ie e r at Fe d
Me d icine
al avio r Beh
e nds e rla Ne d
Jaargang 16 • juni 2005
1
Nederlands Tijdschrift voor Behavioral Medicine Revalidatie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat Joost Dekker
Psychologische voorspellers van het effect van een maagbandoperatie voor morbide obesitas Junilla Larsen en Rinie Geenen
Kwaliteit van leven en gezondheidstoestand in sarcoïdosis Jolanda de Vries
1
Inhoud 3
• Een snoepje voor de stress • Revalidatie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat
4
Joost Dekker
8
• Psychologische voorspellers van het effect van een maagbandoperatie voor morbide obesitas -
14
• Verneukt
17
Elske Garcia-van den Berg, Saskia van Es en Roos de Vriese
Column van Lorenz van Doornen 15
• Kwaliteit van leven bij sarcoidose patiënten
• Kort nieuws
Junilla Larsen en Rinie Geenen
11
• Hoe om te gaan met bariatrisch chirurgische patiënten
• (On)zichtbaar aangedaan
Redactioneel van Harriëtte Riese
Jolanda de Vries
Een congresverslag van Saskia van Es 19
Redactioneel
Een snoepje voor de stress Redactioneel Harriëtte Riese
Er zijn een aantal ziektebeelden die samengaan met overgewicht. Maar de algemeen heersende opvatting is dat het vetrolletje op de buik, heup, of die derde onderkin worden veroorzaakt door te veel eten. Onze verre voorouders waren niet zo dik als wij. De toegang tot voedsel was voor hen dan ook veel moeilijker. Zij hadden juist het probleem dat ze moesten zien te overleven in perioden van voedselschaarste. In tijden van overvloed was het handig dat overtollige energie snel kon worden opgeslagen in vetweefsel zodat er een voorraadje was voor mindere tijden. Wij zijn tegenwoordig nog steeds behept met deze eigenschap. Echter in combinatie met de voor ons eenvoudige toegang tot calorierijk voedsel, en het fysiek minder actieve leven, blijft het opgeslagen vet zitten waar het zit. En worden de vetdepots hooguit groter in plaats van regelmatig aangesproken. We weten allemaal dat overgewicht slecht is voor onze gezondheid. Wat zijn dan de drijfveren om toch meer te blijven eten dan we daadwerkelijk verbruiken? Er zijn meerdere aan te voeren. Zo wordt er onder andere gesuggereerd dat eten een manier is om met stress om te gaan. Onderzoek in ratten heeft aangetoond dat het eten van vet en koolhydraatrijk voedsel na een stressvolle gebeurtenis de afgifte van stresshormonen vermindert. Als dit zo is, zouden chronisch gestresste mensen continue de neiging hebben dit soort voedsel te eten. Dit lijkt inderdaad het geval te zijn. Het eten van zogenaamd comfort food heeft inderdaad een gunstig effect op de stemming. Mensen kunnen stress ervaren doordat ze bijvoorbeeld een drukke baan hebben, maar de mate van ervaren stress wordt ook door iemand’s persoonlijkheid bepaald. Mensen die angstiger en somberder tegen de wereld aankijken ervaren meer stress in hun dagelijks leven dan mensen die de wereld door een roze bril bekijken. In een studie bij adolescenten is onlangs gevonden dat adolescenten die neerslachtiger waren dan hun leeftijdgenoten, twee jaar na aanvang van het onderzoek vaker overgewicht hadden gekregen of gehouden. Inmiddels is duidelijk geworden dat het hebben van overgewicht op jonge leeftijd een belangrijke voorspeller is voor overgewicht op volwassen leeftijd, met alle bijbehorende gezondheidsrisico’s van dien. Preventie en behandeling van overgewicht is daarom belangrijk. Echter, ondanks dat we steeds meer te weten komen over vetmetabolisme blijken de bestaande interventies, die voornamelijk gericht zijn op het veranderen van het eet- en bewegingspatroon, niet zo succesvol als we zouden willen. Wellicht dat ook psychofysiologische stressreacties een belangrijke rol spelen. Kortom, preventie en behandeling van overgewicht was, is en blijft ook voer voor psychologen!
3
Revalidatie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat Joost Dekker
Aandoeningen van het bewegingsapparaat Aandoeningen van het bewegingsapparaat (musculoskeletal disorders) bestaan uit nietspecifieke klachten zoals rugpijn, nekpijn, en fibromyalgie; chronisch inflammatoire en degeneratieve aandoeningen zoals reumatoïde artritis en artrose; en een breed scala van traumatische en sportgerelateerde aandoeningen. De prevalentie is hoog: geschat wordt dat drie miljoen Nederlanders last hebben van klachten aan het bewegingsapparaat.
• Een snoepje voor de stress • Revalidatie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat • Psychologische voorspellers van het effect van een maagbandoperatie voor morbide obesitas • Hoe om te gaan met bariatrisch chirurgische patiënten • Verneukt • Kwaliteit van leven en gezondheidstoestand in sarcoïdosis • (On)zichtbaar aangedaan • Kort nieuws
Aandoeningen van het bewegingsapparaat hebben een grote invloed op het functioneren van mensen. Onlangs is de invloed op kwaliteit van leven van aandoeningen van de heup en knie in beeld gebracht.1 Deze aandoeningen hebben een sterk negatieve invloed: patiënten functioneren fysiek, sociaal, emotioneel en mentaal veel slechter dan de bevolking. Ik was verrast door de grootte van deze effecten: het effect op kwaliteit van leven, in het bijzonder de fysieke component, is groter dan bij veel andere chronische aandoeningen. Velen zijn zich hier onvoldoende van bewust: de aandacht voor aandoeningen van het bewegingsapparaat is gelukkig groeiende, maar is zeker nog niet optimaal.
Revalidatie als kennisgebied Het besef dat revalidatie een eigen kennisgebied is, is pas sinds enkele tientallen jaren goed doorgedrongen. Dit geldt voor revalidatie op alle gebieden, waaronder revalidatie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat. Een belangrijke stap hierin is de publicatie van de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF).2 In de ICF worden de componenten beschreven van het menselijk functioneren en hoe deze componenten door ziekte kunnen worden beïnvloed. Er wordt onderscheid gemaakt in (beperkingen in) lichamelijke functies en structuren, activiteiten en sociale participatie. Het functioneren van mensen – en dus ook het functioneren van zieke en gehandicapte mensen- wordt in sterke mate beïnvloed door intra-individuele en extra-individuele factoren, zoals de manier van omgaan met de ziekte (intra-individuele factor) en de invloed van de woonomgeving (extra-individuele factor). Door Verbrugge en Jette3 is de invloed van deze factoren in een model weergeven (figuur 1). Zelf heb ik de invloeden van intra-individuele factoren op het functioneren trachten te conceptualiseren.4 Ik was verrast door – om niet te zeggen: jaloers op- de eenvoud en doeltreffendheid van het model van Verbrugge en Jette. Later is dit model op aangepaste wijze opgenomen in de ICF.
