Met het oog op een veilig en correct gebruik van dit apparaat dient u de veiligheidsinformatie in deze handleiding te lezen voordat u het apparaat gebruikt.
Over de handleiding Deze Laser MFP-gebruikershandleiding bevat informatie die u nodig hebt om het apparaat in gebruik te nemen en de meegeleverde software te installeren. De handleiding bevat verder gedetailleerde informatie over het gebruik van het apparaat als printer, scanner, kopieermachine en faxapparaat, over het onderhoud en over de manier waarop problemen met het apparaat kunnen worden opgelost. In deze gebruikershandleiding leest u hoe u een USB-flashdrive in combinatie met uw apparaat gebruikt om documenten te scannen en op te slaan en om documenten af te drukken die op de USB-flashdrive zijn opgeslagen. In deze handleiding vindt u tevens een basisbeschrijving van de multifunctionele toepassing SmarThru. Met SmarThru kunt u afbeeldingen scannen en bewerken, en scannen om te kopiëren. Met SmarThru kunt u ook gescande afbeeldingen openen op de computer en vervolgens e-mailen.
De inhoud van deze handleiding kan worden gewijzigd zonder voorafgaande kennisgeving. De onderneming is in geen geval aansprakelijk voor directe, indirecte, incidentele of gevolgschade als gevolg van de hantering of het gebruik van het apparaat. Copyright© 2005. • Centronics is een handelsmerk van Centronics Data Computer Corporation. • IBM en IBM PC zijn handelsmerken van International Business Machines Corporation. • PCL en PCL 6 zijn handelsmerken van Hewlett-Packard. • Microsoft, Windows, Windows 98, Windows Me, Windows 2000, Windows NT 4.0 en Windows XP zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. • TrueType is een handelsmerk van Apple Computer, Inc. • Adobe®, Adobe PhotoDeluxe en Adobe Photoshop zijn gedeponeerde handelsmerken van Adobe Systems Incorporated. • Alle andere merk- of productnamen zijn handelsmerken van hun respectieve bedrijven of organisaties.
i
Veiligheidsinformatie Neem bij het gebruik van dit apparaat altijd de volgende veiligheidsmaatregelen in acht.
Veiligheid tijdens gebruik In deze handleiding worden de volgende belangrijke symbolen gebruikt: WAARSCHUWING: Wijst op een mogelijk gevaarlijke situatie die kan leiden tot de dood of ernstige verwondingen indien de aanwijzingen niet worden gevolgd. VOORZICHTIG: Wijst op een mogelijk gevaarlijke situatie die kan leiden tot lichte of minder ernstige verwondingen of materiële schade indien de aanwijzingen niet worden gevolgd.
WAARSCHUWING: • Steek het netsnoer rechtstreeks in een stopcontact en gebruik nooit een verlengsnoer. • Trek de netstekker uit (door aan de stekker en niet aan het snoer te trekken) als het netsnoer of de stekker slijtage of beschadigingen vertonen. • Om gevaarlijke elektrische schokken of blootstelling aan laserstraling te vermijden, mag u geen andere kleppen of schroeven verwijderen dan deze die in de handleiding zijn vermeld. • In de volgende gevallen dient u de stroom uit te schakelen en de netstekker uit te trekken (door aan de stekker en niet aan het snoer te trekken): •U hebt iets gemorst in het apparaat. •U vermoedt dat het apparaat moet worden gecontroleerd of hersteld. •De externe behuizing van het apparaat is beschadigd. • Verbrand geen gemorste of gebruikte toner. Tonerstof kan ontbranden als het wordt blootgesteld aan een open vlam. • U kunt gebruikte tonercassettes afgeven bij onze erkende dealers. • Werp de houder met gebruikte toner weg volgens de lokale voorschriften. • Zorg dat zich geen ontvlambare vloeistoffen, gassen en spuitbussen bevinden in nabijheid van het apparaat. Dit kan brand of een elektrische schok tot gevolg hebben.
ii
VOORZICHTIG: • Bescherm het apparaat tegen vocht of nat weer, zoals regen en sneeuw. • Trek de netstekker uit het stopcontact voordat u het apparaat verplaatst. Tijdens het verplaatsen van het apparaat moet u erop letten dat het netsnoer niet wordt beschadigd als het onder het apparaat terechtkomt. • Trek altijd aan de stekker en nooit aan het snoer als u de netstekker uit het stopcontact wilt trekken. • Let op dat paperclips, nietjes of andere kleine metalen voorwerpen niet in het apparaat vallen. • Bewaar (gebruikte of niet-gebruikte) toner en de tonerfles buiten het bereik van kinderen. • Let op dat u zich niet snijdt aan scherpe randen wanneer u het apparaat opent om vastgelopen papier of originelen te verwijderen. • Om milieuredenen mag u het apparaat of de gebruikte tonercassettes niet weggooien met het huisafval. U kunt deze afgeven bij een erkende dealer. • De binnenkant van het apparaat kan zeer heet zijn. Raak geen onderdelen aan die zijn voorzien van het etiket oplopen.
(heet oppervlak). Doet u dit wel, dan kunt u verwondingen
Voeding Het stopcontact moet zich in de buurt van het apparaat bevinden en moet gemakkelijk toegankelijk zijn.
Veiligheid inzake ozonproductie Dit apparaat genereert ozon tijdens gebruik. Normaal is de hoeveelheid ozon veilig voor de gebruiker. Ventileer de ruimte als u ozon ruikt.
Voor fax of telefoon Als u uw telefoonapparaat gebruikt, moeten deze basisveiligheidsmaatregelen altijd in acht worden genomen om het risico van brand, elektrische schokken en lichamelijk letsel te verminderen. Gebruik dit apparaat niet in de buurt van water (bijv. vlakbij een badkuip, wasbekken of aanrecht, in een vochtige kelder of naast een zwembad). Gebruik geen telefoon tijdens een onweer. Er bestaat dan enige kans op elektrische schokken ten gevolge van blikseminslag. Gebruik geen telefoon in de buurt van een gaslek om het lek te melden. Gebruik alleen een telefoonsnoer met een doorsnede van 26 AWG of hoger. BEWAAR DEZE INSTRUCTIES
Laserveiligheid: Dit apparaat wordt beschouwd als een laserapparaat van klasse 1. Het bevat een AlGaAslaserdiode met een vermogen van 5 milliwatt en een golflengte van 770 - 795 nanometer. Het volgende label bevindt zich aan de achterkant van het apparaat.
Voorzichtig Als u het apparaat niet bedient zoals beschreven in deze handleiding, of als u wijzigingen aanbrengt aan het apparaat, kan dit leiden tot blootstelling aan gevaarlijke straling.
iii
Voor Noord-Amerika CDRH-voorschriften Deze apparatuur vervult de vereisten van 21 CFR subhoofdstuk J voor laserproducten van klasse 1. Het bevat een AlGaAs-laserdiode met een vermogen van 5 milliwatt en een golflengte van 770 - 795 nanometer. Deze apparatuur zendt geen gevaarlijke straling uit aangezien de straal volledig wordt afgeschermd tijdens elk gebruik en onderhoud door de klant. Waarschuwing Als u het apparaat niet bedient zoals beschreven in deze handleiding, of als u wijzigingen aanbrengt aan het apparaat, kan dit leiden tot blootstelling aan gevaarlijke straling.
iv
Verklaring van overeenstemming Mededeling voor gebruikers in landen van de Europese Economische Ruimte Dit product is in overeenstemming met de essentiële vereisten en bepalingen van Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 inzake radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit. Mededeling voor gebruikers die toegang hebben tot een analoog openbaar telefoonnet in landen van de Europese Economische Ruimte Dit apparaat is ontworpen om een verbinding te kunnen maken met analoge openbare telefoonnetten in alle landen van de Europese Economische Ruimte. De compatibiliteit met lokale openbare telefoonnetten is afhankelijk van software-instellingen. Neem contact op met uw servicevertegenwoordiger als u dit apparaat naar een ander land verhuist. In geval van problemen neemt u in eerste instantie contact op met uw servicevertegenwoordiger. Aficio FX200/DSm520pf/AC120/Aficio FX200L/DSm520pfl/AC120L : de CE-verklaring van overeenstemming is beschikbaar op het Internet op de volgende URL: http://www.ricoh.co.jp/fax/ce_doc IS 2020S : de CE-verklaring van overeenstemming is beschikbaar op het Internet op de volgende URL: http://www.dankainternational.com/fax
Correcte afvoer van dit product (elektrisch en elektronisch afvalmateriaal) (Van toepassing in de Europese Unie en andere Europese landen met gescheiden inzamelingssystemen) Deze markering op het product of de bijbehorende documentatie geeft aan dat het product aan het einde van de gebruiksduur niet mag worden afgevoerd met ander huishoudelijk afval. Voorkom mogelijke milieuverontreiniging of gezondheidsriciso’s als gevolg van ongecontroleerde afvoer van afval en scheid dit product van andere soorten afval en lever het in bij een recyclingstation zodat de grondstoffen kunnen worden hergebruikt. Huishoudelijke gebruikers kunnen contact opnemen met de winkel waar ze dit product hebben gekocht, of met de lokale overheid voor meer informatie over de wijze en locatie waar ze dit product milieuveilig kunnen laten recyclen. Zakelijke gebruikers kunnen contact opnemen met hun leverancier en de voorwaarden in het koopcontract raadplegen. Dit product moet gescheiden van ander bedrijfsafval worden afgevoerd.
v
Positie van labels met de tekst WAARSCHUWING en VOORZICHTIG Dit apparaat is voorzien van labels voor WAARSCHUWING en VOORZICHTIG op de hieronder afgebeelde plaatsen. In het belang van de veiligheid dient u de aanwijzingen te volgen en het apparaat te hanteren zoals aangegeven.
* Dit label wordt aangebracht op delen die heet kunnen worden. Let erop dat u deze delen niet aanraakt.
In overeenstemming met IEC 60417 gebruikt dit apparaat de volgende symbolen voor de hoofdstroomschakelaar:
betekent STROOM AAN. betekent STROOM UIT.
vi
MEDEDELING Mededeling voor gebruikers in de Verenigde Staten van Amerika
Mededeling: Dit apparaat is getest en voldoet aan de limieten voor digitale apparaten van klasse B, zoals deze zijn vastgelegd in Deel 15 van de FCC-regels en -vereisten. Deze limieten zijn vastgesteld om een redelijke bescherming te bieden tegen schadelijke interferentie in de woonomgeving. Dit apparaat genereert, gebruikt en straalt mogelijk radiofrequentie-energie uit en kan, indien het niet overeenkomstig de aanwijzingen wordt geïnstalleerd en gebruikt, voor radiocommunicatie schadelijke interferentie veroorzaken. Er kan niet worden gegarandeerd dat bij een bepaalde installatie geen interferentie optreedt. Als dit apparaat schadelijke interferentie veroorzaakt voor radio- of televisieontvangst, wat u kunt controleren door het apparaat in en uit te schakelen, kunt u de interferentie trachten te elimineren via een of meer van de volgende stappen: • kies een andere richting voor de ontvangstantenne of verplaats de antenne; • vergroot de afstand tussen het apparaat en de ontvanger; • sluit het apparaat aan op een andere lichtnetgroep dan het toestel waarvan de ontvangst wordt gestoord; • Roep de hulp in van de verkoper of een ervaren radio-/tv-technicus.
Let op
Wijzigingen of aanpassingen die niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd door de partij die verantwoordelijk is voor de naleving van de toepasselijke voorschriften, kunnen ertoe leiden dat de gebruiker niet langer de toestemming heeft om het apparaat te gebruiken.
Mededeling over de ‘Telephone Consumer Protection Act’ (alleen van kracht in de VS) Volgens de ‘Telephone Consumer Protection Act’ van 1991 is het wettelijk verboden om een bericht te verzenden via een computer of ander elektronisch apparaat, inclusief faxapparaten, tenzij in de bovenmarge of ondermarge van elke verzonden pagina of op de eerste pagina van het verzonden bericht duidelijk de volgende informatie wordt vermeld: de datum en het tijdstip van verzending, een identificatie van het bedrijf, de entiteit of het individu dat/die het bericht verzendt, en het telefoonnummer van het apparaat, het bedrijf, de entiteit of het individu dat/die het bericht verzendt. (Het opgegeven telefoonnummer mag geen 900-nummer zijn of een ander nummer waarvoor hogere communicatiekosten moeten worden betaald dan voor lokale of interlokale gesprekken.) Zie ‘Apparaat-id instellen’ in deze handleiding als u deze informatie in uw faxapparaat wilt programmeren. Voer de beschreven stappen uit om de bedrijfsnaam en het telefoonnummer voor dit toestel of het bedrijf in te voeren. Deze informatie wordt samen met uw document verzonden door de functie FAXKOP. Vergeet niet om naast deze informatie ook de datum en de tijd in het apparaat te programmeren.
vii
USA
FCC-vereisten 1.Dit apparaat is in overeenstemming met Deel 68 van de FCC-regels en -vereisten die werden aangenomen door de ACTA. Op dit apparaat bevindt zich een label dat naast andere informatie ook een product-id bevat in de indeling US:AAAEQ##TXXXXX. Dit nummer moet op verzoek worden meegedeeld aan de telefoonmaatschappij. 2.Dit apparaat gebruikt de RJ11C USOC-aansluiting. 3.De stekker en aansluiting waarmee dit apparaat wordt aangesloten op het lokale stroom- en telefoonnet moeten voldoen aan Deel 68 van de FCC-regels en -vereisten die zijn aangenomen door de ACTA. Dit apparaat wordt geleverd met een telefoonsnoer en een modulaire stekker conform de voorschriften. Het apparaat is ontworpen om te worden aangesloten op een compatibele modulaire aansluiting die eveneens conform de voorschriften is. Zie de installatieaanwijzingen voor meer informatie. 4.Het REN (Ringer Equivalence Number) wordt gebruikt om te bepalen hoeveel apparaten mogen worden aangesloten op een telefoonlijn. Als het aantal REN’s op een telefoonlijn te groot is, is het mogelijk dat de apparaten niet overgaan wanneer een oproep binnenkomt. In de meeste, maar niet alle regio’s, mag het totale aantal REN’s niet groter zijn dan vijf (5,0). Neem contact op met de lokale telefoonmaatschappij als u zeker wilt zijn van het aantal apparaten dat mag worden aangesloten op een lijn, zoals bepaald door het totale aantal REN’s. Het REN voor dit product is deel van de product-id met de notatie US:AAAEQ##TXXXXX. De cijfers die worden voorgesteld door ## vormen het REN zonder decimaalteken (bijv. 03 is een REN van 0,3). 5.Als het apparaat schade aan het telefoonnet veroorzaakt, zal de telefoonmaatschappij u vooraf waarschuwen dat het mogelijk nodig is om de dienstverlening tijdelijk stop te zetten. Indien een voorafgaande kennisgeving praktisch gezien niet haalbaar is, zal de telefoonmaatschappij de klant zo snel mogelijk waarschuwen. Men zal u ook meedelen dat u het recht hebt om een klacht in te dienen bij de FCC indien u van mening bent dat dit nodig is. 6.De telefoonmaatschappij kan haar faciliteiten, apparatuur, operaties of procedures wijzigen, wat een invloed kan hebben op de werking van het apparaat. Als dit gebeurt, zal de telefoonmaatschappij u vooraf informeren zodat u de nodige aanpassingen kunt uitvoeren om te vermijden dat de dienstverlening wordt onderbroken. 7.Als u problemen ondervindt met dit apparaat en u het wilt laten herstellen, of als u informatie wenst over de garantie, neemt u contact op met de afdeling Ondersteuning van Ricoh (in de VS te bereiken op het gratis nummer 1-800-FASTFIX). Als het apparaat schade aan het telefoonnet veroorzaakt, kan de telefoonmaatschappij u vragen om het apparaat los te koppelen tot het probleem verholpen is. 8.In geval van problemen met de werking van het apparaat (vastlopen van documenten en kopieën, communicatiefouten) raadpleegt u het deel Problemen oplossen in deze handleiding. 9.Voor aansluitingen op een ‘party line‘-service gelden staatstarieven. Neem contact op met de ‘State Public Utility Commission‘, ‘Public Service Commission‘ of ‘Corporation Commission‘ voor informatie.
ALS U NOODNUMMERS PROGRAMMEERT EN/OF EEN NOODNUMMER KIEST OM TE TESTEN: 1.Blijf aan de lijn en leg kort uit waarom u belt voordat u ophangt. 2.Doe dit tijdens de daluren (bijv. ‘s morgens vroeg of ‘s avonds laat).
viii
CANADA
Het Ringer Equivalence Number is een indicatie van het maximum aantal apparaten dat mag worden aangesloten op een telefooninterface. U kunt een willekeurige combinatie van apparaten aansluiten op een telefooninterface mits de som van de REN’s van alle apparaten niet groter is dan 5. Dit product voldoet aan de geldende technische specificaties van Industry Canada. Opmerking: Dit digitale apparaat van klasse B is in overeenstemming met ‘Canadian ICES-003‘.
ix
x
INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1:
INLEIDING
Bijzondere functies ................................................................ Plaats van de onderdelen ........................................................ Voorkant ........................................................................ Achterkant ...................................................................... Functies bedieningspaneel .................................................
Hoofdstuk 2:
1.2 1.4 1.4 1.5 1.6
AAN DE SLAG
Uitpakken ............................................................................. 2.2 Geschikte plaats kiezen .................................................... 2.4 Tonercassette plaatsen ........................................................... 2.5 Papier laden .......................................................................... 2.7 Aansluiten .......................................................................... 2.11 Apparaat aanzetten .............................................................. 2.15 De taal van het display wijzigen ............................................. Apparaat-ID instellen ........................................................... Tekens invoeren met de cijfertoetsen ............................... De datum en tijd instellen ..................................................... De kloknotatie instellen ..................................................
2.16 2.17 2.18 2.20 2.21
Papierformaat en -type instellen ............................................ Geluid instellen ................................................................... Luidspreker, beltoon, toetstoon en waarschuwingstoon ....... Luidsprekervolume ......................................................... Spaarstanden ...................................................................... Energiebesparende modus .............................................. Spaarstand van de scannerlamp ......................................
2.21 2.22 2.22 2.23 2.24 2.24 2.24
Info over de software ........................................................... 2.26 Functies van het printerstuurprogramma ........................... 2.27 De software onder Windows installeren ................................... Systeemeisen ................................................................ Software installeren voor afdrukken via een lokale printer ... Software installeren voor afdrukken via een netwerk .......... SmarThru 4 installeren ...................................................
2.28 2.28 2.29 2.34 2.42
Software herstellen .............................................................. Software verwijderen ........................................................... Installatie van MFP-stuurprogramma ongedaan maken ....... De installatie van SmarThru ongedaan maken ................... Het stuurprogramma van de netwerkscanner verwijderen ... Het programma Set IP .......................................................... Het programma Set IP installeren .................................... Het programma Set IP gebruiken .....................................
2.44 2.45 2.45 2.46 2.46 2.47 2.47 2.48
Het hulpprogramma Printerinstellingen gebruiken .................... 2.49
xi
Hoofdstuk 3:
PAPIER
Afdrukmateriaal kiezen ........................................................... 3.2 Papiersoort, invoerbronnen en capaciteit ............................. 3.2 Richtlijnen voor papier en speciaal afdrukmateriaal ............... 3.3 Papier laden .......................................................................... In de standaardlade ......................................................... In de multifunctionele lade ................................................ Papier vel voor vel invoeren ..............................................
3.4 3.4 3.6 3.8
Uitvoer kiezen ..................................................................... 3.10 Afdrukken via de vooruitvoer (bedrukte zijde omlaag) ........ 3.10 Afdrukken via de achteruitvoer (bedrukte zijde omhoog) ..... 3.11
Hoofdstuk 4:
AFDRUKTAKEN
Documenten afdrukken onder Windows .................................... 4.2 Afdruktaak annuleren ....................................................... 4.3 Printerinstellingen .................................................................. 4.4 Het tabblad Lay-out ......................................................... 4.5 Tabblad Papier ................................................................ 4.6 Tabblad Grafisch .............................................................. 4.8 Tabblad Extra ................................................................ 4.10 Het tabblad Info ............................................................ 4.11 Tabblad Printer .............................................................. 4.11 Favorieten .................................................................... 4.12 De Help-functie ............................................................. 4.12 Verschillende pagina’s afdrukken op één vel papier .................. 4.13 Posters afdrukken ................................................................ 4.14 Document aan een geselecteerd papierformaat aanpassen ........ 4.16 Documenten vergroot of verkleind afdrukken .......................... 4.17 Watermerk afdrukken .......................................................... Bestaand watermerk gebruiken ........................................ Nieuw watermerk maken ................................................ Watermerk bewerken ..................................................... Watermerk verwijderen .................................................. Overlay afdrukken ............................................................... Wat is een overlay? ........................................................ Een nieuwe overlay aanmaken ......................................... Een overlay gebruiken .................................................... Overlay verwijderen .......................................................
Hoofdstuk 5:
4.18 4.18 4.19 4.20 4.20 4.21 4.21 4.21 4.23 4.24
KOPIËREN
Papier laden om te kopiëren .................................................... 5.2 De papierlade selecteren ........................................................ 5.2 Een document voorbereiden .................................................... 5.3 Kopiëren vanaf de glasplaat .................................................... 5.4 Kopiëren via de automatische documentinvoer .......................... 5.5 Kopieerinstellingen wijzigen .................................................... 5.7 Tonersterkte ................................................................... 5.7 Origineel type .................................................................. 5.7
xii
Verkleinen/vergroten ........................................................ 5.8 Aantal exemplaren ........................................................... 5.9 Speciale kopieerfuncties ......................................................... 5.9 Klonen ......................................................................... 5.10 Kopie invoegen .............................................................. 5.10 Automatisch aanpassen .................................................. 5.11 Tweezijdig kopiëren ....................................................... 5.11 2/4 op 1 vel .................................................................. 5.12 Poster .......................................................................... 5.13 Standaardkopieerinstellingen wijzigen .................................... 5.14 Time-out instellen ................................................................ 5.15
Hoofdstuk 6:
SCANNEN
Basisinformatie over scannen .................................................. 6.2 Scannen van het bedieningspaneel naar een toepassing .............. 6.3 Scannen met SmarThru .......................................................... 6.4 Helpaanwijzingen op het scherm ........................................ 6.6 Scannen via het WIA-stuurprogramma ..................................... 6.7 Scannen naar een USB-flashdrive ............................................ 6.8 Scannen met Netwerkscanbeheer ............................................ 6.9 Over Netwerkscanbeheer .................................................. 6.9 De optie Netwerkscanbeheer instellen ................................. 6.9 Scannen met Netwerkscanbeheer ..................................... 6.10 Time-out voor Netwerkscanbeheer instellen ....................... 6.11 Scannen met Netwerkscanbeheer gebruiken ............................ Een scanner toevoegen ................................................... Een scanner verwijderen ................................................. Eigenschappen instellen .................................................. Scannen met Netwerkscanbeheer ..................................... Pictogrammen voor de scanner ........................................
Hoofdstuk 7:
6.12 6.12 6.14 6.14 6.17 6.17
FAXEN
De faxinstellingen wijzigen ...................................................... 7.2 Beschikbare faxinstellingen ..................................................... 7.3 Een document plaatsen .......................................................... 7.6 De papierlade selecteren ........................................................ 7.9 De documentresolutie aanpassen ............................................. 7.9 Een fax automatisch verzenden ............................................. 7.11 Een fax handmatig verzenden ............................................... 7.12 Het laatst gekozen nummer opnieuw kiezen ............................ 7.12 Verzendbevestiging .............................................................. 7.13 Automatisch opnieuw kiezen ................................................. 7.13 Informatie over ontvangstmodi .............................................. 7.14 Papier plaatsen voor het ontvangen van faxen ......................... 7.15 Automatisch ontvangen in de Fax-modus ................................ 7.15 Handmatig ontvangen in de Tel-modus ................................... 7.15 Automatisch ontvangen in de Ant/Fax-modus .......................... 7.16
xiii
Handmatige ontvangst met een extra telefoontoestel ............... 7.16 Faxen ontvangen in de DRPD-modus ...................................... 7.17 Faxberichten ontvangen in het geheugen ................................ Directkiesnummers .............................................................. Een directkiesnummer opslaan ........................................ Een fax verzenden via een directkiesnummer .................... Snelkiesnummers ................................................................ Een snelkiesnummer opslaan ........................................... Een fax verzenden via een snelkiesnummer .......................
7.18 7.19 7.19 7.20 7.21 7.21 7.22
Groepsnummers .................................................................. Een groepsnummer instellen ........................................... Groepsnummers bewerken .............................................. Een fax verzenden via een groepsnummer (verzending naar meerdere nummers) .............................. Een nummer in het geheugen zoeken ..................................... Van A tot Z zoeken in het geheugen ................................. Zoeken naar een specifieke beginletter ............................. Een telefoonlijst afdrukken ....................................................
7.23 7.23 7.24 7.25 7.26 7.26 7.26 7.27
Faxen rondzenden ............................................................... 7.28 Een uitgestelde fax verzenden ............................................... 7.29 Een prioritair faxbericht verzenden ......................................... 7.31 Documenten toevoegen aan een uitgesteld faxbericht ............... 7.32 Een uitgestelde fax annuleren ............................................... 7.33 De veilige-ontvangstmodus gebruiken .................................... 7.34 Rapporten afdrukken ............................................................ Geavanceerde faxinstellingen gebruiken ................................. Instellingen wijzigen ....................................................... Geavanceerde faxinstellingen ..........................................
Hoofdstuk 8:
7.35 7.37 7.37 7.38
ONDERHOUD
Geheugen wissen ................................................................... 8.2 Het apparaat reinigen ............................................................. Buitenkant reinigen .......................................................... Binnenkant reinigen ......................................................... De scanner reinigen .........................................................
8.3 8.3 8.3 8.5
Tonercassette onderhouden .................................................... 8.6 Toner opnieuw verdelen .................................................... 8.7 De tonercassette vervangen .............................................. 8.8 De tonermelding instellen ............................................... 8.10 Drum reinigen ............................................................... 8.11 Het bericht ‘Toner op’ negeren ......................................... 8.12 E-mailmeldingen instellen ..................................................... 8.13 Het tabblad Apparaat Instellingen .................................... 8.13 Contactgegevens instellen ............................................... 8.16
xiv
Hoofdstuk 9:
PROBLEMEN OPLOSSEN
Vastgelopen documenten verwijderen ....................................... Papierstoring in het invoergedeelte ..................................... Papierstoring in het uitvoergedeelte ................................... Document vastgelopen bij de rol ........................................
9.2 9.2 9.3 9.4
Papierstoringen verhelpen ....................................................... 9.5 In lade 1 ......................................................................... 9.5 In de optionele lade 2 ....................................................... 9.6 In het fixeergebied of rond de tonercassette ........................ 9.7 In het papieruitvoergebied ................................................ 9.9 In de multifunctionele lade .............................................. 9.10 Tips om papierstoringen te vermijden ............................... 9.11 Foutmeldingen oplossen ....................................................... 9.12 Overige problemen oplossen ................................................. Papierinvoerproblemen ................................................... Afdrukproblemen ........................................................... Afdrukkwaliteitsproblemen .............................................. Kopieerproblemen .......................................................... Scanproblemen .............................................................. Faxproblemen ............................................................... Afdrukproblemen in netwerk oplossen .................................... Algemene problemen ...................................................... Problemen met Windows ................................................. Problemen met Network Scan ..........................................
Hoofdstuk 10:
9.16 9.16 9.17 9.19 9.24 9.25 9.26 9.28 9.28 9.29 9.29
USB-FLASHDRIVE
Over USB-flashdrives ........................................................... 10.2 Een USB-flashdrive installeren ............................................... 10.2 Scannen naar een USB-flashdrive .......................................... 10.3 Scannen met de standaardinstellingen .............................. 10.3 Scannen met uw eigen instellingen ................................... 10.4 De USB-flashdrive beheren ................................................... 10.6 De standaardinstellingen wijzigen .................................... 10.6 Een afbeeldingsbestand verwijderen ................................. 10.7 De USB-flashdrive formatteren ........................................ 10.8 De USB-geheugenstatus weergeven ................................. 10.9 Afdrukken vanaf de USB-flashdrive ....................................... 10.10 Een back-up maken van de gegevens .................................... 10.11
Bijlage A:
UW APPARAAT GEBRUIKEN IN EEN NETWERK Een lokaal gedeeld apparaat instellen ....................................... Onder Windows 98/Me ...................................................... Onder Windows NT 4.0/2000/XP ........................................ Een netwerkapparaat instellen ................................................. Netwerkparameters configureren via het bedieningspaneel ....
A.2 A.2 A.3 A.4 A.4
xv
Bijlage B:
APPARAATOPTIES INSTALLEREN
DIMM-geheugen installeren ..................................................... B.2 Printergeheugen verwijderen ............................................. B.4 Een optionele lade installeren .................................................. B.5 Lade 2 instellen in de printereigenschappen ......................... B.7
Bijlage C:
SPECIFICATIES Algemene specificaties ........................................................... C.2 Specificaties scanner en copier ................................................ C.3 Specificaties van de printer ..................................................... C.4 Specificaties van de fax ......................................................... Papierspecificaties ................................................................. Overzicht ........................................................................ Ondersteunde papierformaten ........................................... Richtlijnen voor het gebruik van papier ............................... Papierspecificaties ............................................................ Papieruitvoercapaciteit ..................................................... Omgeving voor opslaan van papier .....................................
xvi
C.5 C.6 C.6 C.7 C.8 C.9 C.9 C.9
1
INLEIDING
Gefeliciteerd met de aankoop van dit multifunctionele apparaat. Met dit apparaat kunt u afdrukken, kopiëren, scannen en faxen! In dit hoofdstuk treft u de volgende onderwerpen aan: • Bijzondere functies • Plaats van de onderdelen
Bijzondere functies Uw nieuwe apparaat beschikt over bijzondere functies die de afdrukkwaliteit verhogen. U kunt: Afdrukken met een hoge snelheid en uitstekende kwaliteit • U kunt afdrukken op maximaal 1200 dpi. Zie pagina 4.8. • Uw printer drukt papier van A4-formaat en Letter-formaat af met een snelheid van respectievelijk 20 of 22 ppm (pagina’s per minuut).
Verschillende papiersoorten verwerken • De multifunctionele lade kan worden gebruikt voor papier met briefhoofd, enveloppen, etiketten, transparanten, aangepaste papierformaten, briefkaarten en zwaar papier. De multifunctionele lade voor 50 vellen kan worden gebruikt voor gewoon papier. • De standaardlade voor 250 vellen (lade 1) en de optionele lade voor 250 vellen (lade 2) kunnen worden gebruikt voor papier van A4- of Letter-formaat. Professionele documenten maken • Watermerken afdrukken. U kunt uw documenten aanpassen met woorden zoals Vertrouwelijk. Zie pagina 4.18. • Posters afdrukken. De tekst en afbeeldingen op elke pagina van uw document worden vergroot en afgedrukt op verschillende vellen die u kunt samenvoegen tot een poster. Zie pagina 4.14. Tijd en geld besparen • U kunt meerdere pagina’s op één vel afdrukken om papier te besparen. • U kunt voorbedrukte formulieren en briefhoofden gebruiken op gewoon papier. Zie “Overlay afdrukken” op pagina 4.21 • Deze printer bespaart stroom door het stroomverbruik aanzienlijk te verlagen wanneer er niet wordt afgedrukt.
1.2 INLEIDING
• Internationaal ENERGY STAR®-programma voor kantoorapparatuur Het internationale ENERGY STAR®-programma voor kantoorapparatuur moedigt energiebesparing aan door energiezuinige computers en andere kantoorapparatuur te bevorderen. Het programma steunt de ontwikkeling en verspreiding van producten die uitgerust zijn met energiebesparingsfuncties. Het is een open programma waaraan fabrikanten op vrijwillige basis deelnemen. Het programma richt zich op producten zoals computers, beeldschermen, printers, faxapparaten, kopieermachines, scanners en multifunctionele apparaten. Energy Star-standaarden en -logo's zijn internationaal uniform. De printercapaciteit vergroten • Deze printer heeft een geheugen van 32 MB, dat kan worden uitgebreid tot 160 MB. • U kunt uw printer uitbreiden met een optionele lade voor 250 vellen. Dankzij deze lade hoeft u minder vaak papier bij te vullen. • Via een netwerkinterface kunt u afdrukken in een netwerk. Afdrukken onder verschillende besturingssystemen • U kunt afdrukken onder Windows 98/Me/NT 4.0/2000/XP. • Uw printer wordt geleverd met zowel een USB- als een parallelle interface. De parallelle poort is niet in alle landen beschikbaar. • U kunt ook een netwerkinterface gebruiken. Gebruik een USB-flashdrive Als u in het bezit bent van een USB-flashdrive, kunt u deze op verschillende manieren gebruiken.. • U kunt op dit apparaat documenten scannen en deze op de USB-flashdrive opslaan. • U kunt gegevens die op de USB-flashdrive zijn opgeslagen rechtstreeks op dit apparaat afdrukken. • U kunt de USB-flashdrive vanaf dit apparaat beheren. • U kunt een back-up maken van gegevens en de backupbestanden terugzetten in het geheugen van dit apparaat.
INLEIDING
1.3
1
Plaats van de onderdelen Hieronder ziet u waar de belangrijkste onderdelen van het apparaat zich bevinden:
Voorkant Documentgeleiders Automatische documentinvoer (ADF)
Documentinvoerlade
Documentklep
Documentuitvoerlade
Poort voor USB-flashdrive
Glasplaat Bedieningspaneel
Uitvoerlade voorzijde (bedrukte kant omlaag) Voorklep Tonercassette
Papieruitvoer uitbreiding
Papierniveau-indicatie
Papierlade (lade 1) Multifunctionele lade
1.4 INLEIDING
Optionele papierlade (lade 2)
Achterkant
1
Achterklep
Klep moederbord
Netwerkpoort
Uitvoer achterzijde (bedrukte kant omhoog)
Parallelle aansluiting
Aan/Uit-schakelaar USB-aansluiting Netsnoeraansluiting
Lijnaansluiting Aansluiting EXT
Aansluiting kabel lade 2
INLEIDING
1.5
Functies bedieningspaneel
1
Veelgekozen faxnummers opslaan en kiezen door slechts enkele toetsen in te drukken. Snelkiesnummers toekennen aan de cijfers 21 tot en met 40.
2 S C A N N E N
Een lijst met pc-programma’s weergeven waarnaar een afbeelding kan worden gescand. Maak deze scanlijst met het hulpprogramma Printerinstellingen dat bij dit apparaat wordt geleverd. U kunt tevens documenten scannen en opslaan op de USB-flashdrive en opgeslagen documenten beheren als de flashdrive op de USB-poort van het apparaat is aangesloten. Zie Hoofdstuk 10, Een USB-flashdrive installeren. Helderheid instellen voor de documenten van de huidige kopieeropdracht.
3 K O P I Ë R E N
Hiermee selecteert u het documenttype voor de huidige kopieertaak. Hiermee kunt u het aantal kopieën selecteren. Hiermee kunt u speciale kopieerfuncties kiezen, zoals Klonen, Set samenstellen, Automatisch passend maken, Dubbelzijdig, Meerdere pagina’s per vel (2 of 4) en Poster. Hiermee maakt u een kopie kleiner of groter dan het origineel.
4
Hier ziet u de status van het apparaat en eventuele aanwijzingen tijdens het gebruik. Gaat aan als de tonercassette leeg is.
5
1.6 INLEIDING
Bladeren door de opties van het geselecteerde menuonderdeel.
1
Hiermee bevestigt u het op het display geselecteerde item. Hiermee activeert u de menumodus en bladert u door de beschikbare menu’s.
5
Hiermee keert u terug naar het hoogste menuniveau. Hiermee onderbreekt u een bewerking. In de stand-bymodus kunt u hiermee de kopieeropties (zoals de helderheid, het type document, het kopieerformaat en het aantal exemplaren) wissen/annuleren. Hiermee start u een taak.
6
Hiermee kiest u een nummer of voert u alfanumerieke tekens in. Hiermee kunt u een faxnummer invoeren, en de geheugenstatus en faxontvangstmodus weergeven. Hiermee kunt u de resolutie van de documenten voor de huidige faxtaak aanpassen.
7 F A X E N
Hiermee kunt u een fax verzenden naar verschillende nummers. Hiermee kunt u vaak gebruikte faxnummers opslaan onder een snelkiesnummer of groepsnummer van 1 of 2 cijfers, zodat u deze faxnummers snel kunt kiezen. U kunt de opgeslagen nummers hiermee ook bewerken. Hiermee kunt u de telefoonlijst van het apparaat afdrukken. Hiermee kiest u het laatste nummer opnieuw (stand-bymodus), of voegt u een pauze in een faxnummer in (bewerkingsmodus). Hiermee opent u de telefoonlijn.
8
Hiermee kunt u bestanden die op een USBflashdrive zijn opgeslagen rechtstreeks afdrukken als de flashdrive op de USB-poort aan de voorzijde van het apparaat is aangesloten. INLEIDING
1.7
AANTEKENINGEN
1.8 INLEIDING
2
AAN
DE SLAG
In dit hoofdstuk wordt stap voor stap uitgelegd hoe u het apparaat kunt installeren. In dit hoofdstuk treft u de volgende onderwerpen aan: • Het apparaat instellen Uitpakken Tonercassette plaatsen Papier laden Aansluiten Apparaat aanzetten
• Apparaat instellen De taal van het display wijzigen Apparaat-ID instellen De datum en tijd instellen Papierformaat en -type instellen Geluid instellen Spaarstanden
• Software installeren Info over de software De software onder Windows installeren Software herstellen Software verwijderen Het programma Set IP Het hulpprogramma Printerinstellingen gebruiken
Het apparaat instellen Uitpakken 1 Haal het apparaat en alle accessoires uit de doos. Controleer of de volgende items aanwezig zijn:
Tonercassette (beginvoorraad)
Netsnoer*
Beknopte installatiehandleiding
Handleiding voor het bedieningspaneel
Cd-rom**
Merkplaatje***
Telefoonsnoer* (alleen voor Noord-Amerika en China)
Veiligheidsinformatie
*Mogelijk zien het netsnoer en het telefoonsnoer er anders uit dan op de afbeelding . Dit is afhankelijk van het land waar u het apparaat hebt gekocht. **Op de cd-rom staan de printerstuurprogramma’s, de scannerstuurprogramma’s, de tools Set IP en Printer Settings, de software SmarThru, de handleiding en het programma Adobe Acrobat Reader. ***Is in sommige regio’s mogelijk al op het apparaat aangebracht.
N.B. • Onderdelen kunnen per land verschillen. • Gebruik het telefoonsnoer dat bij uw apparaat is geleverd. Als u toch een telefoonsnoer van een andere leverancier wilt gebruiken, mag de dikte van dit snoer maximaal AWG #26 bedragen. • Steek het netsnoer alleen in een geaard stopcontact.
2.2 AAN
DE SLAG
2 Verwijder zorgvuldig alle verpakkingstape van de voorkant, achterkant en zijkanten van het apparaat.
2 Tape
3 Trek voorzichtig aan het scanvergrendelingslabel totdat het loskomt uit het apparaat. De scanvergrendelingsschakelaar beweegt hierdoor automatisch naar de VOORSTE (ontgrendelde) stand.
Scanvergrendelingslabel
OPMERKING: Als u het apparaat verplaatst of langere tijd niet meer denkt te zullen gebruiken, beweegt u de vergrendelingsschakelaar op de aangegeven manier naar de ACHTERSTE (vergrendelde) stand. Pas nadat de schakelaar weer is ontgrendeld, kunt u documenten scannen of kopiëren.
AAN
DE SLAG
2.3
Geschikte plaats kiezen Kies een vlakke, stabiele ondergrond met voldoende ruimte voor luchtcirculatie. Zorg ervoor dat u kleppen en laden gemakkelijk kunt openen. Plaats de printer niet in direct zonlicht of vlakbij een warmte- of koudebron zoals een kachel, CV-radiator, airco of luchtverfrisser. Plaats de printer niet op de rand van een bureau of tafel!
Vrije ruimte • Voorkant: 482,6 mm (voldoende ruimte om de papierlade te kunnen verwijderen) • Achterkant: 100 mm (voldoende ruimte voor ventilatie) • Rechts: 100 mm • Links: 100 mm (voldoende ruimte voor ventilatie)
2.4 AAN
DE SLAG
Tonercassette plaatsen 1 Open de klep aan de voorkant.
2
2 Haal de tonercassette (beginvoorraad) uit de verpakking. Schud de cassette voorzichtig vijf of zes keer om de toner te verdelen.
Door goed te schudden haalt u de meeste afdrukken uit de cassette. NB: • Krijgt u per ongeluk toner op uw kleding, veeg dit dan af met een droge doek en was de kleding in koud water. Was het niet met warm water, want dan zal de toner zich vastzetten in de stof. • Om beschadiging te vermijden, mag u de tonercassette niet langer dan enkele minuten blootstellen aan licht. Bedek de cassette met een blad papier als u deze meer dan enkele minuten in het licht laat liggen. • Raak de groene onderkant van de tonercassette niet aan. Gebruik de hendel op de cassette en vermijd zo dat u dit gebied aanraakt.
AAN
DE SLAG
2.5
3 Houd de cassette vast aan de handgreep. Breng de cassette langzaam aan in de opening van de machine. De nokken aan de zijkanten van de cassette en de bijbehorende groeven in het apparaat voeren de cassette naar de juiste positie totdat deze volledig op haar plaats klikt.
Groef Nok
4 Sluit de klep aan de voorkant. Controleer of de klep goed dichtzit.
OPMERKING: Als u tekst afdrukt met een dekking van 5% kunt u ongeveer 5.000 of 3.500 pagina’s afdrukken met een tonercassette. (3.500 pagina’s voor de startcassette die bij het apparaat wordt geleverd).
2.6 AAN
DE SLAG
Papier laden De papierlade kan maximaal 250 vellen gewoon papier van 75 g/m² bevatten. Zo doet u een stapeltje papier in het apparaat:
1 Open de papierlade en verwijder deze uit de printer.
2 Waaier het papier uit om vellen die aan elkaar zitten los te maken. Maak er vervolgens op een vlakke ondergrond een rechte stapel van.
3 Plaats de stapel in de papierlade. De zijde waarop u wilt afdrukken komt omlaag te liggen.
OPMERKING: Als u een ander papierformaat wilt aanbrengen, moet u de papiergeleiders aanpassen. Voor details, zie pagina 2.9. AAN
DE SLAG
2.7
2
4 Let op de papierlimietmarkering aan beide binnenzijden van de lade. Als u teveel papier in het magazijn doet, kan het papier vastlopen.
5 Plaats de papierlade en schuif deze terug in de printer.
OPMERKING: nadat u papier in de lade hebt geplaatst, moet u het apparaat instellen op het desbetreffende papiertype en -formaat. Zie pagina 2.21 voor kopiëren en faxen, of pagina 4.6 voor afdrukken vanaf een computer. Afdrukinstellingen die via het printerstuurprogramma zijn ingesteld, krijgen voorrang op de instellingen via het bedieningspaneel.
2.8 AAN
DE SLAG
De maat van het papier in de lade wijzigen Als u extra lang papier in het magazijn laadt, bijvoorbeeld van het formaat Legal, moet u de lengtegeleider op de papierlengte instellen.
