Nederlands tijdschrift voor
Ouderbetrokkenheid in het SBO Downtown Nouwels Voordelen en nadelen van contractvrij werken
maart 2016
03
Sinds wanneer werk je als logopedist? In 1980 ben ik afgestudeerd te indhoven. Ik heb de eerste twintig jaren veel gewerkt met neurologische patiënten in een E verpleeghuis en ziekenhuis en was docent aan de pedagogische academie. Daarnaast ben ik 35 jaar geleden direct gestart met een eigen praktijk. Binnen de praktijk krijg ik alle ruimte voor mijn doelgroepen: adem- en stemstoornissen en klachten in het hoofd/hals gebied. Waarom ben je logopedist geworden? Ik had al vroeg interesse in een opleiding binnen de medische sector, met als doel iets te kunnen betekenen voor de medemens. Waar heb je je recent in verdiept? Sedert
WILMA ERRITSVONK FUNCTIE LOGOPEDIST, PRAKTIJKEIGENAAR WERKSETTING LOGOPEDIECENTRUM DONGEN REGIO NOORD-BRABANT
vijftien jaar ben ik gefascineerd in alles wat te maken heeft met klachten in het hoofd/hals gebied. Na tal van scholingen binnen de logopedie koos ik in 2008 een multidisciplinaire opleiding voor fysiotherapeuten, tand artsen maar ook logopedisten: Cranio Faciaal Therapie academie(CRAFTA). Dit heeft mijn kennis en kunde enorm verrijkt. Mijn laatst gevolgde scholing binnen deze opleiding was dry needling in het hoofd/hals gebied. Door de CRAFTA opleiding kijk ik breder en in de keten naar klachten (craniaal, neurologisch, craniomandibulair en myogeen). Er bestaat overigens een opvallende relatie tot de OMFT. Daarnaast verdiep ik mij voortdurend in alles wat met de ademhaling te maken heeft. Ik ben er van overtuigd dat een juiste ademtechniek een bron is voor een goede gezondheid. Wij als logopedisten kunnen met onze kennis daar enorm aan bijdragen.
Wat verwacht je voor de toekomst? Door de ontwikkelingen in de zorg verwacht ik dat het steeds belangrijker wordt dat je, ook als logopedist, steeds meer onderscheidend bezig moet zijn.
v/d redactie Krijg de rambam
JANNEKE DE WAAL-BOGERS HOOFDREDACTEUR
Er zit ongeveer een maand tussen het aanleveren van kopij voor een uitgave van dit vakblad en de daadwerkelijke verschijning daarvan. Daarom is het bijna niet mogelijk snel te reageren op actualiteiten. Dit verklaart waarom u nu leest over de uitzending van het programma Rambam op 10 februari 2016. Gelukkig kunt u deze uitzending terugkijken op uitzendinggemist.nl. Rambam liet op een schokkende manier zien hoe er gefraudeerd wordt met dyslexieverklaringen zodat studenten een jaar studiefinanciering terugkrijgen. Er valt veel te zeggen over de implicaties van dit programma. Ik kan, net zoals veel anderen op social media, vallen over de blijkbaar gebrekkige beroepsethiek van de diagnostici. Vanuit mijn ervaring durf ik zeker te stellen dat het hierbij gaat om de uitzonderingen op de regel, de kleine groep die het nu mogelijk verpest voor de beroepsgroep. Maar dit is niet het punt wat mij het meeste raakte. In de uitzending krijgt de journalist, die zich voordoet als een student, op een zeker moment felicitaties omdat hij een dyslexieverklaring krijgt. Dit lijkt me de wereld op z’n kop: ‘Gefeliciteerd, u heeft een stoornis…?’ Iemand met dyslexie krijgt één jaar studie financiering terug omdat deze persoon door de dyslexie meer tijd nodig heeft om zijn studie af te ronden. Het kost niet alleen meer tijd, maar ook bakken meer energie, moeite, bloed, zweet en tranen. Net zoals bij het afronden van de middelbare school en daarvoor de basisschool. En zeker ook na het voltooien van zijn studie. Een stoornis heb je je leven lang, een leven lang vol struikelblokken en belemmeringen. Een jaar studiefinanciering ‘terugverdienen’? Dan krijg ik denk ik liever de rambam.
02
LOGOPEDIE JAARGANG 88
maart 2016
Berichten
4
Praatpaaltje
5
Ouderbetrokkenheid in het SBO
6
Column Hanneke Bax
12
Boeken & Materialen
13
Voordelen en nadelen van contractvrij werken
16
Het gebruiken van gebaren bij jonge kinderen met TOS
18
Hoe is het nu met
21
Downtown Nouwels
22
Column Juliette Spies
28
Vertel Vaardig!
29
Xtra
32
Cursus & Congresinfo
34
Colofon
35
NUMMER 3, maart 2016
Inhoud
03
Richtlijn Stemklachten verschijnt in april De Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied (NVKNO) heeft in samenwerking met de NVLF en de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT) een richtlijn Stemklachten ontwikkeld. De werkgroep die deze richtlijn heeft ontwikkeld bestond uit KNO-artsen, logopedisten en een longarts. Namens de NVLF hebben Marieke Hakkesteegt en Piet Kooijman aan de werkgroep deelgenomen. Daarnaast is één van de werkgroepleden naast KNO-arts ook logopedist. Deze richtlijn richt zich op volwassen patiënten met stemklachten die verwezen worden naar de tweede lijn en beoogt een praktisch handvat te geven aan hun behandelaars. Het doel van de richtlijn is het verkrijgen van meer uniformiteit met betrekking tot de diagnostiek, behandeling en begeleiding door KNO-artsen en andere betrokken beroepsgroepen van patiënten met stemklachten. Tevens beoogt deze richtlijn het voorkomen van onnodig en inefficiënt handelen bij deze cliëntenpopulatie. De richtlijn zal naar verwachting in april worden gepresenteerd. Door de NVLF zal ook aandacht aan het verschijnen van deze richtlijn worden besteed.
Asjemenou! ... Leest u deze rubriek ook zo graag? Stuur dan uw asjemenoutjes naar de redactie via r
[email protected], zonder uw inbreng geen a sjemenou…
04 4
DE ORIËNTATIEHULP VOOR OUDERS VAN K INDEREN MET ÉÉT- EN DRINKPROBLEMEN In oktober 2015 is de oriëntatiehulp ‘Kinderen met eet- en drinkproblemen’ gepubliceerd. De oriëntatiehulp is een interactieve PDF die speciaal is ontwikkeld voor ouders op basis van (para)medische richtlijnen en ervaringsdeskundigheid over voedingsproblemen bij jonge kinderen met een ontwikkelingsachterstand. De o riëntatiehulp laat zien wat mogelijke oorzaken van het voedingsprobleem kunnen zijn, welke zorg en ondersteuning er is en waar je als ouder meer informatie kunt vinden. De hulp heeft als doel om ouders een overzicht te bieden op weg naar het vinden van een oorzaak, de juiste informatie en, indien nodig, de juiste zorg of ondersteuning. Naast de oriëntatiehulp is er ook een brochure ontwikkeld gericht op zorgprofessionals en belangenorganisaties. In deze notitie wordt uitgewerkt welke kwaliteitscriteria ouders b elangrijk vinden in zorg en ondersteuning. Op basis van literatuuronderzoek en interviews met ouders en hulpverleners zijn generieke kwaliteitscriteria vanuit patiëntenperspectief toegespitst op de situatie van jonge kinderen met een voedingsachterstand. Deze criteria omvatten het hele proces: vanaf de eerste signalering van voedingsproblemen tot en met adequate zorg en ondersteuning. De beide producten zijn mogelijk gemaakt door het ministerie van VWS en PGOsupport in het kader van de Top20-agenda van ‘PG werkt samen’ (een samenwerkingsverband van Patiëntenfederatie NPCF, Ieder(in) en het Landelijk Platform GGz). De oriëntatiehulp en de brochure met kwaliteitscriteria zijn als download te vinden op https://iederin.nl/nieuws/17672//hulp-voor-ouders-van-kinderenmet-voedingsproblemen/
LOGOPEDIE JAARGANG 88
VAR AFGESCHAFT. NVLF ONTWIKKELT MODELCONTRACTEN Op 1 mei 2016 wordt de VAR definitief vervangen door het modelcontract voor freelancers en zzp-ers. Dat heeft de Eerste Kamer deze week besloten. Tussen 1 mei 2016 en 1 mei 2017 geldt een overgangsperiode. Praktijkhouders en waarnemers hebben in die periode de tijd om hun werkwijze aan te passen aan de nieuwe wet. Tijdens deze periode stelt de Belastingdienst zich in de handhaving terughoudend op. Waar nodig wordt eerst gewaarschuwd als de werkwijze nog niet in lijn is met de wet. Het nieuwe voorstel is een plan waarbij er modelcontracten per sector worden opgesteld. Maar de opdrachtgever of opdrachtnemer kan ook zelf een overeenkomst voorleggen aan de Belastingdienst. In samenwerking met de VVAA zijn de NVLF en de andere paramedische beroepsgroepen bezig om een modelovereenkomst op te stellen die door de Belastingdienst is goedgekeurd.
MODELCONTRACTEN Het streven is om twee modelcontracten te ontwikkelen die ter goedkeuring aan de Belastingdienst worden voorgelegd. Eén modelovereenkomst voor de waarneming en één voor praktijkmedewerking. Onder praktijkmedewerking wordt verstaan de situatie waarbij een praktijkhouder een logopedist inzet in verband met toename van de zorgvraag en meer capaciteit nodig heeft. Wanneer er wordt gewerkt op basis van een goedgekeurde overeenkomst door de Belastingdienst, heb je vooraf de zekerheid dat er geen loonheffingen ingehouden hoeven te worden.
PRAATPAALTJE GEZOCHT LOGOPEDIST VOOR 2 DAGEN IN DE WEEK
Herken slechthorendheid Kinderen proberen het vaak onbewust te verbergen als ze niet goed horen. Ze praten veel óf juist weinig om niet op te vallen, waardoor ze misschien verlegen of druk lijken. Het is ontzettend belangrijk om slechthorendheid op tijd te herkennen. Slechthorendheid heeft namelijk invloed op de ontwikkeling van een kind, ook op de taal- en spraakontwikkeling. Beer (13): ‘Omdat mijn slechthorendheid laat is ontdekt, heb ik een taalachterstand. Ik ben slechthorend geboren, maar mijn slechthorendheid werd ontdekt toen ik vijf jaar was. Met één oor hoor ik maar 25 procent en met het andere 75 procent. Door mijn slechthorendheid vind ik taalregels en woordenschat op school moeilijk.’ Belangrijke signalen zijn onder andere: niet reageren als er geen oogcontact is en vaak verkouden of moe zijn. Kijk voor meer tips op www.ikenkentalis.nl/slechthorendheid/hou-rekening-met-slechthorendheid/. Op deze campagnewebsite van de landelijke zorg- en onderwijsorganisatie Kentalis lees je ook hoe je rekening kunt houden met kinderen en volwassenen die slechthorend zijn. Belangrijk, want ongeveer één op de tien Nederlanders heeft een verminderd gehoor. Bron: Koninklijke Kentalis
Locatie Bergen NH, Petten en 't Zand Contactinformatie
[email protected], http://www.logopedieaandekust.nl Gezocht logopedist voor gemiddeld 2 dagen per week. De logopediepraktijk De kust is gevestigd te Bergen (NH), 't Zand en Petten. KP registratie noodzakelijk. Beschikbaar vanaf 20 april 2016. Heeft u interesse mail dan naar
[email protected].
NUMMER 3, maart 2016
Reacties gezocht Wordt u geprikkeld door uitspraken in een column? Heeft u een aanvulling op een bericht? Heeft u een reactie op een artikel of een opinie die u graag wilt delen met lezers? Mail uw inbreng naar
[email protected].
05 5
Ouderbetrokkenheid in het SBO De rol van de ouders bij de logopedische behandeling in het Speciaal Basisonderwijs
auteurs
Een kind op het speciaal basisonderwijs (SBO) vereist specifieke zorg, waaronder logopedie (Cox, Nannes & Schulte, 2011). Dit onderzoek richt zich op ouderbetrokkenheid bij de logopedische behandeling van kinderen op het SBO.
Ouderbetrokkenheid in het (regulier en speciaal) basisonderwijs
annelot sipkes LOGOPEDIST
bea spek LOGOPEDIST, KLINISCH EPIDEMIOLOOG, U NIVERSITEIT VAN AMSTERDAM.
Voor dit onderzoek wordt uitgegaan van de definitie van Smit, Driessen, Sluiter en Brus (2007): ‘Onder ouderbetrokkenheid wordt verstaan de betrokkenheid van ouders bij de opvoeding en het onderwijs van hun eigen kind, thuis (bijvoorbeeld voorlezen) en op school (bijvoorbeeld rapportbesprekingen voeren met leerkracht)’. Het is belangrijk om zowel naar het perspectief van ouders te kijken: welke bijdrage kunnen ouders leveren en welke behoefte hebben ouders, als naar het perspectief van school: hoe is de ontvankelijkheid van de school en welke bijdrage kan zij leveren (Cijvat en Voskens 2008). Hedendaagse ouders zijn steeds meer betrokken bij het onderwijs van hun kind (Cijvat & Voskens, 2008); dit wordt ook gestimuleerd door de overheid die meer verantwoordelijkheid bij ouders neerlegt (de Bruin, vd Linden, vd Vegt & vd Aa 2012). Betrokken ouders bevorderen leerprestaties, gedrag en werkhouding van hun kinderen (de Bruin et al. 2012; Dearing et al. 2004; Spann, Kohler & Soenksen 2003). Dit positieve effect is aanwezig bij kinderen van alle leeftijden en alle etnische achtergronden, en in gezinnen van alle economische achtergronden en opleidingsniveaus (Blok & Peetsma, 2006).
Ouderbetrokkenheid in het speciaal basisonderwijs Ouderbetrokkenheid in het SBO is minder
06
dan in het reguliere basisonderwijs (Driessen, Smit & Sleegers, 2004). Mogelijke redenen zijn dat het aantal ouders uit laag sociaaleconomische milieus (v(m)bo, mavo, mbo-1 als hoogst voltooide opleiding) (Roedig, 2013) en ouders met allochtone afkomst op het SBO hoog is (Smeets, 2007). De sociaaleconomische positie van ouders lijkt invloed te hebben op de mate van betrokkenheid bij het onderwijs van hun kinderen (Smit et al. 2006). Zowel ouders uit laag sociaaleconomische milieus als ouders met een allochtone afkomst ervaren moeilijkheden (hoge drempel) in de communicatie met school (vd Wolf & Beukering, 2001). Communicatie is juist één van de kernelementen voor een goede relatie tussen school en ouders (Spann et al. 2003).
Logopedie en ouderbetrokkenheid in het speciaal basisonderwijs Logopedische ondersteuning is een belangrijke zorgtaak binnen het SBO. Ongeveer 20% van de SBO-kinderen heeft een spraak-/taalstoornis (Berden & Kok, 2012). Op veel SBO-scholen is een vaste logopedist aanwezig, onder andere voor curatieve zorg. Naast behandelen en onderzoeken van kinderen deelt de logopedist specifieke kennis met het team (Algemene Vereniging Schoolleiders [AVS], 2006) en heeft contact met ouders. Dit houdt in dat de logopedist, naast informeren over het behandelverloop, ouders coacht en begeleidt in het ondersteunen van hun kind in de thuissituatie (Cox et al. 2011, AVS 2006).
LOGOPEDIE JAARGANG 88
Ouderbetrokkenheid bij de logopedische behandeling is de betrokkenheid van ouders bij de behandeling, zowel in de thuissituatie, door kinderen te ondersteunen ten aanzien van de logopedie, als op school, door contact en informatie uitwisseling met de logopedist. Het is belangrijk om te kijken naar het perspectief van ouders én van de logopedist. Welke bijdrage kunnen ouders leveren en welke behoefte hebben ouders? Hoe is de ontvankelijkheid van de logopedist naar ouders toe en wat is de bijdrage die de logopedist kan leveren? Volgens Cox et al. (2011) gaat de overheid meer verantwoordelijkheid bij ouders van het kind neerleggen voor de logopedie, dit vraagt om intensiever contact. Door het bespreken van het behandelplan met ouders, kunnen zij mogelijk een vertaalslag maken van de logopedische behandeling naar de thuissituatie. Dit bevordert de communicatieve redzaamheid van het kind (Cox et al. 2011). Volgens de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF 2008) gaat dit eenvoudiger wanneer ouders bij de behandeling aanwezig zijn. Daarnaast kan de betrokkenheid van ouders een positief effect hebben op taalprestaties van kinderen (Menheere & Hooge, 2010; Merlo et al. 2007). Allochtone SBO-kinderen zijn veelal meertalig. Bij de logopedische behandeling van tweetalige kinderen is het contact met ouders essentieel. Het is van belang dat het kind zowel tijdens de logopedie als in de thuissituatie voldoende taalaanbod krijgt en goed wordt begeleid in beide talen (Julien, 2012). Ook bij behandeling van kinderen uit een laag opgeleid gezin is het essentieel om ouders te begeleiden in de taalstimulatie. Volgens een schatting vanuit de literatuur heeft een kind van vijf jaar in een hoog opgeleid gezin zeven keer zoveel taal gehoord als een kind uit een laag opgeleid gezin (Goorhuis & Schaerlaekens, 2008). Naast directe behandeling van het kind, kunnen ouders begeleid worden in het aanbieden van de taal als indirecte manier van behandelen. Er zijn indirecte taaltherapieën voor ouders, om in groepsverband aanwijzingen te krijgen over hun taalgebruik en dit taalgebruik aan te passen aan het ontwik-
NUMMER 3, maart 2016
IN HET KORT Ouderbetrokkenheid in het SBO is minder dan in het reguliere basisonderwijs. De overheid stimuleert ouderbetrokkenheid bij het schoolproces van kinderen. Logopedische behandeling maakt deel uit van dit schoolproces op het SBO. Wanneer ouders een vertaalslag kunnen maken van de logopedische behandeling naar de thuissituatie, bevordert dit de prestaties van het kind. Door middel van interviews met vier logopedisten, werkzaam op het SBO, zijn de factoren voor ouderbetrokkenheid in kaart gebracht. De logopedisten noemen ‘de drempel laag houden’ en communicatie tussen de ouders en de logopedist als één van de belangrijkste factoren voor ouderbetrokkenheid. Belemmerende factoren zijn enerzijds dat veel kinderen van ouders uit laag sociaal economische milieus het SBO bezoeken. Anderzijds is er het feit dat veel SBO scholen een regiofunctie hebben. De verkregen informatie uit de literatuur en de interviews geeft aanleiding om onder andere de volgende aanbevelingen voor een logopedist op het SBO te adviseren: wees laagdrempelig naar ouders toe, nodig ouders uit voor het bijwonen van één of meerdere behandelingen van hun kind, en sluit aan bij informatiedagdelen en koffieochtenden. Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op een beperkte onderzoeksgroep.
kelingsniveau van het kind (Goorhuis & Schaerlaekens, 2008).
