ie
e r at
Fe d
Me d icine
al
avio r
Beh
Ne d
e rla
n ds e
NBMF
Jaargang 17
• November 2006
2
Nederlands Tijdschrift voor Behavioral Medicine Pijnlijke herinneringen Marianne Kool
Kwaliteit van leven na een galwegletsel Philip de Reuver
Omzien in verwondering. De beginjaren van de Behavioral Medicine Ruud Beunderman
1
Inhoud
• Redactioneel • ‘Pijnlijke herinneringen’ • Psychologie voor beginnende dokters
3 4
Redactioneel van Maya Schroevers
Marianne Kool interviewde hoogleraar Herta Flor 7
• Over kinderen (krijgen) gesproken
Boekbespreking door Marije van der Lee 9
• Definities • Kwaliteit van leven na een galwegletsel • Omzien in verwondering. De beginjaren van de Behavioral Medicine in Nederland
Verslag van de wetenschappelijke dag georganiseerd door PAZ/LVMP in samenwerking met de VKJOZ, door Saskia van Es 12
13
Column van Lorenz van Doornen
Philip de Reuver beschrijft zijn promotie-onderzoek naar de behandeling van patiënten met een galwegletsel 16
Ruud Beunderman blikt terug op de beginjaren van de Behavioral Medicine in Nederland
Redactioneel
Redactioneel Maya Schroevers
Een zaal vol niet-begrijpende, wazige blikken staart me aan. Ik heb net de volgende vraag in een groep met chronische pijnpatiënten gegooid: “Bij wie van jullie wordt de pijn erger als je partner laat merken dat hij of zij bezorgd is en iets voor je wil doen?” Blijkbaar herkent niemand zich hierin. Ik stel een volgende vraag: “Bij wie van jullie wordt de pijn erger als je iets moet doen waar je geen zin in hebt?” Schoorvoetend geeft één van de patiënten toe: “Bij mij wordt de pijn erger als ik ‘s avonds een afspraak heb waar ik geen zin in heb, zoals bij mijn schoonmoeder op visite”. Kennelijk is het voor patiënten vaak moeilijk herkenbaar en/of bespreekbaar dat omgevingsfactoren de pijn kunnen beïnvloeden. Toch blijkt uit het vele onderzoek van Herta Flor dat de omgeving en operante leerprocessen een belangrijke rol spelen bij het ervaren van pijn. Hierover gaat het eerste artikel van dit nummer. Haar onderzoek richt zich vooral op de invloed die pijn en leerervaringen op de hersenen kunnen hebben. In een andere bijdrage wordt dieper ingegaan op de gevolgen van galwegletsel op de kwaliteit van leven van de patiënt. Veel mensen met een dergelijk letsel ervaren langdurige lichamelijke klachten die medisch niet verklaard kunnen worden. De klachten lijken samen te hangen met de ziektepercepties van patiënten en hun verwachtingen over het herstel na de operatie. Een frappante observatie is dat deze lichamelijke klachten een aantal patiënten ertoe aanzet om een proces tegen de betrokken chirurg of ziekenhuis aan te gaan. En dat erkenning van de claim de kwaliteit van leven verhoogt.
Auteursinformatie
Dr. Maya Schroevers is werkzaam bij de afdeling Gezondheidspsychologie van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Leiden.
Dat ziektepercepties en kwaliteit van leven een steeds belangrijker aandachtsgebied wordt in de medische wetenschappen, blijkt ook uit de verschijning van weer een nieuw boek op dit gebied, getiteld ‘Medische psychologie’. Wij recenseerden dit boek, bedoeld voor studenten geneeskunde, voor u. Verder vindt u in dit nummer een uitvoerig verslag van de wetenschappelijke dag van de PAZ. En houdt Lorenz van Doornen ons in zijn column een spiegel voor met betrekking tot de cijfergekte in onze maatschappij. Dit nummer wordt afgesloten met een bijzondere bijdrage van Ruud Beunderman waarin hij terugblikt op de beginjaren van de Behavioral Medicine in Nederland. Met aansluitend het programma van het symposium ter ere van 25 jaar Behavioral Medicine op vrijdag 8 december in Utrecht. Ik wens u veel leesplezier met de uiteenlopende stukken van het huidige nummer. En natuurlijk hopelijk tot ziens bij het symposium!
3
NBMF
‘Pijnlijke herinneringen’ Marianne Kool
Van 8 tot 10 mei 2006 vond het 6e congres van de landelijke onderzoeksschool ‘Psychology & Health’ plaats in Conferentie Centrum Rolduc te Kerkrade. Eén van de presentaties die tijdens het congres opviel was die van de keynote spreker Herta Flor. In haar lezing over hersenplasticiteit en pijn presenteerde ze resultaten van onderzoek naar pijn en de invloed die pijn kan hebben op de hersenen. Pijn kan leiden tot reorganisaties in de hersenen. Deze reorganisaties werden gevonden bij patiënten met verscheidene typen chronische pijn, waaronder patiënten met fantoompijn. De veranderingen in de hersenen zouden gezien kunnen worden als pijnherinneringen die de input van pijnsignalen beïnvloeden. Door middel van gedragsinterventies en medicatie is het volgens Flor mogelijk om de met pijn samenhangende hersenplasticiteit te veranderen.
• Redactioneel • ‘Pijnlijke herinneringen’ • Psychologie voor beginnende dokters • Over kinderen (krijgen) gesproken • Definities • Kwaliteit van leven na een galwegletsel • Omzien in verwondering. De beginjaren van de Behavioral Medicine in Nederland
Herta Flor werkt bij de Ruprecht-Karls-Universiteit in Heidelberg en Mannheim als hoogleraar en hoofd van het departement Neuropsychologie en Klinische Psychologie. Zij heeft bij verschillende universiteiten in Duitsland en de Verenigde Staten gewerkt en heeft naast haar werk over neuroplasticiteit, onderzoek gedaan naar leren en geheugen bij chronische pijn, pathologische angst, psychopathologie, depressie, misbruik van middelen en neuropsychologische revalidatie. Zij schreef meer dan 250 artikelen, vier boeken en vele bijdragen aan boeken. Het meest interessant in haar eigen werk vindt ze de wisselwerking tussen leren en geheugen; het gedrag van mensen en hoe leren en het geheugen hen beïnvloeden. Naar haar mening is dit een zeer onderschat onderwerp. Leerfactoren spelen, bijvoorbeeld, een rol bij chronische pijn of depressie en de psychologie kan een bijdrage leveren in het onderzoeken van die processen. Mensen denken dat leren een abstract proces is, uit onderzoek blijkt echter dat fysiologische veranderingen kunnen optreden door leerervaringen. Met ‘leren’ wordt in het bijzonder leren door klassieke en operante conditionering bedoeld.
Hersenreorganisaties en leerprocessen Veel mensen hebben expliciete geheugenprocessen in dieren bestudeerd, maar bij mensen zijn deze processen nog weinig onderzocht. Flor onderzocht hoe geheugen- en leerprocessen de hersenen veranderen. Zo constateerde ze, bijvoorbeeld, dat na amputatie en bij chronische pijn specifieke veranderingen in de hersenen kunnen ontstaan11. Er zijn veranderingen in verschillende gebieden te zien, zoals veranderingen in de auditieve cortex en in de wisselwerking tussen limbische en auditieve structuren. Angststoornissen, zoals een posttraumatische stress-stoornis, zijn eigenlijk geheugenstoornissen, volgens Flor. Een ander voorbeeld is drugverslaving. Ten gevolge van leerprocessen worden vele signalen geassocieerd met de positieve effecten van drugs22. Daardoor is verslaving waarschijnlijk meer een ‘leer-gerelateerd’ fenomeen dan het gevolg van drugtolerantie of een direct drugseffect.
Auteursinformatie
Drs. M.B. Kool is werkzaam als docent bij de afdeling Klinische en Gezondheidspsychologie van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht.