1 Druk op de vergrendeling van de papierlengtegeleider om deze te ontgrendelen en schuif de geleider volledig uit zodat de volledige lengte van de papierlade kan worden gebruikt.
2 Knijp nadat u het papier in de lade hebt aangebracht de lengtegeleider in en schuif deze terug tot de stapel papier net wordt aangeraakt.
Stel bij papierformaten die kleiner dan Letter zijn de voorste papierlengtegeleider zo in dat deze de stapel papier net aanraakt.
AAN
DE SLAG
2.9
2
3 Knijp de breedtegeleider in zoals wordt aangegeven in de afbeelding en schuif deze tegen de stapel papier aan totdat de zijkant van de stapel net wordt aangeraakt.
N.B. • Zorg ervoor dat de breedtegeleider niet zo strak tegen het afdrukmateriaal aan zit dat het bol gaat staan. • Als u de breedtegeleider niet aanpast, kan het papier vastlopen.
2.10 AAN
DE SLAG
Aansluiten 1 Steek het ene uiteinde van het telefoonsnoer in de stekkerbus LINE op het apparaat en het andere uiteinde in de wandstekkerbus.
Naar de stekkerbus in de wand
Als u het apparaat wilt gebruiken om zowel faxberichten als telefoongesprekken te ontvangen, moet u een telefoon en/of een antwoordapparaat aansluiten.
AAN
DE SLAG
2.11
2
OPMERKING: As u in het Verenigd Koninkrijk een driedraadse telefoon of een driedraads antwoordapparaat (shuntdraad, oudere apparatuur) aansluit op de EXT-aansluiting van het apparaat, zal de externe apparatuur niet rinkelen wanneer een oproep binnenkomt, omdat het apparaat is ontworpen om te werken met de nieuwste technologie. Om deze incompatibiliteit te vermijden, gebruikt u een tweedraadse telefoon of een tweedraads antwoordapparaat (nieuwere apparatuur).
2.12 AAN
DE SLAG
2 Sluit een USB-kabel aan op de USB-connector van het apparaat.
2
Naar de USB-poort van uw computer
Als u het apparaat met de parallelle aansluiting van de computer wilt verbinden, hebt u een IEEE 1284 parallelle printerkabel nodig (niet meegeleverd). Druk de metalen klemmetjes in de groeven op de kabelstekker.
Naar de parallelle poort
N.B. • U hoeft maar één van de bovenvermelde kabels aan te sluiten. Gebruik de parallelle kabel en de USB-kabel niet tegelijkertijd. • Als u een USB-kabel gebruikt, moet u werken met Windows 98/ Me/2000/XP.
AAN
DE SLAG
2.13
Als u een netwerkkabel wilt gebruiken, steekt u een uiteinde van de ethernetkabel (UTP-kabel met RJ.45-stekker) in de poort voor het ethernetnetwerk op het apparaat en het andere uiteinde in een netwerk-LAN-aansluiting.
Naar de netwerk-LAN-aansluiting
OPMERKING: U kunt de netwerkparameters configureren via het bedieningspaneel; zie pagina A.4.
2.14 AAN
DE SLAG
Apparaat aanzetten 1 Sluit het netsnoer aan op de netspanningsaansluiting aan de achterkant van het apparaat en steek de stekker in een geaard stopcontact.
2 Druk op de aan/uit-schakelaar om het apparaat aan te zetten. De melding ‘Opwarmen... even geduld aub’ verschijnt in het display.
Naar een stopcontact
Zie voor informatie over het instellen van een andere taal voor het display pagina 2.16. WAARSCHUWING: tijdens het gebruik kan het fixeergebied in het apparaat zeer heet worden. Zorg dat u uw vingers niet brandt wanneer u in dit gedeelte bezig bent.
AAN
DE SLAG
2.15
2
Apparaat instellen De taal van het display wijzigen De in het display gebruikte taal kunt u als volgt wijzigen:
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘App. instellen’ verschijnt.
2 Druk op
of tot op de onderste regel van het display ‘Taal’ verschijnt.
3 Druk op Enter. De huidige instelling verschijnt op de onderste regel van het display.
4 Druk op
of
tot de gewenste taal op het display
verschijnt.
5 Druk op Enter om de selectie op te slaan. 6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus.
2.16 AAN
DE SLAG
Apparaat-ID instellen In sommige landen bent u wettelijk verplicht om op iedere uitgaande fax uw faxnummer te vermelden. De apparaat-id omvat uw telefoonnummer en (bedrijfs)naam, en wordt afgedrukt bovenaan op elke pagina die u faxt.
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘App. instellen’ verschijnt. De eerste menuoptie ‘Id apparaat’ verschijnt op de onderste regel.
2 Druk op Enter. In het display wordt u gevraagd om het faxnummer in te voeren. Als er al een nummer is ingesteld, wordt dit weergegeven.
3 Voer uw faxnummer in met de cijfertoetsen. OPMERKING: als u een verkeerd cijfer intoetst, drukt u op het laatste cijfer te verwijderen.
om
4 Druk op Enter als het nummer in het display correct is. U wordt gevraagd om een ID in te voeren.
5 Geef uw (bedrijfs)naam in met de cijfertoetsen. U kunt met de cijfertoetsen alfanumerieke tekens invoeren en u kunt speciale tekens invoeren door op 0 te drukken. Zie voor informatie over het invoeren van alfanumerieke tekens met de cijfertoetsen “Tekens invoeren met de cijfertoetsen” op pagina 2.18. Als u een paar keer na elkaar hetzelfde teken wilt invoeren (bijv. FF, AA, 777), toetst u het eerste teken in, verplaatst u de cursor met de toets naar rechts en voert u het volgende teken in. Als u een spatie wilt invoegen in de naam, drukt u op de cursor een plaats te laten overslaan.
om
6 Druk op Enter als de naam in het display correct is. 7 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus.
AAN
DE SLAG
2.17
2
Tekens invoeren met de cijfertoetsen Het komt uiteraard nogal eens voor dat u namen en nummers wilt invoeren, bijvoorbeeld uw (bedrijfs)naam en faxnummer wanneer u het apparaat instelt. Als u snelkiesnummers of groepsnummers van 1, 2 of 3 cijfers opslaat, kunt u ook de bijbehorende namen invoeren. Om alfanumerieke tekens in te voeren, gaat u als volgt te werk:
1 Als u gevraagd wordt om een letter in te voeren, zoekt u de toets met het gewenste teken. Druk een aantal keren op deze toets tot het gewenste teken in het display verschijnt. Voorbeeld: voor de letter O, drukt u een paar keer op 6 (de toets met het label ‘MNO’). Elke keer dat u op 6 drukt, verschijnt op het display een andere letter: M, N, O en tot slot 6. U kunt ook speciale tekens invoeren (spatie, plusteken, enz.). Zie voor meer informatie “Letters en cijfers op de toetsen” op pagina 2.19.
2 Als u nog meer letters wilt invoeren, herhaalt u stap 1. Als de volgende letter op dezelfde toets staat, verplaatst u de cursor met de toets naar rechts en drukt u op de toets met de gewenste letter. De cursor gaat naar rechts en het volgende teken verschijnt in het display. Als u een spatie wilt invoeren, drukt u tweemaal op 1.
3 Als u klaar bent met het invoeren van letters, drukt u op Enter.
2.18 AAN
DE SLAG
Letters en cijfers op de toetsen Toets
Toegewezen cijfers, letters of tekens
1
1
Spatie
2
A
B
C
2
3
D
E
F
3
4
G
H
I
4
5
J
K
L
5
6
M
N
O
6
7
P
Q
R
S
8
T
U
V
8
9
W
X
Y
Z
0
+
-
,
.
2
7
9 ? /
*
#
&
0
Cijfers of namen wijzigen Als u een verkeerd teken hebt ingevoerd in een nummer of een naam, drukt u op om het laatste teken te verwijderen. Voer vervolgens het juiste cijfer of de juiste letter in.
Een pauze invoegen Bij sommige telefooncentrales moet u eerst een toegangscode (bijvoorbeeld een 9) intoetsen en vervolgens wachten tot u een tweede kiestoon hoort. In dergelijke gevallen moet u een pauze invoegen in het telefoonnummer. U kunt een pauze vastleggen wanneer u directkiesnummers of snelkiesnummers instelt. Om een pauze in te voegen, drukt u op Opn./Pauze tijdens het invoeren van het telefoonnummer. In het display wordt de pauze aangegeven door ‘−’.
AAN
DE SLAG
2.19
De datum en tijd instellen De huidige datum en tijd worden weergegeven op het display wanneer het apparaat stand-by staat. Bij dit apparaat worden de datum en tijd afgedrukt op al uw faxberichten. OPMERKING: als de stroomtoevoer naar het apparaat wordt onderbroken, moet u de datum en tijd opnieuw instellen zodra de stroomtoevoer weer is hersteld.
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘App. instellen’ verschijnt.
2 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Datum en Tijd’ verschijnt en druk vervolgens op Enter.
3 Voer de juiste tijd en datum in met de cijfertoetsen. Maand Dag Jaar Uur
= = = =
01 ~ 12 01 ~ 31 vier cijfers vereist 01 ~ 12 (12-uursnotatie) 00 ~ 23 (24-uursnotatie) = 00 ~ 59
Minuut
OPMERKING: de datumnotatie verschilt van land tot land. U kunt ook de pijltoetsen ( of ) gebruiken om de cursor te verplaatsen naar het cijfer dat u wilt veranderen, om vervolgens een nieuw cijfer in te voeren.
4 Om ‘VM’ of ‘NM’ te selecteren voor de 12-uursnotatie, drukt u op
of
of een cijfertoets.
Als de cursor niet onder de AM- of PM-indicator staat, kunt u de cursor onmiddellijk naar de indicator verplaatsen door op of te drukken. U kunt de klok ook instellen op de 24-uursnotatie. 01:00 PM wordt dan weergegeven als 13:00. Voor details, zie pagina 2.21.
5 Als de tijd en datum in het display correct zijn, drukt u op Enter. Als u een verkeerd cijfer invoert, hoort u een pieptoon en gaat het apparaat niet naar de volgende stap. Als dit gebeurt, voert u gewoon het juiste cijfer opnieuw in. 2.20 AAN
DE SLAG
De kloknotatie instellen U kunt uw apparaat zo instellen dat de tijd wordt weergegeven in de 12-uursnotatie of de 24-uursnotatie.
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘App. instellen’ verschijnt.
2 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Klok instellen’ verschijnt en druk op Enter. De ingestelde notatie wordt weergegeven.
3 Druk op
of om de andere notatie te selecteren en druk vervolgens op Enter om uw keuze op te slaan.
4 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus.
Papierformaat en -type instellen Nadat u papier in de papierlade, de standaardpapierlade 1, de multifunctionele lade of de optionele lade 2 hebt gedaan, moet u het papierformaat en -type instellen met de toetsen van het bedieningspaneel. Deze instellingen hebben betrekking op de kopieer- en faxmodus. Als u afdrukt vanaf een computer, selecteert u het papierformaat en -type in het desbetreffende programma.
1 Druk op Menu. Op de bovenste regel van het display verschijnt ‘Papier inst.’.
2 Druk op
of tot ‘Papierformaat’ op de onderste regel verschijnt en druk vervolgens op Enter om naar de menuoptie te gaan. De eerste menuoptie (‘Invoer’) wordt weergegeven op de onderste regel. Als de optionele lade 2 is geïnstalleerd, verschijnt ‘Grootte lade 1’ op de onderste regel.
3 Blader met de pijltoetsen ( of ) naar de papierlade die u wilt gebruiken, en druk op Enter.
4 Blader met de pijltoetsen ( of ) naar het papierformaat dat u gebruikt, en druk op Enter om het op te slaan.
5 Druk op Hoogste Niv.. AAN
DE SLAG
2.21
2
6 Blader met
naar ‘Papiersoort’ en druk op Enter om toegang te krijgen tot de menuoptie.
7 Blader met de pijltoetsen ( of ) naar het papiertype dat u gebruikt, en druk op Enter om het op te slaan.
8 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus.
Geluid instellen U kunt de volgende geluidsinstellingen aanpassen: • Luidspreker: u kunt de geluiden van de telefoonlijn via de luidspreker (bijv. de kiestoon of faxtoon) in- of uitschakelen. Als deze optie is ingesteld op ‘Com’, blijft de luidspreker ingeschakeld tot er een verbinding is met het andere apparaat. • Belvolume: u kunt het belvolume aanpassen. • Toetstoon: als deze optie is ingesteld op ‘Aan’, hoort u een toon telkens wanneer u op een toets drukt. • Alarmtoon: u kunt de waarschuwingstoon in- of uitschakelen. Als deze optie is ingesteld op ‘Aan’, hoort u een waarschuwingstoon wanneer er een fout optreedt of wanneer een faxverbinding wordt beëindigd. • Met de toets Hand. Kiezen kunt u het volume aanpassen.
Luidspreker, beltoon, toetstoon en waarschuwingstoon 1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘Geluid/Volume’ verschijnt.
2 Druk op
of om door de opties te bladeren. Druk op Enter als de gewenste geluidsinstelling verschijnt.
3 Druk op
of om de gewenste status of het gewenste volume weer te geven voor de geselecteerde optie. De selectie verschijnt op de onderste regel van het display. Voor het volume van de beltoon kunt u Uit, Lg, Mid en Hoog selecteren. De instelling Uit betekent dat de beltoon is uitgeschakeld. Het apparaat werkt normaal, ook als de beltoon uitgeschakeld is.
2.22 AAN
DE SLAG
4 Druk op Enter om de gekozen optie vast te leggen. Hierna verschijnt de volgende geluidsoptie.
5 Herhaal indien nodig de stappen 2 tot en met 4. 6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus.
Luidsprekervolume 1 Druk op Hand. Kiezen. U hoort een kiestoon uit de luidspreker.
2 Druk op
of tot het gewenste volume is bereikt. In het display wordt het huidige volume weergegeven.
3 Druk op Hand. Kiezen om de wijziging op te slaan en terug te keren naar de stand-bymodus. OPMERKING: u kunt het volume van de luidspreker alleen wijzigen als de telefoonlijn is aangesloten.
AAN
DE SLAG
2.23
2
Spaarstanden Energiebesparende modus Als u de energiebesparende modus inschakelt, gebruikt het apparaat minder energie zolang er geen gebruik van wordt gemaakt. U kunt deze stand inschakelen en aangeven hoe lang het apparaat na afloop van een afdrukopdracht moet wachten voor het zijn energiegebruik verlaagt.
1 Druk op Menu tot App. instellen verschijnt op de bovenste regel van het display.
2 Druk op
of tot op de onderste regel van het display ‘Slaapstand’ verschijnt. Druk op Enter.
3 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Aan’ verschijnt en druk vervolgens op Enter.
Als u ‘Uit’ kiest, wordt de energiebesparende modus uitgeschakeld.
4 Druk op
of
tot de gewenste tijdinstelling verschijnt.
U kunt kiezen tussen 5, 10, 15, 30 en 45 (minuten).
5 Druk op Enter om de selectie op te slaan. 6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus.
Spaarstand van de scannerlamp Met deze spaarstand verlengt u de levensduur van de scannerlamp. De lamp van de scanner onder de glasplaat gaat automatisch uit wanneer deze niet in gebruik is. Zo verbruikt u minder stroom en gaat de lamp langer mee. Als u een scantaak start, gaat de lamp automatisch aan na een korte opwarmtijd. U kunt instellen hoe lang het apparaat na afloop van een scantaak moet wachten voordat de energiebesparende modus wordt geactiveerd.
1 Druk op Menu tot App. instellen verschijnt op de bovenste regel van het display.
2 Druk op
of tot op de onderste regel van het display ‘En.besp. scan.’ verschijnt. Druk op Enter.
2.24 AAN
DE SLAG
3 Druk op
of tot op de onderste regel de gewenste tijdinstelling verschijnt. U kunt kiezen tussen 0.5, 1, 4, 8 en 12 (uur).
4 Druk op Enter om de selectie op te slaan. 5 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus.
AAN
DE SLAG
2.25
2
Software installeren Info over de software U installeert de printersoftware vanaf de meegeleverde cd-rom nadat u het apparaat hebt geïnstalleerd en op de computer hebt aangesloten. Verder bevat de cd-rom de volgende software:
Programma’s voor Windows Om het apparaat onder Windows als printer of scanner te kunnen gebruiken, moet u het MFP-stuurprogramma installeren. U kunt de volgende onderdelen allemaal of selectief installeren: • Printerstuurprogramma: gebruik dit stuurprogramma om de functies van uw printer ten volle te kunnen benutten. • Scannerstuurprogramma: een TWAIN- en Windows Image Acquisition (WIA)-stuurprogramma voor het scannen van documenten op uw apparaat. • Hulpprogramma Printerinstellingen: dit programma wordt automatisch geïnstalleerd wanneer u het MFP-stuurprogramma installeert. Dit venster bevat de volgende tabbladen: Scaninstellingen, Telefoonlijst, Printer en Firmware updaten. Zie pagina 2.49 voor informatie over het gebruik van het programma. • Netwerkscanbeheer: uw apparaat gebruikt het programma Netwerkscanbeheer om afbeeldingen te scannen. Zie pagina 6.12 voor informatie over het gebruik van het programma. • Set IP: het programma Set IP detecteert printers in hetzelfde netwerk en geeft informatie over het netwerk weer. Bovendien kunt u met deze toepassing de netwerkinstellingen van het apparaat configureren. U kunt dit programma alleen gebruiken als het TCP/IP-protocol is geïnstalleerd op uw PC. • Multi Direct Print Type S IPP-poort: de Multi Direct Print Type S IPP-poort is een systeemcomponent waarmee u vanuit Windows-toepassingen op met IPP (Internet Printing Protocol) 1.1 compatibele printers kunt afdrukken. • SmarThru: dit is een pakket Windows-hulpprogramma’s voor dit multifunctionele apparaat. Hiermee kunt u gescande afbeeldingen op veel manieren bewerken met behulp van een krachtig programma en de afbeelding per e-mail verzenden. U kunt ook een ander beeldbewerkingsprogramma vanuit SmarThru openen, zoals Adobe PhotoShop, als u dit hebt geïnstalleerd. Raadpleeg de helpaanwijzingen op het scherm van het bijgeleverde SmarThru-programma voor meer informatie. 2.26 AAN
DE SLAG
Functies van het printerstuurprogramma De stuurprogramma’s van uw printer ondersteunen de volgende standaardfuncties: • papierinvoer selecteren;
2
• papierformaat, afdrukstand en mediatype; • aantal exemplaren; • inkt besparen; • afdrukkwaliteit selecteren; • meer pagina’s per vel; • afdruk aanpassen aan papierformaat; • verkleinen/vergroten; • andere lade voor eerste pagina; • watermerk; • overlay; • optie TrueType-lettertypen.
AAN
DE SLAG
2.27
De software onder Windows installeren Systeemeisen Voordat u begint, moet u controleren of de computer aan de minimale eisen voldoet. Onderdeel Besturingssysteem
Processor:
Intern geheugen
Vrije schijfruimte Internet Explorer
Vereist
Aanbevolen
Windows 98/Me/NT 4.0/2000/XP Windows 98/Me/ NT 4.0/2000
Pentium II 400 MHz of hoger
Pentium III 933 MHz
Windows XP
Pentium III 933 MHz of hoger
Pentium IV 1 GHz
Windows 98/Me/ NT 4.0/2000
Min. 64 MB
128 MB
Windows XP
Min. 128 MB
256 MB
Windows 98/Me/ NT 4.0/2000
Min. 300 MB
1 GB
Windows XP
Min. 1 GB
5 GB
5.0 of hoger
5.5
N.B. • Onder Windows NT 4.0/2000/XP moet de software worden geïnstalleerd door de systeembeheerder (administrator). • Het printerstuurprogramma ondersteunt Windows 95 niet.
2.28 AAN
DE SLAG
Software installeren voor afdrukken via een lokale printer Een lokale printer is een printer die direct op uw computer aangesloten is met een printerkabel, bijvoorbeeld een USBof parallelle kabel. Als uw printer op een netwerk aangesloten is, kunt u deze stap overslaan en overslaan, zie “Software installeren voor afdrukken via een netwerk” op pagina 2.34. U kunt de printersoftware installeren volgens de standaardmethode of de aangepaste methode. N.B. • Als tijdens de installatie het venster ‘Nieuwe hardware gevonden’ verschijnt, sluit u dit of klikt u op Annuleren. • Zorg dat het apparaat aan staat en is aangesloten op de parallelle poort of de USB-poort van de computer voordat u de software installeert. Windows NT 4.0 ondersteunt geen USB-aansluitingen. • Het printerstuurprogramma ondersteunt Windows 95 niet.
Typische installatie voor lokale printer Dit is aanbevolen voor de meeste gebruikers. Alle componenten (stuurprogramma’s voor printer en scanner, hulpprogramma Printerinstellingen) die nodig zijn voor de werking van de printer, worden geïnstalleerd.
1 Zorg ervoor dat de printer aangesloten is op uw computer en aan staat.
2 Plaats de meegeleverde cd-rom in het cd-romstation. Als het goed is, wordt de cd-rom automatisch gestart en verschijnt er een installatievenster. Als het installatievenster niet verschijnt, klikt u op Start en vervolgens op Uitvoeren. Typ X:\setup.exe, waarbij u ‘X’ vervangt door de letter van het cd-romstation, en klik op OK.
AAN
DE SLAG
2.29
2
3 Klik op Volgende. • Selecteer, indien noodzakelijk, een taal in de keuzelijst. • SmarThru installeren: installeert het programma SmarThru. Als u in dit scherm klikt om SmarThru te installeren, zie pagina 2.42. • Gebruikshandleiding weergeven: Hiermee kunt u de Gebruikershandleiding en de Handleiding voor de systeembeheerder bekijken. Als Adobe Acrobat niet is geïnstalleerd op uw computer, klikt u op deze optie om Adobe Acrobat Reader automatisch te installeren.
4 Selecteer Typische installatie voor een lokale printer. Klik op Volgende.
NB: als de printer niet op de computer aangesloten is, verschijnt het volgende venster.
• Nadat u de printer hebt aangesloten, klikt u op Volgende. • Als u de printer op dit moment nog niet wilt aansluiten, klikt u op Volgende en Nee in het volgende scherm. Vervolgens wordt de installatie gestart. Er wordt echter geen testpagina aan het einde afgedrukt.
2.30 AAN
DE SLAG
5 Nadat de installatie voltooid is, verschijnt een venster met de vraag of u een testpagina wilt afdrukken. Als u een testpagina wilt afdrukken, schakelt u het selectievakje in en klikt u op Volgende. Anders klikt u op Volgende en gaat u verder met stap 7.
6 Als de testpagina correct werd afgedrukt, klikt u op Ja. Zo niet, dan klikt u op Nee om de testpagina opnieuw af te drukken.
7 Klik op Voltooien.
OPMERKING: als uw printerstuurprogramma niet goed werkt nadat de setup voltooid is, moet u het printerstuurprogramma opnieuw installeren. Zie “Software herstellen” op pagina 2.44.
Aangepaste installatie voor een lokale printer U kunt zelf onderdelen uitkiezen die geïnstalleerd moeten worden.
1 Zorg ervoor dat de printer aangesloten is op uw computer en aan staat.
2 Plaats de meegeleverde cd-rom in het cd-romstation van uw computer. De cd-rom start automatisch en er wordt een installatievenster getoond.
AAN
DE SLAG
2.31
2
Als het installatievenster niet verschijnt, klikt u op Start en vervolgens op Uitvoeren. Typ X:\setup.exe, waarbij u ‘X’ vervangt door de letter van het cd-romstation, en klik op OK.
3 Klik op Volgende. • Selecteer, indien noodzakelijk, een taal in de keuzelijst. • SmarThru installeren: installeert het programma SmarThru. Als u in dit scherm klikt om SmarThru te installeren, zie pagina 2.42. • Gebruikshandleiding weergeven: Hiermee kunt u de Gebruikershandleiding en de Handleiding voor de systeembeheerder bekijken. Als Adobe Acrobat niet is geïnstalleerd op uw computer, klikt u op deze optie om Adobe Acrobat Reader automatisch te installeren.
4 Selecteer Aangepaste installatie. Klik op Volgende.
2.32 AAN
DE SLAG
5 Selecteer uw lokale printer en klik op Volgende.
2
NB: als de printer niet op de computer aangesloten is, verschijnt het volgende venster.
• Nadat u de printer hebt aangesloten, klikt u op Volgende. • Als u de printer op dit moment nog niet wilt aansluiten, klikt u op Volgende en Nee in het volgende scherm. Vervolgens wordt de installatie gestart. Er wordt echter geen testpagina aan het einde afgedrukt.
AAN
DE SLAG
2.33
6 Selecteer de onderdelen die u wilt installeren en klik op Volgende.
7 Nadat de installatie voltooid is, verschijnt een venster met de vraag of u een testpagina wilt afdrukken. Als u een testpagina wilt afdrukken, schakelt u het selectievakje in en klikt u op Volgende. Anders klikt u op Volgende en slaat u stap 9 over.
8 Als de testpagina correct werd afgedrukt, klikt u op Ja. Zo niet, dan klikt u op Nee om de testpagina opnieuw af te drukken.
9 Klik op Voltooien.
Software installeren voor afdrukken via een netwerk Als u uw printer op een netwerk aansluit, moet u eerst de TCP/ IP-instellingen voor de printer configureren. Nadat u de TCP/IPinstellingen hebt toegewezen en gecontroleerd, kunt u de software op elke computer in het netwerk installeren. U kunt de printersoftware installeren volgens de standaardmethode of de aangepaste methode. 2.34 AAN
DE SLAG
Typische installatie voor een netwerkprinter Dit is aanbevolen voor de meeste gebruikers. Alle componenten (stuurprogramma’s voor printer en scanner, Network Scan, Set IP, Multi Direct Print Type S IPP-poort) die nodig zijn voor de werking van de printer, worden geïnstalleerd. In Windows 98/Me en NT 4.0 wordt Multi Direct Print Type S ook geïnstalleerd als netwerkprinterpoort.
1 Zorg ervoor dat de printer is aangesloten op uw netwerk en aan staat. Zie “Basisinstellingen TCP/IP” op pagina 1-3 van de Handleiding voor de systeembeheerder voor meer informatie over de aansluiting van uw printer op het netwerk.
2 Plaats de meegeleverde cd-rom in het cd-romstation van uw computer. De cd-rom start automatisch en er wordt een installatievenster getoond. Als het installatievenster niet verschijnt, klikt u op Start en vervolgens op Uitvoeren. Typ X:\setup.exe, waarbij u ‘X’ vervangt door de letter van het cd-romstation, en klik op OK.
3 Klik op Volgende. • Selecteer, indien noodzakelijk, een taal in de keuzelijst. • SmarThru installeren: installeert het programma SmarThru. Als u in dit scherm klikt om SmarThru te installeren, zie pagina 2.42. • Gebruikshandleiding weergeven: Hiermee kunt u de Gebruikershandleiding en de Handleiding voor de systeembeheerder bekijken. Als Adobe Acrobat niet is geïnstalleerd op uw computer, klikt u op deze optie om Adobe Acrobat Reader automatisch te installeren.
AAN
DE SLAG
2.35
2
OPMERKING: Als de handleiding niet automatisch verschijnt, ga dan naar het bestand Administrator Guide.pdf op de cd-rom en open dit.
4 Selecteer Typische installatie voor een netwerkprinter. Klik op Volgende.
5 De lijst van beschikbare printers in het netwerk verschijnt. Selecteer de printer die u wilt installeren in de lijst en druk op Volgende.
• Als de printer niet in de lijst voorkomt, klikt u op Bijwerken om de lijst te vernieuwen of selecteert u TCP/IP-poort toevoegen. om uw printer aan het netwerk toe te voegen. Als u de printer aan het netwerk wilt toevoegen, moet u de poortnaam en het IP-adres voor de printer invoeren. • Selecteer Gedeelde printer (UNC) om een gedeelde netwerkprinter (UNC-pad) te vinden en voer de gedeelde naam handmatig in of zoek een gedeelde printer door te klikken op de knop Bladeren.
2.36 AAN
DE SLAG
NB: Klik op de knop IP-adres instellen als u een specifiek IPadres op een specifieke netwerkprinter wilt instellen. Het venster ‘IP-adres instellen’ verschijnt. Ga als volgt werk:
2
a. Selecteer een printer waarop een specifiek IP-adres uit de lijst moet worden ingesteld. b. Configureer handmatig een IP-adres, subnetmasker en gateway voor de printer en klik op Configureren om het specifieke IP-adres voor de netwerkprinter in te stellen. c. Als u wordt gevraagd om uw keuze te bevestigen, klikt u op Ja.
6 Nadat de installatie voltooid is, verschijnt een venster met de vraag of u een testpagina wilt afdrukken. Als u dit wilt, schakelt u het desbetreffende selectievakje in en klikt u op Voltooien. In het andere geval klikt u gewoon op Voltooien.
OPMERKING: als uw printerstuurprogramma niet goed werkt nadat de setup voltooid is, moet u het printerstuurprogramma opnieuw installeren. Zie “Software herstellen” op pagina 2.44.
AAN
DE SLAG
2.37
Aangepaste installatie voor een netwerkprinter U kunt individuele onderdelen selecteren die moeten worden geïnstalleerd en een specifiek IP-adres instellen.
1 Zorg ervoor dat de printer aangesloten is op uw netwerk en aan staat. Zie de Handleiding voor de systeembeheerder voor meer informatie over de aansluiting van uw printer op het netwerk.
2 Plaats de meegeleverde cd-rom in het cd-romstation van uw computer. De cd-rom start automatisch en er wordt een installatievenster getoond. Als het installatievenster niet verschijnt, klikt u op Start en vervolgens op Uitvoeren. Typ X:\setup.exe, waarbij u ‘X’ vervangt door de letter van het cd-romstation, en klik op OK.
3 Klik op Volgende. • Selecteer, indien noodzakelijk, een taal in de keuzelijst. • SmarThru installeren: installeert het programma SmarThru. Als u in dit scherm klikt om SmarThru te installeren, zie pagina 2.42. • Gebruikshandleiding weergeven: Hiermee kunt u de Gebruikershandleiding en de Handleiding voor de systeembeheerder bekijken. Als Adobe Acrobat niet is geïnstalleerd op uw computer, klikt u op deze optie om Adobe Acrobat Reader automatisch te installeren.
2.38 AAN
DE SLAG
4 Selecteer Aangepaste installatie. Klik op Volgende.
2
5 De lijst van beschikbare printers in het netwerk verschijnt.
Selecteer de printer die u wilt installeren in de lijst en druk op Volgende.
• Als de printer niet in de lijst voorkomt, klikt u op Bijwerken om de lijst te vernieuwen of selecteert u TCP/IP-poort toevoegen. om uw printer aan het netwerk toe te voegen. Als u de printer aan het netwerk wilt toevoegen, moet u de poortnaam en het IP-adres voor de printer invoeren. • Selecteer Gedeelde printer (UNC) om een gedeelde netwerkprinter (UNC-pad) te vinden en voer de gedeelde naam handmatig in of zoek een gedeelde printer door te klikken op de knop Bladeren.
AAN
DE SLAG
2.39
NB: Klik op de knop IP-adres instellen als u een specifiek IPadres op een specifieke netwerkprinter wilt instellen. Het venster ‘IP-adres instellen’ verschijnt. Ga als volgt werk:
a. Selecteer een printer waarop een specifiek IP-adres uit de lijst moet worden ingesteld. b. Configureer handmatig een IP-adres, subnetmasker en gateway voor de printer en klik op Configureren om het specifieke IP-adres voor de netwerkprinter in te stellen. c. Als u wordt gevraagd om uw keuze te bevestigen, klikt u op Ja.
6 Selecteer de onderdelen die u wilt installeren en klik op Volgende.
2.40 AAN
DE SLAG
7 Nadat u de onderdelen hebt geselecteerd, verschijnt het volgende venster. U kunt ook de printernaam wijzigen, de printer instellen om te worden gedeeld op het netwerk, de printer instellen als standaardprinter en de poortnaam van elke printer wijzigen. Klik op Volgende.
Selecteer het selectievakje Deze printer instellen op een server om deze software op een server te installeren.
8 Nadat de installatie voltooid is, verschijnt een venster met de vraag of u een testpagina wilt afdrukken. Als u dit wilt, schakelt u het desbetreffende selectievakje in en klikt u op Voltooien. In het andere geval klikt u gewoon op Voltooien.
OPMERKING: als uw printerstuurprogramma niet goed werkt nadat de setup voltooid is, moet u het printerstuurprogramma opnieuw installeren. Zie “Software herstellen” op pagina 2.44.
AAN
DE SLAG
2.41
2
SmarThru 4 installeren 1 Plaats de meegeleverde cd-rom in het cd-romstation van uw computer. De cd-rom start automatisch en er wordt een installatievenster getoond. Als het installatievenster niet verschijnt, klikt u op Start en vervolgens op Uitvoeren. Typ X:\setup.exe, waarbij u ‘X’ vervangt door de letter van het cd-romstation, en klik op OK.
2 Klik op SmarThru installeren. 3 Klik op Volgende. 4 Volg de aanwijzingen op het scherm en klik op Volgende. 5 Klik op Volgende. 6 Selecteer het installatietype en klik op Volgende. U kunt kiezen uit de volgende installatietypes:
• Standaard: het programma installeren met de meest voorkomende opties, aanbevolen voor de meeste gebruikers. 2.42 AAN
DE SLAG
• Aangepast: u kunt de opties kiezen die u wilt installeren. Als u Aangepast kiest, kunt u zelf bepalen welke onderdelen u wilt installeren. Klik op Volgende.
2
• Basisonderdelen van SmarThru: de vier basistoepassingen en belangrijkste diensten van SmarThru gebruiken. • Scanonderdeel: het originele document scannen en opslaan naar een toepassing of map en vervolgens e-mailen of publiceren op een website. • Afbeeldingsonderdeel: afbeeldingen die u hebt opgeslagen, bewerken als een grafisch bestand. • Kopieeronderdeel: kopieën van professionele kwaliteit maken. • Afdrukonderdeel: afbeeldingen die u hebt opgeslagen, afdrukken.
7 Volg de aanwijzingen op het scherm om de installatie te voltooien.
8 Als de installatie is voltooid, klikt u op Voltooien.
AAN
DE SLAG
2.43
Software herstellen Als de installatie is mislukt of als de software niet naar behoren werkt, moet de software worden hersteld. Herstellen betekent niet dat het programma SmarThru fysiek wordt gerepareerd. Het printerstuurprogramma, het scannerstuurprogramma, het hulpprogramma Printerinstellingen en het programma Set IP kunnen worden hersteld.
1 Zet uw computer aan en wacht tot Windows is opgestart. 2 Klik op de knop Start en selecteer Programma’s of Alle programma’s → Type 103 → Onderhoud.
3 Selecteer Herstellen en klik op Volgende. NB: als de printer niet op de computer aangesloten is, verschijnt het volgende venster.
• Nadat u de printer hebt aangesloten, klikt u op Volgende. • Als u de printer op dit moment nog niet wilt aansluiten, klikt u op Volgende en Nee in het volgende scherm. Vervolgens wordt de installatie gestart. Er wordt echter geen testpagina aan het einde afgedrukt.
4 Selecteer de onderdelen die u opnieuw wilt installeren en klik op Volgende. Als u Printerstuurprogramma van Type 103 PCL 6 selecteert, verschijnt een venster met de vraag of u een testpagina wilt afdrukken. Ga als volgt werk: a. Schakel het selectievakje in om een testpagina af te drukken en klik op Volgende. b. Als de testpagina correct werd afgedrukt, klikt u op Ja. Als dat niet het geval is, klikt u op Nee om de pagina opnieuw af te drukken.
5 Nadat de onderdelen opnieuw zijn geïnstalleerd, klikt u op Voltooien.
2.44 AAN
DE SLAG
Software verwijderen U moet de software verwijderen (de installatie ongedaan maken) voordat u een nieuwe versie installeert of als de installatie niet is gelukt. Gebruik UninstallShield van Windows om de desbetreffende onderdelen te verwijderen.
Installatie van MFP-stuurprogramma ongedaan maken 1 Zet uw computer aan en wacht tot Windows is opgestart. 2 Klik op de knop Start en selecteer Programma’s of Alle programma’s → Type 103 → Onderhoud.
3 Selecteer Verwijderen en klik vervolgens op Volgende. Vervolgens verschijnt een lijst van onderdelen. U kunt elk van de onderdelen individueel verwijderen. Als u de installatie van het printerstuurprogramma ongedaan wilt maken, schakelt u het selectievakje Printerstuurprogramma van Type 103 PCL 6 in. Als u de installatie van het scannerstuurprogramma ongedaan wilt maken, schakelt u het selectievakje Scannerstuurprogramma (TWAIN / WIA) in. Als u de installatie van het hulpprogramma Printerinstellingen ongedaan wilt maken, schakelt u het selectievakje Hulpprogramma Printerinstellingen in. Als u de installatie van het programma Set IP ongedaan wilt maken, schakelt u het selectievakje Set IP in.
4 Selecteer de onderdelen die u wilt verwijderen en klik op Volgende.
5 Als u wordt gevraagd om uw keuze te bevestigen, klikt u op Ja. Het door u gekozen stuurprogramma wordt van uw computer verwijderd.
6 Nadat de software verwijderd is, klikt u op Voltooien.
AAN
DE SLAG
2.45
2
De installatie van SmarThru ongedaan maken OPMERKING: Sluit alle toepassingen op de computer voordat u de de-installatie start. Na afloop van de de-installatie is het noodzakelijk om de computer opnieuw op te starten.
1 Selecteer Programma’s in het menu Start. 2 Selecteer SmarThru 4, selecteer vervolgens Uninstall SmarThru 4.
3 Als u wordt gevraagd uw keuze te bevestigen, klikt u op OK. 4 Klik op Voltooien. Mogelijk wordt u gevraagd uw computer opnieuw op te starten. In dit geval moet u de computer afsluiten en opnieuw opstarten. De wijzigingen worden pas van kracht nadat de computer opnieuw is opgestart.
Het stuurprogramma van de netwerkscanner verwijderen 1 Zet uw computer aan en wacht tot Windows is opgestart. 2 Klik op de knop Start en selecteer Programma’s of Alle programma’s → ScanClair Type 103 → Uninstall ScanClair Type 103.
3 Als u wordt gevraagd uw keuze te bevestigen, klikt u op OK. 4 Klik op Voltooien.
2.46 AAN
DE SLAG
Het programma Set IP Het programma Set IP detecteert printers in hetzelfde netwerk en geeft informatie over het netwerk weer. Daarnaast kunt u met deze toepassing de netwerkinstellingen configureren van de printer die beschikt over een eigen netwerkkaart.
Het programma Set IP installeren 1 Plaats de cd-rom in het cd-romstation van uw computer. De installatie start automatisch. Als de cd-rom niet automatisch opstart: Selecteer Uitvoeren in het menu Start, typ X:\setup.exe in het vak Openen (waarbij ‘X’ de letter is van het cd-romstation) en klik op OK.
2 Klik op Volgende. 3 Selecteer Aangepaste installatie of Typische installatie voor een netwerkprinter. Klik op Volgende.
4 Selecteer uw printer en klik op Volgende. NB: als de printer niet op de computer aangesloten is, verschijnt het volgende venster.
• Nadat u de printer hebt aangesloten, klikt u op Volgende. • Als u de printer op dit moment nog niet wilt aansluiten, klikt u op Volgende en Nee in het volgende scherm. Vervolgens wordt de installatie gestart. Er wordt echter geen testpagina aan het einde afgedrukt.
5 Schakel het selectievakje Set IP in en klik op Volgende. AAN
DE SLAG
2.47
2
6 Als de installatie voltooid is, klikt u op Voltooien.
Het programma Set IP gebruiken 1 Klik op de knop Start, selecteer Type 103 in Programma’s, klik vervolgens op Set IP.
2 Klik op of klik op
om een printer in het lokale netwerk te zoeken, en voer het MAC-adres van de printer in.
OPMERKING: Voor de configuratie van het MAC-adres, zie de NETWORK PRINTER CARD TEST PAGE. Voor meer informatie over het afdrukken van de NETWORK PRINTER CARD TEST PAGE, zie “Een netwerkconfiguratiepagina afdrukken” op pagina A.5.
3 Typ het IP-adres, het subnetmasker en de standaardgateway in en klik vervolgens op [Config].
4 Als de configuratie met succes is voltooid, drukt de printer de NETWORK PRINTER CARD TEST PAGE af.
2.48 AAN
DE SLAG
Het hulpprogramma Printerinstellingen gebruiken Met het hulpprogramma Printerinstellingen kunt u vanaf de computer gegevens in de telefoonlijst invoeren en bewerken, en gegevensopties voor het print- en scansysteem instellen. Daarnaast kunt u configureren welk programma wordt opgestart via de knop Scan naar op het bedieningspaneel en kunt u de firmware van het apparaat bijwerken. Wanneer u de software installeert, wordt ook het hulpprogramma Printerinstellingen automatisch geïnstalleerd. Voor meer informatie over de installatie van de software, zie pagina 2.29. Het hulpprogramma Printerinstellingen openen:
1 Zet uw computer aan en wacht tot Windows is opgestart. 2 Klik op de knop Start van Windows. 3 Ga naar Programma’s, selecteer Type 103 en vervolgens Hulpprogramma Printerinstellingen. Het venster Hulpprogramma Printerinstellingen verschijnt.
4 Dit venster bevat de volgende tabbladen: Scaninstellingen, Telefoonlijst, Printer en Firmware updaten. Om het programma af te sluiten, klikt u op de knop Afsluiten onder in het tabblad dat u hebt geopend. Klik voor meer informatie op de knop Help onderaan het tabblad. AAN
DE SLAG
2.49
2
Het tabblad Scaninstellingen Klik op het tabblad Scaninstellingen om de scanbestemmingslijst te configureren die in het display verschijnt als u op het bedieningspaneel op Scan naar drukt. Via de bestemmingenlijst kunt u aangeven naar welk programma u de afbeelding wilt scannen. Ook kunt u de scaninstellingen configureren, zoals het uitvoertype en de resolutie. Selecteer het gewenste programma uit de ‘Beschikbare scanbestemmingen’ en klik op om het aan de ‘Bestemmingenlijst Voorpaneel’ toe te voegen. Klik op als u het geselecteerde programma wilt verwijderen.
Hiermee downloadt u de instellingen van het hulpprogramma Printerinstellingen naar uw apparaat.
Klik hierop om de standaardinstellingen te herstellen.
Het tabblad Telefoonlijst Klik op het tabblad Telefoonlijst als u telefoonnummers wilt toevoegen of wijzigen. Haalt de telefoonnummers op uit het apparaat en geeft deze weer in het hulpprogramma Printerinstellingen. Downloadt de telefoonnummers van het hulpprogramma Printerinstellingen naar het apparaat. Vermeldingen in de telefoonlijst
Hiermee kunt u een geselecteerd telefoonnummer wijzigen in een afzonderlijk venster.
Verwijdert een geselecteerd telefoonnummer.
2.50 AAN
DE SLAG
Biedt u de mogelijkheid om groepsnummers in te stellen. Zie pagina 2.51. Verwijdert alle nummers in de telefoonlijst
Als u op Groep kiezen klikt, verschijnt het volgende venster.
