Met het oog op een veilig en correct gebruik van dit apparaat dient u de veiligheidsinformatie in deze handleiding te lezen voordat u het apparaat gebruikt.
Over de bedieningsaanwijzingen Dit apparaat wordt geleverd met de volgende gebruiksaanwijzingen: Deze bedieningsaanwijzingen bevatten informatie die u nodig heeft om het apparaat in gebruik te nemen en de meegeleverde software te installeren. Voorts bevatten deze bedieningsaanwijzingen alle gedetailleerde informatie over het gebruik van het apparaat als printer, scanner en kopieerapparaat, evenals informatie over het onderhoud en de oplossing van problemen met het apparaat.
De inhoud van deze handleiding kan worden gewijzigd zonder voorafgaande kennisgeving. De fabrikant is in geen geval aansprakelijk voor directe, indirecte, incidentele of gevolgschade die voortvloeit uit de hantering of het gebruik van het apparaat. Copyright © 2004.
• Centronics is een handelsmerk van Centronics Data Computer Corporation. • IBM en IBM PC zijn handelsmerken van International Business Machines Corporation. • Microsoft, Windows, Windows 9x, Windows Me, Windows 2000, Windows NT 4.0 en Windows XP zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. • TrueType is een handelsmerk van Apple Computer, Inc. • Alle andere merk- of productnamen zijn handelsmerken van hun respectieve bedrijven of organisaties.
Veiligheidsinformatie Neem bij het gebruik van dit apparaat altijd de volgende veiligheidsmaatregelen in acht.
Veiligheid tijdens het gebruik In deze handleiding worden de volgende belangrijke symbolen gebruikt: WAARSCHUWING: Wijst op een mogelijk gevaarlijke situatie die kan leiden tot de dood of ernstige verwondingen indien de aanwijzingen niet worden opgevolgd. OPGELET: Wijst op een mogelijk gevaarlijke situatie die kan leiden tot lichte of minder ernstige verwondingen of materiële schade indien de aanwijzingen niet worden opgevolgd.
WAARSCHUWING: • Steek het netsnoer rechtstreeks in een stopcontact en gebruik nooit een verlengsnoer. • Trek de netstekker eruit (door aan de stekker en niet aan het snoer te trekken) als het netsnoer of de stekker slijtage of beschadigingen vertoont. • Om gevaarlijke elektrische schokken of blootstelling aan laserstraling te vermijden, mag u geen andere kleppen of schroeven verwijderen dan deze die in de handleiding zijn vermeld. • In de volgende gevallen dient u de stroom uit te schakelen en de netstekker eruit te trekken (door aan de stekker en niet aan het snoer te trekken): •U heeft iets gemorst in het apparaat. •U vermoedt dat het apparaat moet worden nagekeken of hersteld. •De externe behuizing van het apparaat is beschadigd. • Verbrand geen gemorste of gebruikte toner. Tonerstof kan ontbranden als het wordt blootgesteld aan een open vlam. • U kunt gebruikte tonercassettes afgeven bij onze erkende dealers. • Werp de fles met gebruikte toner weg in overeenstemming met de lokale voorschriften.
• Houd de machine uit de buurt van brandbare vloeistoffen, gassen en spuitbussen. Er kan een brand of een elektrische schok optreden.
ii
OPGELET: • Bescherm het apparaat tegen vocht of nat weer, zoals regen en sneeuw. • Trek de netstekker uit het stopcontact voordat u het apparaat verplaatst. Tijdens het verplaatsen van het apparaat moet u erop letten dat het netsnoer niet wordt beschadigd onder het apparaat. • Als u de netstekker uit het stopcontact wilt verwijderen, trek dan altijd aan de stekker en niet aan het snoer. • Let op dat paperclips, nietjes of andere kleine metalen voorwerpen niet in het apparaat vallen. • Bewaar (gebruikte of niet-gebruikte) toner en de tonerfles buiten het bereik van kinderen. • Let op dat u zich niet snijdt aan scherpe randen als u een hand in het apparaat steekt om verkeerd ingevoerde vellen of originelen te verwijderen. • Om milieuredenen mag u het apparaat of de gebruikte tonercassettes niet weggooien met het huisafval. U kunt deze afgeven bij een erkende dealer. • De binnenkant van het apparaat kan zeer heet zijn. Raak geen onderdelen aan die voorzien zijn van een etiket met de tekst 'heet oppervlak'. Doet u dit wel, dan kunt u verwondingen oplopen.
Voeding Het stopcontact mag niet te ver van het apparaat verwijderd zijn en moet gemakkelijk toegankelijk zijn. Ozonveiligheid Dit apparaat genereert ozon tijdens gebruik. Normaal is de hoeveelheid ozon veilig voor de gebruiker. Ventileer de ruimte als u ozon ruikt. Voor fax of telefoon Gebruik dit apparaat niet in de buurt van water (bijv. vlakbij een badkuip, wasbekken of aanrecht, in een vochtige kelder of naast een zwembad). Gebruik geen telefoon tijdens een onweer. Er bestaat dan een klein risico op elektrische schokken als gevolg van bliksem. Gebruik geen telefoon in de buurt van een gaslek om het lek te melden.
Laserveiligheid: Dit apparaat wordt beschouwd als een laserapparaat van klasse 1. Het bevat een AlGaAs-laserdiode met een vermogen van 5 milliwatt en een golflengte van 760-800 nanometer. Het volgende label bevindt zich aan de achterkant van het apparaat.
Opgelet: Als u het apparaat niet bedient zoals beschreven in deze handleiding of als u wijzigingen aanbrengt aan het apparaat, kan dit leiden tot blootstelling aan gevaarlijke straling.
Voor Noord-Amerika Laserveiligheid: Deze apparatuur vervult de vereisten van 21 CFR subhoofdstuk J voor laserproducten van klasse 1. Dit apparaat bevat een AlGaAs-laserdiode met een vermogen van 5 milliwatt en een golflengte van 760-800 nanometer.
Opgelet: Als u het apparaat niet bedient zoals beschreven in deze handleiding of als u wijzigingen aanbrengt aan het apparaat, kan dit leiden tot blootstelling aan gevaarlijke straling.
iii
Verklaring van overeenstemming Mededeling voor gebruikers in landen van de Europese Economische Ruimte Dit apparaat is in overeenstemming met de essentiële vereisten en bepalingen van Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 inzake radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit. Mededeling voor gebruikers die toegang hebben tot een analoog openbaar telefoonnet in landen van de Europese Economische Ruimte Dit apparaat is zo ontworpen dat het een verbinding kan maken met analoge openbare telefoonnetten in alle landen van de Europese Economische Ruimte. De compatibiliteit met lokale openbare telefoonnetten is afhankelijk van software-instellingen. Neem contact op met uw servicevertegenwoordiger als u dit apparaat naar een ander land verhuist. In geval van problemen neemt u in eerste instantie contact op met uw servicevertegenwoordiger. FAX2210L/LF215m: De CE-verklaring van overeenstemming is beschikbaar op het internet op de volgende URL : http://www.ricoh.co.jp/fax/ce_doc IF3050: De CE-verklaring van overeenstemming is beschikbaar op het internet op de volgende URL :
http://jboard.danka.de/jboard/produkte/index.htmlo, waar u het betreffende product dient te selecteren.
iv
Positie van labels met de tekst OPGELET
WAARSCHUWING en
Dit apparaat is voorzien van labels met de tekst WAARSCHUWING en OPGELET op de hieronder afgebeelde plaatsen. In het belang van de veiligheid dient u de aanwijzingen te volgen en het apparaat te hanteren zoals aangegeven.
*
*
*Dit label is aangebracht op delen die heet kunnen worden. Let erop dat u deze delen niet aanraakt. In overeenstemming met IEC 60417 gebruikt dit apparaat de volgende symbolen voor de hoofdstroomschakelaar: betekent STROOM AAN. betekent STROOM UIT.
v
MEDEDELING Mededeling voor gebruikers in de Verenigde Staten van Amerika
Mededeling: Uit tests is gebleken dat dit apparaat voldoet aan de beperkingen voor een digitaal apparaat van Klasse B conform deel 15 van de FCC-voorschriften. Deze beperkingen zijn bedoeld om een redelijke bescherming te bieden tegen schadelijke interferentie binnenshuis. Dit apparaat genereert, gebruikt en straalt mogelijk radiofrequentie-energie uit en kan, indien het niet overeenkomstig de aanwijzingen wordt geïnstalleerd en gebruikt, schadelijke interferentie voor radiocommunicatie veroorzaken. Het kan echter niet worden gegarandeerd dat er bij een specifieke installatie geen interferentie zal plaatsvinden. Als dit apparaat schadelijke interferentie veroorzaakt voor radio- of televisieontvangst, wat u kunt controleren door het apparaat in en uit te schakelen, kunt u de interferentie trachten te elimineren via een of meer van de volgende stappen:
• Draai of verplaats de ontvangstantenne. • Vergroot de afstand tussen het apparaat en de ontvanger. • Sluit het apparaat aan op een stopcontact in een andere stroomkring dan deze waarop de ontvanger is aangesloten. • Roep de hulp in van de verkoper of een ervaren radio-/tv-technicus.
Opgelet Wijzigingen of aanpassingen die niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd door de partij die verantwoordelijk is voor de naleving van de toepasselijke voorschriften kunnen ertoe leiden dat de gebruiker niet langer de toestemming heeft om het apparaat te gebruiken.
Mededeling over de 'Telephone Consumer Protection Act' (alleen van kracht in de VS). De 'Telephone Consumer Protection Act' van 1991 maakt het onwettig om een bericht te verzenden via een computer of ander elektronisch apparaat, inclusief faxapparaten, tenzij in de bovenmarge of ondermarge van elke verzonden pagina of op de eerste pagina van het verzonden bericht duidelijk de volgende informatie vermeld is: de datum en het tijdstip van verzending, een identificatie van het bedrijf, de entiteit of het individu dat/die het bericht verzendt, en het telefoonnummer van het apparaat, het bedrijf, de entiteit of het individu dat/die het bericht verzendt. (Het opgegeven telefoonnummer mag geen 900-nummer zijn of een ander nummer waarvoor hogere communicatiekosten worden aangerekend dan voor lokale of interlokale gesprekken.) Om deze informatie te programmeren in uw faxapparaat, gaat u als volgt te werk: Volg de procedure voor het programmeren van de FAXKOP (zie het hoofdstuk Programmering in de bedieningsaanwijzingen) om de bedrijfsidentificatie en het telefoonnummer van het apparaat of het bedrijf in te voeren. Deze informatie wordt samen met uw document verzonden door de functie FAXKOP. Vergeet niet om naast deze informatie ook de datum en het uur te programmeren.
vi
VS
FCC-vereisten 1. Dit apparaat is in overeenstemming met Deel 68 van de FCC-regels en -vereisten die werden aangenomen door de ACTA. Op dit apparaat bevindt zich een label dat naast andere informatie ook een product-id bevat in de indeling US:AAAEQ##TXXXXX. Dit nummer moet op verzoek worden meegedeeld aan de telefoonmaatschappij. 2. Dit apparaat gebruikt de RJ11C USOC-aansluiting. 3. De stekker en aansluiting waarmee dit apparaat wordt aangesloten op de lokale bedrading en het telefoonnet moeten in overeenstemming zijn met Deel 68 van de FCCregels en -vereisten die werden aangenomen door de ACTA. Dit product wordt geleverd met een conform telefoonsnoer en een modulaire stekker. Het apparaat is ontworpen om te worden aangesloten op een compatibele modulaire aansluiting die eveneens conform is. Zie de installatieaanwijzingen voor meer informatie. 4. Het REN (Ringer Equivalence Number) wordt gebruikt om te bepalen hoeveel apparaten mogen worden aangesloten op een telefoonlijn. Als het aantal REN's op een telefoonlijn te groot is, is het mogelijk dat de apparaten niet rinkelen wanneer een oproep binnenkomt. In de meeste maar niet alle regio's mag het totale aantal REN's niet groter zijn dan vijf (5,0). Neem contact op met de lokale telefoonmaatschappij als u zeker wilt zijn van het aantal apparaten dat mag worden aangesloten op een lijn, zoals bepaald door het totale aantal REN's. Het REN voor dit product is deel van de product-id met de notatie US:AAAEQ##TXXXXX. De cijfers die worden voorgesteld door ## vormen het REN zonder een decimaalteken (bijv. 03 is een REN van 0,3). 5. Als het apparaat schade aan het telefoonnet veroorzaakt, zal de telefoonmaatschappij u vooraf waarschuwen dat het mogelijk nodig is om de dienstverlening tijdelijk stop te zetten. Indien een voorafgaande kennisgeving praktisch gezien niet haalbaar is, zal de telefoonmaatschappij de klant zo snel mogelijk waarschuwen. Men zal u ook meedelen dat u het recht heeft om een klacht in te dienen bij de FCC indien u van mening bent dat dit nodig is. 6. De telefoonmaatschappij kan haar faciliteiten, apparatuur, operaties of procedures wijzigen, wat een invloed kan hebben op de werking van het apparaat. Als dit gebeurt, zal de telefoonmaatschappij u vooraf informeren zodat u de nodige aanpassingen kunt uitvoeren om te vermijden dat de dienstverlening wordt onderbroken. 7. Als u problemen ondervindt met dit apparaat en u het wilt laten herstellen, of als u informatie wenst over de garantie, neemt u contact op met de afdeling Ondersteuning van Ricoh (in de VS te bereiken op het gratis nummer 1-800-FASTFIX). Als het apparaat schade aan het telefoonnet veroorzaakt, kan de telefoonmaatschappij u vragen om het apparaat los te koppelen tot het probleem verholpen is. 8. In geval van problemen met de werking van het apparaat (vastlopen van documenten en kopieën, communicatiefouten) raadpleegt u het deel Problemen oplossen in deze handleiding. 9. De aansluiting op een 'party line service' is onderworpen aan staatstarieven. Neem contact op met de 'State Public Utility Commission', 'Public Service Commission' of 'Corporation Commission' voor informatie. ALS U NOODNUMMERS PROGRAMMEERT EN/OF EEN NOODNUMMER KIEST OM TE TESTEN: 1. Blijf aan de lijn en leg kort uit waarom u belt voordat u ophangt. 2. Doe dit tijdens de daluren (bijv. 's morgens vroeg of 's avonds laat). CANADA
Het Ringer Equivalence Number is een indicatie van het maximum aantal apparaten dat mag worden aangesloten op een telefooninterface. U kunt een willekeurige combinatie van apparaten aansluiten op een telefooninterface mits de som van de REN's van alle apparaten niet groter is dan 5. Dit product is in overeenstemming met de toepasselijke technische specificaties van Industry Canada.
Opmerking: Dit digitale apparaat van klasse B is in overeenstemming met 'Canadian ICES-003'.
vii
WAARSCHUWING • Demonteer het apparaat niet, anders zou u een elektrische schok kunnen krijgen. • Als u een groot aantal exemplaren afdrukt, kan het oppervlak van de uitvoerlade heet worden. Wees dus voorzichtig, en let er vooral ook op dat kinderen het oppervlak niet aanraken.
viii
INHOUD Hoofdstuk 1:
AAN
DE SLAG
Het apparaat instellen
Uitpakken ........................................................... 1.2 Een geschikte plaats kiezen .............................. 1.5 Plaats van de onderdelen ...................................... Voorkant ....................................................... Achterkant ..................................................... Functies van het bedieningspaneel ....................
1.6 1.6 1.6 1.7
Accessoires bevestigen ......................................... 1.9 Documentuitvoersteun .................................... 1.9 De tonercassette plaatsen .................................... Papier plaatsen .................................................. Aansluitingen ..................................................... Aansluiten op uw computer .................................. Het apparaat inschakelen ....................................
1.10 1.12 1.15 1.17 1.18
Software installeren
Informatie over de software ................................. 1.19 Eigenschappen van het printerstuurprogramma . 1.20 Software installeren onder Windows ...................... 1.21 Systeemvereisten .......................................... 1.21 Software installeren onder Windows ................. 1.22 Software herstellen ............................................. 1.24 De installatie van software ongedaan maken .......... 1.26 Het apparaat instellen
De taal van het display wijzigen ............................ 1.27 Apparaat-id instellen ........................................... 1.28 Tekens invoeren met de cijfertoetsen ............... 1.29 De datum en tijd instellen .................................... 1.31 De kloknotatie instellen .................................. 1.32 Het papiertype en -formaat instellen ..................... Geluid instellen .................................................. Luidspreker, beltoon, toetstoon en waarschuwingstoon ........................................ Luidsprekervolume ........................................
1.32 1.33 1.33 1.34
Energiebesparende modus ................................... 1.34 Energiebesparende modus .............................. 1.34
ix
Hoofdstuk 2:
PAPIER
Afdrukmateriaal kiezen ......................................... 2.2 Formaat, invoer en capaciteit ........................... 2.2 Richtlijnen voor papier en speciale materialen .... 2.3 De uitvoerlocatie kiezen ....................................... 2.4 Afdrukken naar de uitvoerlade aan de voorkant (bedrukte zijde onder) ................... 2.5 Afdrukken naar de uitvoersleuf aan de achterkant (bedrukte zijde boven) ................ 2.5 Papier in de papierlade plaatsen ............................ 2.7 Gebruik van de handmatige invoer ......................... 2.8 Het papiertype en -formaat instellen voor de handmatige invoer ......................................... 2.10
Hoofdstuk 3:
KOPIËREN
Papier plaatsen om te kopiëren .............................. Een document voorbereiden .................................. Een kopie maken ................................................. Kopieeropties instellen ......................................... Tonersterkte ................................................. Type origineel ............................................... Aantal exemplaren .......................................... Verkleinen/vergroten tijdens kopiëren ...............
3.2 3.2 3.3 3.4 3.4 3.5 3.5 3.6
De standaardinstellingen wijzigen .......................... 3.7 Een time-out instellen .......................................... 3.8 Sorteren ............................................................. 3.8
Hoofdstuk 4:
FAXEN
Een fax verzenden
De faxopties instellen ........................................... Beschikbare faxopties .......................................... Een document plaatsen ........................................ De documentresolutie aanpassen ........................... Een fax automatisch verzenden ............................. Een fax handmatig verzenden ............................... Het laatst gekozen nummer opnieuw kiezen ............ Verzendbevestiging .............................................. Automatisch opnieuw kiezen .................................
x
4.2 4.3 4.5 4.6 4.7 4.8 4.8 4.9 4.9
Een fax ontvangen
Informatie over ontvangstmodi ............................. Papier plaatsen voor het ontvangen van faxen ........ Automatisch ontvangen in de Fax-modus ............... Automatisch ontvangen in de Antw/Fax-modus ....... Handmatig ontvangen in de Tel-modus .................. Handmatig ontvangen via een code voor ontvangst op afstand ......................................................... Faxen ontvangen met de DRPD-modus ..................................................... Faxen ontvangen in het geheugen ........................
