijs 2015.
Hoe gaat dit in zijn werk?
Op de NVLF-site staan alle inzendingen per hogeschool. De genomineerden vertellen zelf waar hun scriptie over gaat. Dit doen ze in een kort filmpje of prezi. Wie verdient volgens jou de publieksprijs? Laat je stem horen. De stemming sluit na 8 november. Ga naar de NVLF-congrespagina op www.nvlf.nl/publicaties
Wie zijn in 2015 genomineerd: lees hier over hun scriptieonderwerp. Test-hertestbetrouwbaarheid van het Speech Range Profile en Voice Range Profile Genomineerde: Jennie Verpoorten Fontys Paramedische Hogeschool In dit onderzoek is gekeken in hoeverre het SRP betrouwbaar is. Dit is vervolgens vergeleken met de betrouwbaarheid van het VRP, welke onderzocht is door een medestudent. Hierbij werd een aantal parameters met elkaar vergeleken. Uit de resultaten blijkt dat er op alle parameters, bij zowel het SRP als het VRP, een matige tot veelal hoge samenhang tussen test en hertest is. Er wordt aanbevolen in de praktijk een afwisseling te maken tussen verschillende emoties in de zinnen van het SRP en zinnen te gebruiken die in het dagelijks leven vaak voor zouden kunnen komen.
34
De invloed van therapiefrequentie op de effectiviteit van woordvindingstherapie bij chronische afasie Genomineerden: Monika Förster, Elisabeth Hasler, Rike Lindemeyer, Stephanie Moog Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat afasietherapie pas bij een frequentie van 530 minuten therapie per week effectief lijkt te zijn. De realiteit ligt vaak bij dertig minuten therapie per week. Deze studie levert een bijdrage aan het vinden van een kosten- en tijdefficiënte therapiefrequentie bij chronische afasie. In een crossover-design kregen twee afasiepatiënten respectievelijk 135 minuten (vijf weken) en 225 minuten (drie weken) woordvindingstherapie op alle niveaus van het ICF aangeboden. Uit de resultaten blijkt dat effectiviteit en efficiëntie onvoldoende beoordelingsmaten zijn. Het is juist essentieel per cliënt de voorwaarden te beoordelen die een therapie met een hogere frequentie vereisen.
Zelf-management bij stotteren door patiënteninformatie Genomineerde: Joeri van Ormondt Hanzehogeschool Groningen De patiëntversie van de Richtlijn Stotteren beoogt het zelf-management van personen die stotteren (PDS) en ouders van kinderen die stotteren te bevorderen. Deze casestudy onderzoekt hoe het zelfmanagement van PDS en ouders wordt bevorderd door het gebruik van de patiëntversie. Eerst is een literatuuronderzoek naar voorwaar-
LOGOPEDIE JAARGANG 87
den van een patiëntversie gedaan om vervolgens middels een enquête (n=25) dit te vergelijken met de ervaringen van gebruikers. Geconcludeerd kan worden dat het zelf-management van PDS en ouders wordt verhoogd. Ze overleggen beter met zorgverlener en weten wanneer hulp gezocht moet worden. Het is aan te bevelen casussen toe te voegen ter verbetering.
Voedingsadviezen; (on)beperkt houdbaar? Genomineerde: Meike van Tankeren Hogeschool Rotterdam In het voorjaar van 2015 werd door Meike van Tankeren tijdens haar afstudeerstage bij ASVZ (organisatie die, onder andere, zorg verleent aan mensen met een verstandelijke/meervoudige beperking) de volgende onderzoeksvraag beantwoord: Wat hebben zorgverleners bij ASVZ nodig om cliënten na diagnose van een dysfagie optimale begeleiding te kunnen geven? Onder andere met kwalitatief onderzoek is geïnventariseerd waar, onder verzorgenden werkend met de betreffende doelgroep bij ASVZ, behoefte aan is omtrent overdracht en evaluatie van voedingsadviezen. Geconcludeerd werd dat, onder andere, meervoudige overdracht en tijdige evaluatie van de adviezen nodig zijn om de houdbaarheid van de voedingsadviezen te verlengen.
