Nederlands tijdschrift voor
Wat als het niet meer smaakt? De evidence-based richtlijn stotteren (2) Speech and Language Therapy Summer School
mei 2015
05
Sinds wanneer werk je als logopedist?
In 2001 ben ik afgestudeerd aan de Hogeschool Rotterdam. Na mijn afstuderen kon ik gelijk aan de slag bij mijn oude stageadres. In 2004 ben ik gestart met een eigen praktijk.
Wat vind je fijn aan je huidige werkplek? Ik ben erg trots op mijn collega’s en
de praktijk. We werken hard om een balans te vinden tussen kwaliteit van de behandeling, de persoonlijke benadering van de cliënten en de financiële beloning. Een betere verdeling van werk en privé staat wel op mijn prioriteitenlijst.
Waar heb je je recent in verdiept? Ik heb me de afgelopen tijd vooral verdiept in het verbeteren van de kwaliteitsprocessen in onze praktijk en inhoudelijk op de pragmatiek.
CHANTAL MAILLY FUNCTIE LOGOPEDIST EN PRAKTIJKEIGENAAR WERKSETTING VRIJE VESTIGING REGIO ZUID-HOLLAND
Wat verwacht je voor de toekomst?
Ondanks de strubbelingen van de laatste tijd blijf ik de toekomst positief inzien. Collega’s kunnen elkaar beter vinden en gaan meer samenwerken. Ik denk dat hierin ook onze kracht ligt als beroepsgroep.
Heb je een boodschap voor de lezers van het Nederlands tijdschrift voor Logopedie? Ik ben trots op mijn collega-logopedisten die zich met hart en ziel
inzetten voor het belang van hun cliënten. Ik hoop daarnaast dat we veel nieuwe leden kunnen verwelkomen bij de ledenraad of in de diverse commissies. We maken namelijk samen de NVLF!
v/d redactie Random acts of kindness JANNEKE DE WAAL-BOGERS HOOFDREDACTEUR
Soms ontmoet ik mensen die door hun visie op het leven me inspireren of aan het denken zetten. Door hun vaak positieve kijk op het leven realiseer ik me dat ik soms kan mopperen over kleine dingen. Niet dat ik een pessimist ben, maar soms is wat hulp bij relativeren nodig. Zo ken ik iemand die geheel belangeloos met grote regelmaat bewust ‘random acts of kindness’ doet. Dat zijn van die kleine aardigheidjes en vriendelijke gebaren die je dag goed maken. Een lief briefje of iemand voor laten in de rij bij de kassa, daar wordt iedereen vrolijk van. Random acts of kindness, ik vind dat een inspirerend idee. Verrijkend voor de ontvanger en de gever zelf. Inspiratie kan dus in de kleinste dingen zitten: in mooie gebaren, mooie momenten en mooie mensen. Staat u daar wel eens bij stil? In moeilijke of drukke tijden kan het een fijne gedachte zijn dat er iedere dag wel iets moois gebeurt, al is het nog zo klein. In dat kader ga ik nu even buiten van het vogelgezang genieten. Hopelijk vindt u inspiratie in deze uitgave van het Nederlands Tijdschrift voor Logopedie. Columnist Hanneke Bax belicht deze maand weer haar visie op ons prachtige vak. Ook kunt u verslagen lezen van twee inspirerende congressen en wordt u verder bijgepraat over de evidence-based richtlijn stotteren bij kinderen, adolescenten en volwassenen. U kunt deze maand dus weer volop genieten van ons vak!
02
LOGOPEDIE JAARGANG 87
mei 2015
Berichten
4
Wat als het niet meer smaakt?
6
Speech and Language Therapy Summer School
12
Column Hanneke Bax
17
De evidence-based richtlijn s totteren bij kinderen, adole scenten en volwassenen (2)
18
Nationale Dyslexie Conferentie
24
Damsté-Terpstra Fonds
26
Boeken & Materialen
28
Xtra
30
Cursus & Congresinformatie
34
Colofon
35
NUMMER 05, mei 2015
Inhoud
03
TRADITIONEEL PRENTENBOEK LEGT HET AF TEGEN VOORLEESAPP Kinderen leren meer van digitale prentenboeken dan van traditionele statische boeken. Vooral taalzwakke kinderen begrijpen een verhaal beter dankzij bewegende beelden. Maar interactieve spelletjes werken juist verstorend. Dat concludeert promovenda Zsofia Takacs (promotie 22 april). Dankzij bewegende illustraties, muziek en geluidseffecten begrijpen kinderen een verhalende tekst beter en leren ze meer nieuwe woorden. Dat blijkt uit onderzoek van Zsofia Takacs, promovendus bij pedagogiek. Ze deed een literatuuronderzoek en maakte een kwantitatieve samenvatting van 43 afzonderlijke studies. Daarnaast deed ze een experiment om te verklaren waarom bewegende illustraties effectiever zijn. Takacs: ‘We ontdekten dat bewegende onderdelen de aandacht trekken naar delen van de afbeelding die belangrijk zijn om het verhaal goed te begrijpen.’ Uit de onderzoeken bleek dat normaal ontwikkelende kinderen digitale prentenboeken iets beter begrijpen en dat deze hun woordenschat
v errijken. Bij kinderen die zwak zijn in taal, zoals veel migrantenkinderen, is het voordeel zelfs aanzienlijk. Takacs: ‘Dankzij de multimediaelementen kunnen deze kinderen verhalende tekst beter begrijpen. Op basis van taal alleen begrijpen zij het verhaal vaak niet, maar met alle extra non-verbale informatie slagen ze daar wel in. Begrijpen wat ‘een gebroken hart’ is, gaat gemakkelijker als er een treurig muziekje bij klinkt.’ Maar niet alle digitale extra’s werken stimulerend. Takacs waarschuwt voor interactieve verhalen, waarbij een kind door het aanraken of verschuiven van dingen een effect oproept dat soms wel, maar vaak geen of slechts zijdelings verband houdt met het verhaal. ‘Dat leidt af en zorgt ervoor dat kinderen niet geconcentreerd kunnen luisteren.’ Daarom stelt ze dat interactieve onderdelen niet wenselijk zijn bij voorleesapps. ‘App-designers en ontwikkelaars moeten er rekening mee houden dat multitasken - spelen terwijl ze naar een verhaal luisteren -voor jonge kinderen erg lastig is. Leraren en ouders dienen bij aanschaf zorgvuldig te kijken welke functies de voorleesapp heeft.’ Bron: www.nieuws.leidenuniv.nl
Eén kind één plan (EKEP) Keurmerk voor scholen voor k inderen met een lichamelijke of meervoudige beperking en kinderrevalidatie-afdelingen In Nederland wordt op tal van scholen voor kinderen met een lichamelijke of meervoudige beperking en revalidatiecentra in samenwerking met ouders gewerkt vanuit de filosofie EKEP; een integrale werkwijze van (revalidatie)zorg en onderwijs waarbij het kind centraal staat. Om scholen en revalidatiecentra hierin te helpen of hieraan te toetsen is het essentieel de kwaliteitskenmerken en indicatiecriteria transparant en toetsbaar te maken. Vanuit die gedachte is er besloten een keurmerk EKEP te ontwikkelen. Het ontwikkelen van dit EKEP Keurmerk is een initiatief van het landelijke overlegorgaan LOOK, dat zich ten doel stelt onderwijs,
04 4
revalidatie en ouders met elkaar te verbinden. De werkwijze EKEP beoogt dit expliciet. LOOK is een overlegorgaan samengesteld uit vertegenwoordigers van o.a. de BOSK, Revalidatie Nederland en Lecso. Als instrument om te toetsen of scholen voor kinderen met een lichamelijke of meervoudige beperking in Nederland en de daaraan verbonden afdelingen kinderrevalidatie van een revalidatiecentrum in aanmerking komen voor het EKEP Keurmerk is er een vragenlijst ontwikkeld die door alle betrokken partijen wordt ingevuld, inclusief de ouders. Deze omvat vragen over diverse kwalificaties. Meer informatie kunt u lezen op www.netwerklook.nl
LOGOPEDIE JAARGANG 87
Asjemenou! In de praktijk zit Bas, een jongen van 6 jaar met een snotneus. Hij wil graag een zakdoek en vraagt heel netjes: “Mag ik een zakdoek, want ik heb een neusontstopping”. Anke Bruekers-Caris Heeft u ook een asjemenou? Schrijf deze dan in maximaal 100 woorden op en stuur hem naar
[email protected] Denkt u wel aan het anonimiseren van patiëntgegevens.
NIEUWE WEBSITE STZ-ZIEKENHUIZEN ONLINE De nieuwe website van de Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen (STZ) is online. De ambitie was om de nieuwe versie meer vraaggericht te maken, de herkenbaarheid van de ziekenhuizen te vergroten, minder tekst en meer beeld te gebruiken en meer nieuws te brengen. Dat meldt STZ. Binnen de STZ werken 27 topklinische ziekenhuizen nauw samen aan het continue verbeteren van de Nederlandse ziekenhuiszorg. Ieder aangesloten ziekenhuis biedt topklinische zorg en verzorgt opleidingen van medisch specialisten, verpleegkundigen en andere zorgprofessionals. Daarnaast richten zij zich allen op toegepast medisch wetenschappelijk onderzoek en dragen volop bij aan innovatie en kwaliteitsverbetering. De ziekenhuizen denken samen met de vereniging na over de toekomst van de ziekenhuiszorg en zorgen dat voor de patiënt waardevolle veranderingen ingebed raken in de ziekenhuisorganisatie. Daarnaast ontwikkelen ze medisch technischeen organisatorische innovaties. Op de nieuwe website worden de drie pijlers topklinische zorg, opleiden en onderzoek toegelicht. Daarnaast wordt ondermeer innovatie gespecificeerd. Dit gaat zowel over medisch technische innovaties als over vernieuwingen in het zorgproces. Allen zijn zij erop gericht direct winst te boeken voor de patiënt. U kunt de website bezoeken via http://www.stz.nl/ Bron: www.nationalezorggids.nl
NUMMER 05, mei 2015
BonnierVeraa: hét kantoor voor logopedisten De NVLF heeft een samenwerking met BonnierVeraa die een aantrekkelijk voordeel geeft voor de leden. Leden van de NVLF ontvangen 10% korting op de maand premie. BonnierVeraa is het enige kantoor in Nederland dat is gespecialiseerd in dienstverlening voor de logopediepraktijk. Er blijkt grote behoefte te bestaan om te kunnen sparren en om te worden gecoacht als het gaat om zaken waar logo pedisten als praktijkhouder dagelijks mee te maken hebben maar niet voor zijn opgeleid. Dit geldt bijvoorbeeld voor personeelszaken. Hiervoor heeft BonnierVeraa een nieuwe service voor NVLF-leden: de Logopedie helpDesk.
DE LOGOPEDIE HELPDESK Met een abonnement op de Logopedie Helpdesk bent u verzekerd van het allerbeste advies en snel antwoord op uw belangrijke vragen. Daarnaast profiteert u ook nog eens van een aantrekkelijke korting op de complete dienstverlening van BonnierVeraa.
SPECIALISTISCHE ONDERSTEUNING Wilt u zich inkopen in een maatschap? Een praktijk overnemen of verkopen? De juiste ondernemingsvorm kiezen? Of hebt u behoefte aan arbeidscontracten en salarisadvies die zijn toegespitst op de logopediepraktijk? Ook met deze vragen kunnen logopedisten terecht bij BonnierVeraa. De voordelen op een rijtje • Speciale abonnementsvorm voor praktijken met of zonder personeel • Alles onder één dak: verzekeringen, pensioenen en belastingen • Binnen 1 werkdag antwoord op al uw vragen • Korting op de dienstverlening van BonnierVeraa die niet onder de helpdesk valt Benieuwd naar de voordelen van de Logopedie Helpdesk voor uw praktijk? Neem contact op met ons kantoor: telefonisch 0413-270074 per e-mail:
[email protected].
05 5
Wat als het niet meer smaakt? Over reuk- en smaakstoornissen en de betrokkenheid van de logopedist auteurs
wieke de boer LOGOPEDIST
daphne flaton LOGOPEDIST
jozien rasing
Ondanks vele onderzoeken op het gebied van reuk- en smaakstoornissen worden deze stoornissen nog weinig erkend in zowel de medische wereld als in het dagelijks leven. Het hebben van een reuk- en/of smaakstoornis heeft veel impact op het leven van een patiënt (Hummel et al., 2011). Het is van belang dat hier bij medici meer aandacht en erkenning voor wordt gecreëerd, zodat patiënten met een reuken smaakstoornis betere begeleiding en/of behandeling kunnen krijgen. Ook de logopedist speelt hierbij een rol. Dit artikel geeft de logopedist handvatten voor de handelingswijze bij patiënten met een reuk- en/of smaakstoornis. Hierbij wordt met name gekeken naar reuk- en smaakstoornissen na een CVA.
LOGOPEDIST
franka sanders LOGOPEDIST
evelijn raven-takken LOGOPEDIST
In dit artikel wordt aandacht besteed aan de anatomie, prevalentie, oorzaken en symptomen, risicofactoren, gevolgen, diagnostiek, de behandeling en verantwoordelijke discipline voor de behandeling van reuk- en
smaakstoornissen en wordt getracht logopedisten bewust te maken van de impact van reuk- en smaakstoornissen op het dagelijks leven. Door middel van casus beschrijvingen wordt een beeld geschetst
lydeke fransen LOGOPEDIST
lizet van ewijk LOGOPEDIST
Figuur 1: S. Thuret, L.D.F. Moon, F.H. Gage, 2006, Nature Reviews Neuroscience 7, 628-643. FIGUUR 1. S. Thuret, L.D.F. Moon, F.H. Gage, 2006, Nature Reviews Neuroscience 7, 628-643.
06
LOGOPEDIE JAARGANG 87
van enkele patiënten met een reuk- en/of smaakstoornis.
Anatomie
Geuren worden waargenomen door het reukzintuig. Het reukzintuig bestaat uit slijmklieren, primaire olfactorische zintuigcellen, basale cellen en steuncellen (Polak et al., 2002). De primaire olfactorische zintuigcellen zorgen voor de overdracht van reukprikkels, via de nervus olfactorius en tractus olfactorius, naar de primaire olfactorische cortex, het limbische systeem, de thalamus, de hypothalamus en de hersenstam. Op deze wijze worden geuren bij een gezond persoon waargenomen (Sela et al., 2009). Het smaakvermogen wordt sterk beïnvloed door het reukvermogen. Stoornissen in het waarnemen van geuren kunnen daarom leiden tot smaakstoornissen (Bouman et al., 2008). Smaken worden waargenomen door de tong. In de mond bevinden zich smaakpapillen die verantwoordelijk zijn voor de smaakperceptie. In de smaakpapillen bevinden zich smaakbekers, waarin de smaakcellen liggen. Deze zorgen voor de opname van smaakstoffen (Berg v.d., 2001; Bouman et al., 2008) en staan in contact met drie zenuwen, namelijk de nervus facialis, de nervus glossopharyngeus en de nervus lingualis (Nieuw Amerongen van, et al., 2008). De smaakprikkels worden door deze zenuwen via de hersenstam naar het smaakcentrum, de amygdala, de hypothalamus en de thalamus geleid. Van hieruit wordt de insulaire cortex bereikt (Wolters et al., 2004).
Prevalentie
Informatie over de prevalentie van reuk- en smaakstoornissen is, met name in Nederland, in de literatuur slechts beperkt aanwezig. In Amerika lijden zeker twee miljoen Amerikanen aan problemen met het kunnen detecteren van geuren en smaken (Seiden, 1997). In de landen Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland wordt het aantal mensen dat lijdt aan anosmie (compleet reukverlies) geschat op 5% van de populatie. Het is bewezen dat in deze drie landen ongeveer 80.000 personen per jaar zich melden bij de KNO-arts vanwege problemen met de reukfunctie (Hummel et al., 2010). Reuk- en smaakstoornissen komen geregeld voor in de acute fase
NUMMER 05, mei 2015
IN HET KORT Reuk- en smaakstoornissen hebben vele gevolgen voor het dagelijks leven van patiënten. Helaas worden deze stoornissen veelal niet geconstateerd en krijgen patiënten met reuk- en smaakstoornissen niet de juiste begeleiding en/of behandeling. Het doel van dit artikel is om alertheid en erkenning voor reuk- en smaakstoornissen te creëren bij logopedisten en andere paramedici. In dit artikel wordt aandacht besteed aan de anatomie, prevalentie, oorzaken en symptomen, risicofactoren, gevolgen, diagnostiek en de mogelijke behandelvormen van reuk- en smaakstoornissen. Er is literatuuronderzoek verricht naar reuk- en smaakstoornissen, waarbij nadruk is gelegd op reuk- en smaakstoornissen na een CVA. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van vakspecifieke databanken. Daarnaast zijn er interviews afgenomen bij patiënten met een reuk- en/of smaakstoornis met verschillende oorzaken. Uit onderzoek blijkt dat reuk- en smaakstoornissen geregeld voorkomen na een beroerte. Echter heeft een reuk- en/of smaakstoornis in veel gevallen een andere oorzaak. De behandelmogelijkheden zijn beperkt. De KNO-arts wordt veelal beschreven als betrokken discipline bij reuk- en smaakstoornissen. Alertheid van logopedisten en het doorverwijzen van de patiënt naar de KNO- arts is belangrijk. Vervolgonderzoek naar reuk- en smaakstoornissen na een beroerte en de diagnostiek en behandeling ervan is geïndiceerd, om begeleiding en behandeling van patiënten te optimaliseren.
na een beroerte (Heckmann et al., 2005). In Nederland lijden naar schatting tussen de 250.000 en 300.000 mensen aan een lichte tot ernstige reuk- en/of smaakstoornis (Liem, 2012). Specifieke cijfers over het voorkomen van reuk- en/of smaakstoornissen na een beroerte zijn niet bekend.