Probleemstelling en onderzoeksvraag Ouderbetrokkenheid bij de logopedische behandeling bevordert het welslagen van de behandeling. Uit literatuuronderzoek blijkt dat ouderbetrokkenheid op het SBO minder is dan op het reguliere basisonderwijs. Het doel van dit praktijkonderzoek is een inventarisatie naar bevorderende en belemmerende factoren in de ouderbetrokkenheid om mogelijk aanbevelingen te doen voor verbetering voor ouderbetrokkenheid op het SBO bij de logopedische behandeling. De vraagstelling luidt: ‘Welke factoren zijn van belang voor de ouderbetrokkenheid bij de logopedische behandeling van het kind op het speciaal basisonderwijs en hoe kan deze ouderbetrokkenheid worden verbeterd?’
Methode Type onderzoek De onderzoeksvraag in dit kwalitatieve onderzoek is met interviews geëxploreerd. De onderzoeker (AS) heeft bij vier ervaren logopedisten, werkzaam op drie SBO-scholen, een diepte-interview afgenomen.
Dataverzameling Bij twee logopedisten werd een individueel interview afgenomen, bij de andere twee werd een dubbelinterview (twee respondenten tegelijkertijd) afgenomen. Hier is voor gekozen omdat beide logopedisten op dezelfde school werken, op twee verschillende locaties. Alle interviews waren half gestructureerd. Er zijn zo veel mogelijk open, niet suggestieve, vragen gesteld, volgens een opgestelde topiclijst (Tabel 1). De topickeuze is gebaseerd op de probleemstelling en het literatuur onderzoek. Met toestemming van de respondenten werden de interviews auditief opgenomen. De logopedisten werden via e-mail benaderd. Bij interesse voor deelname aan het onderzoek nam de onderzoeker telefonisch contact op om een interviewafspraak te maken. Daarna ontving de desbetreffende logopedist via e-mail de introductie op het interview. Deze introductie betrof het voorstellen van de onderzoeker, de onderzoeksvraag en doelstelling van het onderzoek.
Dataverwerking Alle interviews zijn getranscribeerd. Vervolgens zijn tekstgedeelten die niet relevant waren voor de onderzoeksvraag geschrapt. De overgebleven tekstgedeelten zijn gecategoriseerd. Deze categorieën (topics) zijn
07
Resultaten Topic 1 mate van oudercontact in relatie tot soort behandeling Verschillende gebieden Verloop van ouderbetrokkenheid bij de verschillende gebieden Topic 2 ouderbetrokkenheid bij de logopedische behandeling Belang Verantwoordelijkheid Mening huidige situatie Topic 3 ouderbetrokkenheid op het SBO Algemeen Mening huidige situatie Topic 4 programma’s en therapieën ten aanzien van de ouderbetrokkenheid Ervaring met programma’s en therapieën, zowel de logopedist als de school Topic 5
contact tussen ouders en logopedist Momenten van contact Doel van contact Contact over de behandeling
Topic 6
belemmerende factoren van ouderbetrokkenheid Belemmerende factoren Onderbouwing van belemmerende factoren Ervaring met belemmerende factoren
Topic 7
bevorderende factoren van ouderbetrokkenheid Bevorderende factoren Onderbouwing bevorderende factoren Ervaring met bevorderende factoren
Topic 6 ouderbetrokkenheid bij ouders uit een laag sociaal economisch milieu Ervaring met deze ouders Verloop van ouderbetrokkenheid Topic 7 ouderbetrokkenheid bij ouders met een allochtone afkomst Ervaring met deze ouders Verloop van ouderbetrokkenheid TABEL 1. De topiclijst.
ingedeeld in fragmenten en vervolgens gelabeld. Deze labels zijn naar aanleiding van de verkregen antwoorden toegevoegd. Om de dataverzameling op een efficiënte manier met elkaar te vergelijken werden alle interviews in dezelfde tabel verwerkt, zie tabel 2 voor het format van de uitwerkingen. Voor het weergeven van de resultaten werd er voor een indeling volgens de interviewtopics gekozen, waarbij topic 1 en topic 2 zijn samengevoegd. De twee logopedisten uit het individuele interview werden logopedist
8
A en logopedist B genoemd en de twee logopedisten uit het dubbelinterview logopedist C en logopedist D genoemd.
Ethische aspecten De geïnterviewde logopedisten hebben per e-mail toestemming verleend voor het gebruiken van hun gegevens, deze blijven anoniem. De opnames van de interviews worden uitsluitend gebruikt voor dit onderzoek.
Ouderbetrokkenheid bij de logopedische behandeling op het SBO Alle vier de logopedisten waren het er over eens dat ouderbetrokkenheid bij de logopedische behandeling op het SBO van belang is. Op de vraag hoe ouderbetrokkenheid eruit ziet bij de verschillende logopedische behandelgebieden gaf logopedist B aan dat ouders sneller geneigd zijn thuis te oefenen bij een kind met spraakproblemen, omdat kinderen dan verstaanbaarder worden voor de omgeving. Het effect van ouderbetrokkenheid op de prestaties van het kind werd door allen duidelijk gezien. Volgens logopedist C gaan sommige kinderen met sprongen vooruit wanneer er thuis geoefend wordt. Daarnaast zei logopedist D: “Van een half uur logopedie in de week en een keer taalkring in de groep redden ze het gewoon niet.” Deze logopedist uitte de wens dat eigenlijk elke ouder co-therapeut zou moeten zijn, volgens haar overigens geen realistisch beeld voor het SBO. Volgens C en D ligt de verantwoordelijkheid voor ouderbetrokkenheid bij ouders. Toch kan niet iedere ouder deze verantwoordelijkheid dragen. In dat geval kijken C en D samen wat in hun situatie haalbaar is ten aanzien van het thuis oefenen. A gaf aan zich niet verantwoordelijk te voelen of ouders thuis oefenen met het kind. Volgens A is het de taak van de logo pedist om ouders er bij te betrekken (behandeldoelen bespreken, oefensuggesties geven) en wat ouders er vervolgens mee doen ligt bij henzelf.
Programma’s en therapieën ten aanzien van de ouderbetrokkenheid Uit de interviews bleek dat er geen spe cifieke programma’s of therapieën zijn met betrekking tot ouderbetrokkenheid. Wel organiseren alle drie de scholen ouderinformatieavonden waar de logopedisten bij aansluiten. Deze informatieavonden voldoen niet aan de verwachtingen van de school en de logopedisten; de opkomst is gering. C en D hebben nagedacht over een koffieochtend als een soort voorlichting over taalontwikkeling, dit is echter nooit goed van de grond gekomen. De school van A organiseert inloopochtenden waar volgens A juist redelijk veel ouders op af komen. Op de vraag waarom deze inloopochtenden meer animo hebben dan de informatieavonden gaf A de
LOGOPEDIE JAARGANG 88
Topic
Deelvraag
Logopedist A
Logopedist B
Logopedist C
Logopedist D
Topic 6:
Vraag 1:
Fragment:
Fragment:
Fragment:
Fragment:
Belemmerende factoren van ouderbetrokkenheid
Wat zijn volgens u belemmerende factoren voor ouder betrokkenheid bij de logopedische behandeling?
Je zit met een stuk tweetaligheid of anderstalige ouders waarbij de communi catie heel lastig is.
Het is de onmacht en onkunde van ouders.
Het niveau van ouders. Als ouders zelf weinig weten en kunnen is het lastig om zich te verplaatsen in het kind.
Ik vind een belemmerende factor dat je als SBO een regiofunctie hebt.
Label:
Label:
Label:
Label:
Communicatie
Onmacht
Onmacht
Regiofunctie
Etc. TABEL 2. Format uitwerking interviews.
volgende reden: “dan hebben ze vaak de handen meer vrij; de kinderen zitten dan op school. Als ze kleintjes hebben, mogen die meegenomen worden en dan regelen we soms dat ze bij de buitenschoolse opvang kunnen zijn. Zo bereik je ze meer.” De scholen van C en D zijn met een traject ‘boeiend onderwijs’ gestart. De logopedisten legden dit uit als onderwijs dat uitgaat van 7 verschillende intelligentieniveaus. Het gaat niet om óf je slim bent maar hoe je slim bent. Zij gebruiken dit beiden ook voor de logopedie, bijvoorbeeld tijdens denkstimulerende gespreksmethodiek. Over ‘boeiend onderwijs’ zijn ouderavonden georganiseerd die erg goed bezocht werden. Voor de betrokkenheid bij dit programma wordt de volgende reden gegeven: “Nou ik denk ook wel hoe het gepresenteerd is; dit is waar de school voor staat en het onderwijs dat wij geven aan uw kind. Hier zal uw kind mee thuiskomen, dus we vinden het prettig dat u weet waar het over gaat, zodat u daar ook achter kan gaan staan.”
Contact tussen ouders en logopedist De contactmomenten tussen ouders en de logopedist bleken verschillend te zijn. C en D maken standaard na een onderzoek een afspraak met ouders om de onderzoeksresultaten en het behandelplan te bespreken. D noemde daarbij dat het belangrijk is om de hulpvraag van de ouder met betrekking tot de behandeling van hun kind helder te krijgen, om ze meer betrokken te houden. Ouders komen meestal wel naar deze afspraak. A heeft voornamelijk contact met ouders bij het ophalen en wegbrengen van de kinderen. Een veel gehoorde opmerking in de interviews was ‘de drempel laag houden voor
NUMMER 3, maart 2016
ouders’. A zei hierover: “we zijn er heel erg mee bezig om ouders meer betrokken te maken bij school zodat de drempel lager wordt en ouders makkelijker naar binnen lopen.” Dit werd ook genoemd bij het topic ‘ouderbetrokkenheid op het SBO’. Zo noemde B dat ouders veel informatie van haar krijgen, zowel mondeling als telefonisch. Volgens B wordt er door informeren geen weerstand opgebouwd waardoor het contact laagdrempelig blijft. Daarnaast noemden C en D dat ouders altijd bij de behandeling mogen zitten en ze nodigen ouders ook uit om bij de behandeling aanwezig te zijn, maar zij zeggen ook dat ouders hier echter niet of nauwelijks op ingaan.
Belemmerende factoren voor ouderbetrokkenheid Er is een aantal belemmerende factoren dat door alle logopedisten genoemd werd. Eén daarvan is de onmacht van ouders (het niet begrijpen van logopedie; het belang van logopedie niet inzien of het niet kunnen opbrengen om aandacht aan logopedie te besteden). Een andere belemmerende factor is dat de logopedisten ouders vaak niet zien voor en na schooltijd. SBO-scholen hebben soms een regiofunctie waardoor het voor ouders lastiger is om naar school te komen. Zo noemde B dit een geografisch probleem. “De kinderen die wat verder van school af wonen komen met busjes.”
EN DAN Volgens de literatuur heeft ouderbetrokkenheid een gunstige invloed op de effectiviteit van het logopedisch handelen, ervaringen uit dit (beperkte) praktijkonderzoek ondersteunen dit. Een aantal aspecten komt naar voren welke mogelijk als aanbeveling kunnen dienen voor logopedisten op het SBO met betrekking voor verbetering van ouderbetrokkenheid, zoals: • Neem het perspectief van ouders in acht: welke behoefte hebben ouders ten aanzien van de logopedische behandeling van hun kind en welke bijdrage aan diens ontwikkeling kunnen ouders leveren? • Wees laagdrempelig naar ouders toe: reik informatie aan en wees uitnodigend. • Ondersteun oudergesprekken met visueel materiaal en demonstreer logopedische oefeningen. • Nodig ouders uit voor het bijwonen van één of meerdere behandelingen van hun kind en benadruk hier de positieve prestaties van het kind. • Sluit aan bij de behandelende thema’s in de klassensituatie. • Ontwikkel beleid ten aanzien van het inzetten van een tolk bij contacten met de ouders. • Sluit aan bij informatiedagdelen of koffieochtenden op school. • Zorg voor opvang van andere kinderen van de ouders. Voor een hogere opkomst is kinderopvang van belang.
9
Bevorderende factoren voor ouderbetrokkenheid Een bevorderende factor voor ouderbetrokkenheid die terug kwam in alle interviews is een goede communicatie met ouders. Daarbij is het volgens allen essentieel om aan ouders te laten zien wie je bent en wat je doet als logopedist. Volgens B is het aantrekkelijk voor ouders wanneer kinderen hun eigen prestaties kunnen laten zien. Verder noemde B het belang van persoonlijk contact met ouders aangaan zodat ouders zich veilig gaan voelen. Volgens C is het bevorderend om als logopedist aan te sluiten bij het thema van de klas. Voor ouders wordt het daardoor makkelijker om er thuis iets mee te doen.
Ouderbetrokkenheid bij ouders uit een laag sociaal economisch milieu Alle geïnterviewde logopedisten hebben ervaring met ouders uit een laag sociaal economisch milieu. Uit de interviews bleek dat ouderbetrokkenheid bij deze groep lastiger kan zijn. Volgens B is demonstreren bij deze groep essentieel; laten zien dat logopedische behandeling zinvol is. “Ouders uit laag sociaal economische klasse hebben niet zoveel met woorden, die hebben veel meer met zien en dat werkt heel goed.” B gaf vervolgens aan dat deze ouders een keer bij de behandeling moeten kijken en dat ouders in een gesprek concreet benaderd moeten worden. De logopedist vraagt wat ouders doen in de thuissituatie en kijkt hoe taal daaraan gekoppeld kan worden. C en D hebben met deze ouders veel contact tussendoor bij het ophalen en wegbrengen.
Ouderbetrokkenheid bij ouders met een allochtone afkomst Alle vier de logopedisten hebben ervaring met allochtone ouders. D kon echter niet zeggen dat de betrokkenheid bij deze ouders meer of minder is. Zij koppelde ouderbetrokkenheid aan het niveau van ouders. A demonstreert vaak aan deze ouders in de behandelkamer hoe er thuis kan worden geoefend. C en D gebruiken vaak plaatjes ter ondersteuning bij de gesprekken met deze ouders. A noemde dat er bij ouders die de Nederlandse taal niet of nauwelijks beheersen soms een tolk, of een vriend die de Nederlandse taal beter beheerst, bij het gesprek aanwezig is. Wanneer er geen tolk
10
aanwezig is verloopt een dergelijk gesprek heel moeizaam. C en D kennen de tolkentelefoon vanuit hun vorige werk, beiden hebben er echter op het SBO nog geen gebruik van gemaakt terwijl dit soms wel nodig is.