Logopedisch onderzoek en behandeling bij vasculaire dementie Genomineerde: Ellen Sieders Windesheim te Zwolle
Meertaligheid: therapie of geen therapie? Genomineerde: Tina Penninx Zuyd Hogeschool Bij de groep meertalige kinderen met een taalontwikkelingsstoornis is er onder logopedisten nog veel onduidelijkheid over diagnostiek en behandeling, zo blijkt uit literatuur. Naar aanleiding van een vraag uit de logopedische praktijk Logopédica werd onderzocht of er sprake is van eenduidigheid over de behandeling van deze doelgroep in de literatuur. Er bleek geen complete eenduidigheid te zijn, al waren er weinig tegenstrijdigheden. Hierdoor kon er een stroomschema worden opgesteld dat logopedisten kan helpen bij het maken van de juiste beslissing wat betreft de behandeling. Het schema werd voorgelegd aan enkele logopedisten. 17 van de 19 vonden het schema bruikbaar.
Dysfagie op de intensive care: een optimale samenwerking tussen de logopedist en de verpleegkundige Genomineerden: Isıl . Düdükçü, Carlijn de Hilster & Hélène Leijtens Hogeschool Utrecht In dit project is onderzoek gedaan naar logopedie op de intensive care van het Diakonessenhuis. Het doel was om de vroegtijdige signalering van dysfagie voor de verpleging te faciliteren. Er werd een beslisboom ontwikkeld waarmee de verpleging kan bepalen of de logopedist in consult dient te komen. De inhoud en vormgeving hiervan werden bepaald middels literatuuronderzoek en kwalitatief onderzoek naar de wensen en eisen van de verpleegkundigen. Hieruit kwam naar voren dat het instrument kort, simpel, praktisch en digitaal moest zijn. De combinatie van wetenschappelijke literatuur en kwalitatief onderzoek heeft geresulteerd in een evidence-based en gebruiksvriendelijke beslisboom.
In deze scriptie is de volgende onderzoeksvraag beantwoord: ‘Hoe vindt er op dit moment onderzoek en behandeling voor cliënten met vasculaire dementie plaats in het Heymanscentrum en welke aanpassingen zijn hiervoor nodig gezien de literatuur?’. Deze resultaten hebben vervolgens geresulteerd in een beroepsproduct bestaande uit: Een checklist waarmee de logopedist al door de psycholoog afgenomen onderzoeken kan gebruiken voor de keuze van logopedisch onderzoeksmateriaal en de keuze voor directe of indirecte therapie. Een stappenplan waarin per taalmodaliteit wordt aangegeven welk onderzoeksmateriaal het meest geschikt is. Een schema waarin adviezen worden gegeven omtrent de keuze voor directe of indirecte therapie.