4.10 4.11 4.11 4.12 4.12 4.13 4.13 4.14
Automatisch kiezen
Directkiesnummers ............................................. 4.15 Een directkiesnummer opslaan ........................ 4.15 Een fax verzenden via een directkiesnummer .... 4.16 Snelkiesnummers ............................................... 4.16 Een snelkiesnummer opslaan .......................... 4.16 Een fax verzenden via een snelkiesnummer ...... 4.17 Groepsnummers ................................................. Een groepsnummer instellen ........................... Groepsnummers bewerken .............................. Een fax verzenden via een groepsnummer (verzending naar meerdere nummers) ..............
4.18 4.18 4.19 4.20
Een nummer in het geheugen zoeken .................... 4.21 Sequentieel zoeken in het geheugen ................ 4.21 Zoeken naar een bepaalde beginletter .............. 4.21 Een telefoonlijst afdrukken ................................... 4.22 Geavanceerde faxfuncties
Faxen rondzenden .............................................. Een uitgestelde fax verzenden .............................. Een prioritaire fax verzenden ............................... Een fax opvragen (polling) van een ander faxapparaat ....................................................... Documenten toevoegen aan een uitgestelde fax ..... Een uitgestelde fax annuleren ..............................
4.23 4.24 4.26 4.27 4.28 4.29
Overige functies
De veilige-ontvangstmodus gebruiken ................... Rapporten afdrukken ........................................... Geavanceerde faxinstellingen gebruiken ................ Instellingen wijzigen ...................................... Geavanceerde faxinstellingen ..........................
4.30 4.32 4.34 4.34 4.35
Gebruik van het Extern bedieningspaneel ............... 4.37
xi
Hoofdstuk 5:
AFDRUKKEN
Een document afdrukken in Windows ..................... Een afdruktaak annuleren ................................ Een favoriete instelling gebruiken ..................... De Help-functie ..............................................
5.2 5.5 5.6 5.6
Papiereigenschappen instellen ............................... 5.7 Grafische eigenschappen instellen ......................... 5.9 Meerdere pagina's afdrukken op één vel papier ....... 5.11 Een document verkleind of vergroot afdrukken ....... 5.13 Uw document aanpassen aan een geselecteerd papierformaat .................................................... 5.14 Posters afdrukken .............................................. 5.15 Gebruik van watermerken .................................... 5.16 Een bestaand watermerk gebruiken ................. 5.16 Een watermerk maken ................................... 5.17 Een watermerk bewerken ............................... 5.18 Een watermerk verwijderen ............................ 5.18 Overlays gebruiken ............................................. Wat is een overlay? ........................................ Een nieuwe paginaoverlay maken .................... Een paginaoverlay gebruiken ........................... Een paginaoverlay verwijderen ........................
5.19 5.19 5.19 5.21 5.23
Een lokaal gedeelde printer instellen ..................... 5.24 In Windows 9x/Me ......................................... 5.24 In Windows NT 4.0/2000/XP ........................... 5.25
Hoofdstuk 6:
SCANNEN
Basisinformatie over scannen ................................ 6.2 Scannen met software die voldoet aan de TWAIN-norm ....................................................... 6.2
xii
Hoofdstuk 7:
ONDERHOUD
Het geheugen wissen ........................................... Schaduw aanpassen ............................................. Uw apparaat reinigen ........................................... De buitenkant reinigen .................................... De binnenkant reinigen ................................... De scanner reinigen ........................................
7.2 7.3 7.3 7.4 7.4 7.5
De tonercassette onderhouden .............................. 7.6 Toner herverdelen .......................................... 7.7 De tonercassette vervangen ............................. 7.8 De tonermelding instellen ................................ 7.9 De trommel reinigen ...................................... 7.10 Het bericht 'Toner op' negeren ........................ 7.10
Hoofdstuk 8:
PROBLEMEN
OPLOSSEN
Vastgelopen documenten verwijderen .................... Papierstoringen verhelpen .................................... In lade 1 ....................................................... In lade 2 ....................................................... In het papieruitvoergebied ............................... In het fixeergebied of rond de tonercassette ....... In de handinvoer ............................................ Tips om papierstoringen te vermijden ................
8.2 8.3 8.3 8.4 8.4 8.6 8.6 8.7
Foutberichten oplossen ......................................... 8.8 Problemen oplossen ............................................ 8.11 Problemen met de invoer van papier ................ 8.11 Afdrukproblemen ........................................... 8.12 Problemen met de afdrukkwaliteit .................... 8.14 Kopieerproblemen ......................................... 8.19 Scanproblemen ............................................ 8.20 Faxproblemen ............................................... 8.21
xiii
Hoofdstuk A:
BIJLAGE
Een optionele lade installeren ................................ A.2 Lade 2 instellen in de printereigenschappen ....... A.4 Het papiertype en -formaat instellen voor lade 2 . A.4 Specificaties ........................................................ Algemene specificaties .................................... Specificaties van de scanner ............................. Specificaties van het kopieerapparaat ................ Specificaties van de printer .............................. Specificaties van de fax ................................... Papierspecificaties ..........................................
xiv
A.5 A.5 A.6 A.6 A.7 A.8 A.9
1
AAN DE SLAG
Gefeliciteerd met de aankoop van dit multifunctionele apparaat. Met dit apparaat kunt u afdrukken, kopiëren, scannen en faxen! In dit hoofdstuk wordt stap voor stap uitgelegd hoe u het apparaat instelt. In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Het apparaat instellen • Software installeren • Het apparaat instellen
Het apparaat instellen Uitpakken Haal het apparaat en alle accessoires uit de doos. Controleer of de volgende items aanwezig zijn. Als een item ontbreekt, neemt u contact op met de winkel waar u het apparaat heeft gekocht:
Tonercassette
Netsnoer*
Telefoonsnoer*
Cd-rom**
Beknopte installatiehandleiding
Beknopte handleiding
Documentuitvoersteun
1.2
AAN DE SLAG
USB-kabel (alleen voor Amerika)
1 Typeplaatje*** (is in sommige regio's mogelijk al op het apparaat aangebracht )
Sticker met de indeling van de toetsen (alleen voor Europa/is in sommige regio's mogelijk al op het apparaat aangebracht)
* Mogelijk zien het netsnoer en het telefoonsnoer er anders uit dan op de afbeelding, afhankelijk van het land waar u het apparaat heeft gekocht. ** De cd-rom bevat het Type 2200-stuurprogramma, de bedieningsaanwijzingen en het programma Acrobat Reader van Adobe. ***Verwijder de achterkant van het typeplaatje en kleef het plaatje in de linkerhoek van het bedieningspaneel.
OPMERKINGEN: • Gebruik het telefoonsnoer dat werd geleverd met uw apparaat. Als u toch een telefoonsnoer van een andere leverancier wilt gebruiken, moet de dikte van dit snoer minimaal AWG #26 bedragen. • De netstekker mag alleen in een geaard stopcontact worden gestoken. • De onderdelen kunnen verschillen van land tot land.
AAN DE SLAG
1.3
Verwijder de verpakkingstape van de voorkant, achterkant en zijkanten van het apparaat.
Tape
1.4
AAN DE SLAG
1
Een geschikte plaats kiezen Kies een vlak, stabiel oppervlak met voldoende ruimte voor luchtcirculatie. Laat extra ruimte voor het openen van de kleppen en laden. Het apparaat moet in een goed geventileerde ruimte staan, weg van direct zonlicht en elke bron van warmte, koude en vocht. Plaats het apparaat niet te dicht bij de rand van een bureau of tafel.
Vrije ruimte • Voorkant: 482,6 mm (voldoende ruimte om de papierlade te kunnen verwijderen) • Achterkant: 250 mm (voldoende ruimte voor ventilatie) • Rechts: 100 mm • Links: 100 mm (voldoende ruimte voor ventilatie)
AAN DE SLAG
1.5
Plaats van de onderdelen De belangrijkste onderdelen van het apparaat zijn:
Voorkant Documentinvoersteun
Automatische documentinvoer (ADF)
Bedieningspaneel (zie pagina 1.7) Documentuitvoerlade
Uitvoerlade vooraan (bedrukte zijde onder)
Documentgeleiders Papieruitvoersteun
Voorklep
Tonercassette
Papierniveau-indicatie Handmatige invoer
Optioneel magazijnMagazijn 2 (Magazijn 2)
Papierlade(Magazijn 1) Geleiders van de handmatige invoer
Achterkant Achterklep
Uitvoersleuf aan de achterkant (bedrukte zijde boven)
Parallelle aansluiting USB-aansluiting Aansluiting kabel magazijn 2
Jack
Line
Jack
EXT.
Aan-/uitschakelaar
EXT-aansluiting*
Netsnoeraansluiting Lijnaansluiting
1.6
AAN DE SLAG
* Als in uw land een ander telefoonaansluitingssysteem wordt gebruikt, is deze aansluiting mogelijk geblokkeerd.
Functies van het bedieningspaneel
1
Hier kunt u veelgebruikte faxnummers opslaan, waarna u deze kunt kiezen door op de toetsen te drukken.
1
Biedt u de mogelijkheid om de directkiestoetsen te verplaatsen naar de nummers 21 tot en met 40.
Hiermee kunt u door de beschikbare opties van het geselecteerde menu-item bladeren. Hiermee bevestigt u het op het display geselecteerde item.
2 Hiermee activeert u de menumodus en bladert u door de beschikbare menu’s. Hiermee keert u terug naar het bovenliggende menu.
3
Geeft de huidige status en aanwijzingen tijdens het gebruik weer.
AAN DE SLAG
1.7
Hiermee kunt u de faxontvangstmodus selecteren.
4 F A X E N
• Hiermee kunt u vaak gebruikte faxnummers opslaan onder een snelkiesnummer of groepsnummer bestaande uit 1 of 2 cijfers, zodat u deze faxnummers snel kunt kiezen. Hiermee kunt u ook de opgeslagen nummers bewerken. • Hiermee kunt u een telefoonlijst afdrukken. Hiermee kunt u de resolutie van de documenten van de huidige faxtaak aanpassen. Hiermee kunt u een fax verzenden naar meerdere nummers (rondzenden). Opent de telefoonlijn. Hiermee kiest u het laatste nummer opnieuw in de stand-by-modus, of voegt u een pauze in een faxnummer in in de bewerkingsmodus.
5
Hiermee kiest u een nummer of voert u alfanumerieke tekens in.
Hiermee kunt u de helderheid van de documenten van de huidige kopieertaak aanpassen.
6 K O P I Ë R E N
*1
Deze toets wordt de toets 'Tonersterkte' genoemd in deze handleiding.
Hiermee selecteert u het documenttype voor de huidige kopieertaak. *2
Deze toets wordt de toets 'Orgineeltype' genoemd in deze handleiding.
Hiermee maakt u een kopie kleiner of groter dan het origineel. Hiermee kunt u het aantal kopieën selecteren.
7
Hiermee kunt u een bewerking op elk moment stoppen. In de stand-by-modus kunt u hiermee de kopieeropties (zoals de helderheid, het type document, het kopieerformaat en het aantal exemplaren) wissen/annuleren. Hiermee start u een taak.
1.8
AAN DE SLAG
1
Accessoires bevestigen Documentuitvoersteun Steek de uiteinden van de meegeleverde documentuitvoersteun in de sleuven aan weerszijden van de papieruitvoerlade.
Klap indien nodig het verlengstuk open.
OPMERKING: Als u de documentuitvoerlade wilt losmaken, drukt u op het voorste gedeelte van deze lade zoals hiernaast afgebeeld. U hoort dan wel een dof geluid, maar er wordt op die manier niets beschadigd.
AAN DE SLAG
1.9
De tonercassette plaatsen 1 Open de voorklep.
2 Haal de meegeleverde tonercassette uit de verpakking. Kantel de cassette 5 of 6 keer voorzichtig van links naar rechts om de toner evenredig te verdelen in de cassette.
Als u dit grondig doet, haalt u het maximale aantal afdrukken uit de cassette. OPMERKINGEN: • Om beschadiging te vermijden, mag u de tonercassette niet gedurende enkele minuten blootstellen aan licht. Bedek de cassette met een blad papier als u ze enkele minuten in het licht laat liggen. • Als u toner op uw kleding krijgt, veegt u de toner af met een droge doek en wast u het kledingstuk in koud water. Was het niet in warm water, want dan zal de toner zich vastzetten in de stof.
1.10 AAN DE SLAG
3 Schuif de tonercassette in het apparaat tot hij volledig op zijn plaats klikt.
4 Sluit de voorklep. Controleer of de klep goed dicht is.
AAN DE SLAG 1.11
1
Papier plaatsen U kunt ongeveer 250 vellen plaatsen. Om een stapel papier van Letter-formaat te plaatsen:
1 Trek de papierlade open en verwijder ze uit het apparaat.
2 Duw de aandrukplaat omlaag tot hij vastklikt.
3 Waaier de stapel papier uit om vellen die aan elkaar zitten los te maken. Tik de stapel op een vlak oppervlak om er een rechte stapel van te maken.
1.12 AAN DE SLAG
4 Plaats de stapel papier in de papierlade met de te bedrukken zijde boven.
OPMERKING: Als u een ander papierformaat wilt plaatsen, moet u de papiergeleiders aanpassen. Hoe u dit doet, leest u op pagina 1.14.
5 Controleer of het papier niet boven de papiergrensmarkering links in de lade uitkomt. Als u te veel papier in de lade plaatst, kan het papier vastlopen.
6 Schuif de papierlade weer in het apparaat.
OPMERKING: Nadat u papier heeft geplaatst, moet u het apparaat instellen op het betreffende papiertype en -formaat. Zie pagina 1.32 voor kopiëren en faxen, of pagina 5.7 voor afdrukken vanuit een computer.
AAN DE SLAG 1.13
1
Het papierformaat in de papierlade wijzigen Als u lang papier plaatst (bijv. papier van het formaat Legal), moet u de papiergeleiders aanpassen om de papierlade langer te maken.
1 Druk op de vergrendeling van de geleider en schuif de papierlengtegeleider volledig uit zodat de volledige lengte van de papierlade kan worden gebruikt.
P
2 Nadat u papier in de lade heeft geplaatst, schuift u de geleider tot net tegen de rand van de stapel papier.
Als u papier gebruikt dat kleiner is dan het formaat Letter, past u de voorste papierlengtegeleider aan.
1.14 AAN DE SLAG
3 Knijp de papierbreedtegeleider samen zoals hieronder afgebeeld en schuif hem tegen de stapel papier aan. De geleider mag het papier maar nipt raken.
OPMERKINGEN: • Zorg ervoor dat de papierbreedtegeleider niet te hard tegen het papier drukt, anders gaat dit bol staan. • Als u de breedtegeleider niet aanpast, kan het papier vastlopen.
Aansluitingen Steek het ene uiteinde van het telefoonsnoer in de LINEaansluiting en steek het andere uiteinde in de telefooncontactdoos.
➜ Naar een contactdoos
AAN DE SLAG 1.15
1
Als u het apparaat wilt gebruiken om zowel faxen als telefoongesprekken te ontvangen, moet u een telefoon en/ of een antwoordapparaat aansluiten.
1.16 AAN DE SLAG
OPMERKING: As u in het Verenigd Koninkrijk een driedraadse telefoon of een driedraads antwoordapparaat (shuntdraad, oudere apparatuur) aansluit op de EXT-aansluiting van het apparaat, zal de externe apparatuur niet rinkelen wanneer een oproep binnenkomt, omdat het apparaat is ontworpen om te werken met de nieuwste technologie. Om deze incompatibiliteit te vermijden, gebruikt u een tweedraadse telefoon of een tweedraads antwoordapparaat (nieuwere apparatuur).
Aansluiten op uw computer Steek de USB-printerkabel in de aansluiting aan de achterkant van de printer. Gebruik een USB 2.0 compatibele kabel van maximaal 3 meter.
Als u een parallelle printerkabel wilt gebruiken, gebruik dan alleen een parallelle kabel die in overeenstemming is met de IEEE 1284-norm en sluit deze aan op de parallelle aansluiting van het apparaat. Duw de metalen clipjes omlaag zodat ze passen in de inkepingen van de kabelstekker.
OPMERKINGEN: • U hoeft maar één van de bovenvermelde kabels aan te sluiten. Gebruik de parallelle kabel en USB-kabel niet tegelijkertijd. • Als u een USB-kabel gebruikt, moet u werken met Windows 98/ Me/2000/XP. • Als u de USB-aansluiting gebruikt, zijn twee USB-modi mogelijk; Snel en Langzaam. De standaardmodus is Snel. Bij bepaalde pc's werkt de USB-aansluiting niet goed in de standaardmodus. In dat geval selecteert u de modus Langzaam om een beter resultaat te verkrijgen. Op pagina 8.14 vindt u meer informatie over het wijzigen van de USB-modus.
AAN DE SLAG 1.17
1
Het apparaat inschakelen 1 Steek het ene uiteinde van het meegeleverde netsnoer in de netstroomaansluiting van het apparaat, en steek het andere uiteinde in een geaard stopcontact.
2 Druk op de aan-/uitschakelaar om het apparaat aan te zetten.
➜ Naar een stopcontact
Op pagina 1.27 leest u hoe u de taal van de berichten op het display kunt wijzigen. WAARSCHUWINGEN: • Het fixeergedeelte achteraan in het apparaat wordt heet zodra u het apparaat inschakelt. Wees voorzichtig wanneer u met uw handen in dit gedeelte van het apparaat komt. • Demonteer het apparaat niet wanneer het ingeschakeld is, anders zou u een elektrische schok kunnen krijgen.
1.18 AAN DE SLAG
Software installeren Informatie over de software Nadat u het apparaat heeft geïnstalleerd en op uw computer heeft aangesloten, moet u software installeren met behulp van de meegeleverde cd-rom. De cd-rom bevat: • Software • Bedieningsaanwijzingen • Adobe Acrobat Reader Voorts bevat de cd-rom de volgende software:
Type 2200-stuurprogramma Om het apparaat onder Windows te kunnen gebruiken als printer of scanner, moet u het Type 2200-stuurprogramma installeren. Op pagina 1.19 vindt u informatie over het installeren van het Type 2200-stuurprogramma onder Windows.
Extern bedieningspaneel Dit op Windows gebaseerde programma wordt automatisch geïnstalleerd wanneer u het Type 2200-stuurprogramma installeert. Op pagina 4.37 vindt u informatie over het gebruik van het programma.