Flor en haar medewerkers voeren experimentele studies uit om leerprocessen te onderzoeken. Ze hebben bijvoorbeeld slachtoffers van een vliegtuigongeluk bestudeerd in het laboratorium33. Aan de slachtoffers werden kleine vierkanten of driehoeken gepresenteerd samen met herinneringen aan het trauma, zoals foto’s van het ongeluk. Opvallend was dat bij de mensen die snel getraumatiseerd raakten, de trauma-gerelateerd angst gekoppeld werd aan de vierkanten en de driehoeken. Zij waren blijkbaar gevoelig voor het leren van nieuwe samenhangen met het trauma; de angst generaliseerde vrij gemakkelijk. Dit was terug te zien in fysiologische processen en in hersenmetingen. Het proces van reorganisaties in de hersenen is gewoonlijk een zeer functioneel en adaptief mechanisme. Wanneer wij nieuwe vaardigheden leren en de hersenen zich vervolgens hieraan aanpassen, dan kunnen wij die vaardigheden in de toekomst beter uitvoeren. Wanneer wij gewond raken, zullen de hersenen zich aanpassen om het negatieve effect van de verwonding te verwerken. Soms kunnen die processen de verkeerde richting inslaan en maladaptief worden. Belangrijk is wat dit veroorzaakt. Flor vond dat vooral de mensen die reeds pijn hebben vóór een amputatie fantoompijn zullen ervaren ná de amputatie44. De plasticiteit van de hersenen lijkt minder wanneer mensen eerder slechte ervaringen hebben gehad. Dus, wanneer mensen vroeg in het leven stressvolle ervaringen hebben gehad, lijken zij meer risico te lopen om later in het leven pijnervaringen te ontwikkelen.
Onverklaarde pijn Er zijn chronische pijnaandoeningen, waarbij de pijn niet verklaard kan worden door schade of afwijkingen in het lichaam, zoals fibromyalgie. Fybromyalgiepatiënten hebben veel problemen, zoals slaapproblemen, concentratiemoeilijkheden en pijn. Bij deze complexe aandoening is het moeilijk om te achterhalen welke factoren bijdragen aan de pijn dan wel er een gevolg van zijn. Flor is van mening dat inactiviteit en conditionering belangrijke factoren zijn. Zover het pijngeheugen hierbij betrokken is, zijn een paar gebieden in de hersenen hyperactief bij deze patiëntengroep. Mogelijk kunnen fibromyalgiepatiënten pijnlijke stimuli minder goed onderdrukken dan gezonde mensen. Enkele interventies bij fibromyalgiepatiënten en hun echtgenoten, uitgevoerd door Flor en haar medewerkers, toonden aan dat conditioneren inderdaad een rol speelt in pijngedrag55. De echtgenoten van fibromyalgiepatiënten leerden om selectief te reageren op het hulpgedrag van de patiënt. Zij kregen de opdracht om contact te maken met de patiënt en mee te doen aan ‘positieve activiteiten’. De patiënten kregen rode kaarten te zien wanneer zij pijngedrag vertoonden en groene kaarten wanneer zij geen pijngedrag vertoonden. Deze kaarten kregen de echtgenoten ook te zien. Dit signaleringssysteem leidde tot pijnvermindering en minder gebruik van het hulpsysteem door de patiënten.
5
NBMF
Therapie Flor stelt voor dat therapie zich moet concentreren op preventie en het verwijderen van pijnherinneringen. Dit zou mogelijk moeten zijn met farmacologische en psychologische interventies. Studies met muizen toonden aan dat receptoren voor cannabinoïden een rol spelen in het verwijderen van een aversieve herinnering. Flor past dit toe bij mensen door in gedragstrainingen het ‘afleren’ en het verwijderingproces te versterken met medicijnen. Een kleine dosis cannabis zou beter werken dan bijvoorbeeld antidepressiva, omdat het bijdraagt aan ‘afleren’. Door middel van de therapie kunnen pijnlijke herinneringen niet geheel ‘gewist’ worden, maar is het wel mogelijk om de herinnering aan te passen.
• Redactioneel • ‘Pijnlijke herinneringen’ • Psychologie voor beginnende dokters • Over kinderen (krijgen) gesproken • Definities • Kwaliteit van leven na een galwegletsel • Omzien in verwondering. De beginjaren van de Behavioral Medicine in Nederland
Flor benadrukt dat clinici creatief moeten zijn, omdat er verschillende soorten interventies nodig zijn. Ten eerste, is het belangrijk om patiënten te leren dat zij zich veel meer op de positieve dingen in het leven moeten concentreren en niet te veel op de problemen die zij hebben. Dit zal de input in de hersenen veranderen en kan uiteindelijk de hersenen zelf veranderen. In de tweede plaats is het nodig dat patiënten een uitgebreide “opleiding” krijgen om hun gedrag te veranderen. Het gedrag is daarbij belangrijker dan de cognities. De cognities zullen veranderen wanneer het gedrag verandert. Pijnherinneringen blijken dus een belangrijke rol te spelen bij patiënten met chronischeof fantoompijn. Aan de hand van operante conditionering in combinatie met cannabis is het mogelijk om deze pijnherinneringen gedeeltelijk te verwijderen en nieuwe herinneringen aan te maken. Dit zijn belangrijke bevindingen voor de preventie en behandeling van chronische pijn.
Literatuur 1 2 3
4 5
Flor, H. (2002). Phantom limb pain: characteristics, causes and treatment. Lancet neurology, 3, 182-189 Grüsser, S.M., Heinz, A., & Flor, H. (2000). Standardized stimuli to assess drug craving and drug memory in addicts. Journal of neural transmission, 106, 715-720. Wessa, M., Karl, A., & Flor, H. (2005). Central and peripheral psychophysiological responses to trauma-related cues in subclinical posttraumatic stress disorder: a pilot study. Experimental brain research, 167, 56-65. Flor, H. (2003). Remapping somatosensory cortex after injury. Advances in neurology, 93, 195-204. Thieme K., Spies C., Sinha, P., Turk, D., & Flor, H. (2005). Predictors of pain behaviors in fibromyalgia syndrome. Arthritis and Rheumatism, 53, 343-350.
Psychologie voor beginnende dokters
Boekbespreking Marije van der Lee
Met plezier heb ik het boek Medische psychologie gelezen, dat onlangs in Nederland en België is uitgekomen. Medische psychologie is een essentieel vak voor de student geneeskunde. De redactie wil met dit boek deze student materiaal bieden om kennis en inzicht over dit vak te vergaren. In relatief beknopte hoofdstukken worden diverse thema’s uit de medische psychologie helder uiteengezet. Het boek is ingedeeld in vier delen met de thema’s: 1) gedrag en gezondheid, 2) gedrag en ziekte, 3) interacties en tot slot 4) arts en samenleving. De thema’s die behandeld worden zijn enerzijds zeer divers. Zo gaat deel 1 van symptoomperceptie tot erfelijkheidsadvisering en deel 2 van therapietrouw tot kwaliteit van leven. Anderzijds zijn er ook hoofdstukken met een zekere overlap, bijvoorbeeld in de hoofdstukken: cognities, negatieve emoties, stress, coping en pijn. Die overlap is echter niet storend. Integendeel, er wordt vooruit verwezen of terugverwezen naar het hoofdstuk waarin een onderwerp eerder of later behandeld wordt. Bovendien is vanuit didactisch oogpunt herhaling zeker niet verkeerd. Wat ik wel onduidelijk vind is dat bepaalde fenomenen vanuit verschillend perspectief worden uitgelegd, zonder dat dit ergens expliciet wordt gemaakt. Ik zal hiervan twee voorbeelden geven.
