33e
jaargang
DECEMBER
2011 | 06
Nederlands tijdschrift v o o r
R e v a l i d a t i e g e n ee s k u n de ö Is seksualiteit bespreekbaar in de CVA-zorg in revalidatiecentra? ö Interview Hans Arendzen ö Discussie: klinische pijnrevalidatie, evidence based? ö Veel prijzen uitgereikt tijdens VRA-congres
BETER LOPEN MET..DE •
HFAD
De Hip Flexion Assist Device (HFAD) is bedoeld voor mensen met MS die last hebben van heupflexor zwakte.
•
MS patiënten kunnen met de HFAD comfortabeler, sneller en langere tijd lopen.
•
De HFAD bestaat uit een comfortabele heupband en twee elastieken banden die worden bevestigd aan de schoen.
•
Gemakkelijk te dragen onder de kleding.
Loth/Fabenim B.V.
ORTHOPAEDIC AND REHAB SUPPLIES De Liesbosch 14-G 3439 LC Nieuwegein-Holland Tel. +31 (0)30 2732506 Fax. +31 (0)30 2711045 www.lothfabenim.nl
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
In dit nummer
december 2011
colofon
Van de redactie
2
Publicatie Is seksualiteit bespreekbaar in de CVA-zorg in revalidatiecentra?
5
De ontwikkeling van kinderrevalidatiegeneeskunde in de twintigste eeuw in Nederland
11
Interview Interview met prof. dr. J.H. Arendzen
16
Discussie Klinische pijnrevalidatie: Evidence based?
19
Het Nederlands Tijdschrift voor Revalidatie geneeskunde is een mededelingen- en infor matieperiodiek van de Nederlandse Vereni ging van Revalidatieartsen (VRA). De redactie wordt gevormd door Drs. Gerlof Balk Dr. Hans Bussmann Drs. Laura Corsel Drs. Ben Drentje Hans Groen Dr. Lily Heijnen Drs. Esther Jacobs Dr. Ron Meijer Prof. dr. Rob Smeets Dr. Anne Visser-Meily Heidi Wals Gastdredacteuren Drs. Hanna Vos-Niël Prof. dr. Henk Stam
Actueel Adelante opent eigen Kenniscentrum
20
Magna cum fraude
21
Roland Brandwijk met beste poster op VRA-congres
22
MediGrip: de eerste Revalidatie app
23
De richtlijnen binnen de VRA
24
Prof. dr. Arie Prevo benoemd tot erelid VRA
26
Beste presentaties op VRA-congres beloond met prijzen
27
Honory research fellow prize 2011 voor prof. dr. Frans Nollet
28
Ben Drentje winnaar Van Hoytematrofee 2011
29
Sabine ten Berge wint Livit-trofee 2011
30
Ipsen revalidatie jaarprijs
31
Van de kerngroep Wordt het al BETER?
32
Toets uw kennis
34
Signalementen Piraten Maartenskliniek naar tien nieuwe revalidatiecentra
36
Website over voeding bij neuromusculaire aandoeningen online
36
Opening Praktijk van de Toekomst
39
HKZ-certificaat voor Revant
40
Nieuwe looprobot in gebruik bij Het Roessingh
41
VRA Colloquium op 30 maart 2012
41
Wouter Bos is de nieuwe voorzitter van de BOSK
42
Richtlijnen voor auteurs Deze richtlijnen zijn te downloaden op www.revalidatiegeneeskunde.nl
43
Verschijning Februari, april, juni, augustus, oktober en december.
Persbericht Parel voor Oefengids beroerte (CVA) Tweets Feestelijke oprichting Kamer Revalidatieartsen van de Dutch Pain Society
44
Antwoorden kennistoets
45
Hoofdredacteur Drs. Ben Drentje Redactieadres Redactiesecretariaat t.a.v. Heidi Wals Nederlandse Vereniging voor Revalidatieartsen (VRA) Postbus 9696 3506 GR Utrecht Tel: (030) 273 96 96 E-mail:
[email protected] Uitgever, advertenties en abonnementen DCHG medische communicatie Hendrik Figeeweg 3G-20 2031 BJ Haarlem Tel. (023) 551 48 88 www.dchg.nl E-mail:
[email protected] Opmaak DCHG, Haarlem Abonnement Jaarabonnement € 70,00. Schriftelijke opzegging ten minste 4 weken voor het eind van de termijn. Daarna wor den abonnementen automatisch verlengd. Het Nederlands Tijdschrift voor Revalida tiegeneeskunde verschijnt zesmaal per jaar. Inzending kopij Per e-mail met attachments. Complete tekst met eventuele afbeeldingen of tabellen in de tekst aanleveren. Teksten in Word (niet in pdf). Daarnaast tevens figuren, foto’s of andere afbeeldingen, ook los van de tekst aanleveren als jpg of tiff.
Niets uit deze uitgave mag worden over genomen zonder toestemming van de uit gever of de hoofdredacteur. De uitgever is niet aansprakelijk voor de inhoud van deze uitgave. 33e jaargang nummer 6
Uit de kunst Focale Handdystonie bij Pianisten
46 1
ISSN 2211-3665
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Van de redactie NTR, één jaar later Voor u ligt het zesde nummer van het Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde (NTR) en tevens het laatste nummer van de eerste jaargang van ons blad. Eén jaar geleden kondigden we de komst van het NTR aan op ons jaarcongres te Ermelo; we hadden ambitieuze plannen. De belangrijkste ambitie was het bereiken van een hoger wetenschappelijk niveau dan het vorige tijdschrift Revalidata. Ook gaven we aan dat de relevantie met de dagelijkse praktijk sterker uit de verf moest komen. Dit zou dan een veel leesbaarder tijdschrift moeten opleveren met veel nieuwe informatie waar je wat aan hebt.
Zijn we in deze opzet geslaagd? Eigenlijk vinden we van wel. Maar we zijn er nog niet. De redactie is fors uitgebreid en ieder redactielid heeft een eigen aandachtsgebied. Bovendien is een redactielid uit het universitaire onderzoeksveld aangetreden. Er is een zeer sterke ondersteuning door het VRA-bureau en er zijn zes niet bij name genoemde referenten die de redactie gevraagd of ongevraagd adviseren. De redactionele logistiek is op orde gebracht en ook de uitstraling van het blad is er op vooruit gegaan.
Wat kan dan beter? De informatiestroom is nog onder de maat en veel te eenzijdig, waarmee bedoeld wordt dat uit sommige regio’s veel wordt aangeleverd maar uit andere nauwelijks. Er wordt nog veel te weinig wetenschappelijke onderzoek gepubliceerd en er is mede daardoor geen duidelijk beeld van het onderzoek dat in de (universitaire) centra wordt verricht! Ook relevante proefschriftsamenvattingen zien we te weinig.
2
Wat gaan we daaraan doen? Redactieleden gaan door met actief zoeken naar input; ook korte en bondige berichten, of ´tweets´ zijn welkom. We gaan door met interviews en jaarlijks worden de top-papers van academische afdelingen gepubliceerd: ´eeuwige roem voor de auteur!´ Zijn we met z’n allen niet moreel verplicht mee te werken aan het bevorderen van het ‘state of the art’kennisniveau van je collega’s? We willen dat bereiken samen met u. Maar daarvoor heb je wel actieve hoogleraren en promotoren, promovendi, opleiders, onderzoekers, AIOSsen en werkgroepen nodig.
Ben Drentje, hoofdredacteur
“Ik kan weer alles geven. Dat een kniebrace van Livit zo’n verschil maakt.”
Livit staat al sinds 1926 voor betrouwbaarheid in samenwerking. Zo werkt u altijd samen met een vaste orthopedisch adviseur. En als deze een keer afwezig is, zorgt ons buddy systeem ervoor dat er altijd een vaste vervanger voor u klaar staat. Samen met u zorgen wij voor de best mogelijke oplossing voor uw patiënten. Wilt u meer weten over hoe wij betrouwbaarheid invullen, bel ons dan of ga naar www.livit.nl
The REHABILITATION & PAIN MANAGEMENT Group QUEENSLAND AUSTRALIA
vraagt
Revalidatieartsen De RPM Group is een privé praktijk voor revalidatiegeneeskunde en interdisciplinaire pijnbehandeling. De hoofdvestiging is in Brisbane. De RPM Group levert medischspecialistische revalidatie behandeling in samenwerking met revalidatie teams in private ziekenhuizen. Daarnaast is de groep eigenaar van Queensland Pain Centre, een jointventure met de Mater Private Hospital Group en mede-oprichter van the Brisbane Clinical Neurosciences Centre. Kenmerken van onze zorg zijn: medisch hoogwaardige kwaliteit, servicegerichtheid naar stakeholders, snelheid, betrouwbaarheid en vooral patiënt focus. De toekomst van de groep wordt gegarandeerd door exclusiviteitscontracten met ziekenhuizen waar tegenover service level agreements staan. Deze constructie is in korte tijd dermate succesvol geworden dat de groep hierdoor een explosieve groei doormaakt. Om deze groei door te kunnen zetten zijn nieuwe collega’s nodig voor een aantal lokaties in Queensland. Queensland kenmerkt zich door een snelle bevolkingsgroei en een tekort aan medische zorg. De overheid heeft diverse programma’s in werking gezet waardoor deze achterstand ingelopen zal worden in de toekomst. Nu echter betekent dit, dat het nog relatief eenvoudig is om je als medisch specialist te vestigen. Behalve een schitterend klimaat heeft Queensland ook een bijzondere, laid-back life style. Functie vereisten: Een degelijke kennis van de revalidatie geneeskunde in het algemeen en orthopedische (post-operatieve) problematiek en bewegingsapparaat in het bijzonder. Bijvoorkeur enige jaren ervaring als revalidatiearts. Goede beheersing van de engelse taal. Relaxte, maar toegewijde, contactueel sterke persoonlijkheid met veel gevoel voor humor. Het aanbod: Zelf je werktijden bepalen, meer vrije tijd voor de kinderen of hobbies, veel meer verdienen, lagere belastingen, mooi weer, ruimte en natuur. Je gaat werken op één of meerdere lokaties in Queensland, volledig ondersteund door de groep. De gehele procedure van registratie en immigratie zal door een hierin gespecialiseerd bureau verzorgd worden. Zowel een vast, als percentage-based salaris met toekomstige equity in the RPM group, behoort tot de mogelijkheden. Geïnteresseerd? Neem contact op met dr. V.F. (Victor) Voerman, The Rehabilitation and Pain Management Group, Mater Private Clinic suite 6.01, 550 Stanley Street, South Brisbane Qld 4101, Australia of via email:
[email protected], tel: +61-407770888 (mobiel)
publicatie
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Is seksualiteit bespreekbaar in de CVA-zorg in revalidatiecentra? T. Hoekstra, J.M.A. Visser-Meily, M.A. Kanselaar, R.Y. Schouten, T. Jaarsma Een CVA heeft vaak grote impact op verschillende aspecten van het leven van patiënten, zo ook op het seksleven van de patiënt. Achteruitgang in seksueel functioneren komt na een CVA vaak voor.1 Daarnaast is uit de literatuur bekend dat er een samenhang is tussen cognitieve en emotionele stoornissen en (on)tevredenheid met het seksuele leven.2 In een onderzoek bij CVA-patiënten opgenomen in Nederlandse revalidatiecentra gaf 58% van de mannelijke CVA patiënten en 45% van de vrouwelijk patiënten een afname aan in seksuele activiteit.3 Ook partners van CVA patiënten waren minder tevreden over het seksuele leven (32% tevreden) dan een normgroep (48% tevreden).4 Naast dat de seksuele problemen een direct gevolg kunnen zijn van de CVA, kunnen ze ook ontstaan door de bijwerkingen van medicatie, of patiënten kunnen het gevoel hebben dat het een bijwerking van de medicatie is, waardoor het gevaar ontstaat dat patiënten hun medicatie laten staan zonder dit te bespreken met hun arts. Om deze redenen zou verwacht kunnen worden dat zorgverleners de gevolgen van een CVA voor het seksleven en mogelijke oplossingen of adviezen met hun patiënten bespreken. De laatste jaren krijgt het onderwerp ‘het seksueel functioneren’ binnen de revalidatiegeneeskunde dan ook steeds meer aandacht. In 2004 en 2005 hebben 283 zorgverleners in twee revalidatiecentra (RC De Hoogstraat en RC De Trappenberg) een gerichte training over seksuologische problemen per discipline gevolgd. Dit resulteerde in toename van kennis en vaardigheden. 5 Daarnaast werden alle zorgverleners in het RC Den Haag geschoold door middel van een teamgerichte training. Beide trainingen zijn verder uitgerold in een groot aantal revalidatiecentra. Drs. T. Hoekstra, wetenschappelijk onderzoeker, afdeling cardiologie, Univer sitair Medisch Centrum Groningen, Groningen Dr. J.M.A. Visser-Meily, revalidatiearts, UMCU afdeling revalidatiegeneeskun de en senior onderzoeker Kenniscentrum Revalidatiegeneeskunde Utrecht, Utrecht M.A. Kanselaar,. N.P., K, verpleegkundig specialist neurovasculaire aandoe ningen, polikliniek neurologie, Universitair Medisch Centrum Nijmegen, Nijmegen. Drs. R.Y. Schouten, psycholoog, projectmanager implementatie, Nederland se Hartstichting, Den Haag Prof. dr. T. Jaarsma,, Department of Social- and Welfare Studies, Linköping Universitet, Norrköping, Sweden 5
ABSTRACT Background: Recovering from a stroke has major impact on daily activities, including sexual functioning. Stroke patients may experience problems with sexual activity as a result of the stroke or treatment. Healthcare providers play an important role in sexual counselling of these patients. Aim: To gain insight in the current practice on discussing sexuality, and which factors restrain healthcare providers from discussing sexual concerns with patients. Methods: Data were collected from stroke rehabilitation centers (n=31) in the Netherlands. The ‘nurses’ survey of sexual counselling of MI patients’ was used as basis for the questionnaire. Additional questions were added concerning barriers on withholding healthcare providers from sexual counselling. Results: In total 87 respondents completed the questionnaire (80% female, age 41± 10 years), working as a rehabilitation specialist (23%), social worker (21%) or nurse (20%). The majority of the healthcare providers (75%) felt responsible to discuss sexual concerns with their patients, especially when patients initiate the discussion. However, in practice 60% of the respondents actually do discuss the subject regularly. Most reported reasons for not discussing sexual concerns were: lack of training (47%), not knowing how to initiate the subject (43), reasons related to language and ethnicity (40%), and culture and religion (39%). Conclusion: Although healthcare providers in stroke rehabilitation centers feel responsible for discussing patients’ sexual concerns, these issues are not regularly discussed in daily practice. To improve patient care, healthcare providers might need a specific practical training on improving knowledge and providing information on sexual counselling to stroke patients. Trefwoorden: CVA, zorgverleners, seksualiteit, barrières,
publicatie
Om de seksuele zorg en behandeling voor mensen met een CVA te optimaliseren is het nodig om inzicht te krijgen in de huidige praktijk en de mogelijke barrières van zorgverleners bij het bespreken van de gevolgen van het CVA voor het seksleven. Op basis van deze resultaten kan er gezocht worden naar mogelijke oplossingen om de CVA zorg met betrekking tot het bespreken van seksualiteit te verbeteren.
Methode Op verzoek van de Nederlandse Hartstichting is in 2010 onderzoek verricht in de hartrevalidatie (inclusief de hartfalenpoli’s) en in de CVA-revalidatie (alleen revalidatiecentra) naar de seksuele zorg voor hart- en vaatpatiënten. Er is bij professionals geïnventariseerd welke barrières zij ervaren bij het bespreken van de gevolgen van hart- en vaatziekten voor het seksleven en er is tevens geïnventariseerd of ze behoefte hebben aan ondersteuning bij het bespreken van seksualiteit met deze patiëntengroep. In dit artikel worden alleen resultaten weergegeven over de CVArevalidatiepraktijk, de resultaten van de hartrevalidatie worden in andere publicaties besproken. Naar alle 22 revalidatiecentra met klinische bedden in Nederland en 12 ziekenhuizen waar CVA-revalidatie wordt verleend, werden per centrum vijf vragenlijsten (totaal 170 vragenlijsten) verstuurd met het verzoek deze door de verschillende teamleden in te laten vullen. De centra werden verzocht om binnen twee weken de vragenlijsten te retourneren. Vervolgens werden centra nagebeld indien bleek dat er geen vragenlijsten teruggestuurd waren. De gevalideerde en betrouwbare ‘The nurses survey of sexual counselling MI patients’6 is vertaald naar het Nederlands en gebruikt als basis voor de vragenlijst. Deze vragenlijst bevat vragen over de volgende onderwerpen: a) De huidige praktijk met betrekking tot het bespreken van hervatten van seksuele activiteiten en het bespreken van seksuele problemen als gevolg van de aandoening b) Het ervaren kennisniveau op het gebied van het bespreken van en adviseren over seksuele problemen en hervatten van seksuele activiteiten. c) Mogelijke onderwerpen op het gebied van seksualiteit die besproken zouden kunnen worden. Door de begeleidingscommissie zijn vragen aan de vragenlijst toegevoegd met betrekking tot barrières die hulpverleners zouden kunnen weerhouden van het bespreken van seksualiteit (zoals gebrek aan kennis, gebrek aan tijd, de leeftijd en het geslacht van de patiënt). Ook zijn er vragen toegevoegd over de behoefte aan informatiemateriaal (en voorkeuze van soort materiaal) en het huidige beleid in de instelling met betrekking tot het bespreken van seksualiteit.
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
De begeleidingsgroep bestond uit drie seksuologen NVVS, twee verpleegkundigen, twee medici en een beleidsmedewerker van de Nederlandse Hartstichting. De totale vragenlijst werd in een pilotstudie van vier verpleegkundigen getest op duidelijkheid, volledigheid en tijdsbelasting (facevalidity). Naar aanleiding van de pilotstudie werden alleen editoriale en geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht. De gegevens werden ingevoerd in SPSS for windows 16.0 software.
Resultaten Zevenentachtig zorgverleners (revalidatieartsen, maatschappelijk werkers, verpleegkundigen, psychologen en fysiotherapeuten) uit 31 revalidatiecentra van de 34 aangeschreven centra (91%) vulden de vragenlijst in (51% van de verstuurde vragenlijsten). Ruim een derde volgde een scholing of een vervolgopleiding op het gebied van seksualiteit (zie tabel 1). De meeste deelnemers aan het onderzoek (75%) vinden dat zij er als zorgverleners verantwoordelijk voor zijn om seksualiteit te bespreken met patiënten. Maar liefst 75% vindt ook dat de zorgverlener aan moet geven dat het mogelijk is om dit onderwerp te bespreken. Vrijwel alle deelnemers vinden het gepast om het onderwerp seksualiteit te bespreken indien de patiënt dit zelf initieert. Echter, 40% vindt het minder vaak gepast dat de zorgverlener over seksualiteit begint in het gesprek. % (n) Geslacht (vrouw)
80 (68)
Leeftijd in jaren, gemiddelde ± sd
41± 10
Beroep
Verpleegkundige
20 (17)
Fysiotherapeut
11 (10)
Maatschappelijk werker
21 (18)
Psycholoog
15 (13)
Revalidatie arts
23 (20)
Cardioloog
1 (1)
Anders
9 (8)
Werkzaam in huidig beroep
0-5 jaar
37 (32)
6-10 jaar
23 (20)
10->
40 (34)
Hoogst genoten opleiding
MBO
8 (7)
HBO
48 (42)
WO
41 (36)
Vervolgopleiding m.b.t. seksualiteit, ja
38 (33)
Tabel 1. Karakteristieken CVA zorgverleners (N = 87).
6
publicatie
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Wanneer en door wie wordt seksualiteit besproken met patiënten? Zes op de tien zorgverleners geven aan seksualiteit regelmatig met hun patiënten te bespreken. Minder dan 10% bespreekt dit nooit of geeft geen voorlichting. Ook het beantwoorden van vragen en het luisteren naar bezorgdheden wordt in 60% regelmatig tot vaak gedaan (zie figuur 1 en 2). Informatie over seksualiteit wordt vaker aan mannen dan aan vrouwen verstrekt en dan vooral aan patiënten tussen 36-65 jaar. Het onderwerp komt minder vaak aan bod bij relatief jongere (20-35 jaar) of oudere patiënten (> 76 jaar). Bij ruim de helft van de CVA teams is één iemand uit het team verantwoordelijk voor het bespreken van seksualiteit. Meestal betreft het de revalidatiearts, maatschappelijk werker of psycholoog. Bij de overige teams is er geen structureel beleid of protocol geformuleerd over het bespreken van seksualiteit.
Figuur 1. Resultaten huidige praktijk met betrekking tot het bespreken van seksualiteit.