Geeft de telefoonlijstnummers weer die u kunt opnemen in de groep. Nadat u een nummer hebt geselecteerd, klikt u op Toevoegen om het te verplaatsen naar de lijst ‘Opgenomen nummers’.
Geef een naam op voor de groep. Geeft de nummers weer die zijn opgenomen in de groep. Als u een nummer wilt verwijderen, selecteert u het en klikt u op Verwijderen.
Klik om het groepsnummer op te slaan nadat u nummers hebt toegevoegd aan of verwijderd uit de groep.
Het tabblad Printer Klik op het tabblad Printer om de instellingen van het printsysteem te configureren.
Hiermee bepaalt u de standaardafdrukstand op de pagina.
Hiermee stelt u de marges van het afdrukmateriaal in.
Hiermee stelt u de PCLemulatieconfiguratie in. Hiermee downloadt u de instellingen van het hulpprogramma Printerinstellingen naar uw apparaat.
AAN
DE SLAG
2.51
2
Het tabblad Firmware updaten Klik op het tabblad Firmware updaten om de firmware van het apparaat bij te werken. Deze functie mag alleen worden gebruikt door een bevoegde technicus. Raadpleeg voor informatie de leverancier van het apparaat.
2.52 AAN
DE SLAG
3
PAPIER
In dit hoofdstuk vindt u basisinformatie over de manier waarop u afdrukmaterialen voor dit apparaat kiest en in het apparaat aanbrengt. In dit hoofdstuk treft u de volgende onderwerpen aan: • Afdrukmateriaal kiezen • Papier laden • Uitvoer kiezen
Afdrukmateriaal kiezen U kunt afdrukken op verschillende afdrukmaterialen, zoals normaal papier, enveloppen, etiketten, transparanten, enz. Gebruik uitsluitend afdrukmaterialen die voldoen aan de richtlijnen voor dit apparaat. Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6. Gebruik alleen hoogwaardig papier van kopieerkwaliteit om een optimale afdrukkwaliteit te verkrijgen. Houd bij de keuze van het afdrukmateriaal rekening met het volgende: • Gewenst resultaat: het papier dat u kiest, moet geschikt zijn voor het project. • Formaat: u kunt elk papierformaat gebruiken dat gemakkelijk tussen de papiergeleiders van de papierlade past. • Gewicht: de printer ondersteunt de volgende papiergewichten: - bankpostpapier van 60 ~ 90 g/m2 voor de standaardpapierlade (lade 1) en de optionele papierlade (lade 2); - papier van 60 ~ 163 g/m2 voor de multifunctionale lade. • Helderheid: sommige papiersoorten zijn witter dan andere, wat resulteert in scherpere en fraaiere afbeeldingen. • Gladheid van het oppervlak: de gladheid van het papier beïnvloedt hoe scherp de afdruk er uitziet op papier. OPMERKING: als u afdrukmateriaal gebruikt dat niet voldoet aan de specificaties op pagina C.9, kan dit problemen veroorzaken die mogelijk een onderhoudsbeurt vereisen. Dit onderhoud valt niet onder garantie of onderhoudsovereenkomsten.
Papiersoort, invoerbronnen en capaciteit Invoer/capaciteit* Papiersoort Normaal papier
Lade 1
Optionele Multifunctionele lade 2 lade
250
250
50
Enveloppen
-
-
5
Etiketten**
-
-
5
Transparanten**
-
-
5
Kaarten**
-
-
5
* De maximale capaciteit verschilt afhankelijk van het gewicht en de dikte van het afdrukmateriaal en de omgeving. **Als het papier regelmatig vastloopt, probeer het dan vel voor vel te laden via de multifunctionale lade.
3.2 PAPIER
Richtlijnen voor papier en speciaal afdrukmateriaal Houd bij het kiezen en laden van papier, enveloppen of andere speciaal afdrukmateriaal de volgende richtlijnen in gedachten. • Gebruik altijd papier of ander materiaal dat voldoet aan de specificaties in “Papierspecificaties” op pagina C.6. • Als u probeert af te drukken op vochtig, gekruld, verkreukeld of gescheurd papier, kan dit papierstoringen en een slechte afdrukkwaliteit tot gevolg hebben. • Gebruik alleen hoogwaardig papier van kopieerkwaliteit voor een optimale afdrukkwaliteit. • Vermijd papier met reliëf, perforaties of een structuur die te glad of te ruw is. Dit kan papierstoringen veroorzaken. • Bewaar papier in de originele verpakking tot u het gaat gebruiken. Bewaar het op pallets of planken, niet op de vloer. Zet geen zware voorwerpen op het papier, ongeacht of het zich in de verpakking bevindt. Houd papier uit de buurt van vocht en voorkom andere omstandigheden waarin het kan kreuken of krullen. • Bewaar ongebruikte materialen bij een temperatuur tussen de 15 oC en 30 oC. De relatieve luchtvochtigheid moet tussen 10 en 70% liggen. • Gebruik vochtafstotend materiaal, bijvoorbeeld een plastic zak of tas, om te voorkomen dat uw papier verontreinigd raakt door stof of vocht zolang u het niet gebruikt. • Speciaal papier voert u vel voor vel in via de multifunctionele lade om te voorkomen dat het vastloopt. • Gebruik alleen materiaal dat specifiek voor gebruik in laserprinters wordt aanbevolen. • U kunt voorkomen dat speciaal materiaal, zoals transparanten en vellen met etiketten aan elkaar gaan plakken door elk vel te verwijderen zodra het is afgedrukt. • Voor enveloppen: - gebruik alleen goed gevormde enveloppen met scherpe vouwen; - gebruik geen enveloppen met sluitingen en splitpennen; - gebruik geen enveloppen met vensters, gevoerde of zelfklevende enveloppen, of enveloppen met andere synthetische materialen; - gebruik geen enveloppen van slechte kwaliteit of beschadigde exemplaren.
PAPIER
3.3
3
• Voor transparanten: - plaats transparanten op een vlak oppervlak nadat u ze uit het apparaat hebt gehaald; - laat transparanten niet te lang in de papierlade liggen. Er kan zich dan stof of vuil ophopen wat leidt tot vlekken bij het afdrukken; - let op dat u geen vingerafdrukken maakt; - bescherm transparanten na het afdrukken tegen langdurige blootstelling aan zonlicht om vervagen te voorkomen. • Voor etiketten: - controleer of het zelfklevende materiaal bestand is tegen een fixeertemperatuur van 200 oC gedurende 0,1 seconde; - zorg dat er geen zelfklevend materiaal blootligt tussen de etiketten. Hierdoor kunnen de etiketten tijdens het afdrukken losraken en loopt het vel etiketten mogelijk vast. Ook kunnen hierdoor onderdelen van het apparaat beschadigd raken; - laad een vel etiketten niet meer dan één keer in het apparaat. De zelfklevende achterzijde van de etiketten is daar niet op berekend; - gebruik geen etiketten die loslaten van het vel, die gekreukt zijn of die blaasjes of andere beschadigingen vertonen. • Gebruik geen zelfdoorschrijvend papier of calqueerpapier. Bij het gebruik van deze papiersoorten kunnen er chemicaliën vrijkomen en kan het apparaat schade oplopen.
Papier laden In de standaardlade Plaats het afdrukmateriaal dat u voor het merendeel van de afdruktaken gebruikt in de standaardlade. De standaardlade kan maximaal 250 vellen gewoon papier van 75 g/m² bevatten. U kunt een optionele lade kopen (lade 2) en deze onder lade 1 bevestigen om 250 extra vellen papier te kunnen gebruiken. Zie pagina B.5 voor meer informatie over de plaatsing van de optionele tweede lade.
3.4 PAPIER
De papierniveau-indicatie aan de voorkant van de papierlade geeft aan hoeveel papier de lade bevat. Als de lade leeg is, staat de indicatie helemaal onderaan.
Lade vol
3
Papier op
Om papier te laden, trekt u de papierlade open en brengt u het papier met de te bedrukken kant omlaag aan.
Voorbedrukt (brief)papier legt u met de bedrukte kant omlaag in het apparaat. De bovenrand van het vel met het logo moet aan de voorkant van de lade liggen.
Zie “Papier laden” op pagina 2.7 voor meer informatie over het laden van papier in de lade. NB: • Als het papier regelmatig vastloopt, voert u het vel per vel in via de multifunctionele lade. • U kunt maximaal 150 reeds bedrukte vellen papier invoeren. Plaats het papier met de bedrukte zijde boven. De kant die naar de printer gericht is, mag niet gekruld zijn. Bij invoerproblemen draait u het papier 180 graden. NB: de afdrukkwaliteit is hierbij niet gegarandeerd.
PAPIER
3.5
In de multifunctionele lade In de multifunctionale lade kunnen verschillende papiertypen en -formaten worden aangebracht, zoals transparanten, briefkaarten, begeleidende kaarten en enveloppen. Dit is handig als u maar één pagina wilt afdrukken op voorbedrukt of gekleurd papier. U kunt ongeveer 50 vellen normaal papier, 5 enveloppen, 5 transparanten, 5 kaartvellen of 5 etiketvellen tegelijk plaatsen. Om afdrukmateriaal in de multifunctionele lade te plaatsen:
1 Breng de multifunctionele lade naar omlaag en vouw de papiersteun uit zoals weergegeven.
2 Als u papier gebruikt, buigt u de stapel of waaiert u het papier uit om de vellen te scheiden voordat u de stapel in de lade plaatst.
Houd transparanten vast aan de randen en raak de te bedrukken zijde niet aan. Vingerafdrukken kunnen problemen met de afdrukkwaliteit veroorzaken.
3.6 PAPIER
3 Plaats het papier met de te bedrukken zijde naar boven.
3 Een envelop voert u in met de klep omlaag en de plaats voor de postzegel linksboven. NB: • Als eveloppen vastlopen tijdens het afdrukken, vermindert u het aantal enveloppen in de multifunctionele lade. • Als u vanuit de multifunctionele lade op voorbedrukt papier wilt afdrukken, dan moet de bedrukte zijde omlaag en met een ontkrulde kant in de richting van het apparaat liggen. Als u problemen ondervindt met het plaatsen van het papier, draait u het papier om.
4 Knijp de papierbreedtegeleider in en verstel de geleider zo dat de rand van het afdrukmateriaal net wordt geraakt en niet wordt gebogen.
5 Nadat u afdrukpapier in de multifunctionele lade hebt geplaatst, stelt u het formaat en het type in. Zie pagina 2.21 voor kopiëren en faxen of pagina 4.6 voor afdrukken vanaf een computer. OPMERKING: afdrukinstellingen die via het printerstuurprogramma zijn ingesteld, krijgen voorrang op de instellingen via het bedieningspaneel. PAPIER
3.7
6 Als u wilt dat de afgedrukte pagina’s worden gestapeld in de uitvoergleuf aan de achterkant, opent u de achterklep. OPMERKING: let erop dat u de uitvoergleuf aan de achterkant opent wanneer u afdrukt op transparanten. Hiermee voorkomt u dat de transparanten bij het uitvoeren scheuren.
7 Na het afdrukken schuift u de papiersteun in en sluit u de multifunctionele lade.
Papier vel voor vel invoeren Als u Handmatige invoer selecteert voor de optie Invoer op het tabblad Papier wanneer u de afdrukinstellingen wijzigt, kunt u het papier vel voor vel in de multifunctionele lade plaatsen. Zie pagina 4.6 voor meer informatie over het wijzigen van de afdrukinstellingen. Handmatige invoer is nuttig als u na elke afgedrukte pagina de afdrukkwaliteit wilt controleren. U plaatst papier in de multifunctionele lade zoals u dit anders ook doet, maar u plaatst de vellen nu een voor een in de lade. Vervolgens verstuurt u de afdrukgegevens voor het afdrukken van de eerste pagina, waarna u op het bedieningspaneel op Enter drukt om een volgende pagina af te drukken.
1 Breng de multifunctionele lade naar omlaag en vouw de papiersteun uit.
2 Plaats het vel papier met de te bedrukken zijde naar boven.
3.8 PAPIER
3 Knijp de papierbreedtegeleider in en verstel de geleider zo dat de rand van het afdrukmateriaal net wordt geraakt en niet wordt gebogen.
3
4 Als u wilt dat de afgedrukte pagina’s worden gestapeld in de uitvoergleuf aan de achterkant, opent u de achterklep. OPMERKING: let erop dat u de uitvoergleuf aan de achterkant opent wanneer u afdrukt op transparanten. Hiermee voorkomt u dat de transparanten bij het uitvoeren scheuren.
5 Na het afdrukken schuift u de papiersteun in en sluit u de multifunctionele lade.
Tips voor het gebruik van de multifunctionele lade • Plaats slechts één formaat tegelijk in de multifunctionele lade. • Voeg geen papier toe als de multifunctionele lade nog papier bevat, om te vermijden dat het papier vastloopt. Dit geldt ook voor andere soorten afdrukmateriaal. • Plaats het afdrukmateriaal met de te bedrukken zijde omhoog en de bovenrand eerst in de multifunctionele lade en zorg ervoor dat het materiaal midden in de lade ligt. • Doe alleen materiaal in het apparaat dat voldoet aan de specificaties op pagina C.6. Zo voorkomt u dat het papier vastloopt en er problemen ontstaan met de afdrukkwaliteit. • Maak gekrulde briefkaarten, enveloppen en etiketten eerst vlak voordat u ze in de multifunctionele lade plaatst. • Als u materiaal van 76 x 127 mm in de multifunctionele lade wilt afdrukken, opent u de achterklep om de uitvoergleuf aan de achterkant te kunnen gebruiken. • Let erop dat u de uitvoergleuf aan de achterkant opent wanneer u afdrukt op transparanten. Hiermee voorkomt u dat de transparanten bij het uitvoeren scheuren. PAPIER
3.9
Uitvoer kiezen Het apparaat heeft twee uitvoermogelijkheden: de achteruitvoer (bedrukte zijde omhoog) en de vooruitvoer (bedrukte zijde omlaag).
Uitvoerlade aan de voorkant Uitvoergleuf aan de achterkant
Als u de vooruitvoer wilt gebruiken, moet u ervoor zorgen dat de achteruitvoer gesloten is. Als u de achteruitvoer wilt gebruiken, moet u eerst de achterklep openen. NB: • Als er bij gebruik van de vooruitvoer problemen zijn met het papier, bijvoorbeeld doordat het te veel krult, helpt het misschien wanneer u de achteruitvoer gebruikt. • Om vastlopen van het papier te voorkomen, moet u de achterklep niet openen of sluiten terwijl de printer bezig is met afdrukken.
Afdrukken via de vooruitvoer (bedrukte zijde omlaag) De vooruitvoer verzamelt de afdrukken met de voorkant omlaag in de volgorde waarin de afdrukken zijn gemaakt. U kunt de vooruitvoer voor de meeste afdruktaken gebruiken.
3.10 PAPIER
Afdrukken via de achteruitvoer (bedrukte zijde omhoog) Als de achteruitvoer is geopend, worden de afgedrukte vellen altijd via deze uitvoer uitgevoerd, met de voorkant omhoog.
3 Als u afdrukt van de multifunctionele lade naar de uitvoergleuf aan de achterkant, is de papierbaan recht. Het gebruik van de achteruitvoer kan de uitvoerkwaliteit in de volgende gevallen verbeteren: • enveloppen • etiketten • papier met een klein formaat • briefkaarten • transparanten
Zo neemt u de achteruitvoer in gebruik:
1 Open de achterklep door deze omhoog te trekken.
WAARSCHUWING: tijdens het gebruik kan het fixeergebied in het apparaat zeer heet worden. Zorg dat u uw vingers niet brandt wanneer u in dit gedeelte bezig bent.
PAPIER 3.11
2 Als u niet wilt dat de uitgevoerde afdrukken op een stapel achter de achteruitvoer komen, sluit dan de achterklep. De afdrukken worden dan in de juiste volgorde opgestapeld in de frontuitvoer.
3.12 PAPIER
4
AFDRUKTAKEN
In dit hoofdstuk leest u hoe u documenten kunt afdrukken in Windows-programma’s en hoe u daarbij de printerinstellingen kunt aanpassen. In dit hoofdstuk treft u de volgende onderwerpen aan: • Documenten afdrukken onder Windows • Printerinstellingen • Verschillende pagina’s afdrukken op één vel papier • Posters afdrukken • Document aan een geselecteerd papierformaat aanpassen • Documenten vergroot of verkleind afdrukken • Watermerk afdrukken • Overlay afdrukken
Documenten afdrukken onder Windows De volgende procedure beschrijft de algemene stappen die u moet volgen om vanuit een Windows-programma af te drukken. De exacte procedure kan per programma verschillen. Raadpleeg de handleiding van uw softwaretoepassing voor de juiste afdrukprocedure.
1 Open het document dat u wilt afdrukken. 2 Ga naar het menu Bestand en selecteer Afdrukken. Het venster Afdrukken wordt geopend. Dit kan, afhankelijk van het gebruikte programma, enigszins afwijken van onderstaande illustratie. U kunt de basisafdrukinstellingen selecteren in het venster Afdrukken. Deze instellingen omvatten het aantal exemplaren en het afdrukbereik.
Zorg dat uw apparaat geselecteerd is.
Windows XP
3 Om de printerfuncties van uw apparaat optimaal te gebruiken, klikt u op Eigenschappen of Voorkeuren in het afdrukvenster van de toepassing. Ga naar stap 4. Als in het venster Afdrukken een knop Instellingen, Printer of Opties wordt weergegeven, klikt u hierop. Klik in het volgende venster op Eigenschappen.
4 Klik op OK om het venster met printereigenschappen te sluiten.
5 Klik in het venster Afdrukken op OK of Afdrukken om de afdruktaak te starten. 4.2 AFDRUKTAKEN
Afdruktaak annuleren Een afdruktaak kunt u op twee manieren annuleren: Afdruktaak annuleren via het bedieningspaneel: Druk op de toets Wissen/Stop. Het apparaat zal de pagina die op dat moment wordt afgedrukt, afmaken en de rest van de afdruktaak annuleren. Met deze knop annuleert u alleen de huidige afdruktaak. Als er meer afdruktaken in het geheugen van de printer staan en u deze ook wilt verwijderen, moet u voor iedere afdruktaak op Stop/Wissen drukken.
4
Afdruktaak annuleren via stuurprogramma Als de afdruktaak in een afdrukwachtrij of afdrukspooler staat, zoals de groep Printers in Windows, verwijdert u de taak als volgt:
1 Klik op knop Start van Windows. 2 In Windows 98/NT 4.0/2000/Me selecteert u eerst Instellingen en vervolgens Printers. Voor Windows XP selecteert u Printers en faxen.
3 Dubbelklik op het pictogram Printer Driver Type 103 PCL 6. 4 Klik op het menu Document: In Windows 98/ME selecteert u Afdrukken annuleren. In Windows NT 4.0/2000/XP selecteert u Annuleren. OPMERKING: u kunt dit venster openen door rechtsonder op de taakbalk van Windows te dubbelklikken op het pictogram van het apparaat.
AFDRUKTAKEN
4.3
Printerinstellingen Via het venster Eigenschappen van de printer kunt u toegang krijgen tot alle informatie die u nodig hebt als u uw apparaat gebruikt. Als de printereigenschappen worden weergegeven, kunt u de instellingen die u voor uw afdruktaak nodig hebt controleren en wijzigen. Het eigenschappenvenster van de printer kan verschillen afhankelijk van uw besturingssysteem. In deze handleiding staat het venster Voorkeursinstellingen voor afdrukken uit Windows XP. Het venster Voorkeursinstellingen voor afdrukken van uw printer bevat 5 tabbladen: Lay-out, Papier, Grafisch, Extra en Info. Als u de printereigenschappen opent via de map Printers, kunt u aanvullende Windows-tabbladen openen (zie de handleiding van Windows) en het tabblad Printer (zie pagina 4.11). NB: • De meeste Windows-toepassingen zullen de in het printerstuurprogramma opgegeven instellingen opheffen. Daarom raden wij u aan eerst de afdrukinstellingen in uw programma te wijzigen en alleen instellingen die u daar niet vindt, aan te passen in het printerstuurprogramma. • Het printerstuurprogramma ondersteunt Windows 95 niet. • Deze instellingen gelden zolang u uw programma niet afsluit. Als u wilt dat uw wijzigingen permanent behouden blijven, brengt u ze aan in de map Printers. Ga als volgt te werk: 1. Klik op knop Start van Windows. 2. In Windows 98/Me/NT 4.0/2000 klikt u achtereenvolgens op Instellingen en Printers. Voor Windows XP selecteert u Printers en faxen. 3. Selecteer het pictogram voor Printer Driver Type 103 PCL 6. 4. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van de printer en: • In Windows 98/Me selecteert u Eigenschappen. • In Windows 2000/XP selecteert u Voorkeursinstellingen voor afdrukken. • In Windows NT 4.0 selecteert u Standaardinstellingen voor document. 5. Wijzig de instellingen op elk tabblad en klik op OK.
4.4 AFDRUKTAKEN
Het tabblad Lay-out Het tabblad Lay-out bevat opties waarmee u de weergave van het document op de afgedrukte pagina kunt aanpassen. De layout-opties omvatten Meerdere pagina’s per kant en Poster. Zie pagina 4.2 voor meer informatie over de voorkeursinstellingen voor afdrukken.
1
2
4
Het afdrukvoorbeeld geeft de voorbeeldpagina weer met de door u opgegeven instellingen.
Eigenschap
Omschrijving Met behulp van Afdrukstand kunt u de richting selecteren waarin informatie wordt afgedrukt op een pagina. • Staand drukt af over de breedte van de pagina, zoals bij een brief. • Liggend drukt af over de lengte van de pagina, zoals bij een spreadsheet.
1 Afdrukstand
Als u de pagina ondersteboven wilt afdrukken, selecteert u Draaien 180 Graden.
Staand
2 Lay-outopties
Liggend
Met behulp van Lay-outopties kunt u geavanceerde afdrukinstellingen selecteren. Voor details, zie pagina 4.13 ~ 4.14.
AFDRUKTAKEN
4.5
Tabblad Papier Met de volgende opties stelt u papiereigenschappen in. Zie pagina 4.2 voor meer informatie over de voorkeursinstellingen voor afdrukken. Klik op de tab Papier. U ziet nu de diverse papiereigenschappen.
1 2 3 4 5
6
Eigenschap 1 Exemplaren
Omschrijving In het veld Exemplaren kiest u het aantal exemplaren dat u wilt afdrukken. Het maximum is 999. Bij Formaat kunt u het formaat van het papier in de lade selecteren. Als het vereiste formaat niet in het vak Formaat staat, klikt u op Aangepast. Als het venster Aangepast papierformaat verschijnt, selecteert u het formaat en klikt u op OK. De instelling verschijnt in de lijst zodat u deze kunt selecteren.
2 Formaat
Voer de aangepaste naam in die u wilt gebruiken. Voer het papierformaat in.
4.6 AFDRUKTAKEN
Eigenschap
Omschrijving Zorg dat bij Invoer de juiste papierlade is gekozen. Selecteer Handmatige invoer als u afdrukt op speciaal materiaal. Daarbij kunt u via de multifunctionele lade slechts één vel tegelijk invoeren. Zie pagina 3.8.
3 Invoer
Als u de optionele lade 2 hebt geïnstalleerd en deze hebt ingesteld bij de voorkeursinstellingen voor afdrukken (zie pagina B.7), kunt u Lade2 selecteren. Als Automatisch selecteren is ingesteld, gebruikt de printer het afdrukmateriaal automatisch in de volgende volgorde: multifunctionele lade, lade 1 en optionele lade 2. Zorg dat Type is ingesteld op Printerstandaard. Als u een ander type afdrukmateriaal wilt gebruiken, selecteert u het desbetreffende type in de lijst. Meer informatie over afdrukmaterialen vindt u in Hoofdstuk 3, Papier.
4 Type
Als u papier gebruikt waarin katoen is verwerkt, krijgt u het beste resultaat wanneer u de papiersoort op Dik instelt. Voor gerecycled papier met een gewicht tussen 75 g/m2 en 90 g/m2 en gekleurd papier selecteert u Gekleurd papier.
5 Eerste
pagina
6 Schalen
Hiermee kunt u de eerste pagina afdrukken op een ander type papier dan de rest van het document. U kunt de lade voor de eerste pagina selecteren. Plaats bijvoorbeeld dik papier voor de eerste pagina in de multifunctionele lade en normaal papier in lade 1. Vervolgens selecteert u Lade1 bij Invoer en Multifunctionele lade bij Eerste pagina. Met Schalen kunt u uw afdruktaak automatisch of handmatig schalen op een pagina. U kunt kiezen uit de opties Geen, Aan pagina aanpassen en Verkleinen/Vergroten. Voor details, zie pagina 4.16 ~ 4.17.
AFDRUKTAKEN
4.7
4
Tabblad Grafisch Met behulp van de volgende instellingen regelt u de afdrukkwaliteit voor speciale afdrukbehoeften. Zie pagina 4.2 voor meer informatie over de voorkeursinstellingen voor afdrukken. Klik op de tab Grafisch om het onderstaande venster te openen.
1
2
3
4
Eigenschap
1 Resolutie
U hebt de keuze uit de volgende afdrukresolutie: 1200 dpi (best), 600 dpi (normaal) of 300 dpi (concept). Hoe hoger de instelling, hoe scherper de tekens en afbeeldingen worden afgedrukt. Bij een hogere resolutie kan het afdrukken iets langer duren.
2 Afbeeldings-
Sommige afgedrukte tekens of afbeeldingen lijken rafelige of ongelijke randen te hebben. Stel deze optie Afbeeldingsmodus in om de afdrukkwaliteit van uw tekst en beeld te verhogen, zodat de tekens en de afbeeldingen scherper worden weergegeven. • Printerinstelling: bij deze optie wordt de functie gebruikt die u op het bedieningspaneel van het apparaat hebt ingesteld. Hierdoor wordt de afdrukkwaliteit beïnvloed. • Normaal: afdrukken in de normale modus. • Tekst verbeteren: met deze instellingen verfijnt u de afdrukkwaliteit van de tekens door de rafelige randen, die bij hoeken en rondingen van tekens kunnen ontstaan, vloeiender te maken. • Afbeeldingen verbeteren: met deze instelling verbetert u de afdrukkwaliteit van foto’s.
modus
4.8 AFDRUKTAKEN
Omschrijving
Eigenschap
Omschrijving
3 Tonerbespa-
Als u deze optie selecteert, gaat de tonercassette langer mee en dalen de afdrukkosten per pagina zonder dat de kwaliteit te zeer achteruit gaat. • Printerinstelling: bij deze optie wordt de tonerspaarstand gebruikt die u op het bedieningspaneel van het apparaat hebt ingesteld. Hierdoor wordt de afdrukkwaliteit beïnvloed. • Aan: selecteer dit keuzerondje als u wilt dat de printer op elke pagina minder toner gebruikt. • Uit: selecteer dit keuzerondje als u geen toner wilt besparen wanneer u een document afdrukt.
ringsmodus
Als u de geavanceerde opties wilt gebruiken, klikt u op de knop Geavanceerde opties.
4 Geavanceerde
opties
TrueType-opties Hier regelt u wat het stuurprogramma aan de printer doorgeeft over de weergave van tekst in uw document. Pas deze opties eventueel aan uw document aan. • Downloaden als contour: als deze optie is geselecteerd, downloadt het stuurprogramma de TrueType-lettertypen die in uw document voorkomen maar nog niet in uw apparaat zijn opgeslagen. Als u constateert dat de lettertypen niet juist zijn afgedrukt, kiest u Downloaden als bitmapafbeelding en drukt u het document nogmaals af. De instelling Downloaden als bitmapafbeelding is vaak handig als u afdrukt vanuit Adobe. • Downloaden als bitmapafbeelding: als deze optie is geselecteerd, laadt het stuurprogramma de lettertypegegevens als bitmapafbeeldingen. Als u een document met een ingewikkeld lettertype wilt afdrukken, zoals Koreaans, Chinees of diverse andere lettertypen, gaat dit sneller met deze optie. AFDRUKTAKEN
4.9
4
Eigenschap
Omschrijving • Grafisch afdrukken: als deze optie is geselecteerd, laadt het stuurprogramma alle lettertypen als afbeeldingen. Zo verhoogt u mogelijk de afdruksnelheid bij documenten met veel afbeeldingen en betrekkelijk weinig TrueTypelettertypes.
4 Geavanceerde opties (vervolg)
Alle tekst zwart Als de optie Alle tekst zwart afdrukken is ingeschakeld, wordt alle tekst in uw document zwart afgedrukt, ongeacht de kleur in het document. Als dit selectievakje niet is ingeschakeld, wordt gekleurde tekst afgedrukt in grijstinten.
Tabblad Extra Zie pagina 4.2 voor meer informatie over de voorkeursinstellingen voor afdrukken. Klik op de tab Extra om toegang te krijgen tot de volgende functies:
1 2 3
4.10 AFDRUKTAKEN
Optie
Omschrijving
1 Watermerk
U kunt een achtergrondafbeelding met tekst maken die wordt afgedrukt op elke pagina van uw document. Zie “Watermerk afdrukken” op pagina 4.18.
Optie 2 Overlay
3 Uitvoeropties
Omschrijving Overlays worden vaak gebruikt in plaats van voorbedrukt briefpapier of formulieren. Zie “Overlay afdrukken” op pagina 4.21. Afdrukvolgorde: u kunt instellen in welke volgorde de pagina’s moeten worden afgedrukt. Selecteer de afdrukvolgorde in de vervolgkeuzelijst. • Normaal: uw printer drukt alle pagina’s af van de eerste tot de laatste pagina. • Omgekeerde volgorde: uw printer drukt alle pagina’s af van de laatste tot de eerste pagina. • Oneven pagina’s afdrukken: uw printer drukt alleen de pagina’s van het document met een oneven bladnummer af. • Even pagina’s afdrukken: uw printer drukt alleen de pagina’s van het document met een even bladnummer af. Printerlettertypen gebruiken: als deze optie is ingeschakeld, gebruikt het apparaat bij het afdrukken van uw document de lettertypen die in het geheugen van de printer zijn opgeslagen zonder de lettertypen te downloaden die in het document worden gebruikt. Omdat het downloaden van lettertypen enige tijd in beslag neemt, gaat het afdrukken mogelijk sneller als u deze optie selecteert.
Het tabblad Info Op het tabblad Info worden de copyrightinformatie en het versienummer van het stuurprogramma weergegeven. Als u beschikt over een internetbrowser, kunt u een verbinding maken met het Internet door op het websitepictogram te klikken. Zie pagina 4.2 voor meer informatie over de voorkeursinstellingen voor afdrukken.
Tabblad Printer Als u de printereigenschappen via de map Printers oproept, kunt u het tabblad Printer bekijken. Klik op de tab Printer om toegang te krijgen tot de volgende functies: • Optionele lade: als u een optionele lade 2 installeert, kunt u in het venster Printereigenschappen aangeven dat het apparaat deze lade moet herkennen en gebruiken bij afdrukken vanaf een pc. Selecteer hiertoe Lade 2 in de keuzelijst Optionele lade. • Correctie hoge hoogte: als het apparaat op een locatie boven de 1.500 meter wordt gebruikt, wordt door het aankruisen van deze optie de afdrukkwaliteit voor dergelijke omstandigheden geoptimaliseerd. AFDRUKTAKEN 4.11
4
Favorieten Met de optie Favorieten, die op elk tabblad aanwezig is, behalve op het tabblad Info, kunt u de huidige voorkeursinstellingen opslaan voor later gebruik. Om een favoriet op te slaan:
1 Pas de instellingen op ieder tabblad aan uw wensen aan. 2 Geef in het invoervenster Favorieten een naam aan deze instellingen.
3 Klik op Opslaan. Wilt u een als Favoriet opgeslagen set instellingen gebruiken, selecteer dan in de keuzelijst Favorieten de naam waaronder u deze instellingen hebt opgeslagen. U kunt een als favoriet opgeslagen set instellingen verwijderen door de naam te selecteren en op Verwijderen te klikken. U kunt ook de standaardinstellingen van het printerstuurprogramma herstellen door Printerstandaard in de lijst te selecteren.
De Help-functie Het apparaat heeft een Help-functie die u kunt openen met de knop Help in het eigenschappenvenster van de printer. Deze Help-functie geeft gedetailleerde informatie over de functies die het stuurprogramma van de printer biedt. U kunt ook op in de rechterbovenhoek en vervolgens op een instelling klikken.
4.12 AFDRUKTAKEN
Verschillende pagina’s afdrukken op één vel papier 1
2
3
4
U kunt aangeven hoeveel pagina’s u op één vel wilt afdrukken. Als u meer dan één pagina per vel afdrukt, worden de pagina’s verkleind en in de aangegeven volgorde gerangschikt. Het maximum is 16 pagina’s per vel.
1 Als u de afdrukinstellingen vanuit uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 4.2.
2 Op het tabblad Lay-out selecteert u Meerdere pagina’s per kant in de vervolgkeuzelijst Type. OPMERKING: deze functie is niet beschikbaar als u Aan pagina aanpassen of Verkleinen/Vergroten selecteert op het tabblad Papier.
3 Selecteer in de keuzelijst Pagina’s per kant het aantal pagina’s dat u per vel wilt afdrukken (1, 2, 4, 6, 9 of 16).
4 Selecteer zo nodig in de keuzelijst Paginavolgorde de gewenste volgorde van de pagina’s.
Rechts, dan omlaag
Omlaag, dan rechts
Links, dan omlaag
Omlaag, dan links
AFDRUKTAKEN 4.13
4
Als u rond iedere pagina een kader wilt afdrukken, selecteert u Paginakader afdrukken. OPMERKING: Paginavolgorde en Paginakader afdrukken zijn alleen actief als het aantal pagina’s per vel 2, 4, 6, 9 of 16 is.
5 Klik op de tab Papier en selecteer de papierinvoer, het papierformaat en het type papier.
6 Klik op OK en druk het document af.
Posters afdrukken U kunt een document van één pagina verdeeld over 4, 9 of 16 vellen afdrukken, waarna u deze vellen aan elkaar kunt plakken om er een poster van te maken.
1 Als u de afdrukinstellingen vanuit uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 4.2.
2 Open het tabblad Lay-out en selecteer Poster in de vervolgkeuzelijst Type.
OPMERKING: deze functie is niet beschikbaar als u Aan pagina aanpassen of Verkleinen/Vergroten selecteert op het tabblad Papier.
4.14 AFDRUKTAKEN
3 Kies de instellingen voor de poster: U kunt kiezen voor een posterindeling van 2 x 2, 3 x 3 of 4 x 4 vellen of Aangepast. Als u bijvoorbeeld 2 x 2 selecteert, wordt de afdruk automatisch over 4 vellen papier verdeeld.
2x2
4
3x3
Kiest u voor Aangepast, dan kunt u schaalverhouding van de afbeelding zelf instellen in het vak Schaalfactor (%). Om de poster eenvoudiger aan elkaar te kunnen plakken, kunt u een overlapping (in mm of inches) opgeven. 0,15 inch
0,15 inch
4 Klik op de tab Papier en selecteer de papierinvoer, het papierformaat en het type papier.
5 Klik op OK en druk het document af. U kunt de poster voltooien door de vellen aan elkaar te plakken.
AFDRUKTAKEN 4.15
Document aan een geselecteerd papierformaat aanpassen
A
Met deze functie kunt u een afdruktaak aanpassen aan elk papierformaat, ongeacht de grootte van het oorspronkelijke bestand. Dit kan nuttig zijn als u de details in een klein document wilt controleren.
1 Als u de afdrukinstellingen vanuit uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 4.2.
2 Op het tabblad Papier selecteert u Aan pagina aanpassen in de vervolgkeuzelijst Type. OPMERKING: Deze functie is niet beschikbaar als u Poster of Meerdere pagina’s per kant selecteert op het tabblad Lay-out.
3 Selecteer het juiste formaat in de vervolgkeuzelijst Afdrukpapier.
4 Klik op de tab Papier en selecteer de papierinvoer en het type papier.
5 Klik op OK en druk het document af.
4.16 AFDRUKTAKEN
Documenten vergroot of verkleind afdrukken U kunt de inhoud van een pagina groter of kleiner afdrukken.
1 Als u de afdrukinstellingen vanuit uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 4.2.
2 Op het tabblad Papier selecteert u Verkleinen/Vergroten in de vervolgkeuzelijst Type.
3 Geef in het invoervak Percentage de schaalfactor op. U kunt ook klikken op
of
.
OPMERKING: Deze functie is niet beschikbaar als u Poster of Meerdere pagina’s per kant selecteert op het tabblad Lay-out.
4 Klik op de tab Papier en selecteer de papierinvoer, het papierformaat en het type papier.
5 Klik op OK en druk het document af.
AFDRUKTAKEN 4.17
4
Watermerk afdrukken Met de optie Watermerk kunt u over een bestaand document heen een diagonale tekst afdrukken, bijvoorbeeld de tekst ‘CONCEPT’ of ‘VERTROUWELIJK’ in grote grijze letters. U kunt de tekst alleen op de eerste pagina of op alle pagina’s afdrukken. Bij uw printer worden een aantal watermerken standaard meegeleverd. Deze kunt u desgewenst wijzigen en u kunt ook nieuwe watermerken toevoegen.
Bestaand watermerk gebruiken 1 Als u de afdrukinstellingen vanuit uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 4.2.
2 Klik op tabblad Extra en selecteer in de lijst bij Watermerk het watermerk dat u wilt gebruiken. Het bijbehorende afdrukvoorbeeld wordt getoond.
Afdrukvoorbeeld
3 Klik op OK en druk het document af.
4.18 AFDRUKTAKEN
Nieuw watermerk maken 1 Als u de afdrukinstellingen vanuit uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 4.2.
2 Klik op de tab Extra en klik op Bewerken in het vak Watermerk. Het venster Watermerken bewerken wordt weergegeven.
4
3 Voer in het vak Tekst in watermerk de tekst in die u als watermerk wilt afdrukken. De tekst wordt in het voorbeeldvenster getoond. Als het selectievakje Alleen eerste pagina ingeschakeld is, wordt het watermerk alleen op de eerste pagina afgedrukt.
4 Pas de watermerkinstellingen aan uw wensen aan. U selecteert lettertype, tekenstijl, tekengrootte en grijsschaal in het vak Lettertypekenmerken. De hoek van het watermerk stelt u in het vak Hoek tekst in.
5 Klik op Toevoegen om het nieuwe watermerk aan de lijst toe te voegen.
6 Wanneer u het watermerk hebt voltooid, klikt u op OK en drukt u uw document af. Als u geen watermerk meer wilt gebruiken, selecteert u (Geen watermerk) in de keuzelijst Watermerk.
AFDRUKTAKEN 4.19
Watermerk bewerken 1 Als u de afdrukinstellingen vanuit uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 4.2.
2 Klik op de tab Extra en klik op Bewerken in het vak Watermerk. Het venster Watermerken bewerken wordt weergegeven.
3 Selecteer het watermerk dat u wilt bewerken in de keuzelijst Huidige watermerken. U kunt zowel de tekst als de opties van het watermerk wijzigen. Zie pagina 4.19.
4 Klik op Bijwerken om de wijzigingen op te slaan. 5 Klik op OK.
Watermerk verwijderen 1 Als u de afdrukinstellingen vanuit uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 4.2.
2 Ga naar het tabblad Extra en klik op Bewerken in het vak Watermerk. Het venster Watermerk bewerken wordt weergegeven.
3 Selecteer het watermerk dat u wilt verwijderen in de keuzelijst Huidige watermerken en klik op Verwijderen.
4 Klik op OK.
4.20 AFDRUKTAKEN
Overlay afdrukken Wat is een overlay?
Dear ABC
Regards WORLD BEST
Een overlay is tekst en/of afbeeldingen die op de vaste schijf van de computer zijn opgeslagen in een speciale bestandsindeling en die kunnen worden afgedrukt in een willekeurig document. Overlays worden vaak gebruikt in plaats van voorbedrukt briefpapier of formulieren. In plaats daarvan kunt u een overlay samenstellen die dezelfde informatie bevat. Als u een brief wilt afdrukken met het briefhoofd van uw bedrijf, hoeft u alleen maar aan de printer door te geven dat de briefhoofdoverlay op uw document moet worden afgedrukt.
Een nieuwe overlay aanmaken Voordat u een overlay kunt gebruiken, moet u een overlay aanmaken die bijvoorbeeld het logo en de adresgegevens van uw bedrijf of een afbeelding bevat.
1 Maak of open een document met de tekst of afbeelding die
WORLD BEST
u voor de overlay wilt gebruiken. Zorg ervoor dat de tekst of afbeelding precies op de plaats staat waar deze afgedrukt moet worden.
2 Ga naar de printereigenschappen als u het document als een overlay wilt opslaan. Zie pagina 4.2.
3 Klik op de tab Extra. Klik vervolgens op Bewerken in het vak Overlay.
AFDRUKTAKEN 4.21
4
4 Klik in het venster Overlay bewerken op de knop Overlay maken.
5 In het venster Overlay maken voert u in het invoerveld Bestandsnaam een naam in van maximaal acht tekens. Selecteer eventueel het pad naar de bestemming (standaard is dit C:\FormOver).
6 Klik op Opslaan. De naam wordt weergegeven onder Lijst van overlays.
7 Klik op OK of Ja om het maken te voltooien. Het bestand wordt niet afgedrukt, maar op de harde schijf van uw computer opgeslagen. OPMERKING: het documentformaat van de overlay moet hetzelfde zijn als de documenten die u met de overlay afdrukt.
4.22 AFDRUKTAKEN
Een overlay gebruiken Nadat u een overlay hebt samengesteld, kunt u deze met uw document afdrukken. Dit doet u als volgt:
1 Open een document dat u wilt afdrukken of maak een nieuw document aan.
2 Als u de afdrukinstellingen vanuit uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 4.2.
3 Klik op de tab Extra. 4 Selecteer in de keuzelijst Overlay de overlay die u wilt gebruiken.
5 Als het overlaybestand dat u zoekt, niet voorkomt in keuzelijst Overlay, klikt u op Bewerken en Overlay laden. Vervolgens selecteert u het overlaybestand.
Als u het gewenste overlaybestand op een externe bron hebt opgeslagen, kunt u het bestand ook laden via het venster Overlay laden. Selecteer het bestand en klik op Openen. Het bestand verschijnt in het vak Lijst van overlays en kan worden afgedrukt. De overlay is nu in de Lijst van overlays opgenomen, zodat u deze voor uw afdruk kunt selecteren.
AFDRUKTAKEN 4.23
4
6 Schakel eventueel het selectievakje Overlay bevestigen voor afdrukken in. Als dit vakje is aangekruist, wordt voor ieder document opnieuw een bevestiging gevraagd of u de overlay wilt afdrukken. Als u dan Ja antwoordt, wordt de geselecteerde overlay afgedrukt op uw document. Als u Nee antwoordt, wordt het afdrukken van een overlay geannuleerd. Als dit vakje leeg is terwijl er wel een overlay is geselecteerd, wordt de overlay automatisch aan ieder document toegevoegd.
7 Klik op OK of Ja tot het afdrukken start. De geselecteerde overlay wordt samen met uw afdruktaak geladen en afgedrukt op uw document. OPMERKING: de resolutie van het overlaydocument moet dezelfde zijn als die van het document waarop u de overlay wilt afdrukken.
Overlay verwijderen U kunt paginaoverlays die u niet meer gebruikt, verwijderen.