Auteursinformatie
Dr. M. van der Lee is werkzaam als universitair docent bij de huisartsgeneeskunde van het Eramus medisch centrum in Rotterdam en werkzaam als onderzoeker bij het Helen Dowling Instituut ,voor begeleiding bij kanker, te Utrecht
In het hoofdstuk cognities wordt de rol van cognities uitgelegd aan de hand van het zelfregulatie model. Zoals dit model in het hoofdstuk gepresenteerd wordt, lijken cognities en emoties over een lichamelijke klacht parallel verlopende processen, die onafhankelijk van elkaar zijn. Terwijl in de hoofdstukken negatieve emotie en stress de samenhang tussen cognities, emoties en gedrag het uitgangspunt is. In het hoofdstuk cognities staat bijvoorbeeld: “de uitslag van de medische diagnose verandert doorgaans de cognities van de patiënt. … De diagnose op zijn beurt brengt weer wijzigingen met zich mee in de emoties.” Nu lijkt het alsof de diagnose zelf emoties teweegbrengt, terwijl het samenhang- perspectief er juist vanuit gaat dat de cognities over de diagnose, die emoties teweeg brengen. Een zelfde verwarring ondervond ik bij het lezen van het hoofdstuk over coping. In de inleiding van dit hoofdstuk staat: “in de medische psychologie worden verschillen in reactiewijze op ziekte en medische behandeling beschouwd vanuit het perspectief adaptatie of coping”. Daarmee lijkt het alsof er maar één perspectief bestaat. Terwijl het onderscheiden van twee copingstijlen, probleem gericht en emotie gericht, een ander perspectief is, dan het perspectief van samenhang tussen emotie, gedrag en cognitie. Emotie gerichte coping wordt overigens omschreven als het reguleren van eigen emoties. De voorbeelden van emotiegerichte coping die gegeven worden, gaan echter niet over
7
NBMF
• Redactioneel • ‘Pijnlijke herinneringen’ • Psychologie voor beginnende dokters • Over kinderen (krijgen) gesproken • Definities • Kwaliteit van leven na een galwegletsel • Omzien in verwondering. De beginjaren van de Behavioral Medicine in Nederland
het reguleren van de eigen emoties. Ze gaan juist over cognities die veelal tot negatieve emoties leiden, bijvoorbeeld: mezelf verwijten dat ik in deze situatie terechtgekomen ben, piekeren, me zorgen maken; en het ervaren van negatieve emoties: kwaad worden, gespannen worden. Afgezien van deze verwarring vond ik de hoofdstukken zonder uitzondering goed leesbaar: vlot geschreven en met een aantrekkelijke layout. De hoofdstukken beginnen steeds met een inleiding waaruit duidelijk wordt waarom het betreffende thema relevant is voor studenten geneeskunde. De tekst wordt verlevendigd met veel casuïstiek, arts patiënt dialogen en met andere prikkelende verhalen in blauwe boxen, die zijn weergegeven naast de tekst. Deze blauwe boxen illustreren vaak treffender dan een tekst zou kunnen, het belang van bijvoorbeeld: professioneel gedrag, communicatie of aandacht voor therapietrouw. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met kernpunten en een samenvatting. Bovendien zijn aan het eind van het boek ook nog zelfstudie-vragen en opdrachten toegevoegd. Er staan mooie beeldende zinnen in, zoals de prachtige laatste zin van het hoofdstuk over screening waarin een spookbeeld van de toekomst wordt geschetst: ‘waarin een almaar meer hypochondrisch wordende bevolking met mensen die al tobbend in voorspoed niets anders meer aan hun hoofd hebben dan hun lijf’. Of het beeld van de heroïsch reddende arts met fladderende witte jas, beschreven in het hoofdstuk over chronisch zieken. Tevens wordt de lezer een spiegel voorgehouden: “therapie trouw is niet voorbehouden aan de patiënt, artsen blijken geregeld af te wijken van behandelingsrichtlijnen.” Wat ik in het bijzonder goed vond aan het hoofdstuk over behavioural medicine is dat hierin vele verwijzingen staan naar betrouwbare en belangrijke internetsites. Wel jammer dat de internetsite van de Nederlandse Behavioral Medicine federatie ontbreekt. Is er ondanks de veelzijdigheid aan medisch psychologische thema’s nog een onderwerp dat ontbreekt in dit boek? Ik heb overwogen of een meer klinisch psychologisch hoofdstuk, met daarin aandacht voor de achtergrond van bepaalde ziekte-cognities, zoals de schema’s van Beck of persoonlijkheidskenmerken, nuttig zou zijn. Ik besloot dat een dergelijk hoofdstuk niet in overeenstemming zou zijn met het doel van dit boek om beknopt, relevante onderwerpen voor de opleiding geneeskunde te bespreken. Drie faculteiten hebben al toegezegd dit boek op te nemen in het curriculum. Ik hoop dat hiermee bij vele studenten de belangstelling voor de medische psychologie zal worden gewekt dan wel vergroot en dat andere faculteiten zullen volgen.
Prof. dr. A.A. Kaptein, dr. R.A.M. Erdman, dr. J.B. Prins, prof. dr. H.B.M. van de Wiel (eds) Medische psychologie. Bohn Stafleu Van Loghum, 2006 (ISBN 90-313-4462-1)
Over kinderen (krijgen) gesproken
Verslag van de wetenschappelijke dag, georga niseerd door de PAZ/LVMP in samenwerking met de VKJOZ Saskia van Es
Op 22 september jl. vond in de Beurs van Berlage in Amsterdam het symposium ‘Over kinderen (krijgen) gesproken’ plaats. Dit thema besloeg een breed scala aan onderwerpen. Van genderstoornissen tot de neuropsychologische benadering van ontwikkelingsstoornissen tot vruchtbaarheidsproblemen. Mevrouw dr. Ch. Verbaak (UMC St. Radboud in Nijmegen) behandelde in haar lezing de emotionele gevolgen van vruchtbaarheidsproblemen. Deze vruchtbaarheidsproblemen komen frequent voor. In Nederland heeft momenteel 1 op de 7 paren te maken met deze problemen, wordt 1 op de 30 kinderen geboren na kunstmatige vruchtbaarheidsbehandelingen en wordt 1 op de 50 kinderen geboren na IVF (in vitro fertilisatie) of ICSI (intracytoplasmatische sperma-injectie). IVF of ICSI zijn niet altijd succesvol. Na een cyclus is ongeveer 20% van de paren zwanger en na drie cycli ongeveer 50 %.Onderzoek in het St. Radboud toonde aan dat een niet succesvolle IVF of ICSI leidt tot negatieve emotionele reacties met kenmerken van rouw, in het bijzonder bij vrouwen. Er is daarbij sprake van zowel angst als depressie. Deze gevoelens blijven de eerste zes maanden na de laatste behandeling bestaan. Deze kennis leidde tot de ontwikkeling van een screeningsintrument om te voorspellen welke vrouwen te maken krijgen met emotionele problematiek na een mislukte vruchtbaarheidsbehandeling. Dit instrument blijkt in 75% van de gevallen goed te voorspellen welke vrouwen ‘at risk’ zijn. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben artsen geleerd om gevoelens van hulpeloosheid en het mogelijk moeten accepteren van de kinderloosheid te bespreken, evenals het stimuleren van sociale steun. Mevrouw prof. dr. H. Swaab (Universiteit Leiden) ging in haar lezing in op de neuropsychologische benadering van ontwikkelingsstoornissen. Zij hanteerde daarbij het denkmodel dat de hersenen via mediërende factoren observeerbaar gedrag voortbrengen. Doordat de hersenen van een kind volop in ontwikkeling zijn, is het moeilijk om te beoordelen wat afwijkend dan wel normaal is. De structuur van de hersenen ligt zo goed als vast, in volume groeit het brein echter explosief. Beschadiging van de hersenen heeft in een kritische ontwikkelingsfase extra impact. Omgevingsinvloeden die de ontwikkeling kunnen verstoren zijn, onder andere, voeding, de gezondheid van de moeder en intoxicatie. Zo kunnen ijzertekorten in de voeding een verhoogd angstniveau tot gevolg hebben en een proteïnetekort een cortisolverstoring. In de diagnostiek en behandeling van een kind moet, volgens Swaab, rekening worden gehouden met de ontwikkelingsfase waarin het kind zich bevindt en omgevingsvariabelen die van invloed kunnen zijn op een optimale ontwikkeling. Een goede anamnese is van belang om dit in kaart te brengen.