Oorzaken en symptomen
Er worden verschillende oorzaken van reuken smaakstoornissen in de literatuur beschreven. Doordat reuk en smaak nauw met elkaar samenhangen, komen de oorzaken van reuk- en smaakstoornissen veelal overeen. De drie hoofdoorzaken van reuk- en smaakstoornissen zijn: hoofdtrauma, infectie van de bovenste luchtwegen en neus- en sinusstoornissen (Green et al., 2008; Hummel et al., 2003). Andere oorzaken voor reukstoornissen zijn bijvoorbeeld bepaalde medicatie of rookgewoontes (Green et al., 2008). Neurodegeneratieve ziekten worden ook als mogelijke oorzaak van reukstoornissen genoemd (Hummel et al., 2011). Andere genoemde oorzaken zijn aangeboren anosmie (het onvermogen om geuren te kunnen detecteren), hormonale stoornissen, blootstelling aan giftige substanties, psychiatrische oorzaken, ouderdom, epilepsie, goedaardige tumoren in de neus en hersentumoren (Green et al., 2008; Hummel et al., 2003).
Ook door medische ingrepen zoals een neuscorrectie, neurochirurgie of bestraling kan een reukstoornis ontstaan. Aandoeningen die smaakstoornissen kunnen veroorzaken zijn: ‘Burning Mouth Syndrome’, boulimia, syndroom van Cushing, diabetes mellitus, slechte orale hygiëne en het gebruik van mondwater (Doty et al., 1991). Reflux, rookgewoonten, migraine en hypertensie kunnen ook een smaakstoornis tot gevolg hebben (Green et al., 2008). Hoewel een beroerte niet genoemd wordt als één van de hoofdoorzaken van een smaakstoornis, wordt deze in de literatuur wel een enkele keer genoemd als mogelijke oorzaak en risicofactor (Heckmann et al., 2005). Wanneer er na een beroerte sprake is van een beschadiging in de frontale kwab (orbitaal), kan zowel het reukvermogen als het smaakvermogen van een patiënt zijn aangetast (Palm, 2003; Valenstein et al., 2011). Een interessant feit is ook dat laesies in de rechterzijde van de frontale kwab een groter gevolg hebben voor het reukvermogen dan laesies in de linkerzijde van deze kwab (Valenstein et al., 2011). Daarnaast is bekend dat laesies in het anterieure circulatie systeem of de insulaire cortex, de thalamus en de orbitale frontale cortex reuk- en smaakstoornissen kunnen veroorzaken
07
Verslechterd voedingspatroon Patiënten met smaakstoornissen na een beroerte ervaren vaak moeilijkheden met het behouden van een gezond gewicht (Dutta et al., 2013). Een reuk- en smaakstoornis kan leiden tot een verminderde eetlust (Hummel et al., 2005). Dit kan leiden tot ondervoeding, wat een verhoogd risico geeft op complicaties na een beroerte. CVA-patiënten in de acute fase die lijden aan ondervoeding hebben een verhoogd risico op vermindering van het herstel tijdens de revalidatie (Dutta et al., 2013).
Figuur 2: Het smaakzintuig: Uit “Human anatomy & physiology” door E.N. Marieb, K. Hoehn (2010) San Fransisco: Pearson.
FIGUUR 2. Het smaakzintuig: Uit “Human anatomy & physiology” door E.N. Marieb, K. Hoehn (2010) San Fransisco:
Pearson.
(Heckmann et al., 2005; Mak et al., 2005; Rousseaux et al., 1996; Sela et al., 2009; Valenstein et al., 2011). Daarnaast kan een beschadiging in de rechterzijde van de insula leiden tot een stoornis in het identificeren van smaakprikkels op de ipsilaterale zijde van de tong. Wanneer er sprake is van schade in de linkerzijde van de insula kan dit een stoornis veroorzaken in het identificeren van smaakprikkels op beide zijden van de tong (Naidich et al., 2004). Ook een beschadiging in de thalamus kan leiden tot een verstoorde waarneming van geuren en smaken (Rousseaux et al., 1996; Sela et al., 2009). Naast aandoeningen die reuk- en smaakstoornissen kunnen veroorzaken zijn er ook risicofactoren die de kans op het krijgen van een reuk- en/of smaakstoornis vergroten. De belangrijkste aspecten die van invloed zijn op het reukvermogen zijn leeftijd en geslacht. Vrouwen nemen geuren sterker waar dan mannen, hierdoor is een reukstoornis voor vrouwen veelal duidelijker merkbaar. Er is een afname in de geursensitiviteit zichtbaar rond 60-jarige leeftijd. Daarnaast kan roken leiden tot een vermindering van de geurperceptie (Hummel et al., 2003). Ook overmatige blootstelling aan bepaalde giftige stoffen kan leiden tot een verhoogd risico op een reukstoornis (Middelweerd et al., 1990). De routes in de hersenen die betrokken zijn
08
bij het slikken en proeven zijn met elkaar geïntegreerd, een stoornis in het slikken kan daarom gepaard gaan met een smaakstoornis (Heckmann et al., 2005). Er zijn verschillende typen reuk- en smaakstoornissen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verminderde reuk- en/of smaak, verdwenen reuk- en/of smaak en vervormde reuk- en/of smaak (Snow et al., 1991).
Wanneer er sprake is van een beschadiging in de thalamus, mogelijk veroorzaakt door een beroerte, kan er een stoornis ontstaan in het discrimineren van geuren, wat indirect invloed heeft op de inname van voedsel (Rousseaux et al., 1996). Naast een vermindering in lichaamsgewicht laten sommige patiënten juist een gewichtstoename zien. Een gewichtstoename kan verklaard worden doordat patiënten met een reuk- en/of smaakstoornis soms extra suiker aan voedsel toevoegen om toch iets te proeven (Hummel et al., 2005).
Stemmingsverandering van de patiënt
Patiënten met reuk- en smaakstoornissen ervaren hiervan vele gevolgen in het dagelijks leven. De kwaliteit van leven van een patiënt wordt veelal negatief beïnvloed. Daarnaast kan verandering van de reuk en smaak, door achteruitgang van de fysieke toestand, een negatief effect hebben op het herstel van de patiënt (Dutta et al., 2013).
Een reuk- en smaakstoornis kan een verandering van de stemming van de patiënt en zelfs een depressie tot gevolg hebben. Dit door de negatieve gevolgen die deze stoornis met zich meebrengt. CVA-patiënten met ondervoeding lijken vaker te lijden aan depressies en rapporteren een verminderde kwaliteit van leven. Om depressies te voorkomen is het van groot belang dat direct na een beroerte wordt ingegrepen (Dutta et al., 2013).
Verminderde veiligheid
Persoonlijke hygiëne
De waarneming van geuren is een belangrijk waarschuwingssysteem (Hummel et al., 2005). De voornaamste klachten van patiënten met reuk- en smaakstoornissen zijn het niet meer kunnen herkennen van bedorven voedsel en het detecteren van een gaslek of rook (Miwa et al. 2001). De continue zorgen over mogelijk aanwezige gasluchten, rook of schadelijke dampen kunnen leiden tot angst en een onveilig gevoel waardoor de kwaliteit van leven achteruit gaat (Polak et al., 2002).
Een ander negatief gevolg van een reukstoornis is de zorgen die een patiënt kan hebben over de persoonlijke hygiëne (Miwa et al., 2001). Als de patiënt niet of onvoldoende in staat is om de eigen lichaamsgeur waar te nemen kan dit leiden tot onzekerheid, wat weer gevolgen kan hebben voor het sociale leven. (Polak et al., 2002).
Gevolgen
Diagnostiek
Reuk- en smaakstoornissen worden veelal
LOGOPEDIE JAARGANG 87
niet door medici bij de patiënt opgemerkt. Wanneer patiënten klachten van reuk- en/of smaakstoornissen melden, worden deze over het algemeen gediagnosticeerd door een keel-, neus- en oorarts (NIDCD, 2009). Het is van belang dat er bij reuk- en smaakstoornissen een goede diagnose wordt gesteld. Hiervoor moet eerst een uitgebreide anamnese worden afgenomen (Spielman, 1998). Daarna neemt de KNO-arts een uitgebreid onderzoek af. Voor het onderzoeken van de reuk en smaakfunctie heeft de KNOarts verschillende meetinstrumenten, zoals de “Sniffing sticks”, “UPSIT” en “Zürcher Geruchs Test” waarbij de patiënt geuren krijgt aangeboden, en smaaktesten als de “drempelwaarde test”, “ drie druppel test” en electro- gustometrie tot zijn beschikking. Met deze onderzoeken wordt onder andere gekeken of de reuk- en smaakfunctie gedeeltelijk of in totaal verdwenen is (Spielman, 1998). Naast het uitvoeren van onderzoeken door de KNO- arts is neurologisch onderzoek aangeraden (Hummel et al., 2011). Bij het neurologisch onderzoek kunnen de mogelijke oorzaken van de reuk- en/ of smaakstoornis worden nagegaan, bijvoorbeeld doordat deze is aangeboren of veroorzaakt worden door ruimte innemende processen of een andere beschadiging van de hersenen (Hüttenbrink et al., 2013; Vissink et al., 2001).
De behandeling, prognose en de behandelende discipline van reuk- en smaakstoornissen In veel gevallen van reuk- en smaakstoornissen is, in het eerste jaar na het ontstaan van de stoornis, spontaan herstel zichtbaar. Reukstoornissen veroorzaakt door neus- en sinusstoornissen, allergieën of vergrootte amandelen, kunnen, wanneer deze niet spontaan herstellen, mogelijk worden behandeld door middel van medicatie of een chirurgische ingreep (Jager-Wittenaar, 2011). Een combinatie van medicatie en het trainen van de reuk door middel van dagelijkse stimulering zou een effectieve methode zijn voor het behandelen van reukstoornissen (Fleiner et al., 2012). Voor reukstoornissen veroorzaakt door veroudering, aangeboren reukstoornissen en reukstoornissen veroorzaakt door traumatisch hersenletsel is de prognose slecht, in de meeste gevallen treedt geen verbetering
NUMMER 05, mei 2015
meer op. De prognose van patiënten met reukstoornissen veroorzaakt door infecties is beter. Wanneer de infectie wordt behandeld zal ook het reukvermogen in de meeste gevallen weer toenemen. Factoren die het herstel van reukstoornissen beïnvloeden zijn: de oorspronkelijke ernst van de stoornis, het geslacht, leeftijd, rookgedrag, de aanwezigheid van verschillen tussen links en rechts in de reukwaarneming. Daarnaast is de prognose afhankelijk van de duur van de stoornis. Het effect van operaties op het reukvermogen is gering (Hummel et al. 2011). Herstel van een posttraumatische reukstoornis kan mogelijk behaald worden door het verwijderen van bloedstolsels en oedeem (Costanzo et al., 1991). Ook het staken of veranderen van medicatie kan nodig zijn om reuk- en smaakstoornissen te verminderen (Vissink et al., 2001). In geval van laryngectomie kunnen patiënten baat hebben bij de zogenaamde gaap- ruikmethode waardoor de patiënt geuren beter waar kan nemen (Polak et al. 2002). Wanneer er sprake is van een zinktekort kan de toediening van een zinkpreparaat voor verbetering zorgen (Jager-Wittenaar, 2011; Bromley, 2000; Ikeda et al., 2005). Behandelingen van reuk- en smaakstoornissen door middel van oestrogeen, zink, minocycline, vitamine A, acupunctuur, transcraniale magnetische stimulatie en caroverine zijn nog niet voldoende bewezen effectief. Een kleinschalig onderzoek naar de effectiviteit van carba-
mazepine, een medicijn dat doorgaans gebruikt wordt voor de behandeling van epilepsie, bij de behandeling van reuk- en smaakstoornissen na een beroerte laat een mogelijk positieve werking van dit medicijn zien (Etoh et al., 2008). Over andere behandelmogelijkheden van reuk- en smaakstoornissen na een beroerte is nog weinig bekend. Er wordt in de literatuur met name geschreven over het belang van begeleiding van patiënten met een reuk- en of smaakstoornis na een beroerte. Er is beperkt informatie beschikbaar in de literatuur over de disciplines die betrokken zijn bij het behandelen van reuk- en smaakstoornissen. De behandeling van reukstoornissen zou de taak zijn van de KNO-arts (Vissink et al., 2011). Reuk- en smaakstoornissen worden veelvuldig in KNO-vaktijdschriften beschreven en patiënten zoeken volgens de literatuur in de meeste gevallen hulp bij de KNO-arts, die vervolgens het proces van onderzoek en diagnosticeren uitvoert (Ikeda et at., 2005; NIDCD, 2009; Seiden, 1997). Daarnaast wordt de logopedist beschreven als behandelend therapeut bij patiënten met reuk- en smaakstoornissen na laryngectomie (Polak et al. 2002).
Casusbeschrijving Casus 1: Mevrouw C. (63 jaar) Mevrouw C. heeft sinds 15 maanden een
EN DAN Er kan worden geconcludeerd dat reuk- en smaakstoornissen niet onder de discipline logopedie vallen. Doordat de logopedist wel in aanraking kan komen met deze stoornissen, bijvoorbeeld wanneer deze het gevolg zijn van een beroerte, neurodegeneratieve ziekten of een laryngectomie, is het van essentieel belang dat de logopedist de stoornis in eerste instantie signaleert en daarnaast weet hoe hij/zij kan handelen. Het bevragen van reuk- en smaakstoornissen bij patiënten met een dysfagie zou een goede toevoeging zijn aan de standaard anamnese. Indien er wel overgegaan wordt tot behandeling staat er in ‘Reukrevalidatie voor gelaryngectomeerden: handleiding voor logopedisten’ (Polak et al. 2002) een voorbeeld van een behandeling van reuk- en smaakstoornissen na een laryngectomie. Daarnaast kan de logopedist de patiënt adviseren om naar de KNO-arts te gaan. De KNO-arts kan onderzoek verrichten naar de reuk en smaak en kan de patiënt uitleg geven over de stoornis. Eveneens kan de behandelende discipline de patiënt wijzen op de Anosmie Vereniging Nederland, bij deze vereniging kan de patiënt in contact komen met lotgenoten.
09
De logopedist kan de patiënt wijzen op de Anosmie Vereniging Nederland (http://www.ruikenenproeven.nl) reuk- en smaakstoornis ten gevolge van een contusio cerebri. Sindsdien is er sprake van een totaal verlies van zowel reuk als smaak. Van het stellen van een diagnose is bij mevrouw geen sprake geweest. Er was in het ziekenhuis weinig aandacht voor haar reuken smaakstoornis. Mevrouw moest haar probleem op eigen initiatief melden bij de neuroloog, welke haar heeft verteld dat door de klap in haar hersenen de verbinding tussen het reukorgaan en de hersenen is verbroken. De KNO-arts heeft mevrouw vervolgens verder voorgelicht over de reuken smaakstoornis maar heeft geen testen afgenomen. Ook na ontslag uit het ziekenhuis kreeg mevrouw slechts beperkt begeleiding. Op advies van een psycholoog van het revalidatiecentrum waar mevrouw is behandeld, is mevrouw lid geworden van de Anosmievereniging. Mevrouw geeft aan het fijn te vinden om lotgenoten te spreken. Naast hulp van de psycholoog kreeg mevrouw hulp van de ergotherapeut. Deze therapeut gaf mevrouw de opdracht thuis smaken van kruiden te identificeren, wat mevrouw niet lukte. Dat de ergotherapeut mevrouw deze opdracht gaf, geeft aan dat ook deze discipline betrokken was bij het behandelen van de reuk- en smaakstoornis van mevrouw, waaruit onduidelijkheid blijkt over de aangewezen discipline voor het behandelen van deze stoornis. Mevrouw kan tot op heden nog steeds niets ruiken of proeven en vindt dit een groot gemis. Zij eet sinds het ontstaan van de stoornis enkel nog om gezond en op gewicht te blijven. Bij het koken, een grote hobby van mevrouw, let zij meer op kleuren, structuur en temperatuur. Ze vraagt hulp aan haar man wanneer het eten op smaak moet worden gebracht. Veel dingen die mevrouw voorheen graag at vindt zij nu niet meer lekker. Wel vindt mevrouw bijvoorbeeld luchtige structuren, knapperig eten, pittig eten en warm eten lekker. Op deze manier probeert mevrouw het verlies van reuk en smaak te
10
compenseren en kan zij toch genieten van voedsel en dranken. Het feit dat mevrouw tekenen van aan wezig gevaar niet meer kan detecteren, maakt mevrouw angstig. In de woning zijn daarom brandmelders opgehangen en tijdens het koken gebruikt mevrouw extra kookwekkers die haar op verschillende plaatsen in het huis alarmeren. Naast het waarnemen van geuren die gevaar aangeven, ruikt mevrouw andere geuren in huis niet meer. In het begin was zij erg onzeker over persoonlijke hygiëne en de hygiëne in het huis, deze onzekerheid is afgenomen. De reuk- en smaakstoornis van mevrouw heeft een grote invloed op haar leven. Helaas is niet iedereen in haar omgeving is zich hiervan bewust. Dit kan frustrerend zijn voor mevrouw. Ondanks dat mevrouw geregeld emotioneel is om het feit dat ze niet meer kan ruiken en proeven, staat zij positief in het leven en ziet zij in dat er nog g enoeg andere redenen zijn om gelukkig in het leven te staan.