AAN DE SLAG 1.19
1
Eigenschappen van het printerstuurprogramma Uw printerstuurprogramma's ondersteunen de volgende standaardfuncties: • Selectie van de papierinvoer • Papierformaat, afdrukstand en type media • Aantal exemplaren De volgende tabel geeft een algemeen overzicht van de functies die worden ondersteund door uw printerstuurprogramma's. Printerstuurprogramma Functie
1.20 AAN DE SLAG
Win9x/Me
Win2000/XP
WinNT4.0
Tonerbesparing
J
J
J
Optie afdrukkwaliteit
J
J
J
Poster afdrukken
J
J
J
Meerdere pagina's per vel (n op een vel)
J
J
J
Aan pagina aanpassen
J
J
J
Afdrukken op schaal
J
J
J
Watermerk
J
J
J
Overlay
J
J
J
Software installeren onder Windows Systeemvereisten Voordat u begint, moet u nagaan of uw computer de minimale vereisten vervult.
Ondersteunde besturingssystemen • Windows 95 OSR2 • Windows 98/Windows 98 SE • Windows Me • Windows NT 4 Workstation of Server met Service Pack 3 • Windows 2000 Professional of Advanced Server • Windows XP Home edition of Professional
Minimale vereisten • Schijfruimte: 120 MB voor de installatie • Geheugen: 64 MB • Processor: Pentium II 233 of sneller • Vereiste software: Internet Explorer 4.01
Aanbevolen • Schijfruimte: 300 MB voor de installatie • Geheugen: 128 MB • Processor: Pentium II 400 of sneller • Vereiste software: Internet Explorer 5.5 OPMERKINGEN: • In Windows NT 4.0/2000/XP moet de systeembeheerder de software installeren. • Versies van Windows 95 die ouder zijn dan OSR2 worden niet aanbevolen wegens de incompatibiliteit met OLE/COMbibliotheken.
AAN DE SLAG 1.21
1
Software installeren onder Windows OPMERKINGEN: • Sluit het venster Nieuwe hardware gevonden wanneer uw computer opstart. • Zet het apparaat aan en sluit het aan op de parallelle poort of USB-poort van de computer voordat u de software installeert. Windows 95 en Windows NT 4.0 bieden geen ondersteuning voor de USB-aansluiting.
1 Plaats de meegeleverde cd-rom in het cd-rom-station. De cd-rom wordt automatisch uitgevoerd en er verschijnt een venster. Als er geen venster verschijnt, kiest u Uitvoeren in het menu Start van Windows. Typ X:\Setup.exe, waarbij u de letter X vervangt door de letter van uw cd-rom-station. Klik vervolgens op OK. OPMERKINGEN: Als het apparaat niet op de computer aangesloten is, verschijnt het volgende venster.
• Nadat u het apparaat heeft aangesloten, klikt u op Volgende. • Als u de status van de aansluiting wilt overslaan, klikt u op Volgende, waarna u in het volgende venster op Nee klikt. Vervolgens wordt de installatie gestart. Aan het einde van de installatie wordt geen testpagina afgedrukt.
1.22 AAN DE SLAG
2 Kies het installatietype.
1
•Standaard: Installeert de gebruikelijke software voor uw printer, zoals het printerstuurprogramma, het Twainstuurprogramma en het externe bedieningspaneel. Dit is aanbevolen voor de meeste gebruikers. •Aangepast: Biedt u de mogelijkheid om de taal van de software te kiezen evenals de onderdelen die u wilt installeren. Nadat u de taal en een of meer gewenste onderdelen heeft geselecteerd, klikt u op Volgende.
•Bedieningsaanwijzingen weergeven: Hiermee kunt u deze bedieningsaanwijzingen weergeven. Als Adobe Acrobat niet is geïnstalleerd op uw computer, klikt u op deze optie om Adobe Acrobat automatisch te installeren.
3 Nadat de installatie voltooid is, verschijnt een venster met de vraag of u een testpagina wilt afdrukken. Als u een testpagina wilt afdrukken, schakelt u het selectievakje in en klikt u op Volgende.
4 Als de testpagina correct werd afgedrukt, klikt u op Ja. In het andere geval klikt u op Nee om de testpagina opnieuw af te drukken. AAN DE SLAG 1.23
5 Klik op Voltooien.
OPMERKINGEN: • Als u het apparaat wilt gebruiken met de parallelle kabel, verwijdert u de USB-kabel en sluit u de parallelle kabel aan. Vervolgens installeert u het printerstuurprogramma opnieuw. Selecteer Start → Programma's → Type 2200 → Onderhoud → Herstellen → Printer. Als u de parallelle kabel heeft vervangen door de USB-kabel, doet u hetzelfde om het stuurprogramma opnieuw te installeren.
• Als de printer niet behoorlijk werkt, installeert u het printerstuurprogramma opnieuw.
Software herstellen U dient de software te herstellen als de installatie mislukt is of als de software niet behoorlijk werkt.
1 Selecteer Start → Programma's → Type 2200 → Onderhoud. Of plaats de meegeleverde cd-rom in het cd-rom-station. De cd-rom wordt automatisch uitgevoerd en er verschijnt een venster. Als er geen venster verschijnt, kiest u Uitvoeren in het menu Start van Windows. Typ X:\Setup.exe, waarbij u de letter X vervangt door de letter van uw cd-rom-station. Klik vervolgens op OK.
2 Klik op Herstellen.
1.24 AAN DE SLAG
OPMERKINGEN: Als het apparaat niet op de computer aangesloten is, verschijnt het volgende venster.
• Nadat u het apparaat heeft aangesloten, klikt u op Volgende. • Als u de status van de aansluiting wilt overslaan, klikt u op Volgende, waarna u in het volgende venster op Nee klikt. Vervolgens wordt de installatie gestart. Aan het einde van de installatie wordt geen testpagina afgedrukt.
3 Selecteer de onderdelen die u opnieuw wilt installeren en klik op Volgende.
4 Nadat de installatie voltooid is, verschijnt een venster met de vraag of u een testpagina wilt afdrukken. Als u een testpagina wilt afdrukken, schakelt u het selectievakje in en klikt u op Volgende.
5 Als de testpagina correct werd afgedrukt, klikt u op Ja. In het andere geval klikt u op Nee om de testpagina opnieuw af te drukken.
6 Nadat de onderdelen opnieuw zijn geïnstalleerd, klikt u op Voltooien.
AAN DE SLAG 1.25
1
De installatie van software ongedaan maken U moet de installatie van de software ongedaan maken als u een nieuwe versie wilt installeren of als de installatie mislukt is.
1 Selecteer Start → Programma's → Type 2200 → Onderhoud. Of plaats de meegeleverde cd-rom in het cd-rom-station. De cd-rom wordt automatisch uitgevoerd en er verschijnt een venster. Als er geen venster verschijnt, kiest u Uitvoeren in het menu Start van Windows. Typ X:\Setup.exe, waarbij u de letter X vervangt door de letter van uw cd-rom-station. Klik vervolgens op OK.
2 Klik op Verwijderen. Vervolgens verschijnt een lijst van onderdelen. U kunt elk van de onderdelen individueel verwijderen. Als u de installatie van het printerstuurprogramma ongedaan wilt maken, schakelt u het selectievakje Printer in. Als u de installatie van het Twain-stuurprogramma ongedaan wilt maken, schakelt u het selectievakje Twain in. Als u de installatie van het externe bedieningspaneel ongedaan wilt maken, schakelt u het selectievakje Afstandsbedieningspaneel in.
3 Nadat u de te verwijderen onderdelen geselecteerd heeft, klikt u op Volgende.
4 Als de computer u vraagt om uw keuze te bevestigen klikt u op Ja. Het geselecteerde stuurprogramma en al zijn onderdelen worden van uw computer verwijderd.
5 Nadat de installatie ongedaan is gemaakt, klikt u op Voltooien.
1.26 AAN DE SLAG
Het apparaat instellen De taal van het display wijzigen Als u de taal van de berichten op het display wilt wijzigen, gaat u als volgt te werk:
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'App. instellen' verschijnt.
2 Druk op
of tot op de onderste regel van het display 'Taal' verschijnt.
3 Druk op Enter. De huidige instelling verschijnt op de onderste regel van het display.
4 Druk op
of
tot de gewenste taal op het display
verschijnt.
5 Druk op Enter om uw keuze op te slaan. 6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
AAN DE SLAG 1.27
1
Apparaat-id instellen In sommige landen bent u wettelijk verplicht om op iedere uitgaande fax uw faxnummer te vermelden. De apparaat-id, die uw telefoonnummer en (bedrijfs) naam bevat, wordt afgedrukt bovenaan op elke pagina die u faxt.
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'App. instellen' verschijnt. Het eerste menu-item 'Id apparaat' verschijnt op de onderste regel.
2 Druk op Enter. U wordt gevraagd om het faxnummer in te voeren. Als er al een nummer is ingesteld, wordt dit weergegeven.
3 Voer uw faxnummer in met de cijfertoetsen. OPMERKING: Als u een verkeerd cijfer intoetst, drukt u op het laatste cijfer te verwijderen.
om
4 Druk op Enter als het nummer op het display correct is. U wordt gevraagd om de id in te voeren.
5 Geef uw (bedrijfs) naam in met de cijfertoetsen. U kunt met de cijfertoetsen alfanumerieke tekens invoeren. Een aantal speciale tekens is beschikbaar via cijfertoets 0. Op pagina 1.29 vindt u informatie over het invoeren van alfanumerieke tekens met de cijfertoetsen. Als u een paar keer na elkaar hetzelfde teken wilt invoeren (bijv. FF, AA, 777), toetst u het eerste teken in, verplaatst u de cursor met de toets naar rechts en voert u het volgende teken in. OPMERKING: Als 'Id' wordt afgedrukt bovenaan op elke pagina die u verzendt, kunnen alleen de eerste 20 cijfers worden afgedrukt op de pagina's die de ontvanger ontvangt.
Als u een spatie wilt invoegen in de naam, drukt u op de cursor een plaats te laten overslaan.
om
6 Druk op Enter als de naam op het display correct is. 7 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
1.28 AAN DE SLAG
Tekens invoeren met de cijfertoetsen Het komt uiteraard nogal eens voor dat u namen en nummers wilt invoeren, bijvoorbeeld uw (bedrijfs) naam en faxnummer wanneer u het apparaat instelt. Als u snelkiesnummers of groepsnummers van 1 of 2 cijfers opslaat, kunt u ook de bijbehorende namen invoeren. Om alfanumerieke tekens in te voeren, gaat u als volgt te werk:
1 Als u gevraagd wordt om een letter in te voeren, zoekt u de toets met het gewenste teken. Druk zo vaak als nodig op deze toets tot het gewenste teken op het display verschijnt. Voor de letter O drukt u bijvoorbeeld op 6 (de toets met het label 'MNO'). Telkens wanneer u op 6 drukt, verschijnt op het display een ander teken: M, N, O en tot slot 6. U kunt ook speciale tekens invoeren (spatie, plusteken, enz.). Zie “Letters en cijfers op de toetsen” op pagina 1.30 voor meer informatie.
2 Als u nog letters wilt invoeren, herhaalt u stap 1. Als de volgende letter op dezelfde toets staat, verplaatst u de cursor met de toets naar rechts en drukt u op de toets met de gewenste letter. De cursor gaat naar rechts en het volgende teken verschijnt op het display. Als u een spatie wilt invoeren, drukt u op
.
3 Als u klaar bent met het invoeren van letters, drukt u op Enter.
AAN DE SLAG 1.29
1
Letters en cijfers op de toetsen Toets
Toegewezen cijfers, letters of tekens
1
1
Spatie
2
A
B
C
2
3
D
E
F
3
4
G
H
I
4
5
J
L
5
6
M
N
O
6
7
P
Q
R
S
8
T
U
V
8
9
W
X
Y
Z
0
+
-
,
.
K
7
9 ’
/
*
#
&
0
Cijfers of namen wijzigen Als u een verkeerd teken heeft ingevoerd in een nummer of een naam, drukt u op om het laatste teken te verwijderen. Voer vervolgens de juiste cijfers of letters in.
Een pauze invoegen Bij sommige telefooncentrales moet u eerst een toegangscode (bijvoorbeeld een 9) intoetsen en vervolgens wachten tot u een tweede kiestoon hoort. In dergelijke gevallen moet u een pauze invoegen in het telefoonnummer. U kunt een pauze invoegen als u directkiesnummers of snelkiesnummers instelt. Om een pauze in te voegen, drukt u op Opn./Pauze tijdens het invoeren van het telefoonnummer. Op het display wordt de pauze aangegeven met “–”.
1.30 AAN DE SLAG
1
De datum en tijd instellen De huidige datum en tijd worden weergegeven op het display wanneer het apparaat stand-by staat. De datum en tijd worden afgedrukt op al uw faxberichten. OPMERKING: Als de stroomtoevoer naar het apparaat wordt onderbroken, moet u de datum en tijd opnieuw instellen wanneer het apparaat weer stroom ontvangt.
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'App. instellen' verschijnt.
2 Druk op
of tot op de onderste regel 'Datum en Tijd' verschijnt en druk vervolgens op Enter.
3 Voer de juiste tijd en datum in met de cijfertoetsen. Maand
= 01 ~ 12
Dag
= 01 ~ 31
Jaar
= vier cijfers vereist
Uur
= 01 ~ 12 (12-uursnotatie) 00 ~ 23 (24-uursnotatie)
Minuten
= 00 ~ 59
OPMERKING: De datumnotatie verschilt van land tot land.
U kunt ook de bladertoetsen ( of ) gebruiken om de cursor te verplaatsen naar het cijfer dat u wilt veranderen, om vervolgens een nieuw cijfer in te voeren.
4 Om 'VM' of 'NM' te selecteren voor de 12-uursnotatie, drukt u op
of
of een cijfertoets.
Als de cursor niet onder de AM- of PM-indicator staat, kunt u de cursor onmiddellijk naar de indicator verplaatsen door op of te drukken. U kunt de klok ook instellen op de 24-uursnotatie. 01:00 PM wordt dan weergegeven als 13:00. Meer informatie vindt u op pagina 1.32.
5 Als de tijd en datum op het display correct zijn, drukt u op Enter. Als u een verkeerd cijfer invoert, hoort u een pieptoon en gaat het apparaat niet naar de volgende stap. Als dit gebeurt, voert u gewoon het juiste cijfer opnieuw in.
AAN DE SLAG 1.31
De kloknotatie instellen U kunt uw apparaat zo instellen dat de tijd wordt weergegeven in de 12-uursnotatie of de 24-uursnotatie.
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'App. instellen' verschijnt.
2 Druk op
of tot op de onderste regel 'Klok instellen' verschijnt en druk op Enter.
De ingestelde notatie wordt weergegeven.
3 Druk op
of om de andere notatie te selecteren en druk vervolgens op Enter om uw keuze op te slaan.
4 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de stand-by-modus.
Het papiertype en -formaat instellen Nadat u papier in de papierlade heeft geplaatst, moet u het betreffende papiertype en -formaat instellen met de toetsen op het bedieningspaneel. Deze instellingen hebben betrekking op de faxen kopieermodus. Als u afdrukt vanuit een computer, moet u het papiertype en -formaat selecteren in het programma dat u gebruikt.
1 Druk op Menu. Op de bovenste regel van het display verschijnt 'Papier inst.', en op de onderste regel verschijnt het eerste menu-item 'Papiersoort'.
2 Druk op Enter om toegang te krijgen tot het menu-item. 3 Blader met de bladertoetsen (
of ) naar het papiertype dat u gebruikt, en druk op Enter om het op te slaan. naar 'Papierformaat' en druk op Enter om toegang te krijgen tot het menu-item.
4 Blader met
5 Druk op Enter als op de onderste regel 'Grootte lade 1' verschijnt.
6 Blader met de bladertoetsen (
of ) naar het papierformaat dat u gebruikt, en druk op Enter om het op te slaan.
7 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de stand-by-modus.
1.32 AAN DE SLAG
1
Geluid instellen U kunt de volgende geluidsinstellingen aanpassen: • Belvolume: U kunt het belvolume aanpassen. • Toetstoon: Als deze optie ingesteld is op 'Aan', hoort u een toon telkens wanneer u op een toets drukt. • Alarmtoon: U kunt de waarschuwingstoon in- of uitschakelen. Als deze optie is ingesteld op 'Aan', hoort u een waarschuwingstoon wanneer een fout optreedt of wanneer een faxverbinding wordt beëindigd. • Luidspreker: U kunt de geluiden van de telefoonlijn via de luidspreker (bijv. een kiestoon of faxtoon) in- of uitschakelen. Als deze optie ingesteld is op 'Com', blijft de luidspreker ingeschakeld tot er een verbinding is met het andere apparaat. U kunt het volume van de luidspreker aanpassen met de kiestoets en de scroll toetsen of de hoorn.
Luidspreker, beltoon, toetstoon en waarschuwingstoon 1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'Geluid/Volume' verschijnt.
2 Druk op
of om door de opties te bladeren. Druk op Enter als de gewenste geluidsinstelling verschijnt.
3 Druk op
of om de gewenste status of het gewenste volume weer te geven voor de geselecteerde optie. Voor het belvolume kunt u kiezen tussen 'Uit', 'Lg', 'Mid' en 'Hoog'. Als u 'Uit' selecteert, wordt de beltoon uitgeschakeld. Het apparaat werkt normaal, ook als de beltoon uitgeschakeld is.
4 Druk op Enter om uw keuze op te slaan. 5 Herhaal indien nodig de stappen 2 tot en met 4. 6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
AAN DE SLAG 1.33
Luidsprekervolume U kunt het volume aanpassen met de toets Hand. Kiezen.
1 Druk op Hand. Kiezen. U hoort een kiestoon uit de luidspreker.
2 Druk op
of tot het gewenste volume is bereikt. Op het display wordt het huidige volume weergegeven.
3 Druk op Wissen/Stop om de wijziging op te slaan en terug te keren naar de stand-by-modus.
Energiebesparende modus Energiebesparende modus De energiebesparende modus zorgt ervoor dat het apparaat minder stroom verbruikt wanneer het niet in gebruik is. U kunt deze modus inschakelen door aan te geven hoe lang het apparaat na het afdrukken van een taak moet wachten voordat het zijn energiegebruik verlaagt.
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'App. instellen' verschijnt.
2 Druk op
of tot op de onderste regel van het display 'Slaapstand' verschijnt. Druk op Enter.
3 Druk op
of tot op de onderste regel 'Aan' verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
Als u 'Uit' selecteert, wordt de energiebesparende modus uitgeschakeld.
4 Druk op
of verschijnen.
tot de gewenste tijdinstellingen
U kunt kiezen tussen 5, 10, 15, 30 en 45 (minuten).