1 Klik in het printereigenschappenvenster op de tab Extra. 2 In het gedeelte Overlay klikt u op Bewerken. 3 Selecteer de overlay die u wilt verwijderen in het vak Lijst van overlays.
4 Klik op Overlay verwijderen. 5 Als er een venster verschijnt waarin u om bevestiging wordt gevraagd, klikt u op Ja.
6 Klik zo vaak als nodig op OK totdat u het venster Afdrukken verlaten hebt.
4.24 AFDRUKTAKEN
5
KOPIËREN
In dit hoofdstuk wordt stap voor stap uitgelegd hoe u documenten kunt kopiëren. In dit hoofdstuk treft u de volgende onderwerpen aan: • Papier laden om te kopiëren • De papierlade selecteren • Een document voorbereiden • Kopiëren vanaf de glasplaat • Kopiëren via de automatische documentinvoer • Kopieerinstellingen wijzigen • Speciale kopieerfuncties • Standaardkopieerinstellingen wijzigen • Time-out instellen
Papier laden om te kopiëren De aanwijzingen voor het plaatsen van afdrukmateriaal zijn dezelfde, of het nu gaat om afdrukken, faxen of kopiëren. Zie pagina 2.7 voor meer informatie over het plaatsen van papier in de papierlade, of pagina 3.6 voor meer informatie over het plaatsen van papier in de multifunctionele lade. OPMERKING: u kunt een document alleen kopiëren op papier van Letter-, A4-, Legal-, Folio-, Executive-, B5-, A5- of A6-formaat.
De papierlade selecteren Nadat u de afdrukmedia hebt geplaatst, moet u de papierlade selecteren die u voor het kopiëren wilt gebruiken.
1 Druk op Menu op het bedieningspaneel. De eerste menuoptie, ‘Papier inst.’, verschijnt op de bovenste regel van het display en op de onderste regel van het display komt ‘Kopieerlade’ te staan.
2 Druk op Enter. 3 Druk op
of
tot de gewenste papierlade op het display
verschijnt. U hebt de keuze uit Lade 1, Lade 2, Multif. lade, Lade 1/2 en Automatisch. Als u de optionele Lade 2 niet installeert, worden de menuopties Lade 2 en Lade 1/2 niet weergegeven op het display.
4 Druk op Enter om de selectie op te slaan. 5 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus.
5.2 KOPIËREN
Een document voorbereiden U plaatst een origineel document dat u wilt kopiëren, scannen of als fax wilt verzenden op de glasplaat of in de automatische documentinvoer. In de automatische documentinvoer kunt u tot 50 vellen tegelijk plaatsen (47 ~ 105 g/m2) voor één taak. U kunt natuurlijk slechts één vel tegelijk op de glasplaat leggen. Als u de automatische documentinvoer gebruikt: • Plaats geen documenten die kleiner zijn dan 142 x 127 mm of groter dan 216 x 356 mm. • De volgende documenten mogen niet worden gebruikt: - carbonpapier of papier met een carbonlaag - gecoat papier - licht doorschijnend papier (cellofaan) of dun papier
5
- gekreukt papier of papier met vouwen - gekruld of opgerold papier - papier met scheuren • Verwijder nietjes en paperclips voordat u de documenten plaatst. • Wacht tot eventuele lijm, inkt of correctievloeistof op het papier volledig droog is voordat u de documenten plaatst. • Plaats geen originelen met verschillend gewicht of verschillende afmetingen door elkaar. • Plaats geen boekjes, folders, transparanten of originelen met andere afwijkende kenmerken.
KOPIËREN
5.3
Kopiëren vanaf de glasplaat 1 Open de documentklep door deze omhoog te klappen.
2 Plaats het document op de glasplaat met de bedrukte zijde naar onder en leg het gelijk met de markering in de linkerbovenhoek van de glasplaat.
OPMERKING: let erop dat er geen documenten in de automatische documentinvoer zitten. Documenten in de automatische documentinvoer krijgen voorrang op documenten op de glasplaat.
3 Sluit de documentklep. NB: • Als u tijdens het kopiëren de klep open laat, kan de kwaliteit van de kopie achteruitgaan en wordt er mogelijk meer toner gebruikt. • Als u een bladzijde uit een boek of tijdschrift kopieert, opent u de klep volledig tot de scharnieren tegen de aanslag komen, plaatst u het origineel en sluit u de klep. Als het boek of tijdschrift meer dan 30 mm dik is, begint u te kopiëren met de klep open.
5.4 KOPIËREN
4 Pas eventueel met de toetsen op het bedieningspaneel de kopieerinstellingen aan, zoals het aantal exemplaren, het formaat, het contrast en het soort origineel. Zie “Kopieerinstellingen wijzigen” op pagina 5.7. Als u de instellingen wilt wissen, drukt u op Wissen/Stop.
5 U kunt indien nodig speciale kopieerfuncties gebruiken, zoals Poster, Aan pagina aanpassen, Klonen en Tweezijdig kopiëren.
6 Druk op Start om het kopiëren te starten. Het display geeft aan dat de kopie wordt gemaakt. NB: • U kunt een kopieertaak annuleren terwijl deze wordt uitgevoerd. Druk op Wissen/Stop om het kopiëren te stoppen. • Als er stof op de glasplaat zit, krijgt u mogelijk zwarte puntjes op de kopie. Houd de glasplaat schoon. • Gebruik de glasplaat voor de beste scankwaliteit, vooral bij gekleurde afbeeldingen of afbeeldingen met grijstinten.
Kopiëren via de automatische documentinvoer 1 Laad de te scannen documenten met de bedrukte zijde omhoog in de automatische documentinvoer. U kunt maximaal 50 vellen tegelijk invoeren. Zorg ervoor dat de onderkant van de stapel originelen gelijk ligt met de formaatmarkering van de documentinvoer.
KOPIËREN
5.5
5
2 Pas de documentgeleiders aan het formaat van de originelen aan.
3 Pas eventueel met de toetsen op het bedieningspaneel de kopieerinstellingen aan, zoals het aantal exemplaren, het formaat, het contrast en het soort origineel. Zie “Kopieerinstellingen wijzigen” op pagina 5.7. Als u de instellingen wilt wissen, drukt u op Wissen/Stop.
4 U kunt indien nodig speciale kopieerfuncties gebruiken, zoals Sorteren en 2/4 op 1 vel.
5 Druk op Start om het kopiëren te starten. Het display geeft aan dat de kopie wordt gemaakt. OPMERKING: als er stof op de glasplaat van de automatische documentinvoer zit, is het mogelijk dat er op de kopie zwarte strepen verschijnen. Houd de glasplaat schoon.
5.6 KOPIËREN
Kopieerinstellingen wijzigen Met de toetsen van het bedieningspaneel kunt u alle belangrijke kopieeropties instellen: het contrast, het type origineel, het kopieerformaat en het aantal exemplaren. Stel de volgende opties voor de huidige kopieertaak in voordat u op Start drukt om kopieën te maken. OPMERKING: als u op Wissen/Stop drukt tijdens het instellen van de kopieeropties, worden alle opties die u voor de huidige kopieertaak hebt ingesteld, geannuleerd en worden de standaardinstellingen hersteld. Het is ook mogelijk dat de standaardinstellingen worden hersteld nadat het apparaat het huidige document heeft gekopieerd.
Tonersterkte Als uw originele document vaag is of juist donkere afbeeldingen bevat, kunt u het contrast aanpassen om de kopie beter leesbaar te maken. Druk op Belichting als u het contrast wilt aanpassen. Telkens wanneer u op deze toets drukt, gaat het LED-lampje van de geselecteerde modus aan. U kunt kiezen uit de volgende contrastinstellingen: • Lichter: levert goede resultaten op bij donkere originelen. • Normaal: levert goede resultaten op bij normale getypte of gedrukte originelen. • Donker: levert goede resultaten op bij lichte originelen of met potlood geschreven tekst.
Origineel type Met de instelling Origineel type kunt u de kwaliteit van de kopie verbeteren door het type document voor de huidige kopieeropdracht aan te geven. Om het type document te selecteren, drukt u op Type origineel. Telkens wanneer u op deze toets drukt, gaat het LED-lampje van de geselecteerde modus aan. U kunt kiezen uit de volgende types: • Tekst: voor originelen die voornamelijk tekst bevatten. • Tekst/Foto: voor originelen die zowel tekst als foto’s bevatten. • Foto: voor foto’s. OPMERKING: als u een document met een gekleurde achtergrond kopieert, zoals een krant of catalogus, is deze achtergrond ook zichtbaar op de kopie. Als u de achtergrond wilt verminderen, wijzigt u de instelling Belichting in Lichter en/of de instelling Type origineel in Tekst. KOPIËREN
5.7
5
Verkleinen/vergroten Met de knop Verkleinen / Vergroten kunt u de afmetingen van de kopie verkleinen/vergroten: tussen 25% en 400% bij kopiëren via de glasplaat en tussen 25% en 100% bij kopiëren via de automatische documentinvoer. De beschikbare zoomfactoren verschillen dus al naargelang u het origineel kopieert via de glasplaat of via de automatische documentinvoer. Zo kiest u een van de vaste zoominstellingen:
1 Druk op Verkl./Vergr.. Op de onderste regel van het display wordt de standaardinstelling weergegeven.
2 Druk op Verkl./Vergr. of een van de pijltoetsen ( of ) tot het gewenste formaat verschijnt.
3 Druk op Enter om de selectie op te slaan. Zo stelt u de exacte vergroting/verkleining in:
1 Druk op Verkl./Vergr.. 2 Druk op Verkl./Vergr. of een van de pijltoetsen ( of ) tot op de onderste regel van het display ‘Aangepast:25-100%’ of ‘Aangepast:25-400%’ verschijnt. Druk op Enter.
3 Druk op
of tot het gewenste kopieerformaat op het display verschijnt. Als u de toets ingedrukt houdt, kunt u snel naar de gewenste waarde bladeren. U kunt de waarde invoeren via de cijfertoetsen.
4 Druk op Enter om de selectie op te slaan. OPMERKING: als u een verkleinde kopie maakt, is het mogelijk dat onderaan op de kopie zwarte lijnen verschijnen.
5.8 KOPIËREN
Aantal exemplaren Met de knop Aantal exempl. kunt u een aantal exemplaren instellen tussen 1 en 99.
1 Druk op Aantal exempl.. 2 Druk op
of tot het gewenste aantal exemplaren op het display verschijnt. Als u de toets ingedrukt houdt, kunt u snel naar de gewenste waarde bladeren. U kunt de waarde invoeren via de cijfertoetsen.
3 Druk op Enter om de selectie op te slaan.
Speciale kopieerfuncties
5
Met de toets Speciaal kopie op het bedieningspaneel kunt u de volgende kopieerfuncties gebruiken: • Uit: afdrukken in de normale modus. • Klonen: het origineel verschillende keren afdrukken op één vel papier. Het aantal afbeeldingen per vel hangt af van de grootte van het origineel en het papierformaat. Zie pagina 5.10. • Kopie Invoegen: sorteert de kopieertaak. Als u bijvoorbeeld twee kopieën maakt van een document dat uit drie pagina’s bestaat, komt eerst de volledige eerste kopie van drie pagina’s uit het apparaat, waarna de tweede volledige kopie wordt gemaakt. Zie pagina 5.10. • Aut. aanp.: het origineel automatisch verkleinen/vergroten zodat het past op het papier dat u hebt geplaatst. Zie pagina 5.11. • 2 zijd. op 1 p: dubbelzijdig origineel afdrukken op één vel papier. Zie pagina 5.11. • 2/4 op één vel: drukt 2 of 4 originelen verkleind af zodat ze op één vel papier passen. Zie pagina 5.12. • Poster: een afbeelding over 9 vellen (3x3) verdeeld afdrukken. U kunt deze vellen aan elkaar plakken om er een poster van te maken. Zie pagina 5.13. OPMERKING: afhankelijk van waar u het origineel plaatst (op de glasplaat of in de automatische documentinvoer) zijn sommige functies mogelijk niet beschikbaar.
KOPIËREN
5.9
Klonen Deze speciale kopieermodus kan alleen worden gebruikt als u kopieert via de glasplaat. Als in de automatische documentinvoer een document wordt gedetecteerd, werkt de functie ‘Klonen’ niet.
1 Leg het te kopiëren document op de glasplaat en sluit de klep. 2 Druk op Speciaal kopie. 3 Druk op Speciaal kopie of de pijltoetsen ( of ) tot Klonen verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op Enter om uw keuze vast te leggen. 5 Pas eventueel met de toetsen van het bedieningspaneel de kopieerinstellingen aan, zoals het aantal exemplaren, het contrast en het soort origineel. Zie “Kopieerinstellingen wijzigen” op pagina 5.7. OPMERKING: u kunt het kopieerformaat niet wijzigen met de toets Verkl./Vergr. als de functie ’Klonen’ ingeschakeld is.
6 Druk op Start om het kopiëren te starten.
Kopie invoegen 1
2
1 3
2
3
Deze speciale kopieerfunctie is alleen beschikbaar als u originelen invoert via de automatische documentinvoer.
1 Plaats de originelen in de automatische documentinvoer. 2 Druk op Speciaal kopie. 3 Druk op Speciaal kopie of de pijltoetsen ( of ) tot Kopie Invoegen verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op Enter om uw keuze vast te leggen. 5 Pas eventueel met de toetsen van het bedieningspaneel de kopieerinstellingen aan, zoals het aantal exemplaren, het contrast en het soort origineel. Zie “Kopieerinstellingen wijzigen” op pagina 5.7.
6 Druk op Start om het kopiëren te starten.
5.10 KOPIËREN
Automatisch aanpassen A
Deze speciale kopieermodus kan alleen worden gebruikt als u kopieert via de glasplaat. Als in de automatische documentinvoer een document wordt gedetecteerd, werkt de functie ‘Automatisch aanpassen’ niet.
1 Leg het te kopiëren document op de glasplaat en sluit de klep. 2 Druk op Speciaal kopie. 3 Druk op Speciaal kopie of de pijltoetsen ( of ) tot Aut. aanp. verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op Enter om de selectie op te slaan. 5 Pas eventueel met de toetsen van het bedieningspaneel de kopieerinstellingen aan, zoals het aantal exemplaren, het contrast en het soort origineel. Zie “Kopieerinstellingen wijzigen” op pagina 5.7. OPMERKING: u kunt het kopieerformaat niet wijzigen met de toets Verkl./Vergr. als de functie ‘Automatisch aanpassen’ is ingeschakeld.
6 Druk op Start om het kopiëren te starten.
Tweezijdig kopiëren U kunt een tweezijdig document kopiëren op één pagina van het formaat A4, Letter, Legal, Folio, Executive, B5, A5 of A6. Als u deze functie gebruikt, drukt het apparaat de ene kant van het document af op de bovenste helft van het papier en de andere kant op de onderste helft, zonder de afmetingen van het origineel te veranderen. Deze functie is handig wanneer u kleine documenten kopieert, zoals naamkaartjes. Als het originele document groter is dan het af te drukken gebied, worden sommige gedeelten mogelijk niet afgedrukt. Deze speciale kopieermodus kan alleen worden gebruikt als u kopieert via de glasplaat. Als in de automatische documentinvoer een document wordt gedetecteerd, werkt de functie ‘Tweezijdig kopiëren’ niet.
1 Leg het te kopiëren document op de glasplaat en sluit de klep. 2 Druk op Speciaal kopie. KOPIËREN 5.11
5
3 Druk op Speciaal kopie of de pijltoetsen ( of ) tot 2 zijd. op 1 p verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op Enter om uw keuze vast te leggen. 5 Pas eventueel met de toetsen van het bedieningspaneel de kopieerinstellingen aan, zoals het aantal exemplaren, het contrast en het soort origineel. Zie “Kopieerinstellingen wijzigen” op pagina 5.7.
6 Druk op Start om het kopiëren te starten. Het apparaat scant eerst de voorkant van het origineel.
7 Wanneer op de onderste regel van het display ‘Achterkant inst.’ verschijnt, opent u de documentklep en draait u het origineel om. Sluit de klep. OPMERKING: als u op Wissen/Stop drukt of als u ongeveer 30 seconden lang geen toetsen indrukt, annuleert het apparaat de kopieertaak en keert het terug naar de stand-bymodus.
8 Druk nogmaals op Start.
2/4 op 1 vel
2
1 Plaats de originelen in de automatische documentinvoer.
1
Deze kopieerfunctie is alleen beschikbaar als u originelen invoert via de automatische documentinvoer.
2 Druk op Speciaal kopie.
2 verkleinde originelen per vel 1
2
3
4
3 Druk op Speciaal kopie of de pijltoetsen ( of ) tot 2 op 1 vel of 4 op 1 vel verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op Enter om uw keuze vast te leggen. 5 Pas eventueel met de toetsen van het bedieningspaneel 4 verkleinde originelen per vel
de kopieerinstellingen aan, zoals het aantal exemplaren, het contrast en het soort origineel. Zie “Kopieerinstellingen wijzigen” op pagina 5.7. OPMERKING: u kunt het kopieerformaat niet wijzigen met de toets Verkl./Vergr. als de functie ‘2/4 op 1 vel’ is ingeschakeld.
6 Druk op Start om het kopiëren te starten. 5.12 KOPIËREN
Poster Deze speciale kopieermodus kan alleen worden gebruikt als u kopieert via de glasplaat. Als in de automatische documentinvoer een document wordt gedetecteerd, werkt de functie Poster niet.
1 Leg het te kopiëren document op de glasplaat en sluit de klep. 2 Druk op Speciaal kopie. 3 Druk op Speciaal kopie of de pijltoetsen ( of ) tot Poster verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op Enter om uw keuze vast te leggen. 5 Pas eventueel met de toetsen van het bedieningspaneel de kopieerinstellingen aan, zoals het aantal exemplaren, het contrast en het soort origineel. Zie “Kopieerinstellingen wijzigen” op pagina 5.7. OPMERKING: u kunt het kopieerformaat niet wijzigen met de toets Verkl./Vergr. als de functie Poster is ingeschakeld.
6 Druk op Start om het kopiëren te starten. Uw originele document wordt in 9 stukken verdeeld. De stukken worden een voor een gescand en afgedrukt, in deze volgorde:
KOPIËREN 5.13
5
Standaardkopieerinstellingen wijzigen Kopieeropties, zoals contrast, soort origineel, kopieerformaat en aantal exemplaren, kunnen worden ingesteld op de meest gebruikte modi. Wanneer u vervolgens een document kopieert, worden deze standaardinstellingen gebruikt, tenzij u ze verandert met de bijbehorende toetsen van het bedieningspaneel. Zo maakt u uw eigen standaardinstellingen:
1 Druk op Menu op het bedieningspaneel tot Kopie inst. verschijnt op de bovenste regel van het display. De eerste menuoptie (’Stnd. wijzigen’) verschijnt op de onderste regel.
2 Druk op Enter om toegang te krijgen tot de menuoptie. De eerste menuoptie (’Tonersterkte’) verschijnt op de onderste regel.
3 Met de pijltoetsen ( of ) kunt u door de opties bladeren. 4 Wanneer de optie die u wilt instellen verschijnt, drukt u op Enter om toegang te krijgen tot de optie.
5 Wijzig de instelling met de pijltoetsen ( of ). U kunt de waarde invoeren via de cijfertoetsen.
6 Druk op Enter om de selectie op te slaan. 7 Herhaal stap 3 - 6 tot u klaar bent. 8 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus. OPMERKING: als u tijdens het instellen van de kopieeropties op Wissen/Stop drukt, worden de gewijzigde instellingen geannuleerd en keert het systeem terug naar de standaardinstellingen.
5.14 KOPIËREN
Time-out instellen U kunt instellen hoe lang het apparaat moet wachten alvorens terug te gaan naar de standaardinstellingen, als u niet gaat kopiëren nadat u de instellingen hebt gewijzigd via het bedieningspaneel.
1 Druk op Menu op het bedieningspaneel tot Kopie inst. verschijnt op de bovenste regel van het display.
2 Druk op
of
tot ‘Time-out’ verschijnt op de onderste regel.
3 Druk op Enter om toegang te krijgen tot de menuoptie. 4 Druk op of
tot de gewenste status op het display verschijnt.
U kunt kiezen tussen 15, 30, 60, 120 en 180 seconden. Als u ‘Uit’ kiest, zal het apparaat pas terugkeren naar de standaardinstellingen wanneer u op Start drukt om te beginnen met kopiëren, of op Wissen/Stop om te annuleren.
5 Druk op Enter om de selectie op te slaan. 6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus.
KOPIËREN 5.15
5
AANTEKENINGEN
5.16 KOPIËREN
6
SCANNEN
U kunt het apparaat als scanner gebruiken om uw foto’s en teksten om te zetten in digitale bestanden die u met uw computer kunt bewerken. U kunt de bestanden vervolgens faxen of mailen, op uw website plaatsen of gebruiken om projecten te maken die u kunt afdrukken met de SmarThru-software, het TWAINbesturingsprogramma of het WIAbesturingsprogramma. U kunt scannen met het programma Network Scan. In dit hoofdstuk treft u de volgende onderwerpen aan: • Basisinformatie over scannen • Scannen van het bedieningspaneel naar een toepassing • Scannen met SmarThru • Scannen via het WIA-stuurprogramma • Scannen naar een USB-flashdrive • Scannen met Netwerkscanbeheer • Scannen met Netwerkscanbeheer gebruiken
Basisinformatie over scannen U kunt op vier manieren scannen met dit apparaat. Dit zijn de mogelijkheden: • Scannen van het bedieningspaneel op het apparaat naar een toepassing. Start het scannen met de knop Scan naar op het bedieningspaneel. Wijs de TWAIN-compatibele software, zoals Adobe Photo Deluxe of Adobe Photoshop, toe aan het apparaat vanuit de lijst met beschikbare toepassingen. Deze lijst is toegankelijk via de knop Scan naar. Maar voordat u de toepassing toewijst, moet u de scanlijst configureren met het hulpprogramma Printerinstellingen. Voor details, zie pagina 2.49. • Met de SmarThru software: start SmarThru en klik op Scannen naar om te beginnen met scannen. Zie pagina 6.4. • Scannen vanuit het WIA (Windows Images Acquisition)stuurprogramma. Het apparaat ondersteunt het WIAstuurprogramma tevens voor het scannen van afbeeldingen. Zie pagina 6.7. • Scannen naar een USB-flashdrive. Als u een USB-flashdrive in de USB-poort aan de voorkant van het apparaat steekt, kunt u documenten scannen en opslaan op de USB-flashdrive door op Scan naar te drukken. Voor details, zie pagina 6.8. • Met het programma Netwerkscanbeheer: uw apparaat gebruikt het programma Netwerkscanbeheer om afbeeldingen te scannen. Zie pagina 6.9. NB: • Voordat u het apparaat als scanner kunt gebruiken, moet u eerst het MFP-stuurprogramma installeren. • Scannen vindt plaats via de gekozen printerpoort (LPT of USB).
6.2 SCANNEN
Scannen van het bedieningspaneel naar een toepassing 1 Zorg ervoor dat het apparaat en de computer aan staan en goed met elkaar zijn verbonden.
2 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. of Plaats één document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat. Zie pagina 7.6 voor informatie over het plaatsen van documenten.
3 Druk op Scan naar. De eerste beschikbare menuoptie (‘Toepassing’) verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op Enter en druk op de pijltoetsen ( of ) om de toepassing te selecteren waarnaar u de gescande afbeelding wilt zenden.
5 Druk op Enter. Het venster van de geselecteerde toepassing wordt geopend. Pas de scaninstellingen aan en start het scannen. Zie de handleiding van de toepassing voor meer informatie.
SCANNEN
6.3
6
Scannen met SmarThru SmarThru is de software die standaard wordt geleverd bij uw apparaat. Met SmarThru is scannen een fluitje van een cent. Volg de onderstaande stappen om met SmarThru te scannen:
1 Zorg ervoor dat het apparaat en de computer aan staan en goed met elkaar zijn verbonden.
2 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. of Plaats één document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat. Zie pagina 7.6 voor informatie over het plaatsen van documenten.
3 Als SmarThru is geïnstalleerd, staat het pictogram SmarThru 4 op het bureaublad. Dubbelklik op het pictogram SmarThru 4.
Dubbelklik op dit pictogram.
Het venster SmarThru 4 wordt geopend.
• Scannen naar Een afbeelding scannen en opslaan in een toepassing of map, e-mailen of publiceren op een website. • Afbeelding Een afbeelding die u hebt opgeslagen als grafisch bestand, bewerken en naar een toepassing of map sturen, de afbeelding e-mailen of publiceren op een website.
6.4 SCANNEN
• Kopiëren Kopieën van professionele kwaliteit maken. U kunt afbeeldingen kopiëren in zwart-wit, als uw apparaat dit ondersteunt, en de kopieerinstellingen wijzigen. • Afdrukken Afbeeldingen die u hebt opgeslagen, afdrukken. U kunt afbeeldingen afdrukken in zwart-wit of kleur als uw apparaat dit ondersteunt.
4 Klik op Scannen naar. Het menu Scannen naar verschijnt in het venster SmarThru 4.
De menubalk Scannen naar.
Scaninstellingen aanpassen.
6 Klik hierop om met scannen te beginnen.
Het menu Scannen naar biedt de volgende mogelijkheden: • Toepassing Een afbeelding scannen en overnemen in een beeldbewerkingsprogramma, zoals Paint of Adobe PhotoShop. • E-mail Een afbeelding scannen en per e-mail verzenden. U kunt een afbeelding scannen, een voorbeeld bekijken en de afbeelding e-mailen. OPMERKING: als u een afbeelding per e-mail wilt verzenden, moet u een e-mailprogramma hebben zoals Outlook Express en moet uw e-mailaccount in dit programma zijn ingesteld. • Map Een afbeelding scannen en opslaan in een map. U kunt een afbeelding scannen, een voorbeeld bekijken en het resultaat opslaan in een map.
SCANNEN
6.5
• Tekstherkenning Een document scannen en omzetten in een tekstbestand. U kunt een document scannen, een voorbeeld bekijken en naar een toepassing voor tekstherkenning sturen. Aanbevolen scaninstelling voor OCR - Resolutie: 200 of 300 dpi - Beeldtype: grijstinten of zwart-wit • Web Een afbeelding scannen, een voorbeeld bekijken, een bestandsindeling kiezen en het resultaat publiceren op een website. • Instellingen De instellingen voor de basisfuncties van het menu Scannen naar wijzigen. U kunt de instellingen aanpassen voor de functies Toepassing, E-mail, Tekstherkenning en Web.
5 Klik op het pictogram voor de functie. 6 Het SmarThru 4-venster voor de geselecteerde functie wordt geopend. Pas de scaninstellingen aan.
7 Klik op Scan om het scannen te starten. OPMERKING: als u de scantaak wilt annuleren, klikt u op Annuleren.
Helpaanwijzingen op het scherm Klik voor meer informatie over SmarThru op in de rechterbovenhoek van het venster. Het venster SmarThru Help wordt geopend en u kunt de helpaanwijzingen van het programma SmarThru op het scherm zien.
6.6 SCANNEN
Scannen via het WIAstuurprogramma Het apparaat ondersteunt het WIA-stuurprogramma tevens voor het scannen van afbeeldingen. WIA is een van de standaardonderdelen van Microsoft® Windows® XP voor de ondersteuning van digitale camera’s en scanners. In tegenstelling tot het TWAIN-stuurprogramma kunt u met het WIA-stuurprogramma zonder aanvullende software afbeeldingen gemakkelijk scannen en bewerken. OPMERKING: het WIA-stuurprogramma werkt alleen onder Windows XP, bovendien moet er een USB-poort beschikbaar zijn.
1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. of Plaats één document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat.
6
Zie pagina 7.6 voor informatie over het plaatsen van documenten.
2 Ga vanuit het menu Start naar Instellingen, Configuratiescherm en klik op Scanners en camera’s.
3 Dubbelklik op het pictogram van het apparaat. Klik op Volgende. De wizard Scanner en camera verschijnt.
4 Geef uw scanvoorkeuren aan en klik op Voorbeeld om te zien welke invloed uw voorkeuren op de afbeelding hebben.
SCANNEN
6.7
5 Klik op Volgende. 6 Geef een naam op voor de afbeelding en selecteer een bestandsindeling en een opslaglocatie voor de afbeelding.
7 Volg de aanwijzingen op het scherm als u de afbeelding wilt bewerken nadat deze op uw computer is opgeslagen. OPMERKING: Als u de scantaak wilt annuleren, drukt u op de knop Wissen/Stop op het bedieningspaneel.
Scannen naar een USB-flashdrive U kunt documenten scannen en opslaan op de USB-flashdrive door op het bedieningspaneel op Scan naar te drukken. Zie voor meer informatie over scannen “Scannen naar een USBflashdrive” op pagina 10.3.
6.8 SCANNEN
Scannen met Netwerkscanbeheer Over Netwerkscanbeheer OPMERKING: U kunt deze functie pas gebruiken nadat u de netwerkinstellingen hebt geconfigureerd. Zie voor meer informatie “Netwerkparameters configureren via het bedieningspaneel” op pagina A.4. Met Netwerkscanbeheer kunt een document op uw appaaat scannen in JPEG-, TIFF- of PDF-indeling en opslaan op een computer in het netwerk. Als u deze functie wilt gebruiken, moet u het programma Netwerkscanbeheer op de computer installeren. Voor meer informatie over de installatie van het programma, zie “Software installeren voor afdrukken via een netwerk” op pagina 2.34.
De optie Netwerkscanbeheer instellen Met het menu Netwerkscan kunt u het scannen op uw apparaat via een computer in het netwerk in- of uitschakelen.
1 Druk op Menu op het bedieningspaneel tot Onderhoud verschijnt op de bovenste regel van het display.
2 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Netwerkscan’ verschijnt en druk op Enter.
3 Druk op de pijltoetsen ( of ) om Inschakelen of Uitschakelen te selecteren. Kies Inschakelen om de optie Netwerkscanbeheer in te schakelen. Dit is de standaardinstelling. Kies Uitschakelen als u de optie Netwerkscanbeheer niet wilt gebruiken.
4 Druk op Enter om de selectie te voltooien.
SCANNEN
6.9
6
Scannen met Netwerkscanbeheer Met Netwerkscanbeheer kunt u een document vanaf uw apparaat over het netwerk naar uw computer scannen. Als u werkt met SmarThru moet u de scanprocedure vanaf de computer opstarten. De gescande gegevens gaan alleen naar de computer die direct op het apparaat is aangesloten. Gescande documenten kunnen worden opgeslagen als JPEG-, TIFF- of PDF-bestand. U kunt de gescande bestanden ook beveiligen door een gebruikersnaam en wachtwoord (PIN) in te voeren op het numerieke toetsenbord aan de voorzijde van het apparaat.
1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. of Plaats één document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat. Zie pagina 7.6 voor informatie over het plaatsen van documenten.
2 Druk op Scan naar en selecteer Network Scan. Selec. gebr.id: verschijnt op het display.
3 Voer uw id en wachtwoord in met het numerieke toetsenbord en druk op Enter.
U kunt een gebruikers-id op verschillende manieren invoeren: • de volledige id invoeren met het toetsenbord, of • in Smart Search tekens invoeren in de bovenste regel van het LCD-display. Op de onderste regel worden gebruikers-id’s weergegeven die beginnen met het ingevoerde teken of de ingevoerde tekens. Op de onderste regel wordt ‘No Matches’ weergegeven als er geen id wordt gevonden dat begint met het ingevoerde teken. Druk op de toets Enter om te zoeken in de vermeldingen in de onderste regel regel die beginnen met het teken dat u hebt ingevoerd in de bovenste regel. Met de pijltoetsen ( en ) bladert u door de lijst. U kunt tijdens het bladeren drukken op de knop Hoogste Niv. en de gebruikers-id invoeren met het toetsenbord.
4 Voer uw PIN in om te voorkomen dat andere gebruikers
gescande documenten naar uw computer sturen. Druk op Enter. Kies het standaardwachtwoord als u niet wilt dat dit menu verschijnt.
5 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Scangegevens’ verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
6 Kies het bestandstype en de resolutie, druk vervolgens op Enter. • Black & White: als u deze optie selecteert, kunt u kiezen uit de bestandsindeling PDF en TIFF. 6.10 SCANNEN
• Color JPEG-200: als u deze optie selecteert, worden de resolutie 200 dpi en het bestandstype JPEG automatisch geselecteerd. • Resolution: u hebt de keuze uit de resolutie 100 dpi, 200 dpi en 300 dpi. OPMERKING: als u een afbeelding bewerkt die is gescand in een resolutie van 100 dpi, kan bij sommige programma’s het resultaat afwijken van de oorspronkelijke afbeelding.
7 Druk op de pijltoetsen ( of ) tot Scan starten verschijnt en druk op Enter. Als u op Enter drukt terwijl Afmelden wordt weergegeven op het display, gaat het apparaat terug naar de stand-bymodus.
8 Het document wordt gescand naar de computer waarop het programma Netwerkscanbeheer actief is. Als u TIFF of PDF hebt gekozen als bestandstype, verschijnt op het display de vraag of u een volgend document wilt scannen. Als u meer dan één document nodig hebt, selecteert u Ja met de pijltoetsen ( of ) en drukt u op Enter. Het volgende document wordt gescand en opgeslagen. Herhaal dit tot alle documenten zijn gescand en selecteer vervolgens Nee.
Time-out voor Netwerkscanbeheer instellen Als Netwerkscanbeheer op uw computer niet binnen de timeoutperiode die is ingesteld in Netwerkscanbeheer de gegevens vernieuwt of een scantaak uitvoert, keert uw apparaat terug naar de stand-bymodus. U stelt de time-outoptie voor Netwerkscanbeheer als volgt in:
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘App. instellen’ verschijnt.
2 Druk op de pijltoetsen tot Time-out scan verschijnt op de onderste regel en druk vervolgens op Enter.
3 Voer de gewenste waarde in voor de time-out en druk op Enter. De standaardwaarde is 30 minuten. U kunt een waarde invoeren tussen 1 minuut en 1.440 minuten.
4 De nieuwe waarde wordt doorgegeven over het hele netwerk en wordt van kracht voor alle aangesloten clients.
SCANNEN 6.11
6
Scannen met Netwerkscanbeheer gebruiken Een scanner toevoegen U kunt uw scanner als goedgekeurde netwerkscanner registreren in het venster ScanClair Type 103.
1 Selecteer Start Programma’s Smart Agent → ScanClair Type 103 → ScanClair Type 103.
2 Klik in het venster ScanClair Type 103 op de knop Apparaat toevoegen of dubbelklik op het pictogram Apparaat toevoegen.
3 Klik op Volgende.
6.12 SCANNEN
4 Selecteer Een scanner zoeken (aanbevolen) of Verbinding maken met deze scanner, voer een IP-adres in voor de scanner en klik op Volgende.
5 Er verschijnt een lijst met scanners in het netwerk. Selecteer uw apparaat in de lijst en voer de ID en PIN (Persoonlijk Identificatie Nummer) in die u wilt gebruiken. Klik op Volgende. • De naam en het model van de scanner die u kiest, worden ingevoerd. Deze waarden kunnen worden gewijzigd door gebruikers. • U kunt een ID invoeren van maximaal 8 tekens. Het eerste teken moet een letter zijn. • De PIN moet bestaan uit 4 cijfers.
6 U hebt uw apparaat nu toegevoegd aan het netwerk. Klik op Voltooien. Uw machine wordt weergegeven in het venster ScanClair Type 103 en u kunt nu via het netwerk scannen.
SCANNEN 6.13
6
Een scanner verwijderen Als u de geautoriseerde scanner wilt verwijderen, klikt u op de knop Apparaat verwijderen en voert u de instructies uit die worden weergegeven. Klik op de knop Help voor de online Help van het programma ScanClair Type 103.
Eigenschappen instellen 1 Dubbelklik in het venster ScanClair Type 103 op het scannerpictogram of klik op de knop Eigenschappen.
2 Stel de eigenschappen in en klik op OK.
6.14 SCANNEN
Tabblad Algemeen
U kunt de naam van de scanner wijzigen.
Tabblad Server
U kunt de gegevens van de scanner controleren.
SCANNEN 6.15
6
Tabblad Geavanceerd
U kunt instellen waar de gescande bestanden worden opgeslagen. U kunt de indeling van de bestandsnaam selecteren. U kunt het gescande document onmiddellijk na het scannen openen.
Tabblad Voorkeuren U kunt instellen welk gebied u wilt scannen. Klik op Aanpassen om handmatig een scangebied in te voeren. Bij sommige scanners is de optie Scangebied niet beschikbaar. U kunt de scankleur, de scanresolutie en het bestandstype selecteren. U kunt de helderheid aanpassen.
U kunt uw instellingen opslaan of verwijderen en de opgeslagen instellingen toepassen.
Snel instellen opslaan
1 Voer de instellingen in die u wilt opslaan. 2 Voer in het vak Snel instellen een naam in voor de set voorkeuren.
3 Klik op Opslaan om de instellingen op te slaan. 6.16 SCANNEN
Snel instellen gebruiken
1 Selecteer de gewenste instelling in de keuzelijst Snel instellen. 2 Klik op OK of Toepassen. Snel instellen verwijderen
1 Selecteer de instelling die u wilt verwijderen in de keuzelijst Snel instellen.
2 Klik op Verwijderen.
Scannen met Netwerkscanbeheer 1 Controleer de status van de scanner aan de hand van het pictogram voor de scanner. Zie de volgende pagina.
2 Configureer de instellingen van de netwerkscanner. Zie “Eigenschappen instellen” op pagina 6.14.
3 Plaats het document dat u wilt scannen op de scanner die u wilt gebruiken.
4 Begin met scannen zoals wordt beschreven in de handleiding van uw scanner.
5 Het scannen wordt gestart en het gescande document wordt gezonden naar de locatie die u hebt opgegeven. De locatie kan worden gewijzigd op het tabblad Geavanceerd van het venster Eigenschappen netwerkscan. Zie pagina 6.16.
Pictogrammen voor de scanner
SCANNEN 6.17
6
AANTEKENINGEN
6.18 SCANNEN
7
FAXEN
Dit hoofdstuk bevat informatie over het gebruik van uw apparaat als fax. In dit hoofdstuk treft u de volgende onderwerpen aan: • Het faxsysteem instellen • Een fax verzenden • Een fax ontvangen • Automatisch kiezen • Andere faxmethoden • Overige functies
Het faxsysteem instellen De faxinstellingen wijzigen 1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘Fax instellen’ verschijnt. De eerste menuoptie ‘Ontvangstmodus’ verschijnt op de onderste regel.
2 Druk op
of tot op de onderste regel het gewenste menu-item verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
3 Blader met
of naar de gewenste status, of voer de waarde voor de geselecteerde optie in met de cijfertoetsen.
4 Druk op Enter om de selectie op te slaan. De volgende faxinstelling verschijnt.
5 Herhaal indien nodig de stappen 2 tot en met 4. 6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus.
7.2 FAXEN
Beschikbare faxinstellingen Optie
Omschrijving
Hier kunt u de standaardmodus voor het ontvangen van faxen selecteren. • In de Tel.-modus kunt u een fax ontvangen door de hoorn van het extra telefoontoestel op te nemen en vervolgens de startcode voor ontvangst in te toetsen (zie pagina 7.4). U kunt ook op Hand. Kiezen drukken (u hoort een faxtoon van het externe apparaat) en vervolgens op Start op het bedieningspaneel van het apparaat. • In de Fax-modus beantwoordt het apparaat een inkomende oproep en schakelt het Ontvangstmodus onmiddellijk over naar de faxontvangstmodus. • In de Ant/Fax-modus beantwoordt het antwoordapparaat een inkomende oproep en kan de beller een bericht inspreken op het antwoordapparaat. Als het faxapparaat een faxtoon op de lijn detecteert, schakelt het onmiddellijk over naar de faxmodus. • In de DRPD-modus kunt u een oproep ontvangen met de functie DRPD (detectie van distinctieve belpatronen). Deze optie is alleen beschikbaar als u de DRPD-modus inschakelt. Zie voor meer informatie pagina 7.17. Keer overgaan
Hier kunt u opgeven na hoeveel beltonen (1 tot 7) een inkomende oproep moet worden beantwoord.
Tonersterkte
Hier kunt u de standaardcontrastmodus selecteren om uw documenten lichter of donkerder te faxen. • Lichter levert goede resultaten op bij donkere originelen. • Normaal levert goede resultaten op bij normale getypte of gedrukte originelen. • Donker levert goede resultaten op bij lichte originelen of met potlood geschreven tekst.
Herh. interval
Als de lijn van de ontvangende fax bezet is, kan uw apparaat het faxnummer automatisch opnieuw kiezen. Hier kunt u opgeven na welk interval (1 tot 15 minuten) het nummer opnieuw moet worden gekozen.
Opnieuw kiezen
Hier kunt u het aantal kiespogingen (0 tot 13) opgeven. Als u 0 invoert, zal het apparaat geen tweede kiespoging ondernemen.
FAXEN
7.3
7
Optie
7.4 FAXEN
Omschrijving
Ontvangstbev.
Hier kunt u het apparaat zo instellen dat het een rapport afdrukt waarin het vermeldt of een verzending geslaagd is, hoeveel pagina’s er verzonden zijn, enz. De beschikbare opties zijn Aan, Uit en Aan-Ft. Als u deze laatste optie selecteert, wordt er alleen een rapport afgedrukt als de verzending mislukt is.
Autom. overz.
Er wordt een rapport gemaakt met gedetailleerde informatie over de 50 laatste faxen (zowel verzonden als ontvangen), met vermelding van datum en tijd. De beschikbare opties zijn Aan en Uit.
Verkleinen
Als het apparaat een document ontvangt met pagina’s die even lang zijn als of langer zijn dan het papier in de papierlade, kan het apparaat het document verkleinen zodat dit kan worden afgedrukt op het papier in de lade. Selecteer Aan als u een inkomende pagina automatisch wilt verkleinen. Als deze functie is ingesteld op Uit, kan het apparaat het document niet verkleinen zodat het op één pagina past. Het document wordt dan opgesplitst en op ware grootte afgedrukt op twee of meer pagina’s.
Grootte verw.
Als u een document ontvangt met pagina’s die even lang zijn als of langer zijn dan het papier in het apparaat, kunt u het apparaat zo instellen dat het onderste gedeelte van het document wordt weggelaten. Als de door u opgegeven marge wordt overschreden, wordt de ontvangen pagina op ware grootte afgedrukt op twee of meer pagina’s. Als het document zich buiten de marge bevindt en de functie Verkleinen is ingeschakeld, wordt de pagina verkleind zodat deze op het desbetreffende papierformaat past en wordt er niets weggelaten. Als de functie Verkleinen is uitgeschakeld of niet werkt, worden de gegevens buiten de marge weggelaten. U kunt een marge instellen tussen 0 en 30 mm.
Startcode ont.
Met de ontvangststartcode kunt u de ontvangst van een faxbericht activeren via een extra telefoontoestel dat aangesloten is op de EXTaansluiting aan de achterkant van het apparaat. Als u dit extra telefoontoestel opneemt en faxtonen hoort, voert u de ontvangststartcode in. De ontvangststartcode is in de fabriek voorgeprogrammeerd op *9*. U kunt een code instellen van 0 tot 9. Zie pagina 7.16 voor meer informatie over het gebruik van de code.