Auteurs informatie
Prof. Dr. Joost Dekker is als hoogleraar paramedische beroepen verbonden aan de afdeling Revalidatie Geneeskunde, van het VU Medisch Centrum, met als expertise revalidatie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat. De weg naar dit onderzoeksterrein liep van seksuologie, via kwaliteit van leven bij paramedische zorg, naar revalidatie. De rode draad in deze ontwikkeling is de interactie tussen lichaam en geest – of anders gezegd: behavioral medicine. Joost Dekker was lange tijd voorzitter van de Nederlandse Behavioral Medicine Federatie en is momenteel actief als voorzitter van de Strategic Planning Committee of the International Society of Behavioral Medicine (ISBM) en binnenkort als Editor van het International Journal of Behavioral Medicine. In deze bijdrage doet hij verslag van de ontwikkelingen op zijn huidige onderzoeksterrein. E-mail:
[email protected]
Figuur 1.
Dimensies en componenten in het functioneren (vrij naar Verbrugge en Jette en de ICF)
ziekte
beperkingen in het functioneren lichamelijke functies en structuren
intra-individuele factoren
activiteiten
sociale participatie
extra-individuele factoren
Psychologen zijn gewend de invloed van ziekte op het functioneren te conceptualiseren in termen van ‘kwaliteit van leven’ met dimensies zoals fysiek, emotioneel en sociaal functioneren, pijn, en mentale gezondheid. Hoe nuttig en waardevol het ook moge zijn, het begrip ‘kwaliteit van leven’ voldoet niet om de complexe interacties tussen lichaam, geest en omgeving te conceptualiseren. Een model zoals dat van Verbrugge en Jette of de ICF is nodig om recht te doen aan de complexiteit van het menselijk functioneren enerzijds en de invloeden van intra- en extra-individuele factoren anderzijds.
Theoretische ontwikkeling De theoretische diepgang op het gebied van revalidatie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat is nog niet groot. Het meeste onderzoek is beschrijvend en explorerend van aard. Met het oog op een beter begrip van de gevolgen van aandoeningen van het bewegingsapparaat is het essentieel om veel meer aandacht te besteden aan theorievorming. Met het model van Verbrugge en Jette en de ICF is een uitstekend heuristisch kader beschikbaar. Als voorbeeld schets ik hier hoe zowel lichamelijke als psychologische factoren van invloed zijn op het functioneren bij patiënten met artrose van de knie. Beperkingen in het lopen, bukken, opstaan, of gaan zitten zijn een typisch gevolg van artrose van de knie. De ernst van de beperkingen is echter niet of zeer zwak gerelateerd aan de ernst van artrose. Bij het zoeken naar verklaringen voor de beperkingen is er een biomechanische stroming en een psychologische stroming. De biomechanische stroming zoekt verklaringen voor beperkingen vooral in het disfunctioneren van spieren en gewrichten; volgens de psychologische stroming vloeien beperkingen voort uit het vermijden van activiteit. Deze twee stromingen vullen elkaar aan en kunnen goed geïntegreerd worden (zie figuur 2).5,6 Empirische steun voor dit model is in toenemende mate voorhanden.
5
Figuur 2.
Integratie van biomechanisch en psychologisch model voor de verklaring van beperkingen in het functioneren bij artrose van de knie.
Pain during activity
Fear of pain / Self efficacy
Avoidance of activity
Muscle weakness Proprioception • Een snoepje voor de stress Instability of Joints
• Revalidatie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat • Psychologische voorspellers van het effect van een maagbandoperatie voor morbide obesitas • Hoe om te gaan met bariatrisch chirurgische patiënten • Verneukt • Kwaliteit van leven en gezondheidstoestand in sarcoïdosis • (On)zichtbaar aangedaan • Kort nieuws
Functional disability Laxity Mal-alignment Limited Joint motion
Methodologie Hoewel op het eerste oog niet erg waarschijnlijk, vindt ook op het gebied van methodologie uitwisseling plaats tussen geneeskunde en psychologie. In de geneeskunde is de methodologie van effectonderzoek ver ontwikkeld: aanwijzingen voor de opzet van randomized clinical trials en waarschuwingen voor mogelijke vormen van vertekening (bias) zijn ruim voorhanden. Vanuit het gebied van aandoeningen van het bewegingsapparaat is hieraan in sterke mate bijgedragen. Het duurde echter jaren voor dergelijke aanwijzingen expliciet overgenomen werden in de gedragswetenschappelijke literatuur. Op het terrein van systematische reviews van randomized clinical trials is sprake van een soortgelijke beïnvloeding. Het omgekeerde komt echter ook voor. Voorbeelden zijn met name te vinden op het terrein van de ontwikkeling van meetinstrumenten: saillante voorbeelden zijn ondermeer de generaliseerbaarheidstheorie en de item response theorie.
Effectiviteit van de zorg Het effect van revalidatie is nogal eens betwijfeld. Inderdaad is gebleken dat voor fysische therapie (toepassing van stroom, ultrageluid) bewijzen voor effectiviteit veelal ontbreken c.q. bewezen is dat het niet effectief is. Voor het effect van oefentherapie,
ergotherapie en cognitief-gedragsmatige interventies bij aandoeningen van het bewegingsapparaat zijn echter duidelijke bewijzen c.q. aanwijzingen beschikbaar. Op grond van een overzicht over systematische reviews concludeerde de Gezondheidsraad7 dat oefentherapie, al of niet in combinatie met cognitief-gedragsmatige interventies, effectief is bij subacute en chronische lage rugklachten en bij artrose van de knie; duidelijke aanwijzingen voor effectiviteit zijn gevonden bij artrose van de heup en de ziekte van Bechterew. Bij acute lage rugpijn is oefentherapie niet effectief. Op het gebied van ergotherapie zijn duidelijke aanwijzingen beschikbaar voor het effect bij bijvoorbeeld reumatoïde artritis.8 Het is van belang veel beter dan nu vaak gebeurd te profileren dat deze interventies effectief zijn.
Tot slot Een groot aantal disciplines is betrokken bij de zorg voor patiënten met aandoeningen van het bewegingsapparaat: artsen (revalidatieartsen, reumatologen, orthopeden, huisartsen en traumatologen), paramedici (fysiotherapeuten, oefentherapeuten Cesar en Mensendieck, ergotherapeuten en podotherapeuten) en psychologen. Deze diversiteit maakt het leveren van een geconcentreerde inspanning niet altijd gemakkelijk: dit geldt zowel voor de zorg als voor het onderzoek. Er is echter op dit gebied een grote gezondheidswinst te boeken. Bovendien is de benadering vanuit de behavioral medicine bij aandoeningen van het bewegingsapparaat bij uitstek relevant.
Referenties 1.
2. 3. 4. 5. 6.