Wat wordt besproken? Binnen het onderwerp seksualiteit is het ene thema gemakkelijker bespreekbaar dan het andere. Zorgverleners benoemen dat de ze de effecten van medicatie regelmatig tot vaak bespreken (55%). Wat minder vaak wordt besproken: wanneer seksuele activiteit herstarten (24%), comfortabele setting (32%), uitgerust zijn (40%), te gebruiken standjes en posities (10%), gebruik van voorspel (20%) en gebruik van erectiebevorderende middelen (17%) (figuur 3). Slechts (17%) van de zorgverleners maakt bij het bespreken van seksualiteit gebruik van informatiemateriaal. Dit zijn dan voornamelijk folders (50%), af en toe wordt er gebruik gemaakt van brochures (28%), en vrijwel nooit van websites (3%) of van cd’s (0%).
Welke barrières ervaren zorgverleners? De zorgverleners geven als meest relevante barrière aan vinden onvoldoende training te hebben om seksualiteit te bespreken (47%). Ook weerhoudt het hen omdat ze geen insteek of aanleiding hebben (43%). Andere relevante barrières zijn gerelateerd aan taal en etniciteit (40%) en cultuur en religie (39%). Noch gebrek aan tijd, leeftijdsverschil of geslacht is een bezwaarlijk aspect voor zorgverleners om seksualiteit te bespreken (figuur 4).
Hoe vaak worden patiënten doorverwezen voor problemen? In de meeste revalidatiecentra (81%) bestaat de mogelijkheid om door te verwijzen. Dit is vaak naar een seksuoloog, psycholoog of maatschappelijk werker. Ook bestaan er poliklinieken seksuologie binnen de centra. In de praktijk blijkt echter dat patiënten rela-
Figuur 2. Resultaten huidige praktijk met betrekking tot het aantal patiënten waarmee seksualiteit besproken is gedurende het afgelopen jaar.
Figuur 3. Huidige praktijk met betrekking tot de onderwerpen die besproken worden. tief gezien maar weinig worden doorverwezen (87% doet dit nooit of zelden).
Discussie Uit literatuur blijkt dat veel patiënten behoefte hebben om de invloed van hun aandoening of behandeling op hun seksleven te bespreken. Uit dit onderzoek blijkt dat dit echter maar in beperkte mate (60%) wordt gedaan door zorgverleners. Zorgverleners voelen zich wel verantwoordelijk om dit onderwerp te bespreken maar in de praktijk zijn er toch een aantal barrières, waaronder een gebrek aan kennis en training. In ons totale onderzoek waarbij ook zorgverleners in de hartrevalidatie werden betrokken vonden we dat de zorgverleners in de CVA revalidatie vaker voorlichting gaven over de gevolgen van de beroerte 7
publicatie
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Figuur 4. Barrières die zorgverleners weerhouden van het bespreken van seksualiteit met hun patiënten. op het seksuele functioneren en dat zorgverleners in de CVA zorg zich meer bekwaam voelden dan zorgverleners uit de hartrevaldiatie.7 Dit kan mogelijk verklaard worden door de eerder genoemde inzet van trainingsactiviteiten binnen de CVA nazorg. Ondanks deze extra aandacht voor seksualiteit binnen de CVA zorg en ondanks dat veel zorgverleners toen ook een training hebben gevolgd vindt 40% van de zorgverleners het nog moeilijk om het precaire onderwerp aan te snijden. Een limitatie van de studie is dat zorgverleners niet persoonlijk zijn aangeschreven om de vragenlijst in te vullen. Hierdoor is er mogelijk een selectieve respons opgetreden waardoor vooral zorgverleners hebben gereageerd die het onderwerp seksualiteit hoog op hun agenda hebben staan. Ondanks deze mogelijke bias is voor de huidige opzet gekozen omdat de anonimiteit op deze manier gewaarborgd blijft, waardoor zorgverleners eerder geneigd zijn de vragenlijst in te vullen en terug te sturen. De resultaten van het onderzoek pleiten voor een persoonlijke aanpak en respect voor persoonlijke grenzen, bezien vanuit zowel het perspectief van de patiënt als de zorgverlener. Wat voor de ene persoon een belemmering kan vormen om seksualiteit te bespreken, hoeft voor de andere niet zo te zijn.
Aanbevelingen: Zorgverlener aan zet • Deskundigheid zorgverleners Voldoende basiskennis is belangrijk voor zorgverleners om in staat te zijn seksuele gezondheid met de patiënt (en partner) te bespreken. Een training kan daarbij helpen. Een training biedt ruimte voor het behandelen van feitelijke kennis, bijvoorbeeld welke medicijnen patiënten gebruiken die seksualiteit kunnen beïnvloeden. Daarnaast is een training uiter-
mate geschikt om vaardigheden op te doen over hoe je seksualiteit bespreekbaar maakt in de praktijk. Vanuit de Hartstichting is de training ‘Bespreken van seksualiteit bij Hartfalen of na CVA’ ontwikkeld. 8 In deze eendaagse training krijgt de zorgverlener diverse handvatten om seksualiteit op een professionele manier bespreekbaar te maken. Vanuit de poliklinieken seksuologie organiseren seksuologen regelmatig scholingsactiviteiten voor andere zorgverleners binnen de organisatie. Ook kan de zorgverlener kennis vergaren uit bijvoorbeeld het boek ‘Seksualiteit bij ziekte en lichamelijke beperking, hoofdstuk 3.1’. 9
• Openingszinnen Het is soms best lastig om het onderwerp seksualiteit aan te snijden. Voorbeelden van openingszinnen kunnen helpen om over seksualiteit te beginnen (tabel 2).
• Voorlichtingsmateriaal Gebruik patiëntenvoorlichtingsmateriaal om het bespreken van seksualiteit te faciliteren. Heel recent is er een nieuwe brochure ‘Intimiteit en seksualiteit na een beroerte’ ontwikkeld door de NHS samen met De Hart&Vaatgroep (patiëntenvereniging voor harten vaatpatiënten).10 Geef de patiënt een brochure mee naar huis, ook als de patiënt aangeeft geen klachten te hebben op het gebied van seksualiteit. De patiënt en partner krijgen daardoor de ruimte om in hun vertrouwelijke omgeving en op hun eigen manier over het onderwerp te lezen. Vraag in een volgend gesprek aan de patiënt of de brochure is gelezen en geef gelegenheid tot het stellen van vragen.
• Beleidsmatige tips Maak het bespreken van seksualiteit een vast onder8
publicatie
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
De beroerte kan ook gevolgen hebben voor uw seksuele leven. Ik wil ‘t daar graag met u over hebben, wilt u dat ook? Ervaart u problemen met seksualiteit en/of intimiteit? Als ‘t gaat om kwaliteit van leven is seksualiteit een belangrijk thema. Daarom wil ik hier graag bij stil staan. Hebt u daar vragen over? Ik hoor vaak dat CVA patiënten vragen hebben over seksualiteit. Bijvoorbeeld wanneer ze weer geslachtsgemeenschap mogen hebben. Speelt dat bij u ook? Hoe gaat het met de intimiteit en/of seksualiteit? Hebt u al weer durven vrijen na uw beroerte? We bespreken de activiteiten die u weer heeft opgepakt na de opname in het revalidatiecentrum. Hoe gaat het met de seksuele activiteiten? Heeft het CVA voor u gevolgen gehad op seksueel gebied? Door het hersenletsel kan ook de seksualiteit veranderd zijn. Bijvoorbeeld moeite met opgewonden raken, of een erectie krijgen. Speelt dat bij u ook? Hoe gaat het met u en uw partner samen qua relatie en intimiteit, want er is nogal wat veranderd....
Tabel 2. Voorbeelden openingszinnen. deel van het beleid binnen uw instelling. Zo kunt u bijvoorbeeld afspraken maken binnen het multidisciplinair team over wie dit bespreekbaar maakt met de patiënt als de patiënt of partner hier zelf niet over begint. Daarnaast zou het een vast onderwerp binnen het multidisciplinair overleg kunnen worden gemaakt. Hierdoor schept u kaders, en creëert u helderheid over hoe u binnen uw team omgaat met dit, soms nog gevoelige, onderwerp. Concluderend voelen zorgverleners binnen de CVA revalidatie zich verantwoordelijk voor het bespreken van seksualiteit met hun patiënten. Echter, in de praktijk zijn er diverse barrières die hen hiervan weerhoudt. Om de patiëntenzorg te verbeteren, zou er meer aandacht geschonken moeten worden aan het verbeteren van de kennis en deskundigheid van de zorgverleners, het gebruik van voorlichtingsmateriaal en het bespreken van seksualiteit zou een vast onderdeel van het beleid binnen de instelling moeten worden gemaakt.
clinical rehabilitation. Cerebrovasc Dis 2005;20:443-8. 5. Post MWM, Gianotten WL, Heijnen L, Lambers EJHR,
Willems M. Sexological competence of different rehabilitation disciplines and effects of a disciplinespecific sexological training. Sex Disabil 2008;26:3-14. 6. Steinke EE, Patterson-Midgley P. Sexual counseling
of MI patients: nurses’ comfort, responsibility, and practice. Dimens Crit Care Nurs 1996;15:216–23. 7. Hart voor Mensen, Nederlandse Hartstichting. Onderzoek
naar praktijk: Bespreek seksualiteit met patiënt&partner na hartinfarct, hartfalen of CVA. Den Haag, Nederlandse Hartstichting, 2011. 8. Hart voor Mensen, Nederlandse hartstichting. Bespre-
ken van Seksualiteit bij Hartfalen of na CVA. Den Haag: Nederlandse Hartstichting, 2011. 9. Gianotten WL, Meihuizen-de Regt MJ, Son van –Schoones
N. Seksualiteit bij ziekte en lichamelijke beperking. Assen: Van Gorcum, 2008. 10. De Hart&Vaatgroep, Nederlandse Hartstichting.
Intimiteit & seksualiteit na een beroerte. Soesterberg: De Hart&Vaatgroep, 2010.
Referenties 1. Rees PM, Fowler CJ, Maas CP. Sexual function in men and
women with neurological disorders. Lancet 2007;369:51225. 2. Carlsson GE, Möller A, Blomstrand C. Consequences of
mild stroke in persons <75 years -- a 1-year follow-up. Cerebrovasc Dis 2003;16:383-8. 3. Schepers VPM. Clinimetrics & determinants of outcome
after stroke. Utrecht,: Universiteit Utrecht, 2006. 4. Visser-Meily A, Post M, Schepers V, Lindeman E. Spouses'
Correspondentie Tialda Hoekstra Afdeling Cardiologie (AB41), Universitair Medisch Centrum Groningen Postbus 30.001, 9700 RB Groningen Tel: 050 3610021 / Fax: 050 3614391 / E-mail:
[email protected]
quality of life 1 year after stroke: prediction at the start of
9
www.federatie-pas.nl
www.buchrnhornen.nl
www.footcare.nl
PA S | a l t i j d e e n p a s s e n d a n t w o o r d
Samenwerkende producenten van orthopedische maatschoenen en voethulpmiddelen www.oim.nl
www.pendersvoetzorg.nl
publicatie
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
De ontwikkeling van kinderrevalidatiegeneeskunde in de twintigste eeuw in Nederland L.E. Borst In het kader van het masterprogramma medische geschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam heeft de auteur 2010 een leeronderzoek geschreven over de ontwikkeling van kinderrevalidatiegeneeskunde in de twintigste eeuw in Nederland.
interne geneeskunde. Ten slotte wordt aandacht besteed aan een aantal externe factoren die buiten het medisch specialisme de ontwikkeling van de kinderrevalidatie hebben beïnvloed.
De zorg voor het ‘lichamelijk gebrekkige’ kind in Tijdens mijn opleiding tot revalidatiearts (1975-1979) te Rotterdam had kinderrevalidatie als deelgebied van het medisch specialisme revalidatiegeneeskunde weinig aanzien. De keus voor kinderrevalidatie werd negatief beoordeeld. In de landelijke opleiding tot revalidatiearts werd weinig aandacht besteed aan kinderrevalidatie. Inmiddels is de kinderrevalidatie uitgegroeid tot een erkende sectie kinderrevalidatiegeneeskunde binnen het medisch specialisme revalidatiegeneeskunde. Deze ontwikkeling tot erkenning wil ik in kaart brengen en proberen te achterhalen welke factoren hierbij een rol hebben gespeeld. Daarom heb ik in het kader van het masterprogramma medische geschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam in 2010 een leeronderzoek geschreven over de ontwikkeling van kinderrevalidatiegeneeskunde in de twintigste eeuw in Nederland. Het eerste deel uit het leeronderzoek, betreffende de ontwikkeling van het specialisme revalidatiegeneeskunde tot de voorlopige erkenning in 1955 en de officiële erkenning in 1977, is hier weggelaten. Aan de hand van de geschiedenis van de twee oudste kindercentra, de Johanna Stichting te Arnhem en de Adriaan Stichting te Rotterdam, wordt een beeld gegeven van de zorg voor het ‘lichamelijk gebrekkige’ kind in de eerste helft van de vorige eeuw. Vervolgens wordt beschreven hoe de zorg voor het lichamelijk gebrekkige kind na de voorlopige erkenning van het specialisme revalidatiegeneeskunde in 1955 deel uit ging maken van dat specialisme en verder doorgroeide tot een erkende sectie kinderrevalidatiegeneeskunde in 2008. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt met het ontstaan van het specialisme kindergeneeskunde uit het specialisme L.E. Borst, revalidatiearts van 1979-2010 11
de eerste helft van de twintigste eeuw
In 1899 hield de orthopedisch chirurg W. Rensen een voordracht voor de Nederlandse Maatschappij ter Bevordering der Geneeskunst met een pleidooi voor het oprichten van een instelling voor behandeling, verpleging en opvoeding van ‘lichamelijk gebrekkige’ kinderen. Door een dergelijke instelling zouden kinderen met een motorische beperking onderwijs kunnen volgen. In 1899 werd de Vereeniging van het Eerste Tehuis opgericht en in 1900 werd het Eerste Tehuis voor lichamelijk gebrekkige kinderen in Arnhem geopend, de voorloper van de Johanna Stichting.1 De vereniging probeerde meerdere tehuizen voor lichamelijk gehandicapte kinderen te openen onder andere in Den Haag en Amsterdam maar kreeg daarvoor de financiën niet rond. Pas in 1912 was er een initiatief voor een tweede tehuis in Rotterdam. In 1914 werd dit tehuis, de Adriaan Stichting, geopend. 2 De behandeling in deze inrichtingen was altijd klinisch en gericht op arbeidsscholing voor het opbouwen van een menswaardig bestaan. De verzorging was in handen van verpleegkundigen. Er werd personeel aangesteld voor het elementair onderwijs en leiding bij het aanleren van huishoudelijke arbeid, naaien en onderricht in een ambacht. In Rotterdam lag de nadruk op de opname van kinderen met orthopedische problematiek. De eerste geneesheer was een orthopedisch chirurg. Er was een mogelijkheid voor orthopedische ingrepen bij kinderen. In Arnhem lag de nadruk minder op orthopedische problematiek. Ook daar was de eerste geneesheer een orthopedisch chirurg.
publicatie
In beide instituten werd de opname, verpleging en behandeling aanvankelijk gefinancierd door particuliere initiatieven, fondsen en eigen bijdragen. In de crisisjaren verminderde vooral de geldstroom via de liefdadigheid, terwijl de verpleegprijs steeg, met name door toegenomen personeelskosten. Een plan tot ingrijpende reorganisatie van de gezondheidszorg was afkomstig van de in 1943 door de regering in ballingschap in Londen ingestelde commissie Van Rhijn . De opdracht was algemene richtlijnen vast te stellen voor de toekomstige ontwikkeling van de sociale verzekeringen en de gezondheidszorg in Nederland. Deze commissie liet zich inspireren door de ontwikkelingen in Engeland op dit gebied. Deel drie van de rapportage van de commissie was in 1945 geheel gewijd aan de ‘organisatie van geneeskundige voorzieningen en de rehabilitatie van gebrekkigen’. Dit is van groot belang geweest voor de organisatie en financiering van de zorg van motorisch gehandicapten en voor de kindercentra. De orthopeed in de Adriaan Stichting verzette zich tegen een behandelbeleid dat gericht was op revalidatie. Omdat hij niet meer mocht opereren in de Adriaan Stichting (door de strengere eisen op het gebied van narcose en steriliseren) opereerde hij patiëntjes elders en liet ze daarna opnemen in de Adriaan Stichting. Wel werden, naast de verpleegkundige, een heilgymnaste-masseuse, een logopediste en een arbeidstherapeute aangenomen. Het voorstel om een revalidist te benoemen werd echter afgewezen door de geneesheerdirecteur. De beperking om alleen kinderen met orthopedische problematiek toe te laten en het verzet tegen een meer revalidatiegerichte behandeling veroorzaakte een daling van de bezettingsgraad. In 1960 vernam men dat er een plan was om elders in Rotterdam een tehuis voor spastische kinderen te openen, aangezien ouderverenigingen zoals de BOSK (Bond van en voor Ouders van Spastische Kinderen) en later de Vereniging voor Spierdystrofie patiënten(VSN), die de belangen van het gehandicapte kind behartigden, de Adriaan Stichting zagen als een instelling die niet up-to-date was. Toch stond ook bij de Adriaan Stichting de tijd niet stil. Op initiatief van de verpleegkundige directrice werd begonnen met teambesprekingen en de coördinatie tussen medici, paramedici, onderwijzend personeel en verplegend personeel. Pas in 1962, onder druk van de maatschappelijke veranderingen rond de behandeling van kinderen met een motorische stoornis werd een parttime revalidatiearts uit het Zuiderziekenhuis aangesteld.
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
In 1967 werd de erkenning als revalidatiekliniek door het Ministerie van Volksgezondheid een feit en verviel de erkenning als orthopedische kliniek. In Arnhem verliep de overgang van orthopedische kliniek naar revalidatiekliniek soepeler. Na het overlijden van de orthopedisch chirurg in 1958 werd in 1959 de revalidatiearts A. Klapwijk aangetrokken als geneesheerdirecteur. Na een militaire loopbaan als arts was hij na de voorlopige erkenning van het specialisme één van de eerste revalidatieartsen. Onder zijn leiding werd de Johanna Stichting omgevormd tot een revalidatiekliniek voor kinderen. In hetzelfde jaar kreeg men de officiële erkenning.
De ontwikkeling van de kinderrevalidatiegeneeskunde van 1955 tot 2008 De realisering van het specialisme revalidatiegeneeskunde in de periode van de voorlopige erkenning in 1955 tot de officiële erkenning in1977 verliep zonder dat er artsen bij betrokken waren die zich in hun werk specifiek met revalidatie van kinderen bezig hielden. Van de personen van de eerste groep artsfysiotherapeuten en revalidatieartsen die zich in de jaren na 1955 ingespannen hebben om het specialisme erkend te krijgen was alleen A.C. van Swol3 als revalidatiearts verbonden aan het Goois Kinderziekenhuis. Deze instelling was de voorloper van het kinderrevalidatiecentrum De Trappenberg. De beperkte betrokkenheid bij kinderen uitte zich in de formulering van de basisfilosofie, de opleidingseisen, de onderwerpen van de colloquia en later de basiscursussen. De in de ziekenhuizen werkende revalidatieartsen zagen voornamelijk volwassen patiënten en deden kinderen ‘erbij’. In een publicatie in 1964 in Medisch Contact van een van de eerste revalidatie artsen A. Wildervanck4 geeft hij aan dat: in de opleiding de toekomstige specialist ervaring moet krijgen in het revalideren van mannen, vrouwen, kinderen en bejaarden. Het is onjuist om revalidatie naar leeftijd in te delen. In zijn boek Revalidatie-Geneeskunde schrijft Bangma dat de door hem uitgewerkte methodologie en praktische uitvoering zonder meer toepasbaar is op kinderen. Men onderkende dus niet de specifieke problematiek bij het opgroeiende gehandicapte kind in de verschillende ontwikkelingsfasen. Een parallel kan getrokken worden met de verzelfstandiging van het specialisme kindergeneeskunde uit het specialisme interne geneeskunde. In 1917 werd bij het zilveren feest van de Nederlandse Vereniging voor Paediatrie een rede uitgesproken door G. Scheltema5, de eerste hoogleraar kindergenees12
publicatie
kunde in Groningen (1909-1934). Hierin kwam de band met interne geneeskunde duidelijk naar voren: Zoo moeten hare beoefenaren steeds goed onderlegde internisten zijn met modulaties in de voorkeur voor de inwendige geneeskunst tot de vijftienjarige leeftijd. Ook daar werd dus aanvankelijk de bijzondere problematiek van het zieke kind niet onderkend en zelfs ontkend. Naast de twee kindercentra die in het voorgaande als voorbeeld hebben gediend was er in de eerste helft van de twintigste eeuw in vrijwel iedere provincie een kindercentrum gekomen met een groot aantal langdurig opgenomen kinderen. In de jaren 70/80 van de vorige eeuw veranderde het opnamebeleid en kwamen er uitgebreide poliklinische behandelmogelijkheden. Als voorbeeld de Adriaan Stichting, waar bij de oorspronkelijke planning van de nieuwbouw in 1977 nog was uitgegaan van de mogelijkheid om 40 kinderen intern te huisvesten. Bij de fusie met het revalidatiecentrum Rijndam in Rotterdam (1995) kon worden volstaan met 15 kinderbedden die steeds kortdurend bezet waren. Binnen het specialisme revalidatiegeneeskunde ging het initiatief om de kinderrevalidatie meer aandacht te geven uit van de revalidatieartsen die in de kinderrevalidatiecentra en kinderafdelingen van algemene revalidatiecentra werkten.
