MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0046 van 21 januari 2016 in de zaak 14/MHHC/87-M
In zake:
.........
bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Koenraad DEGROOTE met kantoor te 8720 Wakken, Markegemstraat 88 waar woonplaats wordt gekozen verzoekende partij tegen: het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, ten verzoeke van de Vlaamse Minister voor Omgeving, Natuur en Landbouw bijgestaan en vertegenwoordigd door: mevrouw ........., afdelingshoofd van de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer van het Departement Leefmilieu Natuur en Energie (de gewestelijke entiteit) verwerende partij
I.
VOORWERP VAN DE VORDERING
De vordering, ingesteld met een aangetekende brief van 9 oktober 2014, strekt tot de vernietiging van de beslissing van 19 september 2014 van de gewestelijke entiteit, gekend onder nummer 12/AMMC/1460-M/SM. De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 1.314 euro (219 euro vermeerderd met de opdeciemen).
II.
VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING
De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en het administratief dossier neergelegd. De verzoekende partij heeft geen memorie van wederantwoord ingediend. De partijen zijn opgeroepen voor de zitting van 23 april 2015, waar de vordering tot vernietiging werd behandeld en de debatten werden gesloten. Bij tussenarrest van 9 november 2015 werden de debatten heropend en zijn de partijen opnieuw opgeroepen voor de zitting van 24 november 2015.
MHHC - 1
Bestuursrechter Geert DE WOLF heeft verslag uitgebracht. De verzoekende partij heeft de schriftelijke behandeling van het beroep gevraagd. De heer .........die voor de verwerende partij verschijnt, is gehoord. De vordering tot vernietiging werd ab initio behandeld en de debatten werden gesloten
III.
FEITEN
Op 14 november 2012 stellen toezichthoudende ambtenaren bij het Agentschap voor Natuur en Bos ten laste van de verzoekende partij proces-verbaal op van vaststellingen die zij op 11 november 2012 hebben gedaan. Aanleiding is een inspectieronde op 27 maart 2012 waarbij zij in de tuin van de verzoekende partij, woonachtig te ........., indicaties van vogelvangst hebben vastgesteld. Het PV bevat de volgende vaststellingen: “… 2) VASTSTELLING Op zondag 11 november 2012 begeven wij ons om 10:30 naar dezelfde plaats en stellen vanop afstand vast dat er een mistnet vangklaar staat opgesteld. Wij zien ook verschillende lokkooitjes aan de elzen bevestigd en op de grond. Met de verrekijker proberen wij vogels te identificeren en onderscheiden vinken, putter, sijs en appelvink. Wij nemen hiervan enkele foto’s (…) en besluiten ons aan te melden aan de woning. (…) 3.2.) VASTSTELLINGEN Eerst begeven wij ons naar de plaats van de vangst in de tuin. Tussen de woning en het mistnet bevinden zich 2 lokvolgels op de grond –één met een broekje aan de grond vast gemaakt, één met een broekje aan een wip. Langs beide zijden van deze vinken is een lokkooi opgesteld met telkens één vink. (…) De wip wordt door ons bestuurlijk meegenomen. Aan de geknotte elzen en aan de voet ervan, achter het mistnet, zijn lokkooitjes ofwel bevestigd ofwel op de grond geplaatst. Wij tellen 8 lokkooien met telkens 1 vogel. Wij laten betrokkene het opgestelde