Optie
Omschrijving
DRPD-Modus
U kunt een oproep ontvangen via de functie DRPD (detectie van distinctieve belpatronen), waarmee u oproepen naar verschillende telefoonnummers kunt ontvangen op één telefoonlijn. In dit menu kunt u het apparaat zo instellen dat dit herkent welke belpatronen moeten worden beantwoord. Zie voor meer informatie over deze functie pagina 7.17.
Kiestoondetec.
De functie Kiestoondetectie zorgt dat de telefooncentrale klaar is om gekozen nummers te ontvangen. Selecteer Aan als u wilt dat uw apparaat de kiestoon detecteert voordat het apparaat nummers kiest. Als deze functie is ingesteld op Uit, begint het apparaat te kiezen zonder de kiestoon van de telefooncentrale te controleren. Er zijn regio’s waar de kiestoon niet kan worden gedetecteerd door uw apparaat. Als de functie Kiestoondetectie is ingesteld op Aan en het kiezen niet automatisch start, stel de functie dan in op Uit. U kunt Kopieermodus of Faxmodus selecteren als de weergavemodus. De fabrieksinstelling is Kopieermodus. U kunt dan het aantal exemplaren invoeren met het numerieke toetsenbord. In deze modus worden het percentage (%) voor Verkl./Vergr. en het aantal exemplaren altijd weergegeven. Als u in deze modus een faxnummer wilt invoeren, moet u eerst op de knop Fax drukken en vervolgens het nummer invoeren met het numerieke toetsenbord.
Weergavemodus
U kunt de weergavemodus wijzigen in Faxmodus. U kunt kan een faxnummer invoeren met het numerieke toetsenbord. In deze modus worden datum en tijd, percentage (%) van de geheugenstatus en de modus voor faxontvangst altijd weergegeven. Als u het aantal exemplaren in deze modus wilt instellen, moet u eerst op de knop Aantal exempl. drukken en vervolgens het nummer invoeren met het numerieke toetsenbord. In beide modi kunt u faxberichten ontvangen en verzenden en met de directkiestoetsen scantaken onmiddellijk starten. FAXEN
7.5
7
Een fax verzenden Een document plaatsen U kunt een origineel dat u wilt faxen in de automatische documentinvoer of op de glasplaat leggen. In de automatische documentinvoer kunt u tot 50 vellen tegelijk plaatsen (75 g/m2). U kunt natuurlijk slechts één vel tegelijk op de glasplaat leggen. Zie pagina 5.3 voor informatie over het voorbereiden van een document.
Zo faxt u een document via de automatische documentinvoer:
1 Plaats het document met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. U kunt maximaal 50 vellen tegelijk invoeren. Zorg ervoor dat de onderkant van de stapel originelen gelijk ligt met de formaatmarkering van de documentinvoer.
7.6 FAXEN
2 Stel de documentgeleider van de automatische documentinvoer in op de breedte van het document.
OPMERKING: als er stof op de glasplaat van de automatische documentinvoer zit, is het mogelijk dat er op de kopie zwarte strepen verschijnen. Houd de glasplaat schoon.
Zo faxt u een document vanaf de glasplaat:
1 Open de documentklep door deze omhoog te klappen.
7
FAXEN
7.7
2 Plaats het document op de glasplaat met de bedrukte zijde naar onder en leg het gelijk met de markering in de linkerbovenhoek van de glasplaat.
OPMERKING: let erop dat er geen andere documenten in de automatische documentinvoer zitten. Documenten in de automatische documentinvoer krijgen voorrang op documenten op de glasplaat.
3 Sluit de documentklep. NB: • Als u een bladzijde uit een boek of tijdschrift kopieert, opent u de klep volledig tot de scharnieren tegen de aanslag komen, plaatst u het origineel en sluit u de klep. Als het boek of tijdschrift meer dan 30 mm dik is, begint u te kopiëren met de klep open. • Gebruik de glasplaat voor de beste scankwaliteit, vooral bij gekleurde afbeeldingen of afbeeldingen met grijstinten.
7.8 FAXEN
De papierlade selecteren Nadat u het afdrukmateriaal hebt geplaatst, moet u de papierlade selecteren die u voor het faxen wilt gebruiken.
1 Druk op Menu op het bedieningspaneel. De eerste beschikbare menuoptie (‘Papier inst.’) verschijnt op de bovenste regel van het display.
2 Druk op
of tot op de onderste regel van het display ‘Faxlade’ verschijnt.
3 Druk op Enter. 4 Druk op
of
tot de gewenste papierlade op het display
verschijnt. U hebt de keuze uit Lade 1, Lade 2, Lade 1/2 en Automatisch. Als u de optionele Lade 2 niet installeert, worden de menuopties Lade 2 en Lade 1/2 niet weergegeven op het display.
5 Druk op Enter om de selectie op te slaan. 6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus.
7
De documentresolutie aanpassen De standaarddocumentinstellingen leveren goede resultaten op bij standaardtekstdocumenten. Als u echter een document van slechte kwaliteit of een document met foto’s wilt faxen, kunt u de resolutie aanpassen om een fax van hogere kwaliteit te verkrijgen.
1 Druk op Resolutie op het bedieningspaneel. 2 Als u drukt op Resolutie of op de pijltoetsen ( of ) kunt u kiezen uit Standaard, Fijn, Extra fijn, Foto Fax en Kleuren Fax.
3 Als de gewenste modus verschijnt, drukt u op Enter om deze te selecteren.
FAXEN
7.9
In de onderstaande tabel vindt u de documenttypen die worden aanbevolen voor de verschillende resoluties. Modus
Aanbevolen voor
Standaard
Documenten met normale lettergrootte.
Fijn
Documenten met kleine tekens of dunne lijnen, of documenten die met een matrixprinter zijn afgedrukt.
Extra fijn
Documenten met uiterst fijne details. Extra fijn is alleen mogelijk als de ontvangende fax de extra fijne resolutie eveneens ondersteunt. Zie de onderstaande opmerkingen.
Foto Fax
Documenten met grijstinten of foto’s.
Kleuren Fax
Documenten met kleuren. Verzenden in kleur is alleen mogelijk als de ontvangende fax de ontvangst van kleurenfaxen ondersteunt en u het faxbericht handmatig verzendt. In deze modus is verzenden vanuit het geheugen niet mogelijk.
NB: • Als u verzendt vanuit het geheugen is de modus Extra fijn niet beschikbaar. De resolutie wordt dan automatisch gewijzigd in Fijn. • Als het apparaat is ingesteld op de resolutie Extra fijn en het ontvangende faxapparaat deze resolutie niet ondersteunt, wordt de fax verzonden met de hoogste resolutie die door de ontvangende fax wordt ondersteund.
7.10 FAXEN
Een fax automatisch verzenden 1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. of Plaats één document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat. Zie pagina 7.6 voor informatie over het plaatsen van documenten.
2 Druk op Fax. 3 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht (zie pagina 7.9). Zie pagina 7.3 als u het contrast wilt wijzigen.
4 Voer het externe faxnummer in met de cijfertoetsen. U kunt ook op een directkiestoets drukken of een snelkiesof groepsnummer gebruiken. Zie “Automatisch kiezen” op pagina 7.19 voor informatie over het opslaan van nummers.
5 Druk op Start. 6 Als een document op de glasplaat is geplaatst en in het geheugen is gescand, verschijnt op de bovenste regel van het display ’Nog een pagina?’. Als u een volgende pagina wilt verzenden, verwijdert u de gescande pagina en plaatst u de volgende pagina op de glasplaat. Selecteer vervolgens ‘1. Ja’ en herhaal de procedure indien nodig. Als alle pagina’s zijn gescand en in het display ‘Nog een pagina?’ verschijnt, selecteert u ‘2: Nee’.
7 Het nummer wordt gekozen en het apparaat begint de fax te verzenden zodra het ontvangende faxapparaat klaar is. OPMERKING: als u een faxtaak wilt annuleren, kunt u tijdens het verzenden van de fax op elk moment op Wissen/Stop drukken.
FAXEN 7.11
7
Een fax handmatig verzenden 1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. of Plaats één document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat. Zie pagina 7.6 voor informatie over het plaatsen van documenten.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht (zie pagina 7.9). Zie pagina 7.3 als u het contrast wilt wijzigen.
3 Druk op Hand. Kiezen. U hoort een kiestoon. 4 Voer het nummer van het ontvangende faxapparaat in met de cijfertoetsen. U kunt ook op een directkiestoets drukken. Zie pagina 7.19 voor informatie over het opslaan van nummers.
5 Zodra u een hoge faxtoon van het andere faxapparaat hoort, drukt u op Start. OPMERKING: als u een faxtaak wilt annuleren, kunt u tijdens het verzenden van de fax op elk moment op Wissen/Stop drukken.
Het laatst gekozen nummer opnieuw kiezen Ga als volgt te werk om het laatst gekozen nummer opnieuw te kiezen: Druk op Opn./Pauze. Als u een document in de automatische documentinvoer (zie pagina 7.6) hebt geplaatst, begint het apparaat het document automatisch te verzenden. Als u een document op de glasplaat hebt geplaatst, wordt u gevraagd of u nog een pagina wilt verzenden. Selecteer ‘1: Ja’ om een pagina toe te voegen. Als u geen pagina’s meer wilt toevoegen, selecteert u ‘2: Nee’. 7.12 FAXEN
Verzendbevestiging Als de laatste pagina van uw document verzonden is, hoort u een pieptoon en keert het apparaat terug naar de standbymodus. Als er tijdens de verzending van uw fax iets misloopt, verschijnt een foutbericht in het display. Zie pagina 9.12 voor een lijst van foutberichten en hun betekenis. Als een foutbericht verschijnt, drukt u op Wissen/Stop om het bericht te wissen en probeert u het document opnieuw te verzenden. U kunt het apparaat zo instellen dat na elke verzonden fax automatisch een verzendrapport wordt afgedrukt. Zie Ontvangstbevestiging op pagina 7.4 voor meer informatie.
Automatisch opnieuw kiezen Als de lijn van het gekozen nummer bezet is of als het faxapparaat van de ontvanger niet antwoordt, wordt het nummer automatisch opnieuw gekozen met tussenpozen van drie minuten. Het aantal kiespogingen is afhankelijk van de fabrieksinstellingen. Als op het display ‘Opnieuw kiez.?’ verschijnt, drukt u op Enter om het nummer onmiddellijk opnieuw te kiezen. Als u de functie Automatisch opnieuw kiezen wilt annuleren, drukt u op Wissen/Stop. U kunt de wachttijd tussen twee kiespogingen en het maximum aantal kiespogingen wijzigen. Zie pagina 7.3.
FAXEN 7.13
7
Een fax ontvangen Informatie over ontvangstmodi • In de Fax-modus beantwoordt het apparaat een inkomende oproep en schakelt het onmiddellijk over naar de faxontvangstmodus. • In de modus Tel. kunt u een fax ontvangen door te drukken op Hand. Kiezen (u hoort een faxtoon van het zendende apparaat) en door vervolgens te drukken op Start op het bedieningspaneel van het apparaat. U kunt ook de hoorn van het extra telefoontoestel opnemen en vervolgens de startcode voor ontvangst intoetsen (zie pagina 7.4). • In de Ant/Fax-modus beantwoordt het antwoordapparaat een inkomende oproep en kan de beller een bericht inspreken op het antwoordapparaat. Als het faxapparaat een faxtoon op de lijn detecteert, schakelt het onmiddellijk over naar de faxmodus. • In de DRPD-modus kunt u een oproep ontvangen met de functie DRPD (detectie van distinctieve belpatronen). ‘Distinctieve belpatronen’ is een dienst van de telefoonmaatschappij waarmee u oproepen naar verschillende telefoonnummers kunt ontvangen op één telefoonlijn. Zie voor meer informatie pagina 7.17. Als het geheugen vol is, wordt automatisch overgeschakeld naar Tel. Zie pagina 7.3 voor informatie over het wijzigen van de ontvangstmodus. NB: • Om de Ant/Fax-modus te gebruiken, sluit u een antwoordapparaat aan op de EXT-aansluiting aan de achterkant van het apparaat. • Als u niet wilt dat anderen inkomende faxen kunnen bekijken die voor u bestemd zijn, kunt u de veilige-ontvangstmodus gebruiken. In deze modus worden alle inkomende faxen opgeslagen in het geheugen. Zie voor meer informatie pagina 7.34.
7.14 FAXEN
Papier plaatsen voor het ontvangen van faxen Voor het plaatsen van papier in de papierlade gelden altijd dezelfde instructies, ongeacht of u afdrukt, faxt of kopieert. Faxberichten kunnen echter alleen worden afgedrukt op papier met het formaat A4, Letter of Legal. Zie pagina 2.7 en pagina 2.21 voor informatie over het plaatsen van papier en het instellen van het papierformaat in de lade.
Automatisch ontvangen in de Faxmodus Het apparaat is standaard ingesteld op de Fax-modus. Als u een fax ontvangt, beantwoordt het apparaat de oproep na een opgegeven aantal belsignalen en wordt de fax automatisch ontvangen. Hoe u dit aantal belsignalen kunt wijzigen, leest u op pagina 7.3. Zie “Geluid instellen” op pagina 2.22 als u het belvolume wilt aanpassen.
Handmatig ontvangen in de Tel-modus U kunt een fax ontvangen door de hoorn van het extra telefoontoestel op te nemen en de startcode voor ontvangst (zie pagina 7.4) in te toetsen, of door te drukken op Hand. Kiezen (u hoort een faxtoon van het andere faxapparaat) en vervolgens op Start op het bedieningspaneel van uw apparaat. Het apparaat begint de fax dan te ontvangen en keert terug naar de stand-bymodus zodra de ontvangst is voltooid.
FAXEN 7.15
7
Automatisch ontvangen in de Ant/Fax-modus Voor deze modus moet u een antwoordapparaat aansluiten op de EXT-aansluiting aan de achterkant van het apparaat. Zie pagina 2.11. Als de beller een bericht inspreekt, slaat het antwoordapparaat het bericht op de gebruikelijke wijze op. Als het apparaat een faxtoon op de lijn detecteert, wordt de fax automatisch ontvangen. NB: • Als u het apparaat hebt ingesteld op de Ant/Fax-modus en het antwoordapparaat hebt uitgeschakeld of als er geen antwoordapparaat aangesloten is op de EXT-aansluiting, schakelt het apparaat na een vooraf vastgelegd aantal belsignalen automatisch over naar de Fax-modus. • Als uw antwoordapparaat over een instelbare belsignaalteller beschikt, kunt u het apparaat zo instellen dat inkomende oproepen na één belsignaal worden beantwoord. • Als de Tel-modus is ingeschakeld (handmatige ontvangst) en het antwoordapparaat is aangesloten op uw apparaat, moet u het antwoordapparaat uitschakelen. Anders wordt uw telefoongesprek onderbroken door de uitgaande boodschap van het antwoordapparaat.
Handmatige ontvangst met een extra telefoontoestel Deze functie werkt het beste als u een extra telefoontoestel gebruikt dat is aangesloten op de EXT-aansluiting aan de achterkant van het faxapparaat. U kunt een fax ontvangen van iemand met wie u op het extra toestel in gesprek bent zonder dat u naar het faxapparaat hoeft te gaan. Als u een oproep ontvangt op het extra telefoontoestel en faxtonen hoort, drukt u op 9 op het extra toestel. Het apparaat ontvangt dan de fax. Druk de toetsen langzaam na elkaar in. Als u de faxtoon van het andere faxapparaat nog steeds hoort, drukt u nogmaals op 9 . 9 is de startcode voor ontvangst zoals deze is voorgeprogrammeerd in de fabriek. De sterretjes liggen vast, maar u kunt het cijfer wijzigen. Zie pagina 7.4 voor meer informatie over het wijzigen van de code. 7.16 FAXEN
Faxen ontvangen in de DRPD-modus ‘Distinctieve belpatronen’ is een dienst van de telefoonmaatschappij waarmee u oproepen naar verschillende telefoonnummers kunt ontvangen op één telefoonlijn. Het nummer dat iemand gebruikt om u te bellen wordt geïdentificeerd door verschillende belpatronen, die bestaan uit verschillende combinaties van lange en korte belsignalen. Deze functie wordt vaak gebruikt door callcenters waar telefonistes die voor verschillende klanten oproepen beantwoorden, moeten weten welk nummer iemand gekozen heeft om de oproep juist te kunnen beantwoorden. Met de functie DRPD (detectie van distinctieve belpatronen) kan uw apparaat ‘leren’ welk belpatroon u wilt laten beantwoorden door het faxapparaat. Tenzij u deze instelling verandert, wordt dit beltoonpatroon blijvend herkend en beantwoord als een faxoproep, en worden alle andere beltoonpatronen doorgeschakeld naar het extra telefoontoestel of het antwoordapparaat dat is aangesloten op de EXT-uitgang. U kunt de distinctieve belpatroondetectie wanneer u maar wilt op een eenvoudige manier uitschakelen of wijzigen. Voordat u de functie DRPD kunt gebruiken, moet de dienst door de telefoonmaatschappij worden geïnstalleerd op uw telefoonlijn. Om de functie DRPD in te stellen, hebt u een andere telefoonlijn op uw locatie nodig, of iemand die vanuit een andere locatie naar uw faxnummer kan bellen. Zo stelt u de DRPD-modus in:
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘Fax instellen’ verschijnt. De eerste menuoptie ‘Ontvangstmodus’ verschijnt op de onderste regel.
2 Druk op
of tot op de onderste regel ‘DRPD-Modus’ verschijnt en druk op Enter.
3 Als op de onderste regel ‘Inst.’ verschijnt, drukt u op Enter. De melding ‘Wacht op bel’ verschijnt in het display.
4 Bel met een andere telefoon naar uw faxnummer. U hoeft niet te bellen vanaf een faxapparaat.
5 Als het apparaat begint te rinkelen, beantwoordt u de oproep niet. Het apparaat heeft enkele belsignalen nodig om het patroon te leren. Als het faxapparaat klaar is met het ‘leren’ van het belpatroon, verschijnt ‘Stop DRPD Setup’ op het display. FAXEN 7.17
7
Als het instellen van DRPD mislukt is, verschijnt ‘DRPD fout’ op het display. Druk op Enter wanneer ‘DRPD-modus’ verschijnt en herhaal vanaf stap 3.
6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus. Als de functie DRPD is ingesteld, is de optie DRPD beschikbaar in het menu Ontvangstmodus. Om faxen te kunnen ontvangen in de DRPD-modus, moet u in het menu DRPD kiezen (zie pagina 7.5). NB: • Als u uw faxnummer wijzigt of als u het apparaat aansluit op een andere telefoonlijn, moet u DRPD opnieuw instellen. • Nadat u DRPD hebt ingesteld, belt u opnieuw naar uw faxnummer om te controleren of het apparaat antwoordt met een faxtoon. Bel vervolgens naar een ander nummer dat aan dezelfde lijn is toegekend om te controleren of de oproep wordt doorgeschakeld naar het extra telefoontoestel of het antwoordapparaat dat is aangesloten op de EXT-aansluiting.
Faxberichten ontvangen in het geheugen Aangezien het apparaat meerdere taken tegelijk kan uitvoeren, kan het faxen ontvangen terwijl u kopieert of afdrukt. Als u tijdens het kopiëren of afdrukken een fax ontvangt, wordt deze opgeslagen in het geheugen. Zodra u klaar bent met kopiëren of afdrukken, wordt de fax automatisch afgedrukt.
7.18 FAXEN
Automatisch kiezen Directkiesnummers Met de 20 directkiestoetsen van het bedieningspaneel kunt u vaak gebruikte faxnummers opslaan en een nummer automatisch kiezen met één druk op een toets. Met de toets Shift kunt u tot 40 faxnummers opslaan onder de directkiestoetsen.
Een directkiesnummer opslaan 1 Houd een van de directkiestoetsen ongeveer twee seconden ingedrukt. Als u de directkiestoetsen van 21 tot 40 wilt gebruiken, drukt u op Shift en houdt u de directkiestoets ongeveer twee seconden ingedrukt. In het display wordt u gevraagd om het faxnummer in te voeren. ‘T’ geeft aan dat u bezig bent een nummer aan een directkiestoets toe te wijzen. Als er al een nummer is opgeslagen onder het gekozen snelkiesnummer, verschijnt dit nummer in het display zodat u het kunt wijzigen. Als u opnieuw wilt beginnen met een andere directkiestoets, drukt u op Wissen/Stop.
2 Voer met de cijfertoetsen het nummer in dat u wilt opslaan, en druk op Enter. Als u een pauze wilt invoegen tussen de cijfers, drukt u op Opn./Pauze. In het display wordt ‘-’ (koppelteken) weergegeven. Als u een fout maakt tijdens het invoeren van een nummer, drukt u op en voert u het juiste nummer in.
3 Als u een naam wilt toewijzen aan het nummer, voert u de gewenste naam in. Zie voor informatie over het invoeren van tekens pagina 2.18. Sla deze stap over als u geen naam wilt toewijzen.
4 Druk op Enter als de naam juist wordt weergegeven of als u geen naam wilt invoeren. FAXEN 7.19
7
5 Als u nog een nummer wilt opslaan, drukt u op een directkiestoets en herhaalt u de stappen 2 tot en met 4. of Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus. OPMERKING: met het hulpprogramma Printerinstellingen kunt u snelkies- en groepsnummers opslaan, zie pagina 2.49.
Een fax verzenden via een directkiesnummer 1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. of Plaats één document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat. Zie pagina 7.6 voor informatie over het plaatsen van documenten.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht (zie pagina 7.9). Zie pagina 7.3 als u het contrast wilt wijzigen.
3 Druk op de directkiestoets waaronder u het gewenste faxnummer hebt opgeslagen. Het document wordt ingescand in het geheugen.
4 Vervolgens kiest het apparaat het faxnummer dat u hebt opgeslagen onder de betreffende directkiestoets en verzendt het de fax zodra het faxapparaat van de ontvanger antwoordt.
7.20 FAXEN
Snelkiesnummers U kunt tot 200 veelgebruikte nummers opslaan onder snelkiesnummers van één, twee of drie cijfers (0 - 199).
Een snelkiesnummer opslaan 1 Druk op Tel.boek op het bedieningspaneel. 2 Druk op Tel.boek of op een van de pijltoetsen ( of ) tot op de onderste regel van het display ‘Opsl.&Wijzigen’ verschijnt. Druk op Enter.
3 Druk op Enter als in het display ’Verkort kiezen’ verschijnt. U wordt gevraagd om een snelkiesnummer in te voeren, waarbij het eerste beschikbare nummer wordt weergegeven.
4 Voer met de cijfertoetsen of met de pijltoetsen ( of ) een snelkiesnummer tussen 0 en 199 in en druk op Enter. Als er al een nummer is opgeslagen onder het gekozen snelkiesnummer, verschijnt dit nummer in het display zodat u het kunt wijzigen. Als u opnieuw wilt beginnen met een ander snelkiesnummer, drukt u op Hoogste Niv..
5 Voer met de cijfertoetsen het nummer in dat u wilt opslaan, en druk op Enter. Als u een pauze wilt invoegen tussen de cijfers, drukt u op Opn./Pauze. In het display wordt ‘−’ (koppelteken) weergegeven.
6 Als u een naam wilt toewijzen aan het nummer, voert u de gewenste naam in. Zie voor informatie over het invoeren van tekens pagina 2.18. of Sla deze stap over als u geen naam wilt toewijzen.
7 Druk op Enter als de naam juist wordt weergegeven of als u geen naam wilt invoeren.
8 Als u nog een faxnummer wilt opslaan, herhaalt u de stappen 4 tot en met 7. of Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus. FAXEN 7.21
7
Een fax verzenden via een snelkiesnummer 1 Plaats de documenten met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. of Plaats één document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat. Zie pagina 7.6 voor informatie over het plaatsen van documenten.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht (zie pagina 7.9). Zie pagina 7.3 als u het contrast wilt wijzigen.
3 Voer het snelkiesnummer in. • Voor een snelkiesnummer van één cijfer houdt u de desbetreffende cijfertoets ingedrukt. • Voor een snelkiesnummer van twee of drie cijfers drukt u de eerste cijfertoets(en) kort in en houdt u de laatste cijfertoets ingedrukt.
4 De bijbehorende naam wordt kort weergegeven. 5 Het document wordt ingescand in het geheugen. Als u een document op de glasplaat hebt geplaatst, wordt u gevraagd of u nog een pagina wilt verzenden. Selecteer ‘1: Ja’ om een volgende pagina toe te voegen, of ‘2: Nee’ om de fax onmiddellijk te verzenden.
6 Het faxnummer dat onder het gekozen snelkiesnummer is opgeslagen, wordt automatisch gekozen. Het document wordt verzonden zodra het faxapparaat van de ontvanger de oproep beantwoordt.
7.22 FAXEN
Groepsnummers Als u regelmatig hetzelfde document naar verschillende ontvangers faxt, kunt u de desbetreffende faxnummers opslaan onder een groepsnummer. U kunt dit groepsnummer dan gebruiken om hetzelfde document te faxen naar alle ontvangers in de groep.
Een groepsnummer instellen 1 Druk op Tel.boek op het bedieningspaneel. 2 Druk op Tel.boek of op een van de pijltoetsen ( of ) tot op de onderste regel van het display ‘Opsl.&Wijzigen’ verschijnt. Druk op Enter.
3 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Aan groep verz’ verschijnt en druk vervolgens op Enter.
4 Druk op Enter als Nieuw wordt weergegeven op de onderste regel. U wordt gevraagd om een groepsnummer in te voeren, waarbij het eerste beschikbare nummer wordt weergegeven.
5 Voer met de cijfertoetsen of met de pijltoetsen ( of ) een groepsnummer tussen 0 en 199 in en druk op Enter.
6 Druk op een directkiestoets of voer een snelkiesnummer in dat u in de groep wilt opnemen, en druk op Enter. U kunt een direct- of snelkiesnummer dat in het apparaat is opgeslagen ook via de pijltoetsen ( of ) selecteren en vervolgens op Enter drukken.
7 Als het nummer dat u aan de groep wilt toevoegen in het display wordt bevestigd, drukt u op Enter.
8 Herhaal stap 6 en 7 voor ieder direct- of snelkiesnummer dat u in de groep wilt opnemen.
9 Druk op Hoogste Niv. als u alle gewenste nummers hebt ingevoerd. U wordt gevraagd om een groep-id in te voeren.
10 Als u een naam wilt toewijzen aan de groep, voert u de gewenste naam in. Zie voor informatie over het invoeren van tekens pagina 2.18. of Sla deze stap over als u geen naam wilt toewijzen. FAXEN 7.23
7
11 Druk op Enter als de naam juist wordt weergegeven of als u geen naam wilt invoeren.
12 Als u een andere groep wilt toewijzen, drukt u op Enter en herhaalt u de bovenstaande stappen vanaf stap 5. of Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus. OPMERKING: u kunt een groepsnummer niet opnemen in een ander groepsnummer.
Groepsnummers bewerken U kunt een specifiek snelkiesnummer verwijderen uit de geselecteerde groep of u kunt een nieuw nummer toevoegen aan de geselecteerde groep.
1 Druk op Tel.boek op het bedieningspaneel. 2 Druk op Tel.boek of op een van de pijltoetsen ( of ) tot op de onderste regel van het display ‘Opsl.&Wijzigen’ verschijnt. Druk op Enter.
3 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Aan groep verz’ verschijnt en druk vervolgens op Enter.
4 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Bewerken’ verschijnt en druk vervolgens op Enter.
5 Voer het groepsnummer in dat u wilt bewerken, of selecteer het nummer met de pijltoetsen ( of
) en druk op Enter.
6 Druk op een directkiestoets of voer een snelkiesnummer in dat u wilt toevoegen of verwijderen. U kunt het direct- of snelkiesnummer dat u wilt verwijderen, ook selecteren met de pijltoetsen ( of ).
7 Druk op Enter. 8 Als u het specifieke nummer invoert in de groep, verschijnt ‘Wissen?’ in het display. Als u een nieuw nummer invoert, verschijnt ‘Toevoegen?’ in het display. 7.24 FAXEN
9 Druk op Enter om het nummer toe te voegen of te verwijderen.
10 Druk op Hoogste Niv. om de groepsnaam te wijzigen. 11 Voer een nieuwe groepsnaam in en druk op Enter. 12 Als u een andere groep wilt bewerken, drukt u op Enter en herhaalt u de bovenstaande stappen vanaf stap 5. of Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus.
Een fax verzenden via een groepsnummer (verzending naar meerdere nummers) U kunt groepsnummers gebruiken voor het rondzenden van faxen of voor uitgestelde verzendingen. Volg de stappen voor de gewenste verzendmethode (rondzenden: zie pagina 7.28, een uitgestelde fax verzenden: zie pagina 7.29, een pioritaire fax verzenden: zie pagina 7.31). Als u wordt gevraagd om het faxnummer in te voeren: • Voor een groepsnummer van één cijfer houdt u de desbetreffende cijfertoets ingedrukt. • Voor een groepsnummer van twee of drie cijfers drukt u de eerste cijfertoets(en) kort in en houdt u de laatste cijfertoets ingedrukt. U kunt per verzending maar één groepsnummer gebruiken. Ga daarna door met de procedure om de verzending te voltooien. Een document in de automatische documentinvoer of op de glasplaat wordt automatisch ingescand in het geheugen. Vervolgens kiest het apparaat elk nummer in de groep.
FAXEN 7.25
7
Een nummer in het geheugen zoeken U kunt op twee manieren een nummer in het geheugen van het apparaat zoeken. U kunt van A tot Z door alle namen bladeren, of u kunt zoeken aan de hand van de eerste letter van de naam die aan het nummer is toegewezen.
Van A tot Z zoeken in het geheugen 1 Druk op Tel.boek. 2 Druk op Enter als in het display ‘Zoek&Kies’ verschijnt. 3 Druk op
of om door het geheugen te bladeren tot de naam en het nummer dat u wilt kiezen, worden weergegeven. U kunt in alfabetische volgorde van A tot Z of omgekeerd door het hele geheugen bladeren. Terwijl u door het geheugen bladert, ziet u dat elk nummer wordt voorafgegaan door een letter: ‘T’ staat voor een directkiesnummer, ‘S’ staat voor een snelkiesnummer en ‘G’ staat voor een groepsnummer. Zo weet u met welk type nummer u te maken hebt.
4 Als de gewenste naam en/of het gewenste nummer verschijnt, drukt u op Start of Enter om het nummer te kiezen.
Zoeken naar een specifieke beginletter 1 Druk op Tel.boek. 2 Druk op Enter als in het display ‘Zoek&Kies’ verschijnt. 3 Druk op de toets met de gewenste beginletter. De eerste naam die met deze letter begint, wordt weergegeven. Als u bijvoorbeeld de naam ‘MOBIEL’ zoekt, drukt u op toets 6 met het opschrift ‘MNO’.
4 Druk op
of
om de volgende naam weer te geven.
5 Als de gewenste naam en/of het gewenste nummer verschijnt, drukt u op Start of Enter om het nummer te kiezen. 7.26 FAXEN
Een telefoonlijst afdrukken U kunt de instellingen voor automatisch kiezen controleren door een telefoonlijst af te drukken.
1 Druk op Tel.boek. 2 Druk op Tel.boek of op een van de pijltoetsen ( of ) tot op de onderste regel ’Afdrukken’ verschijnt, en druk vervolgens op Enter. Het apparaat drukt nu een lijst met al uw directkiesnummers, snelkiesnummers en groepsnummers af.
7
FAXEN 7.27
Andere faxmethoden Faxen rondzenden Met de toets Verzenden op het bedieningspaneel kunt u de rondzendfunctie gebruiken, waarmee u een document naar verschillende nummers kunt faxen. De documenten worden automatisch opgeslagen in het geheugen en verzonden. Na de verzending worden de documenten automatisch uit het geheugen verwijderd.
1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. of Plaats één document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat. Zie pagina 7.6 voor informatie over het plaatsen van documenten.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht (zie pagina 7.9).
Zie pagina 7.3 als u het contrast wilt wijzigen.
3 Druk op Verzenden op het bedieningspaneel. 4 Voer met de cijfertoetsen het faxnummer van het eerste ontvangende faxapparaat in.
U kunt ook op een directkiestoets drukken of een snelkiesof groepsnummer gebruiken. Zie voor meer informatie “Automatisch kiezen” op pagina 7.19.
5 Druk op Enter om het nummer te bevestigen. U wordt gevraagd om het volgende faxnummer waarnaar u het document wilt verzenden in te voeren.
OPMERKING: de vraag Nog een nummer verschijnt niet als u nummers hebt toegevoegd voor een andere rondzendtaak of een uitgestelde faxtaak. U moet dan wachten tot de taak voltooid is.
6 Als u nog een faxnummer wilt invoeren, drukt u op 1
om ‘Ja’ te selecteren, en herhaalt u stap 4 en 5. U kunt maximaal 10 nummers toevoegen. Groepsnummers kunnen alleen als eerste nummer worden ingegeven (dus de eerste keer dat u stap 4 uitvoert).
7.28 FAXEN
7 Als u klaar bent met het invoeren van de faxnummers, drukt u op 2 om ‘Nee’ te selecteren als antwoord op de vraag Nog een nummer. Het document wordt in het geheugen ingescand voordat het wordt verzonden. In het display verschijnt de geheugencapaciteit en het aantal pagina’s dat is opgeslagen in het geheugen. Als u een document op de glasplaat hebt geplaatst, wordt u gevraagd of u nog een pagina wilt verzenden. Selecteer ‘1: Ja’ om een pagina toe te voegen. Als u geen pagina’s meer wilt toevoegen, selecteert u ‘2: Nee’.
8 Het apparaat verzendt het document naar de faxnummers in de volgorde waarin u ze hebt ingevoerd.
Een uitgestelde fax verzenden U kunt het apparaat zo instellen dat een fax op een later tijdstip (tijdens uw afwezigheid) wordt verzonden.
1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. of Plaats één document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat. Zie pagina 7.6 voor informatie over het plaatsen van documenten.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht (zie pagina 7.9). Zie pagina 7.3 als u het contrast wilt wijzigen.
3 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘Faxfunctie’ verschijnt. De eerste menuoptie ‘Uitgest.’ verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op Enter. 5 Voer met de cijfertoetsen het gewenste faxnummer in. U kunt ook op een directkiestoets drukken of een snelkiesof groepsnummer gebruiken. Zie voor meer informatie “Automatisch kiezen” op pagina 7.19.
6 Druk op Enter om het nummer in het display te bevestigen. U wordt gevraagd om het volgende faxnummer waarnaar u het document wilt verzenden in te voeren.
FAXEN 7.29
7
OPMERKING: de vraag Nog een nummer verschijnt niet als u nummers hebt toegevoegd voor een andere rondzendtaak of een uitgestelde faxtaak. U moet dan wachten tot de taak voltooid is.
7 Als u nog een faxnummer wilt invoeren, drukt u op 1 om ‘Ja’ te selecteren, en herhaalt u stap 5 en 6. U kunt maximaal 10 nummers toevoegen. Groepsnummers kunnen alleen als eerste nummer worden ingegeven (dus de eerste keer dat u stap 5 uitvoert).
8 Als u klaar bent met het invoeren van de faxnummers, drukt u op 2 om ‘Nee’ te selecteren als antwoord op de vraag Nog een nummer. Er wordt u gevraagd een naam in te voeren.
9 Als u een naam wilt toewijzen aan de verzending, voert u de gewenste naam in. Zie voor informatie over het invoeren van tekens pagina 2.18. Sla deze stap over als u geen naam wilt toewijzen.
10 Druk op Enter. Het display geeft de huidige tijd weer en vraagt u om het tijdstip in te voeren waarop de fax moet worden verzonden.
11 Voer de tijd in met de cijfertoetsen. Om ‘VM’ of ‘NM’ te selecteren voor de 12-uursnotatie, drukt u op of of op een cijfertoets. Als u een tijdstip instelt dat reeds verstreken is, wordt de fax de volgende dag op de ingestelde tijd verzonden.
12 Druk op Enter als de starttijd juist wordt weergegeven. 13 Het document wordt in het geheugen ingescand voordat het wordt verzonden. In het display verschijnt de geheugencapaciteit en het aantal pagina’s dat is opgeslagen in het geheugen. Als u een document op de glasplaat hebt geplaatst, wordt u gevraagd of u nog een pagina wilt verzenden. Selecteer ‘1: Ja’ om een pagina toe te voegen. Als u geen pagina’s meer wilt toevoegen, selecteert u ‘2: Nee’.
14 Het apparaat keert terug naar de stand-bymodus. Het display herinnert u eraan dat het apparaat in de stand-bymodus staat en dat een uitgesteld faxbericht is ingesteld. OPMERKING: als u de uitgestelde verzending wilt annuleren, zie “Een uitgestelde fax annuleren” op pagina 7.33. 7.30 FAXEN
Een prioritair faxbericht verzenden Met de functie Prioritaire fax kunt u een document met hoge prioriteit verzenden voordat andere ingestelde bewerkingen worden uitgevoerd. Het document wordt ingescand in het geheugen en verzonden zodra de huidige bewerking is voltooid. Een prioritaire verzending onderbreekt een rondzending (de prioritaire fax wordt dan verzonden na de verzending naar ontvanger A en vóór de verzending naar ontvanger B). Een prioritaire verzending komt ook tussen twee kiespogingen.
1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. of Plaats één document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat. Zie pagina 7.6 voor informatie over het plaatsen van documenten.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht (zie pagina 7.9). Zie pagina 7.3 als u het contrast wilt wijzigen.
3 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘Faxfunctie’ verschijnt.
4 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Fax/voorrang’ verschijnt en druk vervolgens op Enter.
5 Voer met de cijfertoetsen het gewenste faxnummer in. U kunt ook op een directkiestoets drukken of een snelkiesof groepsnummer gebruiken. Zie voor meer informatie “Automatisch kiezen” op pagina 7.19.
6 Druk op Enter om het nummer te bevestigen. Er wordt u gevraagd een naam in te voeren.
7 Als u een naam wilt toewijzen aan de verzending, voert u de gewenste naam in. Zie voor informatie over het invoeren van tekens pagina 2.18. Sla deze stap over als u geen naam wilt toewijzen.
8 Druk op Enter. Het document wordt in het geheugen ingescand voordat het wordt verzonden. In het display verschijnt de geheugencapaciteit en het aantal pagina’s dat is opgeslagen in het geheugen. FAXEN 7.31
7
Als u een document op de glasplaat hebt geplaatst, wordt u gevraagd of u nog een pagina wilt verzenden. Selecteer ‘1: Ja’ om een pagina toe te voegen. Als u geen pagina’s meer wilt toevoegen, selecteert u ‘2: Nee’.
9 Het apparaat geeft het nummer weer dat wordt gekozen en begint het document te verzenden.
Documenten toevoegen aan een uitgesteld faxbericht U kunt documenten toevoegen aan een uitgesteld faxbericht dat al is opgeslagen in het geheugen van het apparaat.
1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. of Plaats één document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat. Zie pagina 7.6 voor informatie over het plaatsen van documenten.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht (zie pagina 7.9).
Zie pagina 7.3 als u het contrast wilt wijzigen.
3 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘Faxfunctie’ verschijnt.
4 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Pag. toevoegen’ verschijnt en druk vervolgens op Enter. In het display wordt de laatste taak weergegeven die in het geheugen is opgeslagen.
5 Druk op
of tot de faxtaak verschijnt waaraan u documenten wilt toevoegen, en druk vervolgens op Enter. Het apparaat slaat de documenten automatisch op in het geheugen en in het display verschijnen de geheugencapaciteit en het aantal pagina’s. Als u een document op de glasplaat hebt geplaatst, wordt u gevraagd of u nog een pagina wilt verzenden. Selecteer ‘1: Ja’ om een pagina toe te voegen. Als u geen pagina’s meer wilt toevoegen, selecteert u ‘2: Nee’.
6 Nadat de documenten zijn opgeslagen in het geheugen,
geeft het apparaat het totale aantal pagina’s en het aantal toegevoegde pagina’s weer en keert het terug naar de stand-bymodus.
7.32 FAXEN
Een uitgestelde fax annuleren 1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ’Faxfunctie’ verschijnt.
2 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Taak annuleren’ verschijnt en druk vervolgens op Enter. In het display wordt de laatste taak weergegeven die in het geheugen is opgeslagen.
3 Druk op
of tot de faxtaak verschijnt die u wilt annuleren, en druk vervolgens op Enter.
4 Als uw selectie wordt bevestigd op het display, drukt u op 1 om Ja te selecteren. De geselecteerde taak wordt geannuleerd en het apparaat keert terug naar de standby-modus. Om uw keuze te annuleren, drukt u op 2 om ‘Nee’ te selecteren.
7
FAXEN 7.33
Overige functies De veilige-ontvangstmodus gebruiken Stel dat u niet wilt dat faxberichten die tijdens uw afwezigheid binnenkomen worden bekeken door anderen. U kunt de veiligeontvangstmodus inschakelen om te vermijden dat ontvangen faxberichten worden afgedrukt tijdens uw afwezigheid. In deze modus worden alle inkomende faxberichten opgeslagen in het geheugen. Zodra u deze modus uitschakelt, worden de opgeslagen faxberichten afgedrukt. Zo schakelt u de veilige-ontvangstmodus in:
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘Geavanceerd’ verschijnt.
2 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Veilige ontv.’ verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
3 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Aan’ verschijnt en druk vervolgens op Enter.
4 Voer met de cijfertoetsen een wachtwoord van vier cijfers in, en druk op Enter. OPMERKING: u kunt de veilige-ontvangstmodus activeren zonder een wachtwoord in te stellen, maar dan worden uw faxberichten niet beschermd.
5 Voer het wachtwoord nogmaals in om het te bevestigen, en druk op Enter.
6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus. Als het apparaat een faxbericht ontvangt terwijl de veiligeontvangstmodus is ingeschakeld, wordt dit faxbericht opgeslagen in het geheugen. In het display verschijnt dan ‘Veilige ontv.’ om aan te geven dat er een faxbericht is opgeslagen. Zo drukt u ontvangen faxberichten af:
1 Open het menu Veilige ontv. door stap 1 en 2 op pagina 7.34 te volgen. 7.34 FAXEN
2 Druk op
of tot op de onderste regel ’Afdruk’ verschijnt en druk vervolgens op Enter.
3 Voer het wachtwoord van vier cijfers in en druk op Enter. Alle in het geheugen opgeslagen faxberichten worden afgedrukt. Zo schakelt u de veilige-ontvangstmodus uit:
1 Open het menu Veilige ontv. door stap 1 en 2 op pagina 7.34 te volgen.
2 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Uit’ verschijnt en druk vervolgens op Enter.
3 Voer het wachtwoord van vier cijfers in en druk op Enter. De veilige-ontvangstmodus wordt uitgeschakeld en alle in het geheugen opgeslagen faxberichten worden afgedrukt.
4 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus.
Rapporten afdrukken Het apparaat kan een aantal rapporten met nuttig informatie afdrukken. De volgende rapporten zijn beschikbaar:
Telefoonlijst Deze lijst bevat alle nummers die als snelkiesnummer of groepsnummer zijn opgeslagen in het geheugen van het apparaat. U kunt deze telefoonlijst afdrukken door te drukken op Tel.boek: zie pagina 7.27.
Rapport verzonden faxen (zendjournaal) Dit rapport bevat informatie over de faxberichten die u recent hebt verzonden.
Rapport ontvangen faxen (ontvangstjournaal) Dit rapport bevat informatie over de faxberichten die u recent hebt ontvangen.