9
NBMF
• Redactioneel • ‘Pijnlijke herinneringen’ • Psychologie voor beginnende dokters • Over kinderen (krijgen) gesproken • Definities • Kwaliteit van leven na een galwegletsel • Omzien in verwondering. De beginjaren van de Behavioral Medicine in Nederland
Via het denkmodel kun je hypotheses opstellen over het cognitieve functioneren en aan de hand hiervan een sterkte/zwakte profiel maken. Dit profiel geeft inzicht in de prognose van de ontwikkeling en kan als baseline dienen om de ontwikkeling te monitoren. Een interventie kan dan gericht worden op de dit sterkte/zwakte profiel. Mevrouw prof. dr. P. Cohen-Kettenis (VU) besprak de normale genderontwikkeling. In de ontwikkeling van een kind zijn twee belangrijke fasen te onderscheiden: geslachtsdifferentiatie en genderdifferentiatie. Tijdens de geslachtsdifferentiatie kunnen chromosale afwijkingen of een verstoord hormonaal milieu de normale ontwikkeling beïnvloeden. Bij genderdifferentiatie spelen verschillende determinanten een rol: biologische, ‘selfsocialisation’ en omgevingsdeterminanten. Er wordt veel onderzoek gedaan (voornamelijk bij ‘gezonde’ proefpersonen) naar de invloed van biologische factoren op de genderontwikkeling. Zo is gebleken dat de hoeveelheid geslachtshormoon testosteron in het vruchtwater gerelateerd is aan de speelgoedvoorkeur bij meisjes. Een genderidentiteitstoornis kan worden onderscheiden in early onset en late onset. Bij de early onset wordt er eerder een biologische factor verwacht dan bij de late onset. Uit hersenonderzoek is gebleken dat er in de hersenstructuur (Bed nucleus van de Stria Terininalis cortex, BSTc) verschillen te zien zijn tussen heteroseksuele mannen en vrouwen, homoseksuele mannen en transseksuelen. De rol van genen en chromosomen bij de genderontwikkeling is nog onduidelijk, mogelijk spelen hormonen hierin ook een rol. In de lezing van mevrouw prof. dr. A. van Baar (Universiteit van Tilburg) kwam de ontwikkeling van het kind na blootstelling aan perinatale risicofactoren aan de orde. De perinatale periode beslaat de periode tussen de 28ste zwangerschapsweek en de 8ste dag na de geboorte. Er zijn verschillende ontwikkelingsfases te onderscheiden vanaf de conceptie. In deze ontwikkeling zijn verschillende domeinen te onderscheiden: de groei en gezondheid, de neuromotorische ontwikkeling, de verstandelijke ontwikkeling en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Externe factoren kunnen deze ontwikkeling verstoren. Het dagelijkse gebruik van vier of meer eenheden alcohol door de moeder bijvoorbeeld, kan leiden tot het Fetal Alcohol Syndrome. Het gebruik van drugs kan een lage intelligentie en een taalachterstand tot gevolg hebben. Endocriene invloeden kunnen gedragsproblemen tot gevolg hebben. Angst bij kinderen lijkt beïnvloed te worden door de angst van de moeder. Ook het prematuur geboren worden is een risicofactor. Dit wordt vaak pas duidelijk wanneer de kinderen ouder zijn. Driekwart van de prematuur geboren kinderen heeft duidelijke problemen. Extreem te vroeg geboren kinderen (geboren na een zwangerschap van 24-32 weken) hebben vaak problemen op school en komen op het speciaal onderwijs terecht. Matig prematuur geboren kinderen (geboren na een zwangerschap van 32-37 weken) hebben minder problemen. Mevrouw drs. M. Lub (Medisch Centrum Haaglanden in Den Haag) en mevrouw drs V. Krauwer (Groene Hart Ziekenhuis in Gouda) vertelden over hun beider praktijkervaringen rond hyperemesis gravidarum. Hyperemesis gravidarum (HG) verwijst naar zodanige misselijkheid en braken tijdens de zwangerschap, dat onvoldoende voedsel- en vochtinname plaatsvindt. Dit leidt, mogelijk tot uitdroging en ondervoeding. Er is geen eenduidige verklaring voor HG.
Auteursinformatie
Dr. S.M. van Es is werkzaam als gezondheidszorgpsycholoog en gedragstherapeut bij de afdeling Medische Psychologie van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam.
Er wordt vanuit gegaan dat HG een multifactoriële aandoening is, waarbij de verschillende oorzaken in wisselende combinaties de klachten teweeg brengen. Er zijn zowel psychosociale, als somatische risicofactoren te onderscheiden. Bij psychosociale risicofactoren valt te denken aan neurotische stoornissen, identiteitsstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen en sociale stressfactoren (huisvesting, financiële problemen). Somatische risicofactoren zijn bijvoorbeeld allergische reacties of metabole stoornissen. Deze patiënten roepen vaak weerstand op bij de behandelaars; ze ervaren deze patiënten als weinig gemotiveerd en passief. De taak van de psycholoog kan bestaan uit: het coördineren van het behandelteam, het geven van psycho-educatie aan patiënte (en familie), het opsporen van luxerende factoren, psychologisch onderzoek verrichten, het beleid bepalen ten aanzien van rust, bezoek, televisie, telefoon, voeding (in overleg met diëtist) en de psychologische behandeling. Deze behandeling is klachtgericht en gedragstherapeutisch. Dat betekent: gezond gedrag belonen, ziek gedrag congruent benaderen. De behandeling bestaat daarnaast uit het geven van controle door middel van ontspanningsoefeningen en visualisatietechnieken. Er zijn interventies gericht op de psychische klachten en interventies gericht op de psychosociale factoren. Het doel van de behandeling is niet dat mensen niet meer braken of misselijk zijn. Wel van belang is het dat het braken vermindert en dat de patiënte een gevoel van controle heeft en zij beseft dat haar klachten eindig zijn. Mevrouw dr. M. Uniken Venema (Wilhelmina Kinderziekenhuis / Universitair Medisch Centrum in Utrecht) hield ten slotte een lezing over perinataal verlies. In Nederland worden per jaar ongeveer 200.000 kinderen geboren, waarvan 3500-4000 kinderen worden opgenomen op een NICU vanwege prematuriteit (minder dan 32 weken zwangerschap en/of een geboortegewicht van minder dan 1500 gram) of ernstige ziekte bij de baby. Ongeveer 10% van de kinderen overlijdt in de neonatale periode, dat wil zeggen gedurende de eerste levensmaand. Rouw wordt gedefinieerd als “het geheel van reacties dat optreedt na een verlies van een persoon met wie een betekenisvolle relatie bestond”. Bij perinataal verlies wordt gerouwd om een kind dat nauwelijks gekend is en nog een persoontje had moeten worden. Daarbij kunnen een aantal complicerende factoren een rol spelen. Ook kan perinataal verlies gevolgen hebben voor de relatie en voor de andere en/of toekomstige kinderen. Ouderbegeleiding is hierbij van preventief belang. Al met al vond ik het een leerzame dag. Een gemis vond ik dat aan het thema ‘prenatale diagnostiek’(diagnostiek voorafgaand aan de geboorte) geen aandacht werd besteed. Terwijl dergelijke diagnostiek steeds meer wordt toegepast en grote (emotionele) gevolgen kan hebben, zoals ook beschreven in het proefschrift van Marijke Korenromp ‘Parental adaptation of termination of pregnancy for fetal anomalies’ (Universiteit Utrecht). Met dank aan: Liske Kusters, Esther Meerman, Anne Costerus en Tibor van Verseveld, allen student aan de UvA, voor het maken van de samenvattingen van de verschillende lezingen.
11
NBMF
• Redactioneel • ‘Pijnlijke herinneringen’ • Psychologie voor beginnende dokters • Over kinderen (krijgen) gesproken • Definities • Kwaliteit van leven na een galwegletsel • Omzien in verwondering. De beginjaren van de Behavioral Medicine in Nederland
Definities Column Lorenz van Doornen
“Mag ik vragen wat dit kost meneer”? “Ergens tussen de 20 en 80 euro”. “Kunt u iets preciezer zijn”? “Dat is erg moeilijk, dat hangt namelijk van zoveel dingen af, bijvoorbeeld van wanneer u het vraagt, aan wie u het vraagt en ook wat u duur vindt of goedkoop”. Aan zo’n soort dialoog moest ik denken toen ik laatst verzeild raakte in literatuur die zich bezighield met de vraag hoe vaak vermoeidheid voorkwam bij mensen die een herseninfarct hadden gehad. De antwoorden van de onderzoekers bleken te variëren tussen de 20 en 80 procent. In een winkel maak je je hier belachelijk mee, in de wetenschap niet. Vaak wordt in artikelen die gaan over ziektes en andere problematische zaken eerst even aangegeven wat de omvang van het probleem is. Uiteraard is het probleem veel groter dan we dachten. Wil men echt indruk maken met de importantie van het probleem dan worden absolute aantallen genoemd. “Per jaar gaan er X-duizend aan dood”. De echt bevlogenen zeggen er ook nog bij dat het de samenleving enkele miljarden per jaar kost (wat natuurlijk niet waar is omdat economie slechts het rondpompen van geld is: hoe moet een dokter anders een huis kopen?). Onderzoekers die leven van een ziekte gooien onveranderlijk hoge percentages in de strijd, 90% van de mensen, en: “dat is dan nog maar het topje van de ijsberg”. Wat eerlijker auteurs geven gewoon bedremmeld de enorme spreiding van de schattingen van de studies weer. Als excuus volgen altijd de opmerkingen “dat het ligt aan het gebruik van verschillende meetinstrumenten” (alsof niet iedereen weet dat een thermometer en een rolmaat getallen geven die je niet kunt vergelijken), en dat de definitie van het fenomeen afhangt van de gehanteerde cutoff score: variërend tussen: “een alcoholist is iemand die elke dag een glas wijn drinkt (Amerikaans definitie)” en: “een alcoholist is iemand die elke dag meer dan twee flessen wijn drinkt (de Franse definitie”).