mistnet afbreken. Het wordt door ons bestuurlijk meegenomen. Hij begint ook de vogels uit de lokkooien los te laten ‘omdat ze toch niet geringd zijn’. Wij manen hem aan te wachten tot wij onze inventaris hebben opgemaakt. Ondertussen zijn al twee kooitjes geopend. Wij zagen een vink wegvliegen, van het andere kooitje konden wij niet zien welke vogel weg vloog. Wij tellen nog 6 lokkooien met de lokvogel erin ( 3x vink, 1x sijs 1x distelvink 1x barmsijs). Daar wij bij de eerste vaststelling om 11:30 een appelvink hebben gezien en deze niet meer voor komt in de lokkooien, nemen wij aan dat de vogel die wij niet konden identificeren bij het wegvliegen een appelvink is. Betrokkene betwist dit, volgens hem was het een gewone vink. Alle lokvogels worden door ons bijzijn door betrokkene losgelaten. Wij begeven ons naar het tuinhuis. Hier zien we 7 kooien. Eén kooi is leeg, de andere kooien bevatten telkens één of twee vinken. Eén vogel is legaal geringd en wordt teruggeplaatst, de andere worden door betrokkene uit de kooi genomen en vrij gelaten (…)
MHHC - 2
Wij begeven ons naar de garage. Op het zoldertje staan 3 vangkooien (2 molenkooien ;1 klapkooi) en 1 oud klapnet. Het klapnet en de klapkooi zijn niet bruikbaar zonder herstelling. Betrokkene deelt ons mee dat hij deze maar in de afgelopen week aangeboden kreeg en ze onmiddellijk op zijn zoldertje plaatste. De vangsttuigen worden door ons meegenomen. (…) Wij begeven ons naar de volière waarvan betrokkene ons ten stelligste verzekert dat alle vogels legaal geringd zijn. Wij doen een steekproef. ......... vangt voor ons 5 vinken af. Ze worden gecontroleerd en zijn legaal met een gesloten pootring van de juiste maat voorzien. Alle vrij gelaten vogels bevinden zich in goede staat, zowel de lokvogels als de vogels in het tuinhuis. Bij de opmaak van de inventaris van de stukken merkt verdachte op dat de putter die hij samen met de andere lokvogels loste, legaal geringd was. Wij hebben dit niet kunnen vaststellen. (…) 5) Bestuurlijke maatregel BHBM.2012.WV.050 (…) Volgende stukken worden bestuurlijk meegenomen - Gediend voor het plegen van het misdrijf (…) Bezit verboden: 1 mistnet (bijlage 2 Soortenbesluit C2°) Bezit niet verboden: 1 wip om lokvink aan te bevestigen. - Bezit verboden: vangsttuigen: 2x molenkooi, 1x klapkooi, 1x klapnet (bijlage 2 Soortenbesluit C3°) De voorwerpen waarvan het bezit verboden is werden vernietigd De wip wordt bewaard in de ANB-loods te Zedelgem -
-
Bezit verboden, gediend voor het plegen van het misdrijf vogels (bijlage 1 Soortenbesluit categorie 2): 12 Vink (Fringilla coelebs) 8x Appelvink (Coccothraustes coccothraustes) 1x Sijs (Cardelus spinus)1x Putter/distelvink (Cardueles cardueles) 1x Barmsijs (Cardueles flammea synklepton) 1x Bezit verboden: vogels (bijlage 1 Soortenbesluit categorie 2): 9 Vink (Fringilla coelebs) 9x
De 21 vogels werden vrijgelaten. Verdachte staat alles vrijwillig en definitief af, hij vordert niets terug. …” Op 28 november 2012 beslist de procureur des Konings dat hij de verzoekende partij niet strafrechtelijk zal vervolgen. Met een brief van 25 februari 2013 brengt de verwerende partij de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen. De verzoekende partij wordt gewezen op haar recht op schriftelijk verweer.
