Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/29-K6 van 13 augustus 2015
In de zaak van
de BVBA […] met maatschappelijke zetel te […] voor en namens wie optreedt mr. Sabine WULLUS, advocaat met kantoor te 8630 VEURNE, Boterweegschaalstraat 7 bij wie keuze van woonplaats is gedaan, hierna de verzoekende partij te noemen,
tegen
het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, voor wie en namens wie optreedt mr. Filip VINCKE, advocaat, met kantoor te 8580 AVELGEM, Kasteelstraat 13 bij wie keuze van woonplaats is gedaan, hierna de verwerende partij te noemen,
ingeschreven in het register van de beroepen op 18 september 2014 onder nummer 14/MHHC/83-I,
MHHC-15/29-K6
13 augustus 2015
1
heeft het Milieuhandhavingscollege het volgende overwogen: 1. Voorwerp van het beroep
Het beroep is gericht tegen de beslissing nummer 13/AMMC/75-I/HVH van 13 augustus 2014. Met deze beslissing legt de gewestelijke entiteit aan de verzoekende partij een exclusieve bestuurlijke geldboete op van 167 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 1.002 euro, dit wegens het spelen van elektronisch versterkte muziek zonder dat er meetapparatuur of een geluidsbegrenzer aanwezig was.
2. Verloop van de rechtspleging
2.1. Op 18 juli 2013 maakt een inspecteur van de politiezone Middelkerke het proces-verbaal tot vaststelling van de milieu-inbreuk over aan de gewestelijke entiteit. Met een brief van 14 februari 2014 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een exclusieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. Op 13 augustus 2014 legt de gewestelijke entiteit de voormelde bestuurlijke geldboete op. De kennisgeving van deze beslissing aan de verzoekende partij gebeurt op 19 augustus 2014.
2.2. Met een aangetekende brief van 4 september 2014 stelt de verzoekende partij beroep in tegen de beboetingsbeslissing. De verwerende partij dient op 17 september 2014 bij de griffie een dossier in met een kopie van de bestreden beslissing en de stukken op grond waarvan de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft genomen. De verwerende partij dient op 4 november 2014 een memorie van antwoord in.
2.3. Bij beschikking 14/MHHC/83-I/B1 van 5 maart 2015 heeft de kamervoorzitter de behandeling van het beroep vastgesteld op de zitting van 9 april 2015
2.4.
De verzoekende partij is vertegenwoordigd door meester Sabine WULLUS.
De verwerende partij is vertegenwoordigd door meester Filip VINCK. Voorzitter Luk JOLY brengt verslag uit. De verzoekende en de verwerende partij worden gehoord. De debatten worden gesloten en de zaak wordt voor uitspraak in beraad genomen.
MHHC-15/29-K6
13 augustus 2015
2
3. Ontvankelijkheid
Het beroep, dat op 4 september 2014 is ingediend met een aangetekende brief, is tijdig en regelmatig naar vorm. Er stellen zich geen verdere problemen met betrekking tot de ontvankelijkheid ervan en de verwerende partij werpt desbetreffend geen excepties op. Het beroep is ontvankelijk.
4. Feiten
De feiten die vaststaan en relevant zijn voor de beoordeling van het beroep zijn de volgende: 4.1. Bij besluit van 3 juni 2013 heeft het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Middelkerke aan de verzoekende partij de toelating gegeven om op 14, 15 en 16 juni 2013 een niet-ingedeelde muziekactiviteit te organiseren op de zeedijk te Middelkerke ter hoogte van haar horecazaak. In artikel 2 van het besluit worden onder andere volgende voorwaarden opgelegd : “… -Elke bedienaar van een elektronisch versterkte muziekbedieningstafel, met een totaal geluidsniveau (incl. achtergrondgeluid) > 85dB(A) LAeq15 min en < 95 dB(A) LAeq15min moet op een continue wijze het geluidsniveau meten en dit bovendien visueel kunnen aflezen (monitoring). Ter info : boven de 95 dB(A)LAeq15min (hier dus verboden) moet dit continu geregistreerd worden en dienen er gratis oordopjes verleend te worden. -Een rapport van het op elk halfuur (eerste maal bij de start van de muziekactiviteit, laatste maal op het eindtijdstip van de muziekactiviteit) aan de boxen ingestelde /gemeten geluidsniveau dient na de organisatie bezorgd te worden aan de milieudienst via
[email protected]. Dit is ofwel de LAmax,slow,5min ofwel de LAeq,15min(bij voorkeur één van deze eerste 2 parameters, gecentraliseerd rond elk halfuur) ofwel in het allerslechtste geval (niet aanbevolen) de momentane waarde Lp,slow klokslag op elk halfuur. …”
4.2. Op 15 juni 2013 stelt de toezichthouder van de lokale politiezone Middelkerke vast dat het geluidsniveau niet gemeten werd en er hiertoe geen geluidsmeter aanwezig was en dat er tevens geen geluidsbegrenzer aanwezig was. Van deze vaststelling wordt op 23 juni 2013 proces-verbaal opgesteld.