Casus 2: Mevrouw A. ( 46 jaar) Mevrouw A. lijdt aan een reuk- en smaakstoornis ten gevolge van een herseninfarct in het linker ACM- stroomgebied. De beroerte, die plaatsvond in november 2005, had ernstige gevolgen voor het dagelijks functioneren van mevrouw. Mevrouw A. geeft aan dat haar geur- en smaakwaarneming direct na de beroerte aangetast bleek te zijn. Na vijf dagen sondevoeding begon mevrouw weer zelf te eten, echter viel het aangetaste reuk- en smaakvermogen haar pas later op omdat zij dacht dat dit aan de kwaliteit van het eten in het ziekenhuis en revalidatiecentrum lag. De precieze oorzaak van de reuk- en smaakstoornis is niet duidelijk. Mevrouw A. geeft aan dat niet zeker is of de stoornis veroorzaakt werd door het inbrengen van de beademingsbuis of door neurologische schade. Ook de arts kon naar haar zeggen geen duidelijke oorzaak aanwijzen. In de acute fase na de beroerte was er sprake van totaal reuk- en
smaakverlies. Mevrouw geeft aan dat dit geleidelijk iets verbeterde maar dat zij nog steeds een matig reuk- en smaakvermogen heeft. Zo geeft ze aan dat thee ongeveer gelijk smaakt aan water, en dat zij, op enkele geuren na, niets ruikt. Daarnaast geeft mevrouw aan dat zij soms wel enigszins proeft wat zij eet maar dat zij niet in staat is smaken te identificeren. Om meer te genieten van maaltijden voegt mevrouw extra kruiden toe zoals knoflook en sambal. Etenswaren of dranken die zij vroeger lekker vond laat zij nu vaak staan. Mevrouw ziet eten meer als noodzakelijk voor de gezondheid. Voor de reuk- en smaakstoornis heeft mevrouw geen hulp gezocht, dit omdat mevrouw de prioriteit gaf aan andere stoornissen ten gevolge van de beroerte. Er heeft dus ook geen onderzoek plaatsgevonden. Wel wordt mevrouw begeleid door een diëtiste. Deze begeleiding is voornamelijk gericht op het eten van gezond voedsel. Mevrouw maakt zich in het dagelijks leven geen zorgen om bijvoorbeeld rook of gaslekken, welke kunnen wijzen op gevaar, en de stoornis heeft geen effect op haar stemming.
Conclusie
Uit het literatuuronderzoek is duidelijk geworden dat een reuk- en smaakstoornis regelmatig voorkomt. Deze worden nog weinig erkend door (para)medici. Onder andere logopedisten komen regelmatig met patiënten met deze stoornissen in aanraking. Doordat er nog zo weinig bekend is over de stoornis is het moeilijk voor de therapeut om deze p atiënten goede adviezen te geven. Het is belangrijk dat patiënten weten bij welke discipline zij terecht kunnen en dat (para) medici weten naar welke discipline zij pa tiënten kunnen doorverwijzen. Het is daarom van belang de patiënt door te verwijzen naar de KNO-arts voor nader onderzoek en behandeling, maar met name ook voor informatievoorziening. Daarnaast kan de logopedist de patiënt wijzen op de Anosmie Vereniging Nederland (http://www.ruikenenproeven.nl), hier kan een patiënt in contact komen met lotgenoten en extra informatie ontvangen over de stoornis. Doordat er beperkt informatie beschikbaar is over de prevalentie van reuk- en smaakstoornissen in Nederland, diagnostiek, prognose en behandelmogelijkheden voor patiënten met deze stoornissen,
LOGOPEDIE JAARGANG 87
hopen de auteurs van dit artikel dat hier nader onderzoek naar wordt verricht. De volledige literatuurstudie kan worden opgevraagd bij de auteurs van het artikel.
Auteurs
Wieke de Boer, Daphne Flaton, Jozien
Rasing en Franka Sanders zijn afge studeerd aan de Hogeschool Utrecht. Zij hebben het literatuuronderzoek over reuk- en smaakstoornissen uitgevoerd als afstudeeropdracht in opdracht van Evelijn Raven-Takken, werkzaam als logo pedist bij revalidatiecentrum de Trappenberg te Huizen.
De co-auteurs van dit artikel zijn Evelijn Raven-Takken, Lydeke Fransen en Lizet van Ewijk, docenten aan de Hogeschool Utrecht.
Correspondentie
Correspondentie-adres/email:
[email protected]
LITERATUURLIJST > Anzinger, A., Albrecht, J., Kopietz, R, Kleemann, A.M., Schopf, V., Demmel, M., Schreder, T., Echhorn, I., Wiesmann, M. (2009) Effects of laserneedle acupuncture on olfactory sensitivity of healthy human subjects: a placebocontrolled, double-blinded, randomized trial, Rhinology, 47, p. 153-159. > Bouman, L. N., Bernards, J. A., Boddeke, H. W. G. M. (2008) Medische fysiologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. > Bromley, S. M.(2000) Smell and taste disorders: a primary care approach. American Family Physician, 61, p. 427-436. > Costanzo R.M., Zasler N.D. (1991) Head trauma. In T.V. Getchell, R.L. Doty, L.M. Bartoshuk, J.B. Snow Jr., Smell and taste in health and disease (p. 711-730). New York, Raven Press. > Doty, R.L, Bartoshuk, L.M., Snow, J.B. (1991). Causes of olfactory and gustatory disorders. In T.V. Getchell, R.L. Doty, L.M. Bartoshuk, J.B. Snow Jr., Smell and taste in health and disease (p. 449- 462). New York, Raven Press. > Dutta, T. M., Josiah, A.F., Cronin, C.A., Wittenberg, G.F., Cole, J.W. (2013) Altered taste and stroke: a case report and literature review. Top Stroke Rehabilitation, 20, p. 78-86. > Etoh, S., Kawahira, K., Ogata, A., Shimodozono, M., Tanaka, N. (2008) relationship between dysgeusia and Dysesthesia in stroke patients. International Journal Neuroscience, 118, p. 137–147. > Fleiner F., Lau L., Göktas Ö. (2012) Active olfactory training for the treatment of smelling disorders. Ear, nose & throat journal, 91, p. 198-215. > Green, T.L., Mcgregor, L.D., King, K.M. (2008) Smell and taste dysfunction following minor stroke: a case report. Canadian Journal of Neuroscience Nursing, 2, p. 10-13. > Heckman, J.G., Stössel, C., Lang, C.J.G., Neundörfer, B., Tomandl, B., Hummel, T. (2005) Taste disorders in acute stroke: a prospective observational study on taste disorders in 102 stroke patients. Stroke Journal Of The American Heart Association, 36, p. 1690-1694. > Hummel, T., Landis, B. N., Hüttenbrink, K. (2011) Smell and taste disorders. Head and Neck Surgery, 10, p. 1-15. > Hummel, T., Lötsch, J. (2010) Prognostic factors of olfactory dysfunction. Archives Otolaryngol Head Neck Surgery, 136, p. 347-351. > Hummel, T., Nordin, S. (2003) Quality of life in olfactory dysfunction. A sense of smell institute white paper, p. 1-27. > Hummel, T., Norin, S. (2004) Olfactory disorders and their consequences for quality of life. Acta oto-laryngologica, 125, p. 116-121. > Hüttenbrink, K., Hummel, T., Berg, D., Gasser, T., Hähner, A., (2013) Olfactory dysfunction: common in later life and early warning of neurodegenerative disease. Deutsches Ärzteblatt International, 110, p. 1-7. > Ikeda, M., Aiba, T., Ikui, A., Inokuchi, A., Kurono, Y., Sakagami, M., Takeda, N., Tomita, H. (2005). Taste disorders: a survey of the examination methods and treatments used in Japan. Acta oto-laryngologica, 125, p. 1203-1210. > Jager- Wittenaar, H., Vissink, A., Weissenbruch, R., Nieuw Amerongen, A, van (2011). Voeding bij smaak- en reukstoornissen. Informatorium voor Voeding en Diëtetiek, Houten: Bohn Stafleu van Loghum. > Liem, S.L. (2012) Anosmie Vereniging Nederland. Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde, 119, p. 511. > Mak, Y. E., Simmons, K. B., Gitelman, D. R., Small, D. M., (2005) Taste and olfactory intensity perception changes following left insular stroke. Behavioral Neuroscience, 6, p. 1693-1700. > Middelweerd, M. J., Vries de, N. (1990) De behandelbare reukstoornis, Nederlands tijdschrift geneeskunde, 33, p. 1577-1579. > Miwa, T.,Furukaka, M., Tsukatani, T.,Costanzo, R.M. DiNardo, L.J., Reiter, E.R. (2001) Impact of Olfactory impairments on quality of life and Disability. Archives Otolaryngol Head Neck Surg. 127, p. 497-503. > Murphy, C., Schubert, C.R., Cruickshanks, K.J., Klein, B.E.K., Klein, R., Nondahl, D.M. (2002) Prevalence of Olfactory Impairment in Older Adults. JAMA, 288, p. 2307-2312. > Naidich, T.P., Kang, E., Fatterpekar, G. M., Delman, B. N., Gultekin, S. H., Wolfe, D., Ortiz, O., Yousry, I., Weismann, M., Yousry, T.A. (2004) The insula: anatomic study and MR imaging display at 1.5 T. American Journal of Neuroradiology, 25, p. 222-232. > Nickell W.T. (1997) Basic anatomy and physiology of olfaction. In A.M. Seiden, Taste and smell disorders. (p. 20-37) New York: Thieme. > Palm, J. (2003) Leven na een beroerte. Bohn Stafleu Van Loghum: Houten. > Polak, M.F., As, C.J. van., Hilgers, F.J.M., Dam, F.S.A.M., van. (2002). Reukrevalidatie voor gelaryngectomeerden: handleiding voor logopedisten. Lisse: Swets&Zeitlinger. > Rousseaux, M., Muller, P., Gahide, I., Mottin, Y., Romon, M. (1996) Disorders of smell, taste, and food intake in a patient with a dorsomedial thalamic infarct. American Heart Association. > Seiden, A.M. (1997) The initial assessment of patients with taste and smell disorders. In A.M. Seiden, Taste and smell disorders (p. 4-19). New York: Thieme. > Sela, L., Sacher, Y., Serfaty, C., Yeshurun, Y., Soroker, N., Sobel, N. (2009) Spared and impaired olfactory abilities after thalamic lesions. The Journal of Neuroscience, 29, p. 12059-12069. > Snow J.B., Doty R.L., Bartoshuk L.M., Getchell T.V. (1991) Categorization of chemosensory disorders. In T.V. Getchell, R.L. Doty, L.M. Bartoshuk, J.B. Snow Jr., Smell and taste in health and disease (p. 445-448). New York, Raven Press. > Spielman, A.I. (1998) Chemosensory function and dysfunction. Critical reviews in oral biology & medicine, 9, p. 266-291. > Valenstein, E., Heilman, K. M. (2011) Clinical Neuropsychology. Oxford University Press Inc: Oxford. > Vissink, A., Weissenbruch, R. van, Nieuw Amerongen, A. van (2001) Smaak- en reukstoornissen. Nederlands tijdschrift tandheelkunde, 108, p. 229-236. Internetbronnen > U.S. Department of Health & Human Services, National Institutes of Health, National Institute on Deafness and Other Communication Disorders. (2009) NIDCD Fact Sheet: Taste disorders (Publicatie nu. 09-3231A). Geraadpleegd op 10 april 2013, http://www.nidcd.nih.gov/staticresources/health/smelltaste/TasteDisorders.pdf > http://www.ruikenenproeven.nl/
NUMMER 05, mei 2015
11
Speech and Language Therapy Summer School Congresverslag Malta 2014 auteurs
caroline saes VIERDEJAARS LOGOPEDIESTUDENT FONTYS PARAMEDISCHE HOGESCHOOL
In de week van 18 t/m 24 augustus 2014 vond in Malta de Speech and Language Therapy (SLT) Summer School plaats aan de Malta University. Dit is een jaarlijks terugkerend evenement dat ieder jaar in een ander land plaatsvindt. Ieder jaar wordt de Fontys Paramedische Hogeschool te Eindhoven vertegenwoordigd door een aantal vierdejaars studenten.
TE EINDHOVEN
milou damen VIERDEJAARS LOGOPEDIESTUDENT FONTYS PARAMEDISCHE HOGESCHOOL TE EINDHOVEN
manon sloos VIERDEJAARS LOGOPEDIESTUDENT FONTYS PARAMEDISCHE HOGESCHOOL TE EINDHOVEN
anneke van boksel VIERDEJAARS LOGOPEDIESTUDENT FONTYS PARAMEDISCHE HOGESCHOOL TE EINDHOVEN
Studenten van verschillende landen en universiteiten namen vijf dagen lang deel aan een internationaal onderwijsprogramma met colleges en workshops. Iedere dag werd een specifiek thema aan de orde gesteld. De onderwerpen van de colleges en workshops waren gerelateerd aan het thema van de dag. De thema’s waren: ‘Interprofessional Education’, ‘Challenges for schoolage children and young adults’, ‘Emerging issues and new trends in SLT’, ‘Application for technology and implications for SLTs’ en ‘Early intervention and promotion’. De thema’s en onderwerpen worden in dit verslag verder toegelicht. De intentie van deze Summer School is om internationalisering te stimuleren en te bevorderen binnen de logopedie. Hieronder wordt kennismaken met internationale logopediestudenten verstaan, maar ook kennismaken met de (eventuele) inhoudelijke verschillen in opleiding en lesinhoud. Er waren 120 logopediestudenten afkomstig uit veertien verschillende landen aanwezig. Studenten en docenten van verschillende universiteiten uit België, China, Duitsland, Finland, Griekenland, China, Ierland, Italië Malta, Oostenrijk, Spanje, de Verenigde Staten (VS), Zweden en natuurlijk Nederland
12
waren vertegenwoordigd. Vanuit de opleiding logopedie aan de Fontys Hogeschool te Eindhoven waren elf studenten aanwezig. Het Speech Language Therapy programma ging van start op maandag 18 augustus 2014 en werd door Summer School coördinator Kirsten Schraeyen van de Thomas Moore universiteit te Antwerpen geopend.
IPE Interprofessional education
Op maandag werd het thema interprofessional education geïntroduceerd door Brian Shulman van Seton Hall University, New Jersey, USA. Er werd gesproken over interprofessional education (IPE), interprofessional practice (IPP) en interprofessional communication (IPC). IPE vindt plaats wanneer studenten van twee of meer verschillende studies elkaars vak leren kennen en met elkaar leren werken om gezondheidsdoelen van de cliënt te verbeteren. De World Health Organization heeft aangetoond dat het in het belang van de cliënt kan zijn om interdisciplinair te werken: IPP. Dit houdt in dat er samengewerkt wordt in een team, waarin bijvoorbeeld een fysiotherapeut, revalidatiearts, logopedist, psycholoog en maatschappelijk werkster
LOGOPEDIE JAARGANG 87
werkzaam zijn. IPC is de communicatie tussen professionals van verschillende disciplines. Dit hebben wij aan het eind van de dag toegepast in een actieve opdracht onder leiding van de Nederlandse docenten Yvonne van Zaalen, Marjon Peek en Stijn Deckers. Alle studenten kregen een opname van een kind met downsyndroom te zien, met de taak om gericht te observeren en alle observaties te noteren. De studenten werden in groepen verdeeld en kregen de taak om drie SMART leerdoelen te formuleren voor deze casus en deze te rangschikken op prioriteit. Iedere student speelde een bepaalde discipline in het rollenspel. Er namen onder anderen fysiotherapeuten, logopedisten, psychologen en de ouders van de cliënt deel aan het gesprek. Zo moesten alle studenten in het Engels communiceren en met elkaar overleggen welke vaardigheden behandeld moeten worden. Het werd duidelijk dat nog niet iedere student bekend was met de SMART formulering. Zo hadden alleen de Nederlandse en Vlaamse studenten hier kennis van. Er ontstond zo een interessante uitwisseling van informatie tussen de studenten. Hieruit werden behandeldoelen opgesteld voor de desbetreffende casus. Toen de doelen van de verschillende groepen achteraf besproken werden, bleek dat de verschillende groepen ook niet tot geheel dezelfde inzichten zijn gekomen. Hieruit werd geconcludeerd dat er per definitie niet slechts één oplossing mogelijk is.
Kinderen en jongvolwassenen
Op dinsdag stonden uitdagingen voor schoolgaande kinderen en jongvolwassenen centraal. Naast verschillende logopedische problemen kwamen ook andere problemen, die gepaard kunnen gaan met een logopedische stoornis, aan bod in de colleges en workshops. Zowel veel voorkomende (logopedische) problemen als minder voorkomende (logopedische) problemen bij schoolgaande kinderen en jongeren werden besproken. Hierbij kan men denken aan dyslexie en dyscalculie, maar ook problematiek zoals de invloed van stotteren op een kind en de invloed van de reacties van anderen daarop. Deze onderwerpen leidden tot interessante discussies naar wat de beste benadering van bepaalde problemen bij kinderen zijn en de rol van de logopedist daarin. Eén van de colleges werd gegeven door Joseph Agius, University of Malta. In het college
NUMMER 05, mei 2015
werd het programma ‘Smart Intervention Strategy’ (SIS) besproken. Dit is een nieuwe benadering die gebruikt wordt als individueel lesprogramma voor schoolgaande kinderen die stotteren en is geïnspireerd op het feit dat spreken geassocieerd wordt met negatieve gevoelens bij stotteraars. Het is een evidenced based lesprogramma dat nog niet bekend is in Nederland. Het programma komt voort uit de theorie dat creativiteit en humor het vertrouwen in het spreken van het kind vergroot. Het is een recente vorm van de stuttermodification benadering. Het programma is opgebouwd uit vier componenten: Think
Het programma ‘Smart Inter vention Strategy’ (SIS) is een individueel lesprogramma voor school gaande kinderen die stotteren Smart, Feel Smart, Cool Speech en Challenge the Dragons. Think Smart en Feel Smart bieden de ouders en de kinderen handvatten met betrekking tot de spreekangst. De activiteiten en oefeningen zijn gerelateerd aan stotteren en specifieke spreeksituaties. Door middel van Cool Speech leert het kind vrij te communiceren met behulp van de al bekende fluency shaping en stuttermodification technieken. Tot slot daagt Challenge the Dragons het kind uit om te leren spreken in situaties, waarin het kind spreekangst heeft. Met het programma wordt spreken leuk gemaakt en wordt een positieve houding tegenover het spreken en communicatie gecreëerd.