5 Druk op Enter om uw keuze op te slaan. 6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
1.34 AAN DE SLAG
2
PAPIER
In dit hoofdstuk vindt u basisinformatie over het kiezen van de afdrukmaterialen en leest u hoe u ze in het apparaat plaatst. In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Afdrukmateriaal kiezen • De uitvoerlocatie kiezen • Papier in de papierlade plaatsen • Gebruik van de handmatige invoer
Afdrukmateriaal kiezen U kunt afdrukken op verscheidene afdrukmaterialen, zoals gewoon papier, enveloppen, etiketten en transparanten. Gebruik uitsluitend afdrukmaterialen die in overeenstemming zijn met de richtlijnen voor dit apparaat. Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9. Gebruik alleen hoogwaardig papier van kopieerkwaliteit om een optimale afdrukkwaliteit te verkrijgen. Houd bij de keuze van het afdrukmateriaal rekening met het volgende: • Gewenst resultaat: Het papier dat u kiest moet geschikt zijn voor het project. • Formaat: U kunt elk papierformaat gebruiken dat gemakkelijk tussen de papiergeleiders van de papierlade past. • Gewicht: Het apparaat ondersteunt de volgende papiergewichten: - bankpostpapier van 60 tot 90 g/m2 voor de standaardpapierlade (magazijn 1) en optionele papierlade (magazijn 2) - bankpost van 60 tot 163 g/m2 voor de handmatige invoer • Helderheid: Sommige papiersoorten zijn witter dan andere, wat resulteert in scherpere en helderdere afbeeldingen. • Gladheid van het oppervlak: De gladheid van het papier beïnvloedt de scherpte van de afdruk op het papier. OPMERKING: Als u afdrukmateriaal gebruikt dat niet overeenstemt met de specificaties op pagina A.9, kan dit problemen veroorzaken die mogelijk een onderhoudsbeurt vereisen. Deze onderhoudsbeurt wordt niet gedekt door de garantie of de onderhoudscontracten.
Formaat, invoer en capaciteit Invoer/Capaciteit* Type papier Papierlade
Optioneel magazijnMagazijn 2
Handmatige invoer
250
250
1
Enveloppen
-
-
1
Etiketten
-
-
1
Transparanten
-
-
1
Kaarten
-
-
1
Gewoon papier
* Afhankelijk van de dikte van het papier kan de maximum capaciteit kleiner zijn.
2.2
PAPIER
Richtlijnen voor papier en speciale materialen Neem de volgende richtlijnen in acht wanneer u papier, enveloppen of andere speciale materialen kiest of plaatst: • Gebruik altijd papier en andere materialen die voldoen aan de specificaties op “Papierspecificaties” op pagina A.9. • Als u afdrukt op vochtig, gekruld, gekreukt of gescheurd papier, kan het papier vastlopen en kan de afdrukkwaliteit afnemen. • Gebruik alleen hoogwaardig papier van kopieerkwaliteit voor een optimale afdrukkwaliteit. • Vermijd papier met reliëf, perforaties of een structuur die te glad of te ruw is. Dit kan papierstoringen veroorzaken. • Bewaar papier in de originele verpakking tot u klaar bent om het te gebruiken. Plaats dozen op pallets of in rekken, niet op de grond. Plaats geen zware voorwerpen bovenop het papier, ongeacht of het verpakt of niet-verpakt is. Houd papier uit de buurt van vocht en andere omstandigheden waardoor het kan kreuken of krullen. • Bewaar ongebruikte materialen bij een temperatuur tussen 15 oC en 30 oC. De relatieve luchtvochtigheid moet tussen 10% en 70% liggen. • Bewaar uw papier in vochtafstotend materiaal (bijv. een plastic zak of tas) om te voorkomen dat het vuil wordt door stof of dat het vochtig wordt. • Plaats speciale papiertypen vel per vel in het apparaat. • Gebruik alleen materialen die specifiek worden aanbevolen voor gebruik in laserprinters. • Om te voorkomen dat speciale materialen, zoals transparanten en etiketvellen aan elkaar kleven, moet u deze meteen uit de uitvoer halen zodra ze zijn bedrukt. • Voor enveloppen: - Gebruik alleen goed gevormde enveloppen met scherpe vouwen. - Gebruik geen enveloppen met haakjes of knipsluitingen. - Gebruik geen enveloppen met vensters, gevoerde of zelfklevende enveloppen, of enveloppen met andere synthetische materialen. - Gebruik geen beschadigde of slecht gemaakte enveloppen. • Voor transparanten: - Plaats transparanten op een vlak oppervlak nadat u ze uit het apparaat heeft gehaald.
PAPIER
2.3
2
- Laat transparanten niet te lang in de papierlade liggen. Als er stof of vuil op komt, kunnen de afdrukken vlekkerig worden. - Let op dat u geen vingerafdrukken maakt op transparanten en gecoat papier. Dit veroorzaakt vlekken tijdens het afdrukken. - Laat de afgedrukte transparanten niet te lang in het zonlicht liggen om te voorkomen dat ze zouden vervagen. • Voor etiketten: - Controleer of het zelfklevende materiaal van de etiketten bestand is tegen de fixeertemperatuur van 200 oC gedurende 0,1 seconde. - Let op dat er tussen de labels geen kleefstof blootligt. Hierdoor kunnen de etiketten tijdens het afdrukken loskomen en loopt het vel vast. Ook kunnen hierdoor onderdelen van het apparaat beschadigd worden. - Laat een vel etiketten nooit meer dan één keer door het apparaat gaan. De zelfklevende rug van de etiketten is daar niet op berekend. - Gebruik geen etiketten die loskomen van het vel of die gekreukt zijn, blazen vertonen of beschadigd zijn. • Gebruik geen zelfdoorschrijvend papier of calqueerpapier. Dit type papier kan een geur van chemicaliën afscheiden en kan het apparaat beschadigen.
De uitvoerlocatie kiezen Het apparaat heeft twee uitvoerlocaties: de uitvoersleuf aan de achterkant (bedrukte zijde boven) en de uitvoerlade aan de voorkant (bedrukte zijde onder). Als u de uitvoerlade aan de voorkant wilt gebruiken, moet u ervoor zorgen dat de achterklep gesloten is. Om de uitvoersleuf aan de achterkant te gebruiken, opent u de achterklep. OPMERKINGEN: • Als er problemen zijn met het papier dat in de uitvoerlade aan de voorkant belandt (bijv. het papier is gekruld), gebruikt u de uitvoersleuf aan de achterkant. • Om te vermijden dat het papier vastloopt, mag u de achterklep niet openen of sluiten terwijl het apparaat afdrukt.
2.4
PAPIER
Afdrukken naar de uitvoerlade aan de voorkant (bedrukte zijde onder) De uitvoerlade aan de voorkant vangt het bedrukte papier op met de bedrukte zijde onder en in de juiste volgorde. U kunt deze lade gebruiken voor de meeste afdruktaken.
2
Afdrukken naar de uitvoersleuf aan de achterkant (bedrukte zijde boven) Als u de uitvoersleuf aan de achterkant gebruikt, verlaat het papier het apparaat met de bedrukte zijde boven.
Als u vanuit de handmatige invoer afdrukt naar de uitvoersleuf aan de achterkant, is de papierbaan recht. Als u afdrukt naar de uitvoersleuf aan de achterkant, is de afdrukkwaliteit soms beter bij gebruik van: • enveloppen • etiketten • papier met een klein, afwijkend formaat • briefkaarten • transparanten
PAPIER
2.5
Om de uitvoersleuf aan de achterkant te gebruiken:
1 Open de achterklep door deze omhoog te trekken.
WAARSCHUWING: Het fixeergedeelte achteraan in het apparaat wordt heet zodra u het apparaat inschakelt. Wees voorzichtig wanneer u met uw handen in dit gedeelte van het apparaat komt.
2 Als u de uitvoersleuf aan de achterkant niet wilt gebruiken, sluit u de achterklep. De afdrukken worden dan uitgevoerd naar de uitvoerlade aan de voorkant.
2.6
PAPIER
Papier in de papierlade plaatsen De papierlade kan maximaal 250 vellen gewoon papier van 75 g/m2 bevatten. Om te faxen en kopiëren kunt u alleen papier met het formaat A4, Letter of Legal gebruiken. Als u afdrukt vanuit de computer, kunt u vele verschillende papierformaten gebruiken. Zie pagina A.9. De papierniveau-indicatie aan de voorkant van de papierlade geeft aan hoeveel papier de lade bevat. Als de lade leeg is, staat de indicatie onderaan.
❷Lade vol
Papier op
Om papier te plaatsen, trekt u de papierlade open en plaatst u papier met de te bedrukken zijde onder in de lade.
Briefhoofdpapier plaatst u met de bedrukte zijde onder in de lade. Plaats de bovenkant van het vel aan de voorkant van de lade. Zie “Papier plaatsen” op pagina 1.12 voor meer informatie over het plaatsen van papier in de papierlade. OPMERKINGEN: • Als u problemen ondervindt met de invoer van papier, plaatst u het papier in de handmatige invoer. • U kunt maximaal 150 reeds bedrukte vellen papier invoeren. Plaats het papier met de bedrukte zijde boven. De kant die naar de printer gericht is, mag niet gekruld zijn. Als u problemen ondervindt met de invoer van papier, keert u het papier om. De afdrukkwaliteit is dan echter niet gegarandeerd.
PAPIER
2.7
2
Gebruik van de handmatige invoer Via de handmatige invoer kunt u afdrukken op transparanten, etiketten, enveloppen of briefkaarten, en kunt u snel afdrukken op een ander papiertype of -formaat dan het type of formaat dat zich in de papierlade bevindt. U kunt met deze printer afdrukken op briefkaarten, (index) kaarten van 8,89 op 14,80 cm en andere materialen met afwijkende formaten. Het minimum formaat is 76 x 127 mm en het maximum formaat is 216 x 356 mm. Geschikte afdrukmaterialen zijn gewoon papier met een formaat tussen 100 x 148 mm en 216 x 356 mm en een gewicht tussen 16 lb en 43 lb. OPMERKINGEN: • Gebruik uitsluitend afdrukmateriaal dat voldoet aan de specificaties op pagina A.9. Zo vermijdt u papierstoringen en problemen met de afdrukkwaliteit. • Maak gekrulde briefkaarten, enveloppen en etiketten eerst vlak voordat u ze in de handmatige invoer plaatst. • Als u materiaal van 76 x 127 mm in de lade plaatst, opent u de uitvoersleuf aan de achterkant.
1 Plaats een vel met de te bedrukken zijde boven in het midden van de handmatige invoer.
Een envelop plaatst u met de kant van de klep naar onder en met de plaats voor de postzegel linksboven. Houd transparanten vast aan de randen en raak de te bedrukken zijde niet aan. Vingerafdrukken kunnen problemen met de afdrukkwaliteit veroorzaken. OPMERKING: U moet de uitvoersleuf aan de achterkant openen wanneer u afdrukt op transparanten. Hiermee voorkomt u dat de transparanten scheuren terwijl ze worden uitgevoerd.
2.8
PAPIER
2 Stel de papiergeleider in op de breedte van het afdrukmateriaal.
2
OPMERKING: Als u reeds bedrukt papier in de handinvoer plaatst, moet de bedrukte zijde naar onder liggen en mag de rand die naar het apparaat wijst niet gekruld zijn. Als u problemen ondervindt met de invoer van papier, keert u het papier om.
3 Open de achterklep als u de uitvoersleuf aan de achterkant wilt gebruiken.
4 Na het afdrukken sluit u de achterklep.
PAPIER
2.9
Het papiertype en -formaat instellen voor de handmatige invoer Nadat u papier in de handmatige invoer heeft geplaatst, moet u het juiste papiertype en -formaat instellen met de toetsen van het bedieningspaneel. Deze instellingen gelden voor de kopieermodus. Als u afdrukt vanuit een computer, moet u het papierformaat selecteren in het programma dat u gebruikt. Om het papierformaat voor de handmatige invoer in te stellen:
1 Druk op Menu. Op de bovenste regel van het display verschijnt 'Papier inst.', en op de onderste regel verschijnt het eerste item 'Papiersoort'.
2 Druk op Enter om toegang te krijgen tot het menu-item. 3 Blader met de bladertoetsen
of naar het papiertype dat u gebruikt, en druk op Enter om het op te slaan.
4 Blader met
naar 'Papierformaat' en druk op Enter om toegang te krijgen tot het menu-item.
5 Druk op
of tot op de onderste regel 'Handinvoer' verschijnt. Druk op Enter om het menu-item te openen.
6 Blader met de bladertoetsen
of naar het papierformaat dat u gebruikt, en druk op Enter om het op te slaan.
7 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
2.10 PAPIER
3
KOPIËREN
In dit hoofdstuk wordt stap voor stap uitgelegd hoe u documenten kunt kopiëren. In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Papier plaatsen om te kopiëren • Een document voorbereiden • Een kopie maken • Kopieeropties instellen • De standaardinstellingen wijzigen • Een time-out instellen • Sorteren
Papier plaatsen om te kopiëren De aanwijzingen voor het plaatsen van afdrukmateriaal zijn dezelfde, of het nu gaat om afdrukken, faxen of kopiëren. Om te kopiëren kunt u afdrukmateriaal met het formaat Letter, A4 en Legal gebruiken. Zie pagina 1.12 voor meer informatie over het plaatsen van papier in de papierlade, en zie pagina 2.8 voor meer informatie over het plaatsen van papier in de handmatige invoer.
Een document voorbereiden In de automatische documentinvoer (ADF) kunt u tot 50 vellen tegelijk plaatsen (gewicht: 75 g/m2) voor één taak. Als u de automatische documentinvoer gebruikt: • Plaats geen documenten die kleiner zijn dan 142 x 148 mm of groter dan 216 x 356 mm. • De volgende documenten mogen niet worden gebruikt: - carbonpapier of normaal papier met een carbonlaag - gecoat papier - licht doorschijnend papier (cellofaan) of dun papier - gekreukt papier of papier met vouwen - gekruld papier of opgerold papier - gescheurd papier • Verwijder nietjes en paperclips voordat u de documenten plaatst. • Wacht tot eventuele lijm, inkt of correctievloeistof op het papier volledig droog is voordat u de documenten plaatst. • Plaats geen originelen met verschillend gewicht of verschillende afmetingen door elkaar. • Plaats geen boekjes, folders, transparanten of originelen met andere afwijkende kenmerken.
3.2
KOPIËREN
Een kopie maken 1 Trek de documentsteun volledig uit. Klap indien nodig het verlengstuk open.
2 Plaats maximaal 50 originelen met de bedrukte zijde onder in de automatische documentinvoer.
3 Pas de documentgeleiders aan aan het formaat van het (de) origine(e)l(en).
4 Pas met de toetsen van het bedieningspaneel de kopieerinstellingen aan, zoals het aantal exemplaren, het kopieerformaat, de helderheid en het type origineel. Zie “Kopieeropties instellen” op pagina 3.4. Sorteert de kopieën. Als u bijvoorbeeld 2 kopieën maakt van een document dat 3 pagina’s bevat, komt eerst de volledige eerste kopie van 3 pagina’s uit het apparaat, waarna de tweede kopie wordt gemaakt. Zie pagina 3.8 Als u de instellingen wilt wissen, drukt u op Wissen/Stop.
5 Druk op Start. KOPIËREN
3.3
3
Kopieeropties instellen Met de toetsen van het bedieningspaneel kunt u alle belangrijke kopieeropties instellen: de helderheid, het type origineel, het kopieerformaat en het aantal exemplaren. Stel de volgende opties voor de huidige kopieertaak in voordat u op Start drukt om kopieën te maken. OPMERKING: Als u tijdens het instellen van de kopieeropties op Wissen/Stop drukt, worden alle opties die u heeft ingesteld voor de huidige kopieertaak geannuleerd en opnieuw ingesteld op hun standaardinstelling. Of ze worden automatisch opnieuw ingesteld op hun standaardinstelling nadat het apparaat de kopieën heeft gemaakt.
Tonersterkte Als het origineel vaag is en donkere afbeeldingen bevat, kunt u de helderheid aanpassen om de kopie beter leesbaar te maken. Om de helderheid aan te passen, drukt u op Tonersterkte . Telkens wanneer u op deze toets drukt, gaat het LED-lampje van de geselecteerde modus aan. U kunt kiezen uit de volgende modi: • Lichter: voor donkere originelen. • Normaal: voor normale getypte of gedrukte originelen. • Donker: voor lichte originelen of met potlood geschreven tekst.
3.4
KOPIËREN
Type origineel Met deze instelling kunt u de kwaliteit van de kopie verbeteren door het type document voor de huidige kopieertaak te selecteren. Om het type document te selecteren, drukt u op Orgineeltype . Telkens wanneer u op deze toets drukt, gaat het LED-lampje van de geselecteerde modus aan. U kunt kiezen uit de volgende modi: • Tekst: voor originelen die voornamelijk tekst bevatten. • Foto: voor foto’s. OPMERKING: Als u een document met een gekleurde achtergrond kopieert, zoals een krant of catalogus, is deze achtergrond soms ook zichtbaar op de kopie. Als u de achtergrond wilt verminderen, wijzigt u de instelling Donker in Lichter en/of de instelling Orgineeltype in Tekst.
Aantal exemplaren Met de toets Aantal exempl. kunt u het aantal exemplaren (van 1 tot 99) selecteren.
1 Druk op Aantal exempl. 2 Druk op
of tot het gewenste aantal exemplaren op het display verschijnt. Als u de toets ingedrukt houdt, kunt u het aantal exemplaren snel verlagen respectievelijk verhogen in stappen van 5. U kunt de waarde invoeren via de cijfertoetsen.
3 Druk op Enter om uw keuze op te slaan.
KOPIËREN
3.5
3
Verkleinen/vergroten tijdens kopiëren Met de toets Verkl./Vergr. kunt u een origineel verkleinen tot 50% en vergroten tot 200%. Om een vooraf gedefinieerd kopieerformaat te selecteren:
1 Druk op Verkl./Vergr. Op de onderste regel van het display wordt de standaardinstelling weergegeven.
2 Druk op Verkl./Vergr. of een van de bladertoetsen (
of
) tot het gewenste formaat verschijnt.
3 Druk op Enter om uw keuze op te slaan. Om het formaat van kopieën precies op te geven:
1 Druk op Verkl./Vergr. 2 Druk op Verkl./Vergr. of een van de bladertoetsen (
of
) tot op de onderste regel van het display 'Aangepast 50-200%' verschijnt. Druk op Enter.
3 Druk op
of tot het gewenste kopieerformaat op het display verschijnt. Als u de toets ingedrukt houdt, kunt u het aantal exemplaren snel verlagen respectievelijk verhogen in stappen van 5. U kunt de waarde invoeren via de cijfertoetsen.
4 Druk op Enter om uw keuze op te slaan. OPMERKING: Als u een verkleinde kopie maakt, is het mogelijk dat onderaan op de kopie zwarte lijnen verschijnen.
