Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/35-VK van 18 april 2013
In de zaak van
de BVBA […] met maatschappelijke zetel te […] voor en namens wie optreedt mr. Albert COPPENS, advocaat, met kantoor te 9300 AALST, Parklaan 101, bij wie keuze van woonplaats is gedaan, hierna de verzoekende partij te noemen,
tegen
het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, voor en namens wie optreedt mr. Dirk ABBELOOS, advocaat, met kantoor te 9200 DENDERMONDE, Noordlaan 82-84, bij wie keuze van woonplaats is gedaan, hierna de verwerende partij te noemen,
ingeschreven in het register van de beroepen op 28 september 2012 onder nummer 12/MHHC/69-M,
MHHC-13/35-VK
18 april 2013
1
heeft het Milieuhandhavingscollege het volgende overwogen: 1. Voorwerp van het beroep
Het beroep is gericht tegen de beslissing 11/AMMC/363-M/LDF-DDS van 9 juli 2012. Met deze beslissing legt de gewestelijke entiteit aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 136 euro, vermeerderd met de opdeciemen die van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 748 euro. De bestreden beslissing sanctioneert een schending van artikel 22 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en artikel 43, §1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, met name het niet-naleven van de in de milieuvergunning opgelegde bijzondere voorwaarde waarbij de exploitant werd verplicht de koelinrichtingen op het dak van zijn inrichting in te kapselen met geluidsisolerende materialen.
2. Verloop van de rechtspleging
2.1. Op 22 maart 2011 beslist de procureur des Konings van Dendermonde om het milieumisdrijf niet strafrechtelijk te behandelen. Met een brief van 16 juni 2011 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. Op 9 juli 2012 legt de gewestelijke entiteit de voormelde bestuurlijke geldboete op. De kennisgeving van deze beslissing aan de verzoekende partij gebeurt op 26 juli 2012 met, bijgevoegd, een brief gedateerd op 25 juli 2012. Deze aangetekende zending werd niet afgehaald op het postkantoor. Op 17 augustus 2012 verstuurt de gewestelijke entiteit de beslissing naar de verzoekende partij per gewone brief. In haar begeleidend schrijven vermeldt de gewestelijke entiteit het volgende: “Op 25 juli 2012 hebben wij u een aangetekende brief gestuurd over de beslissing tot het opleggen van een bestuurlijke geldboete. Wij hebben van het postkantoor bericht ontvangen dat u deze brief niet hebt afgehaald. Daarom bieden wij u de beslissing nogmaals bij gewone zending aan.”
2.2. Met een aangetekende brief van 18 september 2012 stelt de verzoekende partij beroep in tegen de beboetingsbeslissing. Het verzoekschrift vermeldt de eraan toegevoegde overtuigingsstukken. Na tijdige regularisatie wordt dit beroep ingeschreven in het register van de beroepen. De verwerende partij dient op 10 oktober 2012 bij de griffie een dossier in met een kopie van de bestreden beslissing en de stukken op grond waarvan de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft genomen. De verwerende partij dient op 23 november 2012 een memorie van antwoord in. De verzoekende partij dient op 28 december 2012 een memorie van wederantwoord in. De verwerende partij dient op 23 januari 2013 een laatste memorie in.
2.3. Bij beschikking 12/MHHC/69-M/B1 van 18 februari 2013 heeft de kamervoorzitter de behandeling van het beroep vastgesteld op de zitting van 21 maart 2013. MHHC-13/35-VK
18 april 2013
2
De verzoekende partij, hoewel regelmatig opgeroepen, is op de zitting niet aanwezig noch vertegenwoordigd. De verwerende partij is op de zitting vertegenwoordigd door mr. Patrick VANDENDAEL die optreedt loco mr. Dirk ABBELOOS, haar raadsman. Bestuursrechter Peter SCHRYVERS brengt verslag uit. De verwerende partij wordt gehoord. De debatten worden gesloten en de zaak wordt voor uitspraak in beraad genomen.