Conclusie en discussie
Met dit onderzoek werd beoogd antwoord te krijgen op de volgende vraagstelling: Welke factoren zijn van belang voor de ouderbetrokkenheid bij de logopedische behandeling van het kind op het speciaal basisonderwijs en hoe kan deze ouderbetrokkenheid worden verbeterd? De in de literatuur genoemde wisselwerking tussen ouders en school kwam heel duidelijk naar voren in de interviews. Er werd gezegd dat je als therapeut samen met ouders kijkt naar wat in de betreffende context haalbaar is. Daarnaast noemde een logopedist dat er ook altijd naar de hulpvraag van ouders wordt gevraagd. Dit past bij het eerder genoemde perspectief van ouders: ‘welke bijdrage kunnen ouders leveren en welke behoefte hebben ouders?’ (Cijvat en Voskens, 2008). Het perspectief van school ‘hoe is de ontvankelijkheid van de school en wat is de bijdrage die school kan leveren?’ kwam tevens terug in de gegeven antwoorden. Zo werd het belang van belangstelling tonen richting ouders genoemd, zodat ouders zich veilig gaan voelen. Daarnaast was ‘de drempel laag houden’ een veel gehoorde opmerking in de interviews. Smit et al. (2007) beschrijven koffieochtenden en inloopmiddagen als middelen om de relatie tussen school en ouders te onderhouden. De logopedisten noemden deze contactmomenten ook. Het lijkt bevorderend en drempelverlagend te zijn voor ouders om te komen tijdens de informatiedagdelen wanneer er opvang is voor meegebrachte kinderen. Het lijkt erop dat het aantrekkelijk is voor ouders wanneer het kind tijdens een informatiedagdeel op een positieve manier centraal komt te staan. Wanneer ouders een vertaalslag kunnen maken van de logopedische behandeling op het SBO naar de thuissituatie, bevordert dit de prestaties ten aanzien van de logopedische vaardigheden (Cox et al.2011). Dit effect werd ook genoemd door de geïnterviewde logopedisten. Cox et al. noemen het belang van het bespreken van het logopedisch behandelplan met ouders. Twee logo-
pedisten gaven aan een gesprek met ouders te plannen over de testuitslagen en de behandeldoelen. Om de vertaalslag naar de thuissituatie voor ouders makkelijker te maken sluit één van de logopedisten met de behandeling aan bij het behandelde thema in de klassensituatie. Volgens de NVLF (2008) heeft het bijwonen van een behandeling door ouders een positief effect. Uit de interviews komt naar voren dat het mogelijk is dat ouders tijdens de behandeling aanwezig zijn, ouders maken hiervan echter nauwelijks gebruik. Niet alle logopedisten zagen de allochtone afkomst van ouders als belemmerende factor voor ouderbetrokkenheid, het niet of nauwelijks spreken van de Nederlandse taal daarentegen wel. Volgens Julien (2012) is het zinvol om tijdens gesprekken met deze ouders visueel materiaal te gebruiken als ondersteuning. Twee logopedisten doen dit door het gebruik van plaatjes, of door een demonstratie van de behandeling te geven. De logopedist kan gebruikmaken van een tolk (Julien 2012). Alhoewel de logopedisten aangaven een tolk nodig te hebben bij bepaalde gesprekken werd deze weinig tot niet ingezet. Alle logopedisten noemden de laag sociaaleconomische status als een belemmerende factor voor ouderbetrokkenheid. Het gaat hierbij om de onmacht van deze ouders. Volgens de logopedisten werkt het bij hen bevorderend om logopedische oefeningen te demonstreren. Daarnaast was het volgens een logopedist essentieel hen te overtuigen van het belang van logopedie. Zowel ouders uit lage sociaaleconomische milieus als ouders met een allochtone afkomst geven aan moeilijkheden te ervaren in de communicatie met school (vd Wolf & Beukering 2001). Meerdere logopedisten gaven aan de drempel juist zo laag mogelijk te maken bij ouders met een laag sociaaleconomisch milieu, door bijvoorbeeld ouders aan te spreken bij het halen en brengen en hen uit te nodigen om bij een behandeling aanwezig te zijn. SBO-scholen hebben vaak een regiofunctie en volgens de logopedisten is dit een belemmerende factor voor ouderbetrokkenheid. Communicatie is juist één van de kernelementen is voor een goede relatie tussen school en ouders (Spann et al. 2003). Wanneer ouders en de logopedist elkaar niet zien
LOGOPEDIE JAARGANG 88
blijft het contact beperkt. Ook de logopedisten vinden communicatie één van de belangrijkste factoren voor ouderbetrokkenheid. In totaal zijn er slechts vier logopedisten geïnterviewd, hierdoor is de generaliseerbaarheid van het onderzoek gering. Ook is het mogelijk dat meerdere factoren die een rol spelen door het beperkte aantal interviews
niet benoemd zijn. De resultaten en aanbevelingen zijn hierdoor mogelijk niet volledig. In een vervolgonderzoek kan het aantal interviews worden uitgebreid en het antwoord op de onderzoeksvraag verder worden uitgewerkt. Aanbevolen wordt om ook het perspectief van ouders te onderzoeken; hoe ervaren ouders hun betrokkenheid bij de logopedische behandeling van hun kind op het
LITERATUURLIJST > Algemene vereniging schoolleiders. (2006). Functiewaarderingen logopedist. Geraadpleegd op 27 maart, 2014 van http://www.avs.nl/sites/default/files/documenten/artikelen/ajax/Logopedist.pdf > Berden, C. & Kok, L. (2012). De waarde van logopedie: De kosten en baten van logopedie bij kinderen met spraak-/taalstoornissen. Seo economisch onderzoek, 69. > Blok, H. & Peetsma, T. (2006). Onderwijs op maat en ouderbetrokkenheid. Deelrapport 2: De positie van ouders in de samenwerkingsverbanden. Amsterdam: WSNS SCO-Kohnstamm Instituut. Geraadpleegd op http://www. kohnstamminstituut-uva.nl/pdf_documenten/Deelrapport%202%20definitief1.pdf > Cijvat, I. & Voskens, C. (2008). Een onderzoek naar de rol van ouders in het primair onderwijs deel 1. Amersfoort: CPS. Geraadpleegd op http://www.cps.nl/publicaties/1401/alle-publicaties/2226/eenonderzoek-naar-de-rol-van-ouders-in-het-primair-onderwijs > Cox, Ma, E. Nannes, R., & Schulte, M. (2011). Logopedie in het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs. Woerden: Nederlands Vereniging Logopedie en Foniatrie. Geraadpleegd op http://www.logopedie.nl/ bestanden/nvlf/webwinkel/Artikelen/position_paper_onderwijs_en_speciaal_onderwijs.pdf > De Bruin, G., van de Linden, J., van de Vegt, A. & van der Aa, R. (2012). Monitor ouderbetrokkenheid in het po, vo en mbo. Rotterdam/Utrecht: Ecorys/Oberon. Geraadpleegd op http://www.rijksoverheid.nl/documentenen-publicaties/rapporten/2012/09/27/monitor-ouderbetrokkenheid-in-het-po-vo-en-mbo-meting-2012.html > Dearing, E., McCartney, K., Weiss, H.B., Kreider, H. & Simpkins, S. (2004). The promotive effects of family educational involvement for low-income children’s literacy. Journal of School Psychology, 42, 445-460. > Driessen, G., Smit, F & Sleegers, P. (2004). Parental Involvement and Educational Achievement. British Educational Research Journal, 31 (4), 509-532. > Goorhuis, S.M. & Schaerlaekens, A.M. (2008). Handboek taalontwikkeling, taalpathologie en taaltherapie. Bij Nederlandssprekende kinderen. Utrecht: De Tijdstroom. > Julien, M. (2012). Meertalige kinderen met een logopedisch probleem: Hoe ga je met ze om? Signaal. 79, 12-25. > Menheere, A. & Hooge, E. (2010). Ouderbetrokkenheid in het onderwijs. Een literatuurstudie naar de betekenis van ouderbetrokkenheid voor de schoolse ontwikkeling van kinderen. Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding Hogeschool Amsterdam. Geraadpleegd op http://www.hva.nl/kenniscentrum-doo/wp-content/ uploads/2012/04/nr.-05-Ouderbetrokkenheid-in-het-onderwijs-def.pdf > Merlo, L.J., Bowman, M. & Barnet, D. (2007). Parental Nurturance Promotes Reading Acquisition in Low Socioeconomic Status Children. Early Education and Development, 18 (1), 51-69. > Nederlandse vereniging voor logopedie en foniatrie. (2008) Logopedie op school. Geraadpleegd op 2 april, 2014 van http://www.achmeazorg.nl/paramedici/Downloadlijst/Logopedie/Logopedie%202011/Logopedie_ op_school_notitie_NVLF.pdf > Roedig, A. (2013). Laagopgeleide beroepsbevolking 2011. Geraadpleegd op 12 april, 2014 van http://www. zorgatlas.nl/beinvloedende-factoren/sociale-omgeving/ses/laagopgeleide-beroepsbevolking/#breadcrumb > Smeets, E. (2007). Speciaal of apart. Onderzoek naar de omvang van het speciaal onderwijs in Nederland en andere Europese landen. Nijmegen: Radboud Universiteit ITS. Geraadpleegd op http://its.ruhosting.nl/ publicaties/pdf/r1732.pdf > Smit, F., Driessen, G., Sluiter, R. & Brus, M. (2008 ). Ouders en innovatief onderwijs. Ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie op scholen met vormen van ‘nieuw leren’. Nijmegen: Radboud Universiteit ITS. Geraadpleegd op http://vrij-natuurlijk.nl/wp-content/uploads/2010/09/ouderparticipatie.pdf > Smit, F., Driessen G., Sluiter, R. & Brus, M. (2007). Ouders, scholen en diversiteit. Ouderbetrokkenheid en -participatie op scholen met veel en weinig achterstandsleerlingen. Nijmegen: Radboud Universiteit ITS. Geraadpleegd op http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/ rapporten/2007/11/01/onderzoek-ouders-scholen-en-diversiteit/rapport-ouders-scholen-en-diversiteit.pdf > Smit, F., Sluiter, R. & Driessen, G. (2006). Literatuurstudie ouderbetrokkenheid in internationaal perspectief. Nijmegen: Radboud Universiteit ITS. Geraadpleegd op http://www.oudersbijdeles.nl/download/publication/ literatuurstudie_ouderbetrokkenheid_internationaal1.pdf > Spann S.J., Kohler F. W. & Soenksen, D. (2003). Examining Parents’ Involvement in and Perceptions of Special Education Services: An Interview with Families in a Parent Support Group. Focus on autism and other developmental disabilities, 18 (4), 228–237. > Van der Wolf, K., & Beukering, K. (2001). Working with challenging parents within the framework of inclusive education In F. Smit, K. van der Wolf & P. Sleegers (Eds.), A bridge to the future. Collaboration between parents, schools and community (pp. 149-156). Nijmegen/Amsterdam: ITS/SCO-Kohnstamm Instituut.
NUMMER 3, maart 2016
SBO en hebben zij suggesties voor verbetering van deze betrokkenheid? Een sterk punt van het onderzoek is de originaliteit: er is nog niet eerder systematisch onderzoek naar ouderbetrokkenheid van de logopedische behandeling op het SBO gedaan.
Auteurs
Annelot Sipkes is in 2014 afgestudeerd aan de opleiding logopedie bij de Hanze University of Applied Sciences. Annelot is werkzaam als logopedist bij het Logopedisch Centrum Noord. Bea Spek is logopedist enklinisch epidemioloog. Zij was werkzaam als hogeschooldocent bij de Hanze University of Applied Sciences. Inmiddels werkt zij in het Academisch Medisch Centrum als universitair docent bij de MasterEBP van de Universiteit van Amsterdam.
De logopedisten noemen ‘de drempel laag houden’ en communicatie tussen de ouders en de logopedist als één van de belangrijkste factoren voor ouderbetrokkenheid.
11
COLUMN Hanneke Bax
Verslagleggingsangst Sinds 2012 is Hanneke eigenaar van Bestemming Bereikt Trainingen en Logopedie in Utrecht. In het werk in haar stemgeoriënteerde praktijk vindt ze het holistische aspect heel belangrijk. Niet alleen kijken naar de stoornis maar ook naar mensen, gedragingen en naar de rol van de psyche en het lijf. In deze column beschrijft Hanneke Bax haar visie op het vak Logopedie.
Mijn cliënte heeft het licht gezien. Dit succes vindt plaats na een behandeling gevuld met herhaling van de houdings-, stem- en ademoefeningen van voorgaande sessies. De vaardigheden integreren mooi. De cliënte geeft aan dat ze eindelijk het gevoel heeft dat ze, na jarenlang vocaal geworstel, een sprong dichter bij een goed gestemd bestaan komt. Bij het invullen van het dossier komt ineens de vraag in me op of ik deze herhaling van de oefeningen wel goed genoeg kan verantwoorden voor het geval ik een verplichte kwaliteitstoets zou krijgen. Ongelooflijk eigenlijk! Vooruitgang bij mijn cliënte, maar verslagleggingsangst bij mezelf. Als groot voorstander van kwaliteit vroeg ik mezelf, al lang vóór de kwaliteitstoetsdreigementen vanuit zorgverzekeraars, voortdurend af hoe ik nóg beter en sneller naar het beoogde resultaat toe kon werken. Ik heb juist moeten leren om ook tevreden te zijn met mijn eigen handelen en de behaalde resultaten. Sinds de invoering van de verplichte k-toets merk ik dat het gevoel ‘mezelf te moeten bewijzen´ toeneemt.
kaar?”, vraagt de juf. Pippi antwoordt: “Waarom vraagt u dat? U weet dat toch zelf?” Vervolgens geeft de juf aan dat ze “wil weten wat Pippi kan” en gaat door naar de rekenles. Er komt nu een verhalende rekensom over ene Gerard die met tien munten naar schoolreisje ging en thuis kwam met twee munten. In plaats van te rekenen, zegt Pippi: “Wat een slecht voorbeeld! Deze jongen smijt met geld! Ergerlijk!” Uiteindelijk besluit Pippi dat school overduidelijk niks voor haar is en belooft terug te komen zodra ze merkt dat ze rekenen nodig heeft. Pippi laat in mijn ogen duidelijk wijsheid, inzicht en creativiteit zien. Zij past helaas niet in het systeem. Met een vader als kapitein en negerkoning (uit de tijd dat het woord neger nog kon) leerde ze de dingen op zee die anderen in de schoolbanken leerden. De moraal van het verhaal? Het systeem doet ons soms geloven dat we niet goed genoeg zijn. Van bovenaf worden controles ingevoerd zonder dat dit echt een verbetering van kwaliteit oplevert.
“Ongelooflijk eigenlijk! Vooruitgang bij mijn cliënte, maar verslagleggingsangst bij mezelf.”
Ik herinner me de uitkomst van een onderzoek dat ik ooit las. Vrouwen die vroeger Pippi Langkous lazen of naar haar films keken blijken nu zelfstandiger en zelfverzekerder te zijn dan vrouwen die dit niet deden. Ik kan het onderzoek niet meer vinden, maar onderzoek of niet: ik twijfel niet aan de uitkomst. Het bestuur van het dorp waar Pippi woont vindt dat een kind niet in de maatschappij mee kan zolang ze alleen woont en geen onderwijs geniet. Dus Pippi wordt naar school gestuurd. Ze weet steeds te ontsnappen aan de ietwat domme politieagenten. Toch besluit ze op een dag naar school te gaan. Het gaat meteen mis bij de eerste opdracht. “Hoeveel is vijf en zeven bij el-
12
Nu zijn ook de kwaliteitskringen in 'het systeem' gegooid. Waar kwaliteitskringen voor logopedisten voor licht, inspiratie en kwaliteit zorgden, komt men van boven nu met gedetailleerde verslagleggingseisen. Natuurlijk draait een kwaliteitskring om kwaliteit en zijn er richtlijnen nodig, maar waarom die schoolse controle? Op deze wijze heb ik het gevoel dat we onnodig veel tijd bezig zijn met het invullen van kwaliteitswoorden in de juiste vakjes in plaats van het actief verbeteren van kwaliteit. Dit doet me teveel denken aan de domme agenten in het Pippi Langkousverhaal. Het liefst zou ik er, net als Pippi, voor wegrennen. Toch plaats ik vanaf nu alles braaf in de juiste vakjes. Of het er inhoudelijk beter van wordt? Ik ben daar niet van overtuigd. Zolang ik voldoening blijf krijgen van het licht dat mijn cliënt ziet, weet ik dat ik echt goed bezig ben!
LOGOPEDIE JAARGANG 88
BOEKEN&
MATERIALEN
SAMENSTELLING: MAAIKE DE KLEIJN, ESTHER VAN DER DOES, MARLOES KORTHOUT
SPEEL JE WIJS WOORDENSCHAT IRMA SMEGEN MET ILLUSTRATIES VAN SANNE BRUINSMA, 2015, UITGEVERIJ VAN GORCUM, €64,95, PAG. 300, ISBN 9-789023-253105 'Speel je wijs woordenschat' is een uitgebreid programma dat zich richt op kinderen in de groepen 1 tot en met 4 van het basisonderwijs. De uit twee delen bestaande set bevat een multomap met 200 bijzonder mooi gemaakte praatplaten en 8 posters over thematische woordgroepen. Ook is er een boek dat bijbehorende drama- en spelopdrachten bespreekt om de woordenschat van de doelgroep speels te vergroten. In dit programma worden met name lesideeën besproken om kinderen op verschillende niveaus te ondersteunen in het uitbreiden van hun woordenschat. Door drama te combineren met spel beleef je meer, omdat je niet alleen je hoofd gebruikt, maar je hele lijf. Dat activeert meerdere delen in je hersenen en daardoor onthoud je ze beter, aldus Irma Smegen. Het materiaal is geschikt voor leerkrachten van het (speciaal) basisonderwijs, remedial teachers, dramadocenten, taaldocenten en logopedisten. De indeling van het boek is als volgt: hoofdstuk 1 gaat over de woordenschatverwerving en hoofdstuk 2 gaat in op het woordenschatonderwijs. Dit onderdeel lijkt geschikt te zijn met name voor de leerkracht. Hoofdstuk 3 bespreekt de combinatie van spel en drama en hoe je je creativiteit in kunt zetten om je kerndoelen te behalen. Dan volgt hoofdstuk 4 dat het programma ''Speel je Wijs woordenschat'' verder uitdiept. Onder andere hoe de selectie van woorden tot stand is gekomen, maar ook hoe de gebruiker de spelvormen rond woorden het beste selecteert. Het toepassen in het passend en speciaal onderwijs wordt besproken en er
NUMMER 3, maart 2016
wordt een beschrijving gegeven van de duur en de frequentie. Hierna volgen de 200 spelvormen en bijbehorende 200 woordgroepen om gericht aan de slag te gaan met het uitbreiden van de woordenschat. Het hebben van een grote woordenschat is uiteraard van invloed op de algehele (schoolse en talige) ontwikkeling. Wie veel woorden kent, kan gemakkelijker leren en een grote woordkennis is dan ook verbonden met schoolsucces. Onderzoek (Vernooy, 2008) heeft aangetoond dat het ontbreken van een goede woordenschat één van de oorzaken is dat kinderen uit risicogroepen dikwijls mislukken in het onderwijs. Recent nam ik weer deel aan onze kwaliteitskringvergadering en vulden wij de avond onder andere met het spreken over de waarde van bestaande programma's voor de woordenschatontwikkeling (dit voor de groepen 5 tot en met 8). Voor jongere kinderen is er tevens veel materiaal voorhanden dat de woordenschat ontwikkelt, echter helaas niet altijd zo duidelijk gestructureerd en uitgewerkt zoals het ''Speel je wijs woorden-
schat'' programma. De lessen staan stuk voor stuk tot in detail beschreven. De sets zijn los te bestellen, mocht je bijvoorbeeld op verschillende locaties de praatplaten nodig hebben. De lesideeën ondersteunen de platen, zodat het complete pakket wel aangeschaft dient te worden. Het uitvoeren van een idee uit het boek vergt wel wat voorbereidingstijd. Het materiaal geeft tevens de indruk dat dit geschikter te gebruiken is tijdens het geven van groepsbehandelingen. Desalniettemin kan een uitgewerkt plan naar eigen inzicht en doel worden toegepast in de enkelvoudige behandeling. Irma Smegen is dramadocent en leerkracht basisonderwijs. Zij geeft daarnaast trainingen over woordenschatontwikkeling en de combinatiemogelijkheden met drama en spel. Aanvullend werkmateriaal is te vinden op www.speeljewijs.vangorcum.nl Esther van der Does, logopedist
13
HANDBOEK JEUGDHULPVERLENING, DEEL 1. EEN ORTHOPEDAGOGISCH PERSPECTIEF OP KINDEREN EN JONGEREN MET PROBLEMEN HANS GRIETENS, JOHAN VANDERFAEILLIE EN BEA MAES (RED.), 2014, € 37,50 ISBN9789033497940 In dit handboek komen een aantal stoornissen/problemen aan bod waarmee je als therapeut regelmatig aan in aanraking komt. Het boek bevat verschillende hoofdstukken die telkens één stoornis of probleem bij kinderen en jongeren centraal stelt. De onderwerpen die aan bod komen zijn: 1. Kinderen en jongeren met gedrags- en emotionele problemen, 2. Kinderen en jongeren met een leerstoornis, 3. Kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking, 4. Kinderen en jongeren met een austismespectrumstoornis; 5. Kinderen en jongeren met een auditieve beperking, 6. Kinderen en jongeren met een visuele beperking, 7. Kinderen en jongeren met een fysieke beperking; 8. Zieke kinderen en jongeren, 9. Delinquente jongeren; 10. Minderjarige slachtoffers van mishandeling en verwaarlozing, 11. Vluchtelingenkinderen- en jongeren. Vrijwel elk onderwerp bevat informatie over de definitie en terminologie, prevalentie, diagnostiek, opvoeding en onderwijs en behandeling. Het boek is echt geschreven met de bedoeling een handboek te zijn. De doelgroep van dit handboek is breed en dat is duidelijk te merken aan de inhoud. Over elk van bovengenoemde groep kinderen wordt geschreven, echter er is weinig diepgang. Het is daarmee een prima naslagwerk om kort wat op te zoeken over een specifieke doelgroep maar geeft te weinig handvatten om er vervolgens concreet mee aan de slag te gaan. De schrijfstijl vind ik persoonlijk niet altijd prettig lezen. Dit
14
komt deels doordat een aantal auteurs Vlaams zijn en er dus voor verschillende woorden andere termen gebruikt worden, maar ook de zinsbouw en woordkeuze zijn anders. Maaike de Kleijn, logopedist
jongeren met een taalstoornis in het boek opgenomen. De informatie en de tips die gegeven worden staan grotendeels in kaders met korte stukken tekst. Het boek is rijk geïllustreerd. De koppen zijn groot in verschillende kleuren en lettertypen gedrukt.