7. 8.
van der Waal JM, Terwee CB, van der Windt DAWM, Bouter LM, Dekker J. Healthrelated and overall quality of life of patients with chronic hip and knee complaints in general practice. Quality of Life Research (in druk). International Classification of Functioning, Disability and Health. Geneva: WHO, 2002. Verbrugge LM, Jette AM. The disablement process. Social Science and Medicine 1994:38;1-14. Dekker J. Psychologie en paramedische zorg: raakvlakken en mogelijkheden tot uitwisseling. Gedrag en Gezondheid 1993:21:263-73. Dekker J. Functional decline in osteoarthritis of the knee: biomechanical and psychological aspects. International Journal of Behavioral Medicine 2004:11(suppl);188. Steultjens MPM, Dekker J, Bijlsma J. Avoidance of activity and disability in patients with osteoarthritis of the knee: the mediating role of muscle weakness. Arthritis and Rheumatism 2002:46:1784-8. Gezondheidsraad. Oefentherapie. Den Haag: Gezondheidsraad, 2003; publicatie nr. 2003/22. Steultjens EMJ. Efficacy of occupational therapy: state of the art. Academisch Proefschrift: Vrije Universiteit. 2005.
7
Psychologische voorspellers van het effect van een maagbandoperatie voor morbide obesitas Junilla Larsen en Rinie Geenen
Inleiding
• Een snoepje voor de stress • Revalidatie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat • Psychologische voorspellers van het effect van een maagbandoperatie voor morbide obesitas • Hoe om te gaan met bariatrisch chirurgische patiënten • Verneukt • Kwaliteit van leven en gezondheidstoestand in sarcoïdosis • (On)zichtbaar aangedaan • Kort nieuws
De Wereldgezondheidsorganisatie definieert obesitas als een chronische ziekte die gepaard gaat met vetstapeling in het lichaam waardoor gezondheidsrisico’s optreden. Overgewicht wordt uitgedrukt in de Quetelet-Index (QI): het gewicht in kilogram gedeeld door het kwadraat van de lengte in meters. Men spreekt van obesitas bij een QI groter dan 30 kg/m2 en van morbide obesitas, ziekelijk overgewicht, bij een QI groter dan 40 kg/m2. Tussen de zeven en vijftien procent van de mensen in de Westerse wereld is obees. In Nederland was de prevalentie van morbide obesitas tussen 1993 en 1997 0,2 % voor mannen en 0,6 % voor vrouwen.1 Morbide obesitas gaat gepaard met hypertensie, cardiovasculaire ziekten, diabetes mellitus, sommige vormen van kanker en een hiermee samenhangende grotere kans op overlijden. Het overgewicht, de gezondheidsrisico’s en stigmatisering en discriminatie van obese personen gaan vaak gepaard met een verminderd fysiek, psychisch en sociaal welbevinden en functioneren. Behandeling van morbide obesitas is noodzakelijk, maar moeilijk. De uitkomst van diëtistische en medicamenteuze behandeling is veelal teleurstellend. Bariatrische chirurgie, een operatieve behandeling met als doel het gewicht te reduceren, lijkt een gunstig resultaat op langere termijn (langer dan 2 jaar) te bieden bij morbide obesitas. In Nederland worden op jaarbasis ongeveer 600 bariatrische operaties uitgevoerd.2 Vaak zijn deze technieken gericht op het verminderen van voedselinname. Dit kan, bijvoorbeeld, door een in diameter instelbaar siliconen bandje te plaatsen rond de overgang van de slokdarm naar de maag; de zogenaamde restrictieve maagbandoperatie. Bariatrische chirurgie is gemiddeld effectief; zowel de mate van gewichtsverlies als de verbetering van kwaliteit van leven verschillen echter van persoon tot persoon. Het maagbandje moet niet gezien worden als een wondermiddel, maar als een hulpmiddel. Patiënten kunnen het effect van een maagbandoperatie teniet doen door inname van grote hoeveelheden vloeibaar voedsel, dat de maagband gemakkelijk kan passeren. Om blijvend gewichtsverlies te boeken zal sprake moeten zijn van een gunstige verandering in eet- en bewegingsgedrag. Gezondheidsgedrag wordt beïnvloed door overtuigingen (cognities), emoties en omstandigheden van de persoon. Het hoofddoel van een vierjarig promotieonderzoek was om te onderzoeken of psychologische factoren de uitkomst na een maagbandoperatie konden voorspellen.3
Auteursinformatie
Dr. J.K. Larsen is via het Institute for Gender Studies werkzaam als onderzoeker op de afdeling Klinische Psychologie van de Radboud Universiteit Nijmegen. Dr. R. Geenen is universitair docent bij de capaciteitsgroep Gezondheidspsychologie van de Universiteit Utrecht.
Methoden De leeftijd van de aan het onderzoek deelnemende patiënten lag tussen de 22 en 61 jaar (gemiddeld 40 jaar); 88 % van de onderzoekspopulatie was vrouw. Het deelnamepercentage voor de deelonderzoeken was meestal 75 % van de totale populatie. De deelonderzoeken bestonden uit: (1) een prospectieve analyse van gewichtsdata (n=1337) tot vier jaar na operatie van 168 patiënten met morbide obesitas. Deze patiënten hadden preoperatief een persoonlijkheidsvragenlijst ingevuld; (2) een cross-sectionele vergelijking van vragenlijstdata van patiënten voor, op korte en iets langere termijn na de operatie (n=250); en (3) een prospectief onderzoek met gewichts- en vragenlijstmetingen van 106 patiënten voor operatie en 6, 12 en 24 maanden na operatie (de dataverzameling van de lange termijn meting van dit project loopt op dit moment nog).
Resultaten Verwacht werd dat factoren zoals vormen van eetgedrag, cognities over de mate waarin men denkt het eetgedrag en obesitas te kunnen controleren en negatieve levensgebeurtenissen de uitkomst van de operatie konden beïnvloeden. Ook persoonlijkheidskenmerken die ten grondslag liggen aan individuele verschillen in gezondheidsgedrag zouden de uitkomst kunnen voorspellen. Preoperatieve metingen van deze variabelen bleken echter slechte voorspellers. Geen van de persoonlijkheidsvariabelen (gemeten met de Nederlandse Persoonlijkheids Vragenlijst) voorspelde het gewichtsverlies op korte termijn en slechts één variabele (zelfgenoegzaamheid) voorspelde in geringe mate het gewichtsverlies op langere termijn na operatie.4 Ook seksueel misbruik in de jeugd, depressiviteit, cognities (zelfeffectiviteit, uitkomstverwachting, attributies over de oorzaak van obesitas) en eetgedragingen voor de operatie bleken niet voorspellend te zijn voor het gewichtsverlies op korte termijn na operatie.3,5 Omgekeerd gold wel dat de operatie gunstige veranderingen bewerkstelligde in vrijwel alle onderzochte psychosociale variabelen zoals eetgedragingen, cognities en kwaliteit van leven.6 Voorts bleken controleverlies over het eetgedrag na de operatie en in mindere mate ook postoperatieve cognities ten aanzien van zelfeffectiviteit en uitkomstverwachting wel samen te hangen met het gewichtsverlies na de operatie.5,7
Discussie Een deel van onze prospectieve studies had een follow-up duur van minder dan twee jaar. Het was onverwacht, maar achteraf verklaarbaar, dat de uitkomst op korte termijn na de operatie niet werd voorspeld door psychologische variabelen voor de operatie. Indien preoperatief sprake was geweest van voldoende zelfeffectiviteit en goede mogelijkheden om het gewicht te controleren dan was een operatie niet
9
nodig geweest. Voor operatie lijkt men vrij homogeen voor wat betreft het onvermogen om het eetgedrag en gewicht in gunstige zin te veranderen, ongeacht de specifieke eetstoornissen en samenhangende cognities en emoties. Op korte termijn na de operatie zijn er daarentegen voor vrijwel iedereen gunstige gevolgen zoals gewichtsverlies, een beter uiterlijk, meer functionele mogelijkheden en vitaliteit en toenemend zelfvertrouwen. Bovendien zijn er vaak stimulerende opmerkingen uit de omgeving, die de kans op een gunstige korte-termijn uitkomst nog vergroten. Pas op langere termijn na de operatie stabiliseert het gewicht en vindt soms zelfs gewichtsstijging plaats. Dan optredende individuele verschillen zijn mogelijk beter te voorspellen dan de uniform gunstige veranderingen direct na de operatie. Toch bleken persoonlijkheidsvariabelen ook op langere termijn geen goede voorspellers van gewichtsverlies. Mogelijk zullen multivariate modellen van gezondheidsgedrag een betere voorspeller van gewichtsverlies op langere termijn blijken. Lopend onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Vooralsnog luidt de implicatie van onze bevindingen dat er geen reden is om iemand een operatie te onthouden op grond van preoperatieve psychologische factoren (anders dan eventueel niet door ons onderzochte zware psychopathologie). Ook lijkt er weinig reden om specifieke subgroepen van patiënten voor de operatie additionele psychologische behandeling aan te bieden. Daarentegen suggereren onze bevindingen dat het opsporen van patiënten die mogelijk uiteindelijk een onvoldoende resultaat na een maagbandoperatie behalen beter plaats zou kunnen vinden net ná de operatie. In deze postoperatieve fase lijkt het belangrijk om psychologische begeleiding vooral te richten op mensen die controleverlies over het eetgedrag vertonen.