We kunnen dus problemen maken of oplossen door te sleutelen aan definities, dit afhankelijk van het doel. Voor een goed doel moet je overdrijven. De “Hersenstichting” galmde een tijdje terug elke dag op de radio (Maartje van Weegen ingehuurd) dat 4 miljoen Nederlanders iets aan zijn hoofd had. Daar viel onder: de gevolgen van een hersenbloeding; depressie en nog iets wat me ontschoten is. Giro zus en zo. Recent werd gemeld dat 2 miljoen mensen bij de huisarts geregistreerd staan met een huidziekte. De andere 6 miljoen krabbers en vlekkerige medeburgers moeten zich maar snel ook laten registeren anders komt er nooit een Huidstichting met een gironummer. Sleutelen aan definities kan ook met een omgekeerd doel. Laatst heeft het Sociaal Cultureel Planbureau de definitie van armoede veranderd. Plots de helft van de armoede verdwenen. Het aantal kinderen met gedragsproblemen is in 5 jaar vertienvoudigd. De hoeveelheid gedragsproblemen wordt gedefinieerd als het aantal kinderen in het speciaal onderwijs. De minister stelde voor om meer kinderen met gedragsproblemen naar het gewone onderwijs te sturen: probleem opgelost! Ik overweeg om naast de Hartstichting, de MaagLever-Darm stichting en de Nierstichting een Definitiestichting op te richten. Met een klein budget zullen we al deze andere stichtingen overbodig maken. Dit levert honderden miljoenen per jaar op als besparing voor de samenleving.
Auteursinformatie
Prof. dr. Lorenz van Doornen is hoogleraar Gezondheidspsychologie aan de Universiteit van Utrecht
Kwaliteit van leven na een galwegletsel als gevolg van een Laparoscopische Galblaasoperatie Philip de Reuver, Dirk Gouma, en Mirjam Sprangers
Galwegletsel als complicatie bij een galblaasoperatie Galsteenziekte is een belangrijk probleem in de gezondheidszorg van de westerse wereld. In Nederland worden jaarlijks 26.000 patiënten met symptomatisch galsteenlijden in ziekenhuizen opgenomen. Elk jaar worden er in ons land ongeveer 19.000 cholecystectomieën verricht en vinden er 4000 endoscopische behandelingen van galstenen plaats. Sinds de invoering van de laparoscopische cholecystectomie, wordt de galblaas in ongeveer 15.000 patiënten per jaar met een kijkoperatie verwijderd.1 De laparoscopische ingreep heeft als voordelen dat deze in dagbehandeling kan worden verricht en geassocieerd is met minder postoperatieve pijn en een beter cosmetisch resultaat. Sinds de introductie van de laparoscopische operatie treedt echter vaker galwegletsel op. Galwegletsel is een gevreesde chirurgische complicatie met een geschatte incidentie van 1 op de 200 ingrepen.2 Galwegletsel ontstaat doordat de chirurg abusievelijk een galweg doorsnijdt of beschadigd. Maar galwegletsel ontstaat bijvoorbeeld ook door het verkeerd plaatsen van een operatieclip waardoor de galweg deels of volledig wordt afgesloten. Als de afvoer van gal naar de darm is belemmerd kan de lever niet zijn schadelijke stoffen afvoeren en leidt dat tot geelzucht. Bij beschadiging van de galwegen kan lekkage van gal in de buikholte leiden tot een ernstige ontsteking van het buikslijmvlies. Galwegletsel wordt in ongeveer 20% ontdekt tijdens de operatie, maar in veel patiënten wordt de diagnose pas gesteld na de operatie of zelfs na ontslag naar huis. Buikpijn, koorts en of geelzucht zijn vaak de eerste symptomen van een galwegletsel. Door een grote variatie aan typen letsels heeft het de voorkeur om patiënten met een galwegletsel multidisciplinair (chirurg, gastro-enteroloog en/of radioloog) te behandelen in een tertiair centrum. De uitkomst van de behandeling is veelal goed. Minder dan 5% van de patiënten behoudt symptomen zoals geelzucht of ontsteking van de galwegen. Het Amsterdam Medisch Centrum heeft over de afgelopen 15 jaar meer dan 500 patiënten behandeld voor een galwegletsel. Deze patiënten zijn verwezen vanuit heel Nederland.
auteursinformatie
Drs. P.R de Reuver is werkzaam als arts-onderzoeker op de afdeling Chirurgie in het Academisch Medisch Centrum. Prof. Dr. D.J. Gouma is hoogleraar Algemene Heelkunde in het Academisch Medisch Centrum. Prof. Dr. M.A.G. Sprangers is hoogleraar Medisch Psychologie in het Academisch Medisch Centrum
Kwaliteit van Leven na een Galwegletsel Opmerkelijk is onze ervaring op onze polikliniek. Veel patiënten met een galwegletsel willen langdurig onder controle blijven. Zij behouden lang klachten van buikpijn, algehele malaise en vermoeidheid, ondanks dat er bij bloedonderzoek of beeldvormende diagnostiek geen aanwijzingen zijn voor resterende galweg pathologie of gerelateerde problematiek. Patiënten geven aan dat het onverwachte beloop na de initiële operatie een
13
NBMF
• Redactioneel • ‘Pijnlijke herinneringen’ • Psychologie voor beginnende dokters • Over kinderen (krijgen) gesproken • Definities • Kwaliteit van leven na een galwegletsel • Omzien in verwondering. De beginjaren van de Behavioral Medicine in Nederland
zware emotionele tegenvaller was. Zij waren vaak niet op de hoogte van het risico van galwegletsel als gevolg van de behandeling van hun galstenen. Patiënten verwachtten na de dagbehandeling voorspoedig terug te keren in het normale dagelijkse leven. In plaats daarvan werd behandeling in een tertiair centrum noodzakelijk. De geleden schade door inkomstenderving en vervoerskosten lijkt vaak beperkt in vergelijking met de fysieke en emotionele schade door de aanhoudende klachten en het verlies van vertrouwen in de medische zorg. Deze ervaring was een reden om in 1999 onderzoek te doen naar de kwaliteit van leven in patiënten met een galwegletsel als complicatie van een galblaas operatie. Boerma toonde aan dat patiënten die waren behandeld voor een galwegletsel na een gemiddelde duur van 5 jaar een ernstige beperking rapporteerden in kwaliteit van leven in vergelijking met de algehele Nederlandse bevolking.3 Dit onderzoek werd verricht met de ‘Short Form Health Survey’(SF)-36 in 82 patiënten die met een stent of chirurgische waren behandeld. Patiënten met een galwegletsel scoorden lager in alle subschalen van de SF-36 (fysiek en sociaal functioneren, fysieke en emotionele rolbeperking, mentale gezondheid, vitaliteit, pijn en gezondheidsbeleving). Drie jaar later verschenen er twee Amerikaanse artikelen over de kwaliteit van leven van patiënten na chirurgische behandeling van een galwegletsel. In de studie van Moore et al. werd kwaliteit van leven onderzocht met behulp van de SF-36 en de Karnofsky performance scale. 4 Het laatste instrument wordt door een arts op de polikliniek ingevuld en de maximale score bedraagt 100 punten. De Karnofsky-score bedroeg 77 punten in 50 patiënten met een galwegletsel versus 93 punten in de controlegroep met 74 patiënten met een laparoscopische cholecystectomie, maar zonder galwegletsel. Patiënten met een galwegletsel hadden bovendien een lagere score in alle subschalen van de SF-36. Zowel de score op de ‘Physical component scale’ (PCS) als die op de ‘Mental component scale’ (MCS) was lager. Een interessante bevinding is dat patiënten die nog in een rechtszaak over het galwegletsel verwikkeld waren een lagere PCS- en MCS-score hadden dan de patiënten zonder rechtszaak. De auteurs concluderen, net als Boerma, dat een galwegletsel een negatief effect heeft op de kwaliteit van leven. Sarmiento et al. onderzochten dezelfde vraagstelling bij 45 patiënten, minstens 5 jaar na een hersteloperatie.5 Ook deze onderzoekers maakten gebruik van de SF-36. Ditmaal werd in geen van de 8 subschalen van de SF-36 een significant verschil aangetoond met de controlegroep van 44 patiënten. De PCS was eveneens niet verschillend bij patiënten met een galwegletsel ten opzichte van de controlegroep. De MCS-score bedroeg bij beide groepen 55. De auteurs concluderen dat er geen verschil is in kwaliteit van leven 5 jaar na een galwegletsel vergeleken met patiënten 5 jaar na ongecompliceerde laparoscopische cholecystectomie.