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Revalidatie Instellingen Nederland) in 2000. In 1994 werd een instrument ontwikkeld om de kwaliteit en doeltreffendheid van de verslaglegging in de revalidatiegeneeskunde te verbeteren: het Revalidatie Activiteiten Profiel(RAP). Het RAP werd niet zoals indertijd het SAMPC model zondermeer toegepast bij kinderen maar werd bewerkt tot het Kinder RAP. 8 Ook de aanstelling in 2005 van de eerste revalidatiearts J.G. Becher tot hoogleraar revalidatie in het bijzonder de kinderrevalidatie aan de faculteit geneeskunde van de Vrije Universiteit te Amsterdam9 is een duidelijk bewijs dat er sprake was van erkenning. Aan alle universiteiten in Nederland met een faculteit revalidatiegeneeskunde groeide het aantal promoties en wetenschappelijk onderzoek op het gebied van kinderrevalidatie. Uiteindelijk werd in 2008 het handvest Sectie Kinderrevalidatie, opgesteld door het Platform Kinderrevalidatie, aangeboden aan het bestuur van de VRA. Het werd aangenomen door de ledenvergadering. Het handvest bevat de omschrijving en de afbakening van het vakgebied van de kinderrevalidatiegeneeskunde, evenals de omschrijving van de competenties van de kinderrevalidatiearts en methode van scholing om deze competentie te verwerven en te behouden.10 Het aantal werkzame kinderrevalidatieartsen is inmiddels 120 op een totaal aantal van ruim 460 revalidatieartsen.
De rol van de psycholoog/orthopedagoog In het programma van de basiscursussen voor opleiding en bijscholing van revalidatieartsen kwamen meer onderwerpen aan de orde over de behandeling en organisatie in de kinderrevalidatie. Sinds 1992 waren de kinderrevalidatieartsen verenigd in het Platform Kinderrevalidatie als onderdeel van de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA). Dit gaf de mogelijkheid tot regelmatig overleg en afstemming. Er volgden belangrijke feiten die aangeven hoe de kinderrevalidatie een eigen identiteit kreeg. Allereerst de uitgave van het leerboek Kinderrevalidatie,6 met de volgende inleiding: Dit boek is een bundeling van de beschikbare kennis en ervaring op het gebied van de kinderrevalidatie in Nederland. Als standaardwerk is het bruikbaar voor verdere protocollering van de behandeling en kan het bijdragen aan wetenschappelijke verdieping. Inmiddels is een zesde druk in voorbereiding. Vervolgens was een bewijs van de acceptatie van de meer specifieke aandacht voor de kinderrevalidatie de brochure Toekomstperspectief Kinderrevalidatie,7 uitgegeven door de VRA en de VRIN (Vereniging
In de voorafgaande hoofdstukken werd vooral aandacht gegeven aan de ontwikkeling van de kinderrevalidatie binnen het medisch specialisme. Voor kinderen kunnen de leden van een behandelteam naast de revalidatiearts bestaan uit een fysiotherapeut, ergotherapeut, logopedist, maatschappelijk werkende en orthopedagoog/psycholoog en pedagogisch medewerker. De inbreng van de psycholoog/orthopedagoog is gezien de pedagogische en ontwikkelingsfacetten onmisbaar. De psychologen/ orthopedagogen begonnen eind jaren zestig begin zeventig hun werkzaamheden in de verschillende kinderteams. Verder zal alleen gesproken worden over de psycholoog omdat de werkzaamheden van psycholoog en orthopedagoog elkaar overlappen. In 1975 verscheen het rapport Het Revalidatie Centrum (Uitgebracht door de VRA). In het rapport wordt de revalidant omschreven als de tijdelijk of blijvend primair motorisch gehandicapte, die kampt met functiestoornissen en invoegingsstoornissen, voortkomend uit zijn primaire handicap en die de bereidheid heeft zich te revalideren. De psychologen protesteerden tegen deze definitie met een open brief aan de Werkgroep Revalidatie Psychologen.11 13
publicatie
Zij wezen op het eigen karakter van de kinderrevalidatie. Het object van de kinderrevalidatie zag men als een persoon in wording die zich in een opvoedingssituatie bevindt en bij wie het opvoedend handelen één van de gronddimensies is van de totale multidisciplinaire aanpak. Dit standpunt riep de vraag op of een kinderteam naar medisch model (met de arts als teamleider) of naar pedagogisch model (met de psycholoog als teamleider) moest worden samengesteld. Op sommige plaatsen heeft dit tot felle discussies geleid. De psycholoog is een belangrijke rol in het kinderteam blijven vervullen. Dat blijkt onder andere uit de benoeming van J.H. de Moor, psycholoog, als eerste bijzonder hoogleraar in de kinderrevalidatie in 1999 aan de Faculteit der Medische wetenschappen van de K.U. te Nijmegen.12 Hij heeft een belangrijke rol gespeeld bij de definiëring en uitwerking van de basisfilosofie van de kinderrevalidatie en is mede auteur van het leerboek kinderrevalidatie: Kinderrevalidatie is een specialisatie in de geneeskunde die zich richt op kinderen die in hun ontwikkeling worden bedreigd door beperkingen voornamelijk op basis van motorische stoornissen. Kinderrevalidatie beoogt herstel van de (potentieel) verstoorde interactie met de omgeving en het bereiken van een optimale graad van autonomie en sociale integratie. Het onderzoek en de behandeling vindt plaats in een pedagogisch kader en richt zich zowel op de ontwikkeling van het kind als op de gevolgen voor het gezin. In deze tekst worden de aandachtspunten voor de psycholoog expliciet aangegeven.
Rol van de overheid Een andere factor die belangrijk is voor het zelfstandig worden van de kinderrevalidatie is de toenemende aandacht van de overheid voor de Vroegtijdige Onderkenning van Ontwikkelings Stoornissen (V.T.O.) in de tweede helft van de twintigste eeuw. Door de Tweede Kamer werd in 1974 een Bijzondere Commissie voor het Gehandicaptenbeleid ingesteld om een beleidsnota op te stellen. Dit resulteerde in de Schets van de huidige situatie van het revalidatie beleid met daarin een groot aantal beleidsvoornemens. In de zogenaamde ‘speerpuntenbrief’ werd als één van de eerste speerpunten vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsstoornissen benoemd. In mei 1976 werd de Landelijke Commissie Vroegtijdige Onderkenning van Ontwikkelingsstoornissen geïnstalleerd (L.C.V.T.O.). De doelstelling was het kritisch beoordelen, stimuleren en coördineren van werkzaamheden op het gebied van de vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsstoornissen. Naast
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
professionele hulpverleners, leden van ministeries en wetenschappelijke onderzoekers, hadden ook de ouders zitting in deze L.C.V.T.O. door de vertegenwoordiging van de Vereniging Samenwerkende Ouder en Patiëntenorganisaties (voorloper van de Chronisch zieken en Gehandicaptenraad). De aanbevelingen van deze commissie resulteerden in de vorming van meerdere landelijke V.T.O. teams, waar ouders en hulpverleners laagdrempelig een kind konden aanmelden als er vragen waren over gedrag en ontwikkeling.13 De V.T.O. teams waren een voorloper van de Teams Integrale Vroeghulp waar wordt samengewerkt door de instanties die met kinderen met ontwikkelingsproblemen bekend zijn. Hier heeft de kinderrevalidatiearts een belangrijke rol gekregen. Deze ontwikkeling heeft geleid tot meer jongere kinderen in de kinderrevalidatie.
Rol van de ouders en de ouderverenigingen Een derde factor die ook al eerder werd genoemd bij de ontwikkeling van het specialisme kinderrevalidatie is de rol van de ouders en de ouderverenigingen. Al in 1952 werd de BOSK opgericht en in 1967 de Vereniging Spierziekte Nederland (VSN). Aanvankelijk waren deze verenigingen vooral een informatie- en steunpunt voor ouders, maar toenemend werkten ze ook mee in commissies en werkgroepen van onder andere de overheid, zoals eerder vermeld, en lokale en regionale instellingen bij beleidsbepalende vraagstukken. De ouderverenigingen behartigen hun belangen onder andere als lid van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad (koepelorganisatie van organisaties van een chronische ziekte of een handicap). Zoals al aangegeven bij de geschiedenis van de Adriaan Stichting werd het beleid van de orthopeed niet zonder meer geaccepteerd. De ouders wilden meedenken over de behandeling van hun kind en wilden aanwezig zijn bij de besprekingen over hun kind. Zij kozen ervoor hun kind thuis te laten wonen en accepteerden alleen dagbehandeling. Men wilde advies over huisaanpassingen. De vraag naar aanpassingen die specifiek voor kinderen bedoeld waren namen toe. Een voorbeeld was een growing chair die vanaf het vierde tot het twaalfde jaar steeds aan het groeiende kind aangepast moest worden en dus nooit optimaal was. Later werd steeds een rolstoel verstrekt die bij de lichaamsmaten van het groeiende kind paste. In de inmiddels voornamelijk poliklinische centra kwamen ouderraden waarin werd meegedacht over de organisatie en inhoud van de geboden behandelingen.
Bespreking De groei naar een erkend specialisme revalidatiegeneeskunde heeft zich in de eerste helft van de 14
publicatie
twintigste eeuw afgespeeld, gescheiden van de zorg voor het ‘lichamelijk gebrekkige kind’.
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Referenties 1. Dietz H. ”Johanna Stichting 1900-1990”(Arnhem, 1990). 2. Ieburg M.J. van “Adriaan Stichting 1912/1977”(Rotterdam,
De overeenkomst in het begin van de twintigste eeuw is dat beide vooral een medisch technische invalshoek hadden. Bij de revalidatie ging het vooral om fysische therapie voorgeschreven door internisten/ reumatologen. Bij de lichamelijk gebrekkige kinderen werden vooral orthopedische ingrepen en behandelingen voorgeschreven door de orthopedische chirurg. Bij beide zijn de veranderende maatschappelijke inzichten en sociale wetgeving van invloed op de behandeling. Bij de ontwikkeling van het specialisme revalidatiegeneeskunde wordt deze verandering door de artsen ingebracht. Bij de zorg voor de lichamelijk gehandicapte kinderen (met name in Rotterdam) door de verpleging en de ouders. Een belangrijk verschil was dat de behandeling van volwassenen voornamelijk poliklinisch plaatsvond, terwijl de kinderen langdurig werden opgenomen.
1990). 3. Wildervanck A. Lotgevallen en Herinneringen (Groningen,
september 1955). 4. Wildervanck A. Gedachten over de opleiding voor revalida-
tiearts en fysische geneeskunde ( Medisch Contact 19de jaargang (1964) p 587 -590). 5. Zeben W. van. Jubileum Uitgave Nederlandse Vereniging
van Kindergeneeskunde (Alkmaar 1982). 6. Meihuizen-de Regt M.J. et al Kinderrevalidatie (Assen
1996). 7. Toekomst perspectief Kinderrevalidatie in Nederland.
(Uitgave VRA en VRIN 2000 Hilversum). 8. Roelofsen E. E. et al Simultaneous development and im-
plementation of children’s rehabilitation activities profile: a communication instrument for pediatric rehabilitation. (Disabil Rehabil 2001; 23(14):614-622). 9. Becher J.G.Kinderrevalidatie uit de kinderschoenen.
(Inaugurale rede Amsterdam 2005).
Als de revalidatiegeneeskunde als voorlopig erkend specialisme in 1955 een feit is, krijgen de kindercentra toenemend een erkenning als revalidatiecentrum. Vanaf 1977 komt ook de kinderrevalidatie voor in de opleidingseisen. Langzamerhand groeit de erkenning van het specifieke van de kinderrevalidatie en wordt in 2008 de sectie kinderrevalidatie binnen het specialisme revalidatiegeneeskunde geaccepteerd.
10. Jaarverslag 2008 van de sectie Kinderrevalidatie (Revali-
Dat er in 1979 in mijn opleiding nog een negatief beeld bestond van de kinderrevalidatie is achteraf wel enigszins te verklaren. Mogelijk speelde er aanvankelijk eenzelfde gedachte mee als beschreven bij de kindergeneeskunde. Daarnaast was in 1979 het aantal opgenomen kinderen in de verschillende kindercentra waarbij geen sprake was van een revalidatie indicatie maar van verzorgd wonen, nog aanzienlijk. Dit gaf een vertekend beeld en was mede het gevolg van de terughoudende gedachte over kinderrevalidatie.
Bronnen
data 148 april 2009). 11. Hest J.B.C. van Kinderrevalidatie op het breukvlak van
heden en toekomst (Delft 1988). 12. Moor J.H.M. de Honderd Jaar Kinderrevalidatie (Inaugu-
rale rede Nijmwegen 1999). 13. Eindrapport van de Landelijke Commissie V.T.O.(‘s Graven-
hage Staatsuitgave 1981).
• Archief Nederlandse vereniging van Revalidatie-
artsen (VRA) • Archief KNMG • Medisch contact • Revalidata. Mededelingen en informatieperiodiek
van de VRA
15
Interview
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Twaalf vragen aan prof. dr. J.H. (Hans) Arendzen
Laat je onzekerheid varen, doe waar je goed in bent en word nog beter! L. Heijnen In deze rubriek wordt steeds één van de hoogleraren in de Revalidatiegeneeskunde geïnterviewd om enerzijds persoonlijke opvattingen en ambities van de hoogleraar te achterhalen en anderzijds om na te gaan welke richting ons vak in zou moeten slaan volgens de mening van de hoogleraar. Ditmaal is het de beurt aan prof. dr. Hans Arendzen hoogleraar Revalidatiegeneeskunde en hoofd van de afdeling Revalidatie van het Leids Universitair Centrum (LUMC). 1. Wat heeft je doen besluiten je in het vak revalidatiegeneeskunde te specialiseren? Ik was vijf jaar huisarts op Curaçao en miste de mogelijkheid om mezelf verder te ontwikkelen. Toen dacht ik terug aan de tijd die ik tussen mijn coschappen doorbracht in Madison, Wisconsin (USA) met een externship gynaecologie/verloskunde. Ik raakte bevriend met twee revalidatieartsen die in het ziekenhuis 24 bedden hadden en een grote polikliniek. Zij deden al het neurofysiologisch onderzoek zoals EMG’s zelf. Tussen de diensten op de gynaecologie zat ik op de afdeling revalidatie en ging bijv. ook met jonge dwarslaesie patiënten de kroeg in. Daar werd de kiem gelegd. Op Curaçao ontmoette ik Willem Eisma. En toen wist ik het: revalidatiegeneeskunde. Ik solliciteerde in Hoensbroek want Groningen kende ik al en ik wilde wel kennis maken met Zuid Nederland. Ik werd daar niet aangenomen en besloot toen bij Eisma te solliciteren en daar heb ik nooit spijt van gehad. 2. Hoe ben je uiteindelijk in Leiden terechtgekomen? Na mijn opleiding ben ik naar de VU gegaan bij Arie Prevo en Joke van der Neut. Na een jaar, juist toen de Raad van Bestuur daar in 1985 bezuinigingen aankondigde en de afdeling werd ‘opgeheven’, vroeg Willem Eisma me een opengevallen plaats in het AZG (nu UMCG) te vullen. In 1993 ben ik van het UMCG naar Beatrixoord gegaan. Na afronding van de fusie in Groningen ben ik in 2001 hoogleraar in Leiden geworden.
Mevrouw dr. L. Heijnen, redactie Nederlands Tijdschrift voor Revalidatie geneeskunde 16
Prof. dr. J.H. (Hans) Arendzen. 3. Wat vind jij de essentie van ons vak? Ons vak is uniek omdat de revalidatiegeneeskunde zich richt op wat mensen wel kunnen en willen. In tegenstelling tot andere specialismen, die uitgaan van wat mensen niet kunnen/wat niet werkt. Verder bevat ons specialisme zoveel elementen dat het voor iedere smaak wat te bieden heeft. Of je nu mechanisch, neurofysiologisch, psycho-mentaal of sociaal geïnteresseerd bent. 4 Vind je dat de revalidatiegeneeskunde voldoende bekend is? Ja zeker, zowel landelijk alsook hier in het LUMC zijn we een volwaardig specialisme. We hebben een uitstekende samenwerking met neurologie, neurochirurgie, traumatologie, heelkunde en orthopedie. 5. Wat is je persoonlijke ambitie voor de komende periode? In deze fase van mijn carrière is mijn belangrijkste streven de afdeling zo achter te laten dat die zich op het gebied van onderzoek en onderwijs verder kan ontwikkelen, ondanks de op handen zijnde bezuinigingen.
interview
6. Wat wil je je collegae en AIOS meegeven over ons vak? Als revalidatiearts heb je kennis en verdieping nodig. Je moet essentiële kennisgebieden goed in je vingers hebben: de functionele anatomie, de neuroanatomie en (neuro)fysiologie. Je moet weten welke kennis en vaardigheden belendende specialisten te bieden hebben en zorg voor (theoretische) kennis op het gebied van gedrag en cognitie. En…. je moet je telkens weer afvragen: klopt de diagnose en waarom werkt een bepaalde aanpak niet? 7. Wetenschap is een belangrijke pijler voor ieder specialisme? Zeker. Het stimuleringsprogramma van ZonMw heeft een grote impact gehad op de ontwikkeling van het onderzoek binnen de revalidatiegeneeskunde (al zag ik het aanvankelijk somber in). Als dat er niet geweest was zou het vak nu dood zijn. Hoe krijgt het hier in het LUMC vorm? Onze afdeling doet voornamelijk wetenschappelijk onderzoek en verzorgt ongeveer 150 uur onderwijs per jaar. Patiëntenzorg beperkt zich tot 1.500 nieuwe patiënten per jaar op de polikliniek en in de kliniek. Door de nauwe samenwerking met het Rijnlands revalidatiecentrum (RRC) worden alle behandelingen op die locatie gedaan. Onze afdeling heeft vier revalidatieartsen waarvan een gedetacheerd vanuit het RRC, een biomedisch ingenieur, 5 promovendi en een afstudeerder Medische Technologie (Universiteit Twente). Onder de promovendi zijn artsen, een ingenieur, bewegingswetenschapper en een MT’er. We publiceren vooral artikelen in technische bladen zoals Neuro engineering and Rehabilitation, Experimental Brain Research en Clinical Biomechanics. Ons wervend vermogen (= het binnenhalen van geld voor onderzoek) is goed. 8. Waar moet het onderzoek zich de komende jaren op richten en welke technische vernieuwingen verwacht je? Wij moeten veel meer de diepte in! Grenzen verleggen en andere routes kiezen om te kunnen begrijpen hoe het zenuwstelsel en spieren zich aanpassen aan letsel. Kijken naar veranderingen in structuur en metabolisme van spieren. Onderzoek doen naar de plasticiteit van het zenuwstelsel en hoe de restcapaciteit te optimaliseren. Dit translationele onderzoek moet uiteindelijk leiden tot betere selectie van patiënten voor betere behandelstrategieën zoals een nieuwe generatie bewegingsondersteuners, maar ook (nieuwe) neurofarmaca. Meetinstrumenten en strategieën moeten gebaseerd zijn op theoretische onderbouwing, zodat je kunt begrijpen en verifiëren
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
wat een behandeling doet. Dat is een lange weg, daar heb je vijf tot tien jaar voor nodig. Dus geduld hebben en volhouden ook als het resultaat even op zich laat wachten. Ik vergelijk de ontwikkeling in ons vak wel eens met de reumatologie. In mijn opleidingstijd was het vooral symptoombestrijding maar door basaal onderzoek naar de rol van het immuunsysteem is dat landschap sterk veranderd. Onze afdeling voert samen met Mens en Machinesystemen (TU Delft, Prof. Frans van der Helm) de regie in een door ZonMw erkend onderzoeksinstituut. Voor de komende jaren is het doel met haptische robotica analyseren van bewegingstoornissen. Met behulp van deze robots kun je meten, oefenen en dan weer meten. Nu doen we dat voornamelijk aan arm en hand. Maar we gaan ook aan de onderste extremiteiten met behulp van een geavanceerde loopband meten hoe het neuromusculaire systeem reageert op verstoringen. Dit kan o.a. leiden tot de ontwikkeling van geheel nieuwe orthesen.