SPRAAKTAAL. GIDS VOOR JONGEREN MET EEN TAALSTOORNIS. J. ISARIN, 2013, UITGEVERIJ ACCO (KENTALIS-REEKS), € 28,50 (INCL. BTW), 176 PAGINA’S, ISBN 9789033491818 Het werkboek Spraaktaal is ontstaan uit het project SpraakSaam, een project van Jet Isarin uit 2010-2012 waarin participatieonderzoek werd gedaan onder jongeren met een taalstoornis in Nederland. Zowel jongeren met een taalstoornis als hun ouders en professionals bleken behoefte te hebben aan een praktisch boek met toegankelijke informatie over taalstoornissen en ervaringenverhalen van andere jongeren. Ook zochten zij hulpmiddelen om met de jongeren in gesprek te kunnen raken over het hebben van een taalstoornis en de gevolgen daarvan. Hoewel er over stoornissen zoals ADHD en autisme al veel boeken voor jongeren geschreven zijn, bleek een dergelijk boek over taalstoornissen nog niet te bestaan. In 2013 kwam het boek op de markt. Veel jongeren met een taalstoornis weten vaak zelf niet dat zij een taalstoornis hebben, waardoor ze soms weerstand hebben om over dit onderwerp te praten. Spraaktaal is een praktische gids voor jongeren met een taalstoornis. Het boek is een mix tussen een informatief boek, een tijdschrift en een werkboek. In het boek wordt onder andere informatie gegeven over taal, taalstoornissen en problemen in verschillende levensperiodes (basisschool, voortgezet onderwijs, studie, stage, werk), maar ook over sociale contacten, pestkoppen en bondgenoten, zelfstandig worden en mogelijkheden voor begeleiding. Het boek legt veel nadruk op empowerment en probeert jongeren op een positieve manier te benaderen. Er zijn ook verschillende werkbladen in het boek te vinden waarop jongeren reflecterende vragen kunnen beantwoorden en zijn er ervaringsverhalen van
Hoewel het waarschijnlijk de bedoeling was om het boek extra aantrekkelijk te maken voor jongeren, oogt het door de drukke pagina’s ook wat rommelig en onoverzichtelijk. De verschillende hoofdstukken zijn wat moeilijker vindbaar. Ondanks het eenvoudige taalgebruik blijft het boek vrij talig, waardoor het boek voor veel jongeren met taalstoornissen nog steeds moeilijk leesbaar zal zijn. Daardoor is er wel een extra reden om het boek gezamenlijk met de jongeren te lezen, waardoor je ook eerder met elkaar in gesprek zult gaan over de verschillende onderwerpen. Het boek is goed te gebruiken als middel voor psycho-educatie. Het boek Spraaktaal is zeker een aanrader voor iedereen die werkt met jongeren met taalstoornissen en zou naar mijn mening in elk gezin met een kind met een taalstoornis aanwezig moeten zijn. Het boek Spraaktaal heeft in 2014 namelijk de Gehandicaptenzorgprijs gewonnen. Recent is ook de opvolger van dit werkboek ‘Spraaktaal Kids’ verschenen, geschikt voor jongere kinderen in de leeftijdsgroepen 4-7 jaar, 7-10 jaar en 10-14 jaar. Isolde Podt, logopedist, Kentalis Audiologisch Centrum Enschede en Kentalis De Cirkelboog.
LOGOPEDIE JAARGANG 88
ZO PRAAT IK. EEN KIJKJE IN HET TOS EN IK: VERHALEN OVER EEN LEVEN VAN JONGE KINDEREN MET TAALONTWIKKELINGSSTOORNIS EN EEN TAALONTWIKKELINGS- HOE DAT DAT VOELT STOORNIS D. KAMPHUIS & L. HERMSEN, 2015, UITGEVERIJ DE SPREEKHOORN, € 15,- VIA WWW.TOSENIK.NL
E. DIRKS, M. DIENDER, N. UILENBURG, M. WIJS-VAN LONKHUIZEN & D. WOBO-WIGGERTS, 2015, POIESZ UITGEVERS, € 13,95, ISBN 978-94-91549-67-0
Afgelopen jaar zijn verschillende initiatieven genomen om meer bekendheid te geven aan taalontwikkelingsstoornissen (TOS), waaronder deze twee boekjes. ‘Zo praat ik’ en ‘TOS en IK’ geven beiden op een laagdrempelige en inzichtelijke manier informatie over TOS. ‘Zo praat ik’ richt zich vooral op ouders van peuters met TOS. Ouders vinden herkenning bij de ervaringsverhalen van andere ouders die een lange weg langs consultatiebureaus en jeugdartsen hebben afgelegd. Vaak stuiten zij nog op onbegrip of onvoldoende kennis en inzicht. Wanneer zij uiteindelijk hun kind kunnen plaatsen op een peutercommunicatiegroep, is er vaak een enorme opluchting en zien ouders hun kind opbloeien. Naast deze ervaringen wordt verspreid door het boek beknopte informatie gegeven over taalontwikkeling, diagnostiek, TOS, meertaligheid, fonologische stoornissen en de vroegbehandeling. Ook vertellen professionals, zoals de logopedist, de orthopedagoog, en de pedagogisch begeleider, over hun werk binnen de vroegbehandeling.
NUMMER 3, maart 2016
‘TOS en IK’ is vooral geschreven voor wat oudere kinderen met een TOS. Met korte, duidelijke verhaaltjes en stripjes worden situaties en veelvoorkomende miscommunicaties beschreven waarin kinderen met TOS zich vaak bevinden. Voor de omgeving staan per situatie praktische tips genoemd om een kind met TOS te helpen. Het boek is mooi geïllustreerd door Mab van Opstal, studente aan een kunstacademie, die zelf een TOS heeft. Bij het doorbladeren van het boek kan de vormgeving wat onrustig overkomen, maar bij nader inzien is dit juist een prachtig voorbeeld van hoe het in het hoofd van een kind met TOS kan duizelen. De tekeningen geven op een humoristische en zeer doeltreffende manier weer waarom bepaalde moeilijke, of onbedoeld grappige situaties kunnen ontstaan. Bijvoorbeeld een kind dat vertelt: “mijn cavia eet ook bleekschilderij” en vervolgens niet begrijpt waarom iedereen moet lachen.
de mallemolen van doorverwijzingen, onderzoeken en het acceptatieproces zijn beland. Logopedisten binnen de vroegbehandeling en logopedisten die kinderen doorverwijzen naar een vroegbehandeling doen er goed aan ouders dit boekje te laten lezen. Met ‘TOS en IK’ kunnen kinderen met TOS laten zien wat het voor hen betekent. Voor ouders, maar ook leerkrachten, de zwemjuf, en iedereen in de omgeving van het kind geeft het een duidelijk antwoord op de vraag waarom de communicatie soms misloopt. Voor hen staan de praktische tips opgesomd. Voor ouders en professionals binnen de vroegbehandeling geeft dit boekje inzicht in aspecten waar hun peuters later mogelijk tegen aan lopen. Dus ook dit boekje is onmisbaar in de (wacht)kamer van elke logopedist die met kinderen werkt. Nienke Verhoog, logopedist Vroegbehandeling TOS
Wanneer kiezen voor welk boek? ‘Zo praat ik’ is vooral interessant voor ouders die net in
15
Voordelen en nadelen van contractvrij werken Platform Paramedici Contractvrij AUTEURS EVELINE BOSSELAAR EN CORENNE BOEVE
Werken zonder contracten biedt veel vrijheid. Dat vinden Eveline Bosselaar en Corenne Boeve. Vorig jaar richtten zij het platform Paramedici Contractvrij op. Welke voordelen biedt contractvrij werken en welke problemen moesten zij oplossen? ‘Ik kan mijn vak uitoefenen zoals ik dat wil’, verklaart fysiotherapeut Eveline Bosselaar. ‘En het platform brengt ons veel kennis en nuttige contacten’, vult manueel therapeut Corenne Boeve aan.
Boeve en Bosselaar kenden elkaar al via het netwerken. Onafhankelijk van elkaar besloten ze contractvrij te werken. Bosselaar: ‘Tijdens een gesprek dat we hadden naar aanleiding van onze praktijkvoering, concludeerden we dat er eigenlijk erg weinig bekend was over deze manier van werken. Toen besloten we onze krachten te bundelen. Doel daarvan was informatie verspreiden en gelijkgestemden ontmoeten. Ons platform is nu een plek van erkenning, herkenning en kennis uitwisseling.’ Aanvankelijk richtten Boeve en Bosselaar zich op fysiotherapeuten. Toen zij een persbericht uitstuurden voor een netwerkavond in juni 2014, reageerden ook andere paramedici. Dat verklaart de naam van het platform. Inmiddels hebben zich ook oefentherapeuten, logopedisten en podotherapeuten aangesloten. Zelfs vanuit de huidtherapie komt er vraag.
eerste telefonische contact en bezoek vertel ik precies hoe de vork in de steel zit. Dat is voor verreweg de meeste cliënten geen probleem. Ze komen voor mij en hebben deze afweging al eerder in hun keuzetraject voor een therapeut gemaakt. Patiënten raken ook steeds meer gewend aan het betalen voor medische en paramedische behandelingen. Fysiotherapie werd vroeger geacht gratis te zijn. Dat is inmiddels wel veranderd. De tandarts stuurt ook een factuur of laat direct pinnen. Als contractvrije fysiotherapeut is je tarief misschien wat hoger, maar onze cliënten hebben daar geen moeite mee. Ik denk dat medici en paramedici er meer mee worstelen dan cliënten.’
Voor wie?
Bosselaar: ‘We willen redeneren vanuit positieve gevoelens. Tegen de zorgverzekeraar zijn is namelijk geen goede basis om het besluit te nemen tot contractvrij werken. Je besluit kan beter gebaseerd zijn op de manier van werken die voor jou ideaal is. Hoe wil jij je werkende leven het liefst inrichten? Wat vind jij belangrijk in je werk? Wat vind je leuk om te blijven doen? Wat wil jij je klanten geven? We pleiten er juist voor om je daarvan bewust te zijn als je de keus maakt. Ik heb tien jaar gewerkt, onder andere in een aantal Pluspraktijken. Daarbij merkte ik dat ik veel bezig was met dossiervorming en administratie. Dat beperkte me in mijn vrijheid. Ik heb mezelf die vragen gesteld en de beslissing genomen om geen contracten te tekenen toen ik mijn eigen praktijk startte.’
Contractvrij werken hoeft niet voor iedere therapeut zaligmakend te zijn. Bosselaar: ‘Als je vanuit loondienst de stap zet om zelfstandig ondernemer te worden, denk je na over hoe jij je praktijk wilt voeren. Dan stel je jezelf de vragen die ik net noemde. Het kan ook zijn dat je al een praktijk voert, en vindt dat je te veel belemmerd wordt in je werk. Je kunt dan ook overwegen om geheel of gedeeltelijk contractvrij te werken. Dat kan allebei. Heb je veel personeel in dienst, dan is het misschien beter om contracten wel te tekenen. Het vraagt een andere insteek van behandelen en meer zelfredzaamheid van de patiënt, maar daar gaat het uiteindelijk wel naartoe in de zorg. We zeggen telkens: wees je ervan bewust waarom je tekent.’ Boeve: ‘Je denkt ook steeds na over nieuwe methoden, over de materialen en gereedschappen waarmee je werkt. Dat geldt dus ook voor je contracten.’
Hobbels
Logopedie
Beide paramedici hadden toch wel enkele hobbels te nemen toen ze besloten zonder contracten te werken. Boeve: ‘Je hebt wel veel uit te leggen als je anders werkt, je bent een beetje een vreemde eend in de bijt. Ik merk dat je het steeds goed duidelijk moet maken aan je cliënten. Mijn financiële afwikkeling staat duidelijk op de website en bij het
16
Voor de logopedie is de situatie nog weer anders dan voor fysiotherapeuten en andere paramedici, omdat logopedie vaak wordt vergoed vanuit de basisverzekering. Bij contractvrij werken zijn wij (nog) gebonden aan maximale Nza-tarieven. De keuze voor contractvrij werken is per definitie een keuze voor ondernemen en kwaliteit. Bin-
LOGOPEDIE JAARGANG 88
Eveline Bosselaar en Corenne Boeve, Platform Paramedici Contractvrij.
nen de logopedie kun je denken aan meer tijd en aandacht voor communicatie met de omgeving omdat het voor de cliënt meerwaarde heeft. Een coachende rol waar acceptatie, leren omgaan met en opnieuw de relatie vorm geven na bijvoorbeeld een beroerte een belangrijke plaats inneemt. Je kunt in overleg met cliënten beter kiezen voor een behandeling die goed aansluit bij de zorg of hulpvragen van de cliënt. Kennis overdragen aan andere professionals en betrokkenen door middel van workshops, presentaties of voorlichtingsbijeenkomsten is een vorm van preventie die belangrijk is en meer tot de dienstverlening kan gaan behoren. Je hebt meer vrijheid om dié activiteiten te ontwikkelen waarmee de cliënt in zijn omgeving gesteund wordt. Bij contractueel vergoede logopedie is dat toch vaak beperkt door de manier van behandelen. Als meer logopedisten contractvrij werken, komt dat de kwaliteit van de hulpverlening ten goede omdat de verantwoording voor het resultaat dan meer van de klant en de logopedist samen wordt. Een collega uit de logopedie verwoordt het heel mooi: ‘Zonder contracten kan ik eindelijk mijn eigen stijl en uniekheid kwijt in mijn werk. Ik ga met een gevoel naar huis dat ik echt iets voor de cliënten betekend heb en niet dat ik de administratie goed op orde heb.’ Ook
NUMMER 3, maart 2016
binnen de logopedie moet je je aan de eisen van de beroepsgroep houden. Maar je bent vrij om je eigen dossiervoering te kiezen en je eigen tarief te bepalen. Een andere logopedist vertelt dat patiënten die bij haar in behandeling zijn, aangeven dat zij veel rustiger werkt en meer de tijd neemt voor cliënten. ‘Mensen vinden ook dat ik beter luister. Dat is volgens mij van groot belang.’ Een andere collega uit de logopedie vertelt: ‘Wanneer werkt het wel? In mijn geval werkt het wel, omdat we een samenwerkingsverband van vier praktijken zijn, met een hoge gunfactor. De andere drie praktijken werken niet of gedeeltelijk contractvrij. Samen bekijken we waar mensen het beste terecht kunnen in hun situatie. Dat leggen we mensen ook goed uit. Daarnaast doe ik ook behandelingen vanuit de vergoede dyslexiezorg. Dat staat dus los van de zorgverzekeraars.’
Meer informatie op www.paramedicicontractvrij.nl. Paramedici Contractvrij organiseert zes keer per jaar netwerkavonden. Sinds 2016 worden jaarlijks speciale avonden voor logopedisten georganiseerd. Zie de agenda op de website voor datum en locatie. De leden hebben toegang tot informatiefolders rondom contractvrij werken voor collega’s, artsen en patiënten.
17
Het gebruik van gebaren bij jonge kinderen met TOS auteurs
karin wiefferink maaike diender marthe wijs bernadette vermeij
Vaak wordt in interactie met jonge kinderen met TOS de gesproken taal ondersteund met gebaren. Naar het effect hiervan is nog weinig onderzoek gedaan. In dit artikel wordt een studie beschreven naar de perceptie van medewerkers van de vroegbehandeling van de NSDSK over het gebruik van gebaren bij peuters met TOS en naar de samenhang van hun oordelen met de taalvaardigheid van kinderen met TOS op de groepen.
Binnen de vroegbehandeling voor jonge kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) worden vaak gebaren gebruikt om de gesproken taal te ondersteunen. Professionals gaan ervan uit dat het gebruik van gebaren kan helpen ter verbetering van de taalontwikkeling bij jonge kinderen met TOS. Een voorwaarde om te communiceren is dat het kind gericht is op de taal van anderen. Omdat jonge kinderen met TOS onvoldoende taalvaardig zijn om verbaal duidelijk te maken wat ze bedoelen, kan het gebruik van gebaren hen helpen. Gebaren kunnen gebruikt worden zodat het kind de ander beter begrijpt, maar ook kan het kind met gebaren zelf duidelijk maken wat het wil. Het kan een stap zijn op weg naar gesproken taalverwerving. Er is echter weinig onderzoek gedaan naar de effecten van het gebruik van gebaren bij kinderen met TOS op de taalontwikkeling.
Dit artikel verscheen eerder in Van Horen zeggen, uitgave nr 4, 2015.