5. Beoordeling
5.1. De gewestelijke entiteit kwalificeert de vastgestelde feiten als milieu-inbreuken overeenkomstig artikel 16.1.2, 1°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen betreffende het Milieubeleid (hierna : DABM), meer bepaald als schendingen van artikel 5.32.2.2bis van besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (hierna : VLAREM II) Zij legt met toepassing van de artikelen 16.4.25 tot en met 16.4.38 DABM de voormelde exclusieve bestuurlijke geldboete op.
5.2. Met haar beroep beoogt de verzoekende partij de vernietiging van de bestreden beslissing en ondergeschikt de opgelegde boete te laten kwijtschelden of minstens te laten herleiden alsook met volledig uitstel op te leggen.
MHHC-15/29-K6
13 augustus 2015
3
5.2.1. In een eerste bezwaar stelt zij dat de eis van een redelijke termijn als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur geschonden is. Vooreerst stelt zij dat de termijnen bepaald in de artikelen 16.4.41 §1 en 16.4.43 DABM niet nageleefd werden door de verwerende partij en dat zij na haar inbreuk op 15.06.2013 meer dan 1 jaar of tot 19.08.2014 moest wachten vooraleer zij in kennis werd gebracht van het opleggen van een exclusieve bestuurlijke geldboete. En verder stelt zij dat minstens, voor zover de termijn van 90 dagen om te beslissen niet op straffe van verval is voorgeschreven, de beslissing nietig is ingevolge het overschrijden van de redelijke termijn en dat zij er ook alle belang bij had binnen korte termijn duidelijkheid te krijgen nopens het al dan niet opleggen van de geldboete teneinde de financiële gevolgen ervan op haar bedrijf te kunnen inschatten. 5.2.2. In haar memorie van antwoord stelt de verwerende partij onder verwijzing naar eerdere rechtspraak van het Milieuhandhavingscollege (arrest MHHC 12/58-VK, MHHC 12/31 VK en 12/33VK) dat het College bij ettelijke herhaling heeft overwogen dat men een daadwerkelijke belangenschade dient aan te tonen ingeval men een schending van de redelijke termijn opwerpt. Zij stelt dat de verzoekende partij, door te stellen dat ze er alle belang bij had om binnen een korte termijn duidelijkheid te krijgen nopens het al dan niet opleggen van de geldboete teneinde de financiële gevolgen op haar bedrijf in te kunnen schatten, hoegenaamd niet concreet is en besluit tot de onontvankelijkheid van het bezwaar ook omdat ze niet aantoont dat zij een beslissing uitstelde en die uitgestelde beslissing eenmaal ze kennis had van de boete genomen heeft. 5.2.3. Het Milieuhandhavingscollege oordeelt dat de door de verzoekende partij ingeroepen termijnen van de artikelen 16.4.41 §1 en 16.4.43 DABM geen termijnen van verval zijn. Het gaat om termijnen van orde, zodat de verzoekende partij niet met nuttig gevolg de schending van de artikelen 16.4.41 §1 en 16.4.43 DABM kan inroepen. Het eerste bezwaar is wat dit onderdeel betreft ongegrond. Verder oordeelt het Milieuhandhavingscollege dat, opdat het aangevoerde bezwaar van schending van de redelijke termijn op ontvankelijke wijze zou zijn voorgedragen en derhalve tot vernietiging van de bestreden beslissing kan leiden, de verzoekende partij dient aan te tonen, minstens redelijk aanneembaar te maken, dat zij getuigt van het rechtens vereiste belang. Het staat meer bepaald aan deze partij om minstens redelijk aanneembaar te maken dat zij in concreto is benadeeld door de vertraging bij het nemen van de bestreden beboetingsbeslissing. Het Milieuhandhavingscollege stelt, samen met de verwerende partij, vast dat het door de verzoekende partij ingeroepen belang, met name het kunnen inschatten van de financiële gevolgen van de oplegging van de geldboete op haar bedrijf, niet overtuigt. In casu maakt de verzoekende partij het niet in voldoende concrete mate aannemelijk dat zij ervan mocht uitgaan dat de haar op te leggen geldboete dermate hoog kon zijn dat ze een substantiële weerslag zou hebben op haar bedrijf. Haar belang om binnen een redelijke termijn de omvang van het boetebedrag met zekerheid te kennen is dan ook louter hypothetisch, en derhalve niet in aanmerking te nemen. Het eerste bezwaar is wat dit onderdeel betreft niet ontvankelijk. 5.2.4.