9. Wat vind je van de discussie over de grenzen van ons vak? Is het bescheidenheid of onzekerheid? Onzekerheid is een valkuil. Dan blijf je liever op je eigen vertrouwde terrein. Maar de revalidatiegeneeskunde ontwikkelt zich en juist buiten het vak vind je de veranderingen. En zoals ik al zei we moeten grenzen verleggen om mee te gaan met de tijd. De basis is houding en beweging! Dat is heel breed en je kan kiezen waar je de diepte wil ingaan. Dat kan bij patiënten met een amputatie, een beroerte, een plexusletsel maar ook met chronische pijn van het bewegingssysteem. Als mensen daar intensief mee bezig zijn en onderzoek doen kan dat relevante informatie voor ons vak opleveren. Ga met andere deskundigen in discussie en zoek samen naar antwoorden. Het gaat dus niet om de grens van ons vak, maar de grens van wat de individuele revalidatiearts kan en wil. Laat je onzekerheid varen, doe waar je goed in bent en wordt daar beter in! 10. Jullie geven 150 uur per jaar onderwijs. Dus iedere LUMC student weet wat revalidatiegeneeskunde inhoudt? Nee, dat valt tegen, ons vak komt niet heel sterk in beeld in de basisopleiding. We participeren in de geïntegreerde blokken waar aspecten van het houdings en bewegingsapparaat aan de orde komen. Revalidatiegeneeskunde speelt alleen in het blok traumatologie een rol. Profilering is er door 16-20 keuze coschappen en 3-4 semiartsen stages (4 maanden), ruim voldoende om de opleidingsplaatsen te vullen.
17
interview
11. Hoe ziet de opleiding eruit en wat is specifiek voor dit circuit? Ons opleidingscircuit omvat Den Haag, Leiden (RRC en onze afdeling), Delft, Gouda en Rotterdam (Maasstad ZH). Specifiek voor het LUMC is de polikliniek voor perifere zenuwletsels met teams voor obstetrische en traumatische plexusletsels. De AIOS is hier intensief bij betrokken. In totaal zijn er 16 AIOS, dat wil zeggen vier per jaar stromen in en één daarvan zit een jaar in het LUMC. In het RRC, waar ik tevens plaatsvervangend opleider ben, zitten drie AIOS. We (LUMC/RRC) hebben wekelijks overleg. Ik heb ook de regie over het wetenschappelijk deel van de opleiding. Behalve voor de AIOS die onderzoek doen binnen de lijntransitie van Marij Roebroeck in Rotterdam.
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
12. Wat wil je de redactie van het NTR meegeven? De stap van Revalidata naar het Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde vind ik heel sterk. Probeer er een wetenschappelijk tijdschrift van te maken met origineel onderzoek, casuïstiek en commentaar bruikbaar voor de dagelijkse praktijk. (Minder een verenigingsblad met interviews van bijv. hoogleraren!) en overweeg de artikelen vooral in het Engels te publiceren. Dat is een goede oefening, want Engels spreken en schrijven gaat niet zonder oefening. Het kan ons helpen met de wereld buiten Nederland te communiceren.
18
discussie
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Klinische pijnrevalidatie: Evidence based? L. Swaan Pijnrevalidatie bestaat in Nederland sinds een jaar of 25. Met de oprichting van onze Werkgroep Pijnrevalidatie Nederland (WPN) in 1994 is er veel gebeurd. Als eerste diagnosegebonden werkgroep beschreven wij 4 niveaus van complexiteit (WPN-niveaus 1 t/m 4), later ook gebruikt in het behandelkader. Aanvankelijk was er een select clubje pijnrevalidatieartsen, geïnitieerd door collega’s uit Enschede en Hoensbroek, en nu zijn er overal in Nederland revalidatieartsen met pijn als belangrijk aandachtspunt. Met de komst van de Ontwikkelcentra Pijn Revalidatie kregen onderzoek, innovatie en resultaatmeting een nieuwe impuls. De vraag of Pijnrevalidatie bij ons vak hoort, staat nauwelijks meer ter discussie (er zijn uitzonderingen). In het onderzoek ´De meerwaarde van revalidatie´, uitgevoerd in opdracht van Revalidatie Nederland (RN), was pijnrevalidatie een van de aandachtsgebieden en gelukkig met positieve uitkomst. Maar hoe staat het met klinische pijnrevalidatie? Ik ben zelf opgeleid bij Sophia Revalidatie. Begin jaren negentig hadden we daar de ‘zes-weekse opnames’ met medebehandeling door de psychiater, Soms met goed resultaat, en soms kwamen we alleen tot inzicht in belemmerende factoren. Zo herinner ik me een vrouw met rugklachten die thuis de trap op werd gedragen door haar echtgenoot. Traplopen leek een uitstekend functioneel doel, SMART te formuleren. Tijdens de opname bleek echter dat er geen enkel fysiek contact meer was tussen man en vrouw, behalve tijdens het trap op dragen. Dit wilde ze niet missen: een instandhoudende factor die niet beïnvloedbaar bleek. In sommige revalidatiecentra (Roessingh, Hoensbroek, Heliomare, Revalidatie Friesland, Hoogstraat) was en is klinische pijnrevalidatie een vanzelfsprekend onderdeel van het therapeutisch arsenaal. Later werkte ik in De Trappenberg en ook daar hebben we een klinisch pijnrevalidatieprogramma opgezet. Het voorzag duidelijk in een behoefte: de pijnbedden waren meestal volledig bezet en er was een wachtlijst voor opname. Aanmeldingen kwamen behalve uit het Gooi ook uit de regio Amsterdam, Amersfoort, Flevoland, Urk en de Veluwe. Succesverhalen te over waarvan ik er twee noem: een Loes Swaan, revalidatiearts Rijndam Revalidatie, lid van de WPN (Werkgroep Pijnrevalidatie Nederland, secretaris van de Dutch Pain Society en bestuurs lid van de Kamer Revalidatieartsen, waarvan Jeanine Verbunt de voorzitter is en Rita Schiphorst Preuper de secretaris. 19
45-jarige man die vanwege rugklachten vrijwel volledig rolstoelgebonden was en als doel bij opname noemde dat hij graag 100 meter wilde kunnen lopen. Een half jaar na de revalidatie liep hij het hele Pieterpad in 5 weken, als sponsortocht voor De Trappenberg. Dan was er ook de jonge vrouw, begin twintig, volledig inactief geworden, die na de revalidatie verbaasd constateerde dat het eigenlijk helemaal niet zwaar was om fulltime te werken, te sporten en uit te gaan. Bij mijn sollicitatie in Rijndam hoorde ik dat er nauwelijks aanmeldingen waren voor klinische pijnrevalidatie. Inmiddels hebben we een wachttijd van maanden en worden zowel verwijzers als patiënten terecht ongeduldig. En tegelijkertijd hoor ik van veel collega’s dat zij nooit verwijzen voor klinische behandeling en het niet missen in hun netwerk. Hoe kan dat? Ben ik bezig met een therapeutische overkill die nog kostbaar is bovendien? Of wordt aan veel patiënten een zinvolle behandeling onthouden, wat uiteindelijk nog veel kostbaarder is als zij daardoor niet meer productief kunnen zijn? Ook in Rijndam heb ik inmiddels mooie voorbeelden van succesvolle behandelingen, zoals een man van 40 die na een spondylodiscitis pijn bleef houden en met 120 mg morfine per dag bedlegerig was geworden. Na de klinische revalidatie gebruikte hij geen morfine meer, was weer volledig aan het werk en actief met zijn gezin. Als klinische pijnrevalidatie dan zinvol is voor een beperkte en duidelijk omschreven patiëntengroep, wat is dan de beste manier om dit aan te pakken? In Nederland varieert de opnameduur van 6 weken tot vele maanden; van een aaneengesloten periode tot intermitterend, van semiklinisch met hotelfunctie tot intensieve 24-uurszorg. En dan heb ik het nog niet eens over de verschillen in aantallen RBU’s. In de literatuur heb ik geen gegevens gevonden over de indicatie inpatient versus outpatient behandeling, anders dan gestuurd door vergoeding en reisafstand. Wie in Nederland pakt deze handschoen op, en initieert onderzoek op dit gebied? En kunnen de revalidatieartsen die bewust nooit verwijzen voor klinische pijnrevalidatie mij vertellen hoe zij bovenstaande casus aangepakt zouden hebben? Ik ben erg benieuwd naar hun mening. Ik hoop dat we ooit min of meer objectieve criteria zullen hebben voor zowel indicatie als globale vorm van klinische pijnrevalidatie.
Actueel
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Evidence based zorg biedt zekerheid
Adelante opent eigen Kenniscentrum
© Rob Nijpels
Donderdag 13 oktober heeft Adelante in Hoensbroek het Adelante Kenniscentrum geopend. Europarlementariër Ria Oomen en Prof. Dr. Rob Smeets, medisch manager Kenniscentrum en hoogleraar revalidatiegeneeskunde aan MUMC+, verrichtten de openingshandeling door gezamenlijk een symbolische schakel te leggen tussen wetenschap en de zorgpraktijk. Zo maakten zij meteen de belangrijkste ambitie van het Kenniscentrum zichtbaar.
als het Netwerk Revalidatiegeneeskunde Limburg waaraan naast Adelante ook de ziekenhuizen in de regio deelnemen. Deze speerpunten zijn revalidatie bij chronische pijn, complexe arm-/handvaardigheden bij volwassenen en kinderen én complexe traumarevalidatie. Sven Balk: “Onderzoeksresultaten en resultaten uit innovatieprojecten vinden via het Kenniscentrum snel hun weg naar de dagelijkse zorgpraktijk. Andersom maakt een eigen Kenniscentrum het mogelijk om van zorgvragen boeiende onderzoeksvragen te maken. Wij zien het dan ook als een groot voordeel dat Prof. Dr. Rob Smeets zich aan onze organisatie heeft verbonden”, vervolgt Sven Balk. “De hoogleraar revalidatiegeneeskunde fungeert als verbindende schakel tussen de zorgpraktijk, de medisch-technologische industrie, het wetenschappelijk onderwijs met al die nieuwsgierige jonge artsen en boeiend actueel onderzoek. De deuren voor nieuwe kennis en zorg staan zo wagenwijd open.”
Dienstbaar Adelante speelt in de (EU) regio een belangrijke rol als expertisecentrum voor revalidatiegeneeskunde voor volwassenen en kinderen, arbeidsreïntegratie, audiologie, communicatie en speciaal onderwijs. Het Kenniscentrum is een mooie toevoeging aan deze zorg. Beter gezegd: het Kenniscentrum fungeert voortaan als integrale ‘onderlegger’ voor deze specialisaties . “In onze gezondheidszorg streven wij naar optimale zorg voor onze cliënten”, legt Sven Balk, manager bij het Kenniscentrum, uit. “Om die topkwaliteit nu maar ook in de toekomst te garanderen, werken we samen met onze zorg- en onderwijspartners aan constante verbetering en vernieuwing van het diensten- en zorgpakket. Deze innovatieve taken heeft Adelante binnen het Kenniscentrum gebundeld. Hier verrichten we wetenschappelijk onderzoek, werken we aan zorginnovatie, geven we invulling aan een boeiende leeromgeving en diverse (post)doctorale opleidingen en zorgen we ten slotte voor kennisoverdracht.”
Schakel Het wetenschappelijk onderzoek van Adelante richt zich op het verbeteren van evidence based handelen in de revalidatiegeneeskunde. Dit onderzoek is ondergebracht in vier lijnen die aansluiten bij de topklinische speerpunten van zowel Adelante en MUMC+, 20
De effecten van deze schakelfunctie die het Kenniscentrum in Limburg vervult zijn volgens Balk meteen al merkbaar. “Steeds meer behandelaren schakelen ons in om te onderzoeken of hun behandelprogramma nog ‘state of the art’ is en indien nodig naar een actueel niveau te tillen. Wij pakken deze vragen op, voeren ze uit en zetten de uitkomsten terug in het primaire proces. In een toenemend aantal zorglijnen zie je daarmee de inzet van wetenschap en innovatie direct terugvertaald op de werkvloer. Bijvoorbeeld in nieuwe revalidatieondersteunende technologie bij CVA-revalidatie, het keuzeproces van protheseknieën en de inrichting van een regionale traumaketen. Meer moois zit in de pen. In 2012 opent het Kenniscentrum een vijfde onderzoekslijn Audiologie en Communicatie. Op zich geen vreemde keuze, gelet op de rol die Adelante in deze specialistische zorgvelden speelt in Limburg. Ook op het gebied van kennisdissimilatie staat veel moois in het verschiet, in de vorm van cursussen, scholing, congressen en maandelijkse presentaties onder de noemer van zogenaamde BijZOndeRbijeenkomsten, een acroniem voor Bijeenkomsten Zorg en Onderzoek in het Revalidatienetwerk. Sven Balk: “Wat wij leren en ervaren willen we zo veel mogelijk delen met anderen en daarbij ook weer leren van anderen. Zo wordt wetenschap dienstbaar aan de best mogelijke zorg voor de patiënt.”
Actueel
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Monitoring bij veel onderzoek verplicht sinds 2011
Magna cum fraude V. Schepers, I. Jonkers, C. van Heugten, A. Visser-Meily Recent kwam aan het licht dat hoogleraar sociale psychologie Diederik Stapel op grote schaal fraude heeft gepleegd. Hij heeft in een zeer groot aantal publicaties gebruik gemaakt van gefingeerde data en totaal verzonnen experimenten. Schandalen als deze schaden het vertrouwen in de wetenschap. Ook maakt het weer pijnlijk duidelijk hoe noodzakelijk de naleving van wet- en regelgeving op het gebied van wetenschappelijk onderzoek is. Het mensgebonden onderzoek in Nederland is wettelijk geregeld in de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen (WMO) (www.ccmo-online.nl). Onder de WMO valt al het medisch-wetenschappelijk onderzoek waarin proefpersonen worden onderworpen aan bepaalde handelingen (bv medicatie gebruik) of een bepaalde gedragswijze wordt opgelegd (bv zelfmanagement groep). Onderzoek waar proefpersonen meer op afstand staan, valt buiten de WMO. (http://www.nfu.nl/fileadmin/documents/Kwaliteitsborgingmensgebondenonderzoek.pdf) Al het WMOplichtig onderzoek moet worden getoetst door een Medische Ethische ToetsingsCommissie (METC). Dit betekent echter niet dat niet-WMO-plichtig onderzoek niet aan wettelijke regelgeving en kaders dient te voldoen. Als het u nu al begint te duizelen is dat niet gek. De vereisten waaraan onderzoekers en de onderzoeksprocedures moeten voldoen worden steeds ingewikkelder en uitgebreider. Ook wordt de naleving ervan steeds strikter gecontroleerd. In 2010 heeft de NFU, Nederlandse Federatie van Universitair medische centra, een advies voor kwaliteitsborging van mensgebonden ondezoek uitgebracht om de kwaliteit van Vera Schepers, revalidatiearts, onderzoeker, Afdeling Revalidatie, Ver plegingswetenschap en Sportgeneeskunde, divisie Hersenen, Universitair Medisch Centrum Utrecht Irene Jonkers . kwaliteitsmedewerker mensgebonden onderzoek, divisie
het mensgebonden onderzoek te verbeteren. Dit advies is door de academische centra overgenomen en heeft daarmee ook gevolgen voor deelnemende centra zoals revalidatieinstellingen en -afdelingen. Stel dat een collega-onderzoeker u heeft weten te overtuigen en te enthousiasmeren om mee te doen met bepaald wetenschappelijk onderzoek. U gaat uw team motiveren en ook zij willen mee doen. De METC procedure wordt door de onderzoekers doorlopen. Vervolgens zal de locale uitvoerbaarheid bij u in de instelling getoetst worden. Maar dan bent u er nog niet. Een samenwerkingsovereenkomst moet worden getekend. En dan komen er nog meer papieren, mappen en veel nieuwe soms onduidelijke Engelse termen.
Monitoring Een belangrijke verandering is dat een groot deel van het WMO-plichtige onderzoek gemonitord zal moeten worden. Dit betekent dat uw deelnemende centrum door een onafhankelijke monitor bezocht wordt. Deze functionaris zal de correctheid en betrouwbaarheid van het onderzoek nagaan en de bijbehorende documentatie controleren met als doel het opsporen van systematische fouten die kunnen leiden tot onveiligheid voor proefpersonen en vertekening van onderzoeksresultaten. Hierover worden aan het begin van het onderzoek afspraken gemaakt. Belangrijke zaken die de monitor zal controleren zijn onder andere de informed consent procedure. Is van elke proefpersoon een informed consent aanwezig, is dit op de juiste manier getekend en heeft de proefpersoon voldoende bedenktijd gehad? Ook zal de monitor controleren of de proefpersoon wel aan de in- en exclusie criteria voldoet en of alle verzamelde data terug te vinden is in de brondocumenten (patiëntendossier of onderzoeksdossier).
Hersenen, Universitair Medisch Centrum Utrecht Caroline van Heugten , neuropsycholoog, onderzoeker, School for Mental Health & Neuroscience, Universiteit Maastricht Anne Visser-Meily, revalidatiearts, onderzoeker, Afdeling Revalidatie, Ver plegingswetenschap en Sportgeneeskunde, divisie Hersenen, Universitair Medisch Centrum Utrecht 21
Bovendien moet elk deelnemend centrum in het bezit zijn van een ‘investigator site file’, een klapper waarin allerlei relevante studiedocumenten gearchiveerd zijn. Hieronder vallen bijvoorbeeld de goedkeuringsbrieven, alle versies van het onderzoeksprotocol en
Actueel
de proefpersoneninformatie. Maar ook bevat deze map documenten waarop de hoofdonderzoeker duidelijk aangeeft welke taken aan wie gedelegeerd zijn. Dit heet het ‘delegation log’ en bevat ook de CV’s van betrokkenen. Tot slot zijn er de documenten waarop de geïncludeerde proefpersonen worden bijgehouden en gekoppeld worden aan een studienummer. Dit heet het ‘subject screening, enrolment & identifaction log’. De investigator site file wordt door de hoofdonderzoeker uitgereikt aan het begin van de studie en zal moeten worden bijgehouden door het deelnemend centrum. De monitor zal dit controleren. Kortom, het wordt niet heel anders maar de zaken worden vooral beter geregistreerd en gedocumenteerd. De onderzoeker (veelal de aio) zal moeten zorgen dat alles in orde is en het deelnemend centrum (ziekenhuisafdeling/ revalidatieinstelling) zoveel mogelijk moeten helpen met het in orde maken van alle formulieren, handtekeningen, contracten etc.
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
regelgeving rondom wetenschappelijk onderzoek, want wetenschappelijk onderzoek in de revalidatiegeneeskunde is hard nodig. Voor zowel verklarend als interventieonderzoek hebben we heel veel patiënten, revalidatieteams en revalidatiecentra nodig. Uiteindelijk hebben al die wetten en regels tot doel om enerzijds de proefpersoon te beschermen, maar ook de om wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek te bevorderen. Tegenwoordig hebben de meeste onderzoekers een cursus gedaan om goed op de hoogte te zijn van alle regelgeving en procedures. Na met goed gevolg het examen te hebben afgelegd zijn ze BROK- (Basiscursus Regelgeving en Organisatie voor Klinisch onderzoekers) of GCP- (Good Clinical Practice) gecertificeerd . Samen met de onderzoeker zou het dan ook moeten lukken om – ondanks alle nieuwe wet- en regelgeving – het onderzoek op uw afdeling of in uw team gedegen op te zetten en tot een goed einde te brengen.
Samenvattend Het is erg jammer als revalidatieteams in ziekenhuizen en centra zich laten afschrikken door alle wet- en
Roland Brandwijk met beste poster op VRA-congres Tijdens het najaarscongres van de Vereniging van Revalidatieartsen (VRA) werden 33 posters gepresenteerd. Alle posterpresentaroren hebben tijdens een plenaire bijeenkomst in één minuut de aandacht op hun onderzoek en de poster weten te vestigen. Er bleek veel belangstelling voor deze ‘toetjes’ van het congres. Grote drukte bij de posterborden was het gevolg. De juryleden van de prijs voor de beste posterpresentatie hebben op basis van de posters en presentaties, zowel plenair als individueel, de beste poster uitgekozen. De keuze was unaniem en is gevallen op drs. Roland J. Brandwijk, die samen met mede-auteurs drs. S.R. Hilberink, drs. M. Terburg en dr. M. Roebroeck de poster met als titel Health issues in adults with cerebral palsy; a 10-year follow-up presenteerde. De argumenten van de jury hierbij waren: een heldere en compacte inhoud, goede balans tussen tekst en figuren en een duidelijke klinische boodschap. Roland Brandwijk kreeg van juryvoorzitter en WeCo-lid dr. Judith F.M. Fleuren een certificaat en een bedrag van € 100,- uitgereikt.
22
Juryvoorzitter Judith Fleuren feliciteert Roland Brandwijk met zijn prijs voor beste posterpresentatie.