Nieuw onderzoek De discrepantie in de gevonden resultaten was voor ons aanleiding om het onderzoek te herhalen. Nieuw onderzoek in een grotere groep patiënten met gevalideerde instrumenten zal uitsluitsel moeten geven over de kwaliteit van leven in deze populatie. Kwaliteit van leven is opnieuw gemeten met twee gevalideerde instrumenten. De SF-36 is gebruikt om generieke kwaliteit van leven te meten en de Gastrointestinal Quality of
Life Index (Giqli) is gebruikt om ziekte specifieke kwaliteit van leven te meten. Met dit laatste instrument wordt kwaliteit van leven gemeten aan de hand van gastrointestinale klachten en beperkingen. Met de gegevens uit 1999 van Boerma was het mogelijk een longitudinale vergelijking te maken in kwaliteit van leven in een subgroep van de populatie. Behalve kwaliteit van leven is ook emotionele instabiliteit gemeten met de Eysenck Personality Questionnaire (Neuroticisme schaal). Mogelijk beïnvloedt dit persoonlijkheidkenmerk de kwaliteit van leven in deze patiënten. Patiënten zijn ook gevraagd of zij betrokken waren in een schadeprocedure tegen de chirurg en/of het ziekenhuis. Momenteel wordt de data van het vervolgonderzoek geanalyseerd. 278 patiënten met een galwegletsel hebben de vragenlijst ingevuld en teruggestuurd. De voorlopige resultaten geven het schadelijke effect weer van galwegletsel zelfs na langdurige follow-up van gemiddeld 6 jaar. Uit de analyse in de groep van Boerma blijkt de kwaliteit van leven niet verbeterd na een verlenging van de follow-up met 5 jaar. Met de SF-36 wordt een significant lagere MCS gemeten in patiënten met een galwegletsel en ook de totaalscore van de Giqli is significant lager dan in patiënten die een laparoscopische cholecystectomie hebben ondergaan zonder letsel. Opmerkelijk is dat klinische factoren als de ernst van het letsel, het type behandeling en de duur van de behandeling geen invloed hebben op de kwaliteit van leven score. Emotionele instabiliteit blijkt in patiënten met een galwegletsel in hoge mate negatief geassocieerd te zijn met de uitkomst in kwaliteit van leven (r = -0.55). Patiënten betrokken in een schadeclaim (n=53) of een proces tegen de betrokken chirurg of het ziekhuis rapporteren een significant lagere score op de fysieke component van de SF-36 dan patiënten die geen schadeclaim hebben ingediend. Wanneer de claim is erkend in het voordeel van de patiënt, dan is de gerapporteerde kwaliteit van leven hoger en wordt er een significant hogere Giqli score gemeten. De uitkomsten van dit onderzoek bevestigen onze ervaring op de polikliniek waar patiënten met een galwegletsel nog langdurig klachten aangeven van onduidelijke aard. Kwaliteit van leven onderzoek in deze populatie toont de associatie tussen het galwegletsel en de langdurige fysieke en mentale beperkingen die deze patiëntenpopulatie ondervindt.
Literatuur
1 Prismant. Utrecht. Nationale Medische Registratie. 2 Gouma, D.J., Rauws, E.A., Keulemans, Y.C., Bergman, J.J., Huibregtse, K., & H., Obertop, Galwegletsel na laparoscopische cholecystectomie. NTVG, 12, 606-611. 3 Boerma, D., Rauws, E.A., Keulemans, Y.C., Bergman, J.J., Obertop, H., Huibregtse, K. et al. (2001). Impaired quality of life 5 years after bile duct injury during laparoscopic cholecystectomy: a prospective analysis. Ann Surg, 234(6), 750-757. 4 Moore, D.E., Feurer, I.D., Holzman, M.D., Wudel, L.J., Strickland, C., Gorden, D.L. et al. (2004). Long-term detrimental effect of bile duct injury on health-related quality of life. Arch Surg, 139(5),476-481. 5 Sarmiento, J.M., Farnell, M.B., Nagorney, D.M., Hodge, D.O., & Harrington, J.R. (2004). Quality-of-life assessment of surgical reconstruction after laparoscopic cholecystectomyinduced bile duct injuries: what happens at 5 years and beyond? Arch Surg, 139(5), 483488.
15
NBMF
Omzien in verwondering De beginjaren van de Behavioral Medicine in Nederland Ruud Beunderman
Voorwoord
• Redactioneel • ‘Pijnlijke herinneringen’ • Psychologie voor beginnende dokters • Over kinderen (krijgen) gesproken • Definities • Kwaliteit van leven na een galwegletsel • Omzien in verwondering. De beginjaren van de Behavioral Medicine in Nederland
De redactie van het tijdschrift heeft mij, als één van de oprichters van de Nederlandse Behavioral Medicine Federatie gevraagd om te vertellen over de beginjaren van de Behavioral Medicine in Nederland. In dit artikel beschrijf ik eerst een aantal activiteiten die voorafgingen aan de oprichting van de werkgroep Behavioral Medicine (de periode voor 1981). Vervolgens bespreek ik de eerste jaren van de werkgroep (de periode 1981 tot 1987). Tot slot komen de jaren tot aan de oprichting van de Nederlandse Behavioral Medicine Federatie (NBMF) en de International Society of Behavioral Medicine (ISBM) aan de orde (de periode 1987 tot 1990). Begin 1981 verscheen in het Bulletin van de Vereniging voor Gedragstherapie de mededeling dat door een aantal leden van deze vereniging de werkgroep Behavioral Medicine is opgericht. In dit Bulletin wordt geschreven dat “deze werkgroep zal zich onder meer bezighouden met: (1) onderzoek op het gebied van Behavioral Medicine (uitwisseling van onderzoeksgegevens, bespreking van onderzoeksplannen); (2) ontwikkeling van behandelmodellen en bespreking van de toepasbaarheid van bestaande behandelmodellen“ (Gedragstherapeutisch Bulletin van de Vereniging voor Gedragstherapie, 1981, 14e jrg. no.1, p. 48). De eerste bijeenkomst van de Werkgroep vond plaats te Utrecht op 15 januari 1981. Wanneer wij deze werkgroep Behavioral Medicine van de Vereniging voor Gedragstherapie als voorloper van de huidige Nederlandse Behavioral Medicine Federatie mogen beschouwen dan is het nu 25 jaar geleden dat de eerste officiële stappen van de Behavioral Medicine in Nederland werden gezet. Tijd om terug te blikken naar de ontstaansgeschiedenis van de NBMF: een omzien in verwondering.
De periode voor 1981 Het begrip Behavioral Medicine bestond voor 1973 niet. In dat jaar publiceerde Birk een boek met de titel ‘Biofeedback: Behavioral Medicine’1. In de daarop volgende jaren blijft de term niet langer beperkt tot biofeedback en krijgt een aanzienlijk bredere betekenis. Een definitie van Behavioral Medicine, opgesteld door Schwartz & Weiss, wordt gegeven in de eerste aflevering van het tijdschrift Journal of Behavioral Medicine2. Een enigszins aangepaste definitie3 luidt: ‘Behavioral Medicine is the interdisciplinary field concerned with the development and integration of behavioral and biomedical science, knowledge and techniques relevant to health and illness, and the application of this knowledge and these techniques to prevention, diagnosis, treatment, and rehabilitation’4.
Auteursinformatie
Dr. R. Beunderman is als klinisch psycholoog/ psychotherapeut werkzaam bij de afdeling Medische Psychologie van het Academisch Medisch Centrum en in eigen praktijk.