FAXEN 7.35
7
Lijst systeemgegevens Deze lijst toont de status van de opties die door de gebruiker kunnen worden ingesteld. U kunt dit rapport bijvoorbeeld afdrukken wanneer u bepaalde instellingen verandert (eenmaal vooraf, eenmaal achteraf) zodat u uw wijzigingen kunt controleren.
Planningsinformatielijst Deze lijst geeft het (de) document(en) weer dat (die) momenteel is (zijn) opgeslagen voor Uitgestelde faxberichten. Voorts vermeldt de lijst de starttijd en het type bewerking.
Verzendrapport In dit rapport vindt u het faxnummer, het aantal pagina’s, de verzendduur, de communicatiemethode en het resultaat van de verzending voor een specifieke taak. U kunt het apparaat zo instellen dat automatisch een verzendrapport wordt afgedrukt na elke faxtaak. Zie pagina 7.4.
Lijst ongewenste faxnummers (Junk Fax List) Op deze lijst staan maximaal tien faxnummers die als ongewenste nummers zijn gedefinieerd. Via het menu Junkfax inst. kunt u nummers aan de lijst toevoegen of nummers van de lijst verwijderen: zie pagina 7.38. Als de functie Ongewenste nummers blokkeren is ingeschakeld, worden inkomende berichten van deze afzenders geweigerd. Deze functie herkent de laatste zes cijfers van het ingestelde faxnummer als id van een extern faxapparaat.
Rapport meervoudige verzending Dit rapport wordt automatisch afgedrukt nadat u documenten hebt verzonden naar verschillende ontvangers.
Rapport stroomonderbreking Dit rapport wordt automatisch afgedrukt wanneer de stroom na een stroomonderbreking wordt hersteld en er door de stroomonderbreking gegevens verloren zijn gegaan. OPMERKING: de lijsten die u hebt ingesteld om automatisch te worden afgedrukt, worden niet afgedrukt als er geen papier beschikbaar is of als het papier is vastgelopen.
Scanjournaal Deze lijst bevat informatie uit records in Netwerkscanbeheer zoals IP-adres, tijd en datum, aantal gescande pagina’s en resultaat. Dit rapport wordt automatisch afgedrukt als er 50 taken in het rapport staan en de records die worden afgedrukt, worden verwijderd. 7.36 FAXEN
Een rapport afdrukken
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘Rapport’ verschijnt. De eerste menuoptie ‘Telefoonlijst’ verschijnt op de onderste regel.
2 Druk op
of tot het rapport dat of de lijst die u wilt afdrukken op de onderste regel verschijnt. • Telefoonlijst: Telefoonlijst • Zendjournaal: Rapport verzonden faxen (zendjournaal) • Ontv.journaal: Rapport ontvangen faxen (ontvangstjournaal) • Syst. gegevens: Lijst systeemgegevens • Uitgest. faxen: Planningsinformatielijst • Ontvangstbev.: Verzendrapport • Junkfaxlijst: Lijst ongewenste faxnummers • Scanjournaal: Sessielijst Netwerkscanbeheer
3 Druk op Enter. De geselecteerde informatie wordt afgedrukt.
Geavanceerde faxinstellingen gebruiken Het apparaat heeft diverse gebruikersinstellingen voor het verzenden en ontvangen van faxberichten. Dit zijn standaardinstellingen die u eventueel zelf kunt wijzigen. Druk de lijst van instellingen af om te controleren hoe de opties momenteel zijn ingesteld. Informatie over het afdrukken van de lijst vindt u hierboven.
Instellingen wijzigen 1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘Geavanceerd’ verschijnt. De eerste menuoptie ‘Verz./ Doorst.’ verschijnt op de onderste regel.
2 Blader met de pijltoetsen ( of ) tot de gewenste menuoptie op de onderste regel verschijnt en druk vervolgens op Enter.
3 Als de gewenste optie op het display verschijnt, kiest u de gewenste status met de pijltoetsen ( of ) of voert u de gewenste waarde in met de cijfertoetsen. FAXEN 7.37
7
4 Druk op Enter om de selectie op te slaan. 5 U kunt de instellingenmodus op elk moment verlaten door op Wissen/Stop te drukken.
Geavanceerde faxinstellingen Optie
7.38 FAXEN
Omschrijving
Verz./Doorst.
U kunt het apparaat zo instellen dat alle uitgaande faxen niet alleen naar de ingevoerde faxnummers maar ook naar een opgegeven locatie worden verzonden. Selecteer Uit om deze functie uit te schakelen. Selecteer Aan om deze functie in te schakelen. U kunt het nummer instellen van het faxapparaat waarnaar faxberichten moeten worden doorgestuurd.
Ontv./Doorst.
U kunt het apparaat zo instellen dat inkomende faxberichten gedurende een bepaalde periode worden doorgestuurd naar een ander faxnummer. Als het apparaat een faxbericht ontvangt, wordt dit bericht opgeslagen in het geheugen. Vervolgens kiest het apparaat het faxnummer dat u hebt opgegeven en wordt het faxbericht verzonden. Selecteer Uit om deze functie uit te schakelen. Selecteer Aan om deze functie in te schakelen. U kunt het faxnummer instellen waarnaar faxberichten moeten worden doorgestuurd. Vervolgens kunt u de starttijd en startdatum en/of eindtijd en einddatum invoeren. Met de optie Kopie maken kunt u het apparaat zo instellen dat het faxbericht op uw apparaat wordt afgedrukt als het bericht zonder problemen is doorgestuurd.
Junkfax inst.
Dankzij de functie Ongewenste nummers blokkeren ontvangt het systeem geen faxberichten die zijn verzonden door faxapparaten waarvan de nummers in het geheugen zijn opgeslagen als ongewenste faxnummers. Deze functie is handig om ongewenste faxberichten te blokkeren. Selecteer Uit om deze functie uit te schakelen. Op uw apparaat kunt u alle faxberichten ontvangen. Selecteer Aan om deze functie in te schakelen. Via de optie Inst. kunt u maximaal tien faxnummers instellen als ongewenste faxnummers. Nadat u de nummers hebt opgeslagen, kunt u geen faxberichten meer ontvangen van de desbetreffende faxnummers. Als u alle ongewenste faxnummers wilt verwijderen, gebruikt u de optie Alles wissen.
Optie
Veilige ontv.
Netnr. kiezen
Naam ontv afdr
Omschrijving U kunt voorkomen dat onbevoegde personen uw inkomende faxen kunnen bekijken. Zie pagina 7.34 voor meer informatie over het instellen van deze modus. U kunt een nummer van maximaal vijf cijfers instellen dat automatisch wordt gekozen voordat een faxnummer wordt gekozen. Dit nummer wordt dan altijd gekozen voordat er een automatisch gekozen nummer wordt gekozen. Dit is nuttig om toegang te krijgen tot een telefooncentrale. Met deze functie kan het apparaat automatisch het paginanummer en de datum en tijd van ontvangst afdrukken onderaan elke pagina van een ontvangen document. Selecteer Uit om deze functie uit te schakelen. Selecteer Aan om deze functie in te schakelen.
Foutcorrectie (Foutcorrectiemodus)
U kunt de foutcorrectiemodus inschakelen om problemen met een slechte lijn op te vangen en faxberichten probleemloos te verzenden naar andere faxapparaten die de foutcorrectiemodus ondersteunen. Als de lijn slecht is, duurt het verzenden van een fax in de foutcorrectiemodus langer. Selecteer Uit om deze functie uit te schakelen. Selecteer Aan om deze functie in te schakelen.
FAXEN 7.39
7
AANTEKENINGEN
7.40 FAXEN
8
ONDERHOUD
In dit hoofdstuk kunt u lezen wat de beste manier is om de tonercassette en het gehele apparaat te onderhouden. In dit hoofdstuk treft u de volgende onderwerpen aan: • Geheugen wissen • Het apparaat reinigen • Tonercassette onderhouden • E-mailmeldingen instellen
Geheugen wissen U kunt kiezen welk gedeelte van de informatie in het geheugen van het apparaat u wilt wissen. OPMERKING: zorg dat alle faxtaken zijn uitgevoerd voordat u het geheugen wist.
1 Druk op Menu op het bedieningspaneel tot Onderhoud verschijnt op de bovenste regel van het display.
2 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Instel. wissen’ verschijnt en druk op Enter. De eerste menuoptie ‘Alle instell.’ verschijnt op de onderste regel.
3 Druk op • • • • • • • • • •
of tot het item verschijnt dat u wilt wissen. Alle instell.: wist alle gegevens die in het geheugen zijn opgeslagen en herstelt alle standaardinstellingen. Papier inst.: stelt alle Papier inst. opnieuw in op de standaardinstellingen. Kopie inst.: stelt alle Kopie inst. opnieuw in op de standaardinstellingen. Fax instellen: stelt alle faxinstellingen opnieuw in op de standaardinstellingen. Faxfunctie: annuleert alle uitgestelde faxtaken in het geheugen van het apparaat. Geavanceerd: stelt alle geavanceerde faxinstellingen opnieuw in op de standaardinstellingen. Zendjournaal: wist alle informatie over verzonden faxberichten. Ontv.journaal: wist alle informatie over ontvangen faxberichten. Telefoonlijst: wist de in het geheugen opgeslagen directkiesnummers, snelkiesnummers en groepsnummers. Scanjournaal: wist de informatie over de sessies Netwerkscanbeheer uit het geheugen.
4 Druk op Enter. Het gekozen gedeelte van het geheugen wordt gewist en u wordt gevraagd of u ook het volgende gedeelte wilt wissen.
5 Als u nog een onderdeel wilt wissen, herhaalt u de stappen 3 en 4. of Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus. 8.2 ONDERHOUD
Het apparaat reinigen Voor een goede afdrukkwaliteit moet u het apparaat goed schoonhouden. Voer de onderstaande stappen daarom iedere keer uit als u de tonercassette vervangt of als de afdrukkwaliteit achteruit gaat. NB: • Als u de behuizing van de printer reinigt met reinigingsmiddelen die veel alcohol, oplosmiddel of andere bijtende stoffen bevatten, kan de behuizing verkleuren of barsten. • Zorg dat u bij het reinigen van de binnenkant van het apparaat de transportrol onder de tonercassette niet aanraakt. Vet van uw vingers kan problemen met de afdrukkwaliteit veroorzaken.
Buitenkant reinigen U kunt de behuizing van het apparaat het beste schoonmaken met een zachte, niet-pluizende doek. U kunt de doek enigszins bevochtigen met water, maar let erop dat er geen water op of in het apparaat druppelt.
Binnenkant reinigen Tijdens het afdrukken kunnen zich in het apparaat papierresten, toner en stof verzamelen. Dit kan op een gegeven moment problemen met de afdrukkwaliteit gaan veroorzaken, zoals tonervlekken of vegen. Deze problemen kunnen worden opgeheven of tegengegaan door de binnenkant van het apparaat te reinigen.
1 Schakel het apparaat uit en haal de stekker uit het stopcontact. Wacht daarna tot het apparaat is afgekoeld.
2 Open de voorklep en trek de tonercassette naar buiten terwijl u deze iets omlaag duwt. Plaats de cassette op een schoon, effen oppervlak.
ONDERHOUD
8.3
8
NB: • Om schade aan de tonercassette te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat deze niet langer dan enkele minuten wordt blootgesteld aan licht. Dek de cassette zo nodig af met een stuk papier. • Raak de groene onderkant van de tonercassette niet aan. Gebruik de hendel op de cassette en vermijd zo dat u dit gebied aanraakt.
3 Verwijder met een droge, niet-pluizende doek eventueel stof en gemorste toner in en rond de ruimte voor de tonercassette.
OPMERKING: let er ook op dat u de zwarte transportrol in het apparaat niet aanraakt.
4 Haal voorzichtig een witte katoenen doek over de lange glasplaat (LSU, laserscannerunit) boven in de ruimte voor de tonercassette om te zien of er vuil aan blijft zitten.
5 Plaats de tonercassette opnieuw in het apparaat en sluit de klep. 6 Steek de stekker weer in het stopcontact en zet het apparaat aan. 8.4 ONDERHOUD
De scanner reinigen U krijgt de beste kopieën als u de scanner schoon houdt. We raden u aan om de scanner aan het begin van elke dag te reinigen. Herhaal dit indien nodig in de loop van de dag.
1 Bevochtig een niet-pluizende, zachte doek of papieren handdoek met wat water.
2 Open de documentklep. 3 Veeg de glasplaat en het glas van de automatische documentinvoer schoon en droog.
Wit blad Documentklep Glas van de automatische documentinvoer
Glasplaat
4 Veeg de onderkant van de witte documentklep en het witte blad schoon en droog.
8
5 Sluit de documentklep.
ONDERHOUD
8.5
Tonercassette onderhouden Tonercassette bewaren Houd u voor de beste resultaten aan de volgende richtlijnen: • Haal de tonercassette pas uit de verpakking op het moment dat u deze gaat gebruiken. • Vul de tonercassette niet bij. Schade aan het apparaat die het gevolg is van een bijgevulde cassette valt niet onder de garantie. • Bewaar tonercassettes in dezelfde ruimte als het apparaat. • Om schade aan de tonercassette te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat deze niet langer dan enkele minuten wordt blootgesteld aan licht.
Verwachte gebruiksduur tonercassette De gebruiksduur van de tonercassette hangt af van de hoeveelheid toner die tijdens het afdrukken wordt gebruikt. Wanneer u tekstdocumenten met een gemiddelde dekking van 5% (ISO 19752) afdrukt, gaat een nieuwe tonercassette gemiddeld 3.500 tot 5.000 pagina’s mee (3.500 pagina’s voor de startcassette die bij het apparaat wordt geleverd). Het werkelijke aantal pagina’s kan variëren afhankelijk van de afdrukdichtheid van de pagina die u afdrukt. Als u bijvoorbeeld veel afbeeldingen afdrukt, moet de tonercassette vaker worden vervangen.
8.6 ONDERHOUD
Toner opnieuw verdelen Wanneer de toner bijna op is, worden gedeelten van uw document vaag of lichter afgedrukt. In het display verschijnt de waarschuwing Toner bijna op. U kunt de afdrukkwaliteit tijdelijk verbeteren door de resterende toner beter te verdelen. In sommige gevallen worden gedeelten van uw document toch nog vaag of lichter afgedrukt zelfs nadat u de toner hebt verdeeld.
1 Open de klep aan de voorkant.
2 Haal de tonercassette uit het apparaat en schud de cassette voorzichtig 5 of 6 keer heen en weer om de toner in de cassette gelijkmatig te verdelen.
8 NB: • Krijgt u per ongeluk toner op uw kleding, veeg dit dan af met een droge doek en was de kleding in koud water. Was het niet met warm water, want dan zal de toner zich vastzetten in de stof. • Raak de groene onderkant van de tonercassette niet aan. Gebruik de hendel op de cassette en vermijd zo dat u dit gebied aanraakt.
3 Plaats de tonercassette weer in het apparaat en sluit de voorklep.
ONDERHOUD
8.7
De tonercassette vervangen In het display van het bedieningspaneel verschijnt de waarschuwing ‘Toner leeg’ of ‘[Toner leeg] Vervang toner’ en het apparaat stopt met afdrukken. De inkomende faxberichten worden opgeslagen in het geheugen. Dit betekent dat de tonercassettes moeten worden vervangen. OPMERKING: u kunt het apparaat zo instellen dat het bericht ‘Toner leeg’ wordt genegeerd en het apparaat doorgaat met afdrukken van faxberichten.
1 Open de klep aan de voorkant.
2 Druk de gebruikte tonercassette iets naar beneden en neem de cassette uit het apparaat.
8.8 ONDERHOUD
3 Haal de nieuwe tonercassette uit de verpakking en schud de cassette voorzichtig 5 of 6 keer heen en weer om de toner in de cassette gelijkmatig te verdelen.
Bewaar het verpakkingsmateriaal. NB: • Krijgt u per ongeluk toner op uw kleding, veeg dit dan af met een droge doek en was de kleding in koud water. Was het niet met warm water, want dan zal de toner zich vastzetten in de stof. • Raak de groene onderkant van de tonercassette niet aan. Gebruik de hendel op de cassette en vermijd zo dat u dit gebied aanraakt.
4 Houd de cassette vast aan de handgreep. Breng de cassette langzaam aan in de opening van de machine. De nokken aan de zijkanten van de cassette en de bijbehorende groeven in het apparaat voeren de cassette naar de juiste positie totdat deze volledig op haar plaats klikt.
8 Groef
Nok
ONDERHOUD
8.9
5 Sluit de klep aan de voorkant.
De tonermelding instellen Als u de menuoptie Tonermelding hebt ingesteld op ‘Aan’, verzendt het apparaat op het moment dat de tonercassette moet worden vervangen automatisch een fax naar uw servicebedrijf of leverancier om te melden dat uw apparaat een nieuwe tonercassette nodig heeft. Het faxnummer is vooraf ingesteld door uw leverancier toen u het apparaat kocht.
1 Druk op Menu op het bedieningspaneel tot Onderhoud verschijnt op de bovenste regel van het display. De eerste menuoptie ‘Trom. reinigen’ verschijnt op de onderste regel.
2 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Tonermelding’ verschijnt en druk vervolgens op Enter.
3 Druk op
of
om de instelling te wijzigen.
Selecteer ‘Aan’ om deze functie in te schakelen. Selecteer ‘Uit’ om deze functie uit te schakelen.
4 Druk op Enter om de selectie op te slaan.
8.10 ONDERHOUD
Drum reinigen Als er vlekken of vegen op uw afdrukken verschijnen, moet u mogelijk de OPC-drum van de tonercassette reinigen.
1 Voordat u begint met de reinigingsprocedure, zorgt u ervoor dat er afdrukpapier in het apparaat zit.
2 Druk op Menu op het bedieningspaneel tot Onderhoud verschijnt op de bovenste regel van het display. De eerste menuoptie ‘Trom. reinigen’ verschijnt op de onderste regel.
3 Druk op Enter. De eerste menuoptie ‘Ja’ verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op Enter. Het apparaat drukt een reinigingspagina af. Tonerdeeltjes op het oppervlak van de drum hechten zich hierbij aan het papier.
5 Als het probleem niet verholpen is, herhaalt u stap 1 tot en met 4. U kunt het apparaat zo instellen dat de drum na elke 500 afdrukken automatisch wordt gereinigd. Gebruik deze functie vooral als u papier van inferieure kwaliteit gebruikt. Dergelijk papier vermindert mogelijk de afdrukkwaliteit.
1 Druk op Menu op het bedieningspaneel tot Onderhoud verschijnt op de bovenste regel van het display.
2 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Aut. reinigen’ verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
3 Druk op de pijltoetsen ( of ) tot Aan verschijnt op het display. OPMERKING: in Aziatische landen staat deze optie al ingesteld op ‘Aan’.
4 Druk op Enter. Het apparaat drukt na elke 500 afdrukken een OPCreinigingspagina af.
ONDERHOUD 8.11
8
Het bericht ‘Toner op’ negeren Als de tonercassette bijna leeg is, verschijnt het bericht Toner leeg of [Toner leeg] Vervang toner en stopt het apparaat met afdrukken. Het apparaat slaat inkomende faxberichten dan op in het geheugen. U kunt instellen dat het apparaat het bericht Toner leeg negeert en blijft afdrukken in de kopieer- en afdrukmodus. De afdrukkwaliteit is dan echter niet optimaal. OPMERKING: deze functie werkt niet als het bericht [Toner leeg] Vervang toner wordt weergegeven.
1 Druk op Menu tot op het display ‘App. instellen’ verschijnt. 2 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Toner negeren’ verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
3 Druk op de pijltoetsen ( of ) om Aan of Uit te selecteren. Selecteer ‘Aan’ om het bericht Toner leeg te negeren. Selecteer ‘Uit’ om het afdrukken te stoppen als het bericht verschijnt. Dit is de standaardinstelling.
4 Druk op Enter om de selectie op te slaan.
8.12 ONDERHOUD
E-mailmeldingen instellen Met deze functie kunt u via uw e-mail de status van het apparaat achterhalen. Als u de melding per e-mail wilt instellen, moet u enkele gegevens invoeren in het scherm Web Image Monitor Type 103. Voer in de adresbalk van de webbrowser het IP-adres in dat u hebt toegewezen aan het apparaat. Het venster Web Image Monitor Type 103 wordt geopend. Dit venster bestaat uit de tabbladen Informatie, Apparaat Instellingen, Netwerk Instellingen, Onderhoud en Ondersteuning.
Het tabblad Apparaat Instellingen Klik op de tab Apparaat Instellingen en configureer de optie Melding per e-mail. U ziet een venster als hieronder.
8 Het gedeelte Servergegevens In dit gedeelte voert u de netwerkgegevens in voor het apparaat. • IP-adres of hostnaam: klik op het keuzerondje IP-adres of Hostnaam. Als u Hostnaam selecteert, moet u uw DNSinstelling invoeren op het tabblad TCP/IP of Netwerk Instellingen. • SMTP-server en -poort: voer de hostnaam of het IP-adres in van de SMTP-server en de poort die wordt gebruikt voor de aansluiting met de SMTP-server. Het poortnummer ligt tussen 1 en 65535. De standaardwaarde is 25. ONDERHOUD 8.13
NB: • U kunt een webmailserver zonder SMTP-ondersteuning niet selecteren als SMTP-server. • Wijzig het poortnummer alleen als u problemen hebt met de firewall.
• SMTP vereist verificatie: schakel dit selectievakje in als de SMTP-server moet worden geverifieerd. • SMTP-server aanmeldingsnaam: voer uw aanmeldingsnaam in. • Wachtwoord voor SMTP-server: voer uw aanmeldingswachtwoord in. • Time-outverbinding SMTP-server: voer de timeoutwaarde in. Binnen de time-outwaarde hebt u toegang tot de SMTP-server. U kunt een tijd invoeren tussen 30 en 120 seconden. De standaardwaarde is 30 seconden. Als u de SMTP-server binnen 30 seconden zonder problemen kunt benaderen, kunt u deze waarde ongewijzigd laten. • Antwoordadres: voer het e-mailadres in waarop u een antwoordmail wilt ontvangen. OPMERKING: als u het antwoord wilt ontvangen op een ander mailaccount, voert u dit hier in. Als dit veld leeg is, wordt het niet gebruikt.
Het gedeelte Lijst van ontvangers en voorwaarden In dit gedeelte voert u het e-mailadres in van de persoon die de melding per e-mail ontvangt, en bepaalt u welke gegevens worden verzonden. • E-mailadres van systeembeheerder: voer het e-mailadres in van de systeembeheerder. • E-mailadres hoofdgebruiker: voer het e-mailadres in van de hoofdgebruiker. • E-mailadres service: voer het e-mailadres in van de servicebeheerder. • Verbruiksartikelen bijna op: selecteer wie een waarschuwingsmail ontvangt als de verbruiksartikelen bijna op zijn. • Statusrapport verbruiksartikelen: selecteer wie het statusrapport over de verbruiksartikelen ontvangt. • Waarschuwing systeemfout: selecteer wie er een waarschuwingsmail ontvangt bij een systeemfout.
8.14 ONDERHOUD
Het gedeelte Notificatie selecteren In dit gedeelte kunt u diverse opties instellen. • Verbruiksartikelen bijna op: selecteer Uit als er geen waarschuwingsmail moet worden verzonden als de verbruiksartikelen bijna op zijn, of Als resterend niveau is circa 20% als er wel een waarschuwingsmail moet worden verzonden als de verbruiksartikelen bijna op zijn. OPMERKING: het resterende niveau wordt berekend door het systeem en het is mogelijk dat dit percentage verschillend is. • Statusrapport verbruiksartikelen: selecteer Uit als u geen statusrapport wilt verzenden, of Elke 1000 pagina’s als er na 1.000 afgedrukte pagina’s een e-mail moet worden verzonden. De e-mail bevat informatie over de versie van de firmware, de resterende toner en de momenteel geïnstalleerde optie. • Waarschuwing systeemfout: selecteer deze optie als u bij een systeemfout een e-mail wilt ontvangen.
8
ONDERHOUD 8.15
Contactgegevens instellen Klik op de tab Ondersteuning om informatie te raadplegen en in te voeren in het vak Contactgegevens.
• Naam: voer de naam van de afzender van de e-mail in (bijv. de naam van uw kantoor). • Telefoonnummer: voer een telefoonnummer in dat wordt opgenomen in het e-mailmeldingsbericht. • Locatie: voer een locatie in die wordt opgenomen in het e-mailmeldingsbericht. • E-mailadres: voer het adres van de afzender van de e-mail in. OPMERKING: het is mogelijk dat een firewall in het netwerk de verzending van e-mail verhindert.
8.16 ONDERHOUD
9
PROBLEMEN
OPLOSSEN
In dit hoofdstuk vindt u nuttige informatie over wat u moet doen als er een probleem optreedt. In dit hoofdstuk treft u de volgende onderwerpen aan: • Vastgelopen documenten verwijderen • Papierstoringen verhelpen • Foutmeldingen oplossen • Overige problemen oplossen
Vastgelopen documenten verwijderen Als een document vastloopt terwijl het wordt ingevoerd via de automatische documentinvoer, verschijnt ‘Doc.storing’ in het display.
Papierstoring in het invoergedeelte 1 Verwijder eventuele resterende documenten uit de automatische documentinvoer.
2 Open de klep van de automatische documentinvoer.
3 Draai de bus aan het rechteruiteinde van de documentinvoerrol in de richting van de documentinvoer ( 1 ) en verwijder de rol uit de houder ( 2 ). Trek het document voorzichtig naar links en uit de automatische documentinvoer.
9.2 PROBLEMEN
OPLOSSEN
4 Breng het linkeruiteinde van de documentinvoerrol aan in de linkerhouder en druk het rechteruiteinde van de rol in de rechterhouder ( 1 ). Draai de bus aan het rechteruiteinde van de rol in de richting van de documentinvoer ( 2 ).
5 Sluit de klep van de automatische documentinvoer. Plaats de verwijderde pagina(’s), indien nodig, terug in de automatische documentinvoer. OPMERKING: om te voorkomen dat documenten vastlopen, kunt u dikke, dunne of gemengde documenten het beste op de glasplaat plaatsen.
Papierstoring in het uitvoergedeelte 1 Verwijder eventuele resterende documenten uit de automatische documentinvoer.
2 Open de documentklep en draai aan de knop om de vastgelopen documenten te verwijderen uit de documentuitvoerlade.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
9
9.3
3 Sluit de documentklep. Plaats de verwijderde pagina(’s), indien nodig, terug in de automatische documentinvoer.
Document vastgelopen bij de rol 1 Verwijder eventuele resterende documenten uit de automatische documentinvoer.
2 Open de documentklep. 3 Draai aan de knop zodat u bij de vastgelopen pagina kunt. Verwijder de pagina van de rol of uit het invoergedeelte door deze met beide handen voorzichtig naar rechts te trekken.
4 Sluit de documentklep. Plaats de verwijderde pagina(’s), indien nodig, terug in de automatische documentinvoer.
9.4 PROBLEMEN
OPLOSSEN
Papierstoringen verhelpen Als papier vastloopt, verschijnt de melding ‘Papierstoring’ in het display. Kijk in de onderstaande tabel waar het papier is vastgelopen en verwijder het vastgelopen papier. Bericht
Plaats
Zie
Papier vastgelopen 0 (papier vastgelopen 0) Open/sluit deur
In de papierlade (lade 1 of lade 2)
hieronder en pagina 9.6
Papier vastgelopen 1 (papier vastgelopen 1) Open/sluit deur
Bij de papieruitvoer
pagina 9.9
Papier vastgelopen 2 (papier vastgelopen 2) Contr. binnenin
In het fixeergebied of rond de tonercassette.
pagina 9.7
Papierstoring in de multifunctionele lade
In de multifunctionele lade
pagina 9.10
Trek het vastgelopen papier voorzichtig en langzaam naar buiten om te vermijden dat het scheurt. Volg de aanwijzingen op de volgende pagina’s om de papierstoring te verhelpen.
In lade 1 1 Open de voorklep en sluit deze weer. Het vastgelopen papier wordt automatisch uitgevoerd. Ga als het papier niet wordt uitgevoerd verder met stap 2.
2 Trek lade 1 open.
9
PROBLEMEN
OPLOSSEN
9.5
3 Verwijder het vastgelopen papier door het voorzichtig en recht naar buiten te trekken.
Als u enige weerstand voelt en het papier niet beweegt wanneer u eraan trekt, of als u op deze plaats geen vastgelopen papier ziet, zoekt u verder in het fixeergedeelte rond de tonercassette. Zie pagina 9.7.
4 Schuif de papierlade terug in het apparaat totdat deze op haar plaats klikt.
5 Open en sluit de voorklep om verder te gaan met afdrukken.
In de optionele lade 2 1 Trek lade 2 open. 2 Verwijder het vastgelopen papier.
Als u enige weerstand voelt en het papier niet beweegt wanneer u eraan trekt, of als u op deze plaats geen vastgelopen papier ziet, gaat u door naar stap 3.
3 Trek de standaardlade 1 open. 9.6 PROBLEMEN
OPLOSSEN
4 Trek het papier voorzichtig naar boven en eruit.
5 Schuif papierlade 1 terug in het apparaat totdat deze op haar plaats klikt.
6 Open en sluit de voorklep om verder te gaan met afdrukken.
In het fixeergebied of rond de tonercassette WAARSCHUWING: het gebied rond de fixeereenheid is heet. Verwijder het papier voorzichtig uit het apparaat en zorg dat u uw vingers niet brandt.
1 Open de voorklep en trek de tonercassette naar buiten terwijl u deze iets omlaag duwt.
9
PROBLEMEN
OPLOSSEN
9.7
2 Verwijder het vastgelopen papier door het voorzichtig en recht naar buiten te trekken.
3 Plaats de tonercassette terug en sluit de voorklep. Het afdrukken wordt automatisch voortgezet.
9.8 PROBLEMEN
OPLOSSEN
In het papieruitvoergebied 1 Open de voorklep en sluit deze weer. Het vastgelopen papier wordt automatisch uitgevoerd. Ga als het papier niet wordt uitgevoerd verder met stap 2.
2 Trek het papier voorzichtig uit de vooruitvoer. Ga door naar stap 6.
3 Als u enige weerstand voelt en het papier niet beweegt wanneer u eraan trekt, of als u geen papier ziet in de uitvoerlade aan de voorkant, opent u de achterklep.
9
PROBLEMEN
OPLOSSEN
9.9
4 Verwijder het vastgelopen papier door het voorzichtig en recht naar buiten te trekken.
5 Sluit de achterklep. 6 Open en sluit de voorklep om verder te gaan met afdrukken.
In de multifunctionele lade De melding ‘Storing in MPT’ verschijnt in het display als u via de multifunctionele lade probeert af te drukken en het apparaat geen papier detecteert, omdat er geen papier is geplaatst of omdat het papier verkeerd is geplaatst. Als het papier niet op de juiste wijze wordt ingevoerd, trekt u het uit het apparaat.
Om het afdrukken te hervatten, opent en sluit u de voorklep.
9.10 PROBLEMEN
OPLOSSEN
Tips om papierstoringen te vermijden De meeste problemen kunnen worden voorkomen door het juiste soort papier te kiezen. In geval van een papierstoring volgt u de stappen die worden beschreven op “Papierstoringen verhelpen” op pagina 9.5. • Volg de aanwijzingen onder “Papier laden” op pagina 2.7. Zorg ervoor dat de papiergeleiders goed zijn ingesteld. • Doe niet teveel papier in de papierlade. Zorg ervoor dat het papier niet hoger komt dan de maximummarkering aan de binnenkant van de papierlade. • Verwijder geen papier uit de papierlade tijdens het afdrukken. • Buig het papier, waaier het uit en maak er een rechte stapel van voordat u het in de lade plaatst. • Gebruik geen gekreukt, vochtig of sterk gekruld papier. • Doe geen verschillende soorten papier in de lade. • Gebruik alleen aanbevolen afdrukmateriaal. Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6. • Plaats het papier met de afdrukzijde naar onder in de papierlade of met de afdrukzijde naar boven in de multifunctionele lade. • Als A5-papier regelmatig vastloopt, kunt u het volgende doen: - Plaats het papier op de hieronder aangegeven manier in de lade.
9
- Stel de afdrukstand in het eigenschappenvenster van de printer in op Landschap. Zie pagina 4.5.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
9.11
Foutmeldingen oplossen Melding
Betekenis
Doe het volgende...
Annuleren? 1:Ja 2:Nee
Het geheugen van het apparaat is volgeraakt, terwijl het document in het geheugen werd opgeslagen.
Om de faxtaak te annuleren, drukt u op 1. Als u de pagina’s die met succes zijn opgeslagen, wilt verzenden, drukt u op 2. U kunt de overige pagina’s dan later verzenden als er weer geheugen beschikbaar is.
[Comm. fout]
Het apparaat heeft een communicatieprobleem.
Vraag de afzender om het opnieuw te proberen.
Geheugen uitgest Geheugen vol
De wachtrij voor uitgestelde faxtaken is vol.
Annuleer onnodige uitgestelde faxtaken.
Doc.storing
Het document is vastgelopen in de automatische documentinvoer.
Verwijder het vastgelopen document. Zie pagina 9.2.
[Deur open]
De voorklep zit niet goed dicht.
Sluit de klep goed. Deze moet vastklikken.
Opnieuw invoeren
U hebt een optie gekozen die niet beschikbaar was.
Kies een andere optie.
Temp. te laag
Er is een probleem met de fixeereenheid (fuser).
Trek de stekker uit het stopcontact en steek deze er weer in. Neem contact op met een onderhoudstechnicus als het probleem zich blijft voordoen.
Functie niet mogelijk
U hebt geprobeerd een combinatie van apparaatfuncties te gebruiken die u niet tegelijkertijd kunt gebruiken.
Verklein het aantal geselecteerde functies of kies slechts één functie tegelijk.
Groep niet beschikbaar
Gebruik een snelkiesnummer of U hebt geprobeerd kies handmatig een faxnummer een groepsnummer te met de cijfertoetsen. selecteren, terwijl slechts één faxnummer kan worden gebruikt, bijvoorbeeld bij het toevoegen van faxnummers voor een rondzendtaak.
Temp.probleem [Oververhit]
9.12 PROBLEMEN
OPLOSSEN
Melding
Betekenis
Doe het volgende...
[Incompatibel]
De andere fax beschikt niet over de door u aangevraagde functie, zoals uitgesteld verzenden. Dit bericht verschijnt eveneens als het andere apparaat niet voldoende geheugen heeft voor de bewerking die u probeert uit te voeren.
Ga na over welke functies het andere faxapparaat beschikt.
[Storing 1] of [Geen cassette]
Er is papier vastgelopen in het fixeergebied. Of er is geen tonercassette geplaatst.
Verwijder het vastgelopen papier. Zie pagina 9.7. Plaats een tonercassette. Zie pagina 2.5.
[In gesprek]
De andere partij neemt niet op of de lijn is bezet.
Wacht enkele minuten en probeer het opnieuw.
[Lijnfout]
Het apparaat kan geen verbinding maken met de andere fax of de verbinding is verbroken als gevolg van een probleem met de lijn.
Probeer het opnieuw. Als het probleem zich blijft voordoen, wacht u een uurtje en probeert u het opnieuw. U kunt ook de foutcorrectiemodus inschakelen. Zie pagina 7.39.
Document laden
Plaats een document in de U probeert een kopieerautomatische documentinvoer of faxtaak uit te voeren zonder dat er een document en probeer het opnieuw. in de automatische documentinvoer is geplaatst.
[Probleem met LSU]
Er is een probleem met de scanner (LSU, Laser Scanning Unit).
Trek de stekker uit het stopcontact en steek deze er weer in. Neem contact op met een onderhoudstechnicus als het probleem zich blijft voordoen.
Geheugen vol
Het geheugen is vol.
Verwijder documenten die u niet per se nodig hebt en verzend deze opnieuw zodra er meer geheugen beschikbaar is. U kunt u de verzending ook in verschillende delen opsplitsen.
Papierstoring in de multifunctionele lade
Er is een papierstoring opgetreden in de multifunctionele lade. Of het apparaat detecteert een onjuiste invoer vanuit de multifunctionele lade.
Verwijder het vastgelopen papier. Zie pagina 9.10. Of leg het papier goed in de multifunctionele lade. Zie pagina 3.6.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
9.13
9
Melding
Betekenis
Doe het volgende...
[Geen antwoord]
Het andere faxapparaat neemt zelfs na verschillende pogingen niet op.
Probeer het opnieuw. Ga na of het andere faxapparaat aanstaat.
Nr. niet toegewezen
Er is geen nummer toegewezen aan het direct- of snelkiesnummer dat u hebt gekozen.
Kies het nummer handmatig met de cijfertoetsen of wijs het nummer toe aan een directof snelkiesnummer. Zie “Automatisch kiezen” op pagina 7.19 voor het opslaan van een nummer.
Ongeldige tonercassette of Geen tonercassette)
U gebruikt een nietgoedgekeurde tonercassette.
Plaats een goedgekeurde tonercassette.
Nr. niet beschikbaar
U hebt geprobeerd het nummer voor een uitgestelde faxtaak te verwijderen.
Controleer of het nummer dat u wilt verwijderen klopt, en probeer het opnieuw. Of verwijder het nummer nadat de uitgestelde faxtaak is verzonden.
[Geen papier] Papier bijvullen
Het papier in de papierlade is op.
Plaats papier in de papierlade. Zie pagina 2.7.
Bewerking niet toegewezen
U probeert een document toe te voegen aan een uitgestelde fax of een uitgesteld bericht te annuleren terwijl er geen uitgestelde berichten in het geheugen staan.
Controleer in het display of er uitgestelde taken zijn. In de standbymodus worden ze aangegeven in het display, bijvoorbeeld Uitgestelde fax.
Papier vastgelopen 0 (papier vastgelopen 0) Open/sluit deur
Er is papier vastgelopen in het invoergedeelte bij de papierlade.
Verwijder het vastgelopen papier. Zie pagina 9.5 en pagina 9.6.
Papier vastgelopen 1 (papier vastgelopen 1) Open/sluit deur
Er is papier vastgelopen in het fixeergebied.
Verwijder het vastgelopen papier. Zie pagina 9.7.
Papier vastgelopen 2 (papier vastgelopen 2) Contr. binnenin
Er is papier vastgelopen bij de papieruitvoer.
Verwijder het vastgelopen papier. Zie pagina 9.9.
[Stroomstoring]
Door een stroomonderbreking is de inhoud van het geheugen verloren gegaan.
Voer de taak die u probeerde uit te voeren vóór de stroomonderbreking helemaal opnieuw uit.
Fax met voorrang Geheugen vol
De wachtrij voor faxtaken met voorrang is vol.
Annuleer onnodige faxtaken met voorrang.
9.14 PROBLEMEN
OPLOSSEN
Melding
Betekenis
Doe het volgende...
[Opnieuw kiez.?]
Het apparaat wacht gedurende de ingestelde wachttijd voordat het een nummer dat bezet was opnieuw kiest.
Druk op Enter om het nummer onmiddellijk opnieuw te kiezen, of druk op Wissen/Stop om de nieuwe kiespoging te annuleren.
Scanner geblokk.
De scannermodule is geblokkeerd.
Deblokkeer de scanner (zie pagina 2.3) en druk op Wissen/Stop.
[Stop ingedrukt]
De knop Wissen/Stop is ingedrukt tijdens een kopieer- of faxtaak.
Probeer het opnieuw.
Toner op of [Toner op] Toner vervangen
De tonercassette is leeg. Het apparaat drukt niet meer af.
Vervang de tonercassette door een nieuwe. Zie pagina 8.8.
[Toner bijna op]
De tonercassette is bijna leeg.
Verwijder de tonercassette uit het apparaat en schud deze zachtjes heen en weer. Zo kunt u tijdelijk opnieuw afdrukken.
9
PROBLEMEN
OPLOSSEN
9.15
Overige problemen oplossen In het onderstaande overzicht vindt u mogelijke problemen en oplossingen. Probeer de oplossingen in de aangegeven volgorde tot de storing is verholpen. Neem als het probleem zich blijft voordoen contact op met een onderhoudstechnicus.
Papierinvoerproblemen Probleem
Doe het volgende...
Afdrukpapier loopt vast.
Verwijder het vastgelopen papier. Zie pagina 9.5.
Papier plakt aan elkaar.
• Zorg dat er niet te veel papier in de papierlade ligt. De lade is geschikt voor maximaal 250 vel papier, afhankelijk van de papierdikte. • Zorg dat u een geschikte papiersoort gebruikt. Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6. • Haal het papier uit de papierlade en buig het of waaier het uit. • In vochtige omstandigheden kunnen bepaalde papiersoorten aan elkaar blijven kleven.
Invoerprobleem met een aantal vellen tegelijk.
• Er kan niet meer dan één papiersoort tegelijk in de lade worden geladen. Laad papier van hetzelfde soort, formaat en gewicht. • Als het papier is vastgelopen doordat er meer vellen tegelijk zijn ingevoerd, verwijdert u deze. Zie pagina 9.5.
Afdrukpapier wordt niet ingevoerd.
• Verwijder materiaal dat het papiertransport belemmert. • Het papier is niet goed in de lade gelegd. Verwijder het papier en laad het op de juiste manier. • Er ligt te veel papier in de papierlade. Verwijder het overschot. • Het papier is te dik. Gebruik alleen papier dat aan de specificaties van het apparaat voldoet. Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6.
Het afdrukpapier blijft vastlopen.
• Er ligt te veel papier in de papierlade. Verwijder het overschot. Gebruik de multifunctionele lade als u afdrukt op speciale afdrukmaterialen. • Er wordt een verkeerde papiersoort gebruikt. Gebruik alleen papier dat aan de specificaties van het apparaat voldoet. Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6. • Misschien zitten er materiaalresten in het apparaat. Open de voorklep en verwijder de resten.
Transparanten plakken aan elkaar in de uitvoer.
Gebruik alleen transparanten die voor laserprinters bedoeld zijn. Verwijder elke transparant zodra deze is uitgevoerd.
Enveloppen trekken scheef of worden niet goed ingevoerd.
Zorg dat de papiergeleiders aan beide kanten van de envelop goed zijn ingesteld (ze moeten de envelop net raken).
9.16 PROBLEMEN
OPLOSSEN
Afdrukproblemen Probleem Het apparaat drukt niets af.
Het apparaat haalt papier uit de verkeerde invoer.
Mogelijke oorzaak
Doe het volgende...
Het apparaat krijgt geen stroom.
Controleer de stekker en het netsnoer, de aan-/uitschakelaar en het stopcontact.
Het apparaat is niet als standaardprinter geselecteerd.
Selecteer Printer Driver Type 103 PCL 6 als de standaardprinter in Windows.
Controleer het volgende: • Is de voorklep gesloten? • Is er papier vastgelopen in het apparaat? • Hebt u papier geladen? • Is er wel een tonercassette geplaatst?
Verhelp het probleem nadat u de oorzaak hebt gevonden. • Sluit de klep. • Verwijder het vastgelopen papier. Zie pagina 9.5. • Laad papier. Zie pagina 2.7. • Plaats een tonercassette. Zie pagina 2.5. Bij een systeemfout adviseren wij u contact op te nemen met een onderhoudstechnicus.
De kabel naar de computer is niet goed aangesloten.
Maak de kabel los en sluit deze opnieuw aan.
De kabel naar de computer is mogelijk defect.