• Een snoepje voor de stress • Revalidatie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat • Psychologische voorspellers van het effect van een maagbandoperatie voor morbide obesitas
1.
• Hoe om te gaan met bariatrisch chirurgische patiënten
2.
• Verneukt
3.
• Kwaliteit van leven en gezondheidstoestand in sarcoïdosis
4.
• (On)zichtbaar aangedaan
5.
Referenties
• Kort nieuws 6.
7.
Visscher TLS, Kromhout D, Seidell JC. Long-term and recent time trends in the prevalence of obesity among Dutch men and women. Int J Obes Relat Metab Disord 2002:26;1218-24. Van Hout GCM, Leibbrandt AJ. Chirurgisch ingrijpen bij obesitas. De rol van de psycholoog. De Psycholoog 2003:38;179-85. Larsen JK. Psychological predictors of outcome after gastric banding for morbid obesity. Wageningen: Ponsen en Looijen BV, 2004. Larsen JK, Geenen R, Maas C, de Wit P, van Antwerpen T, Brand N, van Ramshorst B. Personality as a predictor of weight loss maintenance after surgery for morbid obesity. Obesity Research 2004:12;1828-34. Zijlstra H, Larsen JK, Van Ramshorst B, Geenen R. The association between weight loss and self-regulation cognitions before and after laparoscopic adjustable gastric banding for morbid obesity: a longitudinal study. Manuscript submitted for publication 2005. Larsen JK, Geenen R, Ramshorst B, Brand N, de Wit P, Stroebe W, Van Doornen LJP. Psychosocial functioning before and after Laparoscopic Adjustable Gastric Banding for morbid obesity: a cross-sectional study. Obesity Surgery 2003:13;629-36. Larsen JK, Ramshorst B, Geenen R, Brand N, Stroebe W, Van Doornen LJP. Binge eating and its relationship with outcome after Laparoscopic Adjustable Gastric Banding (LAGB). Obesity Surgery 2004:14;1111-7.
Hoe om te gaan met bariatrisch chirurgische patiënten Een praktijkvoorbeeld over de unieke samenwerking tussen het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis en GGZ Mentrum gespecialiseerd centrum eetstoornissen Elske Garcia-van den Berg, Saskia van Es en Roos de Vriese
Samenwerking en aanmeldingsroute
Auteurs informatie
Drs. E.M. Garcia-van den Berg en drs. R. de Vriese zijn als klinisch psycholoog, respectievelijk psychotherapeut verbonden aan GGZ Mentrum gespecialiseerd centrum Eetstoornissen te Amsterdam. Dr. S.M. van Es is als gezondheidszorgpsycholoog en gedragstherapeut verbonden aan de afdeling Medische Psychologie van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam
In het Amsterdamse Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) worden patiënten met morbide obesitas behandeld door middel van bariatrische chirurgie (het aanbrengen van een lapband). Zij worden daar dan door drie verschillende afdelingen gezien: chirurgie, interne geneeskunde en medische psychologie. Op de afdeling interne geneeskunde wordt onder andere gezocht naar somatische verklaringen van het overgewicht en comorbiditeit (zoals diabetes mellitus type II). Op de afdeling medische psychologie wordt de motivatie van de patiënt(e) uitgevraagd, wordt gekeken naar interfererende psychiatrische co-morbiditeit en wordt de verwijzing naar GGZ Mentrum gespecialiseerd centrum eetstoornissen besproken. Mede gezien de lange wachttijd (ongeveer twee jaar) in het OLVG voor bariatrische chirurgie, de wisselende resultaten uit het verleden en de doorgaans complexe problematiek werd gezocht naar intensievere begeleiding gedurende deze wachttijd. Deze begeleiding werd gevonden bij Mentrum. Wat eerst als een pilot begon, is inmiddels reguliere zorg geworden. Alle patiënten die in het OLVG in aanmerking willen komen voor bariatrische chirurgie, worden doorverwezen naar Mentrum. Patiënten die niet gemotiveerd zijn voor begeleiding bij Mentrum dienen, voordat ze voor chirurgie in aanmerking komen, eerst substantieel af vallen om zo hun vermogen tot zelfregulatie ten aanzien van voedselinname aan te tonen. Na verwijzing vanuit het OLVG vindt er op Mentrum een intake plaats, waarbij de eetstoornissymptomatologie wordt uitgevraagd, onderzoek wordt verricht naar eventueel bijkomende psychopathologie,1 en wordt er gekeken naar de therapeutische mogelijkheden om deel te nemen aan groepsgerichte cognitief-gedragstherapeutische psychotherapie. Tevens wordt er uitgebreid aandacht besteed aan de behandelmotivatie. Om vroegtijdige uitval te voorkomen worden reeds voor aanvang van de behandeling, zo open als mogelijk, eventuele risicofactoren voor drop-out in kaart gebracht en besproken.