Actueel
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
MediGrip: de eerste Revalidatie app Ontwikkelingen in de communicatie en de technologie gaan snel. Sommigen van ons zijn net gewend aan een mobiele telefoon, terwijl zich intussen nieuwe mogelijkheden aandienen. Communicatiemiddelen waarbij we niet alleen met elkaar kunnen praten maar ook kunnen sms’en, tweeten, betalen, fotograferen, etc. Deze ontwikkelingen kunnen van betekenis zijn voor vakgebieden zoals de revalidatiegeneeskunde. Een kenmerk van ons vak is dat het breed is wat betreft patiëntencategorieën, maar ook wat betreft organisatievormen en interventies. Het wetenschappelijk onderzoek op ons vakgebied is mede daarom uitgebreid en over vele subdomeinen verdeeld. Het is voor een revalidatiearts of AIOS praktisch onmogelijk om alle recente ontwikkelingen op het vakgebied bij te houden. Op deze wijze ontstaat er een kloof tussen de onderzoekswereld binnen de revalidatiegeneeskunde en de dagelijkse praktijk. Met dit probleem in het achterhoofd is de smartphone-applicatie MediGrip ontwikkeld. GRIP staat voor ‘Getting Research Into Practice’, terwijl Medi aangeeft dat het een applicatie is uit de medische sector. MediGrip is te vergelijken met een scheurkalender waarbij elke dag een boodschap wordt overgebracht aan de lezer. Deze krantenkop bevat de essentiële boodschap uit een recent wetenschappelijk artikel op het brede gebied van de revalidatiegeneeskunde en aanpalende vakken. Op de virtuele achterzijde van de bladzijde wordt
23
commentaar gegeven of een uitleg over het desbetreffende wetenschappelijke artikel, met vervolgens een verwijzing naar de auteurs, de oorspronkelijke titel en het tijdschrift. De editors van MediGrip hopen op deze wijze 365x per jaar een stukje recent wetenschappelijk onderzoek te kunnen presenteren aan de collegae die hun handen vol hebben aan patiëntenzorg, opleiding en bureaucratie. De MediGrip applicatie is te volgen op de website www.medigrip.nl of www.medigrip.org en de applicatie is voor androidgebruikers te downloaden in de App Store van Android. Het is de bedoeling de applicatie ook zo snel mogelijk te kunnen aanbieden voor de I-phone. Het specialisme revalidatiegeneeskunde heeft in het verleden laten zien dat zij bij vele ontwikkelingen voorop willen en kunnen lopen. De applicatie MediGrip hoopt ook daarvan een voorbeeld te kunnen zijn. H.J. Stam
Actueel
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
De richtlijnen binnen de VRA S. van Manen Richtlijnen zijn belangrijk voor artsen en andere zorgverleners om een keuze te maken bij de behandeling; zij geven ondersteuning bij hun handelen. Landelijke richtlijnen moeten evidence-based zijn. Er wordt door veel leden van de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA) gewerkt om landelijke evidence-based richtlijnen te ontwikkelen. Daarnaast laat dit artikel zien hoe de VRA betrokken is bij de ontwikkeling en implementatie van richtlijnen waar de VRA aan deelneemt.
Landelijke evidence-based richtlijnen Richtlijnen zijn landelijk geldende, vakinhoudelijke aanbevelingen voor optimale zorg voor een patiënt. De richtlijnen worden opgesteld met wetenschappelijke onderbouwing en landelijke richtlijnen moeten evidence-based zijn. Evidence based medicine is het expliciet, oordeelkundig en consciëntieus gebruikmaken van het best beschikbare bewijs voor het maken van een keuze bij de behandeling van een patiënt. Dit alles gegeven de stand van de (medische) wetenschap van dat moment. Evidence-based medicine is voornamelijk gebaseerd op resultaten die zijn verkregen uit gecontroleerde klinische onderzoeken, zoals dubbelblinde tests, randomized controlled trials (RCT) en meta-analyses van zulke RCT’s. Voor vrij veel algemeen toegepaste behandelingen bestaat echter maar weinig of zelfs helemaal geen wetenschappelijk bewijs. Omdat zorg vaak complex is en binnen verschillende disciplines een behandeling plaatsvindt, is een multidisciplinaire aanpak van belang. Daarom nemen afgevaardigden van verschillende wetenschappelijke verenigingen deel en zijn ook patiëntvertegenwoordigers betrokken bij de richtlijnontwikkeling Richtlijnen hebben tot doel de medische kwaliteit te verbeteren, de inter-doktervariatie terug te dringen en de hoeveelheid literatuur die over een bepaald onderwerp aanwezig is in kaart te brengen. Landelijke richtlijnen kunnen, en moeten, op lokaal niveau in protocollen worden vertaald. Een protocol is een binnen de lokale beroepsgroep beschreven proces, rekening houdend met de specifieke lokale/ regionale klinische situatie.
Drs. Sandra van Manen Revalidatiearts AMC, Amsterdam Voorzitter commissie richtlijnen VRA 24
Het tot stand komen van een richtlijn Na 1990 is er gestart met het ontwikkelen van richtlijnen. Er is een continue ontwikkeling met initiatieven voor het maken van richtlijnen. Vanuit de Orde van Medisch Specialisten wordt dit ook gestimuleerd (zie ‘Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0’, ook te vinden op www.revalidatiegeneeskunde.nl/kwaliteit). Als er vanuit een wetenschappelijke vereniging of een arts of paramedicus een wens is om de beste behandeling van een ziektebeeld vast te leggen binnen een richtlijn wordt er een werkgroep gevormd met meerdere professionals en wordt er vervolgens financiering gezocht. Binnen de wetenschappelijke verenigingen wordt dat vaak verkregen via de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). Wanneer deze financiering rond is volgt er een langdurig traject waarbij de werkgroep een richtlijn maakt die wordt opgebouwd uit verschillende hoofdstukken met aanbevelingen en conclusies. Na het tot stand komen van de concept richtlijn is er een commentaarfase waarbij aan een ieder wordt gevraagd om te reageren en commentaar te geven. Dit is een belangrijke stap omdat hierbij de inbreng en kennis van andere medisch specialisten, paramedici, verpleegkundigen en anderen van buiten de werkgroep wordt gevraagd. De commentaarfase wordt ook wel eens doorlopen met een symposium om de aanbevelingen en conclusies naar buiten te brengen en professionals in de gelegenheid te stellen de discussie aan te gaan. Zo is
Actueel
er door de werkgroep die de Richtlijn Amputatie en Prothesiologie heeft ontwikkeld op12 oktober 2011 een symposium georganiseerd. Hierbij waren behalve revalidatieartsen ook andere medisch specialisten, orthopedisch instrumentmakers en vertegenwoordigers van patiënten aanwezig. Nadat het commentaar wordt verwerkt zullen de wetenschappelijke verenigingen akkoord geven door middel van een autorisatie. Onder autorisatie van een richtlijn wordt verstaan, dat er een keurmerk, kwaliteitsgarantie aan wordt gegeven. De richtlijnen zijn na een aantal jaren weer aan vernieuwing toe. Vooral wanneer er nieuwe onderzoeken zijn met nieuwe uitkomsten moeten richtlijnen worden aangepast. Dat gebeurt eens in de paar jaar.
Implementatie Het is zeer onwaarschijnlijk is dat alleen het ontwikkelen van richtlijnen de dagelijkse praktijk zal beïnvloeden. Daarom moet de kloof tussen de autorisatie van de richtlijn en het ermee werken in de zorg worden verkleind. Er wordt moeite gedaan om de richtlijnen zo goed mogelijk bekend te maken bij de professionals.
VRA: deelnemen aan richtlijnen Een groot aantal VRA leden heeft de afgelopen jaren geparticipeerd in het ontwikkelen van verschillende landelijke richtlijnen. Er zijn richtlijnen die onder verantwoordelijkheid van de VRA zijn of worden gemaakt. Er zijn ook richtlijnen die onder andere verenigingen vallen, maar waar wel iemand vanuit de VRA aan deelneemt om op deze manier ook de input vanuit de revalidatiegeneeskunde te waarborgen. Deze VRA leden maken vaak deel uit van de geaccrediteerde werkgroepen die zich met de betreffende diagnose of aandoening bezighouden. Er zijn ondertussen landelijk vanuit alle beroepsgroepen al meer dan 350 richtlijnen. Hierbij is de VRA bij meer dan 40 richtlijnen betrokken. Voor een overzicht verwijs ik naar onderstaande websites. Op dit moment zijn er 7 richtlijnen die onder auspiciën van de VRA zijn of worden gemaakt. • Amputatie en Prothesiologie • Behandeling spasticiteit bij kinderen met Cerebrale Parese • CRPS I • Diagnostiek en behandeling loopstoornissen bij kinderen met Spina Bifida • Neuropsychiatrische gevolgen van (niet aangeboren) hersenletsel • Oncologische revalidatie • Orthesen naar maat bij patiënten met neuromusculaire aandoeningen aan het bewegingsapparaat
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Ten aanzien van implementatie proberen we de richtlijnen binnen de VRA ledenvergaderingen aan de leden bekend te maken. Ook doen we dat via e-mail en Nieuwsbrieven. Daarnaast willen we zoveel mogelijk de richtlijnen binnen de basiscursussen zien, zodat ook de revalidatieartsen in opleiding op de hoogte zijn van de evidence-based richtlijnen die er zijn voor de revalidatiegeneeskunde. De kwaliteitsvisitaties die op de werkplekken van revalidatiecentra en ziekenhuizen worden gehouden vragen naar het gebruik van richtlijnen. De commissie richtlijnen van de VRA bekijkt of de richtlijnen correct de commentaarfase en autorisatiefase doorlopen. Ze publiceert overzichten van de bestaande en de te ontwikkelen richtlijnen. De commissie moet de huidige richtlijnen kenbaar te maken binnen de VRA en probeert het gebruik te stimuleren. In de richtlijncommissie bevinden zich VRA leden uit de geaccrediteerde werkgroepen en een afgevaardigde van de Scholingscommissie en de Commissie Kwaliteit van de VRA.
Tot slot Het is voor de revalidatiegeneeskunde heel belangrijk dat er richtlijnen worden gemaakt en net zo belangrijk dat deze door de professionals worden gebruikt bij hun behandeling. Dit zorgt ervoor dat de patiënt de behandeling krijgt die het best bewezen is, en waarborgt tevens uniformiteit van de behandeling op verschillende locaties in Nederland.
Inbreng revalidatieartsen belangrijk Wanneer de richtlijnen gebruikt worden binnen de revalidatiegeneeskunde is het van belang dat de revalidatieartsen ook inbreng hebben binnen de ontwikkeling van de richtlijnen. Daarom is het zo belangrijk dat men in de commentaarfase de richtlijn leest en mogelijk advies of commentaar inbrengt ten aanzien van adviezen en conclusies uit de concept richtlijn. De indruk van de commissie richtlijnen is dat er nog beperkt door VRA leden commentaar wordt geleverd. Ook implementatie binnen de dagelijkse praktijk moet gestimuleerd worden. Daarom zal er in de komende nummers van NTR steeds een richtlijn inhoudelijk besproken worden.
Waar zijn de richtlijnen te vinden www.cbo.nl www.kwaliteitskoepel.nl www.revalidatiegeneeskunde.nl/kwaliteit
25
Actueel
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Prof. dr. Arie Prevo benoemd tot erelid VRA Het bestuur van de Vereniging van Revalidatieartsen (VRA) heeft besloten om een erelid te benoemen. Vanwege de bijdrage die hij heeft geleverd aan de revalidatiegeneeskunde is prof. dr. A.J.H. Prevo deze eer te beurt gevallen. In de ledenvergadering van de VRA op 3 november 2011 werd Arie Prevo door voorzitter Juan Martina naar voren geroepen en toegesproken.
Een korte levensloop Arie Prevo promoveerde in 1979 op het onderwerp Spastische parese en revalidatie met als promotoren prof. dr. S.I. Visser, prof. dr. J.H.A. van der Drift en drs. B.D. Bangma. Van 1997 tot 2003 was hij hoogleraar in Utrecht, waar hij na zijn afscheid werd opgevolgd door prof. dr. Eline Lindeman. Binnen de VRA wordt Arie vooral geroemd om zijn rol in de verschillende ZonMw onderzoeksprogramma’s op het gebied van revalidatieonderzoek. Hij heeft als programmaleider aan de basis gestaan van PERRIN (Pediatric Rehabilitation Research in the Netherlands). Ook na zijn emeritaat bleef hij actief in de ZonMw onderzoeksprogramma’s. Hierdoor kwam er uiteindelijk financiering voor vijf grote landelijke onderzoeksprojecten, waardoor de volgende projecten konden worden uitgevoerd: - CVA (EXPLICIT) - NMA (FACTS-2-NMD) - Kinderen met Cerebrale Parase (Learn 2 Move) - Dwarslaesie (Herstel van Mobiliteit) - MS (Trefams)
Met het overhandigen van een certificaat bekrachtigt voorzitter Juan Martina het VRA erelidmaatschap van Arie Prevo. 26
Er wordt nu nagedacht over een derde onderzoeksprogramma, waarvoor Arie samen met prof. dr. G.A.M. (Trudi) van den Bos de meningen uit het werkveld inventariseerde. Op dit moment worden potentiële subsidiegevers gepolst. In een tijd van bezuiniging (‘Durven kiezen’ in 2000) wist Arie Prevo het voor elkaar te krijgen dat Utrecht gebruik kon maken van de (tijdelijke) infrastructurele subsidies van ZonMw voor de verankering van revalidatieonderzoek in Utrecht. Met het Kenniscentrum Revalidatiegeneeskunde Utrecht, een samenwerkingsverband van het UMCU en revalidatiecentrum De Hoogstraat, worden daar nog steeds de vruchten van geplukt. Voorzitter Juan Martina feliciteert Arie Prevo met zijn benoeming tot levenslang erelid van de vereniging en overhandigt hem een certificaat.
Actueel
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Beste presentaties op VRA-congres beloond met prijzen Het najaarscongres van de Vereniging van Revalidatieartsen werd dit jaar gehouden op 3 en 4 november in Ermelo. Tijdens deze twee dagen waren er drie sessies met free papers, met in totaal 18 oral presentation. Aan het einde van dit congres werden dit jaar maar liefst twee prijzen uitgereikt voor de beste presentaties van de vrije voordrachten. Naast de jaarlijkse prijs van € 250,- voor de beste voordracht was er deze keer ook een prijs voor de beste presentatie door een aios. Deze laatste prijs werd beschikbaar gesteld door de ESPRM en betreft de reis- en verblijfskosten naar het ESPRM-congres dat van 28 mei tot 1 juni wordt gehouden in Thessaloniki, Griekenland, waar de winnende presentatie mag worden gegeven. De prijzen werden uitgereikt door juryvoorzitter en WeCo-lid dr. ir. J.H. (Jurriaan) de Groot.
Beste free paper presentatie De prijs van € 250,- voor de beste presentatie van de vrije voordrachten werd toegekend aan dr. T.W.J. (Thomas) Janssen voor zijn bijdrage: Gluteal Blood Flow and Oxygenation During Pressure Relief Movements and Muscle Activation in Wheelchair Users, met mede-auteurs M. Zwinkels, T. van Dijk en C.A.J. Smit. Thomas Janssen presenteerde een onderzoek naar het effect van drukontlastende bewegingen en elektrostimulatie van bil- en bovenbeenspieren bij mensen met een dwarslaesie met als het doel het risico op doorzitplekken te verminderen. Hierbij werden de lokale zitdrukverdeling, de doorbloeding en de zuurstoftoevoer in de spier gemeten. Zowel drukontlastende bewegingen als elektrostimulatie kunnen leiden tot verminderde druk en betere doorbloeding.
Aios Willemijn van Gils is de gelukkige winnaar van de ESPRMprijs en wordt uitgenodigd om in Griekenland haar voordracht te presenteren. 27
Juryvoorzitter dr. Jurriaan de Groot reikt een certificaat en het bijbehorende geldbedrag uit aan de winnaar van de prijs voor de beste voordracht 2011, dr. Thomas Janssen. Het effect van elektrostimulatie is echter nog niet eenduidig te voorspellen en daarom nog geen alternatief voor de drukontlastende bewegingen. Voor belangstellenden is de presentatie de downloaden op www.reade.nl.
Extra ESPRM-prijs De arts in opleiding drs. W. (Willemijn) van Gils is door de jury van de WeCo uitgekozen om haar presentatie in Thessaloniki, Griekenland te laten zien. Hiervoor ontvangt zij een vliegticket en kan het congres van 28 mei tot 1 juni 2012 bijwonen. De bijdrage van Willemijn is getiteld: Sensibility of the stump in adults with acquired upper extremity amputation en de medeauteurs zijn: dr. H.A. Reinders-Messelink, drs. G.A. Balk en prof. dr. C.K. van der Sluis. Willemijn van Gils heeft een onderzoek gedaan naar patiënten met een armamputatie. Zij presenteerde op overzichtelijke wijze de sensibiliteit op de stomp van de arm bij kinderen met aangeboren reductiedefect in vergelijking tot de contralaterale arm, en de associatie met het dragen van een prothese. Haar bevindingen waren dat de sensibiliteit niet of nauwelijks verschilt tussen beide armen, maar dat het dragen van een prothese mogelijk wel tot een verandering leidt.
Actueel
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Honory research fellow prize 2011 voor prof. dr. Frans Nollet Van 31 augustus tot 2 september werd in Kopenhagen het eerste driedaagse Europees congres Post Polio Syndrome A Challenge of Today gehouden. Met 330 deelnemers uit 25 landen en van alle continenten kan het congres een groot succes worden genoemd. Tot zijn grote verrassing ontving prof. dr. Frans Nollet, hoogleraar revalidatiegeneeskunde, aan het einde van het congres de ‘Honory research fellow prize 2011’ van de Danish Polio Society PTU. Deze prijs wordt niet jaarlijks uitgereikt, maar alleen als de verdiensten van een kandidaat naar de maatstaven van de commissie van voldoende belang worden geacht voor de poliozorg. Op internationaal niveau zijn er op het gebied van het Post Polio Syndroom drie belangrijke doelstellingen voor de toekomst: 1. Meer onderzoek entameren door internationale netwerkvorming waarvoor een EU COST aanvraag wordt voorbereid. 2. Een platform creëren voor ontmoeting. Hieraan wordt vormgegeven door het organiseren van een tweejaarlijks Europees congres dat toegankelijk is voor deelnemers uit de hele wereld. Het streven is om het volgende en tweede congres in Nederland te organiseren. 3. Aansluiting zoeken bij het WHO Polio eradiction program en de kennistransfer naar ontwikkelingslanden te maken. Ondertussen bouwt het AMC, onder leiding van Frans Nollet, de patiëntenzorg en de patiëntgebonden research op het gebied van Post Polio Syndroom verder uit tot een landelijk Post Polio Expertisecentrum. De Raad van Bestuur van het AMC heeft voor dit jaar financiering toegezegd. Daarmee is groen licht gegeven voor het versterken van de positie van het AMC als hét verwijscentrum voor patiënten met de late gevolgen van polio.
28
Met het bronzen sculptuur voor zich spreekt Frans Nollet een dankwoord uit. De diagnose en behandeling van post polio vragen een multidisciplinaire aanpak, waarvoor veel ervaring en kennis nodig is. Het expertisecentrum wordt één loket. Voordat de patiënt voor het eerst het ziekenhuis bezoekt wordt met behulp van een vragenlijst ingeschat welke medisch specialisten de patiënt moet zien en welk onderzoek nodig is. Dit wordt allemaal op één dag gepland. Op een andere dag wordt het revalidatietraject gepland. Dan ziet de patiënt de revalidatiearts, maar ook een fysiotherapeut, een ergotherapeut, een maatschappelijk werker en zo nodig een psycholoog. Aan het eind van de dag krijgt de patiënt een revalidatieadvies. De daaruit volgende behandelingen kunnen — indien nodig — dichter bij de woonplaats van de patiënt worden uitgevoerd. Frans Nollet wil daarvoor een netwerk vormen met revalidatiecentra in het land. Voor het uitvoeren van deze plannen is extra capaciteit nodig en dat betekent extra investeringen. Daarmee verwacht Nollet niet alleen de zorg verder te verbeteren en het onderzoek een extra impuls te geven, maar ook de huidige wachttijd van drie maanden aanzienlijk korter te kunnen maken.