MHHC - 3
De verzoekende partij bezorgt haar schriftelijk verweer op 11 maart 2013 aan de verwerende partij. Op 29 september 2014 beslist de verwerende partij om de voormelde alternatieve bestuurlijke geldboete van 1.314 euro aan de verzoekende partij op te leggen. De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt: “… Het milieumisdrijf en de toerekenbaarheid De vinken, putter, appelvink, sijs en barmsijs die bij u werden aangetroffen, zijn soorten die aangeduid zijn in bijlage 1 van het Soortenbesluit als categorie 2. De soorten die aangeduid zijn in bijlage 1 van het Soortenbesluit als categorie 1, 2 of 3 zijn, conform artikel 9 van het Soortenbesluit, beschermde soorten waarop de beschermingsbepalingen van toepassing zijn ongeacht de levensfase waarin die specimens zich bevinden. Artikel 10 §1.2° van het Soortenbesluit verbiedt het vangen van beschermde vogelsoorten. U erkende beschermde vogels te vangen en dit werd eveneens op heterdaad vastgesteld. Artikel 12 van het Soortenbesluit stelt het onder zich hebben van deze beschermde vogels verboden. Artikel 41 van het Soortenbesluit stelt dat van dit verbod kan afgeweken worden indien het gaat om specimens die in het Vlaams Gewest in gevangenschap zijn geboren en gekweekt. Dit dient aangetoond te worden met een gesloten pootring die voldoet aan de bepalingen van artikel 42, 43 en 44 van het Soortenbesluit. De 21 beschermde vogels droegen geen ring. Volgens bijlage 2C van het Soortenbesluit zijn het mistnet, de lokkooien, molenkooien, klepkooi en klapnet middelen waarvan het bezit verboden wordt gesteld in artikel 16 §3 van het Soortenbesluit. Artikel 16 §1 van het Soortenbesluit stelt het gebruik van middelen, installaties of methoden die erop gericht zijn om dieren te vangen of te doden op een massale of niet-selectieve wijze verboden. Het milieumisdrijf wordt niet betwist en staat in uw hoofde vast. Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete wordt rekening gehouden met de ernst van het milieumisdrijf, de frequentie en de omstandigheden waarin het milieumisdrijf is gepleegd of beëindigd. Ernst Het Soortenbesluit is tot stand gekomen om kwetsbare soorten te beschermen. Deze regelgeving streeft een goede biodiversiteit na. Een doordacht soortenbeleid draagt hiertoe bij en brengt een gedeelde verantwoordelijkheid mee voor zowel de overheid als de vogelliefhebber om zowel het vogelbestand als de vogelliefhebberij voor de komende generaties te vrijwaren. Deze doelstelling wordt miskend door het door u gepleegde milieumisdrijf. Het Soortenbesluit kadert in nationale en internationale overeenkomsten en is een omzetting van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen die streven naar de instandhouding en herstel van alle vogelsoorten in Europa en de natuurlijke habitats en
MHHC - 4
de wilde fauna en flora in de verschillende lidstaten. Deze Vogel- en Habitatrichtlijnen hebben, naast het gebiedsgerichte uitgangspunt door het afbakenen van speciale beschermingszones, als tweede pijler de rechtstreekse soortenbescherming. Centraal hierin staan een reeks verbodsbepalingen die de lidstaten moeten opleggen ten aanzien van een aantal handelingen met betrekking tot bepaalde soorten, zowel specimens van die soorten, als hun nest-, rust- en voortplantingsplaatsen. Het opzet van artikel 10 van het Soortenbesluit bestaat erin om specimens van de beschermde soorten door verbodsbepalingen te vrijwaren van vernietigende of verstorende handelingen. Er bestaat geen twijfel over dat u beschermde vogels opzettelijk ving. Het verbod om beschermde soorten in bezit te hebben (artikel 12 van het Soortenbesluit) heeft het doel om de in het wild levende specimens van beschermde soorten uit het eigendoms- en handelscircuit te houden. U had 21 beschermde vogels wederrechtelijk in uw bezit, die ongeringd waren. U was in het bezit van 1 mistnet, 8 lokkooien 1 klepkooi, 1 klapnet en 2 