Het behandelprogramma van Mentrum Onderzoek wijst uit dat een multidisciplinair, langdurig behandelprogramma als meest ideaal wordt gezien in de behandeling van obesitas.2,3 Aan het programma nemen patiënten deel die via het samenwerkingverband met het OLVG verwezen zijn alsook
11
patiënten die geen chirurgische ingreep willen ondergaan. Het programma van Mentrum bestaat uit 25 zittingen en bestaat uit de volgende onderdelen; een psychotherapeutische groepszitting, een module ‘Eeteducatie / eetregistratie’, onder leiding van een gespecialiseerd diëtist en een module ‘Bewegen’, onder begeleiding van een fysiotherapeut. In de psychotherapeutische groepstherapie wordt middels cognitief-gedragstherapeutische technieken gewerkt aan het normaliseren van het eetpatroon, het opbouwen van zelfcontrole ter voorkoming van eetbuien/overeten. Daarnaast wordt gewerkt aan het verbeteren van emotieregulatie en het versterken c.q. uitbreiden van aanwezige copingstrategieën en het probleemoplossend vermogen.4 Het onderzoeken van de instandhoudende gedachten en gevoelens ten aanzien van de eetstoornissymptomatologie en het leren hier op een andere wijze mee om te gaan, is daarbij een belangrijk aandachtsgebied.5,6 Het verbeteren van lichaamsacceptatie, het leren omgaan met overgewicht en het gaan doorbreken van bestaand (sociaal) vermijdingsgedrag zijn tevens belangrijke aandachtspunten binnen de psychotherapiegroep. 7 • Een snoepje voor de stress • Revalidatie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat • Psychologische voorspellers van het effect van een maagbandoperatie voor morbide obesitas • Hoe om te gaan met bariatrisch chirurgische patiënten • Verneukt • Kwaliteit van leven en gezondheidstoestand in sarcoïdosis • (On)zichtbaar aangedaan • Kort nieuws
In de educatiegroep wordt onder leiding van een gespecialiseerd diëtist uitgebreid voorlichting gegeven over een normaal eetpatroon, gezonde voeding en energieverbruik. De door de patiënten dagelijks bij te houden eetregistratieoverzichten vormen daarbij een belangrijke leidraad. In eerste instantie wordt gewerkt aan het stabiliseren van het gewicht en in een later stadium wordt toegewerkt naar eventueel reëel gewichtsverlies. Onder begeleiding van de fysiotherapeut wordt het bewegingspatroon nader bekeken en wordt gestreefd naar het verhogen van het dagelijkse bewegingsniveau. De lunch wordt gezamenlijk gebruikt om te oefenen met een genormaliseerd eetpatroon en om eventueel eetgestoord gedrag te kunnen monitoren. Ook is er een gemeenschappelijke pauze met tevens een eetmoment. Na afloop van deze behandeling bestaat er de mogelijkheid tot deelname aan een langdurende begeleidingsgroep gericht op het vasthouden van de gemaakte progressie en het voorkomen van eventuele terugval. Deze begeleidingsgroep staat onder leiding van een psychotherapeut en een gespecialiseerd diëtist. Ook wordt een module ‘Bewegen’ tweewekelijks aangeboden. In deze groep stromen ook de patiënten in die een chirurgische ingreep hebben ondergaan. Het leren omgaan met de beperkingen en de verhoogde kans op terugval die een dergelijke ingreep met zich meebrengt is een belangrijk focus in dit deel van de behandeling. Er vindt afstemming plaats tussen de diëtisten van het OLVG en Mentrum over juiste voedingsvoorschriften en benodigde vitaminesuppletie. In de praktijk blijkt dat deelname aan de behandeling er toe kan leiden dat patiënten afzien van bariatrische chirurgie of dat het behandelteam dit uiteindelijk afraadt. Tot dusverre zijn alle partijen positief over deze samenwerking. De eerste groep die de behandeling bij Mentrum heeft ondergaan krijgt binnenkort een lapband. We zijn heel benieuwd of bij deze groep een positiever resultaat zal worden bereikt nadat de lapband geplaatst is, dan voorheen het geval was. Het mooiste zou zijn als dit resultaat uiteindelijk ook wetenschappelijk aangetoond zou kunnen worden.
Op grond van de ervaringen met dit programma zal bij de Rino Noord-Holland in het najaar door de auteurs verbonden aan Mentrum een tweedaagse cursus ‘De behandeling van obesitas, Behandelen of Bezwijken’ worden aangeboden, waarbij tevens een van de behandelend chirurgen en een internist van het OLVG als gastdocent zullen optreden (zie www.rinogroep.nl).
Referenties 1.
2.
3.
4. 5. 6. 7.
van Hanswijck de Jonge P, van Furth EF, Lacey JH, Waller G. The prevalence of DSM-IV personality pathology among individuals with bulima nervosa, binge eating disorder and obesity. Psychological Medicine 2003:33;1311-7. Zelissen PMJ, Mathus-Vliegen EMH. Behandeling van overgewicht en obesitas bij volwassenen: voorstel voor een richtlijn. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2004:148;42. Vansant G, Hulens M, van der Borght W, Demyttenaere K, Lysens R, Muls E. A multidisciplinary approach to the treatment of obesity. International Journal of Obesity 1999:23;S1;65-6. Bosch J, Daansen P, Braet C. Cognitieve gedragstherapie bij obesitas. Houten, Bohn Stafleu Van Loghum. 2004. Fairburn CG. Overcoming Binge Eating. The Guilford Press. 1995. Fairburn CG. Transdiagnostische Cognitieve Gedragstherapie, uitgangspunten en methoden. Seminar 6 en 7 maart 2003. Werkboek Eetbuistoornis Cognitieve Gedragstherapie Groepsbehandeling. Versie 2002 (Neuropsychiatric Research Institute, Fargo, North Dakota, 1998). Nederlandse vertaling AE. Dingemans; Nederlandse bewerking I. Panders en EM. Garcia-van den Berg.