Nieuwe trends in de logopedische therapie
De donderdag had een overkoepelend the-
ma over nieuwe trends in de logopedische therapie. De dagvoorzitter van deze donderdag was Lilly Cheng, professor aan de San Diego University in de Verenigde Staten. Zij gaf een enthousiaste introductie over wat we deze dag konden verwachten. Eén van de docenten, die aan het woord kwam, was Sandra Levey van de University of New York (VS). Haar lezing ging over ‘Evidence based practice and intervention approaches’, waarin zij sprak over een onderzoek dat zij had uitgevoerd bij meertalige kinderen. Zij liet blijken dat bij meertalige kinderen meer activering in de hersenen plaatsvindt en dat meertalige kinderen hierdoor bevoorrecht zijn en gemakkelijker meerdere talen kunnen leren. De boodschap van dit onderzoek was dat meertaligheid een voordeel is en geen nadeel. Kinderen hebben vaak beide talen namelijk nodig om te kunnen communiceren met hun verschillende familieleden. Daarnaast kan een taal te maken hebben met de identiteit van een persoon en zijn talen ingebed in een cultuur. Dit werd met een pijnlijk voorbeeld geïllustreerd door Lilly Cheng, waarbij als uitgangspunt de tijd van de Vietnam bombardementen veertig jaar geleden werd genomen. Veel Taiwanese mannen trouwden in die tijd met vrouwen uit Vietnam en kregen kinderen. De moeders mochten echter geen Vietnamees spreken in Taiwan. Veel van deze huwelijken hielden geen stand en door verschillende omstandigheden werden de kinderen veelvuldig van Vietnam naar Taiwan gestuurd en andersom. Het gevolg hiervan was dat deze kinderen beide talen niet spraken en in een sociaal isolement raakten. Bij meertaligheid is het dus erg belangrijk om de moedertaal goed te onderhouden; niet alleen voor het leren van meerdere talen, maar ook omdat dit ethisch verantwoord is. Volgens Lilly Cheng is het hebben van een taal een mensenrecht en kan het enorm onderschat worden hoe belangrijk een taal voor een persoon, zijn identiteit en cultuur kan zijn. Op deze dag vond tevens de ‘Curriculum Road Show’ plaats; hier werden posters getoond van de studenten van alle verschillende universiteiten en landen over het lesaanbod en de mogelijkheden op de betreffende universiteiten. Ieder studentengroep had vooraf een poster ontworpen over het curriculum van de desbetreffende hogeschool of universiteit. Onderwerpen als stages, wetenschap-
13
pelijk onderzoek en het niveau van de opleiding werden op de poster benoemd. Studenten en docenten gingen hierover met elkaar in gesprek. Belangrijke verschillen die werden opgemerkt betroffen vooral de verschillen in de duur van de opleiding. Zo duurt de opleiding in Nederland vier jaar, maar aan de Thomas More University in Antwerpen duurt de opleiding drie jaar, waarna de studenten zich kunnen specialiseren. Bovendien zijn er landen waar de opleiding langer duurt; zo duurt de opleiding aan de Oulu University in Finland vijf jaar. Een ander belangrijk verschil met de andere opleidingen is dat logopedie in veel landen een universitaire studie is, terwijl het in Nederland een studie aan de Hogeschool is. Sterk aan de Nederlandse programma’s is dat er veel vanuit de praktijk gewerkt wordt; er wordt veel praktijkervaring getoetst bijvoorbeeld door middel van performance assessments. Dit zijn praktijktoetsen waarbij de studenten als therapeut te werk gaan en getoetst worden op het doen van onderzoek, het uitvoeren van een behandeling of het geven van een communicatieadvies. Op andere universiteiten werd er voornamelijk theoretische kennis getoetst, zoals aan de Thomas More University in Antwerpen. Eén van de studenten aan de Seton Hall University vond het zeer positief dat er in ons land een nauwe samen werking bestaat tussen logopedie en andere disciplines, bijvoorbeeld tussen logopedisten en KNO-artsen.
het beeld, het geluid, afbeeldingen of video’s. De apps kunnen bijvoorbeeld ingezet worden bij een behandeling voor mensen met afasie. Deze kunnen ingezet worden als training, als ondersteunende communicatie, voor medische informatie, voor participatie in de samenleving, het maken van afspraken en ten slotte voor feedback. Ondanks de groeiende trend van mobiele technologie gebruikt maar 10% van de mensen met een afasie een mobiele telefoon voor het downloaden van apps. Apps kunnen ook ingezet worden bij andere doelgroepen. Ellika Schalling (Karolinska instituut Zweden) gaf een college over de verschillende mogelijkheden op het gebied van draagbare apparaten om stemgebruik te meten (zoals VoxLog uit Zweden of VocaLog uit de VS) en hoe deze apparaten in de logopedie gebruikt kunnen worden. Zij heeft gemerkt dat cliënten het lastig vinden om een logboek over de stem bij te houden en volgens haar kan er een duidelijker beeld van de stem geschetst worden als deze, door het apparaat, in verschillende situaties wordt opgenomen. Deze apparaten kunnen ingezet worden in verschillende situaties om bijvoorbeeld meer informatie te krijgen over de verschillen in het gebruik van toonhoogte en luidheid. De stemapparaten zijn dus geschikt voor cliënten met een functionele of organische stemstoornis, maar deze apparaten kunnen ook gebruikt worden bij cliënten die broddelen, stotteren of de ziekte van Parkinson hebben.
Technologie binnen de logopedische behandeling
Daarnaast werd gesproken over ondersteunende communicatiehulpmiddelen (OCH) door Yvonne van Zaalen van de Fontys Paramedische Hogeschool te Eindhoven. Er werden handvatten gegeven over hoe je een OCH het beste kunt matchen bij een persoon, door verschillende stappen te zetten in het matchingsproces. De eerste stap is het detecteren van het probleem. De logopedist bekijkt de hulpvraag en de mogelijkheden van de cliënt, door anamneses af te nemen en onderzoeken te verrichten. De tweede stap is om dit te registreren, voor het vastleggen van de gegevens. Ten slotte worden deze gegevens geïndexeerd, wat betekent dat de gegevens worden geanalyseerd en een oplossing wordt bepaald. Een voorbeeld hiervan is de aanvraag van een OCH voor een persoon met autisme. Bij het detecteren en registreren blijkt dat deze persoon overgevoelig is voor licht. Tijdens het indexeren
Op de vierde lesdag stond het thema ‘applicaties voor technologie en implicaties voor logopedisten’ centraal. Het gebruik van mobiele technologie, waaronder smartphones en tablets, is een landelijk en internationaal groeiende trend en dit heeft ook de mogelijkheden in een behandeling vergroot. Het is onze taak als logopedist om te bepalen of applicaties en andere technieken ingezet kunnen worden in een behandeling, hierbij kijkend naar de doelgroep en naar de stoornis zelf. De voordelen van mobiele apps is dat ze gemakkelijk aan te passen zijn voor mensen met een beperking, zoals mensen met afasie. Smartphones en tablets zijn klein en kunnen makkelijk meegenomen worden. Er kunnen apps op worden geïnstalleerd die aangepast kunnen worden aan de behoeften van de persoon, zoals aanpassingen aan
14
wordt dan naar een OCH gezocht dat aansluit bij de behoeftes van de cliënt. Het volgen van de stappen geeft een betrouwbaar en helder resultaat. Het is erg belangrijk om bij deze stappen te kijken naar het international classification of functioning (ICF). Er wordt gekeken naar het stoornis-, participatie- en activiteitenniveau. Het ICF schept een gemeenschappelijke taal onder professionals, waardoor er multidisciplinair gewerkt kan worden. Daarnaast is het een basis voor het verzamelen en vastleggen van statistische gegevens. Dit creëert een overzicht waar gemakkelijk een behandelplan op kan volgen. Hierbij wordt in de analyse niet alleen rekening gehouden met de stoornis van een cliënt, maar ook met de beperkingen op activiteiten- en participatieniveau die de cliënt ervaart als gevolg van de stoornis. Het is belangrijk om deze gegevens mee te nemen in de analyse om het OCH zo optimaal mogelijk op de cliënt af te stemmen. De boodschap van deze dag was dat technologie een uitkomst kan bieden om de logopedische behandeling te ondersteunen. Verschillende effectstudies geven namelijk aan dat de vooruitgang van de behandeldoelen groter is wanneer gebruik wordt gemaakt van mobiele technologie (Kurland, Wilkins & Stokes, 2014; hoover & Carney, 2014; Ramsberger & Messamer, 2014). De logopedist kan echter niet vervangen worden, de apps moeten namelijk aangepast worden op datgene wat de cliënt nodig heeft en daar is logopedische kennis voor nodig.
Early intervention and promotion
Op zaterdag, de laatste dag van de week, stond het thema ‘Early intervention and promotion’ centraal. Deze dag begon indrukwekkend met een rockoptreden van Jo Verstraete, docent aan Vives University College in Brugge, België. Hij bracht het onderwerp ‘Dealing with vocal load in rock- and metal singing’ ter sprake. In dit college kwam naar voren dat het zingen van rock en metal veel van de stem kan vergen. Dit is naar voren gekomen in een onderzoek dat Verstraete heeft uitgevoerd. Dit onderzoek bracht in kaart welke invloed extreme vocalen hebben op de stem. Zo werd besproken welke stemgedragingen de meest negatieve invloed kunnen hebben op het stemgebruik van metal sin-
LOGOPEDIE JAARGANG 87
gers. Hierbij kan gedacht worden aan vocal abuse en vocal misuse, zoals te vaak te harde of te hoge geluiden maken waardoor de stem belast wordt en er veel spanning kan ontstaan, maar het betreft ook roken, drugsgebruik en het overmatig gebruik van alcohol. Het is belangrijk om door middel van een preventieplan zoveel mogelijk de eventuele vocale schade te beperken. Een voorbeeld is het hydrateren van de stem. Alcohol droogt namelijk de stemplooien uit en het is belangrijk dat de stemplooien voldoende gehydrateerd blijven wanneer er veel gebruik wordt gemaakt van de stem. Het gehoor is tevens een belangrijk punt. Het kan zijn dat sommige zangers te hard zingen omdat hun gehoor (door bijvoorbeeld het vele optreden) verminderd is. Daarom is het belangrijk om het gehoor te laten testen. Een ander belangrijk punt is dat het verstandig is om niet te lange periodes achter elkaar te repeteren, dit kan er voor zorgen dat de stem vermoeid raakt (vooral als deze niet getraind is en de stem verkeerd gebruikt wordt). Tot slot is stemtrai-
NUMMER 05, mei 2015
LITERATUURLIJST > Hoover, E.L., & Carney. A. (2014). Integrating the iPad into an intensive, comprehensive aphasia program. Seminars in Speech and Language, 35(01), 025-037. > Kurland, J., Wilkins, A.R., & Stokes, P. (2014). iPractice: Piloting the effectiveness of a tablet- based home practice program in aphasia treatment. Seminars in Speech and Language, 35(1), 51-63. > Ramsberger, G., & Messamer, P. (2014). Best practices for incorporating non- aphasia- specific apps into therapy. Seminars in Speech and Language, 35(1), 17-24.
ning, zoals zangles, belangrijk. Het nemen van zangles kan stemproblemen voorkomen, omdat er technieken aangeleerd kunnen worden om de stem te trainen en ook om de stem te kunnen ontlasten. Hierdoor kan de zanger terugvallen op de stemtechnieken, wanneer hij/ zij veel moet zingen. Aan het einde van de laatste lesdag werd de Summer School afgesloten met een closing event. Het was een leuke, leerzame tijd en een mooie ervaring. Er is veel nieuwe kennis opgedaan tijdens de colleges en deze ervaringen hebben bijgedragen aan het ontwikkelen van de eigen beroepscom-
petenties die nodig zijn in het latere beroep. We hebben veel nieuwe mensen leren kennen, onze kennis mogen delen met internationale studenten, colleges gevolgd van internationale sprekers en van de Maltese cultuur mogen proeven. Een tijd die we nooit zullen vergeten.
Auteurs
Caroline Saes, Milou Damen, Manon Sloos en Anneke van Boksel zijn vierdejaars logopediestudenten aan de Fontys Paramedische Hogeschool te Eindhoven
15
NVLF-APP
Maakt u nog geen gebruik van de NVLF-app, download deze nu in de store Wist u dat: >> >> >> >>
De NVLF-app al ruim 3000 keer gedownload is; De laatste nieuwtjes te lezen zijn op de app; Het tijdschrift Logopedie in de app te lezen is; De activiteiten in de agenda van de NVLF staan.
Veelgestelde vragen: Ik blijf niet automatisch ingelogd. Sinds de update van het systeem blijven de inloggegevens bewaard. Ik ontvang geen pushberichten. De gebruiker zal zelf moeten instellen hoe hij pushberichten wil ontvangen. Per apparaat kun je dat onder ‘instellingen’ aangeven. Om pushberichten te kunnen ontvangen is de meest recente versie van de app nodig. Heeft u de updates uit de store al gedownload en geïnstalleerd? Wat is mijn wachtwoord? U heeft schriftelijk een persoonlijk wachtwoord van de NVLF ontvangen. Dit wachtwoord is niet hetzelfde als het wachtwoord van de NVLF-website. Mocht het inloggen in de app niet lukken, stuur dan een mail naar
[email protected].
Column Hanneke Bax
Voorzichtig met voorzichtigheid Sinds 2012 is Hanneke eigenaar van Bestemming Bereikt Trainingen en Logopedie in Utrecht en Amsterdam. In het werk in haar stemgeoriënteerde praktijk vindt ze het holistische aspect heel belangrijk. Niet alleen kijken naar de stoornis maar ook naar mensen, gedragingen en naar de rol van de psyche en het lijf. In deze column beschrijft Hanneke Bax in haar column haar visie op het vak Logopedie.
Een vlotte jonge meid komt bij mij in de praktijk met een beginnende vorm van recidiverende noduli. Ze vertelt: “Ik ben zó voorzichtig geweest en heb zelfs al drie jaar niet meer gezongen!” Hoewel ik al luisterend naar haar stem slechts een miniatuurafwijking hoor, bestempelt ze haar stemgeluid als afschuwelijk en ze geeft aan dat spreken soms pijnlijk is. Uiteindelijk blijkt dat haar vorige behandelaar heeft aangestuurd op ‘voorzichtigheid’ met de stem. Hoewel ik alle vertrouwen heb in de juiste gedachtegang over belasting en belastbaarheid bij de stem als fragiel instrument, ben ik niet voor ‘voorzichtigheid’. Voorzichtigheid geeft voor mij het signaal: “pas op!”. Het alarmsysteem in mijn brein wordt geactiveerd en ik moet alert zijn op alles wat er mis kan gaan. Is het niet zo dat je juist iets omstoot wanneer je voorzichtig iets moet pakken? Zoekend in mijn etymologisch woordenboek zie ik dat het woord ‘voorzichtig’ komt van ‘vooruitziend’ of ‘scherpzinnig’. Dus toch een soort verscherping van alert heid (= vorm van stress) om ervoor te zorgen dat er niets naars gebeurt. In de praktijk zie ik mensen die voorzichtig zijn gaan spreken vanwege stemklachten. Het gros merkt hierbij dat de klachten niet afnemen. Als ik hun fonatie observeer, zie en hoor ik juist door het voorzichtig spreken veel spanning. Wanneer ik ze bijvoorbeeld laat resoneren, voelen ze dat het geluid veel gemakkelijker stroomt dan bij het voorzichtig spreken. Ik vraag er naar bij Simone Gouw, psychosomatisch fysiotherapeut bij het Academie Instituut in Utrecht en onderzoeker bij het RadboudUMC. Zij geeft aan te herkennen wat ik haar voorleg. Als therapeut kun je ervan uitgaan dat de gemiddelde patiënt passief is in zijn coping, gevoed door de ziektepercepties die hij of zij
NUMMER 05, mei 2015
heeft. Dit leidt er dus vaak toe dat de patiënt uit zichzelf al ‘voorzichtig’ gaat doen. Als therapeut moet juist activeren, uitleg geven en geruststellen. Angst en bezorgdheid zitten immers in onze genen. Een tijdje terug behandelde ik een acteur voor heesheid en globusklachten, omdat hij een zomer lang voor een voorstelling heftig had moeten blaffen. Hij had gezocht naar een logopedist met theaterervaring, omdat hij meer wilde dan stem hygiënische adviezen en ‘voorzichtig’ moeten doen, anders kon hij zijn vak als acteur wel vergeten. Na een periode van ontspanning en herstel heb ik hem gezond leren blaffen, waarbij je juist voorzichtigheid moet loslaten om het strottenhoofd vrij te kunnen laten bewegen. Hetzelfde geldt voor hardere en hoge klanken, zoals belten. Vanuit onze logopedische achtergrond leerden we ooit dat dit slecht is voor de stem en het wordt ook vaak als geknepen en risicovol omschreven. Terwijl ‘voorzichtig belten’ uiteindelijk het gevaarlijkst voor de stem is. Goed belten is niet slecht. Het advies voorzichtig te moeten zijn krijgt ook een ander podiumbeest al jaren te horen. Door een verdikking op haar stembanden heeft deze professionele zangeres jaren op religieuze wijze alle mogelijke stemhygiënische adviezen toegepast. Tijdens het operatief verwijderen van deze verdikkingen bleek er een laag bindweefsel onder te zitten. Hierdoor trilden haar stemplooien helemáál niet meer vloeiend en bleef ze met een gehandicapte stem zitten. Ze is lange tijd nog bang geweest voor iedere belasting van haar stem. Gelukkig gaat ze beetje bij beetje vooruit. Toen we samen een KNO-arts voor een second opinion bezochten, kwam het verlossende woord: het stembandbeeld is stabiel! Ze mag alles doen! Weg met de voorzichtigheid! Ze mag zingen! Ze mag belten! Ze mag optreden! Hoewel haar stem in de basis slechter is dan voor de operatie is deze stabiel en kan ze stiekem langzaam weer genieten van haar stem en: ZE MAG HET UITROEPEN!