Het eerste bezwaar is deels ongegrond, deels niet ontvankelijk.
5.3.1. In een tweede bezwaar roept de verzoekende partij de schending in de artikelen 16.4.4 DABM en 16.4.29 DABM alsook van de motivatieverplichting en het proportionaliteitsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Zij stelt dat de opgelegde boete kennelijk in wanverhouding tot de feiten staat en geeft de volgende elementen, die kunnen leiden tot het milderen van de boete: - de disc-jockey (hierna : DJ) beging eigenlijk de inbreuk en had haar mondeling toegezegd dat alles in orde was zodat ze daar te goeder trouw op voortging; zij mocht erop vertrouwen dat de DJ op de hoogte diende te zijn van de wettelijke bepalingen en dat hij de nodige maatregelen zou nemen;
MHHC-15/29-K6
13 augustus 2015
4
-
-
er werden geen geluidsmetingen uitgevoerd, zodat men in casu niet weet of het maximale niveau overschreden werd. Tevens werden er geen klachten van overlast genoteerd; aangezien er geen klachten van nachtlawaai werden geacteerd; daarenboven heeft de verzoekende partij, bij de vaststelling van de inbreuken, vrijwillig de muziek stilgelegd en de tent gesloten.
De verzoekende partij stelt tevens dat de verwerende partij vaststelde dat het een éénmalig feit betrof waardoor er geen reden was voor verhoging van de geldboete. Voornoemde elementen dienen, volgens de verzoekende partij, als verzachtende omstandigheden te worden beschouwd en werden door de verwerende partij niet in rekening gebracht bij de bepaling van de hoogte van de boete. Tenslotte stelt de verzoekende partij dat de verwerende partij nalaat de hoogte van de boete te motiveren. Zij besluit dat het voor haar een raadsel is waarom de verwerende partij een hogere geldboete dan de minimumgeldboete oplegt temeer de frequentie geen aanleiding gaf tot verhoging van de geldboete en verwerende partij naliet rekening te houden met de omstandigheden. 5.3.2.