13
Verneukt Column van Lorenz van Doornen
• Een snoepje voor de stress • Revalidatie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat • Psychologische voorspellers van het effect van een maagbandoperatie voor morbide obesitas • Hoe om te gaan met bariatrisch chirurgische patiënten • Verneukt • Kwaliteit van leven en gezondheidstoestand in sarcoïdosis • (On)zichtbaar aangedaan • Kort nieuws
‘Mam, ik kan mijn schoenen niet vinden!’ ‘Dan moet je beter zoeken’, was onveranderd haar antwoord. Leefde ze nog maar, dan kon ze dat elke dag tegen dokters zeggen. Tegen veel mensen met klachten wordt verteld dat ze niets hebben omdat er niets gevonden kon worden. Mijn gedachten gaan uit naar alle vrienden en familieleden die inmiddels dood zijn omdat ze niets hadden. Spoelen met kamillethee: bleek keelkanker. Rugpijn bleek uitgezaaide longkanker. Een aambei bleek darmkanker (geen verzonnen voorbeelden). Kennelijk moet je al bijna terminaal zijn voor een min of meer juiste diagnose en als je al een diagnose aan je broek krijgt blijkt het later meestal iets anders te zijn. Als een diagnose al zo slecht lukt bij evidente ziektes, wat mag je dan verwachten als er iets complexers aan de hand is, zoals bij whiplash, RSI, prikkelbare darmsyndroom en chronische vermoeidheid? Dat gaat die HBO- ers in ieder geval boven hun pet natuurlijk. Ik kom hier op door het geschutter rond de conclusie van de Gezondheidsraad over het Chronisch Vermoeidheids Syndroom, CVS: ‘Het is een complexe aandoening, waarvan we de oorzaak nog niet kennen, maar waarvoor wel een behandeling voorhanden is’ (Cognitieve Gedragstherapie). Niets bijzonders zou je zeggen, dat geldt voor de meeste gewone ziektes ook. Zo zijn de oorzaken van kanker en hart-en vaatziekten complex en niet bekend, en zijn de ziektes redelijk te behandelen zonder dat dit de oorzaak wegneemt. In zijn eerste schrik over de erkenning als ‘eigenstandige ziekte’ (een grappig, maar ook wel gewichtig Germanisme trouwens) besloot de minister de ziekte bij Koninklijk Besluit af te schaffen. Hij zei er wel bij dat psychotherapie een prima behandeling was voor deze niet bestaande aandoening. Handig kreeg hij zo de psychologen uit de Gezondheidsraad aan zijn kant. ‘Verdeel en heers’, zijn alledaagse vak. Iedereen blij. (Keurings-) artsen
zijn van een diagnostisch probleem af; op uitkeringen kan worden bespaard en de ogen van psychologen glommen omdat er eindelijk officieel werd erkend, en nog wel door een echte minister, dat hun therapietje werkte en dat ze geld kregen om de wachtlijsten voor behandeling weg te werken. Door deze gratis overheidsreclame voor de therapie verdween de aandacht voor de hoofdconclusie: ‘Het is een complexe aandoening die echt bestaat’. Ook de noodzaak voor onderzoek naar de oorzaken vervaagde. Waarom zou je een oorzaak willen weten van iets dat te genezen is? O ja, die was ik nog vergeten: de CVS patiënten, wat vonden die er van? Die zaten opgezadeld met het onbegrijpelijke verhaal dat de ziekte niet bestaat en niet psychisch is maar wel door psychotherapie te behandelen. De patiëntenvereniging was razend. Dat vond ik stiekem ook wel leuk hoor, want die vereniging zit uiteraard vol met allerlei zeurpieten die zich hun klacht niet zomaar laten afpakken. Anderzijds voelen ze zich ook wel terecht verneukt. Daarin kunnen we in ieder geval solidair zijn met hen, want ook de wetenschap mag zich namelijk verneukt voelen. Het oordeel van alle goeie vaklui bij elkaar, uit vele disciplines, door iemand die het rapport niet eens goed kan lezen en begrijpen, van tafel geveegd. Nou ja, je kunt het zien aankomen. De wetenschap is er ook niet om de overheid voor de voeten te lopen; wetenschap moet ‘Beleidsondersteunend’ zijn. Ik heb nog één kaart in de mouw. Ons eigen onderzoek naar oorzaken van CVS is al over de helft. Er zitten ongeveer 40 mogelijke oorzaken voor CVS in. Daar zit er allicht eentje tussen die hout snijdt. Een schot hagel is het beste, leer mij het metiér kennen! De resultaten komen nog binnen deze kabinetsperiode. Het is duidelijk: hij treedt af, of ik.
Auteurs informatie
Prof. Dr. L.J.P. van Doornen is hoogleraar Gezondheidspsychologie aan de Universiteit van Utrecht
Kwaliteit van leven en gezondheidstoestand in sarcoïdosis of Hoe ontstekingscellen het leven kunnen verzieken Jolanda de Vries
Sarcoïdose is een ziekte waarbij een abnormale ophoping van ontstekingscellen (granulomen) ontstaat. De oorzaak van deze ziekte is onbekend en het verloop is erg variabel; van spontaan herstel tot chronisch of progressief. Afhankelijk van de organen die erbij betrokken zijn en de ernst van de granulomateuze inflammatie, hebben patiënten een grote variatie aan persisterende lichamelijke klachten. Naast respiratoire symptomen, zoals hoesten en kortademigheid bij inspanning, lijden patiënten vaak aan non-specifieke klachten, zoals vermoeidheid en pijn. Sarcoïdose is een ziekte van jonge mensen, met een piek tussen 20 en 40 jaar, die evenveel voorkomt bij mannen als bij vrouwen. Bovenstaande geeft het belang aan van het gedetailleerd in kaart brengen van de gezondheidstoestand (GT) en kwaliteit van leven (KVL) van sarcoïdosepatiënten. GT is de invloed van de ziekte op het functioneren van de patiënt, terwijl KVL ook de evaluatie van dat functioneren (tevredenheid) omvat. Bij sarcoïdose blijken symptomen als vermoeidheid en pijn een belangrijke invloed te hebben op de KVL van sarcoïdosepatiënten 1-4. In een vergelijking tussen een symptomatische en een asymptomatische patiëntengroep bleken beide groepen slaapproblemen te hebben en een slechtere algemene KVL in vergelijking met gezonden 1. Bovendien ervoeren de symptomatische patiënten problemen met hun mobiliteit, werkvermogen en alledaagse levensactiviteiten. Dat vooral patiënten met klachten een slechte KVL hebben, is ook in andere KVL-onderzoeken bevestigd 2,3,5. In één van deze studies werd de KVL van sarcoïdosepatiënten (n=37) vergeleken met die van gezonden en een groep reumatoïdepatiënten (RA). Beide patiëntengroepen hadden een slechtere KVL op de aspecten vermoeidheid, slaap, alledaagse levensactiviteiten en werkvermogen, terwijl de RA-patiënten meer problemen hadden met pijn en mobiliteit 3. In een andere studie werden sexeverschillen onderzocht met betrekking tot KVL en symptomen 2. Mannelijke en vrouwelijke patiënten met klachten verschilden van elkaar in scores op pijn, slaap, positieve gevoelens, uiterlijk, mobiliteit en alledaagse levensactiviteiten. Met uitzondering van positieve gevoelens hadden vrouwelijke patiënten een lagere KVL 2. Naast deze KVL-studies zijn er een aantal onderzoeken gedaan naar de GT van sarcoïdosepatiënten. Uit Nederlands onderzoek gericht op GT 6,7 is gebleken dat er vooral problemen zijn op het gebied van alert gedrag, huishoudelijke activiteiten, vrijetijdsbesteding, slaap, sociale interactie en werk. Er werd tevens een relatie gevonden tussen gezondheidstoestand en depressieve symptomen, waarbij patiënten met depressieve symptomen een slechtere gezondheidstoestand hadden 7. Sarcoïdosepatiënten met symptomen rapporteerden meer depressieve symptomen, ook cognitieve symptomen, dan degenen zonder symptomen. Deze laatste groep ervaarde meer positief affect, terwijl er geen verschillen werden gevonden tussen beide subgroepen met betrekking tot
Auteurs informatie
Jolanda De Vries is Universitair Hoofddocent Departement Psychologie en Gezondheid, Medische Psychologie, Universiteit van Tilburg, en Onderzoekscoördinator, St. Elisabeth ziekenhuis Tilburg
15
negatief affect. Cox en collega’s 8 vonden dat niet alleen hogere scores op depressieve symptomen, maar ook dat waargenomen stress was gerelateerd aan lagere scores op GT. In een ander onderzoek 9 bleken depressieve symptomen en waargenomen stress aan elkaar gerelateerd: Sarcoïdosepatiënten scoorden hoog op waargenomen stress. In twee studies 10,11 werd de relatie onderzocht tussen socio-economische status (SES) en gezondheidstoestand. Patiënten met een hogere SES hadden een betere gezondheidstoestand. Ten slotte onderzochten Baughman en collega’s de bruikbaarheid van fluticasone in patiënten met acute symptomatische pulmonaire sarcoïdose 12, waarbij ze ook de gezondheidstoestand evalueerden. Er bleek geen verschil in gezondheidstoestand tussen de fluticasone en de placebogroep. Echter, orale corticosteroïden bleken gerelateerd aan symptomen, terwijl geïnhaleerde corticosteroïden goed werden getolereerd 12. Bovenstaande geeft aan dat sarcoïdose een aandoening is die het leven van patiënten behoorlijk verziekt.