18
In 2007 heeft het toenmalige onderzoeksinstituut Pontem van Kegg en Viataal een literatuurreview uitgevoerd naar het gebruik van gebaren en gestures bij kinderen met TOS (Kouwenberg, Slofstra-Bremer & Weerdenburg, 2007). Gestures zijn natuurlijke hand- en lichaamsbewegingen, zoals het wijzen naar een voorwerp. Deze bewegingen versterken, bevestigen en/of benadrukken een linguïstische boodschap, maar hebben zelf geen linguïstische eigenschappen. Uit deze review bleek dat het gebruik van gestures een natuurlijk proces is bij jonge kinderen. De normale taalontwikke-
ling bij kinderen van twee jaar kan gestimuleerd worden door aanbod van gestures. Kinderen die zich moeilijk in gesproken taal kunnen uiten, lijken vaker gestures of gebaren te gebruiken. Hoewel er geen bewijzen zijn dat het aanbieden van gestures of gebaren leidt tot een betere taalontwikkeling bij kinderen met TOS, zijn er binnen de onderzoeken wel trends zichtbaar. Zo lijkt het erop dat het aanbieden van gestures en gebaren de ontwikkeling van de woordenschat bevordert. Bovendien beschrijven zij in hun review dat er aanwijzingen zijn dat kinderen meer uitingen gaan produceren: in eerste instantie met gebaren, later ook in gesproken taal. Ondanks het ontbreken van wetenschappelijke evidentie dat het gebruik van ondersteunende gebaren de taalontwikkeling van kinderen met TOS bevordert, ervaren leerkrachten in het Cluster 2 onderwijs wel degelijk voordelen van het gebruik van gebaren. Gerritsen en Wijkamp (2004) geven aan dat het gebruik van gebaren belangrijk is voor kinderen die onvoldoende verbale communicatiemogelijkheden hebben. Om de taalontwikkeling van kinderen met TOS te stimuleren, bestaat het taalaanbod op de vroegbehandeling voor deze kinderen bij de NSDSK niet alleen uit gesproken taal, maar uit meerdere ondersteunende middelen die de communicatie met een kind tot stand kunnen brengen, handhaven en optimaliseren. Onder deze middelen vallen bijvoorbeeld het gebruik van ondersteunende gebaren, mimiek, lichaamstaal, afbeeldin-
LOGOPEDIE JAARGANG 88
gen, foto’s en pictogrammen. Kinderen leren nieuwe woorden vooral uit interactie met hun omgeving en deze ondersteunende middelen kunnen helpen om de interactie te stimuleren. Het taalaanbod op de TOS vroegbehandeling moet goed worden afgestemd op het taalniveau van de kinderen, zodat ook deze kinderen nieuwe woorden leren op basis van interactie met hun omgeving. Het is van groot belang de woorden op de juiste manier aan te bieden in betekenisvolle contexten (zoals beschreven in de boeken Taaltherapie voor Kinderen (van den Dungen, 2006) en Praten doe je met z’n tweeën (Pepper & Weitzman, 2009)). Het gebruik van ondersteunende gebaren zou hierbij een hulpmiddel kunnen zijn om het begrip te vergroten. Binnen de vroegbehandeling van de NSDSK gebruiken professionals Nederlands ondersteund met Gebaren (NmG). Om dit goed te kunnen toepassen volgen alle medewerkers een intensieve cursus, waarbij ze leren met ondersteunende gebaren de boodschap zo visueel mogelijk over te brengen. Deze cursus is toegespitst op het gebruik van ondersteunende gebaren binnen de vroegbehandeling voor peuters met TOS. Omdat er geen onderzoek beschikbaar is over het effect van het gebruik van de gebaren op de taalontwikkeling en omdat uit ervaring bleek dat de reactie van de kinderen op gebaren verschillend is, ontstond de vraag of het gebruik van gebaren voor alle kinderen geschikt is. Daarom hebben we geïnventariseerd hoe kinderen volgens medewerkers reageren op gebaren en of ze er baat bij lijken te hebben. Bovendien hebben we gekeken of er een relatie was met het taalniveau en met de oordelen van medewerkers over het wel of geen baat hebben van gebaren en over de mate waarin gebaren op de groep werden gebruikt.
Methode
Pedagogisch medewerkers van alle 17 NSDSK-behandelgroepen voor peuters met TOS hebben een vragenlijst ingevuld voor alle kinderen op hun groep. In totaal vulden zij voor 152 kinderen een vragenlijst in. Zij beantwoordden vragen als: heeft dit kind aandacht voor gebaren, is het kind meer be-
NUMMER 3, maart 2016
trokken als gebaren gebruikt worden, begrijpt het kind je beter als je gebaren gebruikt, gebruikt het kind zelf gebaren? Ook maakten zij een schatting van welk percentage van de behandeltijd de professionals op hun groep gebaren gebruiken. Daarnaast werden het taalbegrip en de taalproductie in kaart gebracht met de Schlichting Test voor Taalbegrip, de Schlichting Test voor Taalproductie-II (Schlichting & Spelberg, 2010) en de Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL (Dunn & Dunn,2005). Deze taaltesten zijn genormeerd op een representatieve steekproef van Nederlands sprekende kinderen. De gestandaardiseerde Q-scores hebben een gemiddelde van 100 en een standaarddeviatie van 15: WBQ (woordbegrip), TBQ (taalbegrip), WQ (woordontwikkeling) en ZQ (zinsontwikkeling). Met variantie-analyse werd nagegaan of het taalniveau van het kind invloed had op het profijt dat kinderen volgens de medewerkers van gebaren hadden. De Pearson-correlatie werd gebruikt om na te gaan in hoeverre er een relatie was tussen de mate waarin professionals gebaren gebruikten en het profijt dat kinderen hebben van gebaren.
Resultaten
Volgens de pedagogisch medewerkers heeft ruim driekwart van de kinderen baat bij het gebruik van gebaren, terwijl het voor een vijfde van de kinderen geen verschil maakt of er wel of geen gebaren gebruikt worden. Voor slechts één kind bleek het gebruik van gebaren negatief te werken. Dit kind wendde zich af als gebaren werden gebruikt en deed niet meer mee met de activiteit. Het gebruik van gebaren leidde bij driekwart van de kinderen tot een grotere betrokkenheid bij de communicatie, voor de overige kinderen was de betrokkenheid hetzelfde, ongeacht of er wel of geen gebaren werden gebruikt. De pedagogisch medewerkers hebben de indruk dat het gebruik van gebaren vooral leidt tot een beter taalbegrip: zij waren van mening dat dit bij 60% van de kinderen het geval was. Opvallend was dat slechts een klein deel van de kinderen (15%) zelf veel gebaren gebruikte om hun boodschap duidelijk te maken. De helft van de overige kinderen gebruikte zelf nooit gebaren, terwijl de andere helft alleen
een paar standaardgebaren maakte, dat wil zeggen gebaren die elke dag gebruikt worden, zoals ‘goedemorgen’ en ‘helpen’. Wel maken de meeste kinderen (80%) gebruik van gestures. Vervolgens is gekeken of er een relatie was tussen taalbegrip en taalproductie enerzijds en of kinderen zelf gebaren gebruikten en/ of profijt hadden bij het gebruik van gebaren door professionals. Er werd een significante relatie gevonden tussen het WQ van de kinderen en het gebruik van gebaren door de kinderen. Kinderen die zelf veel gebaren gebruikten hadden een lager gemiddeld WQ, dus een minder grote actieve woordenschat. Kinderen die meer betrokken waren bij de communicatie als er gebaren gebruikt werden, hadden gemiddeld significant lagere scores op alle taaltesten. Alleen met de passieve woordenschat werd geen significante relatie gevonden. We zagen verder dat met name bij de kinderen met een lager algeheel taalniveau er volgens de medewerkers een significant positieve invloed van het gebruik van gebaren was op taalbegrip. Bij kinderen met een gemiddeld hoger taalniveau leidde het gebruik van gebaren niet tot een beter begrip, terwijl het bij kinderen met een lager gemiddeld taalniveau tot een enigszins beter taalbegrip leidde. De mate waarin volgens medewerkers gebaren gebruikt werden verschilde behoorlijk tussen de groepen. Op zes groepen werd het grootste deel van de behandeltijd gebruik gemaakt van gebaren. Bij zes andere groepen werd tussen de 25 en 50% van de behandeltijd gebaren gebruikt. Bij de overige vijf groepen was dit minder dan 25% van de behandeltijd. Dit waren relatief nieuwe groepen waar de medewerkers de cursus nog niet hadden afgerond. Vervolgens hebben we gekeken of er een relatie was met hoe vaak gebaren volgens pedagogisch medewerkers werden gebruikt in de vroegbehandeling en de relatie met het door pedagogisch medewerkers gerapporteerde effect van gebaren op kinderen. Daaruit bleek dat naarmate er meer gebaren werden gebruikt op de groep, de kinderen meer aandacht hadden voor gebaren, meer betrokken waren bij gebaren, meer baat hadden bij gebaren en dat kinderen zelf meer gebaren gebruikten.
19
Discussie
Het gebruik van gebaren lijkt volgens de pedagogisch medewerkers voor de meeste kinderen te leiden tot een beter begrip en/of een grotere betrokkenheid. Daarnaast valt op dat het merendeel van de kinderen zelf geen gebaren actief gebruikt. Voor slechts één kind had het gebruik van gebaren een negatief gevolg: dit kind wendde zich af bij gebarenaanbod. Bovendien lijkt het gebruik van gebaren met name van belang voor kinderen met een laag taalniveau. De uitkomsten onderbouwen onze opvatting dat het gebruik van gebaren voor een grote groep peuters met TOS zinvol is voor het begrijpen en leren van taal en voor aandacht tijdens de communicatie. Daarnaast is het gebruik van gebaren voor een beperkte groep ook een extra middel om zichzelf duidelijk te kunnen maken. Op basis van de resultaten uit dit onderzoek kunnen we dus voorzichtig concluderen dat, om het taalbegrip van een kind te stimuleren, het belangrijk is om gebaren te gebruiken in de communicatie met kinderen met TOS. Dit kan op verschillende manieren: • gesproken taal zoveel mogelijk te ondersteunen met gebaren; • woorden die het kind kan gebruiken om zich duidelijk te maken te ondersteunen met een gebaar; • het gebarenaanbod af te stemmen op het thema dat op de groep gebruikt wordt; • het gebruik van gebaren inzetten als middel om taalbegrip te vergroten. Om het kind optimaal te laten profiteren van het gebruik van gebaren is het niet voldoen-
de dat het gebruik van gebaren beperkt blijft tot de momenten dat het kind op de groep is. Ouders van een kind met TOS zouden gebaren moeten leren gebruiken die toepasbaar zijn in dagelijkse situaties. Hierdoor krijgt het gebruik van gebaren een plek in het dagelijkse leven. Daarom kunnen ouders van kinderen met TOS, die bij de NSDSK in behandeling zijn, de cursus Nederlands ondersteund met Gebaren volgen. De cursus bestaat uit zes lessen waarin verschillende thema’s worden behandeld. In deze cursus leren ouders om de taal die ze gebruiken visueel te maken, ook als ze niet het specifieke gebaar voor een woord weten. Zij leren daarom niet alleen gebaren, maar ook dat zij door te wijzen, hun houding en mimiek en het gebruik van voorwerpen duidelijk kunnen maken wat zij bedoelen. Hoewel bijna alle kinderen baat lijken te hebben bij het gebruik van gebaren, kan het soms voorkomen dat het gebruik van gebaren bij een kind averechts werkt. Dat is bijvoorbeeld het geval als een kind zich afwendt zodra gebaren gebruikt worden. Het is belangrijk dat dan een oplossing gezocht wordt waarbij zowel het individuele kind als de andere kinderen op de groep de optimale behandeling krijgen. Dat betekent dat gebaren gebruikt blijven worden, maar dat bijvoorbeeld bij individuele activiteiten met dit kind geen gebaren gebruikt worden. Ook kan het kind in de kring op een plek zitten waar het het minst geprikkeld wordt door de gebaren van de professional. Het kan echter ook zo zijn dat bij kinderen waarbij het gebruik van gebaren averechts werkt sprake is van bredere problematiek waarvoor eerst diagnostiek moet worden verricht. Dan zal overwogen moeten wor-
LITERATUURLIJST > Dungen, L. van den. (2006). Taaltherapie voor kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. Bussum: Coutinho. > Dunn, L.M. & Dunn, L.M. (2005). Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL. Nederlandse versie door Liesbeth Schlichting. Amsterdam: Harcourt Assessment B.V. > Gerritsen, B., & Wijkamp I. (2004). Gebaren bij jonge kinderen met ernstige spraak- en/of taalmoeilijkheden, Van Horen Zeggen, 41(1), 13-18. > Kouwenberg, M., Weerdenburg, van, M., & Slofstra-Bremer, C. (2008). Het gebruik van gestures en gebaren bij ernstige spraak- en taalmoeilijkheden (ESM): een review, www.kentalis.nl. > Pepper, J. & Weitzman, E. (2009). Praten doe je met z’n tweeën. SWP. > Schlichting, J.E.P.T. & Lutje Spelberg, H.C. (2010). Schlichting Test voor Taalproductie-II. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. > Schlichting, J.E.P.T. & Lutje Spelberg, H.C. (2010). Schlichting Test voor Taalbegrip. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
20
den of de TOS vroegbehandeling wel de beste plek is voor het kind of dat het ergens anders beter behandeld kan worden. De opzet van dit onderzoek laat het niet toe om te concluderen dat het gebruik van gebaren in de behandeling van kinderen met TOS effectief is. Immers, het gaat met name om de perceptie van pedagogisch medewerkers. Maar het feit dat zij de vragenlijst voor elk kind afzonderlijk hebben ingevuld, geeft wel meer inzicht in hoeveel kinderen er daadwerkelijk baat bij hebben, voor hoeveel kinderen het niet zoveel uitmaakt of gebaren gebruikt worden en hoeveel kinderen er nadeel van ondervinden. Bovendien hebben we de subjectieve perceptie van pedagogisch medewerkers gerelateerd aan objectieve uitkomsten van taaltesten. En daaruit bleek dat kinderen met een lager taalniveau meer baat bij het gebruik van gebaren lijken te hebben dan kinderen met een iets betere taalontwikkeling. Voor deze laatste groep kinderen lijkt het gebruik van gebaren niet nodig, maar lijkt het ook niet schadelijk, op een enkele uitzondering na. Tot slot zou het interessant zijn om te onderzoeken in hoeverre het gebruik van gebaren invloed heeft op het sociaal-emotioneel welbevinden van kinderen. Kinderen die niet duidelijk kunnen maken wat ze bedoelen kunnen gefrustreerd raken, wat zich kan uiten in probleemgedrag. Mogelijk leidt het gebruik van gebaren tot meer communicatiemogelijkheden en daardoor tot minder frustratie en minder probleemgedrag.
Auteurs
Karin Wiefferink is neerlandicus/onderwijskundige en werkt als hoofdonderzoeker bij de NSDSK. Voor meer informatie:
[email protected] Maaike Diender is klinisch linguïst en werkt bij de Vroegbehandeling TOS en op het Audiologisch centrum van de NSDSK.
[email protected] Marthe Wijs is orthopedagoog en werkt als coördinator Vroegbehandeling TOS bij de NSDSK.
[email protected] Bernadette Vermeij is linguïst/logopedist en werkt als onderzoeker bij de NSDSK.
[email protected]
LOGOPEDIE JAARGANG 88
Hoe is het nu met? Naam Lesley Bosschaart Naam Ilse van Eijk- van Gulik Werksetting Kinderdagverblijf Functie Pedagogisch medewerker Regio Brabant Wanneer stond u op de cover maart 2013
In deze rubriek kijken we terug met een logopedist die op de cover van het blad heeft gestaan. Wat is er de afgelopen jaren veranderd?
Hoe is het met u sinds u op de cover heeft gestaan? In maart 2015 ben ik moeder geworden van een zoon en ik besef daardoor meer dan ooit dat er meer is dan werk. Op werkgebied heb ik moeilijke keuzes moeten maken waar ik inmiddels achter sta. Zo heb ik ervoor gekozen om in de kinderopvang te werken. Dit “Ik krijg de indruk geeft mij de tijd en rust om te bedenken wat dat steeds meer mensen ik zoek en wil gaan doen.
erover nadenken om daadwerkelijk ook het vak (tijdelijk) te verlaten. Naar mijn idee een zeer begrijpelijke keuze.”
Werkt u nog op dezelfde werkplek en welke veranderingen ziet u daar sinds u op de cover heeft gestaan?
Zoals ik net al beschreef heb ik moeilijke keuzes moeten maken. Zo heb ik ervoor gekozen om (tijdelijk) uit het vak te stappen. Dit besluit is mij zwaar gevallen. Logopedist zijn zit zo 'in me' maar voor mij persoonlijk waren de verhoudingen zoek. De torenhoge administratie die alleen maar groter leek te worden tegenover een magere financiële vergoeding ontnam me het (werk)plezier dat ik altijd aan dit vak heb beleefd.
Welke veranderingen ziet u in het werkveld, welke constante factoren ziet u? Op het moment dat ik op de cover stond waren de zorgverzekeraars al onderwerp van gesprek. Momenteel lijkt dit alleen maar te zijn versterkt. Ik krijg de indruk dat steeds meer mensen erover nadenken om daadwerkelijk ook het vak (tijdelijk) te verlaten. Naar mijn idee een zeer begrijpelijke keuze. Aan de andere kant is de constante factor in het werkveld ook de blijvende inzet en drive van al deze hardwerkende mensen.
NUMMER 3, maart 2016
21
Downtown Nouwels Symposium 12 december 2015 AUTEURS JANNEKE DE WAAL-BOGERS
Op 12 december 2015 vond in Lemele (Overijssel) het symposium Downtown Nouwels plaats. Dit symposium werd georganiseerd door Caroline Nouwels in het kader van het vijfentwintigjarig jubileum van haar logopediepraktijk (zie kader). Het symposium had een bijzondere opzet: naast een programmalijn met lezingen voor professionals was er een programmalijn waarbij lezingen werden verzorgd door o.a. ervaringsdeskundigen. Hiernaast waren er voor kinderen diverse activiteiten georganiseerd zoals Kids Dance en sieraden maken. Een kunstschaatsbaan, vuurkorven en een oliebollenkraam maakten dat de sfeer ontspannen was op deze zachte winterdag. Het symposium werd bezocht door diverse professionals zoals logopedisten en fysiotherapeuten. Hiernaast waren diverse ouders van (oud)patiënten en andere geïnteresseerden aanwezig. In dit verslag worden de lezingen voor professionals beschreven.
22
LOGOPEDIE JAARGANG 88
Spraak: down-up bekeken
Karin Brinkmann, logopedist, ging tijdens haar lezing in op de opbouw van spraak vanuit een motorisch oogpunt. Zij gaf aan dat logopedisten voornamelijk zijn opgeleid om vanuit een fonologisch vertrekpunt te kijken naar de spraak, maar dat ook de motorische mogelijkheden van groot belang zijn. Zij benadrukte dat het dus niet alleen van belang is om te luisteren als logopedisten spraak beoordelen, maar dat ze ook goed moeten kijken. Veel kinderen leren goed met auditief verbale instructie, eventueel ondersteund door het voordoen (visueel maken), maar er zijn zeker ook kinderen die het beste leren door te voelen hoe een beweging gemaakt moet worden. Veel kinderen met het syndroom van Down hebben een motorisch ontwikkelingsprobleem en hebben veel baat bij het ‘samen doen’, het voelen van een beweging. Vanuit dit principe lichtte Karin de opbouw in motorische vaardigheden toe die nodig zijn om tot een goede spraak te komen. Allereerst is een goede basis noodzakelijk: een goede tonus (spierspanning) is van belang om tot goede ademsteun en stemgeving te komen. Een lage spierspanning heeft grote invloed op het controleren en coördineren van articulatoren zoals de tong en lippen. Een te hoge spierspanning kan er weer voor zorgen dat het moeilijk is ontspannen te bewegen. Bij de basisvaardigheden hoort ook de controle over fonatie ofwel het aansturen van een goede stemgeving. Op een hoger niveau vindt men de kaakbeweging. Bij de normale ontwikkeling ziet men een verticale kaakbeweging die naarmate een kind zich verder ontwikkelt steeds kleiner en gecontroleerder wordt. Vaak ziet men bij kinderen met het syndroom van Down dat zij blijven hangen in deze ontwikkelingsfase en grote verticale bewegingen blijven maken bij het spreken. Ook ziet men bij deze kinderen vaak
NUMMER 3, maart 2016
Welke communicatieve functies heeft iemand nodig om zich duidelijk te maken, hoe vertaalt zich dit naar taal?