Sluit de kabel indien mogelijk aan op een andere computer die naar behoren werkt, en druk een document af. U kunt ook een andere printerkabel proberen.
De poortinstelling is niet juist.
Controleer de printerinstelling in Windows om na te gaan of de afdruktaak naar de juiste poort wordt gestuurd (bijvoorbeeld LPT1). Als de computer meer dan één poort heeft, controleert u of het apparaat op de juiste poort is aangesloten.
Het apparaat is mogelijk niet goed geconfigureerd.
Kijk in de Eigenschappen van de printer of alle instellingen juist zijn.
Printerstuurprogramma is mogelijk niet goed geïnstalleerd.
Herstel de printersoftware. Zie pagina 2.44.
Het apparaat werkt niet goed.
Kijk of het display van het bedieningspaneel een systeemfout aangeeft.
Misschien is in de Eigenschappen van de printer niet de juiste invoer geselecteerd.
In veel softwaretoepassingen kan de lade worden geselecteerd op het tabblad Papier in de Voorkeursinstellingen voor afdrukken. Selecteer de juiste invoer. Zie pagina 4.6. PROBLEMEN
OPLOSSEN
9.17
9
Probleem Het afdrukken gaat erg langzaam.
De helft van de pagina is leeg.
Het apparaat drukt wel af, maar de tekst is verkeerd, vervormd of niet compleet.
9.18 PROBLEMEN
Mogelijke oorzaak
Doe het volgende...
De afdruktaak is mogelijk zeer complex.
Maak de pagina minder complex door afbeeldingen te verwijderen of wijzig de instellingen van de afdrukkwaliteit. De maximale afdruksnelheid van het apparaat is 20 ppm voor papier van A4formaat en 22 ppm voor papier van Letter-formaat.
Onder Windows 98/Me is de wachtrij-instelling mogelijk niet juist.
Ga naar het menu Start en kies Instellingen en vervolgens Printers. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van het apparaat Printer Driver Type 103 PCL 6, kies Eigenschappen, klik op het tabblad Details en klik vervolgens op de knop Wachtrij-instellingen. Selecteer de gewenste wachtrij-instelling.
De ingestelde afdrukstand is mogelijk onjuist.
Wijzig de afdrukstand in uw programma. Zie pagina 4.5.
Ander papierformaat ingesteld dan gebruikt papierformaat.
De papierinstelling van het printerstuurprogramma moet overeenkomen met het papierformaat in de lade. Bovendien moet de papierinstelling van het printerstuurprogramma overeenkomen met de papierselectie in de toepassing die u gebruikt.
De printerkabel zit los of is defect.
Maak de printerkabel los en sluit deze opnieuw aan. Druk een document af dat u al eerder met succes hebt afgedrukt. Sluit kabel en apparaat, indien mogelijk, aan op een andere computer en druk een document af dat u al eerder met succes hebt afgedrukt. Probeer het eventueel met een andere printerkabel.
U hebt niet het juiste stuurprogramma geselecteerd.
Controleer in het afdrukmenu van de toepassing of u het juiste apparaat hebt geselecteerd.
Uw programma werkt mogelijk niet goed.
Probeer of u met een ander programma wel kunt afdrukken.
Het besturingssysteem werkt niet goed.
Sluit Windows af en start de computer opnieuw op. Zet de printer uit en weer aan.
OPLOSSEN
Probleem De pagina’s worden afgedrukt, maar zijn blanco.
Bij Adobe Illustrator worden de afbeeldingen niet goed afgedrukt.
Mogelijke oorzaak
Doe het volgende...
De tonercassette is leeg of beschadigd.
Verdeel de nog aanwezige toner eventueel over de cassette. Zie pagina 8.7. Vervang zo nodig de tonercassette.
Het document bevat mogelijk blanco pagina’s.
Controleer of het bestand blanco pagina’s bevat.
Een onderdeel van de printer, zoals de controller of het moederbord, is mogelijk defect.
Neem contact op met een onderhoudstechnicus.
De instelling in het programma is niet juist.
Selecteer Downloaden als bitmapafbeelding in het venster TrueType-opties van de grafische eigenschappen en druk het document nogmaals af.
Afdrukkwaliteitsproblemen Vuil aan de binnenkant van het apparaat of incorrect geplaatst papier kan leiden tot een teruglopende afdrukkwaliteit. Los problemen met de afdrukkwaliteit op met behulp van de onderstaande tabel. Probleem Lichte of vage afdrukken
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc
Doe het volgende... Als u een verticale witte strook of vaag gedeelte op de afdruk ziet: • De tonercassette is bijna leeg. Door de resterende toner over de cassette te verdelen, kunt u er waarschijnlijk nog een aantal afdrukken mee maken. Zie “Toner opnieuw verdelen” op pagina 8.7.Als dit niet helpt, moet u een nieuwe tonercassette plaatsen. • Misschien voldoet het papier niet aan de specificaties (bijvoorbeeld te vochtig of te ruw). Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6. • Als de hele pagina te licht is, is de resolutie te laag ingesteld of staat Tonerbesparing aan. Wijzig de afdrukresolutie en schakel de tonerbesparingsmodus uit. Zie pagina 4.8. • Een combinatie van vage plekken en vegen kan erop duiden dat de tonercassette moet worden gereinigd. Zie “Drum reinigen” op pagina 8.11. • Mogelijk is het oppervlak van de laserscannerunit in het apparaat vuil. Reinig de laserscannerunit (zie pagina 8.4).
PROBLEMEN
OPLOSSEN
9.19
9
Probleem Tonerspecificaties
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc Uitvalverschijnselen
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc
Verticale lijnen
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc Grijze achtergrond
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc
9.20 PROBLEMEN
OPLOSSEN
Doe het volgende... • Het papier voldoet niet aan de specificaties (bijvoorbeeld te vochtig of te ruw). Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6. • Mogelijk is de transportrol vuil. Reinig de binnenkant van het apparaat. Zie “Binnenkant reinigen” op pagina 8.3. • Mogelijk moet de papierbaan worden gereinigd. Zie “Drum reinigen” op pagina 8.11. Als op willekeurige plaatsen vage, meestal ronde plekken zitten: • Er zit mogelijk een slecht vel tussen het papier. Druk het document opnieuw af. • Het vochtgehalte van het papier is niet op alle plaatsen gelijk of het papier vertoont vochtplekken. Probeer een ander merk papier. Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6. • Een hele partij papier is niet in orde. Problemen tijdens de productie kunnen ertoe leiden dat sommige delen toner afstoten. Probeer een ander merk papier. • De tonercassette is mogelijk defect. Zie “Verticaal terugkerende afwijkingen” op pagina 9.21. • Als na deze stappen het probleem niet is opgelost, neem dan contact op met een onderhoudstechnicus. Als de afdrukken zwarte, verticale strepen vertonen: • Er zit waarschijnlijk een kras op de lichtgevoelige drum in de tonercassette. Verwijder de oude tonercassette en plaats een nieuwe. Zie “De tonercassette vervangen” op pagina 8.8. Als de pagina witte verticale strepen vertoont: • Mogelijk is het oppervlak van de laserscannerunit in het apparaat vuil. Reinig de laserscannerunit (zie pagina 8.4). Als er in lichte gedeelten te veel toner wordt gebruikt (grijze achtergrond): • Gebruik papier met een lichter gewicht. Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6. • Controleer de omgeving van het apparaat: bijzonder droge (lage luchtvochtigheid) of vochtige omstandigheden (relatieve luchtvochtigheid van meer dan 80%) kunnen leiden tot een grijzere achtergrond. • Verwijder de oude tonercassette en plaats een nieuwe. Zie “De tonercassette vervangen” op pagina 8.8.
Probleem
Doe het volgende...
Tonervlekken
• Reinig de binnenzijde van het apparaat. Zie “Binnenkant reinigen” op pagina 8.3. • Controleer papiersoort en -kwaliteit. Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6. • Verwijder de oude tonercassette en plaats een nieuwe. Zie “De tonercassette vervangen” op pagina 8.8.
Verticaal terugkerende afwijkingen
Als de afdrukken met regelmatige tussenafstanden afwijkingen vertonen: • De tonercassette is mogelijk defect. Als een afwijking zich regelmatig herhaalt, moet u een paar keer een schoonmaakblad afdrukken om de tonercassette te reinigen; zie “Drum reinigen” op pagina 8.11. Als de problemen zich hierna blijven voordoen, verwijdert u de aanwezige tonercassette en plaatst u een nieuwe. Zie “De tonercassette vervangen” op pagina 8.8. • Er zit mogelijk toner op sommige onderdelen van het apparaat. Als de achterkant van de afdrukken vlekken vertoont, wordt het probleem waarschijnlijk na een aantal pagina’s vanzelf opgelost. • De fixeereenheid kan beschadigd zijn. Neem contact op met een onderhoudstechnicus. • Als u papier van inferieure kwaliteit gebruikt; zie “Drum reinigen” op pagina 8.11.
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc
Schaduwvlekken
A Misvormde tekst
Schaduwvlekken worden veroorzaakt door kleine hoeveelheden toner die willekeurig over de afdruk verspreid voorkomen. • Het papier is mogelijk te vochtig. Druk opnieuw af op een vel uit een nieuw pak papier. Maak de verpakking van een nieuw pak papier pas open op het moment dat u het gaat gebruiken. Daarmee voorkomt u dat het papier teveel vocht opneemt. • Als er schaduwvlekken optreden op enveloppen, kunt u proberen de indeling zo te veranderen dat er niet wordt afgedrukt op gedeelten die dikker zijn doordat aan de andere kant een overlappende naad zit. Dit probleem kan worden veroorzaakt door afdrukken op naden. • Als de hele pagina wordt overdekt door schaduwvlekken, kies dan een andere afdrukresolutie vanuit uw programma of in het venster Eigenschappen van de printer. • Als tekst er misvormd uitziet (“uitgehold” effect), kan het papier te glad zijn. Probeer een ander soort papier. Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6. • Als tekst er misvormd uitziet (golvend effect), heeft de scanner misschien onderhoud nodig. Neem voor onderhoud contact op met een onderhoudstechnicus.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
9.21
9
Probleem
Doe het volgende...
Pagina trekt scheef
• Doe het papier op de juiste manier in het apparaat. • Controleer papiersoort en -kwaliteit. Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6. • Laad papier of ander afdrukmateriaal op de juiste manier in de papierlade en zorg ervoor dat de geleiders niet te los of te strak tegen de stapel papier aan zitten.
AaBbC AaBbCcc AaBbC AaBbCcc AaBbCc Gekruld of gegolfd
• Doe het papier op de juiste manier in het apparaat. • Controleer papiersoort en -kwaliteit. Zowel hoge temperaturen als een hoge luchtvochtigheid kunnen ertoe leiden dat het papier gaat krullen. Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6. • Draai de papierstapel in de papierlade om. Probeer ook om het papier 180 graden te draaien in de lade. • Probeer af te drukken naar de achteruitvoer.
Vouwen of kreuken
• Doe het papier op de juiste manier in het apparaat. • Controleer papiersoort en -kwaliteit. Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6. • Draai de papierstapel in de papierlade om. Probeer ook om het papier 180 graden te draaien in de lade. • Probeer af te drukken naar de achteruitvoer.
Achterkant van afdrukken zijn vuil
De tonercassette lekt mogelijk. Reinig de binnenzijde van het apparaat. Zie “Binnenkant reinigen” op pagina 8.3.
Zwarte afdrukken
• Mogelijk is de tonercassette niet goed geplaatst. Verwijder de cassette en plaats deze opnieuw. • De tonercassette is mogelijk defect en moet worden vervangen. Verwijder de oude tonercassette en plaats een nieuwe. Zie “De tonercassette vervangen” op pagina 8.8. • Het apparaat moet mogelijk worden gerepareerd. Neem contact op met een onderhoudstechnicus.
A 9.22 PROBLEMEN
OPLOSSEN
Probleem
Doe het volgende...
Tonerverlies
• Reinig de binnenzijde van het apparaat. Zie “Binnenkant reinigen” op pagina 8.3. • Controleer papiersoort en -kwaliteit. Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6. • Verwijder de oude tonercassette en plaats een nieuwe. Zie “De tonercassette vervangen” op pagina 8.8. • Lost dit het probleem niet op, dan moet het apparaat mogelijk worden gerepareerd. Neem contact op met een onderhoudstechnicus.
Openingen in tekens
Onvolledige tekens zijn witte plekken in delen van tekens die volledig zwart zouden moeten zijn: • Als dit probleem optreedt bij transparanten, probeer dan een ander soort. Wegens de samenstelling van transparanten zijn enkele onvolledige tekens normaal. • Mogelijk drukt u af op de verkeerde kant van het papier. Haal het materiaal eruit en draai het om. • Het papier voldoet mogelijk niet aan de papierspecificaties. Zie “Papierspecificaties” op pagina C.6.
A Horizontale strepen
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc Krullen
Controleer bij horizontale zwarte strepen of vegen het volgende: • Is de tonercassette juist geplaatst? Verwijder de cassette en plaats deze opnieuw. • De tonercassette is mogelijk defect. Verwijder de oude tonercassette en plaats een nieuwe. Zie “De tonercassette vervangen” op pagina 8.8. • Lost dit het probleem niet op, dan moet het apparaat mogelijk worden gerepareerd. Neem contact op met een onderhoudstechnicus. Als het afgedrukte papier krult of het papier niet wordt ingevoerd, doet u het volgende: • Draai de papierstapel in de papierlade om. U kunt ook proberen het probleem op te lossen door het papier in de papierlade 180 graden te draaien • Probeer af te drukken naar de achteruitvoer.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
9
9.23
Kopieerproblemen Probleem
Doe het volgende...
Kopieën zijn te licht of te donker.
Gebruik de toets Belichting om de achtergrond van de kopieën donkerder of lichter te maken.
Vegen, strepen en vlekken op de kopieën.
• Als het origineel afwijkingen vertoont, drukt u op de toets Belichting om de achtergrond van uw kopieën lichter te maken. • Als het origineel geen afwijkingen vertoont, moet u de scannerunit reinigen. Zie pagina 8.5.
Kopie staat scheef.
• Zorg ervoor dat het origineel met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat ligt of met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. • Plaats het kopieerpapier op de juiste manier in het apparaat.
Kopieën zijn blanco.
Zorg ervoor dat het origineel met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat ligt of met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer.
Afdruk geeft gemakkelijk af.
• Vervang het papier in de papierlade door papier uit een nieuwe verpakking. • In vochtige omstandigheden moet u papier niet te lang ongebruikt in het apparaat laten zitten.
Kopieerpapier loopt regelmatig vast.
• Waaier de stapel papier uit en leg deze ondersteboven terug in de papierlade. Vervang het papier in de papierlade door papier uit een nieuwe verpakking. Controleer de papiergeleiders en stel ze eventueel beter af. • Gebruik alleen afdrukpapier met het juiste gewicht. Wij bevelen bankpostpapier met een gewicht van 75 g/m2 aan. • Nadat u vastgelopen papier hebt verwijderd, controleert u of er resten kopieerpapier in het apparaat zijn achtergebleven.
De tonercassette gaat korter mee dan verwacht.
• Mogelijk bevatten uw originelen afbeeldingen, opgevulde vlakken of dikke lijnen. Uw originelen zijn bijvoorbeeld formulieren, nieuwsbrieven, boeken of andere documenten die meer toner gebruiken. • Mogelijk wordt het apparaat vaak in- en uitgeschakeld. • Misschien blijft de documentklep vaak openstaan tijdens het kopiëren.
9.24 PROBLEMEN
OPLOSSEN
Scanproblemen Probleem
Doe het volgende...
De scanner doet het niet.
• Zorg ervoor dat het te scannen document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat ligt of met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. • Misschien is er niet voldoende geheugen vrij voor het document. Probeer of de prescanfunctie werkt. Probeer een lagere scanresolutie. • Controleer of de USB-kabel of de parallelle kabel correct is aangesloten. • Kijk of de USB-kabel of de parallelle kabel misschien defect is. Verwissel de kabel met een andere kabel waarvan u zeker weet dat hij werkt. Vervang de kabel zo nodig definitief. • Bij gebruik van een parallelle kabel moet u ervoor zorgen dat deze voldoet aan de IEEE 1284-norm. • Controleer of de scanner correct is geconfigureerd. Kijk of u de juiste scannerinstellingen hebt gekozen in de SmarThru Configuratie of een ander programma, en let erop dat de scantaak naar de juiste poort wordt gestuurd (bijvoorbeeld LPT1).
Het apparaat doet erg lang over een scan.
• Kijk of het apparaat tegelijkertijd gegevens ontvangt die moeten worden afgedrukt. Wacht in dat geval met scannen totdat de afdruktaak is voltooid. • Het scannen van afbeeldingen kost meer tijd dan het scannen van tekst. • De communicatiesnelheid kan laag zijn in de scanmodus omdat er veel geheugen nodig is om de gescande afbeelding te analyseren en reproduceren. Stel de printerpoort van uw computer in op de stand ECP (in de BIOSinstellingen van de computer). De communicatiesnelheid gaat dan iets omhoog. Zie de gebruiksaanwijzing van uw computer voor meer informatie over de BIOS-instellingen.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
9.25
9
Probleem
Doe het volgende...
Er verschijnt een bericht op het beeldscherm: • ‘Apparaat kan niet in de gewenste H/W-modus staan.’ • ‘Poort wordt gebruikt door een ander programma.’ • ‘Poort is uitgeschakeld.’ • ‘Scanner is bezig met ontvangen of afdrukken van data. Probeer het opnieuw zodra de huidige opdracht is afgerond.’ • ‘Niet toegestaan.’ • ‘Scannen is mislukt.’
• Het is mogelijk dat er een kopieer- of afdruktaak wordt uitgevoerd. Probeer het opnieuw wanneer de huidige taak is voltooid. • De geselecteerde poort is momenteel in gebruik. Start uw computer opnieuw op en probeer het nogmaals. • De printerkabel is niet goed bevestigd of het apparaat is niet ingeschakeld. U moet een parallelle kabel gebruiken die bi-directionele communicatie conform IEEE 1284 ondersteunt. • Het scannerstuurprogramma is niet geïnstalleerd of de besturingsomgeving is niet correct ingesteld. • Controleer of het apparaat correct is aangesloten en is ingeschakeld. Start de computer vervolgens opnieuw op. • De USB-kabel is niet goed bevestigd of het apparaat is niet ingeschakeld. • Gebruik de parallelle kabel en USB-kabel niet tegelijkertijd.
Faxproblemen Probleem
Doe het volgende...
Het apparaat doet niets, het display blijft leeg en de toetsen reageren niet.
• Trek het netsnoer uit het stopcontact en steek het er opnieuw in. • Controleer of het stopcontact stroom geeft.
Geen kiestoon.
• Controleer of het telefoonsnoer goed is aangesloten. • Controleer of de wandcontactbus in orde is door er een ander telefoontoestel op aan te sluiten.
De in het geheugen opgeslagen nummers worden verkeerd gekozen.
Controleer of de nummers correct in het geheugen zijn opgeslagen. Druk een telefoonlijst af (zie pagina 7.27).
Het document wordt niet ingevoerd.
• Controleer of het document niet gekreukeld is en of u het juist invoert. Controleer of het document het juiste formaat heeft en niet te dik of te dun is. • Zorg ervoor dat de klep van de automatische documentinvoer goed gesloten is.
Faxberichten worden niet automatisch ontvangen.
• De faxmodus moet geselecteerd zijn. • Controleer of de lade papier bevat. • Controleer of in het display ‘Geheugen vol’ verschijnt.
9.26 PROBLEMEN
OPLOSSEN
Probleem
Doe het volgende...
Het apparaat verzendt geen faxberichten.
• Controleer of er een document in de automatische documentinvoer of op de glasplaat is geplaatst. • In het display moet ‘V’ verschijnen. • Controleer of het andere faxapparaat uw faxbericht kan ontvangen.
Een ontvangen faxbericht is gedeeltelijk blanco of is van slechte kwaliteit.
• Mogelijk is er een probleem met het faxapparaat van de verzender. • Een slechte telefoonlijn kan verbindingsproblemen veroorzaken. • Controleer uw apparaat door een kopie te maken. • Mogelijk is de tonercassette leeg. Vervang de tonercassette. Zie pagina 8.8.
Sommige woorden van een ontvangen faxbericht zijn uitgerekt.
Het documenttransport van het apparaat dat het faxbericht verzond, haperde even.
Er staan strepen op faxberichten die u verzendt.
Controleer of de glasplaat vuil is en reinig deze, indien nodig. Zie pagina 8.5.
Het apparaat kiest het nummer maar kan geen verbinding tot stand brengen met het andere faxapparaat.
Misschien is het andere faxapparaat uitgeschakeld, is het papier op of kunnen er geen oproepen worden beantwoord. Vraag de gebruiker van het andere faxapparaat om het probleem op te lossen.
Documenten worden niet in het geheugen opgeslagen.
Mogelijk is er onvoldoende geheugen om het document op te slaan. Als ‘Geheugen vol’ verschijnt in het display, verwijdert u de documenten die u niet meer nodig hebt uit het geheugen en probeert u vervolgens opnieuw om het document op te slaan.
Er verschijnen blanco stukken onder aan elke pagina, met een korte strook tekst bovenaan.
Mogelijk hebt u de papierinstellingen van het apparaat verkeerd ingesteld. Zie pagina 2.21 voor meer informatie over papierinstellingen.
In het verzendrapport staat: GEEN KIESTOON en een verzending is niet succesvol.
Schakel de functie Kiestoondetectie van uw apparaat uit. Zie pagina 7.5.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
9.27
9
Afdrukproblemen in netwerk oplossen Algemene problemen Probleem
Doe het volgende...
Systeem functioneert niet omdat bij de configuratie per ongeluk verkeerde waarden zijn ingevoerd.
Mogelijk zijn de parameters in de netwerkkaart onjuist. Start het systeem opnieuw op en herstel de fabrieksinstellingen. Zie “De netwerkconfiguratie herstellen” op pagina A.8.
Benaderen met SNMP Manager niet mogelijk.
Stuur een ping vanaf het systeem waarop de SNMP Manager draait. Als dit niet lukt, moet er een probleem zijn met de netwerkconnectiviteit tussen de manager en het apparaat. Als de ping succesvol is, controleer dan of er community-namen met voldoende bevoegdheden zijn gebruikt.
De DHCP-server, BOOTPserver en RARP-server worden niet weergegeven als u het IP-adres wilt instellen op het apparaat.
U moet het IP-adres, het subnetmasker en de standaardgateway voor het apparaat met Set IP instellen.
U kunt niet afdrukken met het TCP/IP-protocol.
1.Controleer of het TCP/IP-protocol is geïnstalleerd op uw computer. 2.Controleer of uw computer is aangesloten op hetzelfde netwerk als het apparaat.
Bij het toevoegen van een poort wordt de naam van de printer niet weergegeven en de printer werkt niet.
9.28 PROBLEMEN
OPLOSSEN
Wijs een IP-adres toe met Set IP.
Problemen met Windows Probleem
Doe het volgende...
De testpagina wordt niet afgedrukt.
Zet de printer uit en opnieuw aan.
Set IP kan printers niet automatisch detecteren.
1.Controleer of de LAN-kabel is aangesloten op de printers. • Controleer zelf of de LAN-kabel goed is aangesloten op de printers. • Controleer of de aangesloten printers worden weergegeven in de netwerkomgeving. Als dit niet het geval is, controleert u de communicatiestatus van de printers. • Als een IP-adres is toegewezen aan de computers, probeert u een ping-opdracht. 2.Als het LAN wordt verbonden door routers, kan Set IP de printers niet detecteren. Zorg dat de computers en printers zich in hetzelfde netwerksegment bevinden. 3.Controleer het IP-adres, het subnetmasker en de standaardgateway die zijn weergegeven.
De printer drukt niet af.
1.Controleer het IP-adres 2.Controleer de modelnaam van het stuurprogramma 3.Probeer een poort toe te voegen 4.Zie ‘Set IP’
Problemen met Network Scan Probleem
Doe het volgende...
Ik kan een gescand afbeeldingsbestand niet vinden.
Kijk op het tabblad Geavanceerd van het scherm ‘Eigenschappen netwerkscan’ waar gescande bestanden worden opgeslagen.
Ik kan het gescande afbeeldingsbestand na het scannen niet vinden.
Controleer of de applicatie die hoort bij het gescande bestand, op de computer is geïnstalleerd. Controleer of het selectievakje ‘Gescande afbeelding onmiddellijk na het scannen openen’ op het tabblad Geavanceerd van het scherm ‘Eigenschappen netwerkscan’ is ingeschakeld.
Ik ben mijn ID en PIN vergeten.
Controleer uw ID en PIN op het tabblad Server van het scherm ‘Eigenschappen netwerkscan’.
Ik kan het Help-bestand niet openen.
Voor de weergave van het Help-bestand hebt u de Internet Explorer 4 servicepack 2 of hoger nodig.
Ik kan het programma ScanClair Type 103 niet gebruiken.
Controleer het besturingssysteem. De toepassing wordt ondersteund door Windows 98/Me/ NT4.0/2000/XP.
PROBLEMEN
OPLOSSEN
9.29
9
AANTEKENINGEN
9.30 PROBLEMEN
OPLOSSEN
10
USB-FLASHDRIVE
In dit hoofdstuk leest u hoe u een USB-flashdrive in combinatie met uw apparaat gebruikt. In dit hoofdstuk treft u de volgende onderwerpen aan: • Over USB-flashdrives • Een USB-flashdrive installeren • Scannen naar een USB-flashdrive • De USB-flashdrive beheren • Afdrukken vanaf de USB-flashdrive • Een back-up maken van de gegevens
Over USB-flashdrives USB-flashdrives zijn leverbaar in verschillende geheugengroottes, zodat u altijd voldoende ruimte hebt voor het opslaan van documenten, presentaties, gedownloade muziek en video’s, foto’s met een hoge resolutie of welke andere bestanden u ook maar wilt meenemen. U hoeft de USB-flashdrive alleen maar in de USB-poort aan de voorkant van het apparaat te steken, waarna het apparaat deze automatisch als verwisselbaar schijfstation herkent. Daarna kunt u het volgende doen: • documenten scannen en op de USB-flashdrive opslaan; • gegevens afdrukken die op de USB-flashdrive zijn opgeslagen; • een reservekopie maken van gegevens, zoals de nummers in de telefoonlijst en de systeeminstellingen van uw apparaat; • back-upbestanden terugzetten in het geheugen van het apparaat; • gescande afbeeldingen verwijderen; • de USB-flashdrive formatteren; • de beschikbare geheugenruimte controleren. • USB 1.1 of 2.0 geheugensticks worden ondersteund.
Een USB-flashdrive installeren Er bevindt zich een USB-poort aan de voorkant van het apparaat. Deze poort is geschikt voor USB 1.1- en USB 2.0-flashdrives. N.B. • Verwijder de USB-flashdrive niet als het apparaat bezig is. Dit kan leiden tot schade aan het apparaat. • Als uw USB-flashdrive is voorzien van bepaalde functies, zoals beveiligings- en wachtwoordinstellingen, is het mogelijk dat het apparaat de flashdrive niet automatisch herkent. Zie de handleiding bij de USB-flashdrive voor meer informatie over deze functionaliteit. • Gebruik alleen USB-flashdrives met een metalen connector. Nietgoedgekeurde USB-flashdrives werken mogelijk niet goed in combinatie met uw apparaat. Gebruik alleen een USB-flashdrive met een metalen/afgeschermde connector
10.2 USB-FLASHDRIVE
Om een USB-flashdrive te installeren, steekt u deze in de USBpoort aan de voorzijde van het apparaat.
Zodra u de USB-flashdrive hebt geïnstalleerd, kunt u onmiddellijk de bestanden afdrukken die u erop hebt opgeslagen.
Scannen naar een USB-flashdrive U kunt een document scannen en op de USB-flashdrive opslaan. Dit kunt u op twee manieren doen: u kunt een document naar de USB-flashdrive scannen met de standaardinstellingen of u kunt handmatig uw eigen instellingen kiezen.
Scannen met de standaardinstellingen 1 Plaats het document met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. of Plaats één document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat. Zie pagina 7.6 voor informatie over het plaatsen van documenten.
2 Zorg dat de USB-flashdrive is aangesloten op de USB-poort aan de voorzijde van het apparaat. Steek de USB-flashdrive in de USB-poort, als u dat nog niet hebt gedaan. Zie pagina 10.2.
3 Druk op Scan naar op het bedieningspaneel. De eerste beschikbare menuoptie (‘USB-geheugen’) verschijnt op de onderste regel.
USB-FLASHDRIVE 10.3
10
4 Druk op Enter. In het display wordt gedurende twee seconden de beschikbare geheugenruimte weergegeven, waarna de eerste beschikbare menuoptie (‘Autom. scannen’) op de onderste regel verschijnt.
5 Klik op Enter om het scannen te starten. De gescande afbeelding wordt op de USB-flashdrive opgeslagen.
6 Als een document op de glasplaat is geplaatst en in het geheugen is gescand, verschijnt op de bovenste regel van het display ‘Nog een pagina?’. Als u een volgende pagina wilt scannen, verwijdert u de gescande pagina en plaatst u de volgende pagina op de glasplaat. Selecteer Ja. Herhaal de procedure indien nodig. Als alle pagina‘s zijn gescand, selecteert u ‘Nee’ als antwoord op de vraag ‘Nog een pagina?’.
7 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
Scannen met uw eigen instellingen 1 Plaats het document met de bedrukte zijde naar boven in de automatische documentinvoer. of Plaats één document met de bedrukte zijde naar onder op de glasplaat. Zie pagina 7.6 voor informatie over het plaatsen van documenten.
2 Zorg dat de USB-flashdrive is aangesloten op de USB-poort aan de voorzijde van het apparaat. Steek de USB-flashdrive in de USB-poort, als u dat nog niet hebt gedaan. Zie pagina 10.2.
3 Druk op Scan naar op het bedieningspaneel. De eerste beschikbare menuoptie (‘USB-geheugen’) verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op Enter. In het display wordt twee seconden lang de beschikbare geheugenruimte weergegeven, waarna de eerste beschikbare menuoptie (‘Autom. scannen’) op de onderste regel verschijnt.
10.4 USB-FLASHDRIVE
5 Druk op
of tot op de onderste regel van het display “Handm. scannen” verschijnt. Druk op Enter.
6 Selecteer met
of het formaat - de grootte van het bestand dat u wilt scannen. Druk op Enter.
7 Selecteer met
of de bestandsindeling waarin u het bestand wilt scannen.
8 Druk op Enter. 9 Als u in stap 7 BMP hebt gekozen, wordt u gevraagd een kleurinstelling te selecteren: Kleur, Grijs of Mono. Maak uw keuze met de pijltoetsen ( of ). Als u in stap 7 “PDF” hebt gekozen, wordt u gevraagd een kleurinstelling te selecteren: Kleur of Mono. Maak uw keuze met de pijltoetsen ( of ). U kunt een document dat bestaat uit meerdere pagina’s, opslaan als één bestand. Het apparaat geeft Meerd. p. scan. weer en u hebt de keuze uit Aan en Uit. Als u Aan selecteert, kunt u meerdere pagina’s opslaan als één bestand. Deze functie is echter alleen geactiveerd als u het document laadt in de automatische documentinvoer. De automatische documentinvoer kan tot 50 pagina’s tegelijkertijd afhandelen. Als u in stap 7 ‘TIFF’ hebt gekozen, kunt u een document dat uit verschillende pagina’s bestaat als één bestand opslaan. Nadat u TIFF selecteert, geeft het apparaat Meerd. p. scan. weer en hebt u de keuze Aan en Uit. Als u Aan selecteert, kunt u meerdere pagina’s opslaan als één bestand, maar deze functie is alleen geactiveerd als u het document laadt in de automatische documentinvoer. De automatische documentinvoer kan tot 50 pagina’s tegelijkertijd afhandelen.
10 Klik op Enter om het scannen te starten. De gescande afbeelding wordt op de USB-flashdrive opgeslagen.
11 Als een document op de glasplaat is geplaatst en in het geheugen is gescand, verschijnt op de bovenste regel van het display ‘Nog een pagina?’. Als u een volgende pagina wilt scannen, verwijdert u de gescande pagina en plaatst u de volgende pagina op de glasplaat. Selecteer Ja. Herhaal de procedure indien nodig. Als alle pagina’s zijn gescand, selecteert u ‘Nee’ als antwoord op de vraag ‘Nog een pagina?’.
12 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
USB-FLASHDRIVE 10.5
10
De USB-flashdrive beheren De standaardinstellingen wijzigen Bij het scannen van een document naar de USB-flashdrive kunt u de standaardscanopties, zoals het scanformaat en de scanindeling, instellen op de meest gebruikte modi. Deze instellingen gelden alleen voor het scannen naar de USB-flashdrive.
1 Zorg dat de USB-flashdrive is aangesloten op de USB-poort aan de voorzijde van het apparaat. Steek de USB-flashdrive in de USB-poort, als u dat nog niet hebt gedaan. Zie pagina 10.2.
2 Druk op Scan naar op het bedieningspaneel. De eerste beschikbare menuoptie (‘USB-geheugen’) verschijnt op de onderste regel.
3 Druk op Enter. In het display wordt gedurende twee seconden de beschikbare geheugenruimte weergegeven, waarna de eerste beschikbare menuoptie (‘Autom. scannen’) op de onderste regel verschijnt.
4 Druk op
of tot op de onderste regel van het display “Stnd. wijzigen” verschijnt.
5 Druk op Enter. De eerste beschikbare menuoptie (‘Scanformaat’) verschijnt op de onderste regel.
6 Druk op Enter. 7 Selecteer met
of het formaat - de grootte van het bestand dat u wilt scannen.
8 Druk op Enter om de selectie op te slaan. 9 Blader met
naar “Scanindeling” en druk op Enter om het menu te openen.
10 Selecteer met of
de bestandsindeling waarin u het bestand wilt scannen. U hebt de keuze uit BMP, TIFF, PDF en JPEG.
11 Druk op Enter. 10.6 USB-FLASHDRIVE
12 Als u in stap 10 BMP hebt gekozen, wordt u gevraagd een kleurinstelling te selecteren: Kleur, Grijs of Mono. Maak uw keuze met de pijltoetsen ( of ). Als u in stap 10 “PDF” hebt gekozen, wordt u gevraagd een kleurinstelling te selecteren: Kleur of Mono. Maak uw keuze met de pijltoetsen ( of ). U kunt een document dat bestaat uit meerdere pagina’s, opslaan als één bestand. Het apparaat geeft Meerd. p. scan. weer en u hebt de keuze uit Aan en Uit. Als u Aan selecteert, kunt u meerdere pagina’s opslaan als één bestand. Deze functie is echter alleen geactiveerd als u het document laadt in de automatische documentinvoer. De automatische documentinvoer kan tot 50 pagina’s tegelijkertijd afhandelen. Als u in stap 10 ‘TIFF’ hebt gekozen, kunt u een document dat uit verschillende pagina’s bestaat als één bestand opslaan. Nadat u TIFF selecteert, geeft het apparaat Meerd. p. scan. weer en hebt u de keuze Aan en Uit. Als u Aan selecteert, kunt u meerdere pagina’s opslaan als één bestand, maar deze functie is alleen geactiveerd als u het document laadt in de automatische documentinvoer. De automatische documentinvoer kan tot 50 pagina’s tegelijkertijd afhandelen.
13 Druk op Enter om de selectie op te slaan. 14 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
Een afbeeldingsbestand verwijderen Zo verwijdert u een afbeeldingsbestand dat u hebt gescand en op de USB-flashdrive hebt opgeslagen:
1 Zorg dat de USB-flashdrive is aangesloten op de USB-poort aan de voorzijde van het apparaat. Steek de USB-flashdrive in de USB-poort, als u dat nog niet hebt gedaan. Zie pagina 10.2.
2 Druk op Scan naar op het bedieningspaneel. De eerste beschikbare menuoptie (‘USB-geheugen’) verschijnt op de onderste regel.
3 Druk op Enter. In het display wordt gedurende twee seconden de beschikbare geheugenruimte weergegeven, waarna de eerste beschikbare menuoptie (‘Autom. scannen’) op de onderste regel verschijnt.
USB-FLASHDRIVE 10.7
10
4 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Bestandsbeheer’ verschijnt en druk op Enter. De eerste beschikbare menuoptie (‘Verw.’) verschijnt op de onderste regel.
5 Druk op Enter. 6 Blader met
of tot de gewenste map of het gewenste bestand verschijnt en druk vervolgens op Enter. Als er een ‘D’ staat voor de naam van de map, bevinden zich een of meer submappen in de geselecteerde map.
7 Als u bij stap 6 een bestand hebt geselecteerd, wordt het formaat - de grootte van het bestand gedurende circa twee seconden weergegeven in het display. Ga door met de volgende stap. Als u een map hebt geselecteerd, verschijnt het eerste bestand in die map op de onderste regel van het display. U kunt de andere bestanden in de map weergeven met de pijltoetsen ( of ). Als u het bestand vindt dat u wilt verwijderen, drukt u op Enter. Het formaat - De grootte van het bestand verschijnt circa twee seconden in het display.
8 Als antwoord op de vraag of u de map of het bestand echt wilt verwijderen, drukt u op ‘Ja’. Als u de selectie wilt annuleren, selecteert u Nee met de pijltoetsen ( of ).
9 Na het verwijderen wordt u gevraagd of u nog een map of bestand wilt verwijderen. Selecteer ‘Ja’ als u nog meer bestanden of mappen wilt verwijderen. U herhaalt de procedure dan vanaf stap 6. Als u dit niet wilt, selecteert u Nee met de pijltoetsen ( of ).
De USB-flashdrive formatteren 1 Zorg dat de USB-flashdrive is aangesloten op de USB-poort aan de voorzijde van het apparaat. Steek de USB-flashdrive in de USB-poort, als u dat nog niet hebt gedaan. Zie pagina 10.2.
2 Druk op Scan naar op het bedieningspaneel. De eerste beschikbare menuoptie (‘USB-geheugen’) verschijnt op de onderste regel. 10.8 USB-FLASHDRIVE
3 Druk op Enter. In het display wordt gedurende twee seconden de beschikbare geheugenruimte weergegeven, waarna de eerste beschikbare menuoptie (‘Autom. scannen’) op de onderste regel verschijnt.
4 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Bestandsbeheer’ verschijnt en druk op Enter.
5 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Indeling’ verschijnt en druk op Enter.
6 Als antwoord op de vraag of u de USB-flashdrive echt wilt formatteren, drukt u op Ja. Als u de selectie wilt annuleren, selecteert u Nee met de pijltoetsen ( of ).
De USB-geheugenstatus weergeven U kunt controleren hoeveel geheugenruimte nog beschikbaar is voor het scannen en opslaan van documenten.
1 Zorg dat de USB-flashdrive is aangesloten op de USB-poort aan de voorzijde van het apparaat. Steek de USB-flashdrive in de USB-poort, als u dat nog niet hebt gedaan. Zie pagina 10.2.
2 Druk op Scan naar op het bedieningspaneel. De eerste beschikbare menuoptie (‘USB-geheugen’) verschijnt op de onderste regel.
3 Druk op Enter. In het display wordt gedurende twee seconden de beschikbare geheugenruimte weergegeven, waarna de eerste beschikbare menuoptie (‘Autom. scannen’) op de onderste regel verschijnt.
4 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Ruimte contr.’ verschijnt en druk op Enter.
5 In het display wordt de beschikbare geheugenruimte weergegeven. Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus.
USB-FLASHDRIVE 10.9
10
Afdrukken vanaf de USB-flashdrive Bestanden die op de USB-flashdrive zijn opgeslagen, kunt u direct afdrukken. U kunt TIFF-, BMP-, JPEG- en PRN-bestanden afdrukken. Bij Direct afdrukken worden de volgende indelingen ondersteund: • PRN : compatibel met PCL6 • BMP : BMP niet-gecomprimeerd • TIFF : TIFF 6.0 Baseline Copyright© 1988-1997, Sam Leffler Copyright© 1991-1997, Silicon Graphics, Inc. •JPEG : JPEG Baseline Copyright© 1991-1998, Thomas G. Lane U kunt PRN-bestanden maken als u Afdrukken kiest voor een geopend bestand en vervolgens in het groepsvak Printer het vakje Afdrukken naar bestand aankruist. Sla het PRN-bestand dat u zojuist hebt gemaakt, op de USB-flashdrive op. Alleen PRN-bestanden die op deze manier zijn gemaakt, kunnen rechtstreeks vanaf de USB-flashdrive op het apparaat worden afgedrukt.
1 Steek de USB-flashdrive in de USB-poort aan de voorzijde van het apparaat. Voor details, zie pagina 10.2.
U kunt ook op Direct afdrukken drukken zonder dat u de USB-flashdrive installeert. Het apparaat detecteert de USB-flashdrive automatisch en leest de gegevens die erop zijn opgeslagen.
2 Blader met de pijltoetsen ( of ) naar de map of het bestand dat u wilt afdrukken, en druk op Enter.
Als er een ‘D’ staat voor de naam van de map, bevinden zich een of meer submappen in de geselecteerde map.
3 Als u een bestand hebt geselecteerd bij stap 2, gaat u door met de volgende stap.
Als u een map hebt geselecteerd bij stap 2, verschijnt de naam van het eerste bestand in die map op de onderste regel van het display. U kunt de andere bestanden in de map ook weergeven met de pijltoetsen ( of ). Als u het bestand vindt dat u wilt afdrukken, gaat u naar stap 4.
4 Druk op Enter, Start, of Direct afdrukken om het geselecteerde bestand af te drukken.
Als u bij stap 2 een TIFF-, BMP- of JPEG-bestand hebt geselecteerd, kunt u met of aangeven hoeveel afdrukken u wilt maken. U kunt deze waarde ook met de cijfertoetsen invoeren. Druk vervolgens op Enter om het bestand af te drukken. 10.10 USB-FLASHDRIVE
5 Na het afdrukken van het bestand wordt u gevraagd of u nog een bestand wilt afdrukken. Selecteer ‘Ja’ als u nog meer taken wilt afdrukken. Herhaal de procedure dan vanaf stap 2. Als u dit niet wilt, selecteert u ‘Nee’.
6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
Een back-up maken van de gegevens Soms worden de gegevens in het apparaat per ongeluk gewist vanwege een stroomstoring of opslagfout. Als u dan een backup op de USB-flashdrive hebt gemaakt, hebt u toch nog de beschikking over de nummers in de telefoonlijst en de systeeminstellingen. Zo maakt u een back-up:
1 Steek de USB-flashdrive in de USB-poort. Voor details, zie pagina 10.2.
2 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘App. instellen’ verschijnt.
3 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Exportinst.’ verschijnt en druk op Enter.
4 Als u een reservekopie wilt maken van de nummers in de telefoonlijst, drukt u zodra Telefoonlijst op de onderste regel verschijnt op Enter. Als u een back-up wilt maken van de systeeminstellingen van het apparaat, selecteert u ‘Alle instell.’ met de pijltoetsen ( of ) en drukt u op Enter.
5 Er wordt dan een back-up gemaakt op de USB-flashdrive. Als de bestandsnaam al voorkomt op de USB-flashdrive, wordt u gevraagd of u deze wilt overschrijven. Selecteer ‘Ja’ als u de gegevens wilt overschrijven. Als u dit niet wilt, selecteert u Nee met de pijltoetsen ( of ).
6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
USB-FLASHDRIVE 10.11
10
Zo zet u de gegevens terug:
1 Steek de USB-flashdrive in de USB-poort. Voor details, zie pagina 10.2.
2 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display ‘App. instellen’ verschijnt.