Referenties 1.
• Een snoepje voor de stress
2.
• Revalidatie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat
3.
• Psychologische voorspellers van het effect van een maagbandoperatie voor morbide obesitas • Hoe om te gaan met bariatrisch chirurgische patiënten • Verneukt • Kwaliteit van leven en gezondheidstoestand in sarcoïdosis • (On)zichtbaar aangedaan • Kort nieuws
4. 5.
6. 7.
8. 9. 10. 11. 12.
Wirnsberger RM, De Vries J, Breteler MHM,et al. Evaluation of quality of life in sarcoidosis patients. Respir Med 1998; 92: 750-756. De Vries J, Van Heck GL, Drent M. Gender differences in sarcoidosis: symptoms, quality of life, and medical consumption. Women Health 1999; 30: 99-114. Hoitsma E, De Vries J, Van Santen-Hoeufft M et al. Impact of pain in a Dutch sarcoidosis patient population. Sarcoidosis Vasc Diffuse Lung Dis 2003; 20: 33-39. Wirnsberger RM, De Vries J, Jansen TL et al. Impairment of quality of life: rheumatoid arthritis versus sarcoidosis. Neth J Med 1999; 54: 86-95. De Vries J, Drent M, Van Heck GL, Wouters EFM. Quality of life in sarcoidosis: a comparison between members of a patient organization and a random sample. Sarcoidosis Vasc Diffuse Lung Dis 1998; 15: 183-188. Wirnsberger RM, Drent M, Hekelaar N, et al. Relationship between respiratory muscle function and quality of life in sarcoidosis. Eur Respir J 1997; 10: 1450-1455. Drent M, Wirnsberger RM, Breteler MHM et al. Quality of life and depressive symptoms in patients suffering from sarcoidosis. Sarcoidosis Vasc Diffuse Lung Dis 1998; 15: 5966. Cox CE, Donohue JF, Brown CD Health-related quality of life of persons with sarcoidosis. Chest 2004; 125: 997-1004. De Vries J, Drent M. Relationship between perceived stress and sarcoidosis in a Dutch patient population. Sarcoidosis, Vasc Diffuse Lung Dis 2004; 21: 57-63. Rabin DL, Richardson MSA, Stein SR, Yeager H Jr. Sarcoidosis severity and socioeconomic status. Eur Respir J 2001; 18: 499-506. Rabin DL, Thompson B, Brown KM et al. Sarcoidosis: social predictors of severity at presentation. Eur Respir J 2004; 24: 601-608. Baughman RP, Iannuzzi MC, Lower EE, et al. Use of fluticasone in acute symptomatic pulmonary sarcoidosis. Sarcoidosis Vasc Diffuse Lung Dis 2002; 19: 198-204.
(On)zichtbaar aangedaan Body dysmorphic disorder in de klinische praktijk. Verslag van een symposium georganiseerd door de Nederlandse Werkgroep voor Psychodermatologie Saskia van Es
Tijdens de inwerkperiode op mijn huidige werkplek, een algemeen ziekenhuis, liep ik een middag mee met een dermatologisch spreekuur. Gedurende dat ene spreekuur kwam het een aantal malen voor dat de patiënt de spreekkamer had verlaten, en ik de dermatoloog vroeg wat hij nou gezien had aan de huid van de betreffende patiënt. Het antwoord dat hij mij daarop dan gaf was: ‘vrijwel niets’. Zo kreeg ik te maken met body dysmorfic disorder (BDD) in de klinische praktijk. BDD, of in het Nederlands, ‘stoornis in de lichaamsbeleving’ is een DSM-IV diagnose die wordt gesteld als patiënten gepreoccupeerd zijn met een vermeende onvolkomenheid van het uiterlijk. Deze preoccupatie veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren en is niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis (zoals anorexia). Het symposium ‘(On)zichtbaar aangedaan’, trok me dan ook direct aan. Het werd een middag met een breed scala aan sprekers die samen zorgden voor een overzicht van zowel de somatische als de psychologische aspecten van BDD. De heer dr. Sigurdsson, dermatoloog in het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht, was de eerste spreker over BDD in de dermatologische praktijk. In zijn inleidende verhaal vertelde hij dat de diagnose BDD sinds 1987 in de DSM is opgenomen. Uit epidemiologisch onderzoek blijkt dat 1-3 % van de algemene bevolking aan BDD zou lijden. Deze patiënten presenteren zich echter vooral op afdelingen dermatologie en plastische chirurgie en niet zo zeer op afdelingen psychiatrie. BDD betreft veelal het hoofd en dan vooral het gelaat (meer dan 90 % van de gevallen). Bij de dermatoloog presenteren deze patiënten zich vooral met klachten over haarverlies/groei en acne (littekens). Dermatologen herkennen deze patiënten wel, maar stellen zelden de diagnose BDD. Zo starten zij met een dermatologische behandeling. Als deze geen resultaat heeft, gaat de patiënt terug naar de huisarts, en niet naar de psychiater, want ‘de patiënt is niet gek’ dus de dermatoloog verwijst niet door. Daarop gaat de patiënt veelal shoppen, want ook hij/zij is niet tevreden met het resultaat. Sigurdsson pleitte er dan ook voor om BDD meer onder de aandacht van artsen te brengen, omdat zij er veelvuldig mee te maken kunnen hebben. Dit bleek ook uit de presentatie van mevrouw Vulink, (arts-assistent psychiatrie, UMC). Zij en haar collega’s onderzochten de halfjaars prevalentie van BDD op de afdelingen dermatologie en plastische chirurgie in het UMC. Daarbij zou tenminste 9,1 % van de dermatologische populatie (99 % respons rate) en 3,2 % van de plastisch chirurgische populatie (75 % respons rate) aan de criteria van BDD voldoen. De heer dr. Lohuis, KNO-arts AMC, gaf een interessante lezing over de toegevoegde waarde van een samenwerkingsverband tussen afdelingen KNO en psychiatrie. Patiënten die voor een neuscorrectie komen, moeten nu standaard een lichaamsbelevingsformulier invullen. De heer dr. Velthuis, (dermatoloog en directeur
Auteurs informatie:
Dr. S.M. van Es werkt als gezondheidszorgpsycholoog en gedragstherapeut op de afdeling Medische Psychologie van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam.