NUMMER 10, oktober 2015
35
Winnaars Bachelor Logopedieprijs 2006 Hogeschool Zuyd De ECGP toepasbaar in de praktijk Saskia Offizier, Gina Kappels 2007 Hogeschool Rotterdam Prevalentie, kwantificering en behandeling van dysfagie bij multiple sclerose Daniëlle van Dam, Nienke Wever 2008 Hogeschool Utrecht Learning together, een behandelprogramma voor meervoudig complex gehandicapte kinderen met een visuele beperking Jantine van Dijk, Sonja Koster, Chantal de Wit Eervolle vermelding voor de kwaliteit van het artikel: Hogeschool Arnhem Nijmegen Grijs gebied(t). Communicatie bij ouderen Renske Damen, Anne van Dijk, Laura van der Gugten, Chantal Veltink
2009 Christelijke Hogeschool Windesheim Dysfagie en risperidon bij volwassenen met een verstandelijke beperking Marieke Gosen, Elles Leferink, Annerieke Wilbrink Hogeschool Rotterdam Down, een goede kennis? Annelies Doolaard, Ineke de Roover 2010 Hogeschool Fontys Eindhoven Aangepaste CELF-4-NL Marloes Korthout, Suzanne Koch, Evelien Schouten en Meike Verlaar 2011 Hogeschool Utrecht Constraint induced aphasia therapy (CIAT) in de revalidatiefase: een casestudy Anne-Marie van den Berg, Janneke Verbeek, Mieke de Wit, Rianne van der Reijden
2012 Hogeschool Utrecht Afstudeerproject ‘Bewerking van de Pediatric Voice Handicap Index in het Nederlands’ Marjet Bosma, Dominique Dautzenberg, Merel Fris, Maud Schouwerwou 2013 Hogeschool Utrecht Dynamisch testen bij kinderen in de logopedie Laura Groot, Kim van den Hurk en Lonneke Kuiper 2014 Hogeschool Arnhem-Nijmegen Op activiteiten gebaseerd therapieconcept voor kinderen met verworven afasie Lotta Finck, Jennifer Plank en Yvonne Schreiber 2015 ?
Winnaars van de Branco van Dantzigprijs 1993 dr. T. van Luyn-Hindriks voor de dissertatie Spelling, spraak, en fonemische analyse en oefenboek Spraak- en spellingoefening voor de gevorderde speller 1995 M.J.E.A. Erlings-van Deurse, G.J. Freriks, K. Goudt-Bakker, Sj. van der Meulen, C.A. de Vries als werkgroep Verbale ontwikkelingsdyspraxie voor het Dyspraxie programma 1997 R. Dharmaperwira-Prins voor het boek Dysartrie en verbale appraxie 1999 dr. M.W.J.A. Braam-Voeten en M.M. Stokman voor het woordenschatprogramma 1999 G. de Koning en L. Schlichting voor het taalprogramma Taalachterstand en Taalverwerving 2001 R. Sevat en I. M.E. Heesbeen voor de ontwikkeling van het trainingscentrum voor mensen met afasie
36
2002 L. van den Engel-Hoek voor het boek Eet- en drinkproblemen bij jonge kinderen 2005 drs H. Kalf voor het boek Evidence-based logopedie: logopedisch handelen gebaseerd op wetenschappelijke evidentie 2007 Mies Bezemer, Jan Bouwen, Coen Winkelman voor het boek Stotteren, van theorie naar therapie 2009 Bauke Leijenaar, Christa te Winkel voor het project Taaldiagnostiek 2011 Saakje da Costa voor de projecten: Observatie instrument Speekselverlies Bijzondere zorg voor baby's (boek) Development of sucking patterns in preterm infants (onderzoek) Prematuren leren drinken (CD-ROM) 2013 Willy Dijkstra-Buitendijk, Lenie van de Engel-Hoek Voor het project Articulatie (boek + dvd)
LOGOPEDIE JAARGANG 87
Dynamic SoundField GRATIS op proef
De spraakversterker speciaal voor leerkrachten Lesgeven is topsport voor een stem. Niet iedere stem is hier van nature geschikt voor. Voorkom langdurig uitval met deze digitale spraakversterker met losse speaker die speciaal voor het onderwijs is ontwikkeld. Vergoeding UWV is mogelijk. Vraag het informatiepakket aan via www.dynamicsoundfield.nl of bel 088-6008850
Master Logopediewetenschap: geef vorm aan de logopedie van de toekomst Wil jij de logopedische zorg van de toekomst verbeteren en vormgeven door wetenschap? Er is voortdurend behoefte aan nieuwe kennis en innovatie op het gebied van diagnostiek en behandeling van stem-, spraak-, taal-, gehoor-, en slikstoornissen. Ben jij geïnteresseerd in deze stoornissen vanuit een zorg- of taalwetenschappelijk perspectief? Wil jij de verbinding maken tussen onderzoek en de praktijk? En wil je werk en studie combineren? Dan is het deeltijd masterprogramma Logopediewetenschap van Universiteit Utrecht iets voor jou!