17
De evidence-based richtlijn stotteren bij kinderen, adolescenten en volwassenen (2) Indicatiestelling bij stotteren auteurs
Indicatiestelling heeft betrekking op de vraag: Wanneer dient behandeling plaats te vinden? Dit is het tweede artikel uit de reeks over de richtlijn stotteren (Pertijs et al, 2014; Oonk & Pertijs, 2015). In dit artikel worden de aanbevelingen over de indicaties om kinderen, adolescenten en volwassenen met stotteren te behandelen besproken. Deze aanbevelingen maken het voor de logopedist en de logopedist-stottertherapeut mogelijk weloverwogen beslissingen te nemen op welk moment de persoon die stottert (PDS) te gaan behandelen of de ontwikkeling van spontaan herstel te volgen.
mark pertijs PROJECTLEIDER WERKGROEP RICHTLIJN ONTWIKKELING STOTTEREN
leonoor oonk VOORZITTER WERKGROEP RICHTLIJNONTWIKKELING STOTTEREN
Emma is een meisje van 3;4 jaar. Zij stottert sinds vier maanden. Haar ouders vragen zich af of het stotteren vanzelf overgaat of dat Emma logopedie nodig heeft. Zij willen graag dat Emma het open en spontane kind blijft dat zij nu is. Tegelijkertijd twijfelen zij of Emma niet te jong is voor logopedische behandeling. De hulpvraag van Emma’s ouders is een vraag van alle tijden. Tot in de jaren ‘80 van de twintigste eeuw zouden artsen hen waarschijnlijk hebben geadviseerd om niet op het stotteren te reageren en de natuurlijke ont-
wikkeling af te wachten tot Emma zes of zeven jaar is. Dit advies was gebaseerd op de meest invloedrijke theorie uit die tijd, de Diagnosogenic Theory van Wendell Johnson. Johnson, die zelf stotterde, ging er vanuit dat stotteren werd veroorzaakt door negatieve reacties van de omgeving op het spreken van het kind, ‘stotteren ontstaat in het oor van de luisteraar’. In de laatste decennia van de twintigste eeuw veranderde het idee over het moment waarop stotteren moest worden behandeld. Onder invloed van het Verwachtingen en Mogelijkheden Model van Wood-
Monitoring is een actief proces waarbij de logopedist of logopedist-stottertherapeut de ontwikkeling van het stotteren systematisch volgt. Na het diagnose-adviesgesprek traint de logopedist of logopedist-stottertherapeut de ouders in het gericht observeren en registreren van de stottersymptomen van het kind. De logopedist of logopediststottertherapeut traint de ouders tot zij overeenstemming hebben over de waargenomen ernst van het stotteren. In overleg met de ouders wordt het te gebruiken registratiesysteem, de frequentie van registreren, als mede de wijze en frequentie van terugkoppelen van de geregistreerde gegevens naar de logopedist of logopedist-stottertherapeut bepaald en vastgelegd. Gedurende het proces van monitoring bewaakt de logopedist of logopedist-stottertherapeut of de wijze van beoordelen van de stotterernst door de ouders nog in overeenstemming is met de eigen beoordeling. Minimaal één keer per half jaar wordt een herhalingsonderzoek uitgevoerd. Deze herhalingsonderzoeken vinden bij voorkeur plaats een half jaar nadat het kind is gaan stotteren en één jaar nadat het kind is gaan stotteren. KADER 1. Monitoring.
18
LOGOPEDIE JAARGANG 87
ruff Starkweather werd het steeds gangbaarder om stotteren te behandelen zodra het stotteren werd geconstateerd. Momenteel geldt het als best-practice om de ontwikkeling van het spreken van stotterende kinderen gedurende één jaar nadat de eerste symptomen zijn waargenomen te monitoren. (zie kader 1) Een deel van de kinderen die beginnen met stotteren herstelt immers volledig langs natuurlijke weg. Cijfers over spontaan herstel vertonen echter grote verschillen, variërend van 50 tot 94% (Yairi & Ambrose 2013). Ook is het nog niet mogelijk op eenduidige wijze te voorspellen welke kinderen langs natuurlijke weg herstellen. Dit compliceert de besluitvorming over het moment waarop de behandeling van stotteren het best kan worden begonnen. Gedurende één jaar kinderen zorgvuldig monitoren vanaf het moment waarop het stotteren begint, zorgt dat kinderen met verhoogd risico op blijvend stotteren behandeling ontvangen op het moment dat deze het meest effectief is en minimaliseert het behandelen van kinderen die mogelijk spontaan herstellen.
De Screeningslijst Stotteren
De ouders van Emma bespreken hun zorgen met Emma’s begeleidster op de peuterspeelzaal. Deze adviseert de Screeningslijst Stotteren (SLS) in te vullen. Op basis van de ingevulde antwoorden ontvangen de ouders van Emma het advies om de huisarts een verwijzing naar een logopedist of logopedist-stottertherapeut te vragen voor advies over het stotteren en voor onderzoek of behandeling zinvol is. (zie kader 2)
Prevalentie en incidentie
De meeste kinderen beginnen met stotteren op een leeftijd tussen 2 en 4 jaar. Op vierjarige leeftijd lijkt de kans om te gaan stotteren voor 95% voorbij (Yairi & Ambrose 2013). Kinderen die na het vierde jaar beginnen met stotteren lijken een verhoogd risico te hebben op blijvend stotteren (Yairi & Seery 2011). De richtlijn beveelt dan ook aan om de behandeling van stotteren voor de kalenderleeftijd van vijf jaar te beginnen. Bij het opstellen van deze aanbeveling is ook het effect van therapie meegewogen. Het effect van behandeling voor de leeftijd van zes jaar blijkt namelijk groot te zijn en behandeling van oudere kinderen, adolescenten en vol-
NUMMER 05, mei 2015
Aanbeveling 6 Indien bij een kind onder de 6 jaar het vermoeden bestaat van de aanwezigheid van stotteren, dienen ouders de Screeningslijst Stotteren (SLS) in te vullen om te bepalen of nadere diagnostiek door de logopedist of logopedist-stottertherapeut nodig is. Aanbeveling 7 De logopedist of logopedist-stottertherapeut informeert de zorgverleners, leerkrachten en begeleiders van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven binnen zijn/haar netwerk over het doel en het gebruik van de SLS en zij stellen de SLS beschikbaar bijvoorbeeld door informatie te geven over websites waarop de SLS te raadplegen is. KADER 2. Aanbeveling 6 en aanbeveling 7.
wassenen is minder effectief in het verminderen van het aantal gestotterde lettergrepen (Pertijs et al, 2014). Tevens is de kans op terugval bij kinderen die behandeling hebben gevolgd na het zesde levensjaar groter dan bij kinderen die voor hun zesde jaar zijn
Kinderen die na het vierde jaar beginnen met stotteren lijken een verhoogd risico te hebben op blijvend stotteren behandeld (Lincoln et al, 1996; Koushik et al, 2009). Voor personen die stotteren ouder dan zes jaar beveelt de richtlijn aan om samen met de hulpvrager, te bepalen wat belangrijke uitkomstmaten voor de behandeling zijn en of behandeling geïndiceerd is. (zie kader 3)
Stottersymptomen
Tijdens het intakegesprek vraagt de logopedist aan de ouders van Emma om het type stotteren en het verloop van het stotteren sinds de eerste symptomen nauwkeurig te beschrijven. Daarbij gebruikt zij de 8-puntsschaal voor stotterernst van Yairi en Ambrose (2005). (zie kader 4) De ouders van Emma geven aan dat Emma voornamelijk lettergrepen, woorden en soms klanken herhaalt. Dit komt één- tot tweemaal per zin voor. Het aantal herhalingen per lettergreep of woord kan oplopen tot 15 herhalingen. Blokkeren of gespannen verlengen wordt niet door de ouders waargenomen, evenmin als spanning in het gezicht of lichaam tijdens het spreken. Op de schaal voor stotterernst geven de ouders een 3 voor de ernst van het stotteren toen de eerste symptomen vier maanden geleden werden waargenomen. De ernst nam geleidelijk aan toe tot een 7 een maand geleden en sinds twee dagen is de score gezakt naar 5. Dagen waarop Emma een hele dag vloeiend spreekt zijn niet meer voorgekomen. De logopedist observeert en registreert het spreken van Emma aan de hand van het Stuttering Severity Instrument (SSI-4) en concludeert dat zowel het type stotteren als de
Aanbeveling 1 De behandeling van stotteren, ontstaan bij kinderen voor de leeftijd van vier jaar, begint voor de leeftijd van vijf jaar. Aanbeveling 8 Bij kinderen ouder dan 6 jaar, adolescenten of volwassenen met een hulpvraag op gebied van stotteren, bepaalt de logopedist of logopedist-stottertherapeut, samen met de hulpvrager, op grond van een inventarisatie van ICF-elementen op de voor de persoon die stottert (PDS) belangrijke uitkomstmaten of behandeling geïndiceerd is. KADER 3. Aanbeveling 1 en aanbeveling 8.
19
Temperament en sociaalemotioneel welbevinden
Interval
Stotterernst
0-1 1-3 3-5 5-7
Normaal vloeiende spraak Licht stotteren Matig stotteren Ernstig stotteren
KADER 4. Schaal voor stotterernst (Yairi & Ambrose 2005).
Aanbeveling 2 De logopedist of logopedist-stottertherapeut monitort de ontwikkeling van het stotteren, ontstaan bij kinderen voor de leeftijd van vier jaar, gedurende één jaar nadat de eerste stottersignalen zijn waargenomen om na te gaan of er signalen van spontaan herstel optreden. Aanbeveling 3 De logopedist of logopedist-stottertherapeut start de behandeling 12 maanden nadat de eerste stottersymptomen zijn waargenomen indien de ernst van het stotteren de laatste 3-6 maanden niet duidelijk* is afgenomen. * Een duidelijke afname van het stotteren komt overeen met een gemiddelde vermindering van minimaal 2 punten op de 8-puntsschaal voor stotterernst (Yairi & Ambrose, 2005) of een gemiddelde vermindering van 2 punten op de schaal voor stotterernst behorende bij het Lidcombe Programma. Deze afname in ernst dient zowel door de ouder als de logopedist / logopedist-stottertherapeut te worden geconstateerd. KADER 5. Aanbeveling 2 en aanbeveling 3.
ernstscore die de ouders aangeven overeenkomen met haar eigen observaties. Het eerste jaar na het ontstaan van het stotteren zijn de ernst van het stotteren, de aanwezigheid van verlengingen, blokkades en bijkomende gedragingen geen voorspellers voor blijvend stotteren of voor herstel van het stotteren (Yairi & Ambrose 2005; Yairi & Seery 2011). Daarentegen is een sterke afname van het aantal en de ernst van de stottersymptomen een belangrijke aanwijzing voor mogelijk spontaan herstel (zie kader 5). In het onderzoek van Yairi en Ambrose (2005) daalde de ernst van het stotteren een half jaar tot een jaar na aanvang van het stotteren gemiddeld met ongeveer 2 punten bij de groep kinderen die uiteindelijk herstelde. Deze daling komt nagenoeg overeen met een vermindering van één ernstgraad op de schaal voor stotterernst van Yairi en Ambrose (2005). De gemiddelde stotterernst van de kinderen die vijf jaar na aanvang van het stotteren nog stotterden, daalde in het eerste jaar gemiddeld met minder dan 1 punt. De gemiddelde scores van de ouders en de onderzoeker waren nagenoeg identiek (zie figuur 1).
20
Eén jaar na aanvang van het stotteren is een toename van het stotteren, gedurende een periode van een maand of drie, een signaal dat het risico op blijvend stotteren toeneemt (Yairi & Seery 2011). In tegenstelling tot de periode van de eerste 12 maanden na het ontstaan van het stotteren, is de ernst van het stotteren één jaar na aanvang ook een voorspeller voor blijvend stotteren geworden. Naarmate de ernst hoger is neemt het risico op blijvend stotteren toe (Yairi & Ambrose 2005; Yairi & Seery 2011).
Tijdens het intake gesprek omschrijven de ouders Emma als een vrolijke praatgrage en open peuter die aandachtig bezig kan zijn met diverse activiteiten en leeftijdsadequaat reageert op veranderingen en tegenslagen. De logopedist vraagt aan de ouders van Emma of zij de indruk hebben of zij zich bewust is van het stotteren en of zij emotionele reacties ten gevolge van het stotteren vertoont. Ouders geven aan dat zij niet die indruk hebben. Vader illustreert dit met de volgende anekdote: “Tijdens het eten keek Emma mij aan en zei op neutrale toon: “Papa ik praat soms zo-zo-zo, maar als ik groot ben dan doe ik dat niet meer.” Daarna at zij verder en begon een verhaal over een Disneyfilm die zij wilde zien.” Ongerustheid bij ouders, van het kind zelf of de omgeving van het kind kan op individueel niveau leiden tot bewuste en/of onbewuste verbale en non-verbale reacties op het stotteren. Deze reacties kunnen bijdragen tot meer cognitieve en emotionele reacties van het kind, hetgeen een negatief leerproces bij het kind op gang kan brengen of versterken (Korrelboom 1993). Onderzoek in de klinische populatie naar temperament bij kinderen die stotteren, vindt aanwijzingen dat kinderen die stotteren gemiddeld een hogere (negatieve) reactiviteit en een lagere zelfregulatie laten zien (Eggers 2012). Deze kenmerken van het temperament kunnen de leerprocessen van het kind beïnvloeden. Er is echter nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs voor de invloed van het bewustzijn van het stotteren of van emotionele reacties van het kind op het stotteren als risicofactor voor blijvend stotteren (Yairi & Seery 2011).
FIGUUR 1. Verloop stotterernst op de schaal voor stotterernst tot 60 maanden na onset bij persisterend stotteren (PDS) (n=19) en hersteld stotteren (HS) (n=70) aangegeven door de ouders en de logopedist (Yairi & Ambrose, 2005).
LOGOPEDIE JAARGANG 87
Aanbeveling 5 De logopedist of logopedist-stottertherapeut start de behandeling, ook als het stotteren minder dan 6 maanden aanwezig is, indien het kind onder het stotteren lijdt, ouders bezorgd zijn over het stotteren of het kind weerzin krijgt om te communiceren. KADER 6. Aanbeveling 5
Ondanks dit gebrek aan bewijs beveelt de richtlijnwerkgroep vanuit ethisch oogpunt aan om de behandeling te starten, ook als het stotteren minder dan 6 maanden aanwezig is, indien het kind onder het stotteren lijdt, ouders bezorgd zijn over het stotteren of het kind weerzin krijgt om te communiceren. (zie kader 6)
Overige voorspellers voor spontaan herstel
De aanwezigheid van blijvend stotteren of hersteld stotteren in de familie is de sterkste en vroegste voorspeller voor spontaan herstel. Indien blijvend stotteren in de familie van
Eén jaar na aanvang van het stotteren is een toename van het stotteren, gedurende een periode van een maand of drie, een signaal dat het risico op blijvend stotteren toeneemt
het kind dat stottert aanwezig is dan is de kans dat het kind, zonder behandeling, blijft stotteren 65%. Bij aanwezigheid van hersteld stotteren in de familie van het kind is de kans op spontaan herstel eveneens 65% (Yairi & Ambrose 2005; Yairi & Seery 2011). Een andere sterke voorspeller is het geslacht. Al op jonge leeftijd beginnen er meer jongens te stotteren dan meisjes (2:1). Het herstel bij meisjes is groter dan bij jongens. De ratio stotterende mannen-vrouwen bij volwassenen is ongeveer 4:1. Wanneer het stotteren van een meisje één jaar na het ontstaan van het stotteren niet duidelijk is verminderd, neemt het risico op blijvend stotteren sterker toe dan bij een jongen (Yairi & Seery 2011). De fonologische ontwikkeling is geen sterke risicofactor voor blijvend stotteren. De aanwezigheid van ongewone fonologische processen en teveel gewone fonologische processen voor de leeftijd van het kind, kunnen
FOTO 1. De logopedist legt zijn bevindingen, de interventie opties en zijn klinische redenering voor.