‘sliding’ (het zijwaarts bewegen van de kaak) en het naar voren schuiven van de kaak. Als kinderen meer controle krijgen over de kaak krijgen zij ook meer controle over de beweging van de tong. Hierna komt de labiofaciale controle, zoals het ronden en spreiden van de lippen onafhankelijk van een kaakbeweging. Als deze controle niet goed is wordt vaak gezien dat het kind gaat kaakklemmen. De controle van de tong komt na de labiofaciale controle. Als afrondende fase van de motorische spraakontwikkeling volgt het flexibel kunnen combineren van klanken en het correct toepassen van prosodie. Karin illustreerde deze theorie met duidelijke filmpjes en voorbeelden. Als het gaat om het behandelen van kinderen met het syndroom van Down benadrukte Karin dat het uitgangspunt niet de spraak is, maar het verbeteren van de communicatie: welke communicatieve functies heeft iemand nodig om zich duidelijk te maken, hoe vertaalt zich dit naar taal? Hierna moet men kijken naar wat mogelijk is op het gebied van cognitieve, fysieke en motorische ontwikkeling. Karin illustreerde dit met het aanleren van het woord ‘stop’. Dit is een moeilijk woord omdat het vraagt om een goede labiofaciale controle en controle over de tong. Een makkelijker alter-
23
Het symposium Downtown Nouwels is georganiseerd door logopedist Caroline Nouwels in het kader van het 25-jarige jubileum van haar logopediepraktijk. De organisatie van het symposium was uitstekend, een geweldige prestatie!
Waarom besloot u een symposium te organiseren? Een kwart eeuw Nouwels Logopedie wilden we als team niet onopgemerkt voorbij laten gaan. Tijdens brainstormsessies werd een evenement bedacht waarin we 25 jaar specialistische logopediekennis, ervaring, deskundigheid en nieuwste logopedische ontwikkelingen wilden delen op een feestelijke manier met cliënten, oud cliënten, collega’s en zorgprofessionals. Gewoon, omdat 25 jaar ervaring mooier is als je die kennis deelt met anderen.
Wat vond u hierbij belangrijk, welke doelstelling had u? We definieerden de volgende missie: ‘Voor één dag het centrum van de specialistische logopedie.’ Op social media zette ik een poll uit om de mening van de mogelijke bezoekers aangaande de naam van het evenement te testen. Uiteindelijk kozen we voor Downtown Nouwels. Downtown is de Engelse term voor het stadscentrum, daar waar alles samenkomt. Downtown staat ook voor de specialistische logopedie waarmee wij als team ons richten op kinderen met Downsyndroom, schisis en preverbale logopedie.
middernacht aan ons project werkte. Als ‘spin in het web’ stelde ik coördinatoren aan, zodat verantwoordelijkheden werden gedeeld. We gebruikten e-mail en iMessage voor de communicatie, Wunderlist als takenlijst met gedeelde verantwoordelijkheden en er werden veel face-to-face gesprekken gevoerd. Op deze manier liep het hele project gestroomlijnd.
Aangezien uw logopediepraktijk expertise in huis heeft op gebied van preverbale logopedie en behandeling van kinderen met het syndroom van Down en schisis stonden deze expertises centraal tijdens het symposium. Waar komt uw affiniteit met deze onderwerpen vandaan? In de afgelopen jaren zijn we langzamerhand toegegroeid naar onze specialisaties. Binnen het vak logopedie is het mogelijk om dat te ontwikkelen wat jou het best ligt, wat jij het leukst vindt om te doen en waar je talenten liggen. Ik vind zelf de afwisseling van het behandelen op de praktijk en in de thuissituatie bij cliënten leuk. Daarnaast ligt voor mij de uitdaging in het behandelen van cliënten met moeilijke, meer complexe problematiek.
Wat waren voor u de hoogtepunten van de dag?
Het feit dat mijn 83-jarige vader de openingshandeling verrichtte was “Zoek binnen het voor mij een bijzonder moment. Verder vond ik de dag zelf één groot vakgebied logopedie naar dat hoogtepunt. Ik heb met veel collega’s wat jou het meest voldoening en cliënten gesproken, felicitaties in ontvangst genomen, interviews gegeeft en waar je talenten geven en vooral genoten van het feit Het organiseren van een symdat het allemaal was gelukt zoals ik posium is een hele grote klus. liggen. Zo haal je het beste het bedacht had en dat er de hele Kunt u kort iets vertellen over uit jezelf voor jouw cliënten.” dag een positieve vibe hing. De avond hoe u dit heeft aangepakt? voor het evenement dineerden we In de afgelopen 25 jaar blijk ik een gezamenlijk met het team, aanhang, groot netwerk te hebben opgebouwd. verschillende sprekers, collega logopedisten en familie op onze Ineens waren er mensen die als vanzelf hun expertise aanboden. prachtige evenementlocatie. Bijzondere momenten vonden ook Er kwam een evenementlocatie. De sprekers die ik heel graag op daar plaats. Speeches door allerlei mensen met speciale cahet symposium wilde hebben zegden allemaal direct toe. Een vadeaus maakten duidelijk dat we de kwart eeuw Nouwels Logoder van één van mijn cliënten bleek grafisch ontwerper en een pedie niet hadden kunnen volbrengen zonder de inzet van familie marketingman. Hij verbond zich als partner aan het evenement en het hele (project)team! en samen bedachten we een marketingplan. Twee zalen met elk zes sprekers. Een plein met allerlei winterse activiteiten voor de kinderen. Een informatiemarkt met alleen bedrijven en stichtinWelke boodschap wilt u meegeven aan collega gen waar wij als team een relatie mee hadden. We regelden logopedisten? sponsoren, kinderopvang, kaartverkoop, verkeersbegeleiders, Zoek binnen het vakgebied logopedie naar dat wat jou het meest EHBO, vrijwilligers en allerlei andere zaken die bij een evenevoldoening geeft en waar je talenten liggen. Zo haal je het beste ment nodig zijn. Dat was overigens best een hele klus naast het uit jezelf voor jouw cliënten. De beste zorg bieden is toch wat we werken in de praktijk, waarbij ik de laatste maanden vaak tot na allemaal willen.
24
LOGOPEDIE JAARGANG 88
natief is het woord ‘ho’. Als een kind ‘ho!’ kan zeggen in plaats van ‘stop’ kan het kind toch zijn communicatieve intentie duidelijk maken.
Preverbale logopedie: waar staan we?
Lenie van den Engel-Hoek, logopedist en onderzoeker bij het Radboud UMC, verzorgde een lezing over eet- en drinkproblemen bij kinderen. Deze problemen hebben een grote invloed op de gezondheid en de kwaliteit van leven van kinderen en hun gezin. Maar waarom krijgt het ene kind slikproblemen en het andere niet? Lenie gaf aan dat het belangrijk is om de mechanismen die betrokken zijn bij eten en drinken en die mogelijk problemen veroorzaken goed te kennen en op basis hiervan de behandeling vorm te geven. Dit noemde ze ‘mechanism based practise’. Welke kennis is dan belangrijk? Allereerst is goede kennis van de normale ontwikkeling van vaardigheden voor eten en slikken noodzakelijk. Ook moet de behandelaar kennis hebben van de neurologische aansturing die het goed eten en slikken mogelijk maakt. Doordat Lenie stap voor stap de hersenactiviteit die het goed slikken mogelijk maakt uitlegde kwam de complexiteit van deze vaardigheid goed naar voren. Lenie vertelde dat deze kennis van belang is want hierdoor is duidelijk wat de mogelijke oorzaak van het probleem is en waar het mis gaat in de mechanismen. Je kunt zo bijvoorbeeld onderscheid maken tussen de slikproblemen van een kind met Downsyndroom en een kind met cerebrale parese (CP). Vervolgens is kennis van motorisch leren nodig. Behandeling gericht op eet- en slikproblemen moet taakspecifiek zijn. Lenie vatte dit kernachtig samen: “eten van de lepel leer je door te eten van de lepel”. De behandeling van eet- en slikproblemen is een samenspel van kind, taal en omgeving. Lenie benadrukte dat behandeling nooit kan zonder dat de ouders aanwezig zijn. Het kan niet zo zijn dat een verpleger tegen ouders zegt dat het kind bij haar wel goed uit de fles drinkt. Dit is heel slecht voor de relatie en het zelfvertrouwen van de moeder. Ouders moeten de behandeling uitvoeren, de logopedist stuurt aan.
Communicatie bij volwassenen met verstandelijke beperkingen
Marjolein Coppens lichtte resultaten toe van haar onderzoek naar volwassenen met verstandelijke beperkingen, waarbij zij probeerde te verklaren waarom “zij ons niet verstaan en wij hen niet”. Het onderzoek richtte zich op vaardigheden die nodig zijn voor het ontvangen en verzenden van communicatie, namelijk ‘horen’ en ‘spreken’. Tijdens haar lezing lichtte ze de resultaten van het onderzoek gericht op horen toe. Zij vond dat 34 procent van de volwassenen met een verstandelijke beperking meer dan 25 decibel verlies aan beide oren had. De volwassenen met het syndroom van Down vormden een aparte groep. Hiervan had 60 procent een dergelijk gehoorverlies. Bij de volwassenen met het syndroom van Down die ouder dan 60 jaar waren was dit zelfs 100 procent. Veel van deze mensen hebben baat bij hoorrevalidatie. Hiervoor zijn de volwassenen met een verstandelijke beperking afhankelijk van de beslissingen en inzet van hun begeleiders. Als begeleiders zich bewust zijn van het hoorprobleem én de mogelijke positieve effecten van een hoortoestel op de kwaliteit van leven van de volwassene met een verstandelijke beperking blijkt het aanmeten van een hoortoestel succesvol te zijn. Als
NUMMER 3, maart 2016
“Binnen het vak logopedie is het mogelijk om dat te ontwikkelen wat jou het beste ligt, wat jij het leukste vindt om te doen en waar je talenten liggen.”
begeleiders om één of andere reden het nut van een hoortoestel niet inzien zijn zij veel negatiever in hun oordeel en krijgt zelfs de helft van de slechthorenden geen toestemming voor hoorrevalidatie. Er volgt dan dus geen interventie. Marjolein gaf aan dat het daarom belangrijk is mensen te informeren over het belang van goede communicatie en het belang van goed horen hierbij. Er is nog veel onopgemerkte slechthorendheid bij de genoemde doelgroep. Als er een indicatie is voor hoorrevalidatie en er volgt een hoortoestelaanpassing dan is het succes hiervan voor het grootste deel afhankelijk van de omgeving van de cliënt. Er is aandacht, geduld en tijd nodig voor een succesvolle hoortoestelaanpassing. Om deze boodschap uit te dragen organiseert Marjolein als clinical director Special Olympics rondom deze Olympische spelen de mogelijkheid voor alle atleten om hun gehoor te laten screenen door een professioneel team.
Aandacht door aanspreken!
Annelies Vriends, logopedist, gaf een praktische lezing waarin ze duidelijk aangaf welke aspecten van belang zijn tijdens de logopedische behandeling van kinderen met Downsyndroom. Zo gaf zij, passend bij de voorafgaande lezing, aan dat het altijd belangrijk is om alert te zijn op mogelijke gehoorproblemen. Als de behandelaar signaleert dat het kind ‘eigenwijs’ is, of gewoon geen zin heeft, kan het best zijn dat het gehoor op dat moment niet goed is. Als je gehoor niet goed is, is het moeilijk om je aandacht ergens bij te houden. Dit geldt voor iedereen, maar zeker voor kinderen met het syndroom van Down. Met de praktische tips die Annelies gaf kunnen professionals rekening houden met gehoorproblemen en het vasthouden van de aandacht. Omdat bij ‘aandacht’ het geheugen een rol speelt (immers als je iets niet kan onthouden verlies je snel je aandacht) gaf Annelies daar ook praktische handvatten voor.
Medische behandeling en logopedische behandeling bij schisis
Peter Houpt is als plastisch chirurg actief in het schisisteam van Isala Zwolle. Tijdens zijn lezing ging hij in op de medische behandeling van schisis op dit moment. Hij begon met de incidentie: één tot twee kinderen op de 1000 hebben schisis, waarbij schisis vaker voorkomt bij meisjes dan bij jongens. Hierna gaf hij gestructureerd het behandelprotocol weer, van het sluiten van de lip met drie tot zes maanden tot de kaakcorrectie met 12 tot 16 jaar. Paula Roosjen werkt als logopedist bij het schisisteam van Isala. Zij ging verder in op de logopedische behandeling van kinderen met schisis. De logopedist wordt ingelicht zodra er een kind met schisis geboren wordt. Zij begeleidt ouders bij het leren drinken en eventu-
25
eel ook bij het leren eten door het kind. Rond de eerste verjaardag krijgen ouders adviezen waarmee zij de productie van bilabiale klanken bij hun kind kunnen stimuleren. Met twee jaar is er wederom contact en indien nodig wordt dit contact geïntensiveerd. Met drie jaar wordt een articulatie onderzoek afgenomen en met drie jaar en zes maanden wordt overwogen of een spraakplaatje nodig is. Er wordt uiteindelijk gestreefd naar een goede verstaanbaarheid met zes jaar.
velumfunctie is, het diagnostisch behandelen om te kijken of een operatie nodig is en het zoeken naar ingangen om compensatiestrategieën voor de articulatie in te zetten. Ook Paula benadrukte dat er functioneel geoefend dient te worden. Voor meer informatie verwees zij naar de brochure ‘De logopedische behandeling van kinderen met een schisis, brochure voor logopedisten’, ontwikkeld door het VU medisch centrum (te verkrijgen via https://www.vumc.nl/afdelingenthemas/632056/27797/brochure_logopedische_behan1.pdf).
Paula wees op de afwijkende spraakontwikkeling van kinderen met schisis. Deze kinderen verwerven de spraakklanken in een andere volgorde. Ook ging zij extra in op het gebruik van een spraakplaatje. Dit wordt aangemeten als er sprake is van een grote gehemeltespleet maar nog niet gekozen wordt voor een operatie. De spraakproblemen kunnen verminderd worden met het spraakplaatje, maar dit is niet geschikt voor alle kinderen. Sommige kinderen moeten erg wennen aan het plaatje.
Afsluiting
Als algemene doelen voor de logopedische behandeling gericht op de articulatie benoemde Paula het verminderen van spraakproblemen, het verbeteren van de articulatie ondanks dat er onvoldoende
26
Aan het einde van deze bijzondere symposiumdag dronken de aanwezige professionals, ouders en (oud)cliënten informeel met elkaar een drankje, waarbij er werd getoast op het jubileum van logopediepraktijk Nouwels terwijl er buiten nog volop geschaatst werd op de kunstschaatsbaan. Via de NVLF-app en op Youtube kunt u het videoverslag Aftermovie Downtown Nouwels bekijken.
Fotografie © Stephan Jansen
LOGOPEDIE JAARGANG 88
Het contact houden Communicatie is een belangrijk onderdeel van het dagelijkse leven. Voor sommige mensen wordt praten moeilijk of zelfs onmogelijk door bijvoorbeeld ziekte of een ongeval. Commap biedt communicatieapparatuur waardoor ’’praten’’ weer mogelijk wordt.
Evidence Based Practice in Health Care MSc/Drs START 15E ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2016
Tweejarige universitaire deeltijd masteropleiding tot klinisch epidemioloog (medisch wetenschappelijk onderzoeker) voor medici, paramedici, verpleegkundigen en verloskundigen
Bridging healthcare and science ■ ■ ■ ■
een eersteklas carrièrestap als startpunt naar een hoog wetenschappelijk niveau modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire benadering (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd locatie Faculteit der Geneeskunde - AMC
Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding:
www.amc.nl/masterebp
NVLF-APP Wist u dat: > De NVLF-app al ruim 3000 keer gedownload is; > De laatste nieuwtjes te lezen zijn op de app; > Het tijdschrift Logopedie in de app te lezen is; > De activiteiten in de agenda van de NVLF staan.
MAAKT U NOG GEEN GEBRUIK VAN DE NVLF-APP, DOWNLOAD DEZE NU IN DE STORE!
25-28 mei Support 2016 in de jaarbeurs Utrecht Bezoek ons in hal 7, stand D046 Communicatiehulpmiddelen Communicatieapparatuur is er in diverse uitvoeringen. Denk hierbij aan apparaten waarop u tekst kunt intypen of apparaten die werken met afbeeldingen of pictogrammen. Bij een beperkte motoriek zijn er aanpassingen zodat de computer toch bediend kan worden.
Commap Communicatie apparatuur BV Postbus 490 5400 AL Uden T. E. I. KvK
(0413) 28 70 52
[email protected] www.commap.nl Eindhoven 320 499 38
Commap zoekt naar een oplossing op maat! Wilt u meer informatie ontvangen? Bel ons of stuur een e-mail.
“Als praten moeilijker wordt...”
COLUMN Juliette Spies
Mijn grote liefde: communicatie! Juliette Spies is als (preverbaal) logopedist werkzaam in Logopediepraktijk Nieuw Rijswijk (www.logopediepraktijknieuwrijswijk.nl). Ze heeft vier columns geschreven in de aanloop naar het symposium Donwntown Nouwels, dat werd georganiseerd op 12 december 2015 (www.downtownnouwels.nl). Hier leest u de eerste column van deze reeks.