molenkooien. Het louter bezit van deze tuigen is verboden (artikel 16 §3 van het Soortenbesluit). Er wordt evenwel rekening gehouden met het feit dat een deel van dit materiaal, i.c. 1 klepkooi, 1 klapnet en 2 molenkooien, wel aanwezig was maar niet op heterdaad werd vastgesteld dat het door u gebruikt werd. Daarnaast maakte u gebruik van een lokvogel die met een broekje aan een wipje vastgemaakt was en van een lokvogel met een broekje vastgemaakt aan de grond om vogels te vangen. Dit zijn middelen waarvan het gebruik strijdig is met artikel 16 §1 van het Soortenbesluit. Bovenvermelde feiten zijn derhalve voldoende ernstig om gesanctioneerd te worden met een alternatieve bestuurlijke geldboete. Frequentie In het proces-verbaal zijn er geen indicaties dat er bij u reeds eerder vergelijkbare feiten werden vastgesteld. De factor frequentie geeft bijgevolg geen aanleiding tot een hogere geldboete. Omstandigheden Uit het proces-verbaal blijkt dat u vrijwillig toestemming tot huiszoeking gaf. Deze huiszoeking heeft mede geleid tot het vaststellen van bovengenoemde feiten, dit wordt meegenomen als een verzachtende omstandigheid, wat aanleiding geeft tot een lagere geldboete. Per schrijven van 25 februari 2013 werd u op de hoogte gebracht van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen. Overeenkomstig artikel 16.4.37 DABM neemt AMMC een boetebeslissing binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving. Deze 180-dagentermijn is een termijn van orde, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt. Deze beslissingstermijn is inmiddels verstreken. AMMC is in casu van oordeel dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete (…) op te leggen. Het
MHHC - 5
is evenwel aangewezen om het boetebedrag te verlagen rekening houdend met de termijn die verstreken is sedert de start van de bestuurlijke boeteprocedure. Voor het overige zijn er wat dit milieumisdrijf betreft, geen andere bijzondere omstandigheden die een invloed hebben op de hoogte van de geldboete. …” Dat is de bestreden beslissing.
IV.
ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING
Uit de gegevens van het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig ingesteld is. Er worden geen excepties opgeworpen.
V.
ONDERZOEK VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING
Standpunt van de partijen In het verzoekschrift voert de verzoekende partij het volgende aan: “… Verzoeker acht zich enorm zwaar gestraft. Tijdens de vaststellingen heeft hij 21 vogels de vrijheid gegeven. Daarvan waren er minstens 7 legaal geringd. (4 zelfgekweekte botvinken-een geringde barmsijs-distelvink-sijs) De vaststellende inspecteur deelde zelfs mede dat het niet nodig was van oa de distelvink te laten vliegen. Het is dan ook niet correct te stellen dat er 21 illegale vogels waren. Het waren er hoogstens 12 of 13.De rest was hoofdzakelijk zelf gekweekt. Wat de verboden materialen betreft heeft verzoeker oa een klapkooi en slagnet nog gekregen van zijn vader (+1962) In casu is de ernst van de feiten dan ook onredelijk zwaar gewogen zodat een substantiele vermindering van de boete zich opdringt. (verzoeker verwijst naar een gelijkaardig arrest dd. 12.03.2014 MHHC 14/18 VK waarbij de boete tot 750e herleid werd voor veel ergere feiten (oa. 111 illegale vogels) Verzoeker vraagt dan ook beleefd dat de opgelegde boete substantieel verminderd zou worden. …” Beoordeling door het College 1. In haar verzoekschrift bepleit de verzoekende partij een ‘substantiële vermindering’ van de alternatieve bestuurlijke geldboete. Zij acht zich ‘enorm zwaar gestraft’ en stelt dat de ernst van de feiten ‘onredelijk zwaar’ werd gewogen. De kritiek in het verzoekschrift kan enkel maar worden begrepen als het verwijt dat de verwerende partij artikel 16.4.4 en artikel 16.4.29 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepaling inzake milieubeleid (vervolgens: DABM) heeft geschonden.