Actueel
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Ben Drentje winnaar Van Hoytematrofee 2011 Totaal verrast was drs. B. (Ben) Drentje toen bleek dat hij de winnaar was van de Van Hoytematrofee 2011. Daar had hij niet op gerekend. Zelfs niet toen een collega plotseling vrijwillig afzag van het bijwonen van het congres, zodat hij niet langer de ‘pineut’ was om achter te blijven op de afdeling. Ben Drentje is door de jury van de Van Hoytematrofee, bestaande uit een afgevaardigde van het bestuur, het Concilium, de WeCo en de winnaar van vorig jaar, uitgekozen voor deze eervolle prijs. De Van Hoytematrofee wordt jaarlijks toegekend aan het VRA-lid dat zich het afgelopen jaar met betrekking tot de revalidatiegeneeskunde bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt in woord en geschrift. Voor Ben Drentje geldt dat hij zich niet alleen het afgelopen jaar bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt, maar zelfs de afgelopen 16 jaar! Naast zijn werk als revalidatiearts is hij sinds 1995 als redactielid betrokken bij het toenmalige Revalidata, de voorloper van het Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde (NTR). In 2001 nam hij het stokje over van J.C. (Hans) Jongbloed en werd eindredacteur/hoofdredacteur. Zelfs het huidige logo van de VRA komt bij Ben Drentje vandaan. VRA voorzitter Juan Martina prijst Ben voor zijn visie en de wijze waarop Revalidata is omgebogen naar een meer wetenschappelijk NTR, met een
29
Revalidatiearts en hoofdredacteur Ben Drentje neemt de Van Hoytematrofee in ontvangst van voorzitter VRA Juan Martina. nieuwe lay-out en een sturende redactie. Het is een visitekaartje voor de vereniging. Inmiddels heeft Ben besloten over een afzienbare tijd te gaan afbouwen als hoofdredacteur. Voor het bestuur was dit daarom het uitgelezen moment om Ben’s werk en inzet voor de VRA te belonen met deze trofee. Ben ontvangt uit handen van de voorzitter de Van Hoytema wisseltrofee. Gelukkig was zijn naam al gegraveerd, want de bescheiden hoofdredacteur zou de trofee het liefst delen met de volledige redactie van NTR.
Actueel
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Sabine ten Berge wint Livit-trofee 2011 Drs. Sabine ten Berge, tot december 2010 arts in opleiding in het circuit Groningen, werd tijdens de najaarsvergadering van de VRA op donderdag 3 november uitgeroepen tot winnaar van de Livit-trofee. Deze wisseltrofee wordt door het Concilium van de Vereniging van Revalidatieartsen jaarlijks toegekend aan een aios revalidatiegeneeskunde die zich tijdens de opleiding op wetenschappelijk terrein bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt voor het vakgebied. Helaas was Sabine niet in de gelegenheid om de trofee persoonlijk in ontvangst te nemen. De honneurs werden waargenomen door opleider en collega C.G.M. (Karel) Maathuis. Marc van Willigen van Livit reikte de nieuwe Livit-trofee uit. Sabine heeft in de periode als arts in opleiding tot revalidatiearts (december 2006 - december 2010) met veel enthousiasme wetenschappelijk onderzoek verricht in het Centrum voor Revalidatie UMC Groningen. Dit betrof een onderzoek naar het effect van duimspalkjes op de handfunctie bij kinderen met een unilaterale spastische cerebrale parese. Het onderzoek deed zij in samenwerking met A.M. Boonstra, N. Haga, M. Hadders-Algra, P.U. Dijkstra en C.G.B. Maathuis. De nieuwe Livit-trofee en het bijbehorende prijzengeld van € 500,- worden ter beschikking gesteld door Livit Orthopedie.
30
Opleider Karel Maathuis nam de nieuwe Livit-trofee 2011 namens Sabine ten Berge in ontvangst van Marc van Willigen van Livit. De drie andere genomineerden waren: • Miriam Helmus: aios circuit Groningen (tot 3/2011), onderzoek: chronic muscoskeletal pain; • Hanneke van Duijnhoven: aios (2e jaar) circuit Nijmegen, onderzoek: CVA, balansregulatie en valproblematiek; • Laura Bonouvrie: aios (2e jaar) circuit Amsterdam (VUMC), onderzoek: ITB-behandeling bij kinderen.
Actueel
2011|6
31
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
van de kerngroep
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Wordt het al BETER? L. Corsel en N. van Merendonk Recent werd het nieuwe opleidingsplan BETER gelanceerd. De kerngroep inventariseerde onder haar AIOS de huidige stand van zaken ten aanzien van het opleidingsplan, het gebruik van het E-portfolio en de verscheidene beoordelingsmomenten. Helaas is de vragenlijst niet door alle circuits ingevuld en zijn niet alle vragen door iedereen beantwoord. We hebben toch getracht om een beeld te schetsen van de huidige stand van zaken van de implementatie van BETER.
Opleidingsplan In het afgelopen jaar is er in de helft van alle opleidingscircuits een lokaal opleidingsplan gerealiseerd door de AIOS en hun opleiders. De andere opleidingscircuits zijn hiermee nog bezig. Per 1 januari 2011 moeten alle opleidingsplekken het opleidingsplan kunnen overleggen. Over twee jaar, dus per 1 januari 2013 moeten alle opleidingsplekken kunnen aantonen dat het nieuwe opleidingsplan geïmplementeerd is en hoe dit geëvalueerd wordt. Het nieuwe opleidingsplan BETER sluit goed aan bij het oude opleidingsplan. Een van de nieuwe onderdelen van het opleidingsplan is het volgen van een keuzestage op een willekeurig gebied. Dit is momenteel mogelijk in Enschede, Groningen, Nijmegen, Utrecht en Leiden/Den Haag. De keuzestages variëren van gespecialiseerde spreekuren tot het meelopen met consulenten kinderneurologie of kinderorthopedie.
Toetsing & Portfolio Voor het toetsen van de AIOS zijn er verschillende mogelijkheden, waaronder de Korte Praktijk Beoordeling (KPB) en de 360 graden feedback. De Korte Praktijk Beoordeling is een korte beoordeling van een situatie in de dagelijkse praktijk, waarop zowel door de AIOS als de supervisor feedback wordt gegeven. Deze Korte Praktijk Beoordelingen kan zowel worden geïnitieerd door de AIOS als door de opleiders. Bij vrijwel alle opleidingscircuits vinden deze beoordelingen gemiddeld een keer per maand of vaker plaats, conform de opleidingseisen. Slechts in 1 circuit vindt dit minder dan een keer per maand plaats. De 360 graden feedback, een feedback systeem waarbij een AIOS beoordeeld wordt door alle mensen met wie hij/zij samenwerkt (revalidatiearts, paramedici, AIOS-collega, secretariaat, psychoso32
ciale collega’s, eventueel patiënten) is een nieuw onderdeel van het opleidingsplan BETER. Binnen vier circuits wordt er een keer per 6 maanden een 360 graden feedback gedaan, in zes circuits is dit een maal per 12 maanden en in 3 circuits is dit nog nieuwe instrument nog niet ingezet. Met name de verwerking van de anoniem verzamelde gegevens van alle betrokkenen en de uitwerking hiervan, vraagt veel werk. Een digitale versie van de 360 graden beoordeling zal het afnemen van de 360 graden beoordeling vergemakkelijken en er waarschijnlijk voor zorgen dat deze beoordeling frequenter afgenomen wordt. Voor de persoonlijke ontwikkeling van de revalidatiearts in opleiding en voor het longitudinale lijnleren wordt er overal gebruik gemaakt van het portfolio. Vanaf 1 januari 2012 is het gebruik van het Electronisch Portfolio verplicht voor alle AIOS die korter dan twee jaar in opleiding waren op 1 januari 2011. De meeste AIOS hebben al kennis gemaakt met het Electronisch portfolio, maar het ‘papieren’ portfolio wordt voorlopig nog voornamelijk gebruikt. In
van de kerngroep
2011|6
7 van de circuits wordt er per stage een individueel opleidingsplan gemaakt. In 8 circuits wordt er per half jaar (per stage) een reflectieverslag gemaakt om het lijnleren van de AIOS te bevorderen.
Kennistoets In Rotterdam, Leiden en Den Haag werd de kennis van de AIOS elk half jaar getest met een kennistoets. Voor de andere AIOS was dit fenomeen nieuw. 1 juli jongstleden namen alle AIOS deel aan de landelijke kennistoets over kindergeneeskunde. Vanaf nu zal er elk half jaar een toets plaatsvinden over een bepaald onderwerp dat gerelateerd is aan de basiscursussen. In 5 circuits waren er enkele revalidatieartsen die zo sportief waren om deel te nemen aan de toets. Op 9 december 2011 zal de volgende kennistoets plaatsvinden.
Critically Appraised Topic In het kader van het beoefenen van Evidence Based Medicine, is het belangrijk om op een doeltreffende en efficiënte manier wetenschappelijk informatie te kunnen opzoeken over een variëteit aan onderwerpen. Het gestructureerd opzoeken van informatie
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
aan de hand van een klinische vraag is, in de vorm van een Critically Appraised Topic, een verplicht onderdeel van de opleiding geworden. In circa de helft van de circuits heeft er scholing van AIOS en supervisoren plaatsgevonden over Critically Appraised Topics. In ongeveer de helft van de circuits wordt een keer per half jaar een CAT verricht en voorgedragen, binnen 1 circuit vindt dit nog niet plaats en in de overige circuits jaarlijks. Concluderend kunnen we zeggen dat er hard aan wordt gewerkt om het nieuwe opleidingsplan BETER te implementeren. Verschillende facetten van het opleidingsplan BETER, zoals de 360 graden feedback, de Korte Praktijk Beoordeling en de Critically Appraised Topic, zijn al onderdeel geworden van de opleiding op de meeste opleidingsplekken. Het lokale opleidingsplan is nog niet gerealiseerd op alle opleidingsplekken. In 2013 zal geëvalueerd worden of de implementatie van BETER op lokaal niveau geslaagd is. Om op 1 januari 2013 aan de opleidingseisen te voldoen, moet er binnen de verschillende circuits het een en ander gerealiseerd worden.
Dynasplint® dynamische neurologische spalken.
Voor patiënten met: CVA, MS, Hersenletsel, Ruggenmergletsel, Cerebrale Parese, Spina Bifida en andere neurologische aandoeningen. Voor volwassenen, kinderen en baby’s. Een Dynasplint Neurologische Spalk kosteloos 30 dagen proberen? Neem contact met ons op:
www.dynasplint.nl
Dynasplint Europe, De Koumen 82, 6433 KE HEERLEN Tel. 045-5230418 Email:
[email protected] 33
Toets uw kennis
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Toets uw kennis Vanuit het nieuwe kaderbesluit en het opleidingsplan BETER zijn er verplichtingen opgelegd met betrekking tot het toetsen van de aios. Zo is het onder andere verplicht om een kennistoets af te nemen. Het Concilium heeft ervoor gekozen om deze landelijke kennistoets te laten aansluiten bij de kennistoets zoals die al enkele jaren wordt afgenomen in de opleidingscircuits Rotterdam en Den Haag. De landelijke kennistoets wordt tweemaal per jaar gehouden en bestaat uit 50 multiple choice vragen met steeds 5 antwoordmogelijkheden. De te toetsen onderwerpen sluiten aan bij het landelijke bij- en nascholingsprogramma zoals dat door de scholingscommissie wordt georganiseerd. Een AIOS zal tijdens zijn opleiding gedurende 3 jaar in totaal 6 kennistoetsen maken. De vragen zijn in het Engels gesteld om aan te sluiten bij de leerboeken en als voorbereiding op het Europees examen, waaraan een revalidatiearts of AIOS vrijwillig kan deelnemen. Een van de belangrijkste doelstellingen van het afnemen van de kennistoets is: inzage krijgen in de aanwezige kennis van de AIOS en het toepassen ervan. In het kader daarvan wordt in de toets ook verwezen naar literatuur die tijdens de landelijke bij- en nascholingscursussen gebruikt wordt. Onlangs, op 9 december, is er weer een landelijke kennistoets gehouden. De data van de kennistoetsen in 2012 zijn 8 juni en 14 december. Meer informatie hierover is te vinden op de website www.revalidatiegeneeskunde.nl. Om de lezers van NTR een indruk te geven van de aard van de toetsvragen volgen hierna tien toetsvragen, die in een eerdere toets zijn gebruikt.* De antwoorden op de vragen staan vermeld op pag 45 van dit nummer van NTR. 1. III.1.15 Which of the following statements about cognitive impairments is NOT correct? a) in spina bifida IQ ranges between 50-60 b) in spina bifida performal IQ is lower than verbal IQ c) in spina bifida non-verbal communication is weaker (in cases of hydrocephalus) d) in spina bifida attention regulation can be affected e) in spina bifida mathematics are often a problem Source: Kinderrevalidatie, Meibergen-de Regt MJ, Kon.v.Gorcum 2009 p.112 34
2. III.2.17 Which of the following symptoms is NOT a “deficit symptom” in CP? a) paresis b) decrease of selective movement c) increased fatigue of muscles d) spasticity e) decreased co-ordination Source: Kinderrevalidatie, Meibergen-de Regt MJ, Kon.v.Gorcum 2009, p.259 3. III.2.24 Which of the following statements of/about CP children is NOT correct? a) after selective dorsal rhizotomy sensibility remains intact b) the prevalence of hip luxation in CP children ranges between 2,5 and 10% c) Botuline Toxine A has an effect on spasticity but not on strength d) incontinence for urine and feces is a side effect of Botuline Toxine A in 2 à 3% e) decrease of propriocepsis is a side effect of selective dorsal rhizotomy Source: Kinderrevalidatie, Meibergen-de Regt MJ, Kon.v.Gorcum 2009, p.288-290 4. III.2.50 What means GMFCS in children with CP? a) General Mobility For Children with Spasticity b) Gross Motor Functioning Classification Scale c) Global Movement Following Chronic Spasticity d) General Measurement of Functionality in Child Spasticity e) Gender Modified Fat Coagulation System Source: H.J. Stam 5. II.2.53 What is the main advantage of Phenol blocks in the treatment of spasticity? a) it must be injected into motor points of involved muscle b) effects lasts 4-12 months c) it is painless d) it takes more skill to administer e) effects are always transient Source: Braddom, sh, p.1256 (3de ed.)
Toets uw kennis
2011|6
6. III.3.5 For what substance children with MMC have an increased risk of allergy? a) laxantia b) antibiotics c) pollen d) pets e) latex
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
9. III.6.10 Which of the following symptoms is NOT related to Minor Neurological Dysfunction? a) minor diffuse hypotonia b) general hypertonia c) fluctuating muscle tone d) Babinsky reflex e) asymmetric abdominal skin reflex
Source: Kinderrevalidatie. Meihuizen-de Regt MJ. Kon.v.Gorcum 2009, p.339
Source: Kinderrevalidatie 2009, p.504 10. III.6.11 The Movement-ABC is a diagnostic instrument in DCD. What does it measure? a) balance and ball skills b) handwriting c) ADL d) cognitive level e) walking speed
7. III.3.64 What is the correct first choice approach of constipation or fecal incontinence in MMC patients? a) home bowel washout b) a diet c) laxantia d) digital stimulation e) biofeedback training
Source: Kinderrevalidatie 2009, p.509
Source: Kinderrevalidatie, Meihuizen-de Regt MJ, Kon.v.Gorcum 2009, hfst. 15
* De toetsvragen zijn samengesteld door prof. dr. H.J. Stam.
8. III.4.7 Which of the following statements on congenital disorders of arm/hand is NOT correct? a) a prosthetic hand has inferior fixation than a hook b) opening a prosthetic hand costs more energy than opening a hook c) surgical corrections with consequences for movement patterns should take place before the child is 6 years old d) the stump of a transversal reduction defect often has a reduced temperature e) sensibility(two-point discrimination) in a congenital stump is similar to finger tips of the normal hand
De antwoorden staan vermeld op pagina 45.
Source: Kinderrevalidatie, Meibergen-de Regt MJ, Kon.v.Gorcum 2009, p.420-430
35
Signalementen
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Piraten Maartenskliniek naar tien nieuwe revalidatiecentra Veel kinderen met een aangeboren hersenbeschadiging gebruiken hun linker- of rechterarm en -hand minder vaak en minder goed. Om deze kinderen op een speelse manier te stimuleren die arm te gebruiken, heeft de Sint Maartenskliniek de Piratengroep. Deze wetenschappelijk bewezen behandeling wordt tot 2013 ingevoerd in tien kinderrevalidatiecentra verspreid over Nederland. Het Piratengroepprogramma duurt acht weken. Tijdens het programma komen kinderen in de leeftijd van tweeënhalf tot acht jaar drie middagen per week naar het revalidatiecentrum. Daar spelen ze dat ze piraat zijn en gewond zijn geraakt aan hun ‘goede’ arm. Deze arm moet daarom in een mitella. Door spel en oefeningen leren ze spelenderwijs hun aangedane arm beter te gebruiken. Ook thuis oefenen de kinderen met hun aangedane arm in de mitella.
Wetenschappelijk bewezen In 2010 promoveerde Pauline Aarts, ergotherapeute, onderzoeker en hoofd van de afdeling peuterrevalidatie van de Maartenskliniek, op onderzoek naar
de effectiviteit van de Piratengroep. Omdat de effectiviteit van de behandeling wetenschappelijk was bewezen, sprong het licht op groen voor verdere uitbreiding naar andere revalidatiecentra. Na het succes in de Maartenskliniek Nijmegen rolt Aarts nu, met financiering van de branchevereniging Revalidatie Nederland, de Piratengroep verder uit. In tien kinderrevalidatiecentra in Nederland wordt in de komende twee jaar het behandelprogramma geïntroduceerd. De behandelteams gaan in hun eigen revalidatiecentrum volgens de vastgestelde kwaliteitscriteria van de Maartenskliniek werken. Inmiddels hebben de eerste drie centra met interesse zich gemeld. In 2012 start de Maartenskliniek met het opleiden van deze teams.
Website over voeding bij neuromusculaire aandoeningen online Het netwerk Diëtisten voor Spierziekten (DvS) heeft dit najaar een website gelanceerd over voedingsaspecten bij neuromusculaire aandoeningen (nma) ofwel spierziekten, www.dietistenvoorspierziekten.nl. De site is toegankelijk voor professionals èn voor mensen met een spierziekte. Er bestaat geen dieet voor spierziekten. Wel zijn er een aantal voedingsgerelateerde problemen die secundair kunnen ontstaan. Deze zijn het gevolg van het minder tot niet kunnen bewegen. Denk dan bijvoorbeeld aan gewichtstoename, obstipatie en botontkalking. Bij een aantal spierziekten kunnen stoornissen ontstaan die primair met de ziekte te maken hebben. Bijvoorbeeld kauwproblemen, slik- en verslikproblemen, vertraagde passage door maag en/ of darmen en soms fecale incontinentie.
36
Met deze site wil DvS de beschikbare (voedings) informatie breed toegankelijk maken. Kennis van mogelijke voedingsgerelateerde stoornissen is namelijk nodig om iemand met een spierziekte goed te kunnen begeleiden. DvS gebruikt evidence based literatuur tezamen met best practice ervaringen om voedingsadviezen te ontwikkelen. DvS is een netwerk van circa 25 diëtisten en wordt door de Nederlandse Vereniging van Diëtisten erkend als een kennisnetwerk. De diëtisten uit het netwerk werken vooral in revalidatiecentra en behandelen kinderen en/of volwassenen.
VIND DE JUISTE BALANS Balance Knee is een kwalitatief hoogstaande, uitstekend gebruiksvriendelijke knie die ontworpen is om de balans tussen stabiliteit en dynamiek voor elke gebruiker te optimaliseren.