3.6
KOPIËREN
De standaardinstellingen wijzigen De kopieeropties (zoals de helderheid, het type origineel, het kopieerformaat en het aantal exemplaren) kunnen worden ingesteld op de meest gebruikte modi. Als u een document kopieert, worden de standaardinstellingen gebruikt, tenzij u ze wijzigt met de toetsen van het bedieningspaneel. Om uw eigen standaardinstellingen te maken:
1 Druk op Menu op het bedieningspaneel tot op de bovenste regel van het display 'Kopie inst.' verschijnt. Het eerste menu-item 'Stnd. wijzigen' verschijnt op de onderste regel.
3
2 Druk op Enter om het menu-item te openen. De eerste optie 'Tonersterkte' verschijnt op de onderste regel.
3 Met de bladertoetsen (
of
) kunt u door de opties
bladeren.
4 Wanneer de optie die u wilt instellen verschijnt, drukt u op Enter om toegang te krijgen tot de optie.
5 Wijzig de instelling met de bladertoetsen (
of
) of voer
de waarde in met de cijfertoetsen.
6 Druk op Enter om uw keuze op te slaan. 7 Herhaal de stappen 3 t/m 6 tot u klaar bent. 8 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de stand-by-modus. OPMERKING: Als u tijdens het instellen van de kopieeropties op Wissen/Stop drukt, worden de gewijzigde instellingen geannuleerd en keert het systeem terug naar de standaardinstellingen.
KOPIËREN
3.7
Een time-out instellen U kunt instellen na hoeveel tijd het apparaat terugkeert naar de standaardkopieerinstellingen als u niet begint te kopiëren nadat u de instellingen heeft gewijzigd via het bedieningspaneel.
1 Druk op Menu op het bedieningspaneel tot op de bovenste regel van het display 'Kopie inst.' verschijnt.
2 Druk op
of
tot op de onderste regel 'Time-out'
verschijnt.
3 Druk op Enter om het menu-item te openen. 4 Druk op of tot de gewenste status op het display verschijnt. U kunt kiezen tussen 15, 30, 60 en 180 seconden. Als u 'Uit' kiest, zal het apparaat pas terugkeren naar de standaardinstellingen wanneer u op Start drukt om te beginnen kopiëren, of op Wissen/Stop om te annuleren.
5 Druk op Enter om uw keuze op te slaan. 6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
Sorteren De kopieerfunctie Sorteren is alleen beschikbaar als u originelen invoert via de automatische documentinvoer.
1 Druk op Menu op het bedieningspaneel tot op de bovenste regel van het display 'Kopie inst.' verschijnt.
2 Druk op ➛ of ❿ tot op de onderste regel van het display 'Sorteren' verschijnt.
3 Druk op Enter om het menu-item te openen. 4 Als u meerdere kopieën maakt en u ze wilt sorteren, drukt u op ➛ of ❿ om Sorteren in te stellen op 'Aan', waarna u op Enter drukt. 1
1
1 2
2 3
Gesorteerde kopie aan
3
2 1
3
2
Gesorteerde kopie uit
5 Druk op Start om te beginnen kopiëren.
3.8
KOPIËREN
3
4
FAXEN
Dit hoofdstuk bevat informatie over het gebruik van uw apparaat als fax. In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Een fax verzenden • Een fax ontvangen • Automatisch kiezen • Geavanceerde faxfuncties • Overige functies
Een fax verzenden De faxopties instellen 1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'Fax instellen' verschijnt. Het eerste menu-item 'Keer overgaan' verschijnt op de onderste regel.
2 Druk op
of tot op de onderste regel het gewenste menu-item verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
3 Blader met
of naar de gewenste status, of voer de waarde voor de geselecteerde optie in met de cijfertoetsen.
4 Druk op Enter om uw keuze op te slaan. 5 Herhaal indien nodig de stappen 2 tot en met 4. 6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
4.2
FAXEN
Beschikbare faxopties U kunt de volgende opties gebruiken om het faxsysteem te configureren: Optie
Beschrijving
Keer overgaan
U kunt opgeven na hoeveel beltonen (1 tot 7) een inkomende oproep moet worden beantwoord.
Tonersterkte
U kunt de standaardhelderheidsmodus selecteren om uw documenten lichter of donkerder te faxen. • Lichter levert goede resultaten met donkere originelen. • Normaal levert goede resultaten met normale getypte of gedrukte originelen. • Donker levert goede resultaten met lichte originelen of met potlood geschreven tekst.
Herh. interval
Het apparaat kan een faxnummer automatisch opnieuw kiezen als de lijn bezet is. U kunt hier opgeven na welk interval (1 tot 15 minuten) het nummer opnieuw moet worden gekozen.
Opnieuw kiezen
U kunt het aantal kiespogingen (0 tot 13) opgeven. Als u 0 invoert, zal het apparaat geen tweede kiespoging ondernemen.
Ontvangstbev.
U kunt het apparaat zo instellen dat het een rapport afdrukt waarin het vermeldt of de verzending geslaagd is, hoeveel pagina's er verzonden zijn, enz. De beschikbare opties zijn Aan, Uit en Aan-Ft. Als u deze laatste optie selecteert, wordt er alleen een rapport afgedrukt als de verzending mislukt is.
Autom. overz.
Een rapport met gedetailleerde informatie over de 50 laatste faxen (zowel verzonden als ontvangen), met vermelding van datum en tijd. De beschikbare opties zijn Aan en Uit.
FAXEN
4.3
4
Optie
Verkleinen
Beschrijving
Als het apparaat een document ontvangt dat langer is dan het papier in de papierlade, kan het apparaat het document verkleinen zodat het kan worden afgedrukt op het papier in de lade. Selecteer Aan als u een inkomende pagina automatisch wilt verkleinen. Als deze functie ingesteld is op Uit, kan het apparaat het document niet verkleinen zodat het op één pagina past. Het document wordt dan opgesplitst en op ware grootte afgedrukt over twee of meer pagina's.
Grootte verw.
Als u een document ontvangt dat langer is dan het papier in het apparaat, kunt u het apparaat zo instellen dat het onderste gedeelte van het document wordt weggelaten. Als de door u opgegeven marge wordt overschreden, wordt de ontvangen pagina op ware grootte afgedrukt over twee pagina's. Als het document zich binnen de marge bevindt en de functie Automatisch verkleinen ingeschakeld is, wordt de pagina verkleind zodat ze op het betreffende papierformaat past en wordt er niets weggelaten. Als de functie Automatisch verkleinen uitgeschakeld of mislukt is, worden de gegevens binnen de marge weggelaten. U kunt een marge instellen tussen 0 en 30 mm.
Ontvangstcode
Met de ontvangstcode kunt u de ontvangst van een faxbericht activeren via een extern telefoontoestel dat aangesloten is op de EXT-aansluiting aan de achterkant van het apparaat. Als u dit externe telefoontoestel opneemt en faxtonen hoort, voert u de ontvangstcode in. De ontvangstcode is standaard ingesteld op 9 . U kunt een code instellen van 0 tot 9. Zie pagina 4.13 voor meer informatie over het gebruik van de code.
DRPD-modus
U kunt een oproep ontvangen via de functie DRPD (detectie van distinctieve belpatronen), waarmee u oproepen naar verschillende telefoonnummers kunt ontvangen op één telefoonlijn. In dit menu kunt u het apparaat zo instellen dat het de te beantwoorden belpatronen kan herkennen. Zie pagina 4.13.
4.4
FAXEN
Een document plaatsen 1 Trek de documentinvoersteun volledig uit. Klap indien nodig het verlengstuk open.
2 Plaats maximaal 50 documenten met de bedrukte zijde onder in de automatische documentinvoer en stel de documentgeleiders in op de afmetingen van de documenten.
4
Zie pagina 3.2 voor gedetailleerde richtlijnen over het voorbereiden van een document.
3 Pas de documentresolutie aan. Zie pagina 4.6.
FAXEN
4.5
De documentresolutie aanpassen De standaarddocumentinstellingen leveren goede resultaten met standaardtekstdocumenten. Als u echter een document van slechte kwaliteit of een document met foto's wilt faxen, kunt u de resolutie aanpassen om een fax van hogere kwaliteit te verkrijgen.
1 Druk op Resolutie op het bedieningspaneel. 2 Als u op Resolutie of op een van de bladertoetsen ( of ) drukt, kunt u kiezen uit Standaard, Fijn, Extra fijn en Foto. In de volgende tabel vindt u de documenttypen die worden aanbevolen voor de verschillende resoluties. Resolutie
Aanbevolen voor:
Standaard
Documenten met tekens van normale grootte.
Fijn
Documenten met kleine tekens of dunne lijnen, of documenten die met een matrixprinter zijn afgedrukt.
Extra fijn
Documenten met uiterst fijne details. De modus Extra fijn is alleen mogelijk als de ontvangende fax deze resolutie eveneens ondersteunt. Zie de onderstaande opmerkingen.
Foto
Documenten met grijstinten of foto’s.
OPMERKINGEN: • Als u verzendt vanuit het geheugen is de modus Extra fijn niet beschikbaar. De resolutie wordt dan automatisch gewijzigd in Fijn. • Als het apparaat ingesteld is op de resolutie Extra fijn en het ontvangende faxapparaat deze resolutie niet ondersteunt, wordt de fax verzonden met de hoogste resolutie die door de ontvangende fax wordt ondersteund.
4.6
FAXEN
Een fax automatisch verzenden 1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde onder in de automatische documentinvoer. Zie pagina 4.5 voor informatie over het plaatsen van een document.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht. Zie pagina 4.6. Zie pagina 4.3 als u de helderheid wilt wijzigen.
3 Voer het faxnummer in met de cijfertoetsen. U kunt ook op een directkiestoets drukken of een snelkiesof groepsnummer gebruiken. Zie pagina 4.9 voor informatie over het opslaan van een nummer.
4 Druk op Start. Het nummer wordt gekozen en het apparaat begint de fax te verzenden zodra de ontvangende fax klaar is. OPMERKING: Als u de faxtaak wilt annuleren, kunt u tijdens het verzenden van de fax op elk moment op Wissen/Stop drukken.
FAXEN
4.7
4
Een fax handmatig verzenden 1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde onder in de automatische documentinvoer. Zie pagina 4.5 voor informatie over het plaatsen van een document.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht. Zie pagina 4.6. Zie pagina 4.3 als u de helderheid wilt wijzigen.
3 Druk op Hand. Kiezen. U hoort een kiestoon. 4 Voer het faxnummer in met de cijfertoetsen. U kunt ook op een directkiestoets drukken of een snelkiesof groepsnummer gebruiken. Zie pagina 4.9 voor informatie over het opslaan van een nummer.
5 Zodra u een hoge faxtoon van het andere faxapparaat hoort, drukt u op Start. OPMERKING: Als u de faxtaak wilt annuleren, kunt u tijdens het verzenden van de fax op elk moment op Wissen/Stop drukken.
Het laatst gekozen nummer opnieuw kiezen Om het laatst gekozen nummer opnieuw te kiezen: Druk op Opn./Pauze.
Als u het document in de automatische documentinvoer heeft geplaatst, begint het apparaat het document automatisch te verzenden.
4.8
FAXEN
Verzendbevestiging Als de laatste pagina van uw document verzonden is, hoort u een pieptoon en keert het apparaat terug naar de stand-by-modus. Als er tijdens de verzending van uw fax iets misloopt, verschijnt een foutbericht op het display. Zie pagina 8.8 voor een lijst van foutberichten en hun betekenis. Als een foutbericht verschijnt, drukt u op Wissen/Stop om het bericht te wissen en probeert u het document opnieuw te verzenden. U kunt het apparaat zo instellen dat na elke verzonden fax automatisch een verzendrapport wordt afgedrukt. Zie Ontvangstbevestiging op pagina 4.3 voor meer informatie.
Automatisch opnieuw kiezen Als de lijn van het gekozen nummer bezet is of als het faxapparaat van de ontvanger niet antwoordt, wordt het nummer standaard automatisch maximaal zeven keer opnieuw gekozen met tussenpozen van drie minuten. Als op het display '[Opnieuw kiez.?]' verschijnt, drukt u op Enter om het nummer onmiddellijk opnieuw te kiezen. Als u de functie Automatisch opnieuw kiezen wilt annuleren, drukt u op Wissen/Stop. U kunt ook de wachttijd tussen twee kiespogingen en het maximum aantal kiespogingen wijzigen. Zie pagina 4.3 voor meer informatie.
FAXEN
4.9
4
Een fax ontvangen Informatie over ontvangstmodi • In de Fax-modus beantwoordt het apparaat een inkomende oproep en schakelt het onmiddellijk over naar de faxontvangstmodus. • In de Tel.-modus kunt u een fax ontvangen door te drukken op Hand. Kiezen (u hoort een faxtoon van het andere apparaat) en vervolgens te drukken op Start op het bedieningspaneel van het apparaat. U kunt ook de hoorn van het doorschakeltoestel opnemen en vervolgens de code voor ontvangst op afstand intoetsen;Zie pagina 4.13. • In de Ant/Fax-modus beantwoordt het antwoordapparaat een inkomende oproep en kan de beller een bericht inspreken. Als het faxapparaat een faxtoon op de lijn detecteert, schakelt het onmiddellijk over naar de Faxmodus. • In de DRPD-modus kunt u een oproep ontvangen met de functie DRPD (detectie van distinctieve belpatronen). 'Distinctieve belpatronen' is een dienst van de telefoonmaatschappij waarmee u oproepen naar verschillende telefoonnummers kunt ontvangen op één telefoonlijn. Meer informatie vindt u op pagina 4.13. Als het apparaat in de stand-by-modus staat, wordt de huidige ontvangstmodus weergegeven. Als het geheugen vol is, wordt automatisch overgeschakeld naar de Tel.-modus. OPMERKINGEN: • Om de Ant/Fax-modus te gebruiken, sluit u een antwoordapparaat aan op de EXT-aansluiting aan de achterkant van het apparaat. Zie pagina 1.15. • Als u niet wilt dat anderen inkomende faxen kunnen bekijken die voor u bestemd zijn, kunt u de veilige-ontvangstmodus gebruiken. In deze modus worden alle inkomende faxen opgeslagen in het geheugen. Voor meer informatie verwijzen we naar pagina 4.30.
4.10 FAXEN
Papier plaatsen voor het ontvangen van faxen De aanwijzingen voor het plaatsen van papier in de papierlade zijn dezelfde, ongeacht of u afdrukt, faxt of kopieert. Faxberichten kunnen echter alleen worden afgedrukt op papier met het formaat Letter, A4 of Legal. Zie pagina 1.12 en pagina 1.32 voor informatie over het plaatsen van papier en het instellen van het papierformaat in de lade.
Automatisch ontvangen in de Fax-modus Het apparaat is standaard ingesteld op de Fax-modus. Als u de ontvangstmodus heeft gewijzigd, gaat u als volgt te werk om faxen automatisch te ontvangen:
1 Druk op Ontvangstmodus. 2 Houd Outvangstmodus ingedrukt tot op de onderste regel 'Fax' verschijnt. Mogelijk moet u dit één of twee keer herhalen afhankelijk van de modus die actief was.
3 Als u een fax ontvangt, beantwoordt het apparaat de oproep na een opgegeven aantal belsignalen en wordt de fax automatisch ontvangen. Hoe u dit aantal belsignalen kunt wijzigen, leest u op pagina 4.3.
FAXEN 4.11
4
Automatisch ontvangen in de Antw/Faxmodus Voor deze modus moet u een antwoordapparaat aansluiten op de EXT-aansluiting aan de achterkant van het apparaat. Zie pagina 1.15.
1 Druk op Ontvangstmodus. 2 Houd Outvangstmodus ingedrukt tot op de onderste regel 'Ant/Fax' verschijnt. Mogelijk moet u dit één of twee keer herhalen afhankelijk van de modus die actief was.
3 Wanneer u een oproep ontvangt, antwoordt het antwoordapparaat. Als de beller een bericht inspreekt, slaat het antwoordapparaat het bericht op zoals gebruikelijk. Als het apparaat een faxtoon op de lijn detecteert, wordt de fax automatisch ontvangen. OPMERKINGEN: • Als u het apparaat heeft ingesteld op de Antw/Fax-modus en uw antwoordapparaat uitgeschakeld is of als er geen antwoordapparaat aangesloten is op de EXT-aansluiting, schakelt het apparaat na een vooraf bepaald aantal belsignalen automatisch over naar de Fax-modus. • Als uw antwoordapparaat beschikt over een instelbare belsignaalteller, kunt u het apparaat zo instellen dat inkomende oproepen worden beantwoord na één belsignaal. • Als de Tel-modus ingeschakeld is (handmatige ontvangst) en het antwoordapparaat aangesloten is op het apparaat, moet u het antwoordapparaat uitschakelen, anders wordt uw telefoongesprek onderbroken door het uitgaande bericht van het antwoordapparaat.
Handmatig ontvangen in de Tel-modus U kunt oproepen beantwoorden met de toets Hand. Kiezen.
1 Druk op Ontvangstmodus. 2 Houd Outvangstmodus ingedrukt tot op de onderste regel 'Tel.' verschijnt. Mogelijk moet u dit één of twee keer herhalen afhankelijk van de modus die actief was.
3 Wanneer u een faxoproep ontvangt, drukt u op Hand. Kiezen. U hoort de faxtoon van het andere apparaat.
4 Druk op Start om de fax te ontvangen. Het apparaat begint de fax te ontvangen en keert na de ontvangst terug naar de stand-by-modus.
4.12 FAXEN
Handmatig ontvangen via een code voor ontvangst op afstand U kunt een fax ontvangen van iemand met wie u in gesprek bent met het externe telefoontoestel zonder dat u naar het apparaat moet gaan. Als u een oproep ontvangt op het externe telefoontoestel en faxtonen hoort, drukt u op 9 op het externe telefoontoestel. Het apparaat ontvangt de fax. Druk de toetsen langzaam na elkaar in. Als u de faxtoon van het andere faxapparaat nog steeds hoort, drukt u nogmaals op 9 . 9 is de code voor ontvangst op afstand die werd voorgeprogrammeerd in de fabriek. De sterretjes liggen vast, maar u kunt het cijfer wijzigen. Zie pagina 4.4 voor meer informatie over het wijzigen van de code.
Faxen ontvangen met de DRPD-modus 'Distinctieve belpatronen' is een dienst van de telefoonmaatschappij waarmee u oproepen naar verschillende telefoonnummers kunt ontvangen op één telefoonlijn. Het nummer dat iemand gebruikt om u op te bellen wordt geïdentificeerd door verschillende belpatronen, die bestaan uit verschillende combinaties van lange en korte belsignalen. Deze functie wordt vaak gebruikt door callcenters waar telefonistes die oproepen beantwoorden voor verschillende klanten moeten weten welk nummer iemand gekozen heeft om de oproep juist te kunnen beantwoorden. Met de functie DRPD (detectie van distinctieve belpatronen) kan uw apparaat 'leren' welk belpatroon u wilt laten beantwoorden door het faxapparaat. Tenzij u deze instelling wijzigt, wordt dit belpatroon blijvend herkend en beantwoord als een faxoproep, en worden alle andere belpatronen doorgeschakeld naar het externe telefoontoestel of het antwoordapparaat dat is aangesloten op de EXT-aansluiting. U kunt de functie DRPD op elk moment makkelijk uitschakelen of wijzigen. Voordat u de functie DRPD kunt gebruiken, moet de dienst 'Distinctieve belpatronen' door de telefoonmaatschappij worden geïnstalleerd op uw telefoonlijn. Om de functie DRPD in te stellen, heeft u een andere telefoonlijn op uw locatie nodig, of iemand die van een andere locatie naar uw faxnummer kan bellen.