De verwerende partij repliceert als volgt:
1) Wat betreft de bewering van de verzoekende partij dat de DJ de inbreuk beging stelt zij dat de verzoekende partij ingaat tegen art. 5.32.2.2bis, §1, 3° Vlarem II dat stelt dat de metingen op initiatief en op kosten van de exploitant dienen te gebeuren en dat het geluidsniveau door de exploitant continu bewaakt moet worden; dat de DJ in de opdracht van de verzoekende partij handelde, dat zij op de hoogte was van de voorwaarden en deze duidelijk niet aan de DJ heeft doorgegeven en dat nergens aangetoond is dat de DJ zelfs maar weet had van de voorwaarden; dat de bewering dat de DJ mondeling zou hebben toegezegd dat alles in orde was een inhoudsloze bewering is van verzoekende partij; 2) Wat betreft de bewering van de verzoekende partij dat er geen geluidsmeting is uitgevoerd, dat de verzoekende partij niet is beboet voor enige overtreding van het geluidsniveau; 3) Wat betreft de bewering van de verzoekende partij dat er geen klachten werden genoteerd, dat dit zonder belang is aangezien de verzoekende partij niet werd beboet voor geluidsoverlast; 4) Wat betreft de bewering van de verzoekende partij dat ze vrijwillig de muziek zou stopgezet hebben en de tent gesloten, dat de verbalisanten schrijven dat op het ogenblik van de controle de betrokkene zijn laatste nummer draait en dat dit een loutere toevalligheid is en dat het alleszins niet onredelijk is dat dit toevallig element niet mee in rekening is genomen; 5) Wat de bewering betreft dat het een eenmalig feit betrof, dat dit ook zo werd overwogen in de bestreden beslissing en de factor frequentie bijgevolg geen aanleiding gaf tot een verhoging van de geldboete; 6) Wat betreft de stelling van de verzoekende partij dat er geen rekening werd gehouden met de factor ‘omstandigheden’ dat het volstrekt onduidelijk is over welke omstandigheden (behalve de reeds in de memorie van antwoord behandelde omstandigheden) de verzoekende partij het zou kunnen hebben; dat de boete in casu correct gemotiveerd werd overeenkomstig het DABM en de formele motiveringswet; dat hoger in de memorie van antwoord de verwerende partij punt voor punt de omstandigheden heeft overlopen en daaruit niet is gebleken dat de verwerende partij op enig punt kennelijk onredelijk zou hebben geoordeeld en dat voor het overige dit laatste deel van het verzoekschrift dermate onduidelijk is dat verwerende partij er geen nieuwe argumenten kan in ontwaren. 7) Tenslotte wijst de verwerende partij erop dat uitstel van de boete geen element is dat tot het arsenaal behoort van de mogelijkheden die de verwerende partij heeft overeenkomstig art. 16.4.19, §3 DABM.
5.3.3. De verzoekende partij lijkt te willen stellen dat ze de overtreding niet beging maar dat het de DJ was, die mondeling had toegezegd dat alles in orde was. Noch het DABM, noch enige uitvoeringsbepaling van dit decreet omschrijven het begrip ‘overtreder’. In overeenstemming met de spraakgebruikelijke betekenis van het woord, moet ervan worden uitgegaan dat de overtreder de persoon is die een gebod of verbod schendt dat zich tot hem richt. Uit
MHHC-15/29-K6
13 augustus 2015
5
de draagwijdte van het begrip volgt dat de geschonden normen, die de toerekenbaarheid kunnen beperken door een gebod of verbod te formuleren dat zich slechts tot één of een paar categorieën personen richt, mede bepalen wie rechtens als overtreder kan worden aanzien. Het Milieuhandhavingscollege stelt vast dat, te dezen, artikel 5.32.2.2bis, §1, 3° van VLAREM II geldt. Deze bepaling legt verplichtingen op aan de exploitant van de inrichting en luidt als volgt : “… 3° op initiatief en op kosten van de exploitant wordt LAeq15 min ofwel LAmax.slow continu gemeten door middel van meetapparatuur die voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 2 van bijlage 5.32.2.2bis. Het geluidsniveau is tijdens de muziekactiviteiten continu zichtbaar voor en wordt continu bewaakt door de exploitant of door een door hem aangestelde persoon. De verplichting tot het meten van het geluidsniveau geldt niet als door de exploitant een geluidsbegrenzer gebruikt wordt die zo is afgesteld dat de norm, vermeld in het eerste lid, gerespecteerd wordt. De geluidsbegrenzer moet voldoen aan de vereisten vermeld in art. 2 van bijlage 5.32.2.2bis. …” In de