3 Druk op
of tot op de onderste regel ‘Importinst.’ verschijnt en druk op Enter.
4 Selecteer het gegevenstype dat u wilt terugzetten (‘Telefoonlijst’ of ‘Alle instell.’) en druk op Enter.
5 Selecteer het bestand dat u wilt terugzetten en druk op Enter. De eerste beschikbare menuoptie (‘Ja’) verschijnt op de onderste regel.
6 Druk op Enter als u het back-upbestand wilt terugzetten op het apparaat.
7 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
10.12 USB-FLASHDRIVE
A
UW
APPARAAT GEBRUIKEN IN EEN NETWERK
Als u werkt in een netwerkomgeving, kan het apparaat worden gedeeld met andere gebruikers op het netwerk. In dit hoofdstuk treft u de volgende onderwerpen aan: • Een lokaal gedeeld apparaat instellen • Een netwerkapparaat instellen
Een lokaal gedeeld apparaat instellen Onder Windows 98/Me OPMERKING: Het printerstuurprogramma ondersteunt Windows 95 niet.
Instellen als hostcomputer
1 Zet uw computer aan en wacht tot Windows is opgestart. 2 Klik op de knop Start van Windows, klik op Instellingen, klik op Configuratiescherm en dubbelklik op het pictogram Netwerk.
3 Schakel het selectievakje Bestands- en printerdeling in, en klik op OK. Sluit het venster.
4 Klik in het menu Start op Instellingen, klik op Printers en dubbelklik op de naam van uw apparaat.
5 Selecteer Eigenschappen in het menu Printer. 6 Klik op tabblad Delen en kruis het vakje Delen als aan. Vul het veld Sharenaam in en klik op OK.
Instellen als clientcomputer
1 Klik met de rechtermuisknop op de knop Start in Windows, en kies Verkenner.
2 Klik in de linkerkolom op de netwerkmap zodat deze wordt geopend.
3 Blader naar de computer waarop de printer is aangesloten, klik met de rechtermuisknop op de sharenaam van de printer en selecteer Printerpoort toewijzen
4 Selecteer de gewenste poort, schakel het selectievakje Opnieuw verbinding maken bij aanmelden in en klik op OK.
5 Klik op de knop Start van Windows, kies Instellingen en klik vervolgens op Printers.
6 Dubbelklik op het pictogram van uw apparaat. 7 In het menu Printer selecteert u Eigenschappen. 8 Op het tabblad Details selecteert u de printerpoort en klikt u op OK. A.2 UW
APPARAAT GEBRUIKEN IN EEN NETWERK
Onder Windows NT 4.0/2000/XP
A
Instellen als hostcomputer
1 Zet uw computer aan en wacht tot Windows is opgestart. 2 Als u Windows NT 4.0/2000 gebruikt: open het Startmenu, selecteer Instellingen en vervolgens Printers. Bij Windows XP opent u het Start-menu en selecteert u vervolgens Printers en faxapparaten.
3 Dubbelklik op het pictogram van uw apparaat. 4 In het menu Printer selecteert u Delen. 5 Bij Windows NT 4.0 kruist u het vakje Gedeeld aan. Bij Windows 2000 schakelt u het selectievakje Gedeeld als in. Bij Windows XP schakelt u het selectievakje Deze printer delen in.
6 Vul het veld Sharenaam in en klik op OK. Instellen als clientcomputer
1 Klik met de rechtermuisknop op de knop Start in Windows, en kies Verkenner.
2 Klik in de linkerkolom op de netwerkmap zodat deze wordt geopend.
3 Klik vervolgens op de sharenaam. 4 Bij Windows NT 4.0/2000 opent u het Start-menu en selecteert u Instellingen en vervolgens Printers. Bij Windows XP opent u het Start-menu en selecteert u vervolgens Printers en faxapparaten.
5 Dubbelklik op het pictogram van uw apparaat. 6 In het menu Printer selecteert u Eigenschappen. 7 Klik op Poort toevoegen op het tabblad Poorten. 8 Selecteer Lokale poort en klik op Nieuwe poort. UW
APPARAAT GEBRUIKEN IN EEN NETWERK
A.3
9 Geef de sharenaam op bij Geef een poortnaam op. 10 Klik op OK en op Sluiten. 11 Bij Windows NT 4.0 klikt u op OK. Bij Windows 2000/XP klikt u op Toepassen en op OK.
Een netwerkapparaat instellen U moet de netwerkprotocollen instellen op het apparaat dat u wilt gebruiken als uw netwerkprinter. U kunt de basisnetwerkparameters configureren via het bedieningspaneel van het apparaat. Via het bedieningspaneel van het apparaat kunt u: • Een netwerkconfiguratiepagina afdrukken • TCP/IP configureren
Netwerkparameters configureren via het bedieningspaneel Ondersteunde besturingssystemen NB: • Mogelijk ondersteunt de netwerkkaart andere besturingssystemen dan het apparaat. In de volgende tabel worden de door het apparaat ondersteunde netwerkomgevingen weergegeven. • Het printerstuurprogramma ondersteunt Windows 95 niet.
Onderdeel
Vereist
Netwerkinterface
10/100 Base-TX
Netwerkbesturingssysteem
Windows 98/Me/NT 4.0/2000/XP
Netwerkprotocollen
TCP/IP op Windows
Dynamic Addressing Server
DHCP, BOOTP
• TCP/IP: Transmission Control Protocol/Internet Protocol • DHCP: Dynamic Host Configuration Protocol • BOOTP: Bootstrap Protocol
A.4 UW
APPARAAT GEBRUIKEN IN EEN NETWERK
Een netwerkconfiguratiepagina afdrukken De netwerkconfiguratiepagina geeft weer hoe de netwerkkaart van uw apparaat is geconfigureerd. De voor de meeste toepassingen geschikte standaardinstellingen zijn ingeschakeld.
1 Druk op Menu tot Netw. inst. verschijnt in de bovenste regel van de display.
2 Druk op of tot op de onderste regel ‘Net CFG afdr.’ verschijnt. 3 Druk op Enter. De eerste menuoptie ‘Ja’ verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op Enter. De netwerkconfiguratiepagina (NETWORK PRINTER CARD TEST PAGE) wordt afgedrukt.
Netwerkprotocollen instellen Wanneer u het apparaat voor de eerste keer installeert, zijn alle ondersteunde netwerkprotocollen ingeschakeld wanneer u het apparaat aanzet. Als een netwerkprotocol is ingeschakeld, kan het apparaat actief verzenden over het netwerk, zelfs als het protocol niet in gebruik is. Dit kan het netwerkverkeer lichtjes verhogen. Om onnodig verkeer te elimineren, kunt u ongebruikte protocollen elimineren.
1 Druk op Menu tot Netw. inst. verschijnt in de bovenste regel van de display.
2 Druk op
of
tot op de onderste regel ‘Netw. config.’
verschijnt.
3 Druk op Enter om toegang te krijgen tot het menu. 4 Druk op een van de bladertoetsen ( of ) tot op de onderste regel het gewenste protocol verschijnt.
5 Druk op Enter. Als u TCP/IP hebt geselecteerd, moet u een TCP/IP-adres toewijzen. Voor details, zie pagina A.6.
6 Druk op Enter om de selectie op te slaan. 7 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus. UW
APPARAAT GEBRUIKEN IN EEN NETWERK
A.5
A
TCP/IP configureren Het apparaat kan worden ingesteld met diverse TCP/IPnetwerkgegevens zoals een IP-adres, subnetmasker en gateway. U kunt op verschillende manieren een TCP/IP-adres toewijzen aan uw apparaat, afhankelijk van uw netwerk. • Statische adressering: het TCP/IP-adres wordt handmatig toegewezen door de systeembeheerder. • Dynamische adressering BOOTP/DHCP (standaard): het TCP/IP-adres wordt automatisch toegewezen door de server. OPMERKING: voordat u TCP/IP configureert, moet u het netwerkprotocol instellen op TCP/IP. Statische adressering Als u het TCP/IP-adres wilt invoeren via het bedieningspaneel van het apparaat, gaat u als volgt te werk:
1 Druk op Menu tot Netw. inst. verschijnt in de bovenste regel van de display.
2 Druk op
of
tot op de onderste regel ‘Netw. config.’
verschijnt.
3 Druk op Enter om toegang te krijgen tot het menu. De eerste beschikbare menuoptie (‘TCP/IP’) verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op Enter. De eerste beschikbare menuoptie (‘Handmatig’) verschijnt op de onderste regel.
5 Druk op Enter. De eerste beschikbare menuoptie (‘IP-adres’) verschijnt op de onderste regel.
6 Druk op Enter om het menu IP-adres te openen. Een IP-adres bestaat uit 4 bytes.
Voer voor elke byte een getal tussen 0 en 255 in.
A.6 UW
APPARAAT GEBRUIKEN IN EEN NETWERK
7 Druk op een van de bladertoetsen ( of ) om een getal tussen 0 en 255 in te voeren, en druk op Enter of Hoogste Niv. om te bewegen tussen bytes. Voer een nummer in met het numerieke toetsenbord en beweeg met de pijltoetsen ( of ) tussen bytes.
8 Herhaal stap 7 om het adres volledig in te voeren van de eerste tot de vierde byte.
9 Druk op Enter. 10 U selecteert andere parameters zoals een Subnetmasker of een Gateway, door op de pijltoetsen ( of ) te drukken tot de gewenste optie wordt weergegeven op de onderste regel. Druk op Enter.
11 Herhaal stap 7 tot en met 9 om de overige TCP/IPparameters te configureren.
12 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standbymodus. Dynamische adressering (BOOTP/DHCP) Als u wilt dat het TCP/IP-adres automatisch wordt toegewezen door de server, gaat u als volgt te werk:
1 Druk op Menu tot Netw. inst. verschijnt in de bovenste regel van de display.
2 Druk op
of tot op de onderste regel van het display ‘Netw. config.’ verschijnt.
3 Druk op Enter. De eerste beschikbare menuoptie (‘TCP/IP’) verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op
of tot op de onderste regel ‘DHCP’ verschijnt en druk vervolgens op Enter.
5 Druk op Enter als BOOTP wordt weergegeven op de onderste regel om het adres te laten toewijzen door de BOOTP-server.
UW
APPARAAT GEBRUIKEN IN EEN NETWERK
A.7
A
De netwerkconfiguratie herstellen U kunt de netwerkconfiguratie opnieuw instellen op de standaardinstellingen.
1 Druk op Menu tot Netw. inst. verschijnt in de bovenste regel van de display.
2 Druk op
of
tot op de onderste regel ‘Inst. op stand’
verschijnt.
3 Druk op Enter. De eerste menuoptie ‘Ja’ verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op Enter om de configuratie van het netwerk te herstellen.
5 Schakel het apparaat uit en weer aan of start de netwerkkaart opnieuw op.
De netwerkkaart opnieuw starten U kunt de netwerkkaart opnieuw opstarten zonder het apparaat uit te schakelen.
1 Druk op Menu tot Netw. inst. verschijnt in de bovenste regel van de display. De eerste menuoptie ‘Reset netwerk’ verschijnt op de onderste regel.
2 Druk op Enter. De eerste menuoptie ‘Ja’ verschijnt op de onderste regel.
3 Druk op Enter om de netwerkkaart opnieuw op te starten.
A.8 UW
APPARAAT GEBRUIKEN IN EEN NETWERK
B
APPARAATOPTIES INSTALLEREN
Uw apparaat is geoptimaliseerd om te voldoen aan het merendeel van uw afdrukbehoeften. Elke gebruiker heeft echter andere wensen. Daarom beschikt dit apparaat over verscheidene opties om de mogelijkheden uit te breiden. In dit hoofdstuk treft u de volgende onderwerpen aan: • DIMM-geheugen installeren • Een optionele lade installeren
DIMM-geheugen installeren Uw apparaat heeft een slot voor ‘dual in-line’-geheugenmodules (DIMM). Via deze DIMM-gleuf kunt u het geheugen van uw apparaat uitbreiden. NB: • Dit apparaat heeft een geheugen van 32 MB, dat kan worden uitgebreid tot 160 MB. Gebruik alleen een goedgekeurd DIMMgeheugen met het artikelnummer Memory Unit Type SA 32MB of Memory Unit Type SA 128MB. Neem contact op met uw printerdealer. • DIMM’s kunnen beschadigd raken als gevolg van statische elektriciteit. Draag een antistatische polsband of raak het oppervlak van de antistatische verpakking van de DIMM vaak aan en raak vervolgens telkens het blanke metaal op de printer aan terwijl u met een DIMM werkt.
1 Schakel het apparaat uit en trek alle kabels van het apparaat uit.
2 Verwijder de klep van het moederbord.
3 Open de hendels aan weerszijden van de DIMM-gleuf volledig.
B.2 APPARAATOPTIES
INSTALLEREN
4 Neem de DIMM uit de antistatische verpakking. Aan de onderkant van elke DIMM bevinden zich uitlijningsinkepingen. Inkepingen
B
Aansluitingspunten
5 Houd de DIMM vast aan de randen en breng de inkepingen op de DIMM op één lijn met de groeven aan de bovenkant van de DIMM-gleuf.
Groef Nok
6 Schuif de DIMM recht in de DIMM-gleuf totdat deze op haar plaats klikt. Zorg ervoor dat de hendels helemaal over de nokken aan weerszijden van de DIMM vallen. Nok
Hendel
APPARAATOPTIES
INSTALLEREN
B.3
7 Plaats de klep van het moederbord terug.
8 Sluit het netsnoer en de printerkabel opnieuw aan, en zet het apparaat aan.
Printergeheugen verwijderen 1 Voer stap 1 en 2 op pagina B.2 uit om toegang te krijgen tot het moederbord.
2 Duw de hendels aan weerszijden van de DIMM-gleuf weg van de DIMM. Trek de DIMM er uit.
3 Plaats de DIMM in de oorspronkelijke verpakking of wikkel de DIMM in aluminiumfolie en bewaar het geheel in een doos.
4 Ga verder met stap 7 op pagina B.4.
B.4 APPARAATOPTIES
INSTALLEREN
Een optionele lade installeren U kunt de papiercapaciteit van het apparaat uitbreiden door een optionele lade 2 te installeren. Deze lade kan 250 vellen papier bevatten.
1 Schakel het apparaat uit en trek alle kabels van het apparaat uit.
2 Verwijder het verpakkingsmateriaal van de lade en verwijder de tape waarmee de interfacekabel is vastgehecht aan de lade.
3 Kijk even waar de aansluiting en de positioneringselementen van de optionele lade zich bevinden.
APPARAATOPTIES
INSTALLEREN
B.5
B
4 Plaats het apparaat over de lade, waarbij u de voetjes van het apparaat op één lijn brengt met de positioneringselementen op de lade.
De handgrepen bevinden zich onderaan aan weerszijden van het apparaat.
5 Steek de interfacekabel van de lade in de aansluiting aan de achterkant van het apparaat.
6 Plaats papier in de papierlade. De aanwijzingen voor het plaatsen van papier in deze lade zijn dezelfde als voor de standaardpapierlade. Zie pagina 2.7.
7 Nadat u afdrukpapier in lade 2 hebt gedaan, stelt u het desbetreffende formaat en soort in. Zie pagina 2.21.
8 Sluit het netsnoer en de kabels opnieuw aan en zet het apparaat aan.
B.6 APPARAATOPTIES
INSTALLEREN
Lade 2 instellen in de printereigenschappen Als u lade 2 hebt geplaatst terwijl het apparaat aanstond, wordt de lade niet herkend door het apparaat. U moet de lade dan instellen in het eigenschappenvenster van de printer zodat u de lade kunt gebruiken om af te drukken vanaf uw computer. De procedure voor het instellen van de lade is afhankelijk van het geselecteerde printerstuurprogramma. Lade 2 instellen in de printereigenschappen van het PCL 6printerstuurprogramma. OPMERKING: Het printerstuurprogramma ondersteunt Windows 95 niet.
1 Klik in de Windows-taakbalk op Start. 2 In Windows 98/Me/NT 4.0/2000 klikt u achtereenvolgens op Instellingen en Printers. Voor Windows XP selecteert u Printers en faxen.
3 Selecteer het pictogram voor Printer Driver Type 103 PCL 6.
4 Klik met de rechtermuisknop op het apparaatpictogram en kies Eigenschappen.
5 Klik op het tabblad Printer en selecteer Lade 2 in de vervolgkeuzelijst Optionele lade.
6 Klik op OK. APPARAATOPTIES
INSTALLEREN
B.7
B
AANTEKENINGEN
B.8 APPARAATOPTIES
INSTALLEREN
C
SPECIFICATIES
In dit hoofdstuk treft u de volgende onderwerpen aan: • Algemene specificaties • Specificaties scanner en copier • Specificaties van de printer • Specificaties van de fax • Papierspecificaties
Algemene specificaties Onderdeel
Omschrijving
Automatische documentinvoer
Max. 50 vellen (75 g/m2)
Grootte van documenten in automatische documentinvoer
Breedte: 142 tot 216 mm Lengte: 148 tot 356 mm
Capaciteit papierinvoer
Papierlade (standaardlade 1 en optionele lade 2): 250 vellen (gewicht: 75 g/m2) Multifunctionele lade: 50 vellen normaal papier (gewicht: 75 g/m2), 5 vellen voor kaarten, etiketten, transparanten en enveloppen
Capaciteit papieruitvoer
Uitvoerlade voorzijde: 150 vellen (bedrukte zijde onder) Uitvoer achterzijde: 1 vel (bedrukte zijde boven)
Papiertype
Papierlade: normaal papier (60-90 g/m2) Multifunctionele lade: normaal papier, transparanten, etiketten, kaarten, briefkaarten, enveloppen (60-120 g/m2)
Verbruiksartikelen
Eendelig tonercassettesysteem
Aansluitwaarden
100 - 127 VAC, 50/60 Hz, 5,0 A 220 - 240 VAC, 50/60 Hz, 2,6 A
Energiegebruik
Slaapmodus: 30 W Gemiddeld: 400 W
Geluidsproductie*
Stand-bymodus: Minder dan 39 dBA Tijdens afdrukken: Minder dan 54 dBA Tijdens kopiëren: Minder dan 55 dBA
Opwarmtijd
Minder dan 42 seconden
Omgeving tijdens gebruik
Temperatuur: 10 oC tot 32 oC Relatieve luchtvochtigheid: 20 - 80%
LCD-display
16 tekens x 2 regels
Levensduur tonercassette**
5.000 of 3.500 pagina’s bij een dekking van 5% volgens ISO/IEC 19752 (wordt geleverd met een starttonercassette voor 3.500 pagina’s)
Totale afmetingen (B x D x H)
450 x 435 x 457 mm
Gewicht
Netto: 17 kg (inclusief verbruiksartikelen) Bruto: 21 kg (inclusief verbruiksartikelen, accessoires en verpakking)
Verpakkingsgewicht
Papier: 2,8 kg Plastic: 0,7 kg
Afdrukvolume (maandelijks)
Tot 15.000 pagina’s
*Geluidsdruk, ISO7779 ** Het aantal pagina’s kan worden beïnvloed door de omgevingsvoorwaarden, de tijd tussen de afdruktaken, het type media en het mediaformaat.
C.2 SPECIFICATIES
Specificaties scanner en copier Onderdeel
Omschrijving
Compatibiliteit
TWAIN standaard
Scanmethode
Automatische documentinvoer en flatbed-CCD (kleur)
Resolutie
Optisch: 600 x 1200 dpi (zwart/wit en kleur) Verbeterd: 4.800 x 4.800 dpi (USB)
Effectieve scanlengte
Glasplaat: 293 mm Automatische documentinvoer: 356 mm
Effectieve scanbreedte
Max. 208 mm
Kleurdiepte
24 bits
Grijstinten
1 bit voor tekst 8 bits voor grijstinten
Scansnelheid
27 seconden voor tekst 75 seconden voor grijstinten 150 seconden voor kleur
Kopieersnelheid*
Letter: tot 22 pagina’s per minuut A4 tot 20 pagina’s per minuut
Kopieerresolutie
Scannen: 600 x 300 (tekst, gemengd) / 600 x 600 (foto) Afdrukken: 600 x 600 (tekst, gemengd, foto)
Vergrotingsfactor
Glasplaat: 25 - 400% Automatische documentinvoer: 25 - 100%
Aantal exemplaren
1 - 99 pagina’s
Grijstinten
128 gradaties
C
*Kopieersnelheid is gebaseerd op meer exemplaren van één document.
SPECIFICATIES
C.3
Specificaties van de printer Onderdeel Afdrukmethode Afdruksnelheid*
Omschrijving Laserprinter Letter: tot 22 pagina’s per minuut A4: tot 20 pagina’s per minuut
Tijd voor eerste afgedrukte pagina
Stand-bymodus: 10 seconden (vanaf Gereed) Energiebesparende modus: 50 seconden (vanaf Gereed)
Papierformaat
Papierlade: Letter, A4, Legal, Folio, Executive, B5, A5 Multifunctionele lade: Letter, Legal, A4, Folio, Executive, A5, A6, Envelop 10, Envelop DL, Envelop C5, Envelop C6, JIS B5, Envelop Monarch * Min.: 76 x 127 mm Max.: 216 x 356 mm
Printerresolutie
600 x 600 dpi (1200 x 600 dpi)
Emulatie
PCL 6**-compatibel
Printerstuurprogramma’s
PCL-stuurprogramma: Windows 98/2000/NT 4.0/Me/XP 32 MB (max. 160 MB)
Geheugen
Optionele geheugenmodules van 32 en 128 MB verkrijgbaar Gebruik alleen door de fabrikant aanbevolen DIMM. 32 MB: Memory Unit Type SA 32MB; 128 MB: Memory unit Type SA 128MB
Interface
IEEE 1284 parallel, USB 2.0, Ethernet 10/100 Base TX (intern)
* De afdruksnelheid is afhankelijk van het gebruikte besturingssysteem, de snelheid van de computer, de gebruikte toepassing, de aansluitmethode, het soort en formaat van de media en de complexiteit van de taak. ** Compatibel met PCL6-versie 2.1
C.4 SPECIFICATIES
Specificaties van de fax Onderdeel
Omschrijving
Compatibiliteit
ITU-T groep 3
Telefoonlijn
Openbaar telefoonnet (PSTN) of achter PABX
Gegevenscodering
MH/MR/MMR (ECM-modus) en JPEG voor verzenden van kleurenfaxen
Modemsnelheid
33,6 kbps
Transmissiesnelheid
Ca. 3 seconden/pagina * Transmissietijd voor verzending van tekstgegevens vanuit het geheugen met ECM-compressie en alleen met gebruik van ‘ITU-T No.1 Chart’.
Maximale documentlengte
Glasplaat: 297 mm Automatische documentinvoer: 400 mm
Papierformaat (voor afdrukken datum)
Letter, A4, Legal
Resolutie
Norm: 203x98 dpi Fijn: 203x196 dpi Extra fijn: 300 x 300 dpi / 203 x 392 dpi
Gebruikersgeheugen
4 MB (320 pagina‘s)
Halftoon
256 niveaus
AutoKiezer
Directkiesnummers (max. 40) Snelkiesnummers (max. 200)
SPECIFICATIES
C
C.5
Papierspecificaties Overzicht U kunt met dit apparaat afdrukken op verschillende materialen, zoals losse vellen (inclusief papier met tot 100% hergebruikte vezels), enveloppen, etiketten, transparanten en papier met een afwijkend formaat. Eigenschappen zoals het gewicht, de samenstelling, de vezel en het vochtgehalte zijn belangrijke factoren die invloed hebben op de prestaties van het apparaat en de kwaliteit van de afdrukken. Gebruik van papier dat niet aan de specificaties uit deze gebruiksaanwijzing voldoet, kan tot de volgende problemen leiden: • slechte afdrukkwaliteit; • vastlopen van het papier; • versnelde slijtage van het apparaat. NB: • Sommige papiersoorten die aan de richtlijnen uit deze gebruiksaanwijzing voldoen, geven desondanks niet het gewenste resultaat. Dit kan het gevolg zijn van een verkeerde behandeling, een te hoge of te lage temperatuur of vochtigheid, of andere factoren waarover de fabrikant geen controle heeft. • Voordat u een grote hoeveelheid papier aanschaft, adviseren wij u eerst na te gaan of het desbetreffende type voldoet aan de specificaties uit deze gebruiksaanwijzing. • Als u papier gebruikt dat niet voldoet aan deze specificaties, kan dit problemen veroorzaken die een reparatie vereisen. Deze reparaties worden niet gedekt door de fabrieksgarantie of serviceovereenkomst.
C.6 SPECIFICATIES
Ondersteunde papierformaten Papier
Afmetingen*
Letter
216 x 279 mm
A4
210 x 297 mm
Executive
191 x 267 mm
Legal
216 x 356 mm
Folio
216 x 330 mm
Oficio
216 x 343 mm
B5 (JIS)
182 x 257 mm
B5 (JIS)
176 x 250 mm
A5
148 x 210 mm
Minimaal formaat (aangepast)
76 x 127 mm
Maximaal formaat
216 x 356 mm
Transparanten Etiketten Kaarten Enveloppen
Dezelfde minimale en maximale papierformaten als hierboven vermeld.
Gewicht
Capaciteit**
• 60 tot 90 g/m2 bankpostpapier voor de papierlade • 60 to 163 g/m2 bankpostpapier voor de multifunctionele lade
• 250 vel 75 g/m2 bankpostpapier voor de papierlade • 50 vel papier voor de multifunctionele lade
60 tot 163 g/m2 bankpostpapier 138 tot 148 g/m2 120 tot 150 g/m2
5 vel papier voor de multifunctionele lade
60 tot 163 g/m2 60 tot 90 g/m2
* Het apparaat ondersteunt een groot aantal mediaformaten. Zie "Papiersoort, invoerbronnen en capaciteit" op pagina 3.2. ** De capaciteit verschilt afhankelijk van het gewicht en de dikte van de media en de omgevingsvoorwaarden.
OPMERKING: als u afdrukt op afdrukmateriaal met een lengte van minder dan 127 mm kan het materiaal vastlopen. Om optimale prestaties te garanderen, dient u het papier op de juiste manier te bewaren en te behandelen. Zie “Omgeving voor opslaan van papier” op pagina C.9.
SPECIFICATIES
C.7
C
Richtlijnen voor het gebruik van papier U krijgt de beste resultaten wanneer u normaal papier van 75 g/m2 gebruikt. Controleer of het papier van goede kwaliteit is en er geen scheuren, vlekken, losse deeltjes, stof, kreukels, vouwen of gekrulde/gebogen randen zichtbaar zijn. Als u het type van het papier dat u gaat gebruiken niet kent (bijvoorbeeld bankpostpapier of hergebruikt papier), kijk dan op de verpakking. De volgende problemen kunnen leiden tot een slechte afdrukkwaliteit, papierstoringen en zelfs schade aan het apparaat: Verschijnsel
Probleem met papier
Oplossing
Slechte afdrukkwaliteit, toner hecht niet goed of problemen met invoeren
Te vochtig, te ruw, te zacht of te veel reliëf; beschadigde partij papier
Probeer een andere papiersoort, tussen 100 en 400 Sheffield met een vochtgehalte tussen 4 en 5%.
Toner hecht niet overal, vastlopen en krullen van het papier
Papier niet goed opgeslagen
Bewaar het papier vlak en in de oorspronkelijke vochtbestendige verpakking.
Toegenomen grijze achtergrondarcering/ printerslijtage
Te zwaar papier
Gebruik lichter papier of gebruik de achteruitvoer.
Papier krult bij het invoeren
Het papier is te vochtig of heeft een verkeerde vezelrichting of te korte vezels.
• Open de achteruitvoer. • Gebruik papier met een lange vezel.
Papier loopt vast, apparaat beschadigd
Vensters of perforaties
Gebruik geen papier met vensters of perforaties.
Problemen met invoeren
Rafelige randen
Gebruik papier van goede kwaliteit.
NB: • Gebruik geen briefpapier dat is gedrukt met lage-temperatuurinkt (soms gebruikt voor thermisch printen). • Gebruik geen briefpapier met reliëf. • Het apparaat gebruikt hitte en druk om de toner aan het papier te hechten. Controleer van tevoren of de inkt die voor uw gekleurd papier of voorbedrukte formulieren is gebruikt, gedurende 0,1 seconde bestand is tegen de temperatuur van de fixeereenheid (200 °C).
C.8 SPECIFICATIES
Papierspecificaties Categorie
Specificaties
Zuurgraad
pH 5,5 of minder
Krompasser
0,094 t/m 0,18 mm (3,0 ~ 7,0 mils)
Kromming
Vlak binnen 5 mm
Snijranden
Gesneden met scherpe messen, zonder zichtbare rafels
Fixeervereisten
Afdrukmateriaal mag niet schroeien, smelten, losraken of gevaarlijke stoffen vrijgeven wanneer het gedurende 0,1 seconde wordt blootgesteld aan een temperatuur van 200 °C
Vezel
Lange vezel
Vochtgehalte
4 ~ 6% van het gewicht
Gladheid
100 - 400 Sheffield
Papieruitvoercapaciteit Uitvoer
Capaciteit
Vooruitvoer (bedrukte zijde omlaag)
150 vellen bankpostpapier van 75 g/m2
Achteruitvoer (bedrukte zijde omhoog)
1 vel bankpostpapier van 75 g/m2
Omgeving voor opslaan van papier De omgevingsvoorwaarden voor papieropslag zijn rechtstreeks van invloed op de invoer van het papier in de printer. De beste omstandigheden voor het apparaat en het papier zijn kamertemperatuur en normale luchtvochtigheid (niet te droog of te vochtig). Papier neemt namelijk snel vocht op en staat het ook snel weer af. Wanneer de temperatuur of de luchtvochtigheid te hoog of te laag zijn, gaat de kwaliteit van het papier achteruit. Bij warmte verdampt het vocht uit het papier, terwijl het bij lage temperatuur op het papier condenseert. Verwarmingssystemen en airconditioners onttrekken veel vocht aan de ruimte. Zodra een pak papier geopend en gebruikt wordt, wordt er vocht aan onttrokken, waardoor het papier streperig en vlekkerig kan worden. Door vochtig weer en koelsystemen kan de luchtvochtigheid in de ruimte hoger worden. Onverpakt papier absorbeert het overtollige vocht, wat leidt tot lichte afdrukken en “dropouts” (wegvallende gedeelten). Voorts kan papier vervormd worden naarmate het vocht verliest en absorbeert. Dit kan papierstoringen veroorzaken. SPECIFICATIES
C.9
C
Koop niet meer papier in dan u de komende tijd (ongeveer 3 maanden) gaat gebruiken. Papier dat langdurig werd bewaard werd mogelijk blootgesteld aan te hoge of te lage temperatuur- en vochtigheidswaarden, wat schade kan veroorzaken. Met een goede planning kunt u dit voorkomen. Ongeopende pakken papier in gesloten verpakking blijven enkele maanden goed. De kwaliteit van geopende pakken papier kan onder invloed van de omgeving eerder achteruitgaan, met name als ze niet in vochtbestendig materiaal worden gewikkeld. De ruimte waar het papier wordt bewaard, moet goed worden onderhouden om optimale prestaties van het apparaat te garanderen. De ideale voorwaarden zijn een temperatuur tussen 20° en 24 °C en een relatieve luchtvochtigheid van 45% tot 55%. Houd bij het kiezen van een opslagplaats voor het papier rekening met de volgende richtlijnen: • Bewaar uw voorraad papier op kamertemperatuur. • De lucht mag niet te droog of te vochtig zijn. • U kunt een geopend pak papier het beste weer stevig in de oorspronkelijke vochtbestendige verpakking wikkelen. In extreme omstandigheden kunt u het beste niet meer papier uit de verpakking halen dan u die dag nodig hebt.
Enveloppen Het ontwerp van enveloppen is zeer belangrijk. De vouwlijnen kunnen aanzienlijk verschillen, niet alleen van fabrikant tot fabrikant maar ook van envelop tot envelop in een doos enveloppen van dezelfde fabrikant. Of enveloppen behoorlijk worden bedrukt, is afhankelijk van de kwaliteit van de enveloppen. Houd rekening met de volgende richtlijnen wanneer u enveloppen kiest: • Gewicht: het gewicht van het enveloppapier mag niet groter zijn dan 90 g/m2, anders kunnen er papierstoringen optreden. • Ontwerp: voordat u afdrukt, moeten de enveloppen plat liggen met een krul van minder dan 6 mm en mogen ze geen lucht bevatten. • Toestand: gebruik geen enveloppen die gekruld, verkreukeld of beschadigd zijn. • Temperatuur: gebruik enveloppen die bestand zijn tegen de warmte en de druk van het apparaat. • Formaat: gebruik alleen enveloppen waarvan het formaat tussen de volgende waarden ligt: Minimaal Multifunctionele lade
76 x 127 mm
Maximaal 216 x 356 mm
NB: • Gebruik alleen de handinvoer om enveloppen te bedrukken. • Mogelijk zal het papier vastlopen als u media met een lengte van minder dan 140 mm gebruikt. Dit kan worden veroorzaakt door papier dat beschadigd is geraakt als gevolg van de omgeving waarin het is bewaard. Om een optimaal resultaat te garanderen, dient u het papier op de juiste wijze te bewaren en te behandelen. Zie “Omgeving voor opslaan van papier” op pagina C.9.
C.10 SPECIFICATIES
Enveloppen met dubbelzijdige naden. Enveloppen met dubbelzijdige naden hebben verticale in plaats van diagonale naden aan beide uiteinden van de envelop. Deze enveloppen kunnen sneller kreuken. Kies alleen enveloppen waarvan de naad reikt tot de hoek van de envelop, zoals hieronder afgebeeld.
C
Goed
Fout
Enveloppen met plakstroken of zelfklevende kleppen Enveloppen met een kleefstrip of met meer dan één sluitingsflap moeten van kleefmiddelen zijn voorzien die bestand zijn tegen de warmte en de druk in het apparaat. De extra flappen en kleefstrippen kunnen vouwen, kreukels of zelfs papierstoringen veroorzaken, en kunnen de fuser bovendien beschadigen. Envelopmarges Wat volgt zijn typische adresmarges voor een ‘commercial #10’- of DL-envelop. Type adres
Minimaal
Maximaal
Adres van afzender
15 mm
51 mm
Adres van geadresseerde
51 mm
90 mm
NB: • Voor de beste afdrukkwaliteit moeten de marges minimaal 15 mm van de rand van de envelop blijven. • Druk niet af over de plaats waar de naden van de envelop samenkomen.
Enveloppen bewaren Bewaar enveloppen op de juiste manier met het oog op een optimale afdrukkwaliteit. Enveloppen moeten liggend worden bewaard. Als er lucht in een envelop zit, zodat er een luchtbel ontstaat, kan de envelop kreuken tijdens het afdrukken.
SPECIFICATIES C.11
Etiketten NB: • Gebruik alleen etiketten die zijn aanbevolen voor laserprinters om te vermijden dat het apparaat beschadigd raakt. • Gebruik voor het afdrukken van etiketten altijd de handinvoer en gebruik altijd de achterste uitvoerlade om ernstige papierstoringen te vermijden. • Druk nooit meer dan één keer af op hetzelfde vel etiketten en druk nooit af op een gedeeltelijk vel etiketten.
Houd rekening met de kwaliteit van elke component wanneer u etiketten kiest: • Kleefstoffen: de kleefstof moet stabiel zijn bij 180 °C, de fixeertemperatuur van het apparaat. • Schikking: gebruik alleen vellen waarvan nog geen etiketten zijn verwijderd. Etiketten kunnen loskomen van vellen met tussenruimten, hetgeen ernstige papierstoringen kan veroorzaken. • Krul: voordat u afdrukt, moeten de etiketten plat liggen met een krul van maximaal 13 mm in om het even welke richting. • Toestand: gebruik geen etiketten met kreuken, bellen of andere afwijkingen die erop wijzen dat de etiketten loskomen.
Transparanten Transparanten die in het apparaat worden gebruikt, moeten bestand zijn tegen een temperatuur van 180 °C, de fixeertemperatuur van het apparaat. OPMERKING: gebruik alleen transparanten die aanbevolen zijn voor gebruik in laserprinters om schade aan het apparaat te voorkomen.
C.12 SPECIFICATIES
INDEX Getallen 2/4 pagina’s per vel, speciaal kopiëren 5.12
A aan pagina aanpassen afdrukken 4.16 aansluiten netstroom 2.15 parallel 2.13 aansluiting extra telefoon 2.11 telefoonsnoer 2.11 USB 2.13 afbeeldingsmodus 4.8 afdrukken aanpassen aan geselecteerd papierformaat 4.16 meer pagina’s per vel 4.13 overlays gebruiken 4.21 posters 4.14 rapporten 7.35 telefoonlijst 7.27 vanuit Windows 4.2 verkleind of vergroot document 4.17 watermerken 4.18 afdrukken in een netwerk lokaal gedeelde printer, instellen A.2 netwerkprinter, instellen A.4 parameters, configureren A.4 afdrukresolutie 4.8 afdrukstand, afdrukken 4.5 afdrukvolgorde, instellen 4.11 annuleren fax 7.12 kopiëren 5.5 scannen 6.6, 6.8 uitgestelde faxen 7.33 annuleren afdrukken 4.3 apparaat-id, instellen 2.17 AutoFit, speciaal kopiëren 5.11
automatisch kiezen directkiesnummers 7.19 groepsnummers 7.23 snelkiesnummers 7.21 automatisch opnieuw kiezen 7.13 automatische documentinvoer, plaatsen 5.5, 7.6
B bedieningspaneel 1.6
C CCD-energiebesparende modus, gebruik 2.24 contrast, kopiëren 5.7
D datum en tijd, instellen 2.20 DIMM installeren B.2 verwijderen B.4 DIMM-geheugen installeren B.2 verwijderen B.4 directkiesnummers kiezen 7.20 opslaan 7.19 displaytaal, wijzigen 2.16 document papierstoring, verhelpen 9.2 plaatsen automatische documentinvoer
5.5, 7.6
glasplaat 5.4, 7.7
voorbereiden 5.3 documenten toevoegen 7.32 DRPD (detectie van distinctieve belpatronen) 7.17 drum, reinigen 8.11 dubbelzijdig, speciaal kopiëren 5.11
1
E energiebesparende modus, gebruik 2.24
F favorieten, gebruik 4.12 fax ontvangen in Ant/Fax-modus 7.16 in DRPD-modus 7.17 in Fax-modus 7.15 in geheugen 7.18 in Tel-modus 7.15 in veilige-ontvangstmodus 7.34 fax verzenden automatisch 7.11 handmatig 7.12 faxen rondzenden 7.28 faxsysteem, instellen basisinstellingen 7.3 geavanceerde instellingen 7.37 foutberichten 9.12
G geheugen, wissen 8.2 geluid, instellen 2.22 glasplaat plaatsen 7.7 reinigen 8.5 grafische eigenschappen, instellen 4.8 groepsnummer bewerken 7.24 instellingen 7.23 kiezen 7.25
H
installatie ongedaan maken, software Windows 2.45 installeren afdrukken in een netwerk 2.34 aangepaste installatie 2.38 typische installatie 2.35 geheugen B.2 lokaal afdrukken 2.29 aangepaste installatie 2.31 typische installatie 2.29 optionele lade 2 B.5 SmarThru 2.42 Windows-software 2.28
K klonen, speciaal kopiëren 5.10 kopiëren aantal pagina’s 5.9 contrast 5.7 soort origineel 5.7 sorteren 5.10 standaardinstelling, wijzigen 5.14 time-out, instellen 5.15 via automatische documentinvoer 5.5 via glasplaat 5.4
M meer pagina’s per vel afdrukken 4.13 kopiëren 5.12 melding Toner bijna op 8.10 MFP-stuurprogramma, installeren Windows 2.28 multifunctionele lade, gebruik 3.6
handinvoermodus, gebruik 3.8 help, gebruik 4.12 hulpprogramma Printerinstellingen installatie ongedaan maken 2.45 installeren 2.29 starten 2.49 tabbladen 2.50
N
I
onderdelen 1.4 ontvangstmodus, instellen 7.3 opnieuw kiezen automatisch 7.13 handmatig 7.12 optie, installeren DIMM-geheugen B.2 papierlade 2 B.5
installatie ongedaan maken MFP-stuurprogramma Windows 2.45, 2.46 Set IP 2.47 SmarThru 2.46 2
Network Scan 6.9 Network Scan Driver installatie ongedaan maken 2.46 Network Scan stuurprogramma 6.12
O
overlay, gebruik 4.21
P papier plaatsen in handinvoer 3.8 in multifunctionele lade 3.6 in papierlade 2.7 papierbron, instellen 4.7 papierformaat, instellen afdrukken 4.6 papierlade 2.21 papierinvoercapaciteit 3.2 papierniveau-indicatie 3.5 papierrichtlijnen 3.3 papiersoort, instellen afdrukken 4.7 papierlade 2.21 papierstoring, verhelpen 9.5 document 9.2 papier 9.5 parallel, aansluiten 3.7 passend maken kopiëren 5.11 plaatsen tonercassette 2.5 plaatsen, papier gebruik van de handinvoer 3.8 in multifunctionele lade 3.6 in papierlade 2.7 poster afdrukken 4.14 kopiëren 5.13 printer delen, instellen A.2 printereigenschappen Windows 4.4 printerstuurprogramma, installeren Windows 2.28 prioritaire fax 7.31 probleem, oplossen afdrukken 9.17 afdrukken in een netwerk 9.28 afdrukkwaliteit 9.19 faxen 9.26 foutberichten 9.12 kopiëren 9.24 papierinvoer 9.16 scannen 9.25 problemen met afdrukkwaliteit, oplossen 9.19
R rapporten, afdrukken 7.35 reinigen binnenkant 8.3 buitenkant 8.3 drum 8.11 LSU (laserscannereenheid) 8.4 scannereenheid 8.5 resolutie afdrukken 4.8 faxen 7.9
S scannen bedieningspaneel 6.3 SmarThru 6.4 USB-flashdrive 10.3 WIA-stuurprogramma 6.7 Set IP gebruiken 2.48 installeren 2.47 SmarThru installatie ongedaan maken 2.46 installeren 2.28 snelkiesnummers kiezen 7.22 opslaan 7.21 software installatie ongedaan maken Windows 2.45 sorteren, speciaal kopiëren 5.10 specificaties algemeen C.2 faxapparaat C.5 papier C.6 printer C.4 scanner en kopieerapparaat C.3 systeemeisen Windows 2.28
T tekens, invoeren 2.18 telefoonlijn, aansluiten 2.11 tonercassette onderhoud 8.6 plaatsen 2.5 toner opnieuw verdelen 8.7 vervangen 8.8
3
U uitgestelde fax 7.29 uitvoer achterzijde, gebruik 3.11 uitvoerlade voorzijde, gebruik 3.10 uitvoerlocatie, selecteren 3.10 USB aansluiten 3.7 USB-flashdrive afdrukken 10.10 beheren 10.6 installeren 10.2 scannen 10.3
V veilige-ontvangstmodus 7.34 vergroten/verkleinen afdrukken 4.17 verkleinen/vergroten kopiëren 5.8 vervangen tonercassette 8.8 volume, aanpassen beltoon 2.22 luidspreker 2.23
W watermerken, gebruik 4.18
Z zoeken in telefoonlijst 7.26
4
B273-8650B