Meer informatie via www.uu.nl/masters/logopediewetenschap
CURSUS VOLLEDIGE INFORMATIE STAAT OP WWW.IKBENLOGOPEDIST.NL > CURSUS & CONGRES
12 november 2015 Praten kan ik niet, maar communiceren wil ik wel! Inlichtingen: Dr. Yvonne van Zaalen,
[email protected], 0623851745
29 oktober 2015 Thema-avond Rechten en Plichten van Praktijkhouders en medewerkers Inlichtingen: Jilke Hageman,
[email protected], 0348-457077
16 november 2015 Training SMART Oefenen in de Praktijk Inlichtingen: NVLF,
[email protected] 19 en 26 november 2015 Coachend naar Gedragsverandering, communicatie met Affectie! Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl
4 en 25 november 2015 Gebruik van meetinstrumenten bij kinderen met taalontwikkelingsstoornissen Inlichtingen:
[email protected], www.logopedie.nl
20 november 2015 Symposium Interlogo Inlichtingen: HU: 088-4815214 of www.cps.hu.nl
5 november 2015 Training Hoe maak je een werkbaar transparant dossier? Inlichtingen: NVLF,
[email protected]
10 december 2015 Cranio Mandibulaire Dysfunctie Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl
10 november 2015 Training SMART Oefenen in de Praktijk Inlichtingen: NVLF,
[email protected]
14 en 21 april 2016 Psychogene Stem- en Spraakstoornissen Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl
Opening jaarcongres Theo de Koning
9.30 Keynote 1
Ellen Gerrits
10.30
Uitreiking Branco van Dantzigprijs
10.45
Koffiepauze/materialenmarkt
11.15 Keynote 2
Hanneke Kalf
12.00
Uitreiking Bachelor Logopedieprijs
12.15
Lunchpauze/materialenmarkt
DATA
13.30
Bijscholing van een kwaliteitskring om evidencebased logopedie te bevorderen: werkt dat?
A FA S I E Logopedie en Muziektherapie, een spraakmakend samenspel Joost Hurkmans
Karin Neijenhuis
TO S Uniforme signalering van taalontwikkelingsstoornissen door de Jeugdgezondheidszorg Noëlle Uilenburg
14.05
PA R A L L E L P R O G
38
18 maart 2016 Effectieve behandelmethoden afasietherapie
[email protected]
Inloop/ontvangst/materialenmarkt
9.00
14.15
14.20
29 januari, 4 maart, 22 april en 27 mei 2016 Onderzoek en behandeling van kinderen met fonologische stoornissen Inlichtingen (optioneel): HU: 088-4815214 of www.cps.hu.nl
9 januari en 6 februari 2016 Complete Vocal Technique (CVT) Inlichtingen: HU: 088-4815214 of www.cps.hu.nl
13 november 2015 NVLF-congres Inlichtingen: NVLF, www.logopedie.nl
9.45
18 januari, 9 maart, 13 april, 30 mei, 6 juli 2016 Evidence based diagnostiek en behandeling van Afasie Inlichtingen: HU: 088-4815214 of www.cps.hu.nl
DATA Prevalentie en incidentie van logopedische stoornissen Jenta Sluijmers, Inge Zoutenbier en Lotte Versteegde
A FA S I E De ontwikkeling van een nieuwe benoemtaak voor het vaststellen van woordvindingsproblemen. Margriet Wijngaarden, Anouk den Broeder en Lizet van Ewijk
TO S Kenmerken van 2-4 jarige kinderen met een taalontwikkelingsstoornis
Wilt u uw cursus of congres onder de aandacht brengen van 4500 logopedisten? Dat kost u slechts € 75,-. Op de website van de NVLF wordt uw cursus of congres nog eens uitgebreid toegelicht. Meer weten, bel met Jilke H ageman van de NVLF: 0348-457077 of kijk op op www.nvlf.nl. Inzendingen voor het novembernummer mailt u voor 21 oktober 2015 naar
[email protected].