voorliggende zaak staat vast, en dit wordt overigens niet betwist, dat de verzoekende partij exploitant is van de ter sprake staande voor het publiek toegankelijke horeca-inrichting, waar een nietingedeelde muziekactiviteit plaats greep. Bovendien heeft zij in haar hoedanigheid van exploitant van de inrichting ook de toelating gevraagd aan het College van Burgemeester en Schepenen van Middelkerke om een niet-ingedeelde muziekactiviteit met afwijking van de geluidsnormen te organiseren, toelating die haar op 3 juni 2013 werd verleend. Op haar rustte dan ook de verplichting om artikel 5.32.2.2bis VLAREM II na te leven. Deze bepaling is in casu in haar inrichting geschonden. De verzoekende partij is in de bestreden beslissing terecht als ‘overtreder’ aangemerkt en zij toont niet aan dat haar verplichtingen zou hebben gedelegeerd aan een door haar aangestelde persoon. Dit onderdeel van het tweede bezwaar is ongegrond. Het Milieuhandhavingscollege stelt verder vast dat de verzoekende partij onder andere verwijst naar de volgende omstandigheden waarin de feiten werden gepleegd. Zij stelt dat er geen geluidsmeting is gebeurd door de gemeentelijke toezichthouder Middelkerke zodat men niet weet of het maximaal geluidsniveau werd overschreden en stelt tevens dat er geen klachten waren van overlast en geen nachtlawaai werd geverbaliseerd. De verwerende partij poneert hiertegenover dat de verzoekende partij niet werd beboet voor overtreding van het geluidsniveau noch voor geluidsoverlast. Het Milieuhandhavingscollege meent evenwel, gezien het doel van de door Vlarem II opgelegde voorwaarden, met name het beperken van hinder en overlast van deze muziekactiviteit, dat deze elementen deel uitmaken van de omstandigheden waarin de overtreding werd gepleegd en kennelijk van aard zijn om in aanmerking te worden genomen bij het bepalen van de hoogte van het boetebedrag. Door met deze omstandigheden geen rekening te houden heeft de verwerende partij artikel 16.4.29 DABM geschonden. Dit onderdeel van het tweede bezwaar is gegrond en wettigt een substantiële vermindering van het boetebedrag. Samen met de verwerende partij stelt het Milieuhandhavingscollege vast dat de stopzetting van de muziek, zoals het PV vaststelt, inderdaad gebeurde bij het draaien van het laatste nummer en niet kan beschouwd worden als omstandigheid, bij het beëindigen van de inbreuk, die diende meegenomen te worden bij de berekening van het boetebedrag. Tevens oordeelt het Milieuhandhavingscollege dat de verwerende partij rekening heeft gehouden met de factor frequentie, zoals uit de bestreden beslissing blijkt. Wat de bewering van de verzoekende partij betreft dat de verwerende partij nalaat de hoogte van de boete te motiveren wenst het Milieuhandhavingscollege vooreerst te verwijzen naar wat het College supra oordeelde betreffende de omstandigheden, waarin de milieu-inbreuk gepleegd werd. Voor het overige motiveert de bestreden beslissing het boetebedrag wat betreft de ernst van de feiten en de frequentie afdoende.
MHHC-15/29-K6
13 augustus 2015
6
Tenslotte oordeelt het Milieuhandhavingscollege dat het niet binnen zijn bevoegdheid ligt bestuurlijke geldboeten met uitstel van tenuitvoerlegging op te leggen.
5.3.4.
Het tweede bezwaar is deels gegrond.
5.4. De behandeling van het beroep door het Milieuhandhavingscollege heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is.
Om deze redenen beslist het Milieuhandhavingscollege: 1.
Het door de verzoekende partij ingediende beroep is ontvankelijk en deels gegrond.
2. De beslissing nummer 13/AMMC/75-I/HVH van 13 augustus 2014 van de gewestelijke entiteit wordt vernietigd in zoverre zij een exclusieve bestuurlijke geldboete van 167 euro oplegt, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 1.002 euro. 3. De exclusieve bestuurlijke geldboete wordt verminderd tot 83 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 498 euro.
Dit arrest is uitgesproken in Brussel op de openbare zitting van 13 augustus 2015 door het Milieuhandhavingscollege, dat samengesteld is uit: Josef NIJS Luk JOLY Peter SCHRYVERS
bestuursrechter, kamervoorzitter, voorzitter, bestuursrechter,
bijgestaan door Xavier VERCAEMER
hoofdgriffier.
De hoofdgriffier,
De kamervoorzitter,
Xavier VERCAEMER
Josef NIJS
MHHC-15/29-K6
13 augustus 2015
7