FAXEN 4.13
4
Om de DRPD-modus in te stellen:
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'Fax instellen' verschijnt. Het eerste menu-item 'Ontvangstmodus' verschijnt op de onderste regel.
2 Druk op ➛ of ❿ tot op de onderste regel 'DRPD-Modus' verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
3 Als op de onderste regel 'Inst.' verschijnt, drukt u op Enter. Op het display verschijnt '[ Wacht op bel ]'.
4 Bel met een andere telefoon naar uw faxnummer. U hoeft niet te bellen vanaf een faxapparaat.
5 Als het apparaat begint te rinkelen, beantwoordt u de oproep niet. Het apparaat heeft enkele belsignalen nodig om het patroon te leren. Als het apparaat klaar is met het 'leren' van het belpatroon, verschijnt 'Stop DRPD[Setup]' op het display. Als het instellen van de functie DRPD mislukt is, verschijnt 'DRPD fout'. Druk op Enter wanneer 'DRPD-Modus' verschijnt en herhaal vanaf stap 3.
6 Om terug te keren naar de stand-by-modus, drukt u op Wissen/Stop. Als de functie DRPD ingesteld is, is de optie DRPD beschikbaar in het menu Ontvangstmodus. Om faxen te ontvangen in de DRPD-modus, moet u het menu instellen op DRPD. OPMERKINGEN: • Als u uw faxnummer wijzigt of als u het apparaat aansluit op een andere telefoonlijn, moet u DRPD opnieuw instellen. • Nadat u DRPD heeft ingesteld, belt u opnieuw naar uw faxnummer om te controleren of het apparaat antwoordt met een faxtoon. Bel vervolgens naar een ander nummer dat aan dezelfde lijn is toegekend om te controleren of de oproep wordt doorgeschakeld naar het externe telefoontoestel of het antwoordapparaat dat is aangesloten op de EXT-aansluiting.
Faxen ontvangen in het geheugen Aangezien het apparaat meerdere taken tegelijk kan uitvoeren, kan het faxen ontvangen terwijl u kopieert of afdrukt. Als u tijdens het kopiëren of afdrukken een fax ontvangt, wordt deze opgeslagen in het geheugen. Zodra u klaar bent met kopiëren of afdrukken, wordt de fax automatisch afgedrukt.
4.14 FAXEN
Automatisch kiezen Directkiesnummers Met de 20 directkiestoetsen van het bedieningspaneel kunt u vaak gebruikte faxnummers opslaan en een nummer automatisch kiezen met één druk op de toets. Met de toets kunt u tot 40 faxnummers opslaan onder de directkiestoetsen.
Een directkiesnummer opslaan 1 Houd een van de directkiestoetsen ongeveer 2 seconden ingedrukt. U wordt gevraagd om het faxnummer in te voeren. 'T' geeft aan dat u bezig bent met het toewijzen van een nummer aan een directkiestoets. Als u de directkiestoetsen van 21 tot 40 wilt gebruiken, drukt u op en houdt u de directkiestoets ongeveer 2 seconden ingedrukt.
2 Voer met de cijfertoetsen het nummer in dat u wilt opslaan, en druk op Enter. Als u een pauze wilt invoegen tussen cijfers, drukt u op Opn./Pauze. Op het display wordt een koppelteken weergegeven. Als u een fout maakt tijdens het invoeren van een nummer, drukt u op en voert u het juiste nummer in.
3 Als u een naam wilt toewijzen aan het nummer, voert u de gewenste naam in. Voor informatie over het invoeren van tekens verwijzen we naar pagina 1.29. Sla deze stap over als u geen naam wilt toewijzen.
4 Druk op Enter als de naam juist wordt weergegeven of als u geen naam wilt invoeren.
5 Als u nog een nummer wilt opslaan, drukt u op een directkiestoets en herhaalt u de stappen 2 tot en met 4. Of Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus. FAXEN 4.15
4
Een fax verzenden via een directkiesnummer 1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde onder in de automatische documentinvoer. Zie pagina 4.5 voor informatie over het plaatsen van een document.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht. Zie pagina 4.6. Zie pagina 4.3 als u de helderheid wilt wijzigen.
3 Druk op de directkiestoets waaronder u het gewenste faxnummer heeft opgeslagen. Het document wordt ingescand in het geheugen.
4 Vervolgens kiest het apparaat het faxnummer dat u heeft opgeslagen onder de betreffende directkiestoets en verzendt het de fax zodra het faxapparaat van de ontvanger antwoordt.
Snelkiesnummers U kunt tot 150 veelgebruikte nummers opslaan onder een snelkiesnummer van één, twee of drie cijfers (0-149).
Een snelkiesnummer opslaan 1 Druk op Telefoonlijst op het bedieningspaneel. 2 Druk op Telefoonlijst of op een van de bladertoetsen ( of ) tot op de onderste regel van het display 'Opsl.&Wijzigen' verschijnt. Druk op Enter.
3 Druk op Enter als op het display 'Verkort kiezen' verschijnt. Als u de directkiestoetsen van 21 tot 40 wilt gebruiken, drukt u op en houdt u de directkiestoets ongeveer 2 seconden ingedrukt. U wordt gevraagd om een snelkiesnummer in te voeren, waarbij het eerste beschikbare nummer wordt weergegeven.
4 Voer met de cijfertoetsen of de bladertoetsen (
of ) een snelkiesnummer tussen 0 en 149 in en druk op Enter.
Als al een nummer opgeslagen is onder het gekozen snelkiesnummer, verschijnt dit nummer op het display zodat u het kunt wijzigen. Als u opnieuw wilt beginnen met een ander snelkiesnummer, drukt u op Hoogste Niv.
4.16 FAXEN
5 Voer met de cijfertoetsen het nummer in dat u wilt opslaan, en druk op Enter. Als u een pauze wilt invoegen tussen cijfers, drukt u op Opn./Pauze. Op het display wordt een koppelteken weergegeven.
6 Als u een naam wilt toewijzen aan het nummer, voert u de gewenste naam in. Voor informatie over het invoeren van tekens verwijzen we naar pagina 1.29. Of Sla deze stap over als u geen naam wilt toewijzen.
7 Druk op Enter als de naam juist wordt weergegeven of als u geen naam wilt invoeren.
8 Als u nog een faxnummer wilt opslaan, herhaalt u de stappen 4 tot en met 7. Of Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de stand-bymodus.
Een fax verzenden via een snelkiesnummer 1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde onder in de automatische documentinvoer. Zie pagina 4.5 voor informatie over het plaatsen van een document.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht. Zie pagina 4.6. Zie pagina 4.3 als u de helderheid wilt wijzigen.
3 Voer het snelkiesnummer in. • Voor een snelkiesnummer van één cijfer houdt u de betreffende cijfertoets ingedrukt. • Voor een snelkiesnummer van twee cijfers drukt u de eerste cijfertoets kort in en houdt u de tweede cijfertoets ingedrukt. De overeenkomstige naam wordt kort weergegeven.
4 Het document wordt ingescand in het geheugen. Het faxnummer dat onder het gekozen snelkiesnummer is opgeslagen, wordt automatisch gekozen. Het document wordt verzonden zodra de fax aan de andere kant de oproep beantwoordt.
FAXEN 4.17
4
Groepsnummers Als u regelmatig hetzelfde document naar verschillende ontvangers faxt, kunt u deze faxnummers opslaan onder een groepsnummer. U kunt dit groepsnummer dan gebruiken om hetzelfde document te faxen naar alle nummers in de groep.
Een groepsnummer instellen 1 Druk op Telefoonlijst op het bedieningspaneel. 2 Druk op Telefoonlijst of op een van de bladertoetsen ( of ) tot op de onderste regel van het display 'Opsl.&Wijzigen' verschijnt. Druk op Enter.
3 Druk op
of tot op de onderste regel 'Aan groep verz' verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
4 Druk op Enter als op de onderste regel 'Nieuw' verschijnt. U wordt gevraagd om een groepsnummer in te voeren, waarbij het eerste beschikbare nummer wordt weergegeven.
5 Voer met de cijfertoetsen of de bladertoetsen (
of ) een groepsnummer tussen 0 en 149 in, en druk op Enter.
6 Druk op een directkiestoets Of voer een snelkiesnummer in dat u in de groep wilt opnemen, en druk vervolgens op Enter.
7 Als het nummer dat u wilt toevoegen aan de groep wordt bevestigd op het display, drukt u op Enter.
8 Herhaal stap 6 en 7 voor ieder direct- of snelkiesnummer dat u in de groep wilt opnemen.
9 Druk op Hoogste Niv. nadat u alle nummers heeft ingevoerd. U wordt gevraagd om een groepsid in te voeren.
10 Voer de naam in die u aan de groep wilt toewijzen.
4.18 FAXEN
Of Sla deze stap over als u geen naam wilt toewijzen.
11 Druk op Enter als de naam juist wordt weergegeven of als u geen naam wilt invoeren.
12 Als u een andere groep wilt toewijzen, drukt u op Enter en herhaalt u de bovenstaande stappen vanaf stap 5. Of Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de stand-by-modus. OPMERKING: U kunt een groepsnummer niet opnemen in een ander groepsnummer.
Groepsnummers bewerken U kunt een specifiek snelkiesnummer verwijderen uit een geselecteerde groep, of u kunt een nieuw nummer toevoegen aan de geselecteerde groep.
1 Druk op Telefoonlijst op het bedieningspaneel. 2 Druk op Telefoonlijst of op een van de bladertoetsen ( of ) tot op de onderste regel van het display 'Opsl.&Wijzigen' verschijnt. Druk op Enter.
3 Druk op
of tot op de onderste regel 'Aan groep verz' verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
4 Druk op
of tot op de onderste regel 'Bewerken' verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
5 Voer het groepsnummer in dat u wilt bewerken en druk op Enter.
6 Druk op een directkiestoets om een snelkiesnummer in te voeren dat u wilt toevoegen of verwijderen.
7 Als u het specifieke nummer invoert in de groep, verschijnt 'Wissen?' op het display.
FAXEN 4.19
4
Als u een nieuw nummer invoert, verschijnt 'Toevoegen?' op het display.
8 Druk op Enter om het nummer toe te voegen of te verwijderen.
9 Druk op Hoogste Niv. om de groepsnaam te wijzigen. 10 Voer een nieuwe groepsnaam in en druk op Enter. 11 Als u een andere groep wilt bewerken, drukt u op Enter en herhaalt u de bovenstaande stappen vanaf stap 5. Of Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
Een fax verzenden via een groepsnummer (verzending naar meerdere nummers) U kunt groepsnummers gebruiken voor het rondzenden van faxen of voor uitgestelde verzendingen. Volg de stappen voor de gewenste verzendmethode (Rondzenden: zie pagina 4.23; Uitgesteld verzenden: zie pagina 4.24; Prioritair verzenden: zie pagina 4.26; Polling: zie pagina 4.27). Als u wordt gevraagd om het faxnummer in te voeren: • Voor een groepsnummer van één cijfer houdt u de betreffende cijfertoets ingedrukt. • Voor een groepsnummer van twee cijfers drukt u de eerste cijfertoets kort in en houdt u de tweede cijfertoets ingedrukt. U kunt per verzending maar één groepsnummer gebruiken. Ga vervolgens door met de stappen om de verzending te voltooien. Het apparaat scant automatisch het document dat zich bevindt in de automatische documentinvoer, en kiest vervolgens elk van de nummers die zijn opgenomen in de groep.
4.20 FAXEN
Een nummer in het geheugen zoeken U kunt op twee manieren een nummer in het geheugen zoeken. U kunt van A tot Z door alle namen bladeren, of u kunt zoeken aan de hand van de eerste letter van de naam die aan het nummer is toegewezen.
Sequentieel zoeken in het geheugen 1 Druk op Telefoonlijst. 2 Druk op Enter als op het display 'Zoek&Kies' verschijnt. 3 Druk op
of om door het geheugen te bladeren tot de naam en het nummer dat u wilt kiezen worden weergegeven. U kunt in alfabetische volgorde van A tot Z of omgekeerd door het geheugen bladeren. Terwijl u door het geheugen bladert, ziet u dat elk nummer wordt voorafgegaan door een letter: 'T' staat voor een directkiesnummer, 'S' staat voor een snelkiesnummer en 'G' staat voor een groepsnummer. Zo weet u met welk type nummer u te maken heeft.
4 Als de gewenste naam en/of het gewenste nummer verschijnt, drukt u op Start of Enter om het nummer te kiezen.
Zoeken naar een bepaalde beginletter 1 Druk op Telefoonlijst. 2 Druk op Enter als op het display 'Zoek&Kies' verschijnt. 3 Druk op de toets met de gewenste beginletter. De eerste naam die begint met deze letter wordt weergegeven. Als u bijvoorbeeld de naam 'MOS' zoekt, drukt u op de toets 6 met het opschrift 'MNO'.
4 Druk op
of
om de volgende naam weer te geven.
5 Als de gewenste naam en/of het gewenste nummer verschijnt, drukt u op Start of Enter om het nummer te kiezen.
FAXEN 4.21
4
Een telefoonlijst afdrukken U kunt de instellingen voor automatisch kiezen controleren door een telefoonlijst af te drukken.
1 Druk op Telefoonlijst. 2 Druk op Telefoonlijst of op een van de bladertoetsen (
of
) tot op de onderste regel 'Afdruk' verschijnt, en druk vervolgens op Enter. Het apparaat drukt nu een lijst van al uw directkiesnummers, snelkiesnummers en groepsnummers af.
4.22 FAXEN
Geavanceerde faxfuncties Faxen rondzenden Met de toets Verzenden op het bedieningspaneel kunt u de functie Rondzenden gebruiken, waarmee u een document naar meerdere nummers kunt faxen. De documenten worden automatisch opgeslagen in het geheugen en verzonden. Na de verzending worden de documenten automatisch uit het geheugen verwijderd.
1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde onder in de automatische documentinvoer. Zie pagina 4.5 voor informatie over het plaatsen van een document.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht. Zie pagina 4.6. Zie pagina 4.3 als u de helderheid wilt wijzigen.
4
3 Druk op Verzenden op het bedieningspaneel. 4 Voer met de cijfertoetsen het gewenste faxnummer in. U kunt ook op een directkiestoets drukken of een snelkiesof groepsnummer gebruiken. Zie pagina 4.15 voor informatie over het opslaan van een nummer.
5 Druk op Enter om het nummer te bevestigen. U wordt gevraagd om het volgende faxnummer waarnaar u het document wilt verzenden in te voeren. OPMERKING: De vraag Nog een nummer verschijnt niet als u nummers heeft toegevoegd voor een andere rondzending of een uitgestelde fax. U moet wachten tot de taak voltooid is.
6 Als u nog een faxnummer wilt invoeren, drukt u op 1 om 'Ja' te selecteren, en herhaalt u stap 4 en 5. U kunt maximaal 10 nummers toevoegen. U kunt als tweede nummer geen groepsnummer gebruiken.
FAXEN 4.23
7 Als u klaar bent met het invoeren van faxnummers, drukt u op 2 om 'Nee' te selecteren wanneer de vraag Nog een nummer verschijnt. Het document wordt ingescand in het geheugen voordat het wordt verzonden. Op het display verschijnt de geheugencapaciteit en het aantal pagina’s dat is opgeslagen in het geheugen. Het apparaat verzendt het document naar de faxnummers in de volgorde waarin u ze heeft ingevoerd.
Een uitgestelde fax verzenden U kunt het apparaat zo instellen dat een fax op een later tijdstip - tijdens uw afwezigheid - wordt verzonden.
1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde onder in de automatische documentinvoer. Zie pagina 4.5 voor informatie over het plaatsen van een document.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht. Zie pagina 4.6. Zie pagina 4.3 als u de helderheid wilt wijzigen.
3 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'Faxfunctie' verschijnt. Het eerste menu-item 'Uitgest.' verschijnt op de onderste regel.
4 Druk op Enter. 5 Voer met de cijfertoetsen het gewenste faxnummer in. U kunt ook op een directkiestoets drukken of een snelkiesof groepsnummer gebruiken. Zie pagina 4.15 voor informatie over het opslaan van een nummer.
6 Druk op Enter om het nummer op het display te bevestigen. U wordt gevraagd om het volgende faxnummer waarnaar u het document wilt verzenden in te voeren. OPMERKING: De vraag Nog een nummer verschijnt niet als u nummers heeft toegevoegd voor een andere rondzending of een uitgestelde fax. U moet wachten tot de taak voltooid is.
4.24 FAXEN
7 Als u nog een faxnummer wilt invoeren, drukt u op 1 om 'Ja' te selecteren, en herhaalt u stap 4 en 5. U kunt maximaal 10 nummers toevoegen. U kunt als tweede nummer geen groepsnummer gebruiken.
8 Als u klaar bent met het invoeren van faxnummers, drukt u op 2 om 'Nee' te selecteren wanneer de vraag Nog een nummer verschijnt. U wordt gevraagd om een naam in te voeren.
9 Als u een naam wilt toewijzen aan de verzending, voert u de naam in. Anders slaat u deze stap over. Zie pagina 1.29 voor informatie over het invoeren van een naam met de cijfertoetsen.
10 Druk op Enter. Het display geeft de huidige tijd weer en vraagt u om het tijdstip in te voeren waarop de fax moet worden verzonden.
11 Voer de tijd in met de cijfertoetsen. Om 'VM' of 'NM' te selecteren voor de 12-uursnotatie, drukt u op of of een cijfertoets. Als u een tijdstip instelt dat reeds verstreken is, wordt de fax de volgende dag op de ingestelde tijd verzonden.
12 Druk op Enter als de starttijd juist wordt weergegeven. Het document wordt ingescand in het geheugen voordat het wordt verzonden. Op het display verschijnt de geheugencapaciteit en het aantal pagina’s dat is opgeslagen in het geheugen. Het apparaat keert terug naar de stand-by-modus. Het display geeft aan dat het apparaat in de stand-by-modus staat en dat een uitgestelde fax is ingesteld. OPMERKING: Als u de uitgestelde verzending wilt annuleren, zie “Een uitgestelde fax annuleren” op pagina 4.29.