Bernadette Vermeij, Maartje Kouwenberg, Anne Spliet en Karin Wiefferink
14.55 15.05 15.05 15.35
LOGOPEDIE JAARGANG 87
Koffiepauze/materialenmarkt DATA De Acoustic Voice Quality Index: een akoestische maat voor de G van de GRBAS-schaal
A FA S I E
TO S
Kinderafasie uit de Kinderschoenen?
Ouder-kind interactie therapie in de praktijk
Mieke van de Sandt-Koender-
Inge Klatte, Sue Roulstone
Sinds wanneer werk je als logopedist? Ik heb mijn opleiding met veel plezier
gevolgd aan de hogeschool Windesheim Zwolle 1986-1990. Tijdens mijn stages maakte ik kennis met logopedie binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke en vaak ook lichamelijke beperking. Ik was meteen verkocht! Nog voor ik afstudeerde kreeg ik een baan aangeboden als audiologie assistent bij het Zuiderzeeziekenhuis (nu: IJsselmeerziekenhuis) in Lelystad en na het behalen van mij diploma werd dit aangevuld met een aantal uren logopedie. Daarbij deed ik nog een zwangerschapsvervanging binnen een KDV en bijna aansluitend daarop werd ik aangenomen op ODK de Paddestoel, mijn huidige werkplek, al bijna 25 jaar. Ik weet niet beter dan dat ik altijd al bezig was met dingen bedenken en tekenen. Wat ik miste maakte ik. Uiteindelijk heeft dit, met de juiste mensen om mij heen, geresulteerd in een heleboel materiaal geschikt voor logopedie en onderwijs.
DIANA BAARDA FUNCTIE LOGOPEDIST & ONTWIKKELAAR/ ILLUSTRATOR VAN MATERIAAL VOOR LOGOPEDIE EN ONDERWIJS WERKSETTING ORTHOPEDAGOGISCH DAGCENTRUM VOOR KINDEREN EMMELOORD & I DEALOGO. REGIO FLEVOLAND
Waarom ben je logopedist geworden? Op de basisschool had ik een slecht horend meisje in de klas dat regelmatig met de schoollogopedist mee ging en dan een schriftje mee had met allemaal leuke tekeningetjes daarin. Dat vond ik heel interessant en sindsdien wilde ik ook logopedist worden. Waar heb je je recent in verdiept? Qua ontwikkelen ben ik onder andere met elissa Krommedam de ‘taal’ ingedoken. De Suus en Luuk themaboeken zijn daar het resulM taat van. Op mijn werk heb ik mij de afgelopen jaren met de muziektherapeut vooral verdiept in muziek-logopedie bij kinderen met een laag niveau, waarbij we in groepjes doelgericht bezig zijn met (beginnende) communicatie. Daarnaast ben ik enthousiast over en doe ik veel met de D.G.M. (Denkstimulerende GespreksMethodiek). Wat verwacht je voor de toekomst? Ik hoop dat iedereen de zorg en het onderwijs kan (blijven) krijgen die nodig is.