Ik denk dat het zo begon. In de jaren ’70 groeide ik op, in een provinciestadje in de Betuwe. Met mijn ouders sprak ik een mengelmoes van Nederlands en dialect en met mijn opa sprak ik alleen maar ‘plat’. In die tijd kwamen er kinderen in mijn klas uit Marokko en Turkije, die aanvankelijk ‘sprakeloos’ deelnamen aan alle school dagen omdat ze de taal nog niet spraken. Mijn juffen en meesters hadden het snel bekeken: Juliette, kan jij Yasser en Mazes helpen? Tegen de tijd dat ik van de lagere school af ging heb ik alles afgezocht naar gebarenboeken. Ik was verontwaardigd dat we overal iets konden vinden over andere talen, dat ik daar vanaf de brugklas zelfs les in kreeg, maar dat er nergens iets beschreven stond over hoe ik met dove mensen zou kunnen communiceren. Niet dat ik iemand kende die doof was, maar het feit dat mensen uitgesloten werden van communicatie ging er bij mij niet in. Pas heel veel jaren later ontdekte ik dat gebarentaal tot de jaren ’80 in Nederland werd verboden. Dat verklaart achteraf mijn mislukte zoektocht en maakt mijn verontwaardiging van toen eigenlijk alleen maar groter. Toen ik op mijn 17e ontdekte dat ik logopedie zou kunnen studeren en daarmee mensen een stem zou kunnen geven, was de keuze snel gemaakt. Na vier jaar studeren in Utrecht vond ik, dat was voor die tijd heel uitzonderlijk, direct een fulltime baan bij een GGD waar ik negen jaar met veel plezier op basisscholen en het speciaal onderwijs werkte. Daar ontdekte ik steeds meer mijn voorliefde voor communicatie met kinderen bij wie het nét allemaal even gecompliceerder was. Ook zíj hebben recht op die stem. Niet alleen “stem” in de letterlijke betekenis maar vooral ook in het kunnen uitoefenen van invloed op je leven. Van het kunnen bepalen wat je op brood wilt, tot hoe je afspreekt hoe je samen een spelletje wilt spelen. Na negen jaar was het tijd voor nieuwe persoonlijke ontwikkeling. Ik vertrok naar de randstad en vond daar een nieuwe baan. In 2003 ging ik voor een grote organisatie werken die gespecialiseerd is in communicatie met verstandelijk gehandicapte slechthorenden en doven. Ik werd Trainer Totale Communica-
28
tie. In mijn ambulante baan ging ik het land door om begeleiders, ouders en instellingen te leren en te begeleiden in hoe ze de communicatie met hun kinderen en cliënten zo konden afstemmen op elkaar, dat de omgeving de aanpassingen deed en niet de cliënt. Het was ook in die tijd dat ik me razendsnel de gebaren moest eigen maken waar ik als tiener al zo naar op zoek was geweest. Naast mondeling taalvaardig kreeg ik letterlijk taal in handen. Wat een prachtige manier van communiceren als het verbaal niet lukt! Toen de kans zich in 2008 voordeed om een praktijk voor kinderlogopedie te starten met de mogelijkheid om veel kinderen met Downsyndroom te behandelen was de keuze heel snel gemaakt. Hoewel het natuurlijk spannend was, stond ik te trappelen om kinderen met Down een plek te geven waar ze kunnen leren communiceren op hun niveau. Mét en zonder ondersteuning, gewoon op maat. Zoals je ook schoenen koopt die passen, moet communicatie ook passen. Mijn agenda is voornamelijk gevuld met afspraken met mijn Downtjes, zoals ik ze altijd noem. Maar daarnaast vinden ook kinderen met andere syndromen de weg naar mijn praktijk. Op dit moment volgt één van mijn medewerksters de cursus logopedie bij Downsyndroom en zo kan ik mijn kennis delen en overdragen. Sinds 2013 maak ik ook deel uit van het Downsyndroom team in het Juliana Kinderziekenhuis in Den Haag. Een mooie plek om met andere disciplines samen te kijken naar een kind en onze adviezen te kunnen geven. Met dezelfde ambitie en voorliefde kwamen Caroline Nouwels en ik elkaar overal weer tegen en herkenden we ons in elkaars passie voor de doelgroep Downsyndroom en het werk als logopedist in zijn algemeenheid. Toen Caroline mij vroeg om te gaan bloggen voor Downtown Nouwels kon ik daarom ook alleen maar “ja” zeggen. Ik zie dan ook graag reacties op mijn blogs tegemoet. Nu ga ik snel weer over tot de orde van de dag: Een prachtige 6-jarige, die nét voor de zomervakantie in één sessie de /k/ kon zeggen#daarwordikblijvan!
LOGOPEDIE JAARGANG 88
Vertel Vaardig! Symposium Werkverband Amsterdamse Psycholinguïsten AUTEUR MARTHE VAN NES
Het Werkverband Amsterdamse Psycholinguïsten (WAP) organiseert twee maal in de vijf jaar een symposium. Deze keer werd er een symposium georganiseerd in samenwerking met de Vereniging voor Klinische Linguïstiek (VKL) en de Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA). Het symposium van 28 november 2015 had de titel ‘Vertel Vaardig! Stimulering, diagnostiek, behandeling’. Als locatie werd de Openbare Bibliotheek aan de Oosterdokskade in Amsterdam gekozen. De samenwerking met de OBA bleek voortreffelijk, zowel voor de logistiek als in de uitvoering van het tamelijk ambitieuze programma.
In de vroege ochtend van zaterdag 28 november 2015 spoedden zich ruim tweehonderd professionals in de logopedie, de linguïstiek, uit het onderwijs en uit de kinderopvang naar de zevende verdieping van de Centrale Bibliotheek in Amsterdam. Daar aangekomen wachtte hen een ontvangst met kleurig programmaboekje als kompas bij het complexe onderwerp dat deze dag vanuit verschillende invalshoeken aan de orde zou komen. Binnen 15 parallelsessies waren drie ‘stromen’ te onderscheiden: onderwijs en stimulering van vertelvaardigheid, vertelvaardigheid bij verschillende bevolkingsgroepen en als laatste interventie bij vertelvaardigheid. Een vierde ‘stroom’, wetenschap en onderzoek, werd verzorgd door de beide keynotesprekers. Akke de Blauw, voorzitter van de symposiumcommissie, opende het symposium. Zij somde de ingrediënten op voor deze dag: 16 sprekers, 1 gastspreker, een informatiemarkt, posterpresentaties en een scriptieprijs. Dit alles met de volgende doelstelling: aandacht voor het directe belang van ‘verhalen vertellen’ voor de taalontwikkeling en in vervolg daarop voor de ontwikkeling van schoolse vaardigheden. Ook sprak zij de hoop uit dat de effectieve contacten tussen OBA enerzijds en WAP en VKL anderzijds, een vervolg zouden krijgen in een ‘Platform voor Vertelvaardigheid’. Daarop introduceerde zij de eerste keynotespreker: Anne Baker, emeritus professor in Taalwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam en verbonden aan de Universiteit van Stellenbosch in Zuid-Afrika, tevens president van de International Association for the Study of Child Language(ASCL). Mevrouw Baker nam ons mee in de huidige inzichten van en uitdagingen voor het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van ‘narratives’. Zij benadrukte dat begrijpen en vertellen buiten het ‘hier en nu’ zowel de taalontwikkeling zelf als de cognitieve ontwikkeling stimuleert. Onderzoek bevestigt eveneens dat in de interactie tussen ouders en kinderen het narratief belangrijke elementen bevat voor de emotionele ontwikkeling en de
NUMMER 3, maart 2016
ontwikkeling in geletterdheid. Zij liet zien hoe het onderscheid in macro- en microstructuren in de narratieven gerichter onderzoek mogelijk maakt. Zeker als de vertelvaardigheid binnen een ‘typische’ ontwikkeling vergeleken wordt met die ontwikkeling bij niet-typische populaties, zoals tweetalige kinderen of kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. Ook culturele verschillen in de ontwikkeling van vertelvaardigheid kunnen bij onderscheid in macro- en microstructuur beter benoemd worden. Zo werd bij Japanse kinderen een verschil in macrostructuur gevonden in vergelijking met zowel Amerikaanse als Arabische kinderen: veel minder plotstructuren. Bij Amerikaanse, Arabische en Afro-Amerikaanse kinderen bleken deze structuren meer en gevarieerder aanwezig en meer met elkaar vergelijkbaar te zijn. De micro-structuren daarentegen lijken te zeer taalspecifiek voor de opzet van vergelijkingen. In haar presentatie noemde en classificeerde Baker enkele tests die vertelvaardigheid op betrouwbare wijze kunnen meten en die in het vervolg van de dag ook besproken werden. Zo noemde zij het Busverhaal, een test van Renfrew die voor het Nederlands is bewerkt en genormeerd door Kino Jansonius. Ook noemde zij de Frogstory, die ook tijdens het symposium aan de orde kwam in de presentatie van Blankenstijn, en de Test of Narrative Language van Gillam en Pearson, geschikt als diagnostisch instrument bij taalproblemen. Tenslotte noemde Baker het Multilingual Assesment Instrument for Narratives (MAIN), vooral geschikt voor het meten van narratieve vaardigheden bij tweetaligen. Zij besloot met een oproep tot meer onderzoek naar interventie
Anne Baker benadrukte dat begrijpen en vertellen buiten het 'hier en nu' zowel de taalontwikkeling zelf als de cognitieve ontwikkeling stimuleert.
29
De normale ontwikkeling van vertelvaardigheid voor 4- tot 9-jarigen is wel min of meer in beeld gekomen. De afwijken ontwikkeling in vertaalvaardigheid echter roept nu een doolhof aan gedifferentieerde problematiek en/of comorbiditeit op. methodes, vooral in de ontwikkeling van de macrostructuur van de vertelvaardigheid. Daarbij pleitte zij er wel voor grote voorzichtigheid te betrachten in het hanteren van normen. Een koffiepauze maakte het mogelijk van een zonnig uitzicht over Amsterdam te genieten en voor het volgende uur verspreidden de deelnemers zich over vier verschillende ruimten, waar in twee maal een half uur parallelsessies werden gepresenteerd. In de parallelsessies werd het onderwerp van deze dag meer gedetailleerd uitgewerkt. In verschillende sessies werd gepresenteerd hoe enkele van de bovengenoemde tests aangepast en verder bewerkt worden voor bruikbare, onderscheidende tests in de praktijk. Binnen de parallelsessies over 'interventie' kwamen praktische initiatieven aan de orde: het Verhalen oefenboek (van den Berk en Langens), de Taal-Teken-Therapie (Blankenstijn) en de Story Grammar Training (Daamen). In samenwerking met een medewerkster van de OBA, Christine Zwierink, presenteerde Borgers de Toolkit vertelvaardigheid (in ontwikkeling), een speciale site met ideeën en materialen, geschikt voor gebruik door ouders, maar ook voor kinderopvang, onderwijs en logopedisten. Het optreden van de gastspreker, Abdelkader Benali, bracht het gezelschap na de lunchpauze weer bij de les. Hij benaderde het onderwerp filosofisch en enigszins psychologisch. Een tamelijk analytisch ingesteld publiek wist hij te focussen op het meer romantische aspect van het onderwerp. Hij verwoordde overtuigend hoe ‘de kring’ het vertellen van verhalen mogelijk maakt. Die kring creëert de eerste voorwaarde, namelijk het gevoel van nabijheid en van ‘samenzwering’. Dit gevoel is nodig om het verhaal te doen ontstaan, om het te kunnen begrijpen en te laten ‘indalen’. Een zaal vol vrouwen, die ademloos toehoorden, was zijn beloning. Zaalvoorzitter Martine Broersen leidde de tweede keynotespreker in: Annette Scheper, werkzaam als klinisch linguïst en senior onderzoeker bij Koninklijke Kentalis. Ook begeleidt Scheper promotieonderzoek in een samenwerking tussen de Kentalis Academie en de Radboud Universiteit. Scheper maakte aanwezigen deelgenoot van
Onderzoek bevestigt dat in de interactie tussen ouders en kinderen het narratief belangrijke elementen bevat voor de emotionele ontwikkelen en de ontwikkeling van geletterdheid.
30
de keuzemogelijkheden en overwegingen die voorafgaan aan diagnostiek en behandeling bij problemen in de vertelvaardigheid. De normale ontwikkeling van vertelvaardigheid voor 4- tot 9-jarigen is, dankzij het onderzoek van meerdere hier aanwezige sprekers (Schepers zelf, Blankenstijn, Borgers, Jansonius), wel min of meer in beeld gekomen. De afwijkende ontwikkeling in vertelvaardigheid echter roept nu nog een doolhof aan gedifferentieerde problematiek en/of comorbiditeit op: aandachtsstoornissen, problemen in de executieve functies (EF), autisme spectrumstoornis, lees- en schrijfproblemen. Deze opsomming is niet volledig. Scheper schetste een helder overzicht van de bestaande diagnostische instrumenten in de vertelvaardigheid. Ook toonde zij het belang van onderscheid in de wijze van uitlokking, vertellen of na-vertellen, en hoe er op dit gebied wordt gewerkt aan normering. Van de vigerende behandelmethoden, die goed op weg zijn naar doeltreffendheid, noemde zij de Story Grammar Training en de Narratieve Taal-Teken-Therapie en de in ontwikkeling zijnde Toolkit vertelvaardigheid. Met nadruk stelde zij dat remediëring de beste kansen heeft, wanneer macro- en microstructuur afwisselend, met elkaar ‘vervlochten’ aan bod komen in de therapie. Hoopgevende uitkomst van onderzoek vond zij in het gegeven dat veel therapie na-effect heeft, gemeten over drie tot zes maanden na afronding van de behandeling. Aan het einde van het symposium werd de WAP scriptieprijs uitgereikt. De prijs wordt dit jaar voor het eerst uitgereikt en bestaat uit een geldbedrag van honderd euro, een jaar lang gratis WAP-lidmaatschap en de gelegenheid voor een prestentatie van de scriptie op het symposium. Het juryrapport, verwoord door Imme Lammertink, voorzitter van de jury van de WAP-scriptieprijs 2015, vermeldde dat er totaal 11 inzendingen waren, allen van goede kwaliteit. Op basis van originaliteit en brugfunctie tussen wetenschap en maatschappij kwam de jury tot een shortlist van 3, waarvan uiteindelijk werd gekozen voor de scriptie getiteld: ‘Een statische en dynamische weergave van acties en de invloed van semantische categorieën bij patiënten met afasie’. Lindy Geerink, de gelukkige winnares, toonde in een heldere, spannende presentatie van een kleine tien minuten hoezeer zij de prijs verdiende. Monique Lamers, voorzitter van het WAP-bestuur, sloot de dag af in de hoop dat alle bezoekers geïnspireerd huiswaarts zouden keren. Vrijwilligers zorgden ervoor dat niemand de zaal verliet zonder een paar ‘Verteldobbelstenen’ als aandenken aan een vruchtbaar en geanimeerd symposium.
Op de site van het WAP blijven de abstracts van de lezingen en de posterpresentaties van het symposium nog enige tijd beschikbaar: http://www.hetwap.nl/symposium2015
LOGOPEDIE JAARGANG 88
GIN BRID
G VOICE PROFESSIONA
LS
MIS HET NIET! 16 APRIL 2016 WWW.BERNHOVEN.NL/SYMPOSIUM Zaterdag 16 april 2016 Van der Valk hotel - Uden Informatie
[email protected] Programma www.bernhoven.nl/symposium
DYNAMIEK
de kracht van interactie
Master Logopediewetenschap Wil jij de logopedische zorg van de toekomst verbeteren en vormgeven door wetenschap? Er is voortdurend behoefte aan nieuwe kennis en innovatie op het gebied van diagnostiek en behandeling van stem-, spraak-, taal-, gehoor-, en slikstoornissen. Wil jij de verbinding maken tussen onderzoek en de praktijk? En wil je werk en studie combineren? Dan is het deeltijd masterprogramma Logopediewetenschap van Universiteit Utrecht iets voor jou! Tijdens dit tweejarig deeltijd masterprogramma leiden we je op tot een academische professional die in staat is bij te dragen aan de ontwikkeling van logopedische zorg vanuit zorg- of taalwetenschappelijk perspectief.
www.uu.nl/masters/logopediewetenschap
Voor wie? Ambitieuze en nieuwsgierige hbo-ers of wo-ers met een afgeronde bachelor (bijv. hbo logopedie) en aantoonbare belangstellling voor en kennis van de gezondheidszorg, logopedie in het bijzonder. Opleiding in het kort Duur programma: 2 jaar (60 EC) Vorm: Deeltijd Onderwijsdag: vrijdag Startdatum: 1 september Aangeboden door: Faculteit Geneeskunde, Universiteit Utrecht, masteropleiding Klinische Gezondheidswetenschappen
LCV-er Petra Koekkoek schakelt netwerk in Knelpunten eerstelijn op politieke agenda Petra Koekkoek is LCV-er (Landelijke Contractantenvertegenwoordiger) namens de NVLF en daarnaast a ctief in de politiek. In november sprak zij met het PvdA-Kamerlid Keklik Yücel op een ledendag van de PvdA. Zij kaartte toen de problemen aan waar logopedisten in de eerste lijn mee te maken hebben. Na dit gesprek ging het balletje rollen: Petra schreef er onlangs een brief overheen, en inmiddels hebben twee andere Kamerleden, Loes Ypma en Agnes Wolbert, vragen gesteld aan minister Schippers van VWS. We kijken met Petra terug op de lobby die zij in gang zette.
Logopedische behandeling in de eerste lijn wordt verricht op medische indicatie, al dan niet na verwijzing van een arts of specialist, en valt zodoende onder de zorgverzekeringswet. De vergoeding voor logopedische behandeling wordt bepaald door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De activiteiten en verrichtingen die een zorgaanbieder, in dit geval de logopedist, in rekening mag brengen, zijn beschreven door de NZa. Dit zijn de prestaties. Daaraan gekoppeld zijn de tarieven. In de tariefbeschikking is zo duidelijk welke prestaties een logopedist in rekening kan brengen. Dit is te lezen in Tariefbeschikking Logopedie TB/CU-7134-01 en in de Bijlage TB/CU-7134-01, beide van de NZa. Zoek op 'tariefbeschikking logopedie' op www.nza.nl. Met deze verwijzing naar het formele kader waarbinnen logopedisten gehouden zijn te handelen begint Petra haar brief aan mevrouw Yücel. “Ik wilde het Kamerlid om te beginnen duidelijk maken dat in onze tariefbeschikking er verschillende prestaties zijn
32
vastgesteld die allemaal gebaseerd zijn op de behandeling met de patiënt/cliënt: op direct contact dus. Nu doet zich regelmatig de situatie voor dat logopedisten activiteiten verrichten die weliswaar bedoeld zijn voor de patiënt, maar die op grond van de tariefbeschikking niet sec declarabel zijn. De NZa gaat ervan uit dat patiëntgerichte werkzaamheden onderdeel zijn van de verrichting. Deze is alleen declarabel als de patiënt erbij aanwezig is. Dit is echter niet altijd het geval.” Petra legt aan de hand van enkele voorbeelden uit hoe de werkelijkheid van de praktijk er uitziet. “Communicatie, zowel mono- als multidisciplinair overleg, is onderdeel van de zitting en is verdisconteerd in het tarief. Kortdurend telefonisch overleg is hier een voorbeeld van. Er zijn echter uitzonderingen. Als een logopedist overleg heeft op het consultatiebureau met een CB/JGZ-arts en de JGZ verpleegkundige over kinderen die zijn doorverwezen, wordt deze extra tijd niet vergoed. Deze is immers niet declarabel omdat het kind (het patiëntje) hierbij niet aanwezig is.”