17
cosmetische praktijk in Eindhoven), vertelde onder meer over het verslavende aspect van cosmetische chirurgie. Mevrouw dr. van Rood, klinisch psycholoog en gedragstherapeut, ging in op de psychologische processen die ten grondslag liggen aan het ontwikkelen van BDD en de cognitief-gedragstherapeutische behandeling. Volgens Van Rood ontstaat de stoornis wanneer, door middel van klassieke conditionering, aan een bepaald aspect van het uiterlijk betekenis wordt verleend. Dit roept een emotionele respons op en gedrag, hetgeen weer allerlei consequenties heeft. Als interventies noemde zij de Socratische dialoog met gedragsexperimenten, exposure met responspreventie en traumaverwerkingstechnieken. Tenslotte ging mevrouw Casteelen, psychiater AMC, in op psychofarmaca bij de behandeling van BDD. Hoge dosering antidepressiva bleken uit onderzoek effectief, in de zin dat symptomen verminderden en de kwaliteit van leven en het sociaal functioneren werden verhoogd. Antipsychotica daarentegen hadden weinig effect. Volgens haar zouden psychofarmaca, eventueel onder supervisie, ook door dermatologen kunnen worden voorgeschreven bij BDD. Al met al was dit een informatief symposium en gaven de sprekers, mijns inziens, duidelijk aan dat BDD de nodige aandacht behoeft.
• Een snoepje voor de stress • Revalidatie bij aandoeningen van het bewegingsapparaat
Enige referenties betreffende behandeling van BDD: 1. 2.
• Psychologische voorspellers van het effect van een maagbandoperatie voor morbide obesitas
3.
• Hoe om te gaan met bariatrisch chirurgische patiënten
4.
• Verneukt • Kwaliteit van leven en gezondheidstoestand in sarcoïdosis • (On)zichtbaar aangedaan • Kort nieuws
5.
Mc Kay D. Two-year follow-ip of behavioural treatment and maintenance for body dysmorphic disorder. Behav. Modif. 1999:23;620-9. Phillips KA, Albertini RS, Siniscalchi JM, Khan A, Robinson M. Effectiveness of pharmacotherapy for body dysmorphic disorder: a chart-review study. J. Clin. Psychiatry 2001:62;721-7. Rosen JC, Reiter J, Orosan P. Cognitive-behavioral body image therapy for body dysmorphic disorder. J. Consult. Clin. Psychol. 1995:63;263-9. Erratum in J. Consult. Clin. Psychol. 1995:63;437. Veale D, Riley S. Mirror, mirror on the wall, who is the ugliest of them all? The psychopathology of mirror gazing in body dysmorphic disorder. Behav. Res. Ther. 2001:39;1381-93. Veale D. Body dysmorphic disorder. Postgrad. Med. J. 2004:80;67-71.
Inlichtingen over de Nederlandse Werkgroep voor Psychodermatologie zijn te verkrijgen via F.J. van Sandwijk:
[email protected]. Informatie over de behandeling van BDD en de cursus ‘Ingebeelde lelijkheid’ is te vinden op: www.rino.nl. De genoemde vragenlijst (het lichaamsbelevingsformulier) is opvraagbaar bij G. Casteelen, psychiater, afdeling psychiatrie AMC, e-mail adres:
[email protected].
Kort nieuws Kwalivaderen Op 11 en 12 november 2005 houdt de sectie Revalidatie van het NIP, dit jaar in samenwerking met de NBMF, haar tweedaagse najaarsconferentie in Landgoed Huize Bergen te Vught bij Den Bosch. De titel is KWALIVADEREN: het belang van KWALIteit VAn leven bij het revaliDEREN. Verschillende aspecten die te maken hebben met kwaliteit van leven bij met name chronisch zieke patiënten (zowel volwassenen als kinderen) worden belicht. Kijk voor meer informatie op de website van de sectie Revalidatie van het NIP: http://www.psynip.nl/sectie_2level.asp?deURL=/sectoren/agenda1.asp&topmenuID=3 &secsubID=97&submenuID=1&secieID=19 .
Workshop
De rol van emoties in de arts - patiënt communicatie
Op 31 oktober en 1 november 2005 organiseert de Patient Provider Interaction (PPI) groep van de onderzoeksschool Psychology and Health een workshop over de rol van emoties bij communicatie in een medische setting. Bij communicatie tussen arts en patiënt spelen de ervaren emoties bij de patiënt een belangrijke rol. Tijdens de workshop wordt de stand van zaken met betrekking tot verschillen in arts-patiënt communicatiestijlen, en emotieregulatie met bijbehorende psychofysiologische reacties die optreden voor, tijdens en na afloop van een consult besproken. Kijk voor meer informatie op: http://pandh.fss.uu.nl
Wisseling redactiesamenstelling Adelita Ranchor heeft de redactie van Nederlands Tijdschrift voor Behavioral Medicine verlaten. Adelita, vanaf deze plek heel erg bedankt voor je jarenlange inzet! We zijn erg blij met haar opvolgster Saskia van Es.
Rectificatie In het vorige issue (dec 2005) is per abuis de verkeerde versie van het artikel van Floor Bennebroek Evertsz’ ‘De behandeling van een post-traumatische stress-reactie na opname in het ziekenhuis; een gevalsbeschrijving’ afgedrukt. De juiste versie van het stuk staat inmiddels op onze website www.nbmf.nl. Onze welgemeende excuses aan de auteur en de lezers.
19
Colofon Het Nederlands Tijdschrift voor Behavioral Medicine is een uitgave van de Nederlandse Behavioral Medicine Federatie. Oplage is 400 exemplaren. Redactie Adelita Ranchor Harriëtte Riese (eindredactie) Robbert Sanderman Karlein Scheurs Ellen Smets Saskia van Es Contact met de redactie Harriëtte Riese Afdeling Psychiatrie, Universitair Medisch Centrum Groningen Postbus 30001, 9700 RB Groningen Telefoon: 050-3610171 Fax: 050-3619722 e-mail:
[email protected] Vormgeving ExtraBold, Groningen Reproductie Repro Harmonie, Groningen Copyright Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande toestemming van de redactie worden overgenomen.
De kosten voor het lidmaatschap van de Nederlandse Behavioral Medicine Federatie bedragen 35 euro per jaar. Secretaris Ivan Nyklicek Afdeling Psychologie en Gezondheid Universiteit van Tilburg Postbus 90153 5000 LE Tilburg
[email protected]
• • •
Gelieve bij aanmelding de volgende informatie aan de secretaris te doen toekomen: Naam Naam en adres van instelling waar men werkt (indien van toepassing) Huisadres Na ontvangst van deze informatie wordt u een nota toegezonden.
Samenstelling bestuur NBMF Steven Fischer Ivan Nyklicek (secretaris) Harriëtte Riese Robbert Sanderman (voorzitter) Margreet Scharloo (penningmeester) Marije van der Lee Jan Verhoeven Johan Vlaeyen Website NBMF www.nbmf.nl Jan Verhoeven (webmaster)