v/d redactie Veranderingen
JANNEKE DE WAAL-BOGERS HOOFDREDACTEUR
Jarig zijn betekende vroeger een volle brievenbus. De grote familie en vriendenkring zorgden ervoor dat de postbode zwoegend en zwetend zijn fiets met grote volle postzakken richting onze voordeur manoeuvreerde om vervolgens, in mijn beleving, de helft van zijn last door onze brievenbus te schuiven. Dan begon voor mij de leuke taak om alle enveloppen en openen, alle kaarten te lezen en alle kaarten op de planken van de boekenkast te zetten. Als ik hier vervolgens naar keek voelde ik mij op en top jarig! Toen ik onlangs jarig was bleef de boekenkast leeg. Nou ja, niet helemaal leeg, er stonden nog een aantal kaartjes van een aantal oud-, dan wel oude tantes en ooms. Mijn mailbox puilde uit, mijn facebook ontplofte. Toen ik mijn computer aanzette en al deze meldingen binnen zag komen voelde ik mij op en top jarig! En ineens werd ik me er weer eens flink bewust van dat dingen die zo gewoon zijn binnen korte tijd enorm kunnen veranderen. Ineens stuurt bijna niemand meer smsjes. Ineens koopt niemand meer een woordenboek of encyclopedie maar is de kennis zo voor handen via het internet. En opeens verdringt digitale post de verjaardagspost. Heeft u in de logopedie ook zulke veranderingen ervaren? Veranderingen die langzaam ons vakgebied ingeslopen zijn, of veranderingen die je als ‘disruptieve ontwikkeling’ binnen de logopedie zou kunnen bestempelen? Ik ben erg benieuwd naar uw ervaringen, ik ontvang ze graag op
[email protected]. U kunt in deze oktoberuitgave in ieder geval lezen over een actueel onderwerp: declaratiegegevens. In het artikel over de T-TOS leest u meer over dit nieuwe testinstrument.
02
LOGOPEDIE JAARGANG 87
NVLF congres 2015
Programma: Van 9.30 uur tot 12.15 uur: 2 keynote lezingen, 2 prijsuitreikingen
- Ellen Gerrits en Hanneke Kalf presenteren een keynote lezing. - Bekendmaking van de winnaar(s) van de Branco van Dantzigprijs en de Bachelor Logopedieprijs.
Van 13.30 uur tot 17.10 uur: 12 lezingen / workshops - Logopedie en Muziektherapie, een spraakmakend samenspel - Bijscholing van een kwaliteitskring om evidence-based logopedie te bevorderen: werkt dat? - Uniforme signalering van taalontwikkelingsstoornissen door de Jeugdgezondheidszorg - De ontwikkeling van een nieuwe benoemtaak voor het vaststellen van woordvindingsproblemen - Kenmerken van 2-4 jarige kinderen met een taalontwikkelingsstoornis - Prevalentie en incidentie van logopedische stoornissen - De Acoustic Voice Quality Index: een akoestische maat voor de G van de GRBAS-schaal - Kinderafasie uit de Kinderschoenen? 10 jaar Rijndam-VKA team - De betrouwbaarheid en normering van de Myoscanner - Ouder-kind interactie therapie in de praktijk - Logopedische richtlijn Diagnostiek en behandeling van afasie bij volwassenen - Taalstoornis of taalachterstand? De Schlichting Tests bij meertalige kinderen
13 november 2015 in het NBC Congrescentrum in Nieuwegein. Voor inschrijving voor deelname, kijk op www.nvlf.nl Kosten:
125 euro (leden) 250 euro (niet-leden) 50 euro (studenten) Accreditatie: 5 punten (is aangevraagd)
Kijk voor het volledige programma op www.nvlf.nl en elders in deze Logopedie.
Bachelor logopedieprijs viert 2e lustrum Het is dit jaar voor de tiende keer dat de NVLF samen met het SRO-logopedie de Bachelor Logopedie Prijs zal toekennen aan de beste afstudeerscriptie. Zeven logopedie-opleidingen hebben oud-logopediestudenten genomineerd voor deze prijs. De winnaar wordt gekozen door een vakjury onder voorzitterschap van Kurt Eggers (Thomas More, Antwerpen). De bekendmaking gebeurt op het NVLF-congres.
Publieksprijs Vanwege het tweede lustrum van de BLP heeft de NVLF een publieksprijs in het leven geroepen. Logopedisten en studenten logopedie kunnen stemmen op de inzending van hun voorkeur. De inzending met de meeste stemmen ontvangt de BL-publieksprijs 2015. Wie verdient volgens jou de publieksprijs? Ga naar de NVLF-congrespagina op www.nvlf.nl/publicaties.