In 1979 wordt de American Society of Behavioral Medicine opgericht. De hierop volgende jaren laten een stormachtige ontwikkeling van de Behavioral Medicine in de Verenigde Staten zien. Er ontstaan Behavioral Medicine instituten, laboratoria, centra, klinieken en afdelingen in het gehele land. In Nederland is in de jaren na de oorlog sprake van een opkomst van de Psychosomatische Geneeskunde. De internist Groen richtte, met steun van een grant van de Rockfeller Foundation, de Psychosomatische Werkgroep in het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam op. In 1968 wordt de Nederlandse Vereniging voor Psychosomatisch Onderzoek (NVPO) opgericht5. In de beginjaren van deze vereniging is de invloed van de psychoanalytische therapierichting dominant. Met de komst van de gedragstherapie, veelal beoefend door psychologen, wordt de wens om meer gericht onderzoek te doen naar behandelmethoden, geïnspireerd door en gefundeerd in leertheoretische kaders, steeds groter. Naast de bijeenkomsten van de NVPO ontmoeten deze psychologen elkaar ook tijdens de Najaarsconferenties van de Vereniging voor Gedragstherapie (VGt) en bij besprekingen van onderzoeksgroepen uit verschillende Universiteiten (onder meer de werkgroep Hyperventilatie onderzoek en de werkgroep Biofeedback onderzoek). In 1980 wordt door Van Kalmthout, de Mey & Nawas voor het eerst in een tijdschrift melding gemaakt van de ontwikkeling van Behavioral Medicine. Het artikel verschijnt in het Bulletin van de VGt onder de titel ‘Behavioral Medicine’ en heeft, niet toevallig, de subtitel ‘toepassing van de leertheorie in de geneeskunde’6. Deze auteurs publiceren in 1980 een artikel met identieke titel in het Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg7. Tijdens de Najaarsconferentie van de Vereniging voor Gedragstherapie (6 en 7 oktober 1980 in Woudschoten) besluiten een aantal aanwezigen tot het organiseren van een werkgroep. De oprichtingsvergadering van de werkgroep Behavioral Medicine vindt plaats in januari 1981. Met enige overdrijving kan gezegd worden dat de Behavioral Medicine zich als tegenpool van de psychosomatiek heeft ontwikkeld. De traditionele psychosomatische geneeskunde hield zich vooral bezig met de etiologie en psychopathogenese van een beperkt aantal klachten zoals astma en essentiële hypertensie. Modellen waren vaak ontleend aan de psychoanalyse. De Behavioral Medicine gaat uit van een multicausaal model en ontleent kennis aan verschillende disciplines zoals bijvoorbeeld de experimentele psychologie, de leertheorieën, de psychofysiologie en deelgebieden uit de geneeskunde. Daarbij legt zij meer dan de psychosomatische geneeskunde het accent op preventie en op de behandeling, en wordt de mate van werkzaamheid daarvan meer vastgesteld door een systematische vergelijking van gestructureerde, meestal kortdurende, behandelingsprogramma’s5.
De periode 1981 tot 1987 Tijdens de oprichtingsvergadering van de werkgroep Behavioral Medicine wordt vastgelegd dat, naast het bespreken van onderzoeksbevindingen, veel aandacht zal worden besteed aan het informeren van een breder publiek (psychologen en artsen) over de ontwikkelingen op het gebied van de Behavioral Medicine door middel van cursussen, congressen en artikelen. Een eerste officieel optreden als werkgroep Behavioral
Literatuur 1 Birk L. Biofeedback: Behavioral medicine. New York: Grune & Stratton. 1973 2 Schwartz G.E. & Weiss S.M. Yale Conference on behavioral medicine: A proposed definition and statements of goals. J. Beh. Medicine 1978a; 1, 3-12. 3 Kaptein A.A., Sanderman R., & Passchier J. Behavioral medicine - geneeskunde en psychologie: een introductie. In: A.A. Kaptein, R. Beunderman, J. Dekker, & A.J.J.M. Vingerhoets (Red). Psychologie en Geneeskunde – Behavioural Medicine. Bohn Stafleu van Loghum: Houten, 2006, p. 7 – 23. 4 Schwartz G.E. & Weiss S.M. Behavioral medicine revisited: An amended definition. J. Beh. Medicine 1978b; 1, 249-251. 5 Beunderman R. De man die ontdekkingsreiziger wilde zijn. Ned. Tijdschr. Behavioral Medicine 2003; 14, 4-8. 6 Kalmthout M.A van, de Mey H. & Nawas M.M. Behavioral Medicine. Toepassing van de leertheorie in de geneeskunde. Bulletin van de Vereniging voor Gedragstherapie 1980; 13: 3-21. 7 Kalmthout M.A van, de Mey H. & Nawas M.M. Behavioral Medicine. Toepassing van de leertheorie in de geneeskunde. Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg 1980; 58, 519 – 526. 8 Garssen B. & Beunderman R. (Red). Themanummer “Behavioral Medicine”. Gedragstherapie 1982/2. 9 Beunderman R., Garssen B., Kaptein A.A., Donker F.J.S., Messer A.P. Behavioral Medicine. Medisch Contact 1983; 38: 813-17.
17
NBMF
• Redactioneel • ‘Pijnlijke herinneringen’ • Psychologie voor beginnende dokters • Over kinderen (krijgen) gesproken • Definities • Kwaliteit van leven na een galwegletsel • Omzien in verwondering. De beginjaren van de Behavioral Medicine in Nederland
Medicine vindt plaats tijdens de Najaarsconferentie van de VGt in november 1981. De bijdragen aan deze Najaarsconferentie worden gepubliceerd in een themanummer Behavioral Medicine van het tijdschrift Gedragstherapie8. Bijdragen aan de Najaarsconferentie in de daarop volgende jaren worden gepubliceerd in Medisch Contact9, in Gedrag het themanummer Behavioral Medicine: Headache and Cardiac Disorders10. In deze bijdragen wordt de plaats van de Behavioral Medicine in het veld van de geneeskunde en psychologie beschreven. Een belangrijk moment is de organisatie van een Boerhaave Cursus voor huisartsen in 1985 waarin een duidelijke stap in de richting van de geneeskunde wordt gezet11. De Cursuscommissie wordt gevormd door Ad Kaptein, Ruud Beunderman, Bert Garssen, Paul Schreurs en Henk van der Ploeg. Belangrijke hoofdsprekers zijn Kaptein (‘Geschiedenis en methoden van de Behavioral Medicine’), Menges (‘Geneeskunde en Behavioral Medicine – op weg naar synthese’), Turk (‘Health and illness: the patient’s perspective’), Vandereycken (‘Ziektegedrag en de arts-patiënt interactie’). Kort voor deze cursus wordt een artikel over Behavioral Medicine gepubliceerd in het Nederlandse Tijdschrift voor Geneeskunde12. De cursus zal in de jaren daarna nog twee keer herhaald worden13,14. De bijdragen aan de eerste Boerhaave cursus worden bewerkt tot het eerste leerboek in Nederland over Behavioral Medicine15; een boek dat een Engelse vertaling krijgt in 1990, en herdrukken in nieuwe edities in 2000 en 200616, 17, 18. Naast deze nascholingsactiviteiten voor huisartsen worden er ook de nascholingscursussen Behavioral Medicine georganiseerd door respectievelijk Schreurs en Kraaimaat in Utrecht, en Beunderman en van Dis in Amsterdam, voor leden van de VGt. Daarnaast wordt een congres georganiseerd over het thema ‘Omgaan met ernstige ziekten’19 en zijn er de bijdragen aan de jaarlijkse Najaarsconferenties van de VGt.
De periode 1987 tot 1990 Het zal degene die terugkijkt naar de activiteiten in de beginjaren van de Werkgroep Behavioral Medicine, niet ontgaan dat de nadruk sterk blijft liggen op onderzoek met en toepassingsmogelijkheden van leertheoretische technieken c.q. gedragstherapeutische methoden m.b.t. lichamelijke ziekten. De Werkgroep (in latere jaren door de VGt omgedoopt tot Sectie Behavioral Medicine). Behavioral Medicine heeft zich sterk genesteld binnen de gedragstherapie. Hierin komt verandering wanneer leden van de werkgroep (in het bijzonder Ad Kaptein en Ad Appels) in contact komen met onderzoekers op het gebied van Behavioral Medicine tijdens congressen van de American Society of Behavioral Medicine en The Society of Behavioral Medicine. Vanuit deze organisaties komen initiatieven op gang om te komen tot een internationale Behavioral Medicine organisatie. Een International Coordination Conference in Behavioral Medicine vindt plaats in Londen in april 1987. De deelnemers aan deze bijeenkomst zijn afkomstig uit de Verenigde Staten, West- Duitsland, Engeland, Australië, Zweden, Tsjecho-Slowakije en Nederland. Tijdens de tweede bijeenkomst in Leiden (september 1987) wordt besloten tot een voorlopige organisatie welke moet uitmonden in de oprichting van de International Society of Behavioral Medicine (ISBM). Voor de Sectie Behavioral Medicine betekent deze ontwikkeling dat er in Nederland meer en intensiever contact kan ontstaan met andere Behavioral Medicine organisaties. Het betekent echter ook dat, wil de Sectie actief mee kunnen doen in deze ontwikkelingen, zij zich zal moeten verbreden tot een
10 Garssen B., Beunderman R, & Schreurs P.J.G. (Red). Behavioral medicine. Headache and Cardiac Disorders. Gedrag. Tijdschr. v. Psychologie 1984; 12, no.5. 11 Kaptein A.A. (Red). Behavioral Medicine. Boerhaave Commissie, Leiden, 1985. 12 Garssen B., Kaptein A.A., Beunderman R. Behandeling van lichamelijke klachten met gedragstherapeutische methoden. Ned. Tijdschr. Geneeskd. 1985; 129: 1030-34. 13 Breteler M.H.M., Beunderman R., Garssen B., Kaptein A.A. (Red). Behavioral Medicine. Boerhaave Commissie, Leiden. 1989. 14 Arnold I.A., Beunderman R., van Exter F.M.M., Hornsveld H.K., Kaptein A.A., Smets. E.M.A. (Red). Behavioral Medicine. Boerhaave Cahiers, Leiden 2001. 15 Kaptein A.A., van der Ploeg H.M., Garssen B, Schreurs P.J.G., Beunderman R. (Red). Behavioral Medicine: Psychologische behandeling van lichamelijke aandoeningen. Samsom Stafleu, Alphen a.d. Rijn, 1986.