© Copyright Össur, November 2011
Een optimale combinatie van producten voor mensen die activiteiten op een lager niveau uitoefenen zou kunnen zijn: - Balance™ Knee - Flex-Foot® Balance Voor meer informatie over deze producten verwijzen we u naar onze website. U kunt ook contact opnemen met onze afdeling Klantenservice via 0031-499 462848.
www.ossur.nl
s ee n pe ee n so r ls ad ie t en t er v in et
h G
vr
t n
pl s t aa n
ee
e n so r
pe
Op zOek naar een nieuwe cOllega? Bereik direct uw dOelgrOep dOOr een advertentie te plaatsen in het ntvrg vOOr maar € 750,011
ber 2
Octo
011 ess 2 ongr ual C
Ann
|5
VRA
2011
33th
volume
OCTOBER
4 |0 11 20
33
e
AU
ja
ar
GU
ga
ST
aker te Spe Keyno zen Geert s Jan NGO' with Prof. ation
ng
ion oper ucat 's co ISPO t to Ed respec with
US
Ed ito ria l
or vo e i ift e T hr c d A ds
l is fu l En a y acE m il g utu r on n m nda o am d co d n sE kin io sE y ly rat y ba on s. Er ) Ev opE aril nd on Ein a co im uti inst pr ust stit E t in tr Er on lb
aN
NEdERlaNds TijdsChRifT vOOR REvalidaTiEgENEEskuNdE
n d tij ds l i k U
S A v e e N e R e n G e ed
of
rl
Cooperation
Congress reader
st leef room nd ve Sy tie ré s ac te Bar tie in roer lla rven rts Gui n be inte Geu or ee ings vo er na eg nd jn tlijn Sa Bew ch erpi w ö ud d ri rvie se escho te in ba In ic op ö ce jked M iden eoki n Ev w ö eu ti n ni ilita Ee ab ö eh
pE
(a
Aanleverdatum
Verschijning
Februari
30-01-2012
20-02-2012
April
26-03-2012
16-04-2012
Juni
30-05-2012
20-06-2012
Augustus
30-07-2012
20-08-2012
Oktober
24-09-2012
15-10-2012
December
26-11-2012
17-12-2012
2011 | 05
Vra annual congress 2011
or profess Vitae nd a um ist a f the De iCul hysiatr Curr irman o nter 59) is p and cha t the Ce n (19 ine rtze edic dicine a enter col he Inter n the Ne memJan Gee bilitation M ilitation Me edical C tion and ents of t his PhD O). I are hab ity M ived in Reha cs (ISP ysicians r in ational. Coopera compon nt of Re an rece Univers esso Orthoti ation ph O Intern aiming par tme abilitation, herlands. J cultural tics and e a prof . Jan bilit o of ISP ization cam reha 002 ay for Reh en, the Net 8 and be Prosthe an 200 but als ry organ ho m ruary 2 cs, and 199 ns w ch ISPO sciplina Groning in March e in Feb rostheti assismore th Dut erso ain icin ltidi and the or p m p nd p ls ility l mu e degree itation Med tation a bers of of life f tic, mob s phanto He is th fessiona rs a globa ality mpu rtho of s such a romes. Rehabil ose pro 40 yea ISPO is e the qu izes in a ndrome ynd hetic, o re all th Society prov ) cial than in S rost ded tch spe rs a ore to im e Du 6-2009 pain sy ional Pa mbe or m from p as provi i200 nt of th specific plex Reg field. F ieties) h commun benefit ices. Its me dicine ( r and this Soc Preside and tion Me of Caree and Com te Pasttive dev working in ce asthan ational change edia habilita f Board d practi thotic s more their N r the ex Imm who are e an e ha is d or l and Re e chair o m fo hrough ienc and 4). H c an 200 Physica been th ISPO (t tive platfor f the sc rostheti cations now (1999- d) publi ks. ffec pects o sion of p PO has es. So boo and has on Board an e bMe n. IS n all as rovi ntri l (Pu ational s ational) he p bilitatio r 90 cou Educati rnationa cation o (intern f the Intern O). Jan i d with t ted reha ove any inte iate sulnt o rs in 150 as a soc ics (ISP con hor in m Preside associa membe thot s and w and 1), special d Or cial (co-)aut e acting 000 land care 200 an 3 ion in a etics an e Nether as a spe (1998- lect He is th r Prosth more th O th oard ganizat tions; h HO, and nt-e f ISP rofit or nited Na cutive B Preside ciety fo airman o d the W InternaO In Exe he U a non p f ISP SPO l SAID an like the rna04) and an o past Ch of the I ISPO is tatus with t Inte 1-20 airm e as wel s with U NGO’s ber 200 tatu andicap n Founany mmitte mem past Ch r of tative s sident ( mbe rative s s with m Cross, H he Nippo -Pre e is the ountries Co ddition, collabo tionship as a me O World övice 010). H al C Overview the Red Trust, T Congress Program In a He w stri ISP e of 07-2 etc. rela ses ee. odja itte Indu (20 has M), our mitt e of the omm ational tific Com n, Camb sion (CB short c mmitte tern tional C otivatio and ning es, cien ind Mis m. izing Co he S Speakers en rencnformation ilitate ö Keynote onfe erda of t rgan tional, MChristian Bl us c rk fac mst al O t. onsensvechange of i EBP and men the Loc s 1998 in A dation, elop and ö Workshops itiates c bate & Minisymposia rste, ex Congres ee ce research hnology dev ion with ISPO in r de n oste ee , advan opriate tec ooperat etc to f : tion ö Free Papers ap ppr be on c cooicpera ve and a cus will tion. nd e fo vati uca ha inno e th l ed ö Poster Presentations en e lectur nationa nter In th ort ’s and iBS) sp NGO (G ijl,
MD PhD rtzen main r .B. Gee e of the ciety fo s on or J.H l So s ration i nationa land Profess labo ther
It is gre n ex ss ot a ro citi th c bet le. C ng em oin ci co w oo tim e. T d an lla een per e of he ence 20 11 po ce bora co at g fiel t |5 an rate s. In tio lleag ion row d of hat c co d su d th n o u take th a P o VR m re o rg the e cl n re es o s nd hysi oper A An ci ultip f re ical use inic se n pla dev ca at nu th t le ne, le al o al r arch e ce a el l M ion h C ad a o ab ec ed h f o p on th nd th ili hn new ealm a rim t d pm ic as gr n if At es e pae er s tati iqu tre , r d ed ar fe en ine bee s w es in th o y re t in an n 20 p ay dia ec n ca nt u . M at eh 11 of the e ed w d ch in tr ia med o m ab ca os h R a ic en ili ti re le lt co pae in uca dva s. T ies, ic reov t ta on pro vels ich ehab en in re o p dia tern ti m ti an a co ce s , s nci he o si er et on s u e er o ili d den at tric atio nal ng m ch has , th ho phy n ss a tart per tati th io at s in ce n phy nal leve ou em as res e te ds at o is y ber o to sici ion wel g w io n h ea s bet si s r am u l, rt tr ce c sp an al lt r’ l a it n p as uct wee atry n ou e s ec s of hop ed -o om s an s h in ri d in th lays nter con ia ure n h e. T r re p h o lty ur aed e ente lem ave in te e a ed in . univ as o he sid te n ric m so h in d en incr rn in te a er pen dev ency te ci su an ap t at st ra ajo n si rn et rg ce it ct r p tr ea ty ed elo pro at y er d ro ad si ion uti io h th pm io ar y, n co ac itio ng al a on n g os In e nal e ac eu lla h ly pit do ent ram in lli al th n vi the ly tive ro bora at al m co al or of p . m ces pas ro f s su in rg tio is a ed rth for ello vi va edic se t ro d Th th er n w t ical ug exp wsh es a sta tio in cto few es y, co e sc it th ho an ip e tra h e th ke n p e. C rs. I yea b la rps ie ar ut sio p re th ree ho roce o-c t is rs ea um si bora of ntif th n rog ad ld e s at e to ra th pac gre er ss reat in f mu gro s, t ti pro ic b of olo co war m a s. o I a c bas u reat on fe as e ates T f o ion act ch a unt d s nd lin gy, ps fo an m h h fo m wit ss is th ic ic n ry s ot r dep r im t ch e u ur p mea not tten co d ex on er s are en h n ors of al eu o s d lt c ap cien k t ef o is Reh ng o ho her ur th o ple alle im rod ns if tio ar rolo n-u p ey ie re pan red uld a gra f m ng ate uct to fere n h e, s ce re a fect n layi ab tr ss din to a gy, in en as d le in s es ili a iv re nt ai as w nd in h th nd as iven er ng ta ta t goal an nov t b ad o uat nin ill g it av si tio hat o d ar te e an tio o to f o ing g c at o w een co app f ess ty e rn ont s re e th n w f ca e c a n a ur re that hel al m lie ou an e co re al hat pai an en ctiv Med n rib pu e o sp si s r in -c o w ew d d fa pin med is d g d cl fo d re tres e ic ute tati pp to ce re ervi ng e to a ecia en e ye in cu ro in g w al t d in at nd lt ts xc to on ort to iar ic s an co . R le e co em t io ces. ith re he ve es in st y. A on epti s. al r th for unit ons his n is T ou ady co ro th e es d w ry o ea th ntin n h r ng clo e onal en exce y to tr eg to es r p hav ce ea e u u rc is er se fiel at im e at p han lle le rc an tc h in pro es e ard p ca ie e b t of p r d h tici om r nt ee c gre to ro th os ce nce ad n ar ef o s ve b e tm fo pat es in ehab ss exp va e: a o e cl an n d o-c en in a ur rt lu s ur ie d oin re s e sy dif ilita in g and t of ll so at e ucc se nt to w ci ner fe oo , a of in g si io ill ti o asp et s, rv res g re on d nd th es ur ec y e vo n n nt co e sfu ice xp lv ce lo in t co ts at t ult y b d pro l- the in e op o h nov l org leve erts th ng he in etw iag gn er f o is e in ir in o n ee , i l o d d ti at an at ur xc nov n osti io is r to nsu par me ust io m o n. at n. is itin at ur c io gen rers ties in r rial si iv on g ti n a e of er or in ehab nd . I me, in at ot to t is a nov e n her th ilita ser m nd y at ew rel e in tio si com n io id n nce m n, i ea evan oncr s an t re itte w ea d is d to si th h ng e th co at nt 2 th in is uin g
Oc
to
be
r 2
01
1
akers e Spe Keynot
7
R
P
hy
si
ca
l a
nd
of
a er tin eth t N M an den Ju si Pre
la
nd
So
ci
et
y
s
ar
De advertentie is in A4 formaat en de prijs is exclusief btw. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met
[email protected]
Signalementen
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Een nieuw initiatief van SOMT
Opening Praktijk van de Toekomst Op 15 oktober vond in Amersfoort de feestelijke opening van de Praktijk van de Toekomst plaats. De Praktijk van de Toekomst is een initiatief van de Stichting Opleidingen Musculoskeletale Therapie, kortweg SOMT genoemd, en kadert in het streven naar de realisatie van een Centre of Excellence in Beweging. Hiermee speelt de Praktijk van de Toekomst in op de belangrijke plaats die gezondheid inneemt in onze samenleving.
ls
ee
Hart- en vaatziekten, kanker, diabetes: deze ziektes komen steeds vaker voor en verwacht wordt dat het kostenaandeel voor preventie en behandeling alleen maar zal stijgen. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat beweging een grote rol speelt in de preventie en genezing van deze ‘ziektes van de toekomst’. Het is dan ook aan de zorgsector om zich te specialiseren in beweging en de bewegende mens te adviseren en te begeleiden. De Praktijk van de Toekomst wil hier graag aan bijdragen.
De koppeling tussen ontwikkeling en praktijk De Praktijk van de Toekomst hanteert de filosofie ‘hoe beter we kunnen meten, des te efficiënter kunnen we klachten oplossen’. Bedrijven investeren in innovatieve producten in relatie tot bewegen en zorgcentra werken aan vernieuwende zorgconcepten. Helaas is er onvoldoende aansluiting tussen deze nieuwe ontwikkelingen en de toepassing ervan. De Praktijk van de Toekomst wil de leemte tussen ontwikkeling en de praktijk opvullen. Dit gebeurt door het stimuleren van de samenwerking tussen alle partijen. De bedrijven krijgen een plaats in de demonstratieruimte en in hetzelfde pand bevinden zich de twee vaste partners van de Praktijk van de Toekomst: behandelcentrum Medinello en het Sport Medisch Adviescentrum. Ook Gymna-Uniphy, ondersteund door Philips, draagt haar steentje bij door een nationaal trainingscentrum voor echografie te lanceren. Immers, echoscopie wordt in de toekomst het meetinstrument bij uitstek voor de fysiotherapeut. Op deze manier kan een situatie van business to business gecreëerd worden, die de ontwikkeling van nieuwe producten kan stimuleren.
Enthousiaste reacties bij de opening van de Praktijk van de Toekomst. ren, en problemen op psychosociaal gebied. De cliënt heeft in de regel de 'gewone medische weg' bewandeld zonder resultaat, heeft de klachten minimaal drie maanden en wordt verwezen door de huisarts, medisch specialist of bedrijfsarts. Een multidisciplinair team onder leiding van een revalidatiearts maakt gebruik van geavanceerde apparatuur en wetenschappelijk bewezen behandelmethoden om tot een duurzaam resultaat te komen. SMA Midden Nederland is gespecialiseerd in de begeleiding van sporters, zowel beginners als topatleten. U kunt bij het SMA terecht met specifieke sportblessures, maar ook voor preventieve sportmedische onderzoeken; zowel algemeen als sportgericht.
Zorgcentrum De vaste partners van de Praktijk van de Toekomst zetten de nieuwste ontwikkelingen om in praktijk. Bij Medinello worden cliënten behandeld met langdurige en meervoudige problematiek. Dat wil zeggen dat er problemen zijn met het bewegen en functione39
Toegankelijk voor iedereen.
Signalementen
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
SMA Midden Nederland is betrokken bij vooruitstrevend wetenschappelijk onderzoek op het gebied van inspanningsfysiologie en beweeganalyses. Met de verhuizing naar Amersfoort ontstaat er een nauwe samenwerking met diagnostisch centrum “Mediferia” en dus met orthopeden, neurologen en radiologen.
gerelateerd zijn aan problemen met bewegen en innovatieve oplossingen daarvoor. In workshops zullen bezoekers de nieuw verworven kennis direct kunnen toepassen in de praktijk. Hiermee zal de Praktijk van de Toekomst zich duidelijk van andere symposia onderscheiden.
Symposia en workshops
Referenties
De SOMT is gespecialiseerd in masteropleidingen in de musculoskeletale therapie. Studenten en cursisten kunnen via de demonstratieruimte kennismaken met de producten. Om de nieuwe ontwikkelingen en samenwerkingsverbanden breed uit te dragen zal de SOMT symposia organiseren over thema’s die
www.somt.nl www.medinello.nl www.sportarts.org www.superpraktijk.nl
HKZ-certificaat voor Revant Revant, revalidatiecentrum voor volwassenen en kinderen in West-Brabant en Zeeland, heeft in juni het HKZ-certificaat behaald! Het certificaat heeft betrekking op alle Revant locaties. Het HKZ-certificaat toont aan dat Revant de medisch-specialistische revalidatiezorg uitvoert volgens de kwaliteitsnormen van de sector. Voor revalidanten, huisartsen, medisch specialisten en zorgverzekeraars maakt het certificaat duidelijk dat Revant goede professionele revalidatiezorg biedt en werkt aan continue verbetering in alle processen.
Garantie voor kwaliteit Na grondige voorbereiding in de maanden voorafgaand aan de audit, hebben externe auditoren geconstateerd dat binnen Revant de kwaliteit goed is geborgd. Procedures, beleidsnotities, protocollen en werkinstructies zijn allemaal onder de loep genomen met de vraag: zijn de notities actueel en beschrijven ze de huidige werkwijze? De stuurgroep binnen Revant, ondersteund door twee projectgroepen, heeft zich hierover gebogen en het kwaliteitshandboek samengesteld. Daarnaast is er veel aandacht geweest voor het borgen van de patiëntveiligheid. De medicatieverstrekking, de schoonmaak, de maaltijdvoorziening en onder andere het onderhoud van de fitness- en oefenapparatuur zijn allemaal opnieuw doorgenomen
40
en gecheckt. Ook zijn er leveranciersbeoordelingen uitgevoerd. Op deze wijze zorgt Revant ervoor dat contracten goed uitgevoerd worden en eventuele klachten snel worden verholpen. Tijdens de audit is tevens vastgesteld dat Revant niet alleen de zaken procedureel op orde heeft, maar deze ook in de praktijk goed toepast in de zorg- en dienstverlening.
Stimulans Het behaalde certificaat vormt voor Revant geen einde aan de kwaliteitsverbeteringen; het vormt juist een stimulans en hulpmiddel om de revalidatiezorg continue te blijven verbeteren, zodat Revant tot de top van de Nederlandse revalidatiezorg blijft behoren.
Signalementen
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Nieuwe looprobot in gebruik bij Het Roessingh Revalidanten van Het Roessingh gaan als eersten in Nederland gebruikmaken van een nieuwe looprobot, de LOPES, als aanvulling op de reguliere behandeling. Roessingh Research and Development, het onderzoekscentrum van Het Roessingh, werkt samen met de Universiteit Twente, DEMCON (Oldenzaal) en MOOG (Nieuw-Vennep) aan de ontwikkeling en implementatie van deze looprobot in revalidatiecentrum Het Roessingh.
LOPES staat voor LOwer-extremity Powered Exo-Skeleton. Veel revalidatiecentra gebruiken een andere looprobot, de Lokomat. Daarvan is echter uit onderzoek niet gebleken dat deze beter of efficiënter is dan andere vormen van looptraining. De Lokomat heeft een beperking tijdens het bewegen en ondersteunt het lopen volledig, wat niet gewenst is bij het revalideren. De LOPES kent deze beperking niet, en kan wat betreft ondersteuning ingesteld worden naar de behoefte en mogelijkheden van de revalidant.
Het testmodel van de LOPES, dat op het terrein van de Universiteit Twente staat, wordt al ingezet bij de looptraining van revalidanten van Het Roessingh met een incomplete dwarslaesie. Vier van de tien proefpersonen hebben de training inmiddels afgerond en de eerste bevindingen zijn positief: bij bijna alle patiënten verbeterde de loopsnelheid en de afgelegde afstand. De LOPES zal ook meerwaarde hebben voor CVA-patiënten. Zij kunnen na een beroerte eerder en intensiever trainen.
VRA Colloquium op 30 maart 2012 Het VRA Colloquium wordt op vrijdag 30 maart 2012 gehouden in dierentuin Burgers Zoo te Arnhem. Gastheer is Revalidatiecentrum Groot Klimmendaal uit Arnhem. Behalve een programma-invulling van de gastheer worden er op het Colloquium veel vrije voordrachten en posters gepresenteerd, waarmee aandacht wordt gevraagd voor onderzoek en eerste resultaten. Ook is er, zoals gebruikelijk, de Algemene Ledenvergadering van de VRA. Vanaf januari kunt u zich inschrijven voor het Colloquium via de website www.revalidatiegeneeskunde.nl.
Call for abstracts Wilt u tijdens het Colloquium uw poster presenteren of een voordracht geven? Dan kunt u tot 8 januari 2012 uw abstract hiervoor indienen via de website
41
www.revalidatiegeneeskunde.nl. De voertaal op het Colloquium is Nederlands, de abstracts dienen echter wel in het Engels ingediend te worden. Anders dan andere jaren kan het gehele abstract worden geüpload. Houdt u dan wel rekening met het gevraagde format. Meer informatie kunt u vinden op de hierboven genoemde website.
Signalementen
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Wouter Bos is de nieuwe voorzitter van de BOSK Wouter Bos, voormalig minister van Financiën, is gekozen tot nieuwe voorzitter van de BOSK, de vereniging van mensen met een motorische beperking. Wouter heeft een broer gehad met de motorische beperking spina bifida (open rug) en hij is momenteel adviseur zorg bij KPMG. Hoewel hij naar eigen zeggen geen ‘politieke of financiële tovenaar’ is, wil Wouter er als voorzitter hard aan trekken om de sociale en financiële positie van lichamelijk gehandicapten te verbeteren. Ik weet zelf hoe belangrijk het is dat er een vereniging is die opkomt voor de belangen van mensen met een lichamelijke handicap, die de kennis en mogelijkheden van deze mensen en hun omgeving vergroot. De tweede reden is de BOSK zelf. Ik heb de BOSK leren kennen als een actieve, ambitieuze vereniging die staat voor mensen met een lichamelijke beperking. Daar wil ik graag aan bijdragen. Ik denk dat er de komende jaren grote bestuurlijke vragen liggen bij patiëntenverenigingen en belangenbehartigers in de wereld van de zorg. De bezuinigingen hakken er in. Ik hoop dat mijn bestuurlijke ervaring zowel de BOSK als mensen met een lichamelijke beperking kan helpen om goed uit deze periode te komen.”
Wouter neemt het voorzitterschap over van Peter van der Vlist. Peter is verheugd dat Wouter positief reageerde op het verzoek voorzitter te worden: “Al langere tijd waren wij op zoek naar een voorzitter die met zijn of haar netwerk en ervaring een stevige bijdrage kon leveren aan het versterken van de mogelijkheden van mensen met een lichamelijke beperking. Als bestuur zochten wij echter meer dan een boegbeeld; het moest ook iemand zijn met een natuurlijke betrokkenheid bij ons werk. In de persoon van Wouter zijn beide wensen verenigd.”
Actieve en ambitieuze vereniging
Joke Visser Fotografie
Wouter heeft naar eigen zeggen een aardige bedenktijd genomen voor hij toestemde: “Ik wil meer zijn dan alleen een boegbeeld voor de vereniging. Als ik ja zou zeggen, dan zou dat dus een flinke tijdsinvestering zijn. Dat ik positief reageerde heeft twee redenen. Ik ben opgegroeid met een broer met spina bifida. Ik weet daarom uit eigen ervaring wat het betekent om een zorgintensief kind in het gezin te hebben.
Oud-voorzitter Peter van der Vlist verwelkomt de nieuwe voorzitter, Wouter Bos.