NUMMER 05, mei 2015
21
Oefencasus Sem Casus Sem Sem is een jongen van 2; 10 jaar. Hij is de jongste uit een gezin met vier kinderen. Sem stottert sinds twee maanden met name tijdens het eten. Het stotteren uit zich in blokkades die 3 tot 6 seconden duren, daarbij spert hij zijn kaak open en knijpt hij zijn ogen dicht. Een aantal keren is het voorgekomen dat hij het spreken opgaf of tijdens een blokkade zei: “Ik weet het niet.” Ouders geven een 6 op de schaal voor stotterernst van Yairi & Ambrose. Het stotteren was vanaf de eerste dag in deze vorm aanwezig en treedt in deze vorm nog dagelijks op. Vader stottert. Lucas, de drie jaar oudere broer van Sem, is van zijn derde tot zijn vijfde jaar logopedisch behandeld in verband met stotteren. Lucas spreekt sinds een half jaar vloeiend. De spraak- en taalontwikkeling van Sem is vlot verlopen en er zijn geen bijkomende problemen. Sem wil graag het woord tijdens gesprekken en staat graag in de aandacht. Het doet de ouders van Sem pijn om hem zo te zien stotteren. Het stotteren is veel heftiger dan het stotteren van vader en Lucas. De ouders vragen zich af hoe zij op dit stotteren moeten reageren. Zij zijn bang dat het stotteren blijvend is. 1. Benoem de aanwezige voorspellers voor spontaan herstel. 2. Benoem de aanwezige risicofactoren voor blijvend stotteren. 3. Mist er informatie om een besluit te kunnen nemen over de meest geschikte aanpak? 4. Formuleer een klinische redenering waarbij de aanbevelingen uit de richtlijn worden meegenomen. 5. Bepaal op grond van de klinische redenering welke aanpak je aan de ouders van Sem voor zou leggen. 6. Beschrijf de aanpak. KADER 7. Casus Sem.
een risicofactor zijn gedurende de beginfase van het stotteren. Twee jaar na het ontstaan van het stotteren blijken fonologische vaardigheden hun voorspellende waarde voor het risico op blijvend stotteren te hebben verloren. De voorspellende waarde van expressieve taalvaardigheden voor blijvend stotteren is vooralsnog onduidelijk. Bijkomende stoornissen kunnen de stotterproblematiek compliceren en kunnen in combinatie met andere risicofactoren de kans op blijvend stotteren verhogen. De voorspellende waarde voor blijvend stotteren van bijkomende stoornissen is onbekend (Yairi & Seery 2011). Emma’s spraak- en taalontwikkeling verloopt leeftijdsadequaat en er zijn geen bijkomende problemen. De spraak en het gedrag van Emma tijdens de intake geven de logopedist geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Moeder geeft aan dat haar jongere broer tegen zijn vijfde levensjaar een periode heeft gestotterd. Hij werd hier indertijd voor behandeld door een logopedist. Op grond van de risicofactoren, de voorspellers voor spontaan herstel, waarbij de duur sinds het begin van het stotteren en de open en neutrale wijze waarop Emma op het stotteren reageert een belangrijke rol spelen, besluit de logopedist de ouders voor te stellen om de spontane ontwikkeling van het spreken te monitoren. Daarbij houdt zij in haar achterhoofd dat zij
22
over 8 maanden een duidelijke daling van de ernst van het stotteren wil zien. Tijdens het diagnoseadviesgesprek legt zij haar bevindingen, de interventie opties en haar klinische redenatie aan de ouders voor. Op grond van de informatie van de logopedist besluiten de ouders en de logopedist om de spontane ontwikkeling van het spreken te gaan monitoren. Zij hebben er vertrouwen in dat dit een goede aanpak is, maar willen nog graag weten hoe zij het beste kunnen reageren als het stotteren lang duurt of als Emma iets over het stotteren zegt. De logopedist bespreekt met hen hoe zij in die situaties kunnen reageren en traint hen in het dagelijks registreren van de gemiddelde stotterernst. Dit doet zij door met de ouders de spraak van Emma te beoordelen op de schaal van stotterernst van Yairi en Ambrose (2005). Als zij de indruk heeft dat de ernstscores die de ouders geven duidelijk overeenkomen met haar scores plant zij een afspraak over twee weken om na te gaan of het monitoren de ouders goed afgaat en om eventuele vragen te beantwoorden. Tijdens het bezoek aan de logopedist twee weken later blijkt het stotteren dagelijks te variëren tussen een ernstscore van 5 en 3. Ouders hebben vertrouwen in de gekozen aanpak en vinden het geen probleem om de gemiddelde stotterernst dagelijks te noteren. Er wordt besloten een afspraak te plannen over twee maanden. Dit is ruim een half jaar na het begin van het stotteren.
Dankwoord
De richtlijn stotteren werd mede mogelijk gemaakt door de financiële steun van de NVLF, het Damsté-Terpstra Fonds, Demosthenes en de NVST en de gedreven inzet van de leden van de werkgroep. Bijzondere dank gaat uit naar Marie-Christine Franken voor haar bijdrage aan het hoofdstuk over indicatiestelling bij stotteren.
Auteurs
Mark Pertijs is als projectleider en logopediewetenschapper betrokken bij de ontwikkeling en implementatie van de richtlijn stotteren. Hij is docent aan de Opleiding Logopedie van Hogeschool Utrecht en staflid van de European Clinical Specialization Fluency Disorders (ECSF). Als logopedist is hij werkzaam in Logopediepraktijk Berkel en Rodenrijs / Bergschenhoek. Leonoor Oonk is voorzitter van de werkgroep richtlijnontwikkeling stotteren. Zij is logopedist-stottertherapeut en logopediewetenschapper. Ze is werkzaam als docent aan de Opleiding Logopedie van Hogeschool Utrecht en was tot voor kort bestuurslid van de Nederlandse Federatie Stotteren (NFS).
LOGOPEDIE JAARGANG 87
CommAp adv. 87x117 FC:Opmaak 1
26-02-2015
11:22
Pagina 1
LITERATUURLIJST > Eggers, K. (2012). Temperamental Characteristics of children with developmental stuttering: From parent questionnaire to neuropsychological paradigms. Doctoral thesis in Biomedical Sciences, Leuven. Doctoral thesis in Developmental Psychology, Tilburg > Korrelboom, C.W. & Kernkamp, J.H.B. (1993). Gedragstherapie. Uitgeverij Countinho > Koushik, S., Shenker, R., Onslow M. (2009). Follow-up of 6-10-year-old stuttering children after Lidcombe Program treatment: a Phase I trial. Journal of Fluency Disorders, 34, 279–290. > Lincoln, M., Onslow, M., Lewis, C., Wilson, L.A. (1996). A clinical trial of operant treatment for school-age children who stutter. American Journal Speech Language Pathology, 5, 73-85 > Oonk, L.C. & Pertijs, M.A.J. (2015). De evidence-based richtlijn stotteren bij kinderen, adolescenten en volwassenen. Nederlands tijdschrift voor Logopedie 87. 22-26. > Pertijs, M.A.J., Oonk, L.C., Beer, de J.J.A., Bunschoten, E.M., Bast, E.J.E.G., Ormondt, van J., Rosenbrand, C.J.G.M., Bezemer, M., Wijngaarden, van L.J., Kalter, E.J., Veenendaal, van H. (2014). Evidence-based Richtlijn Stotteren bij kinderen, adolescenten en volwassenen. Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie, Woerden. > Yairi, E. & Ambrose, N. G. (2005). Early childhood stuttering. Austin Texas, Pro-Ed. > Yairi, E. & Seery, C.H. (2011). Stuttering. Foundations and Clinical Applications. New Yersey. Pearson. > Yairi, E. & Ambrose, N. (2013) Epidemiology of stuttering: 21st century advances. Journal of Fluency Disorders 38. 66–87.
Het contact houden Communicatie is een belangrijk onderdeel van het dagelijkse leven. Voor sommige mensen wordt praten moeilijk of zelfs onmogelijk door bijvoorbeeld ziekte of een ongeval. Commap biedt communicatieapparatuur waardoor ’’praten’’ weer mogelijk wordt.
Communicatiehulpmiddelen Communicatieapparatuur is er in diverse uitvoeringen. Denk hierbij aan apparaten waarop u tekst kunt intypen of apparaten die werken met afbeeldingen of pictogrammen. Bij een beperkte motoriek zijn er aanpassingen zodat de computer toch bediend kan worden.
Commap Communicatie apparatuur BV Postbus 490 5400 AL Uden T. E. I. KvK
(0413) 28 70 52
[email protected] www.commap.nl Eindhoven 320 499 38
Commap zoekt naar een oplossing op maat! Wilt u meer informatie ontvangen? Bel ons of stuur een e-mail.
“Als praten moeilijker wordt...”
HÉ T K ANTO OR VO OR LO G OPE D IS TE N Meer dan vijftien jaar ervaring in uw branche, een intensieve samenwerking met de NVLF en ruim 250 logopediepraktijken als klant. BonnierVeraa is het enige kantoor in Nederland dat uitdrukkelijk is gespecialiseerd in dienstverlening voor de logopediepraktijk
nieuw:
logopedie helpdesk Met een abonnement op de Logopedie Helpdesk bent u verzekerd van het allerbeste advies en snel antwoord op uw belangrijke vragen. Daarnaast profiteert u ook nog eens van een aantrekkelijke korting op de aanvullende dienstverlening van BonnierVeraa.
Velmolenweg 141, 5404 LB Uden T 0413-270074 E
[email protected] www.bonnier-veraa.nl KIJK VO OR ME E R INFOR MATIE OP W W W.B O NNIE R -VE R A A .NL
NUMMER 05, mei 2015
23
Nationale Dyslexie Conferentie 8 april 2015
auteur
janneke de waal-bogers
Jaarlijks organiseert Lexima de Nationale Dyslexie Conferentie. Zoals in de voorgaande jaren werd deze conferentie ook dit jaar druk bezocht. Ruim 1500 bezoekers namen na afloop van het congres recente kennis mee terug naar hun werkplek. Leerkrachten, intern begeleiders, diagnostici en ook een groot aantal logopedisten konden kiezen uit een ruim aanbod aan lezingen, gehouden door vele prominenten zoals Pr. dr. Wied Ruijssenaars, Prof. dr. Ben Maassen, Dr. Chris Struiksma en Prof. dr. Aryan van der Leij. Doordat voor iedere lezing meer dan drie kwartier was ingeruimd konden onder werpen goed worden uitgediept. In dit verslag leest u een korte weergave van een aantal lezingen die deelnemers konden bijwonen.
Na de generieke opening door Annette Roetenberg (Lexima) werd de film ‘De dyslexie paradox’ getoond. Deze kunt u bekijken via de site van Lexima: https://www.youtube.com/watch?v=_uTICGDTj_g.
Logopedische diagnostiek en begeleiding bij dyslexie
Janneke de Waal-Bogers (NVLF, Bogers-Taal) De relatie tussen (leren) lezen en taalproblemen was onderwerp van deze lezing en werd mogelijk daarom door veel logopedisten bijgewoond. Aan de hand van een schema over de interne chronologie in de taalverwerving van Goorhuis & Schaerlaekens (2012) beschreef Mevr. de Waal-Bogers het effect van problemen in de fonologie op de ontwikkeling van semantiek, syntaxis, morfologie en de metalinguïstiek. Ze benadrukte hierbij extra dat de fonologische ontwikkeling vooraf gaat aan de ontwikkeling van fonemisch bewustzijn en hierdoor een belangrijke voorspeller is van leessucces. Ook het theoretisch kader rondom taalstoornissen en specifieke taalstoornissen (S-TOS) werd geschetst. Omdat kinderen met S-TOS vaak ook leesproblemen hebben is het belangrijk voor alle onderwijsprofessionals om kennis te hebben van S-TOS en taalproblemen op tijd te signaleren en hier passende behandeling voor te zoeken. Als er bij een kind sprake is van een S-TOS, bepaalt de manier waarop deze S-TOS zich uit hoe deze het leren lezen beïnvloedt. Zo hebben kinderen met een gebrekkige ontwikkeling van de lexicaal semantische kennisontwik-
24
De fonologische ontwikkeling gaat vooraf aan de ontwikkeling van fonemisch bewustzijn en is een belangrijke voorspeller is van leessucces LOGOPEDIE JAARGANG 87
keling problemen met technisch lezen door een moeizame directe woordherkenning. Hierdoor is de vloeiendheid tijdens het lezen verminderd. Deze groep kinderen heeft ook vrijwel altijd problemen met begrijpend lezen door een kleine woordenschat. Doordat S-TOS zich op verschillende manieren kan uiten en er dus sprake is van een heterogene groep kinderen is het moeilijk te voorspellen welke kinderen een leesprobleem kunnen krijgen. De rol van de leerkracht is belangrijk voor een succesvolle leesontwikkeling, deze groep kinderen is erg afhankelijk van goede instructie. In dit kader wees Mevr. de Waal-Bogers op twee publicaties van het Masterplan Dyslexie die als aanvulling op de bekende protocollen leesproblemen kunnen worden gebruikt, namelijk het katern ‘Leesonderwijs en leesbegeleiding voor leerlingen met ernstige spraak- en/of taalmoeilijkheden’ en het katern ‘Aanpak leesonderwijs voor leerlingen met cluster 2-indicatie in het basisonderwijs’. Beide publicaties zijn gratis te downloaden op de site van Masterplan Dyslexie.
Implementatie Bouw! Ter preventie van leesproblemen
Marleen Korf, Msc (Lexima Academie) en Drs. Sjoukje van der Laan (ABC Amsterdam) Lexima introduceerde afgelopen jaar Bouw!. Dit computergestuurd interventieprogramma is speciaal ontwikkeld om kinderen die risico lopen op problemen met lezen en spellen preventief, in groep 2 tot groep 4, extra hulp te geven. Een leerling die het volledige programma doorloopt doet hier anderhalf jaar over. Grootschalig onderzoek van de Universiteit van Amsterdam heeft de effectiviteit van Bouw! bij risicoleerlingen in het regulier en speciaal basisonderwijs inmiddels aangetoond. Leerlingen die gewerkt hebben met Bouw! scoren gemiddeld op verschillende leestoetsen. Dit goede resultaat is duurzaam want ook een jaar na het volgen van het programma bleven deze kinderen gemiddeld scoren. Bij het succesvol implementeren van Bouw! wordt de kans op effectiviteit vergroot door met een aantal factoren goed en planmatig rekening te houden: - door realistische en toetsbare doelen te hanteren - door voldoende tijd te realiseren voor het oefenen met Bouw!, ook in de weken waarop schoolreisjes en andere bijzonderheden zijn - door leerlingen goed te stimuleren en te motiveren, hierbij speelt de tutor die de leerling begeleidt een belangrijke rol - door een goede screening van risicokinderen te hanteren. Hierbij moet vooral gekeken worden naar uitval op letterkennis in groep 2 en het aanwezig zijn van familiaire risico’s, maar ook taalzwakte en een zwak klankbewustzijn zijn factoren die bij een risicoleerling aanwezig kunnen zijn.
Meertalige kinderen met lees- en spellings problemen, hoe voorkom je misdiagnose?
Charlotte Mostaert (Code - Thomas More Antwerpen) Mevr. Mostaert schetste bij de start van haar lezing een herkenbaar beeld: twee meertalige kinderen die beiden kampen met leesproblematiek, echter bij de ene leerling wordt gedacht aan dyslexie en bij de andere leerling aan taalproblematiek die het lezen belemmert. Het onderscheid maken hiertussen is lastig. Mevr. Mostaert gaf hierbij haar uitgangspunt: “Een meertalig kind vergt een meertalig on-
NUMMER 05, mei 2015
Leerlingen die gewerkt hebben met Bouw! scoren gemiddeld op verschillende leestoetsen
derzoek”. Vervolgens zette zij duidelijk het theoretisch kader dat dit verklaart uiteen. Bij het leren lezen zijn fonologie, orthografie en semantiek van groot belang. Echter, bij meertalige kinderen zijn er op al deze gebieden problemen te verwachten. Op het gebied van fonologie kunnen taaleigen fonemen problemen veroorzaken. Zo hebben Poolse kinderen vaak problemen met het onderscheiden van lange en korte klinkers in het Nederlands omdat er in het Pools geen lange klinkers voorkomen. Door verschillen in de fonologie kunnen meertalige kinderen moeite hebben met fonotactische regels. Een voorbeeld van een fonotactische regel is dat in het Nederlands woorden wel kunnen beginnen met een /h/-klank maar nooit eindigen met een /h/-klank. Een voorbeeld van een probleem met de Nederlandse fonotactische regels is het geval waarbij een Turks meisje het woord /straat/ spelde als /seteraat/. Dit deed zij omdat in het Turks het cluster /str/ niet voorkomt en zij daarom tussen iedere klank een doffe klank plaatste. Het bekendste probleem dat vanuit meertaligheid in de orthografie voor kan komen is het verwarren van de schrijfrichting bij kinderen met een Arabische of Hebreeuwse achtergrond. Semantische problemen bij meertalige kinderen kunnen worden verklaard door het verschil in woordenschat in de moedertaal en de tweede taal. Om al deze aspecten goed te kunnen beoordelen is volgens mevr. Mostaert onderzoek nodig in beide talen van een kind. Als dit niet wordt gedaan is er risico op onderdiagnose, hierbij wordt de oorzaak van de leerproblematiek te veel gezocht in de meertalige achtergrond van het kind. Hierdoor krijgt het kind te laat de juiste ondersteuning en kunnen de leerproblemen inmiddels onnodig groot geworden zijn. Ook is er risico op overdiagnose, hierbij wordt te snel een diagnose dyslexie gesteld terwijl de problemen voort blijken te komen vanuit de meertalige achtergrond. Om dit te voorkomen pleit Mevr. Mostaert er-
25
Een meertalig kind vergt een meertalig onderzoek voor om bij diagnostisch onderzoek gericht op het vaststellen van dyslexie bij meertalige kinderen altijd de mondelinge taalvaardigheden te beoordelen. De schriftelijke taal dient in beide talen beoordeeld te worden. Dit omdat dyslexie zich in beide talen dient te uiten, maar dit in de beide talen op een verschillende manier kan doen. Als laatste adviseert mevr. Mostaert om altijd een geschoolde tolk in te schakelen als beoordelaar bij het beoordelen van de moedertaal.