3. Ontvankelijkheid
3.1. Aangaande de tijdigheid van het beroep, dat op 18 september 2012 is ingediend, kunnen de standpunten als volgt worden samengevat. 3.1.1. De verzoekende partij voert in haar verzoekschrift aan dat zij “geen kennis [heeft] gekregen van het aangetekend schrijven dd. 25 juli 2012”. Zij betoogt dat haar geen aangetekende brieven worden overhandigd, die niet specifiek zijn gericht aan “de zaakvoerder v/d BVBA […]” en ondersteunt dit met haar klachtenbrief aan de “Ombudsdienst van de Post”. 3.1.2. De verwerende partij werpt in haar memorie van antwoord op, onder verwijzing naar de artikelen 6 en 2, §1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2011 houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege (hierna Procedurebesluit), dat het beroep laattijdig is ingediend en dus onontvankelijk is. Zij meent dat de startdatum van de termijn voor het indienen van een beroep “25 juli 2012” is en dat deze startdatum niet wordt gewijzigd door het schrijven van 17 augustus 2012, waarbij “de bestreden beslissing nogmaals [werd] opgestuurd bij gewone zending”. 3.1.3. In haar memorie van wederantwoord voert de verzoekende partij aan dat zij “de nodige bewijzen” voorlegt, dat zij “ingevolge een probleem bij de post de aangetekende zending van 25 juli waarmee de bestreden beslissing aan [haar] werd betekend, niet heeft ontvangen”. Zij voegt toe dat dit “een geval van overmacht” uitmaakt. De verzoekende partij stelt dat zij de brief van 17 augustus 2012 op 29 augustus 2012 heeft ontvangen en dat zij op 18 september 2012, “dus binnen een termijn van 30 dagen”, haar beroep aangetekend heeft verstuurd. Zij meent dat het beroep ontvankelijk moet worden verklaard. 3.1.4. In haar laatste memorie repliceert de verwerende partij dat het “volstrekt onduidelijk” is hoe de verzoekende partij tot de conclusie komt dat het niet afhalen van de aangetekende brief een geval van overmacht zou zijn. Het is, volgens haar, “vaststaande rechtspraak dat het versturen van een aangetekend schrijven leidt tot het feit dat verzoekster op de hoogte was of minstens op de hoogte diende te zijn van de inhoud van dit schrijven en de daarmee verbonden gevolgen”. Zij wijst dienaangaande eveneens op het ontbreken van enig stuk dat in casu een geval van overmacht zou aantonen. De verwerende partij herhaalt dat de startdatum van de termijn voor het indienen van een beroep 25 juli 2012 blijft en voegt toe dat “als men per impossibile zou uitgaan van het schrijven dd. 17 augustus 2012, het verzoekschrift nog steeds laattijdig is”.
3.2.1. Luidens artikel 16.4.39 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM) moet het beroep tegen een beslissing waarbij de gewestelijke entiteit een alternatieve bestuurlijke geldboete oplegt, ingediend worden bij het Milieuhandhavingscollege.
MHHC-13/35-VK
18 april 2013
3
Op grond van artikel 6 Procedurebesluit moet zulks, op straffe van onontvankelijkheid, gebeuren binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de bestreden beboetingsbeslissing. Artikel 2, §1, Procedurebesluit bepaalt: “De termijnen die volgen op een kennisgeving, nemen een aanvang daags na de kennisgeving, tenzij deze kennisgeving gebeurt daags voor een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag. In dat geval neemt de termijn een aanvang op de eerstvolgende werkdag. De dag die het uitgangspunt is van de termijn wordt er niet inbegrepen. De vervaldag wordt in de termijn gerekend. Is die dag een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag of valt die dag binnen een periode dat de griffie gesloten is als vermeld in het huishoudelijk reglement, dan wordt die vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.” 3.2.2. Te dezen dateert de kennisgeving van de bestreden beboetingsbeslissing van 26 juli 2012. Met toepassing van artikel 16.4.39 DABM en van de artikelen 6 en 2, §1, Procedurebesluit, verstreek de termijn om tegen deze beslissing bij het Milieuhandhavingscollege beroep in te dienen dan ook op 27 augustus 2012. De verzoekende partij heeft bij het Milieuhandhavingscollege beroep ingediend met een aangetekende brief van 18 september 2013. Dit beroep is laattijdig. De bewering van de verzoekende partij dat zij geen aangetekende brieven ontvangt die niet specifiek zijn gericht aan “de zaakvoerder v/d BVBA […]” en de klacht bij de Ombudsdienst voor de Postsector vormen geen bewijs van een overmachtsituatie in hoofde van de verzoekende partij. Het Milieuhandhavingscollege wijst er dienaangaande op dat de verzoekende partij er zelf voor behoorde te zorgen dat de aan haar gerichte aangetekende brieven door een regelmatig gevolmachtigde natuurlijke persoon in ontvangst konden worden genomen. Het beroep is laattijdig, dienvolgens onontvankelijk.
4.
Kosten
De behandeling van het beroep door het Milieuhandhavingscollege heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is.
MHHC-13/35-VK
18 april 2013
4
Om deze redenen beslist het Milieuhandhavingscollege: Het door de verzoekende partij ingestelde beroep is onontvankelijk.
Dit arrest is uitgesproken in Brussel op de openbare zitting van 18 april 2013 door het Milieuhandhavingscollege, dat samengesteld is uit: Jan HEYMAN Carole M. BILLIET Ludo DE JAGER Luk JOLY Josef NIJS Peter SCHRYVERS
voorzitter ondervoorzitter bestuursrechter bestuursrechter bestuursrechter bestuursrechter
bijgestaan door Xavier VERCAEMER
griffier.
De griffier,
De voorzitter,
Xavier VERCAEMER
Jan HEYMAN
MHHC-13/35-VK
18 april 2013
5