organisatie die niet alleen de VGt- leden heeft, maar een zelfstandige vereniging met leden uit diverse organisaties. Uittreden uit de VGt is, gezien het nog relatief beperkte draagvlak in dat verband voor de Behavioral Medicine, op dat moment riskant. Gezocht wordt naar een oplossing waarbij meer groeperingen in Nederland aansluiting vinden bij de al bestaande activiteiten van de Sectie Behavioral Medicine en waarbij (zeker voor de beginperiode) gekozen kan worden voor een Federatie van organisaties. Deze oplossing wordt gevonden in de vorming van een Federatie van instanties. Op vrijdagmiddag 24 februari 1989 komen een 29-tal organisaties, universitaire afdelingen en werkgroepen voor een oprichtingsvergadering bijeen in Utrecht. Sprekers bij deze bijeenkomst zijn Spreeuwenberg, huisarts en hoofdredacteur Medisch Contact (‘Is er behoefte aan Behavioral Medicine in de Gezondheidszorg’), van Londen, Directeur-generaal van de Volksgezondheid, Ministerie Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (‘Behavioral Medicine: plaats in de organisatie van de gezondheidszorg’), Klip, hoogleraar Medische Psychologie (‘Interventie mogelijkheden van Behavioral Medicine’). Na een korte inleiding door de voorzitter, schrijver dezes, wordt de Nederlandse Behavioral Medicine Federatie officieel opgericht: de NBMF ziet het licht. In het eerste nummer van het nieuw ontstane Informatie Bulletin NBMF (winter 1989-1990) wordt verslag gedaan van deze oprichtingsbijeenkomst20. De NBMF is daarmee niet alleen opgericht en kan als basis dienen voor de ontwikkelingen, maar heeft ook haar eerste stap gezet tot actieve deelname in de internationale organisatie ISBM. De ISBM wordt tijdens het eerste congres in Uppsala, Zweden (1990) officieel opgericht. Tijdens dit congres wordt besloten dat het tweede internationale congres zal worden georganiseerd in Hamburg (1992). Onder leiding van de nieuwe voorzitter van de NBMF, Walter Everaerd, wordt het derde congres in 1994 naar Amsterdam gehaald. De NBMF heeft daarmee definitief haar plaats gekregen op Nederlands en internationaal niveau.
16 Kaptein A.A., van der Ploeg H.M., Garssen B., Schreurs P.J.G., Beunderman R. (Red). Behavioral Medicine – Psychological treatment of somatic disorders. Wiley, Chichester 1990. 17 Kaptein A.A., Dekker J., Garssen B. Marwijk H. v., Schreurs P.J.G., Beunderman R. (Red). Psychologie en geneeskunde. Behavioral Medicine. Bohn Stafleu van Loghum. Houten, 2000. 18 Kaptein A.A., Beunderman R., Dekker J., Vingerhoets A.J.J.M. (Red). Psychologie en Geneeskunde – Behavioural Medicine. Bohn Stafleu van Loghum: Houten, 2006. 19 Schreurs P.J.G. en Rombouts R. (Red). Omgaan met ernstige ziekten. Swets en Zeitlinger, Lisse, 1985. 20 Beunderman R. Behavioral Medicine: Plaatsbepaling en definiëring. Themanummer Informatie Bulletin Nederlandse Behavioral Medicine Federatie. 1989; 1: 3-6.
Ad Kaptein, Fatima van der Maas en Ellen Smets gaven commentaar op eerdere versies van dit artikel.
19
WWW.NBMF.NL
vrijdag 8 december 2006 Symposium ter ere van 25 jaar Behavioral Medicine! Vergadercentrum Vredenburg, Vredenburg 19, 3511BB Utrecht (zie www.vredenburg19.nl voor routebeschrijving) De entree voor dit symposium bedraagt € 15 te voldoen aan de ingang van de zaal. Leden van de NBMF hebben gratis toegang. In verband met het bestellen van consumpties en lunch verzoeken wij u om het vooraf via e-mail aan de NBMF te melden als u komt:
[email protected]
De kosten voor het lidmaatschap van de Behavioral Medicine Federatie bedragen 35 euro per jaar.
Tijdens dit symposium van de Nederlandse Behavioral Medicine Federatie (NBMF) geven zeven recent gepromoveerde onderzoekers met een psychosociale, biologische of medische achtergrond een lezing. Voor de keynote-lezing hebben we iemand van het eerste uur uitgenodigd: dr. Ruud Beunderman. Hij zal samen met onze voorzitter dr. Robbert Sanderman terugkijken op: wat is er in 25 jaar bereikt in de behavioral medicine?
Secretaris Ivan Nyklicek Afdeling Psychologie en Gezondheid Universiteit van Tilburg Postbus 90153 5000 LE Tilburg
[email protected]
Gelieve bij aanmelding de volgende informatie aan de secretaris doen toekomen: • Naam • Naam en adres van instelling waar men werkt (indien van toepassing) • Huisadres Na ontvangst van deze informatie wordt u een nota toegezonden.
Samenstelling bestuur NBMF Joost Dekker Steven Fischer Marije van der Lee Ivan Nyklicek (secretaris) Ineke Kortland Robbert Sanderman (voorzitter) Margreet Scharloo (penningmeester) Paul Soons Johan Vlaeyen Website NBMF www.nbmf.nl Jan Verhoeven (webmaster)
10:15 10:30
Ontvangst, koffie en thee Psychofysiologie van burnout. Paula Mommersteeg,Gezondheidspsychologie, Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht 11:00 Leven tot het einde: Kankerpatiënten in de laatste levensfase. Elsbeth de Vogel-Voogt Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC 11:30 Key note: Omzien in verwondering. Ruud Beunderman, Medische psychologie, Amsterdam Medisch Centrum. In samenwerking met Robbert Sanderman. 12:10 Jaarvergadering van de NBMF 12:30 Lunch 13:30 Eten met je hersenen. Paul A. M. Smeets, Faculteit geneeskunde, Universiteit Utrecht 14:00 Kwaliteit van leven bij vrouwen met borstkanker: de invloed van persoonlijk- heid. Lideke v.d. Steeg, St Elisabeth Ziekenhuis en Universiteit van Tilburg 14:30 Pauze, koffie en thee 15:00 Interacties tussen partners die leven met multiple sclerose: een dagboek studie. Annet Kleiboer, Gezondheidspsychologie, Faculteit Sociale Weten schappen, Universiteit Utrecht 15:30 Vermoeidheid bij neuromusculaire aandoeningen, van prevalentie tot predictoren, het ontwikkelen van een model. Joke S. Kalkman, Medische wetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen 16:00 - Het effect van gedragsmatige oefentherapie bij patiënten met artrose van 16:30 de heup of knie. Cindy Veenhof, NIVEL en Faculteit Geneeskunde, Vrije Universiteit Amsterdam
Colofon Het Nederlands Tijdschrift voor Behavioral Medicine is een uitgave van de Nederlandse Behavioral Medicine Federatie. Oplage is 400 exemplaren.
Redactie Saskia van Es Marije van der Lee Harriëtte Riese Carolijn Ouwehand Robbert Sanderman Karlein Schreurs Ellen Smets Maya Schroevers (eindredactie dit nummer) Vormgeving Extrabold, Groningen Reproductie Repro Harmonie, Groningen Copyright Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande toestemming van de redactie worden overgenomen