Dyslexie en specifieke taalontwikkelings stoornis: gelijkenissen en verschillen
Dr. Ellen VandeWalle (Code - Thomas Moore Antwerpen) Gezien de grote overlap tussen dyslexie en specifieke taalstoornis-
sen (S-TOS) heeft Mevr. VandeWalle onderzoek gedaan naar de overeenkomsten en verschillen in de fonologische ontwikkeling bij kinderen met deze stoornissen. De grote overlap kan worden verklaard doordat er bij beide stoornissen regelmatig problemen in de fonologie en/of in de auditieve verwerking voorkomen. Mevr. VandeWalle heeft onderzocht welke kinderen met S-TOS leesproblemen ontwikkelden op latere leeftijd. Ze concludeerde dat bij kinderen met S-TOS de combinatie van de ontwikkeling van het fonologisch bewustzijn, de seriële benoemsnelheid en de spraakperceptie de ontwikkeling van het lezen op latere leeftijd kunnen voorspellen. Zwakke beheersing van een enkele vaardigheid wil nog niet betekenen dat er op latere leeftijd leesproblemen ontstaan. Daarom is het laten doubleren van een kind in groep 2 als alleen het fonologisch bewustzijn zwak is geen goede keuze. Mevr. VandeWalle raadde dit zelfs af omdat kinderen met S-TOS in hun taalverwerving door het leren lezen een extra kanaal voor het leren van taal verwerven.
Besluit
Het is zeer positief dat er binnen het programma van de Nationale Dyslexie Conferentie relatief veel aandacht was voor taalontwik kelingsstoornissen en dyslexie. Hopelijk draagt dit bij aan het verminderen van de onbekendheid van taalontwikkelingsstoornissen. Bij de lezingen die hierover gingen zaten veel logopedisten in de zaal die vakinhoudelijke verdieping zochten. Daarnaast zaten er ook veel onderwijsprofessionals in de zaal, dit zijn de mensen die bereikt moeten worden zodat taalontwikkelingsstoornissen tijdig worden gesignaleerd. Het kader van het congres was hierbij zeker ondersteunend: dyslexie is een ‘hot item’, in het onderwijs is hier zeer veel aandacht voor. Hoe mooi zou het zijn als over een aantal jaar taalontwikkelingsstoornissen op eenzelfde manier deze aandacht zouden krijgen.
Damsté-Terpstra Fonds Het Damsté-Terpstra Fonds (DTF) ondersteunt al ruim dertien jaar initiatieven die bijdragen aan het bevorderen van praktische en preventieve logopedie. Het bestuur van het DTF is blij te constateren dat het Fonds steeds breder bekend raakt onder logopedisten. Als u wilt weten wat het DTF voor u kan betekenen kunt u de jaarverslagen op de website www.dtfonds.nl bekijken. Daarop staan ook enkele samenvattingen van projecten die in het verleden met een subsidie van het DTF zijn ondersteund.
26
Er worden bijvoorbeeld bijdragen verstrekt aan het ontwikkelen of opzetten van trainingen, het organiseren van congressen of studiedagen, de herziening van een boek en de vertaling van een belangrijke test. Ook kwaliteitskringen kunnen aanvragen indienen voor een kringproduct. Daarnaast beloont het DTF artikelen van logopedisten die in het Nederlands tijdschrift voor Logopedie worden geplaatst. Ze moeten dan voldoen aan de doelstelling van het Fonds, namelijk het bevorderen van de praktische en preventieve logopedie. In dat geval kan de auteur zijn artikel voordragen bij het DTF.
LOGOPEDIE JAARGANG 87
Dynamic SoundField
GRATIS op proef
De spraakversterker voor leerkrachten Lesgeven is topsport voor uw stem. Niet iedere stem is hier van nature geschikt voor. Voorkom langdurig uitval met deze digitale spraakversterker met losse speaker die speciaal voor het onderwijs is ontwikkeld. Vergoeding UWV is mogelijk. Vraag het informatiepakket aan via www.dynamicsoundfield.nl
!
uw
ie
N
Een helder oefenprogramma voor taalontwikkeling. Transparant XL is de moderne opvolger van de succesvolle oefenprogramma’s Transparant Basis en Supplement. Kijk voor meer info op baert.com/transparantXL Het programma bevat: · 3 mappen in een handige opbergbox · materialendoosje · 2 whiteboardstiften met gum · 50 boekleggers · 3 stickervellen · 2 verstopdoosjes · 24 afdek-kaartjes · 2 kleine dobbelstenen · 6 pionnen · 3 grote dobbelstenen waarvan 1 beschrijfbaar met whiteboardstift · iOS app *Leverbaar tweede helft mei
Lance ringsa ctie t/m 30 van € 2 juni 95,- vo or * (incl. B TW)
€ 275,0
0
Bestel via:
BOEKEN&
MATERIALEN EVEN DENKEN, VRAGENLIJST DENKPROCESSEN H. VAN DER STEEGE, G. SCHREINER, N. VAN DE KREEKE – ALFRINK, M. BOONSTRA. HERZIENE VERSIE 2014, CED GROEP, € 95, -, AANTAL BLADZIJDE HANDLEIDING 48, TOETS ITEMS 45, ISBN: 978-90-5819-310-0.
items gemoderniseerd en aangepast. In de hernieuwde versie is een uitgebreide verantwoording in de handleiding opgenomen. De VLDP is makkelijk af te nemen. Er staan duidelijke instructies in voor de logopedist. Wanneer je door kunt werken met een kind is de lijst in één behandeling af te nemen. De verschillende niveaus worden door elkaar afgenomen. Dit werkt voor de kinderen erg prettig omdat makkelijke en moeilijke items afgewisseld worden. Zo behalen zij tussendoor toch succeservaringen en blijven ze tijdens de afname gemotiveerd. De afbeeldingen zijn duidelijk en mooi van kleur, waardoor kinderen het leuk vinden om naar de platen te kijken. Voor de logopedist werkt het fijn dat in de map verschillende antwoorden met bijbehorende punten vermeld zijn. Dit maakt het scoren makkelijk en snel. De VLDP is een goede aanvulling op de testen waarbij de receptieve en productieve taalvaardigheden getest worden. Marcella Kamp, Logopedist
In 2014 is Vragenlijst Denkprocessen (VLDP) herzien. De vernieuwde map bestaat uit testafbeeldingen, scoreformulieren en een handleiding. Met deze vragenlijst kan het taaldenkniveau van kinderen van 4 tot 7 jaar in kaart gebracht worden. Er wordt gekeken naar de taaldenkvaardigheden en de talige cognitieve processen die nodig zijn om goed mee te komen in het basisonderwijs. De VLDP geeft inzicht in het niveau waarop de denkprocessen van kinderen plaatsvinden en in taal worden uitgedrukt. De nieuwe versie van de VLDP is genormeerd en gevalideerd. Dit was bij de vorige versie niet het geval. Er is in de huidige versie een aantal
28
SAMENSTELLING: ESTHER VAN DER DOES, MAAIKE DE KLEIJN
EVEN DENKEN, DENKGESPREKKEN MET KINDEREN M. VAN BOKKEM EN I. VAN DER VELDEN. HERZIENE VERSIE 2014 G. SCHREINER EN N. VAN DE KREEKEALFRINK, HERZIENE VERSIE 2014, CED GROEP, € 23,50, AANTAL BLADZIJDE 72, ISBN: 978-90-5819-162-5.
boek voor Denkstimulerende Gespreksmethodiek. De activiteiten uit het boeken sluiten aan bij kinderen in groep 1 t/m 3 in het basisonderwijs en speciaal onderwijs. De denkgesprekken zijn gebaseerd op de Denkstimulerende Gesprekmethodiek van Marion Blank. In het boek staan leuke activiteiten die je met kinderen kunt uitvoeren. Er zijn zowel oude als nieuwe onderwerpen aanwezig in het boek. Enkele voorbeelden zijn een masker maken, fruitsalade maken, boodschappen doen, kikker in de kou en cadeautjes inpakken. Het boek is opgebouwd uit 5 invalshoeken, namelijk constructie van materiaal, verandering van materiaal, spel, boeken en overig. In elke invalshoek zit een opbouw van de 4 denkniveaus die in de taal-denkontwikkeling van kinderen voorkomen. Marcella Kamp, Logopedist
Het boek Even denken is de herziene versie van het boek DGM in de praktijk, een hand-
LOGOPEDIE JAARGANG 87
DIE TAAL, DIE WEET WAT. OVER WAT KAN EN NIET KAN IN HET NEDERLANDS. JAN STROOP, 2014, UITGEVERIJ ATHENAEUM – POLAK & VAN GENNEP, €17,50, 207 BLZ, ISBN 9025304036 “Wat niet kan, kun je niet zeggen” stelt taalkundige Jan Stroop in zijn nieuwste boek over de Nederlandse taal. Hij doelt hierbij op het verschil tussen taalfouten die niet ‘volgens de regels’ en het maatschappelijk oordeel zijn, en taalfouten ‘die niemand maakt’. Met het eerste bedoelt hij bijvoorbeeld het verkeerd gebruiken van hun of het verkeerd gebruiken van groter dan/als. Deze fouten zijn volgens een taalkundige niet fout, aangezien ze dagelijks door vele mensen gemaakt worden. Wat een taalkundige wel als fout ziet zijn bijvoorbeeld zinsconstructies zoals ‘Ik heb het boek haar gegeven’(in plaats van: ik heb haar het boek gegeven). Bij het leren construeren van dergelijke zinnen leren wij kinderen niet dat de eerste zin niet klopt omdat haar een meewerkend voorwerp is. En toch doen de meeste kinderen die automatisch goed. Het boek van Jan Stroop gaat over de taalfouten die volgens het maatschappelijke oordeel ‘niet volgens de regels zijn’. Hij neemt deze taalregels onder de loep en herleidt deze tot regels die te maken hebben met bijvoorbeeld het wegvallen van naamvallen in de middeleeuwen. In het eerste deel komt de oorsprong van de taalregels die regelmatig verkeerd gebruikt worden en die bij veel hedendaagse taalpuristen ergernissen veroorzaken aan bod. Op een populairwetenschappelijke manier worden deze regels toegelicht en wordt de lange arm van de grammatici uit het verleden duidelijk.
de voltooid-deelwoord-op-het-einde-constructie een trucje is waarmee de luisteraar langer zou moeten worden geboeid, terwijl het makkelijker leest en praat als men zegt dat de luisteraar dan langer geboeid zou worden. Een smakelijk hoofdstuk gaat over de Koninklijke spraak. Hierbij wordt, zelfs aan de hand van oscillogrammen, het verschil tussen de uitspraak van Prinses Beatrix en Koning Willem Alexander toegelicht. In het derde en laatste deel van het boek worden verschijnselen uit Nederlandse dialecten besproken. Waar de toepassingsregels voor verkleinwoorden in het ABN al moeilijk uit te leggen zijn laat Jan Stroop zien dat de situatie in verschillende dialecten nog ingewikkelder kan zijn. Als lezer van dit boekje en de gedachtegang van auteur merk ik dat ik steeds op twee gedachten hink. Als logopedist merk ik dat ik de taalfouten die volgens de auteur geen echte taalfouten zijn (vanuit een taalkundig oordeel) toch echt wel zie als fouten! Maar als taalliefhebber begrijp ik na het lezen van het eerste deel over de oorsprong van de ta-
lige regels die problemen opleveren dat deze problemen logisch en verklaarbaar zijn. Sommige regels zijn echt ‘bedacht’ en druisen in tegen de natuurlijke ontwikkeling van talen vanuit een ver verleden. Zoals in het boekje benoemd lijkt het mij beter om taalregels niet te bedenken maar te ontdekken in het dagelijkse taalgebruik van mensen. Ik denk dat ik als logopedist het maatschappelijk oordeel toch zwaarder vind wegen, men wordt nu eenmaal snel be- en veroordeeld op hetgeen hij of zij zegt. Auteur Jan Stroop is gastonderzoeker van de afdeling Nederlandse taalkunde van de UvA. Zijn columns en andere publicaties zijn ook te lezen op: www.janstroop.nl. Die taal, die weet wat van Jan Stroop is in 2015 genomineerd voor de LOT populariseringsprijs. Deze prijs wordt elk jaar uitgereikt door de Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap aan het beste populariserende werk op het gebied van de Nederlandse taalwetenschap. Janneke de Waal-Bogers, Logopedist, Remedial Teacher
In het tweede deel van het boek belicht Jan Stroop modernere taalkundige verschijnselen. Zo wordt bij het NOS journaal altijd het voltooid deelwoord aan het einde van een zin gezet, terwijl uit onderzoek met behulp van de database Corpus Gesproken Nederlands duidelijk naar voren komt dat mensen dit tijdens de spontane spraak significant minder doen. Het idee van het NOS journaal is dat
NUMMER 05, mei 2015
29
Nieuwe vestigingsmanager trekt processen strakker aan
Boudewijn de Ridder: Je moet aan leden kunnen uitleggen waar je de contributie aan hebt besteed Gepokt en gemazeld in cijfers en financiële processen van ziekenhuizen en zorgverzekeraars is Boudewijn de Ridder begin april begonnen als vestigingsmanager bij de NVLF. “Ik zocht een functie met breedte, die meer richting de algehele bedrijfsvoering gaat. Deze baan bij de NVLF voldoet daaraan: het is het runnen van een bedrijf maar dan in een overzichtelijk formaat. De rode draad in mijn cv is het optimaliseren van processen.”
Na een studie bedrijfskunde belandde Boudewijn de Ridder in de software. “Wat een organisatie met software doet daar staat de vraag tegenover hoe je software optimaal kan inzetten. Je begeeft je met mijn achtergrond op het snijvlak van administratie en ICT en kijkt naar de inrichting van processen. Welke informatie ligt er opgeslagen in de systemen, hoe is de autorisatie geformaliseerd –wie heeft toegang tot welke data- en hoe voorzie je de organisatie van rapportage om te kunnen vergelijken of je op koers ligt met het voorgenomen beleid. Wat je natuurlijk niet wil is dat door menselijk handelen
“Beleidsmede werkers zijn het hart van de vereniging”
30
LOGOPEDIE JAARGANG 87
het voortbestaan van de organisatie in gevaar komt. Ook dat kan je met software goed regelen.” Bij de NVLF ligt voor Boudewijn als eerste prioriteit het debiteurenbeleid. “Ik wil om te beginnen onderzoeken hoe het traject van de facturatie er voor staat en actie ondernemen op de openstaande posten. Het is voor elke organisatie uitermate belangrijk dat het kan beschikken over geld. De NVLF is daarin geen uitzondering. De incassoprocedure, de inkomstenstroom, zal dus goed geregeld moeten zijn. Als informatie over opbrengsten en kosten niet volledig of op tijd beschikbaar is, loop je achter de feiten aan. Achteraf constateren dat je uit de pas loopt met de begroting maakt het bijsturen van de plannen
een stuk lastiger. Voor een gezonde bedrijfsvoering zullen de overheadkosten beperkt moeten zijn. Het draait ook bij financiële processen om regelmatige informatie-uitwisseling: weten waar we mee bezig zijn en de leden ervan informeren.”
“Eensgezindheid over de koers is prettig omdat je dan effectiever kan zijn op de doelen die je wilt bereiken” Naast de financiële administratie zijn het personeelsbeleid en de voortgang in de beleidsprocessen twee andere aandachtsgebieden binnen de functie van vestigingsmanager. “Beleidsmedewerkers zijn het hart van de vereniging, zij dragen de inhoud aan van het beleid waar de NVLF zich aan conformeert via de geledingen commissies, verenigingsbestuur en ledenraad. Daarnaast staat de afdeling service om dat proces te ondersteunen. Beleid en service samen leveren direct of indirect de dienst aan de leden. De functiebeschrijvingen moeten vernieuwd worden. Verder zijn rapportage en de aansturing van projecten twee belangrijke taakgebieden. In mijn rol van procesbewaker is het een uitdaging om een balans te vinden tussen het algemene ledenbelang en de individuele behoefte van het lid om zich aan te sluiten bij de NVLF. Software kan hierbij on-
NUMMER 05, mei 2015
dersteunen door bijvoorbeeld benchmarkgegevens vast te leggen waarmee je je kan vergelijken met andere verenigingen.” Al vormen de leden één achterban, de belangen zijn niet per se gelijk. Hoe kijkt Boudewijn daar tegenaan? “Het begint ermee dat je elke afzonderlijke logopedist moet weten te overtuigen om lid te worden en te blijven. Omdat de achterban bestaat uit verschillende groepen is dat wel een uitdaging. Hoe kan je iedereen tevreden stellen als de belangen niet overal hetzelfde zijn? Vanuit mijn ervaring in het ziekenhuis kan ik stellen dat je niet alleen de leden met de meeste eisen van dienst kan zijn. Voor een deel van de leden zal de NVLF minder nodig zijn, die beschikken over meer zelfredzaamheid zoals ik dat noem. Maar over het geheel genomen kan de vereniging er alleen maar zijn als er onder een brede laag van de beroepsgroep onderlinge betrokkenheid is, waar de NVLF aan tegemoet kan komen. Of dat via differentiatie in het lidmaatschap moet, weet ik niet. Je kan pas differentiëren als er een duidelijk verschil in behoefte is. Of dat voor deze leden geldt moet eerst maar blijken.” Wat Boudewijn al wel is opgevallen zijn de grote aantallen projecten die in het jaarplan 2015 staan. “Je moet oppassen dat je niet met teveel projecten tegelijk bezig bent, maar zorgen voor focus. Je kunt pas goed inhoud geven aan je activiteiten door niet teveel tegelijk te doen. Doe je dat wel dan wordt het profiel van de organisatie oppervlakkig. Die focus zie ik gelukkig momenteel terug tijdens de huidige districtsbijeenkomsten. Daar wordt nu met de leden gesproken over de thema’s voor 2016-2019. Voor het gezamenlijke beleid is het belangrijk dat er niet teveel en te grote verschillen zijn waar leden behoefte aan hebben. Eensgezindheid over de koers is prettig omdat je dan effectiever kan zijn op de doelen die je wilt bereiken. Overigens gaan die discussies in harmonie en met respect. Ik voel me welkom.”