FAXEN 4.25
4
Een prioritaire fax verzenden Met de functie Prioritaire fax kunt u een document met hoge prioriteit verzenden voordat andere ingestelde bewerkingen worden uitgevoerd. Het document wordt ingescand in het geheugen en verzonden zodra de huidige bewerking is afgelopen. Een prioritaire verzending onderbreekt een rondzending (de prioritaire fax wordt dan verzonden na de verzending naar ontvanger A en voor de verzending naar ontvanger B). Een prioritaire verzending komt ook tussen twee kiespogingen.
1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde onder in de automatische documentinvoer. Zie pagina 4.5 voor informatie over het plaatsen van een document.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht. Zie pagina 4.6. Zie pagina 4.3 als u de helderheid wilt wijzigen.
3 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'Faxfunctie' verschijnt.
4 Druk op
of tot op de onderste regel 'Fax/voorrang' verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
5 Voer met de cijfertoetsen het gewenste faxnummer in. U kunt ook op een directkiestoets drukken of een snelkiesof groepsnummer gebruiken. Meer informatie vindt u op pagina 4.15.
6 Druk op Enter om het nummer te bevestigen. Het display vraagt u om een naam in te voeren.
7 Als u een naam wilt toewijzen aan de verzending, voert u de naam in. Anders slaat u deze stap over. Zie pagina 1.29 voor informatie over het invoeren van een naam met de cijfertoetsen.
8 Druk op Enter. Het document wordt ingescand in het geheugen voordat het wordt verzonden. Op het display verschijnt de geheugencapaciteit en het aantal pagina’s dat is opgeslagen in het geheugen. Het apparaat geeft het nummer weer dat wordt gekozen en begint het document te verzenden.
4.26 FAXEN
Een fax opvragen (polling) van een ander faxapparaat Polling (opvragen) wordt gebruikt als een faxapparaat een document opvraagt bij een ander faxapparaat. Dit is handig wanneer de persoon met het te verzenden document niet op kantoor is. De persoon die het document wil ontvangen belt naar het faxapparaat dat het document bevat en vraagt om het document te verzenden. Dit noemen we 'polling'. U kunt het apparaat zo instellen dat het automatisch en op elk moment documenten ontvangt van een ander faxapparaat. Dankzij deze functie kunnen documenten worden opgevraagd tijdens de daluren wanneer de telefoontarieven lager zijn. OPMERKING: Het apparaat moet klaar zijn voor 'polling'.
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'Faxfunctie' verschijnt.
2 Druk op
of tot op de onderste regel 'Opvr. uitgest.' verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
3 Voer met de cijfertoetsen het gewenste faxnummer in. U kunt ook op een directkiestoets drukken of een snelkiesnummer gebruiken. Meer informatie vindt u op pagina 4.15.
4 Druk op Enter om het nummer op het display te bevestigen. U wordt gevraagd om nog een faxnummer in te voeren. OPMERKING: De vraag Nog een nummer verschijnt niet als u nummers heeft toegevoegd voor een andere rondzending of een uitgestelde fax. U moet wachten tot de taak voltooid is.
5 Als u nog een faxnummer wilt invoeren, drukt u op 1 om 'Ja' te selecteren, en herhaalt u stap 4 en 5. U kunt maximaal 10 nummers toevoegen. U kunt als tweede nummer geen groepsnummer gebruiken.
FAXEN 4.27
4
6 Als u klaar bent met het invoeren van faxnummers, drukt u op 2 om 'Nee' te selecteren wanneer de vraag Nog een nummer verschijnt.
7 Voer de tijd in met de cijfertoetsen. Om 'VM' of 'NM' te selecteren voor de 12-uursnotatie, drukt u op of of op een cijfertoets. Als u een tijdstip instelt dat reeds verstreken is, zal het apparaat de fax de volgende dag op het ingestelde tijdstip opvragen.
8 Als het externe apparaat beveiligd is met een 'polling'-code van 4 cijfers, voert u de juiste code in en drukt u op Enter. In het andere geval drukt u op Enter om '0000' te accepteren (betekent dat er geen code is) of voert u 0000 in.
9 Druk op Enter als de starttijd juist wordt weergegeven. Het apparaat zal op het opgegeven tijdstip de nummers kiezen in de volgorde waarin u ze heeft ingevoerd en documenten ontvangen van de externe apparaten.
Documenten toevoegen aan een uitgestelde fax U kunt documenten toevoegen aan een uitgestelde fax die al is opgeslagen in het geheugen van het apparaat.
1 Plaats het (de) document(en) met de bedrukte zijde onder in de automatische documentinvoer. Zie pagina 4.5 voor informatie over het plaatsen van een document.
2 Stel een resolutie in die geschikt is voor uw faxbericht. Zie pagina 4.6. Zie pagina 4.3 als u de helderheid wilt wijzigen.
4.28 FAXEN
3 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'Faxfunctie' verschijnt.
4 Druk op
of tot op de onderste regel 'Pag. toevoegen' verschijnt, en druk vervolgens op Enter. Op het display verschijnt de laatste taak die in het geheugen is opgeslagen.
5 Druk op
of tot de faxtaak verschijnt waaraan u documenten wilt toevoegen, en druk vervolgens op Enter.
Het apparaat slaat de documenten automatisch op in het geheugen en op het display verschijnen de geheugencapaciteit en het aantal pagina’s. Nadat de documenten zijn opgeslagen in het geheugen, geeft het apparaat het totale aantal pagina’s en toegevoegde pagina’s weer en keert het terug naar de stand-by-modus.
Een uitgestelde fax annuleren 1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'Faxfunctie' verschijnt.
2 Druk op
of om 'Taak annuleren' te selecteren, en druk vervolgens op Enter. Op het display verschijnt de laatste taak die in het geheugen is opgeslagen.
3 Druk op
of tot de faxtaak verschijnt die u wilt annuleren, en druk vervolgens op Enter.
4 Als uw keuze wordt bevestigd op het display, drukt u op 1 om 'Ja' te selecteren. De geselecteerde taak wordt geannuleerd en het apparaat keert terug naar de stand-bymodus. Om uw keuze te annuleren, drukt u op 2 om 'Nee' te selecteren.
FAXEN 4.29
4
Overige functies De veilige-ontvangstmodus gebruiken Stel dat u niet wilt dat faxberichten die tijdens uw afwezigheid binnenkomen worden bekeken door anderen. U kunt de veiligeontvangstmodus inschakelen om te vermijden dat ontvangen faxberichten worden afgedrukt tijdens uw afwezigheid. In deze modus worden alle inkomende faxberichten opgeslagen in het geheugen. Zodra u deze modus uitschakelt, worden de opgeslagen faxberichten afgedrukt. Om de veilige-ontvangstmodus in te schakelen:
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'Geavanceerd' verschijnt.
2 Druk op
of tot op de onderste regel 'Veilig ontvangen' verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
3 Druk op
of tot op de onderste regel 'Aan' verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
4 Voer een wachtwoord van vier cijfers in en druk op Enter. OPMERKING: U kunt de veilige-ontvangstmodus activeren zonder een wachtwoord in te stellen, maar dan worden uw faxberichten niet beschermd.
5 Voer het wachtwoord nogmaals in om het te bevestigen, en druk op Enter.
6 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus. Als het apparaat een fax ontvangt terwijl de veiligeontvangstmodus ingeschakeld is, wordt de fax opgeslagen in het geheugen. Op het display verschijnt 'Veilig ontvangen' om aan te geven dat een faxbericht is opgeslagen.
4.30 FAXEN
Om ontvangen faxen af te drukken:
1 Open het menu Veilig ontvangen door stap 1 en 2 op pagina 4.30 te volgen.
2 Druk op
of tot op de onderste regel 'Afdruk' verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
3 Voer het wachtwoord van vier cijfers in en druk op Enter. Alle in het geheugen opgeslagen faxen worden afgedrukt. Om de veilige-ontvangstmodus uit te schakelen:
1 Open het menu Veilig ontvangen door stap 1 en 2 op pagina 4.30 te volgen.
2 Druk op
of tot op de onderste regel 'Uit' verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
3 Voer het wachtwoord van vier cijfers in en druk op Enter. De veilige-ontvangstmodus wordt uitgeschakeld en alle in het geheugen opgeslagen faxen worden afgedrukt.
4 Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de standby-modus.
FAXEN 4.31
4
Rapporten afdrukken Het apparaat kan een aantal rapporten met nuttig informatie afdrukken. De volgende rapporten zijn beschikbaar:
Telefoonlijst Deze lijst bevat alle nummers die als snelkiesnummer of groepsnummer zijn opgeslagen in het geheugen van het apparaat. U kunt deze lijst afdrukken met de toets Telefoonlijst. Zie pagina 4.22.
Rapport van verzonden faxen Dit rapport bevat informatie over de faxen die u recent heeft verzonden.
Rapport van ontvangen faxen Dit rapport bevat informatie over de faxen die u recent heeft ontvangen.
Lijst van instellingen Deze lijst toont de status van de opties die door de gebruiker kunnen worden ingesteld. U kunt deze lijst bijvoorbeeld afdrukken om wijzigingen te controleren nadat u bepaalde instellingen heeft gewijzigd.
Informatie over uitgestelde taken Deze lijst geeft het document weer dat momenteel is opgeslagen voor uitgestelde verzending. Deze lijst geeft ook de starttijd en het type bewerking weer.
Verzendrapport In dit rapport vindt u het faxnummer, het aantal pagina’s, de verzendtijd, de communicatiemethode en het resultaat van de verzending. U kunt het apparaat zo instellen dat automatisch een verzendrapport wordt afgedrukt na elke faxtaak. Zie pagina 4.3.
4.32 FAXEN
Lijst van ongewenste faxnummers Deze lijst geeft maximaal 10 faxnummers weer die via het menu Ongewenste faxnummers zijn opgegeven als ongewenste faxnummers. Zie pagina 4.35. Als de functie Ongewenste faxnummers blokkeren ingeschakeld is, worden inkomende faxberichten van deze nummers geblokkeerd. Deze functie herkent de laatste 6 cijfers van het faxnummer dat is ingesteld als id van een extern faxapparaat.
Rapport meervoudige verzending Dit rapport wordt automatisch afgedrukt nadat u documenten heeft verzonden naar meerdere ontvangers.
Rapport stroomonderbreking Dit rapport wordt automatisch afgedrukt wanneer de stroom na een stroomonderbreking wordt hersteld en er door de stroomonderbreking gegevens verloren zijn gegaan. OPMERKING: De lijsten die u heeft ingesteld om automatisch te worden afgedrukt worden niet afgedrukt als er geen papier is geplaatst of als het papier is vastgelopen.
4
Een rapport afdrukken
1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'Overzichten' verschijnt. Het eerste menu-item 'Telefoonlijst' verschijnt op de onderste regel.
2 Druk op
of tot het rapport dat of de lijst die u wilt afdrukken op de onderste regel verschijnt.
• Telefoonlijst: Telefoonlijst • Zendjournaal: Rapport verzonden faxen • Ontv.journaal: Rapport ontvangen faxen • Syst. gegevens: Lijst van instellingen • Uitgest. faxen: Informatie over uitgestelde taken • Ontvangstbev.: Verzendrapport • Junkfaxlijst: Lijst van ongewenste faxnummers
3 Druk op Enter. De geselecteerde informatie wordt afgedrukt.
FAXEN 4.33
Geavanceerde faxinstellingen gebruiken Het apparaat heeft diverse gebruikersinstellingen voor het verzenden en ontvangen van faxen. Dit zijn standaardinstellingen die u desgewenst zelf kunt wijzigen. Druk de lijst van instellingen af om te controleren hoe de opties momenteel zijn ingesteld. Informatie over het afdrukken van de lijst vindt u op pagina 4.32
Instellingen wijzigen 1 Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display 'Geavanceerd' verschijnt. Het eerste menu-item 'Verz./ Doorst.' verschijnt op de onderste regel.
2 Druk op
of tot op de onderste regel het gewenste menu-item verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
3 Als de gewenste optie op het display verschijnt, kiest u de gewenste status met de bladertoetsen ( of de gewenste waarde in met de cijfertoetsen.
) of voert u
4 Druk op Enter om uw keuze op te slaan. 5 U kunt de instellingenmodus op elk moment verlaten door op Wissen/Stop te drukken.
4.34 FAXEN
Geavanceerde faxinstellingen Optie Verz./Doorst.
Beschrijving U kunt het apparaat zo instellen dat alle uitgaande faxen niet alleen naar de ingevoerde faxnummers maar ook naar een opgegeven locatie worden verzonden. Selecteer Uit om deze functie uit te schakelen. Selecteer Aan om deze functie in te schakelen. U kunt het nummer van het externe faxapparaat instellen waarnaar faxen worden doorgestuurd.
Ontv./Doorst.
U kunt het apparaat zo instellen dat inkomende faxen tijdens een bepaalde periode worden doorgestuurd naar een ander faxnummer. Als het apparaat een fax ontvangt, wordt deze opgeslagen in het geheugen. Vervolgens kiest het apparaat het faxnummer dat u heeft opgegeven en verzendt het de fax. Selecteer Uit om deze functie uit te schakelen. Selecteer Aan om deze functie in te schakelen. U kunt het faxnummer instellen waarnaar faxen worden doorgestuurd. Vervolgens kunt u de starttijd en/of eindtijd van de periode invoeren. Met de optie Kopie maken kunt u het apparaat zo instellen dat de fax wordt afgedrukt als deze zonder problemen werd doorgestuurd.
Junkfax inst.
Dankzij de functie Ongewenste faxnummers blokkeren ontvangt het systeem geen faxen die zijn verzonden door faxapparaten waarvan de nummers in het geheugen zijn opgeslagen als ongewenste faxnummers. Deze functie is handig om ongewenste faxen te blokkeren.
Selecteer Uit om deze functie uit te schakelen. Iedereen kan u een fax sturen. Selecteer Aan om deze functie in te schakelen. Via de optie Inst. kunt u maximaal 10 faxnummers instellen als ongewenste faxnummers. Deze functie herkent de laatste 6 cijfers van het faxnummer dat is ingesteld als id van een extern faxapparaat. Nadat u de nummers heeft opgeslagen, kunt u geen faxen meer ontvangen van de betreffende faxnummers. Als u alle ongewenste faxnummers wilt verwijderen, gebruikt u de optie Alles wissen.
FAXEN 4.35
4
Optie Veilig ontvangen
Beschrijving U kunt voorkomen dat onbevoegde personen uw inkomende faxen kunnen bekijken. Zie pagina 4.30 voor meer informatie over het instellen van deze modus.
Netnummer
U kunt een nummer van maximaal vijf cijfers instellen dat automatisch wordt gekozen voordat een faxnummer wordt gekozen. Dit nummer wordt gekozen voordat een automatisch gekozen nummer wordt gekozen. Dit is nuttig om toegang te krijgen tot een PABX-centrale.
Naam ontv afdr
Met deze functie kan het apparaat automatisch het paginanummer en de datum en tijd van ontvangst afdrukken onderaan op elke pagina van een ontvangen document. Selecteer Uit om deze functie uit te schakelen. Selecteer Aan om deze functie in te schakelen.
Foutcorrectie
U kunt de foutcorrectiemodus inschakelen om problemen met een slechte lijn op te vangen en faxberichten probleemloos te verzenden naar andere faxapparaten die de foutcorrectiemodus ondersteunen. Als de lijn slecht is, duurt het verzenden van een fax in de foutcorrectiemodus langer. Selecteer Uit om deze functie uit te schakelen. Selecteer Aan om deze functie in te schakelen.
4.36 FAXEN
Gebruik van het Extern bedieningspaneel Via het Extern bedieningspaneel kunt u nummers in de telefoonlijst opnemen of wijzigen en de firmware van het apparaat updaten op het bureaublad van uw computer. Wanneer u de software installeert, wordt ook het programma Extern bedieningspaneel automatisch geïnstalleerd. Zie pagina 1.19 voor informatie over het installeren van de software. Om het Extern bedieningspaneel te openen:
1 Zet uw computer aan en wacht tot Windows is opgestart. 2 Kies Programma's in het menu Start van Windows. 3 Selecteer Type 2200 en vervolgens Remote Control Panel. Het programma Extern bedieningspaneel wordt gestart.
4 Het venster Extern bedieningspaneel bevat twee tabbladen: Telefoonlijst en Firmware bijwerken. Om het programma af te sluiten, klikt u op de knop Afsluiten onderaan op elk tabblad. Klik voor meer informatie op de knop Help onderaan op elk tabblad.
FAXEN 4.37
4
Het tabblad Telefoonlijst Klik op het tabblad Telefoonlijst als u faxnummers in de telefoonlijst wilt opnemen of bewerken. Stuurt de nummers in de telefoonlijst van het apparaat door naar het Extern bedieningspaneel. Downloadt de nummers in de telefoonlijst van het Extern bedieningspaneel naar het apparaat. Biedt u de mogelijkheid om het geselecteerde nummer in de telefoonlijst te bewerken in een afzonderlijk bewerkingsvenster.
Geeft nummers in de telefoonlijst weer. Biedt u de mogelijkheid om groepsnummers in te stellen. Zie onder. Verwijdert het geselecteerde nummer in de telefoonlijst.
Verwijdert alle nummers in de telefoonlijst.
Wanneer u op Groep kiezen klikt, verschijnt het volgende venster.
Geef een naam op voor de groep.
Geeft de telefoonlijstnummers weer die u kunt opnemen in de groep. Nadat u een nummer heeft geselecteerd, klikt u op Toevoegen om het te verplaatsen naar het vak Opgenomen nummers.
Geeft de nummers weer die zijn opgenomen in de groep. Als u een nummer wilt verwijderen, selecteert u het en klikt u op Verwijderen.
Klik om het groepsnummer op te slaan nadat u nummers heeft toegevoegd aan of verwijderd uit de groep.
4.38 FAXEN
Het tabblad Firmware bijwerken Klik op het tabblad Firmware bijwerken om de firmware van het apparaat te updaten. Deze functie mag alleen worden gebruikt door een bevoegde technicus. Raadpleeg hiervoor de verkoper van het apparaat.
4
FAXEN 4.39
MEMO
4.40 FAXEN
5
AFDRUKKEN
In dit hoofdstuk leest u hoe u uw documenten kunt afdrukken in Windows en hoe u de afdrukinstellingen gebruikt. In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Een document afdrukken in Windows • Papiereigenschappen instellen • Grafische eigenschappen instellen • Meerdere pagina's afdrukken op één vel papier • Een document verkleind of vergroot afdrukken • Uw document aanpassen aan een geselecteerd papierformaat • Posters afdrukken • Gebruik van watermerken • Overlays gebruiken • Een lokaal gedeelde printer instellen
Een document afdrukken in Windows Hieronder beschrijven we de algemene stappen die vereist zijn om af te drukken vanuit verschillende Windows-toepassingen. De precieze stappen voor het afdrukken van een document kunnen verschillen afhankelijk van de toepassing die u gebruikt. Raadpleeg de handleiding van uw softwaretoepassing voor de juiste afdrukprocedure.