Ook is het in het belang van de behandeling van het kind/patiëntje dat de logopedist overleg heeft met bijvoorbeeld de peuterspeelzaalleidster of de leerkracht in het basisonderwijs. Petra: “Het is lang niet altijd mogelijk dit kort telefonisch te doen. Dit soort overleg kan veelal nooit tijdens de behandeling plaatsvinden en zal dus op een ander tijdstip gebeuren. Het is gebruikelijk dat een overleg op school plaatsvindt en dat dan uit praktische overwegingen verschillende kinderen besproken worden. Ook dit overleg wordt om de reden zoals hiervoor genoemd, niet vergoed.” “Bij volwassen patiënten is het voor de behandeling soms noodzakelijk contact te hebben met de omgeving, bijvoorbeeld de mantelzorger of de verzorging in het woonzorgcentrum of de geriater. Denk hierbij aan volwassenen met slikproblemen of taalproblemen (afasie) of gehoorproblemen waarbij de omgeving geïnformeerd en/of geïnstrueerd moet worden. Dit soort onbetaalde overleggen kan regel-
LOGOPEDIE JAARGANG 88
matig plaatsvinden tussen de logopedist in de eerste lijn en andere belanghebbenden” aldus Petra.
Kind met extra begeleiding
deling in de maatschappij. “Ouders die het zich wel kunnen veroorloven deze begeleiding te vergoeden en zij die dit niet kunnen. Het kind wordt hier de dupe van!”
In haar brief wijst Petra op een andere, bijzondere situatie: namelijk die van de behandeling van het kind dat extra begeleiding krijgt in het primair onderwijs vanuit het speciaal onderwijs (de zogenaamde clusterscholen). “Tot vorig jaar werd deze begeleiding gefinancierd van uit de LGF, Leerling Gebonden Financiering (het zogenaamde ‘rugzakje’). Met de invoering van Passend onderwijs is de financiering ook veranderd. Het ‘rugzakje’ bestaat niet meer.
Als er een overleg voor een leerling plaatsvindt, krijgt iedere behandelaar/betrokkene deze werktijd betaald: de leerkracht, de ambulant begeleider van de clusterschool (SO), de Intern Begeleider van de basisschool, eventueel de schoolpsycholoog en de schoolmaatschappelijk werker. De aanwezige logopedist echter niet, tenzij de ouders deze behandelaar voor dit overleg betalen. Dit is een uitzonderlijke, niet wenselijke situatie, die Petra terecht aankaart.
Als een leerling extra begeleiding nodig heeft, wordt dit vanuit een clusterschool (speciaal onderwijs) gegeven in de vorm van een arrangement. Voor de logopedisten in de eerste lijn heeft deze wijziging ook gevolgen. Ten tijde van de LGF was het voor logopedisten mogelijk de verslaggeving en het overleg bij de basisschool te declareren zoals de NZa heeft aange-geven in de tariefbeschikking. De school kon dit dan vergoeden vanuit de LGF. Nu de scholen niet meer beschikken over de LGF, is ook de mogelijkheid tot vergoeding verdwenen. De logopedist kan en mag dit niet bij de zorgverzekeraar declareren omdat dit niet onder de zorgverzekeringswet valt.”
In haar beklag aan het Kamerlid wijst Petra op de uitzonderlijkheid van de situatie. “Logopedisten in loondienst in de zorg of het onderwijs, hebben een arbeidsovereenkomst die in de meeste gevallen als volgt ingevuld wordt: ca 65% van de omvang bestaat uit klokuren, dus kind/patiënt gebonden uren en de overige 35% van de werkomvang is administratietijd. In deze tijd vindt niet alleen de administratie plaats, maar ook bijvoorbeeld overleg. Het salaris van een logopedist in de zorg en in het (primair) onderwijs is redelijk gelijk: in de zorg wordt men ingeschaald in FWG 50 of 55 en in het onderwijs (cao Onderwijs) in schaal 8 of 9. Logopedisten werkzaam in loondienst in de zorg of in het onderwijs krijgen zo administratietijd vergoed.”
Scholen hebben geen geld
Ook kan de logopedist dit niet meer bij de school declareren. Scholen zeggen daar geen geld voor te hebben. Dan rest nog één mogelijkheid: de ouders de rekening te presenteren. Dit stuit veel logopedisten tegen de borst. Petra: “Begeleiding en zorg moeten in Nederland voor iedereen toegankelijk zijn. Passend onderwijs past ook in deze visie. Maar hoe passend is het dan, dat een zorgverlener wel de zorg mag en moet verlenen, maar niet het voor de behandeling noodzakelijke overleg vergoed krijgt?” Bovendien ontstaat er zo een gerede kans op een twee-
NUMMER 3, maart 2016
De NZa heeft in de tariefbeschikking gesteld dat administratietijd verdisconteerd is in het tarief. Echter, de door de NZa bepaalde tarieven zijn maximum tarieven. “Als deze tarieven daadwerkelijk door de zorgverzekeraars gehanteerd zouden worden, dan wordt er ook administratietijd vergoed. De arbeidsen inkomensvoorwaarden voor logopedisten in de vrije vestiging en die van logopedisten in zorg/overheid, zijn dan redelijk gelijk of vergelijkbaar. Géén enkele zorgverzekeraar vergoedt echter het door de NZa berekende
tarief. De meeste zorgverzekeraars vergoeden slechts 75% van dit tarief. Hierdoor wordt er amper administratietijd vergoed. De inkomensverschillen tussen de logopediste in de eerste lijn en die van logopedisten in zorg/onderwijs zijn zo erg groot. Deze verschillen zijn niet gebaseerd op leeftijd, ervaring, kwaliteit of opleiding maar louter en alleen op basis van de wijze van vergoeding. Dat de zorgverzekeraars het NZa tarief niet vergoeden is een gevolg van de machtspositie van deze zorgverzekeraars. De onderhandelingspositie van logopedisten met de zorgverzekeraar is onbeduidend en zeer zwak. Gezamenlijk hiertegen optreden kan niet op basis van wet- en regelgeving: de ACM treedt dan direct op.”
Marktwerking: extra probleem
Door de marktwerking doet zich nog een extra probleem voor. Als een logopedist niet participeert in het overleg omdat zij dit niet vergoed krijgt, kan het gebeuren dat een concurrent dit wel zal doen. Logopedisten worden zo tegen elkaar uitgespeeld. Petra: “Hier worden de kleinere praktijken de dupe van, omdat de marges voor deze praktijken veel kleiner zijn. Vaak gebeurt het dat een logopediste onbezoldigd deelneemt aan een overleg omdat zij werkt vanuit het belang van haar patiënt/cliënt en niet vanuit haar eigen belang. Veruit de meeste logopedisten zijn vrouwen. Door deze situatie zal het duidelijk zijn dat de positie van deze vrouwen op de arbeidsmarkt nou niet bepaald sterk is. De macht van de zorgverzekeraars is hier indirect debet aan.” Petra sluit haar brief af met de wens dat de inhoud genoeg aanleiding geeft om opheldering te vragen aan minister Bussemaker van OCW over de gevolgen van het afschaffen van de LGF en aan de minister Schippers van VWS over de positie van de logopedist in de eerste lijn en de macht van de zorgverzekeraars hierin.
33
CURSUS
Save the date Districtsbijeenkomsten NVLF 2016 16 maart 17 maart 22 maart 06 april 16 april 16 april 19 april 21 april
VOLLEDIGE INFORMATIE STAAT OP WWW.IKBENLOGOPEDIST.NL > CURSUS & CONGRES
5 en 19 april 2016 Communicatie met ouderen met cognitieve beperkingen Inlichtingen: HAN VDO, E secretariaat.
[email protected], T 024 - 353 05 69, www.han.nl/vdo
25, 26 en 27 mei 2016 Behandeling van jonge, stotterende kinderen (2-6 jaar) Inlichtingen: Shannon Crane van de Breederode Instituut,
[email protected], T 010 794 6818
6 april 2016 Logopedische begeleiding voor meertalige kinderen Inlichtingen: Shannon Crane van de Breederode Instituut,
[email protected], T 010 794 6818
7 juni 2016 Nederlands Dysartrieonderzoek Volwassenen Inlichtingen: HAN VDO, E secretariaat.
[email protected], T 024 - 353 05 69, www.han.nl/vdo
14 en 21 april 2016 Psychogene Stem- en Spraak stoornissen Inlichtingen:
[email protected]
8, 15 en 22 september 2016 Méér dan Larynxmanipulatie Inlichtingen:
[email protected]
18 en 19 april 2016 Stemdiagnostiek Inlichtingen: HAN VDO, E secretariaat.
[email protected], T 024 - 353 05 72, www.han.nl/vdo 25, 26 april en 9 mei 2016 PALPA Inlichtingen: Shannon Crane van de Breederode Instituut,
[email protected], T 010 794 6818 6 en 13 mei 2016 GANBA Inlichtingen: Shannon Crane van de Breederode Instituut,
[email protected], T 010 794 6818 19, 26 mei en 2 juni 2016 Méér dan Larynxmanipulatie Inlichtingen:
[email protected]
34
7 oktober, 10 en 30 november 2016 Hodson & Paden Inlichtingen: HAN VDO, E secretariaat.
[email protected], T 024 - 353 05 72, www.han.nl/vdo 3 november 2016 Biofeedback en Triggerpoints Inlichtingen:
[email protected] 3, 10 en 17 november Afasiediagnostiek en afasietherapie Inlichtingen: Shannon Crane van de Breederode Instituut,
[email protected], T 010 794 6818 17 november 2016 Cranio Mandibulaire Dysfunctie Inlichtingen:
[email protected] 1 en 8 december 2016 Coachend naar Gedragsverandering, communicatie met Affectie! Inlichtingen:
[email protected]
district 2 district 1 district 8 district 4 district 9 district 10 district 5 district 6
.
SAVE THE DATE 1 oktober 2016 Jaarcongres NVLF Programma en inschrijfmogelijkheid volgt
Wilt u uw cursus of congres onder de aandacht brengen van 4500 logopedisten? Dat kost u slechts € 75,-. Op de website van de NVLF wordt uw c ursus of congres nog eens uitgebreid t oegelicht. Meer weten, bel met Jilke H ageman van de NVLF: 0348-457077 of kijk op op www.nvlf.nl. Inzendingen voor het aprilnummer mailt u voor 23 maart 2016 naar
[email protected].
LOGOPEDIE JAARGANG 88
COLOFON Maandblad van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie - opgericht in 1927 Nederlands tijdschrift voor Logopedie is een uitgave van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie en verschijnt 10 keer per jaar. Logopedisch materiaal en boeken ter recensie zenden aan het redactiesecretariaat. Overname van artikelen is alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van de redactie. SECRETARIAAT NVLF EN REDACTIESECRETARIAAT postadres Postbus 75, 3440 AB Woerden telefoon 0348 457070 fax 0348 418290 e-mail
[email protected] websites www.logopedie.nl www.nvlf.nl | www.ikbenlogopedist.nl | www.kindentaal.nl postbank NL85ING0002814400 | KvK Rotterdam 40464115
REDACTIERAAD Mw. dr. C. Blankenstijn | Mw. Drs. M. Blumenthal | Mw. Dr. M. Coppens | Mw. Dr. L. van den Engel-Hoek | Mw. dr. M.Ch. Franken | Mw. Prof. dr. E. Gerrits | Mw. dr. J.G. Kalf | Mw. J. Overbosch | Dhr. dr. M. Stollman | Mw. Dr. K. Wiefferink | Mw. A. van Wijk | Dhr. C. Winkelman | Dhr. Dr. R. Zwitserlood
VERENIGINGSBUREAU NVLF B. de Ridder, vestigingsmanager
UITGEVER Performis BV Postbus 2396 5202 CJ ’s-Hertogenbosch tel. 073-6895889
VERENIGINGSBESTUUR Dhr. T. de Koning, voorzitter | Mw. M.M.H. Drinkenburg-Roosendaal, penningmeester | Mw. A.A.M.M. van Kollenburg | Mw. Drs. M.E. van der List, vice voorzitter | Mw. G. Donkerbroek, secretaris | B. Leijenaar, MDs
FOTOGRAFIE Cover: Nout Steenkamp
ERELEDEN prof. dr. P.H. Damsté | prof. dr. P.H. DeJonckere | drs. J.H.A. Leenders B.J.E. Mondelaers | drs. ing. A.M.A. van Overbeek PUBLICATIERECHT Publicatie van een tekst houdt in dat de auteur zijn volledige rechten over de gepubliceerde tekst afstaat aan de NVLF. REDACTIE Janneke de Waal-Bogers (hoofdredacteur) | Marloes van de Loo-Korthout | Esther van der Does | Lydeke Fransen | Esther van Niel | Maaike de Kleijn | Anneriet Nubé | Nienke Verhoog e-mail:
[email protected]
NUMMER 3, maart 2016
VORMGEVING Studio Jorrit van Rijt ADVERTENTIES Performis BV, Geert Janus 073-6895889
[email protected] ABONNEMENTSPRIJZEN 2015 - € 95,- voor instellingen zonder logopedisten in dienst - € 190,- voor instellingen waar (een) logopedist(en) werkzaam zijn (is) - Buitenland € 114,-. Abonnementen kunnen schriftelijk tot 1 maand voor de vervaldatum worden -opgezegd. - Losse nummers voor leden € 5,- en voor niet-leden € 12,50. NVLF, de uitgever en de redactie aanvaarden geen aansprakelijkheid voor -mogelijkegevolgen die kunnen voortvloeien uit het gebruik van de informatie uit het tijdschrift.
35
Wegens het verstrijken van de zittingstermijn zoekt het College van Toezicht op de naleving van de Beroepscode voor logopedisten een kandidaat voor de functie van
LID - LOGOPEDIST TOELICHTING Het College is ingesteld door de Ledenraad van de NVLF en beslist op klachten over leden van de NVLF betreffende de naleving van de Beroepscode voor Logopedisten. De Beroepscode voor Logopedisten is een nadere uitwerking van de geldende wet- en regelgeving, toegespitst op de professie van de logopedist. Daarbij is de Beroepscode onderdeel van het verenigingsbrede kwaliteitsbeleid en toetsnorm voor de kwaliteit van handelen van de logopedist. De NVLF beoogt hiermee de kwaliteit van de beroepsuitoefening te waarborgen en te bevorderen.
Wij vragen van de kandidaat dat hij/zij • • • •
• •
Op verzoek kan het College ook beslissen over klachten van niet-leden op voorwaarde dat de betreffende logopedist zich bij voorbaat conformeert aan de uitspraak. Het College kan gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan het Verenigingsbestuur. Het College beslist over de ontvankelijkheid van de klacht en verzoekt bij ontvankelijkheid om een verweerschrift bij de logopedist tegen wie de klacht is ingediend. Vervolgens kan het College besluiten de zaak schriftelijk af te doen of zowel klager als verweerder op te roepen voor een hoorzitting. Het College beslist uiteindelijk aan de hand van de schriftelijk gewisselde stukken en – wanneer er een hoorzitting heeft plaatsgevonden – ook op basis van al datgene wat op de hoorzitting naar voren is gebracht. Collegeleden worden door het Verenigingsbestuur benoemd voor de periode van vier jaar en zijn eenmaal herbenoembaar. Het College vergadert acht tot tien maal per jaar in Woerden. Collegeleden ontvangen vacatiegeld en een reisen onkostenvergoeding.
PROFIEL (H)erkent u het belang van de Beroepscode in het werk van de logopedist? Heeft u een visie op de Beroepscode? Vindt u het van belang dat beroepsgenoten met elkaar de professionele standaard van het werk vastleggen en elkaar ‘de maat nemen’? Vindt u het van belang dat cliënten, werkgevers of samenwerkingspartners die vragen of klachten hebben rond het handelen van logopedisten deze kunnen laten toetsen aan de Beroepscode? Bent u acht tot tien avonden per jaar beschikbaar? Dan komen we graag met u in contact!
• • • • •
zijn/haar sporen in het veld heeft verdiend lid is van de NVLF en is ingeschreven in het Kwaliteits register van een onbesproken gedrag is; een goede reputatie heeft bij vakgenoten en integer is bereid is een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van het logopedisch werk en specifiek aan de toetsing van de Beroepscode daadwerkelijk werkzaam is als logopedist en over ruime werkervaring beschikt op de hoogte is en blijft van recente ontwikkelingen in de logopedie een objectieve genuanceerde visie uitdraagt; beschouwend omgaat met het vak en discipline overstijgend denkt beschikt over de souplesse een zaak van verschillende kanten te belichten zich (zoveel mogelijk) onbevooroordeeld inleeft in (soms complexe) situaties empathisch en tegelijkertijd rechtvaardig is durft te staan voor de eigen onafhankelijk opgebouwde, gemotiveerde houding en mening.
OVERIG In het licht van een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het College wordt bij de voordracht van een lid-beroepsgenoot gelet op spreiding naar meer praktische dan wel wetenschappelijke kwalificaties, spreiding naar geslacht en spreiding binnen de regio. Daarnaast wordt ook gekeken of zich geen strijdigheid voordoet met andere functies die de kandidaat reeds vervult. Strijdigheid kan zich bijvoorbeeld voordoen in het geval de kandidaat bestuurslid is van een wetenschappelijke of beroepsvereniging.
INFORMATIE Geïnteresseerden kunnen hun schriftelijke sollicitatie, voorzien van motivatie en Curriculum Vitae voor 1 april 2016 zenden aan de NVLF, ter attentie van de ambtelijk secretaris van het College van Toezicht, mevrouw mr. O.A.M. Floris. Nadere inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij de heer mr. dr. A.P. den Exter, voorzitter van het College van Toezicht, telefoon 010 4081867.