42
persbericht
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Parel voor Oefengids beroerte (CVA) Het project Snel in Beweging van het Kenniscentrum Revalidatiegeneeskunde Utrecht (UMC Utrecht en De Hoogstraat) kreeg op vrijdag 11 november een Parel van ZonMw. ZonMw subsidieert honderden projecten op het gebied van onderzoek en innovatie. ZonMw licht jaarlijks enkele projecten uit vanwege bijzonder vernieuwende resultaten. Binnen het project is een oefengids ontwikkeld en geïmplementeerd, waarmee patiënten na een beroerte zelfstandig kunnen oefenen. Veel studies wijzen op het belang van de intensiteit van de revalidatiebehandeling na een beroerte. Hoe meer iemand oefent, des te beter is het herstel gedurende de eerste 6 maanden. Daarom is het belangrijk om zo snel mogelijk te beginnen met oefenen. Op dit moment gebeurt dit nog onvoldoende. Patiënten liggen of zitten het grootste deel van de dag in bed, zo bleek uit een onderzoek van het UMC Utrecht. Met de oefengids kunnen patiënten zelfstandig aan de slag, eventueel met hulp van familie, verpleging of verzorging. De oefengids is een manier om - zonder inzet van extra personeel - de intensiteit van oefenen te verhogen in ziekenhuis, verpleeghuis en revalidatiecentrum. Per jaar krijgen in Nederland 30.000 mensen een beroerte. De oefengids is voor velen van hen een mooi middel om zelf intensiever te oefenen naast de reguliere behandeling. Inmiddels zijn in een paar maanden tijd 2500 exemplaren van de oefengids verkocht. Reacties van patiënten: • Ik heb er veel aan gehad. Je krijgt goede ideeën, ziet een duidelijk voorbeeld met plaatjes en na een tijdje begin je ook zelf vooruitgang te zien. • Mijn familie vond het fijn om zo deel te kunnen nemen in therapie. • Deze gids heeft mij geholpen om zelf aan de slag te gaan, om iets te doen als ik geen therapie heb.
Zelf oefenen na een beroerte (CVA)
Naam:
Instructies:
Oefengids SNEL IN
43
De oefengids is ontwikkeld met financiële steun van ZonMW en de Hersenstichting Nederland. Snel in Beweging is een initiatief van het Kenniscentrum Revalidatiegeneeskunde Utrecht, het onderzoeks- en innovatiecentrum van het UMC Utrecht en Revalidatiecentrum De Hoogstraat. De CVA-vereniging Samen Verder en revalidatieteams in verschillende instellingen waren bij de ontwikkeling van de gids betrokken. Revalidatiearts en onderzoeker Anne Visser-Meily: ‘Bijzonder aan het project vind ik de samenwerking tussen ziekenhuizen, revalidatiecentra en verpleeghuizen. Daardoor is de oefengids een product geworden dat binnen de hele keten gebruikt wordt.’ Projectleider Mia Willems: ‘Door de gids samen met gebruikers in de dagelijkse praktijk te ontwikkelen hebben we echt iets gemaakt dat concrete handvatten biedt voor patiënten en familie om zelf te oefenen.’
tweets
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Feestelijke oprichting Kamer Revalidatieartsen van de Dutch Pain Society De Dutch Pain Society is voortgekomen uit de Nederlandse Vereniging ter Bestudering van Pijn. Er zijn circa 30 revalidatieartsen lid. Het is de bedoeling dat ieder discipline met minstens 20 leden een eigen Kamer opricht. Op 16 juni waren we als revalidatieartsen de eerste; binnenkort volgen de Kamers Psychologie en Anesthesiologie, later ook de Pijnverpleegkundigen en de Paramedici. Gekoppeld aan een WPN-vergadering hebben we de oprichting een feestelijk tintje gegeven.
Het bestuur wordt gevormd door Jeanine Verbunt (Adelante Hoensbroek, voorzitter), Rita Schiphorst Preuper (UMCGroningen, secretaris) en Loes Swaan (Rijndam, vertegenwoordiger in het algemeen bestuur van de DPS). Ondertussen zijn we druk bezig om een en ander vorm te geven, onder andere in een beleidsplan.
Kamer versus WPN Waar de WPN is bedoeld voor revalidatieartsen die zich intensief bezighouden met pijnrevalidatie, richt de Kamer zich op een bredere groep collega’s. De Kamer is voor alle revalidatieartsen die op de een of andere manier te maken hebben met het onderwerp chronische pijn, bij kinderen en bij volwassenen; zowel ziekenhuis- als centrumcollega’s. Wat leden mogen verwachten is laagdrempelig geïnformeerd worden over state of the art en nieuwe ontwikkelingen, uitwisseling van ervaringen, uitnodigingen voor congressen, en nog veel meer. Naast het bestaande tijdschrift Pijn speelt digitale communicatie een grote rol. Lid worden kan via het formulier op de website: www.dutchpainsociety.nl L. Swaan
Dr. J. (Jeanine) Verbunt, drs. L. (Loes) Swaan en dr. H.R. (Rita) Schiphorst Preuper vormen het bestuur van de Kamer Revalidatieartsen.
44
Antwoorden kennistoets
Antwoorden
kennistoets
2011|6
–
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
6. III.3.5 For what substance children with MMC have an increased risk of allergy? Correct: e
met toelichting
1. III.1.15 Which of the following statements about cognitive impairments is NOT correct? Correct: a
Toelichting: Kinderen met MMC hebben een verhoogde kans op latexallergie. Dit kan leiden tot ernstige anafylactische reacties bij operaties.
Toelichting: Het IQ van kinderen varieert van 80 tot 90. Het gemiddelde performale IQ is iets lager dan het verbale. Bij een hydrocephalus is er sprake van zwakkere non-verbale vaardigheden. ADD (ADHD zonder hyperactiviteit) komt bij 23% voor. In de schoolloopbaan doen zich met name rekenproblemen voor.
7. III.3.64 What is the correct first choice approach of constipation or fecal incontinence in MMC patients? Correct: a Toelichting: Darmspoelen is de belangrijkste behandeling van obstipatie of incontinentie voor ontlasting bij patiënten met MMC. De resultaten van diëten, laxantia, digitale stimulatie en biofeedbacktraining zijn wisselend en vaak teleurstellend.
2. III.2.17. Which of the following symptoms is NOT a “deficit symptom” in CP? Correct: d
8. III.4.7 Which of the following statements on congenital disorders of arm/hand is NOT correct? Correct: c
Toelichting: Deficit (negatieve) symptomen zijn verschijnselen van vermindering van normale spierfunctie zoals parese, afname van selectief bewegen, toegenomen spiervermoeibaarheid en afname van coördinatie. Spasticiteit is een positief (excess) symptom.
Toelichting: Een prothese hand heeft minder goede fixatiemogelijkheden dan een hand, omdat bij het grijpen het voorwerp minder goed te zien is en er meer energie nodig is voor het openen van de hand. Operatieve ingrepen die het bewegingspatroon wijzigen moeten bij voorkeur voor het derde levensjaar plaatsvinden. Door verminderde doorbloeding voelt de armstomp vaak koud aan. De 2-punt discriminatie van 3 mm is vergelijkbaar met de vingertoppen van de normale hand
3. III.2.24 Which of the following statements of/about CP children is NOT correct? Correct: c Toelichting: Bij SRD treedt als bijwerking vermindering van propriocepsis op, terwijl er geen verlies is aan sensibiliteit. Heupluxatie bij CP bedraagt voor de gehele groep 2.5%10%. Incontinentie is een tijdelijke bijwerking (2 á 3%) van Botulisme Toxine A. Botuline Toxine vermindert niet alleen de spasticiteit maar ook de spierkracht.
9. III.6.10 Which of the following symptoms is NOT related to Minor Neurological Dysfunction? Correct: b
4. III.2.50 What means GMFCS in children with CP? Correct: b
Toelichting: Kinderen met MND vertonen een groot scala van lichte stoornissen waaronder lichte tonus regulatiestoornissen en abnormale spiertrekkingreflexen. Algemene hypertonie komt bij deze aandoening niet voor.
Toelichting: 5. II.2.53 What is the main advantage of Phenol blocks in the treatment of spasticity? Correct: b
10. III.6.11 The Movement-ABC is a diagnostic instrument in DCD. What does it measure? Correct: a
Toelichting: Phenol als neuroliticum voor focale spasticiteit heeft als voordelen dat het goedkoop is, in een zenuw kan worden gespoten en een langer effect heeft dan Botuline Toxine A. Het plaatsen van een Phenol Blok is technisch moeilijker en pijnlijker voor de patiënt.
Toelichting: The Movement-ABC wordt gebruikt in het diagnostisch protocol van DCD en meet fijne motoriek, balans en balvaardigheid.
45
uit de kunst
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
Focale Handdystonie bij Pianisten H. Vos-Niël In de rubriek 'Uit de Kunst' ditmaal aandacht voor de toonkunsten en wel voor een aandoening bij musici die lang onbegrepen is gebleven. De handdystonie bij pianisten maakt deel uit van een breder scala van dystone aandoeningen, die zich echter in de meeste gevallen beperken tot een lichaamsdeel: focale dystonie. Behandeling en onderzoek vragen een multidisciplinaire aanpak van deze complexe afwijking.
Definiëring Focale dystonie zou kortweg gedefinieerd kunnen worden als: oncontroleerbaarheid van specifieke spiergroepen bij specifieke bewegingen, terwijl deze spiergroepen in 'normale' taken normaal functioneren.1 Of, anders gezegd bij musici, als taakspecifieke dystonie, gekenmerkt door onwillekeurige spasmen en spier-(co-)contracties die onbedoelde, abnormale bewegingen en/of houdingen veroorzaken in een lichaamsdeel dat direct betrokken is bij het bespelen van een muziekinstrument. 2 De aandoening komt voor bij bespelers van toets-, snaar- en blaasinstrumenten, waarbij pianisten en gitaristen de hoogste incidentie hebben. In de laatste jaren is er steeds meer aandacht gekomen voor dit probleem, waarschijnlijk mede door de gespecialiseerde poliklinieken voor musici en dansers in de grote ziekenhuizen. Toch worden de klachten vaak laat onderkend. Door de enorme perfectie die van uitvoerend musici geëist wordt, zijn zij geneigd, als er onvolkomenheden in het spel gaan ontstaan, alleen maar harder te gaan studeren. Dit leidt vaak tot desastreuze gevolgen. Vroege diagnostiek en behandeling zou het afbreken van een carrière kunnen voorkómen. Daarom lijkt het niet overbodig om ook binnen de revalidatiegeneeskunde aandacht te geven aan dit onderwerp. Ik zal me hier beperken tot focale dystonie bij pianisten en een overzicht geven van de huidige stand van zaken in de literatuur. In 2002 hield de EPTA (European Piano Teachers Association) een studiedag in het Amsterdams conservatorium met als titel: 'Voorkomen is beter dan genezen'. 3 Eén van de sprekers was Rian de Waal, bekend pianist en Liszt-vertolker. Zijn persoonlijk verhaal over focale dystonie maakte veel indruk, omdat tot dan toe weinig pianisten naar buiten getreden waren met hun probleem. Door plotseling ontstane coördinatiestoornissen in de rechter hand had Rian de Waal destijds zijn concertprogramma's moeten onderbreken. Na 46
langdurige behandeling door Philippe Chamagne, fysiotherapeut gespecialiseerd in 'muziekre-educatie' in Parijs, kon hij uiteindelijk zijn werk hervatten.4 In 2008 gaf de befaamde dirigent Leon Fleisher in The Times een interview. 5 Hij had 40 jaar eerder zijn pianistencarrière moeten afbreken vanwege functiestoornissen aan zijn rechter hand met toen onbekende oorzaak. “For the next 35 years I went from great doctor to great doctor. I tried Western and Eastern medicine. None of them had any help for me”. Na 35 jaar werd de diagnose focale dystonie gesteld en o.a. behandeld met Botuline. In 2008 gaf Fleisher zijn 'come back' recital in de Wigmore Hall in Londen. Zo zijn er tal van andere ziektegeschiedenissen te noemen, vaak met minder positieve afloop.
Incidentie De incidentie van focale dystonie bij alle beroepsmusici is 1%, maar dit getal zou in werkelijkheid wel eens hoger kunnen zijn doordat er nog steeds een taboe lijkt te liggen op het bekend maken van de reden van het onderbreken of afbreken van een muziekcarrière.
uit de kunst
De leeftijd waarop de verschijnselen optreden ligt veelal tussen 25 en 40 jaar, meer bij mannen dan bij vrouwen, vaker bij solisten en bij uitvoerenden van klassieke muziek.6 Over focale dystonie bij popen jazzmusici zijn geen gegevens in de literatuur bekend. Ook over de incidentie bij jongeren bestaan nog geen literatuurgegevens, maar gezien de hoge eisen die ook aan jonge mensen op pianoconcoursen gesteld worden is het belangrijk om alert te zijn op vroege verschijnselen.
Aetiologie De aetiologie van focale dystonie is multicausaal in een samenspel van interne en externe factoren. Predisponerende factoren zijn: sterke (tijdelijke) belasting van de arm-handmotoriek, anatomische afwijkingen van het bewegingsapparaat van de handen, voorgaande handletsels, psychische componenten als perfectionisme, competitie en zeer hoge werkdruk.7 Over de pathofysiologie is nog onvoldoende bekend. Onderzoek wijst op inhibitieafwijkingen op verschillende niveaus. Naald-EMG recordings vertonen abnormale verlengde spieractiviteit in de aangedane spieren. Verder zijn er aanwijzingen voor een gestoorde inhibitie op corticaal niveau en dysfunctie in het gebied van de basale ganglia. FMRI studies wijzen op een desorganisatie van de vingerrepresentaties op de somatosensorische cortex. In het huidige onderzoek gaat men behalve van een exogene oorzaak ook uit van een genetische component.8
Verloop
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
en studiegewoonten. Ondersteuning met botulinetoxine of anticholinergica kan het begin van herstel initiëren, maar dit geeft slechts een tijdelijk effect. Ergonomische adviezen zoals verandering van de zithoogte kunnen van belang zijn, maar uiteindelijk is 'retraining' de enige weg naar een volledig herstel. Ook na herstel blijft de pianist kwetsbaar voor herhaling van de klachten, hij moet vóór alles zijn eigen grenzen leren kennen. Repertoirkeuze kan hierbij een rol spelen. Sommige pianomuziek vergt een enorme belasting van de handfunctie: atletiek op topniveau voor de kleine handmusculatuur en daarbij natuurlijk ook voor de armmusculatuur en de hele schoudergordel. Denk bijvoorbeeld aan de fortissimo octaafpassages in stukken van Liszt of aan percussieve ostinato's bij muziek van Prokofiev, en dat gedurende lange tijd aaneen uitgevoerd in oefensituaties. Retrainingsprogramma's als dat van Laurent Boullet in Berlijn zijn o.a. gericht op het zich bewust maken van grote vs. kleine motoriek, retraining van individuele vingerbewegingen, reductie van (overbodige) vingeractiviteit en het verkrijgen van stabiliteit in de handen.9 De stabiliteit van de handen hangt samen met een goede 'alignment' van het handskelet. Bij het spelen met een ingezakte handbrug (hyperextensie van de metacarpofalangeale gewrichten) wordt veel geëist van de kleine handmusculatuur.10 Soms is zo'n handhouding te wijten aan een onderliggende anatomische variatie als 'joint laxity', waardoor de handen juist heel soepel lijken, maar kwetsbaarder zijn.
Therapie
In de muziekgeschiedenis zijn bij pianisten voorbeelden van onbegrepen klachten van de armhandmotoriek te vinden die vrijwel zeker het gevolg waren van focale dystonie. Robert Schumann is daar een voorbeeld van. In zijn brieven en dagboeken beschrijft hij de problemen aan de derde vinger van zijn rechter hand met alle karakteristieken van focale dystonie. Een eigengemaakt oefenapparaat heeft zijn handfunctie alleen maar verslechterd.11,12 Maar misschien hadden we niet zoveel prachtige composities overgehouden als Schumann uitvoerend pianist had kunnen blijven. Glenn Gould is een ander beroemd voorbeeld. Het langdurig onderbreken van zijn carrière in 1977, dagboekaantekeningen uit die tijd en video-opnames van studio-optredens laten een afwijkende handmotoriek zien, die hoogstwaarschijnlijk wijst op focale dystonie. Misschien heeft zijn in het oog springende, opvallend lage zithouding, daar ook mee te maken gehad.13
De therapie is vooral gericht op het afbreken van de dystone bewegingspatronen en het stimuleren van 'gezonde' bewegingspatronen. Dit kan een langdurig proces zijn met een totale verandering van techniek
Focale dystonie bij musici is, anders dan men lang aangenomen heeft, in de eerste plaats een somatische aandoening. Dat wil niet zeggen dat de psychi-
De eerste verschijnselen van de dystonie ontwikkelen zich meestal binnen korte tijd, beginnend met lichte coördinatiestoornissen, plotselinge flexie van de 3e, 4e of 5e vinger waarbij die vingers in de handpalm krullen terwijl een naburige vinger een extensie kan vertonen. De afwijkingen zijn vaak in de rechter hand gelokaliseerd. Veel pianisten doen in die begintijd grote moeite om de aangedane vingers te ontzien bij het spelen, maar uiteindelijk lukt dit nooit door progressie van de klachten. De aandoening geneest niet spontaan. In tegenstelling tot andere letsels ten gevolge van overbelasting, zoals repetitive stress injury, zijn er bij focale dystonie zelden pijnklachten.6 Een voorwaarde voor een definitieve diagnosestelling is om de pianist aan zijn instrument bezig te zien, wat bij een poliklinisch onderzoek meestal niet mogelijk is, behalve in gespecialiseerde klinieken.
47
uit de kunst
sche impact ervan daarom minder aandacht vraagt. Tijdens een symposium in 2011 van de Nederlandse Vereniging voor Dans- en Muziekgeneeskunde heeft nu ook de ‘Muziekpoli’ van het LUMC, die onderdeel uitmaakt van de afdeling Psychiatrie en gericht is op behandeling van psychologische klachten van musici, haar eerste behandelingsresultaten naar buiten gebracht. Behandelaars en onderzoekers op dit gebied zijn naast hun eigen professie vaak ook (voormalige) beroepsmusici of fervente amateurs. Dit kan meehelpen aan grotere bekendheid van de klachten en de behandelingsmogelijkheden niet alleen in de geneeskunde, maar ook binnen de conservatoria.
2011|6
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
december 2011
2. Rietveld ABM, Leijnse JNAL. Focale dystonie bij musici.
Uit 'Gele boekje' - Dystonie ziektebeelden en behandelingen, 6e druk 2009. 3. Albracht J. Voorkomen is beter dan genezen, verslag
van de EPTA-studiedag Fysieke Problemen. Piano Bull. 2003;21:29-39. 4. Chamagne P. Éducation physique préventive pour les
musiciens. Onet-le-Château: Alexitère, 1998. 5. Fisher N. The pianist Leon Fleisher is back playing with
two hands. The Times Nov.14, 2008. 6. Altenmüller E, Jabusch H-C. Fokale dystonie. In: Spahn C,
Richter B, Altenmüller E, red. MusikerMedizin Hfdst.8.2.4, p.205-214. Stuttgart: Schattauer, 2011. 7. Altenmüller E, Jabush H-C. Focal hand dystonia in
Hanna Vos-Niël, revalidatiearts, gastredacteur
musicians: phenomenology, ethiology, and psychlogical trigger factors. J Hand Ther 2009;22:144-155. 8. Lin PT en Hallett M. The pathofysiology of focal hand
Het droevige bericht van het overlijden van Rian de Waal op 25 mei 2011 las ik tijdens het schrijven van dit artikel.
dystonia. J Hand Ther 2009 22:109-114. 9. Boullet, Laurent. Persoonlijke mededeling. 10. Fraser A. The craft of piano playing, a new approach to
piano technique. Lanham (Maryland) en Oxford: The Scarecrow Press, 2003.
Mijn dank aan de pianisten Albert Brussee, Laurent Boullet en Wout Segers voor hun waardevolle hulp en persoonlijke bijdragen.
11. Altenmüller, E. Robert Schumann's Focal Dystonia, in:
Bogousslavsky J en Boller F, Neurological disorders in famous artists, Front Neurol Neurosci. Basel: Karger 2005, vol.19 1-10. 12. Brussee Albert. De pianist Robert Schumann, Piano
Referenties 1. Leijnse JNAL. Finger exercises with anatomical con-
Bulletin 1985-3, 1986-2, 1986-3. 13. Wilson Frank R. Glenn Gould's Hand, uit: Medical problems
straint, a methodological analysis of non-pathological
of the instrumentalist musician, Raoul Tubiana and Peter
anatomical variations as causes of hand problems in
Amadio eds. London, Martin Dunitz, 2000.
musicians. Proefschrift E.U.R. Rotterdam 1995.
48
C - Leg ®:
Verbeterde struikelpreventie
Verbeterde zwaaifaseregeling
Extra activiteitsmodus
Tot 136 kg
Trit o n:
Verlengde voetwerking
Stabiliteit
Goed energiebeheer
INNOVATIE
DIE BEWEEGT
Voor grenzeloze mobiliteit C - L e g ® e n Tr i t o n - e e n u n i e k e c o m b i n a t i e Het driehoeksprincipe van de Triton-voet maakt het mogelijk om grondreactiekrachten op natuurlijke wijze te laten verlopen, zodat een actieve C-Leg®- gebruiker de knie optimaal kan aansturen.
Het unieke design van de Triton staat voor excellente ondersteuning en fysiologisch energiebeheer.
De uitgebreide nieuwe functies van de C-Leg® zijn ontwikkeld op vraag van de markt om meer activiteit, meer veiligheid en meer mogelijkheden.
ottobock.nl