MHHC - 6
Op grond van artikel 16.4.4 DABM mag er geen kennelijke wanverhouding bestaan tussen de feiten die aan de bestuurlijke geldboete ten grondslag liggen, en de boete die wegens die feiten wordt opgelegd. Artikel 16.4.29 DABM verplicht de verwerende partij om de hoogte van de geldboete op onder meer de ernst van het milieumisdrijf af te stemmen. De verwerende partij beschikt over een discretionaire bevoegdheid om de ernst van de feiten te beoordelen. Er kan maar tot een schending van artikel 16.4.4. en artikel 16.4.29 DABM worden besloten als de verzoekende partij aantoont dat de verwerende partij het gewicht van de beboete feiten kennelijk onredelijk heeft beoordeeld. 2. De verwerende partij kwalificeert de vastgestelde feiten als een milieumisdrijf volgens artikel 16.1.2, 2° DABM, meer bepaald als een schending van artikel 10, §1, eerste lid, 2°, artikel 12, en artikel 16, §1 en §3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer (vervolgens: Soortenbesluit). Het PV tot vaststelling van de feiten waarvoor de verzoekende partij werd beboet, heeft op grond van artikel 16.3.25, eerste lid DABM bewijswaarde tot het tegendeel is bewezen. Het PV vermeldt dat er bij de verzoekende partij 21 vogels werden aangetroffen die tot soorten behoren waarvan het Soortenbesluit de vangst of het onder zich hebben verbiedt. Uit het PV blijkt ook dat de verzoekende partij zelf twee van die vogels voortijdig had vrijgelaten ‘omdat ze toch niet geringd zijn’. De loutere beweringen van de verzoekende partij dat er minstens zeven vogels legaal geringd waren, dat het dus niet correct is te stellen dat er 21 illegale vogels waren en dat het er hoogstens twaalf of dertien waren, vormen geen begin van weerlegging van de bijzondere bewijswaarde van het PV. De bewering dat de verbalisant zou hebben gezegd dat de distelvink niet hoefde te worden vrijgelaten, vindt evenmin steun in het PV. Die vrijblijvende beweringen van de verzoekende partij kunnen dan ook geen vermindering van de geldboete rechtvaardigen. De verzoekende partij stelt voorts dat, wat de door het Soortenbesluit verboden materialen betreft, zij de klapkooi en het slagnet nog van haar in 1962 overleden vader heeft gekregen. De relevantie daarvan legt de verzoekende partij niet uit. Die bewering strookt ook niet met de in het PV opgenomen verklaring van de verzoekende partij dat zij die verboden materialen maar ‘in de afgelopen week aangeboden kreeg’. De verzoekende partij verwijst tot slot zonder meer naar het arrest MHHC-14/18-VK van 12 maart 2014 van het Milieuhandhavingscollege waarbij ‘voor veel ergere feiten’ de boete tot 750 euro werd herleid. Het bedrag van 750 euro in die zaak stond voor de boete zonder de opdeciemen. Vermeerderd met de opdeciemen, ging het om een finale geldboete van 4.125 euro, daar waar de verzoekende partij een geldboete van 1.314 euro, opdeciemen inbegrepen, opgelegd krijgt. Alleen al om die reden schiet de vergelijking met het geciteerde arrest tekort als kritiek op de beoordeling van de ernst van de feiten in de bestreden beslissing. 3. Uit wat voorafgaat, blijkt dat de verzoekende partij niet aantoont dat de ernst van de feiten in de bestreden beslissing onredelijk zwaar werd beoordeeld. De bezwaren worden verworpen.
MHHC - 7
OM DEZE REDENEN BESLIST HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE 1.
Het beroep is ontvankelijk en ongegrond.
2.
De behandeling van het beroep heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is.
Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare zitting op 21 januari 2016, door het Milieuhandhavingscollege, vierde kamer, samengesteld uit:
Marc VAN ASCH,
voorzitter
Geert DE WOLF,
bestuursrechter
Pascal LOUAGE,
bestuursrechter met bijstand van
Xavier VERCAEMER,
hoofdgriffier
De hoofdgriffier,
De voorzitter
Xavier VERCAEMER
Marc VAN ASCH
MHHC - 8