31
Tweede Kamer hoort z orgsector over plannen Schippers voor meer kwaliteit Op 17 april 2015 vond in de Tweede Kamer een hoorzitting plaats naar aanleiding van de brief van minister Schippers (VWS) over haar plannen voor meer kwaliteit in de zorg. NVLF-voorzitter Theo de Koning woonde het rondetafelgesprek bij tussen Tweede Kamerleden Hanke Bruins Slot (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Pia Dijkstra (D66), Linda Voortman (GroenLinks), Lea Bouwmeester (PvdA) en Renske Leijten (SP) en vertegenwoordigers van zorgverzekeraars, patiënten, en zorgverleners uit de eerste- en tweedelijn. Voorafgaand aan de hoorzitting gaf de NVLF alvast schriftelijk een signaal af aan de Kamerleden van de Vaste Commissie VWS.
Zeggenschap over kwaliteit
De NVLF is van mening dat de zorgaanbieder voor zijn eigen handelen verantwoordelijk is, op die grond afwegingen maakt en besluit wat het beste is voor de patiënt en zijn hulpvraag. Kwaliteit van zorg komt tot stand binnen en als gevolg van een optimale zorgverlener-patiëntrelatie. De professionele houding die daarbij hoort is vastgelegd in de beroepscode en het beroepsprofiel van de logopedist, en is tevens een eis in het opleidingscurriculum van de paramedicus. Voor zowel de zorgverzekeraar als de patiënt is bovengenoemde houding een vaststaand gegeven waaraan de beroepsgroep zich continu spiegelt en zich op schoolt gedurende de loopbaan.
Doelmatigheid van controle op kwaliteit
Aan de basis van het consumentenvertrouwen in de zorgverlener over diens capaciteit en de kwaliteit van zorg, staat de manier /
32
werkwijze waarop kwaliteit onderdeel is van het handelen van de professional. Rondom dat handelen zijn momenteel door de beroepsgroep allerlei initiatieven genomen (kwaliteitstoets, KEO). Hiermee wordt het ook voor zorgverzekeraars inzichtelijk dat de kwaliteit van zorg iets voorstelt. De kwaliteit was er altijd al, maar nu wordt het ook voor de zorgverzekeraar (en diens verzekerden) beter te herkennen dankzij die initiatieven.
‘Overspoelen’ met taken?
Initiatieven gericht op transparantie van kwaliteit zijn waardevol als daardoor het vertrouwen in de zorg en de zorgverlener wordt bevestigd. Op dit moment is het zo dat zorgverzekeraars de logopedisten overspoelen met taken die de toch al aanzienlijke administratieve druk nog verder opvoeren. De balans slaat als gevolg hiervan door, ten koste van de kwaliteit. Zorgverleners moeten zich druk maken met een papieren -in de ogen
van de zorgverzekeraars gerechtvaardigdebewijslast om aan de patiënt zorg te mogen bieden. Dit geeft een scheve verhouding ten aanzien van de tijd die besteed kan worden aan de patiënt. De administratie/digitale nazorg staat op nummer 1, terwijl de werkelijke zorg een sluitpost van het zorgproces dreigt te worden.
Investeren in kwaliteit
Wat er echt nodig is voor een lonende investering in kwaliteit die de zorg doelmatig maakt? Een door alle betrokkenen gedragen afweging over wat kwaliteit moet zijn, minimaal mag kosten en wie de kosten zal dragen. Uit die gewogen beschouwing over kwaliteit komt een tarief tot stand waarbinnen met alle aspecten rekening wordt gehouden, zowel de zorginhoudelijke als de bedrijfsmatige. De NVLF gaat hierover graag met u in gesprek, tijdens de hoorzitting of op een later af te spreken moment.
LOGOPEDIE JAARGANG 87
Rechtbank stelt NVLF in het gelijk: logopedie is doorlopende zorg De Rechtbank Midden-Nederland heeft de NVLF in het gelijk gesteld in de zaak die de vereniging namens een aantal patiënten tegen Achmea had aangespannen. Inzet van de zaak was de vergoeding van ‘doorlopende logopedische zorg’. Met doorlopende zorg wordt bedoeld zorg die de patiënt van de zorgaanbieder ontvangt op het moment dat de overeenkomst tussen de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder eindigt en die op dat moment nog niet is afgerond maar nog doorloopt. Artikel 13 lid 5 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) bepaalt dat als de overeenkomst tussen een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder wordt beëindigd, de verzekerde die op het moment van beëindiging van de overeenkomst van deze zorgaanbieder zorg ontvangt, recht houdt op zorgverlening door die zorgaanbieder voor rekening van de zorgverzekeraar.
Logopedie is doorlopende zorg
De vraag stond centraal of in 2013 gestarte logopedische zorg, die ook in 2014 nog doorliep diende te worden vergoed, ook al had de behandeld logopedist in 2013 wel, maar in 2014 geen contract meer met zorgverzekeraar Achmea. Achmea weigerde die ‘doorlopende logopedische zorg’ te blijven vergoeden. Volgens Achmea zou bij logopedische zorg geen sprake zijn van doorlopende zorg als in artikel 13 lid 5 Zvw bedoeld.
NUMMER 05, mei 2015
Achmea voerde aan dat bij logopedische zorg er geen sprake is van ‘onafgebroken’ zorg, die daadwerkelijk op het moment van beëindiging van de overeenkomst wordt verleend en dat sprake is van (individuele) losse zittingen die ook (individueel) los in rekening worden gebracht.
kan aldus worden beschouwd als een ‘ononderbroken voortzetting van zorgverlening’ of wel ‘doorlopende zorg’. Of daadwerkelijke zorgverlening op het moment van beëindiging van de overeenkomst plaats vindt is niet relevant.
Patiënt houdt recht op vergoeding
“Of daadwerkelijke zorgverlening op het moment van beëindiging van de overeenkomst plaats vindt is niet relevant.”
Volgens de rechtbank dient de zorgverzekeraar de doorlopende zorg van de betrokken patiënten te vergoeden tegen het tarief dat de zorgverzekeraar in het laatste contract met de logopedist was overeengekomen. De periode waarin de patiënt recht houdt op vergoeding stelt de rechtbank op het hele jaar na beëindiging van het contract tussen de logopedist en de zorgverzekeraar. De rechtbank heeft Achmea aldus veroordeeld om aan de patiënten die bij de procedure betrokken waren alsnog de in 2014 ontvangen doorlopende logopedische zorg te vergoeden tegen het voor 2013 overeengekomen tarief per behandeling.
De rechtbank deelt de mening van de NVLF dat artikel 13 lid 5 Zvw ook geldt voor logopedische zorg. De rechtbank overweegt dat de individuele zittingen waaruit de logopedische zorg bestaat samen deel uitmaken van één behandeltraject, dat door de logopedist is opgesteld met een eindresultaat als doel. Een logopedisch behandeltraject
De uitspraak lijkt overigens niet alleen voor de bij de procedure betrokken patiënten te gelden. In beginsel kan iedere patiënt zich op artikel 13 lid 5 Zvw beroepen, die met een beëindiging van het contract tussen zijn behandelend logopedist en zijn zorgverze keraar wordt geconfronteerd maar waarbij er sprake is van doorlopende logopedische zorg. Achmea kan tegen de uitspraak in hoger beroep gaan.
33
CURSUS VOLLEDIGE INFORMATIE STAAT OP WWW.IKBENLOGOPEDIST.NL > CURSUS & CONGRES
10, 11 en 12 juni 2015 Systemisch Dialogisch werken binnen de logopedie Inlichtingen: brendazwinkels@logopedie wateringseveld.nl. Cursusleider: Eelco de Geus. www.lebenimdialog.at.
22 september 2015 Nederlands met Gebaren: Praten met je handen 1 Inlichtingen: Nederlands Gebarencentrum,
[email protected], Tel. 030 65 65 407, www.gebarencentrum.nl.
11 en 25 juni 2015 Psychogene Stem- en Spraakstoornissen Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl.
22 en 23 september 2015 DYSAMIX: behandeling volwassenen met dysarthrie Inlichtingen: maas en meer,
[email protected], www.maasenmeer.nl/logopedie.
3, 10 en 17 september 2015 Méér dan Larynxmanipulatie Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl.
22 september, 13 oktober, 10 november 2015 Denkstimulerende Gespreks Methodiek (DGM) Inlichtingen: Fontys Hogescholen, Postbus 2, 5600 AA Eindhoven.
5 september, 3 oktober, 7 en 21 november 2015 en 2 of 9 april 2016 Dyslexie: herkenning, onderzoek en behandeling Inlichtingen: HU: 088-4815214 of www.cps.hu.nl. 8 en 29 september 2015 Grammaticale stoornissen bij afasie Inlichtingen: HU: 088-4815214 of www.cps.hu.nl. 15 september, 9 oktober, 6 november en 7 december 2015 Communicatieve Taaltherapie bij k inderen van 2-6 jaar Instellingen: Fontys Paramedische Hogeschool, opleiding voor Logopedie, www.fontys.nl/Werk-en-studie/. 19 september 2015 Alumnidag Allo 2015 Inlichtingen: HU: 088-4815214 of www.cps.hu.nl.
34
25 september, 12 oktober, 24 november 2015 Ondersteunde communicatie bij ntwikkelingsproblemen Inlichtingen: Fontys Paramedische Hogeschool, opleiding voor Logopedie. www.fontys.nl/Werk-en-studie/. 26 september en 10 oktober 2015 Presentatiecoaching via theatertechnieken Inlichtingen: HU: 088-4815214 of www.cps.hu.nl. 1 oktober 2015 Biofeedback en Triggerpoints Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl. 2, 3 november en 9 december 2015 Training Lidcombe Programma voor jonge stotterende kinderen Inlichtingen: Irma Uijterlinde, VSN Stottercentrum Noord-Holland, www.stottercentra.nl.
5 en 6 november 2015 Zijprofileert: In de zorg - uit de zorgen Inlichtingen: Zijprofileert Debby Mureau,
[email protected], 06-25447919, www.zijprofileert.nl. 19 en 26 november 2015 Coachend naar Gedragsverandering, communicatie met Affectie! Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl. 10 december 2015 Cranio Mandibulaire Dysfunctie Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl.
13 november 2015 NVLF-congres Inlichtingen: www.logopedie.nl.
PRAATPAALTJE LOGOPEDIE EN PSYCHOLOGIEPRAKTIJK
Inlichtingen: Amstelveen, Logger 217, 1186 MH, www.logopedie-psychologiepraktijk.nl De praktijk is op zoek naar een nieuwe praktijkhouder, zowel voor de logopedie afdeling als voor de psychologieafdeling. Voor meer informatie over de praktijk: www.logopedie-psychologiepraktijk.nl.
Wilt u uw cursus of congres onder de aandacht brengen van 4500 logopedisten? Dat kost u slechts € 75,-. Op de website van de NVLF wordt uw cursus of congres nog eens uitgebreid toegelicht. Meer weten, bel met Jilke H ageman van de NVLF: 0348-457077 of kijk op op www.nvlf.nl. Inzendingen voor het julinummer mailt u voor 18 juni 2015 naar
[email protected].
LOGOPEDIE JAARGANG 87
Betrouwbare partner voor de logopedist
COLOFON Maandblad van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie - opgericht in 1927 Nederlands tijdschrift voor Logopedie is een uitgave van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie en verschijnt 10 keer per jaar. Logopedisch materiaal en boeken ter recensie zenden aan het redactiesecretariaat. Overname van artikelen is alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van de redactie. SECRETARIAAT NVLF EN REDACTIESECRETARIAAT postadres Postbus 75, 3440 AB Woerden telefoon 0348 457070 fax 0348 418290 e-mail
[email protected] websites www.logopedie.nl www.nvlf.nl | www.ikbenlogopedist.nl | www.kindentaal.nl postbank 2814400 KvK Rotterdam 40464115
Met Intramed overziet u in één oogopslag alle afspraken met uw patiënten, beschikt u over een compleet EPD en hebt u 24/7 inzicht in de omzetontwikkeling van uw praktijk. Efficiënt met uw tijd Meteen in de behandelkamer beginnen aan de hulpvraag van de patiënt De patiënt kan zelf vanuit huis zijn gegevens in zijn dossier zetten en een afspraak maken. Dat scheelt u veel tijd. Met Intramed PLUS beschikt u over: • online inschrijving en afsprakenbeheer • online vragenlijsten (ook eigen vragenlijsten) • online intake Handige koppelingen Bovendien koppelt de software met handige applicaties waaronder de AfsprakenApp. Deze herinnert uw cliënt aan zijn afspraak, wat een goede service is voor uw cliënt en het scheelt u no-shows. Standaard compleet Intramed is een compleet programma en bevat alle functionaliteiten en handigheidjes om uw praktijkvoering makkelijk en soepel te laten verlopen. Alle functionaliteiten noemen is gewoon onmogelijk maar op onze website vindt u een overzicht van de belangrijke functies. Kijkt u eens op www.intramed.nl/logopedie. En heeft u vragen of specifieke wensen dan kunt u ons altijd mailen of bellen:
[email protected] of 0182-621 107
VERENIGINGSBESTUUR Dhr. T. de Koning, voorzitter | Mw. M.M.H. Drinkenburg-Roosendaal, penningmeester | Mw. D.J.A. te Kaat-van den Os, MSc., secretaris | Mw. A.A.M.M. van Kollenburg | Mw. Drs. M.E. van der List, vice voorzitter | Mw. G. Donkerbroek ERELEDEN prof. dr. P.H. Damsté | prof. dr. P.H. DeJonckere | drs. J.H.A. Leenders B.J.E. Mondelaers | drs. ing. A.M.A. van Overbeek PUBLICATIERECHT Publicatie van een tekst houdt in dat de auteur zijn volledige rechten over de gepubliceerde tekst afstaat aan de NVLF. REDACTIE Janneke de Waal-Bogers (hoofdredacteur) | Marloes Korthout | Esther van der Does | Lydeke Fransen | Esther van Niel | Maaike de Kleijn | Anneriet Nubé | Nienke Verhoog e-mail:
[email protected] REDACTIERAAD Mw. dr. C. Blankenstijn | Mw. Drs. M. Blumenthal | Mw. Dr. M. Coppens | Mw. R.I.I. Dharmaperwira-Prins | Mw. Dr. L. van den Engel-Hoek | Mw. dr. M.Ch. Franken | Mw. Prof. dr. E. Gerrits | Mw. dr. J.G. Kalf | Mw. J. Overbosch | Dhr. dr. M. Stollman | Mw. Dr. K. Wiefferink | Mw. A. van Wijk | Dhr. C. Winkelman | Dhr. Dr. R. Zwitserlood UITGEVER Performis BV Postbus 2396 5202 CJ ’s-Hertogenbosch tel. 073-6895889 FOTOGRAFIE Cover: Nout Steenkamp ONTWERP EN VORMGEVING Oranje Vormgevers ADVERTENTIES Performis BV, Geert Janus 073-6895889
[email protected]
Gegevens meenemen Wij bieden ruime mogelijkheden om gegevens van uw huidige softwarepakket over te nemen in Intramed. Meer informatie bij de afdeling Verkoop & Administratie op 0182 – 621 107
Noordkade 94 - 2741 GA Waddinxveen T 0182 62 11 07 - F 0182 62 11 99
[email protected]
Op de website treft u tevens uitgebreide productinformatie voor uw praktijk: www.intramed.nl/logopedie
NUMMER 05, mei 2015
VERENIGINGSBUREAU NVLF B. de Ridder, vestigingsmanager
ABONNEMENTSPRIJZEN 2015 - € 95,- voor instellingen zonder logopedisten in dienst - € 190,- voor instellingen waar (een) logopedist(en) werkzaam zijn (is) - Buitenland € 114,-. Abonnementen kunnen schriftelijk tot 1 maand voor de vervaldatum worden -opgezegd. - Losse nummers voor leden € 5,- en voor niet-leden € 12,50. NVLF, de uitgever en de redactie aanvaarden geen aansprakelijkheid voor -mogelijke- gevolgen die kunnen voortvloeien uit het gebruik van de informatie uit het tijdschrift.
35
Medela Calma: een revolutionair voedingssysteem
De baby bepaalt Medela ondersteunt al meer dan 50 jaar moeders en deskundigen op het gebied van borstvoeding. Wij hechten veel waarde aan wetenschappelijk onderzoek en werken nauw samen met de Universiteit van West-Australië waar het meest vooruitstrevende borstvoedingsonderzoek wordt verricht. Op dit onderzoek baseert Medela haar innovaties. Het unieke voedingssysteem Calma bijvoorbeeld. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat iedere baby van nature een eigen manier van zuigen heeft, waarbij de baby verschillende ritmes gebruikt en pauzeert om te rusten of te ademen. De baby regelt de melkstroom door de tong op en neer te bewegen en moet een vacuüm creëren om de melk te laten stromen uit de borst. Daarbij worden de temporalis, masseter en mentalis gebruikt in tegenstelling tot het drinken uit een reguliere speen, waar de orbicularis oris en de buccinator spier juist een grote rol spelen.
Melk stroomt: - tong naar beneden - hoog vacuüm
Op dezelfde wijze werkt Medela Calma. Pas als er op een natuurlijke manier gezogen wordt, stroomt er melk uit de Medela Calma. De baby kan drinken, ademhalen en regelmatig pauzeren, net zoals aan de borst. De baby bepaalt dus! En omdat Medela Calma gebaseerd is op de natuurlijke zuigtechniek van baby’s, zijn borstvoeding en voedingen met afgekolfde moedermelk gemakkelijk te combineren.
36
Kijk voor meer informatie op www.medela.nl of volg Medela Benelux op
LOGOPEDIE JAARGANG 87