1 Open het document dat u wilt afdrukken. 2 Kies Afdrukken in het menu Bestand. Het venster Afdrukken wordt geopend. Afhankelijk van uw toepassing kan dit venster er iets anders uitzien. U kunt de basisafdrukinstellingen selecteren in het venster Afdrukken. Deze instellingen omvatten het aantal exemplaren en het afdrukbereik.
Zorg ervoor dat het apparaat geselecteerd is.
Windows 98
3 Om de printerfuncties van uw apparaat in te stellen, klikt u op Eigenschappen of Voorkeuren in het venster Afdrukken van de toepassing, en gaat u door naar stap 4. Als u een knop Instelling, Printer of Opties ziet, klikt u op de betreffende knop. Klik in het volgende venster op Eigenschappen.
4 Het venster Printer Driver Type 2200 Eigenschappen biedt u toegang tot alle informatie die u nodig heeft als u uw apparaat gebruikt.
5.2
AFDRUKKEN
Eerst verschijnt het tabblad Layout.
Het afdrukvoorbeeld geeft de voorbeeldpagina weer met de door u opgegeven instellingen.
5
Selecteer indien nodig de optie Afdrukstand. Via de optie Afdrukstand kunt u aangeven in welke richting de informatie op de pagina moet worden afgedrukt. • Staand drukt af over de breedte van de pagina (zoals een brief). • Liggend drukt af over de lengte van de pagina (zoals een spreadsheet). • Als u de pagina ondersteboven wilt afdrukken, selecteert u 180 in de vervolgkeuzelijst Draaien.
Liggend
Staand
5 Selecteer op het tabblad Papier de papierbron, het formaat en het type papier. Voor meer informatie verwijzen we naar pagina 5.7.
6 Indien nodig kunt u op het tabblad Extra de volgorde instellen waarin de pagina's moeten worden afgedrukt. Selecteer de gewenste afdrukvolgorde in de vervolgkeuzelijst Afdrukvolgorde.
AFDRUKKEN
5.3
• Normaal: Uw apparaat drukt af van de eerste pagina tot de laatste pagina. • Beginnen met laatste pagina: Uw apparaat drukt af van de laatste pagina tot de eerste pagina. • Oneven pagina's afdrukken: Het apparaat drukt alleen de oneven pagina's van het document af. • Even pagina's afdrukken: Het apparaat drukt alleen de even pagina's van het document af.
7 Klik indien nodig op andere tabbladen bovenaan in het venster Printer Driver Type 2200 Eigenschappen om toegang te krijgen tot andere functies.
8 Als u klaar bent met de instellingen, klikt u op OK tot het venster Afdrukken verschijnt.
9 Klik op OK om het afdrukken te starten. Het eigenschappenvenster van de printer kan verschillen afhankelijk van uw besturingssysteem. In deze bedieningsaanwijzingen wordt het eigenschappenvenster van Windows 98 weergegeven. Opmerkingen: • De meeste Windows-toepassingen heffen de instellingen op die u heeft opgegeven in het printerstuurprogramma. Wijzig eerst alle afdrukinstellingen die beschikbaar zijn in de softwaretoepassing, en wijzig vervolgens de resterende instellingen met behulp van het printerstuurprogramma. • De instellingen die u wijzigt blijven alleen van kracht terwijl u het huidige programma gebruikt. Als u wilt dat uw wijzigingen permanent behouden blijven, brengt u ze aan in de map Printers. Dit doet u als volgt: 1. Klik op de knop Start van Windows. 2. In Windows 95/98/Me/NT 4.0/2000: Klik achtereenvolgens op Instellingen en Printers. In Windows XP: Klik op Printers en faxapparaten. 3. Selecteer de printer Printer Driver Type 2200. 4. Klik met de rechtermuisknop op het printerpictogram en: • In Windows 95/98/Me: Kies Eigenschappen. • In Windows 2000/XP: Kies Voorkeursinstellingen voor afdrukken. • In Windows NT 4.0: Kies Standaardwaarden document. 5. Wijzig de gewenste instellingen op de diverse tabbladen, en klik vervolgens op OK.
5.4
AFDRUKKEN
Een afdruktaak annuleren U kunt een afdruktaak op twee manieren annuleren: Om een afdruktaak te stoppen vanaf het bedieningspaneel: Druk op de toets Wissen/Stop. Het apparaat zal de pagina die op dat moment wordt afgedrukt nog voltooien en de rest van de afdruktaak verwijderen. Als u op deze toets drukt, wordt alleen de huidige taak verwijderd. Als het geheugen van het apparaat meerdere afdruktaken bevat en u deze ook wilt verwijderen, moet u voor iedere taak op de toets drukken.
5
Om een afdruktaak te stoppen vanuit de map Printers: Als de afdruktaak in een afdrukwachtrij of afdrukspooler staat, zoals de groep Printer in Windows, verwijdert u de taak als volgt:
1 Klik op de knop Start van Windows. 2 In Windows 9x/NT4.0/2000/Me: Selecteer Instellingen en vervolgens Printers.
In Windows XP: Klik op Printers en faxapparaten.
3 Dubbelklik op het pictogram Printer Driver Type 2200 . 4 In het menu Document: In Windows 9x/Me: Selecteer Afdrukken annuleren. In Windows NT4.0/2000/XP: Selecteer Annuleren.
Windows 98
OPMERKING: U kunt dit venster openen door rechtsonder op de taakbalk van Windows te dubbelklikken op het printerpictogram.
AFDRUKKEN
5.5
Een favoriete instelling gebruiken Met de optie Favorieten, die op elk tabblad wordt weergegeven, kunt u de huidige instellingen voor eigenschappen opslaan voor later gebruik. Om een favoriet op te slaan:
1 Geef op elk tabblad de gewenste instellingen op. 2 Typ een naam voor de favoriet in de vervolgkeuzelijst Favorieten.
3 Klik op Opslaan. Als u een opgeslagen instelling wilt gebruiken, selecteert u deze in de vervolgkeuzelijst Favorieten. Om een favoriet te verwijderen, selecteert u deze in de lijst en klikt u op Verwijderen. Als u wilt terugkeren naar de standaardinstellingen van het printerstuurprogramma, kiest u
in de lijst.
De Help-functie Uw apparaat heeft een Help-functie die u kunt openen met de knop Help in het eigenschappenvenster van de printer. Het Help-venster bevat gedetailleerde informatie over de printerfuncties die door het printerstuurprogramma worden verschaft. U kunt ook klikken op in de rechterbovenhoek en vervolgens op een instelling klikken.
5.6
AFDRUKKEN
Papiereigenschappen instellen Gebruik de volgende opties voor papierinstellingen. Zie pagina 5.2 voor meer informatie over de toegang tot de printereigenschappen. Klik op het tabblad Papier om toegang te krijgen tot diverse papiereigenschappen.
5
1 2
3 4
5
Eigenschap 1 Aantal
exemplaren 2 Formaat
Beschrijving Via Aantal exemplaren kunt u het aantal af te drukken exemplaren opgeven. U kunt maximaal 999 exemplaren opgeven. Via Formaat kunt u het formaat van het papier in de lade selecteren. Als het formaat niet in de vervolgkeuzelijst Formaat staat, klikt u op de knop Aangepast formaat. Als het venster Aangepast papierformaat verschijnt, stelt u het formaat in en klikt u op OK. De instelling verschijnt in de lijst zodat u deze kunt selecteren.
Voer de naam in die u wilt gebruiken. Voer het papierformaat in.
AFDRUKKEN
5.7
Eigenschap 3 Invoer
Beschrijving Selecteer de gewenste papierlade in de vervolgkeuzelijst Invoer. Selecteer Handm. invoer als u afdrukt op speciale afdrukmateriaal. U dient één vel tegelijk in de handmatige invoer te plaatsen. Zie pagina 2.8. Als u de optioneel magazijn
2 heeft geïnstalleerd en deze heeft ingesteld in de eigenschappen van de printer, kunt u Magazijn 2 selecteren. Als Automatisch is ingesteld, neemt de printer het papier automatisch op in de volgende volgorde: de handmatige invoer en de papierlade. 4 Type
5 Eerste
pagina
5.8
AFDRUKKEN
Zorg ervoor dat in de vervolgkeuzelijst Type de optie Automatisch is geselecteerd. Als u een ander type afdrukmateriaal plaatst, dient u het desbetreffende papiertype te selecteren. Zie Hoofdstuk 2, Papier voor meer informatie over afdrukmaterialen. Als u katoenpapier gebruikt, stelt u het papiertype in op Dik voor een optimaal resultaat. Als u gerecycled papier met een gewicht tussen 75 g/m2 en 90 g/m2, of als u gekleurd papier wilt gebruiken, selecteert u Gekleurd. Hiermee kunt u de eerste pagina afdrukken op een ander type papier dan de rest van het document. U kunt de lade voor de eerste pagina selecteren. Plaats bijvoorbeeld dik papier voor de eerste pagina in de handmatige invoer en normaal papier in magazijn 1. Selecteer vervolgens 1 voor de optie Invoer en Handinvoer voor de optie Eerste pagina.
Grafische eigenschappen instellen Gebruik de volgende grafische opties om de afdrukkwaliteit aan te passen aan uw specifieke afdrukbehoeften. Zie pagina 5.2 voor meer informatie over de toegang tot de printereigenschappen. Klik op het tabblad Grafisch om het onderstaande venster te openen.
5 1
2
3
Eigenschap
Beschrijving
1 Resolutie
U kunt een afdrukresolutie van 600 dpi (normaal) of 300 dpi (concept) kiezen. Hoe hoger de instelling, hoe scherper de tekens en afbeeldingen worden afgedrukt. Als u een hogere instelling selecteert, kan de afdruk van het document iets langer duren.
2 Tonerspaar
Als u het keuzerondje Aan selecteert, gaat de tonercassette langer mee en dalen de afdrukkosten per pagina zonder dat de kwaliteit overdreven afneemt.
stand
• Aan: Selecteer dit keuzerondje als u wilt dat de printer op elke pagina minder toner gebruikt. • Uit: Selecteer dit keuzerondje als u geen toner wilt besparen om een document af te drukken.
AFDRUKKEN
5.9
Eigenschap
Beschrijving
3 Geavanceer
U kunt geavanceerde opties instellen door te klikken op de knop Geavanceerde keuzes.
de keuzes
Tonersterkte Gebruik deze optie om de afdruk donkerder of lichter te maken. • Normaal: Dit is de instelling voor normale documenten. • Lichter: Deze instelling is voor dikke lijnen en donkere afbeeldingen met grijstinten. • Donkerder: Deze instelling is voor dunne lijnen, scherpe afbeeldingen en lichte afbeeldingen met grijstinten. Als het selectievakje Tekst donkerder maken is ingeschakeld, wordt alle tekst in uw document donkerder afgedrukt dan normaal (alleen van toepassing op DBCS* Windows, zoals Chinees, Japans en Koreaans).
* DBCS is de afkorting van Double Byte Character Set (dubbele-bytetekenset).
5.10 AFDRUKKEN
Eigenschap 3 Geavanceer
de keuzes (vervolg)
Beschrijving
True Type-opties (alleen voor Win9x/Me)
Deze optie bepaalt wat het stuurprogramma het apparaat vertelt over de voorstelling van de tekst in uw document. Selecteer de desbetreffende instelling volgens de status van uw document. • Als bitmap in printer laden: Als dit keuzerondje geselecteerd is, downloadt het stuurprogramma de lettertypegegevens als bitmapafbeeldingen. Documenten met complexe lettertypen (bijv. Koreaanse of Chinese letterypen) of verschillende soorten lettertypen worden met deze instelling sneller afgedrukt. • Als grafische informatie afdrukken: Als dit keuzerondje geselecteerd is, downloadt het stuurprogramma alle lettertypen als afbeeldingen. Als u documenten met veel afbeeldingen en relatief weinig TrueType-lettertypen afdrukt, kunt u dit keuzerondje selecteren om de afdruk te versnellen. Alle tekst zwart afdrukken Als het selectievakje Alle tekst zwart afdrukken ingeschakeld is, wordt alle tekst in uw document zwart afgedrukt, ongeacht de kleur die op het scherm wordt weergegeven. Als dit selectievakje niet ingeschakeld is, wordt gekleurde tekst afgedrukt in grijstinten.
Meerdere pagina's afdrukken op één vel papier 1
2
3
4
U kunt selecteren hoeveel pagina's u wilt afdrukken op één vel papier. Als u meer dan één pagina per vel wilt afdrukken, zijn de pagina's kleiner en worden ze op het vel gerangschikt in de door u opgegeven volgorde. U kunt tot 16 pagina's afdrukken op één vel.
1 Als u de afdrukinstellingen van uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u de eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
AFDRUKKEN 5.11
5
2 Op het tabblad Layout selecteert u Meer pagina's per vel in de vervolgkeuzelijst Type.
3 Selecteer in de vervolgkeuzelijst Pagina's per vel het aantal pagina’s dat u wilt afdrukken per vel (1, 2, 4, 9 of 16).
4 Selecteer indien nodig de paginavolgorde in de vervolgkeuzelijst Paginavolgorde.
Rechts, daarna omlaag
Omlaag, daarna rechts
Links, daarna omlaag
Omlaag, daarna links
Schakel het selectievakje Paginakaders afdrukken in als u rond elke pagina op het vel een kader wilt afdrukken. OPMERKING: Afdrukvolgorde en Paginakaders afdrukken zijn alleen actief als het aantal pagina's per vel 2, 4, 9 of 16 is.
5 Klik op het tabblad Papier en selecteer de papierlade, het papierformaat en het papiertype.
6 Klik op OK en druk het document af.
5.12 AFDRUKKEN
Een document verkleind of vergroot afdrukken U kunt de schaal van een afdruktaak op een pagina wijzigen.
1 Als u de afdrukinstellingen van uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u de eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
2 Open het tabblad Layout en selecteer Verkleinen/ vergroten in de vervolgkeuzelijst Type.
3 Geef de schaalfactor op in het invoervak Percentage. U kunt ook op de knop of ❷ klikken.
4 Klik op het tabblad Papier en selecteer de papierlade, het papierformaat en het papiertype.
5 Klik op OK en druk het document af.
AFDRUKKEN 5.13
5
Uw document aanpassen aan een geselecteerd papierformaat
A
U kunt het formaat van uw afdruktaak aanpassen aan elk geselecteerd papierformaat, ongeacht de grootte van het digitale document. Dit kan nuttig zijn als u de fijne details in een klein document wilt controleren.
1 Als u de afdrukinstellingen van uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u de eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
2 Klik op het tabblad Layout en selecteer Aanpassen aan papierformaat in de vervolgkeuzelijst Type.
3 Selecteer het juiste formaat in de vervolgkeuzelijst Afdrukpapier.
4 Klik op het tabblad Papier en selecteer de papierlade en het papiertype.
5 Klik op OK en druk het document af.
5.14 AFDRUKKEN
Posters afdrukken U kunt een document van één pagina afdrukken over 4, 9 of 16 vellen, waarna u deze vellen aan elkaar kunt plakken om er een poster van te maken.
1 Als u de afdrukinstellingen van uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u de eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
2 Open het tabblad Layout en selecteer Poster afdrukken in de vervolgkeuzelijst Type.
3 Configureer de posteroptie: U kunt voor de pagina-layout kiezen uit 2x2, 3x3 of 4x4. Als u 2x2 selecteert, wordt de afbeelding automatisch gespreid over vier fysieke pagina's.
2 x 2
3 x 3
Geef een overlapping op in millimeters zodat de vellen gemakkelijker aan elkaar kunnen worden geplakt. 2.54 mm
2.54 mm
AFDRUKKEN 5.15
5
4 Klik op het tabblad Papier en selecteer de papierlade, het papierformaat en het papiertype.
5 Klik op OK en druk het document af. U kunt nu de poster maken door de vellen aan elkaar te plakken.
Gebruik van watermerken Met de optie Watermerk kunt u tekst afdrukken over een bestaand document. U zou bijvoorbeeld de tekst 'CONCEPT' of 'VERTROUWELIJK' in grote grijze letters diagonaal kunnen afdrukken over de eerste pagina of over alle pagina's van een document. Er zijn verscheidene vooraf gedefinieerde watermerken die met uw printer worden geleverd. U kunt deze watermerken wijzigen, of u kunt nieuwe watermerken toevoegen aan de lijst.
Een bestaand watermerk gebruiken 1 Als u de afdrukinstellingen van uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u de eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
2 Klik op het tabblad Extra en selecteer een watermerk in de vervolgkeuzelijst Watermerk. Het watermerk wordt weergegeven in het afdrukvoorbeeld.
Afdrukvo orbeeld
3 Klik op OK en druk uw document af. 5.16 AFDRUKKEN
Een watermerk maken 1 Als u de afdrukinstellingen van uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u de eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
2 Klik op het tabblad Extra op de knop Bewerken in het vak Watermerk. Het venster Watermerken bewerken verschijnt.
5
3 Voer in het vak Tekst in watermerk de tekst in die u als watermerk wilt afdrukken. De tekst wordt weergegeven in het afdrukvoorbeeld. Als het selectievakje Alleen eerste pagina is ingeschakeld, wordt het watermerk alleen op de eerste pagina afgedrukt.
4 Selecteer de watermerkopties. In het vak Tekenstijl kunt u het lettertype, de tekenstijl, de tekengrootte en de grijswaarde selecteren, en in het vak Graden kunt u de hoek van het watermerk opgeven.
5 Klik op Toevoegen om een nieuw watermerk toe te voegen aan de lijst.
6 Als u daarmee klaar bent, klikt u op OK en start u de afdruk. Als u geen watermerk meer wilt afdrukken, selecteert u in de vervolgkeuzelijst Watermerk. AFDRUKKEN 5.17
Een watermerk bewerken 1 Om de afdrukinstellingen in uw toepassing te wijzigen, opent u het venster met de printereigenschappen. Zie pagina 5.2.
2 Open het tabblad Extra en klik op de knop Bewerken in het vak Watermerk. Het venster Watermerken bewerken verschijnt.
3 Selecteer in de lijst Huidige watermerken het watermerk dat u wilt bewerken, en wijzig de tekst van het watermerk en de opties. Zie pagina 5.17.
4 Klik op Bijwerken om de wijzigingen op te slaan. 5 Klik op OK.
Een watermerk verwijderen 1 Als u de afdrukinstellingen van uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u de eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
2 Klik op het tabblad Extra op de knop Bewerken in het vak Watermerk. Het venster Watermerken bewerken verschijnt.
3 Selecteer het watermerk dat u wilt verwijderen in de lijst Huidige watermerken en klik op Verwijderen.
4 Als er een venster verschijnt waarin u om bevestiging wordt gevraagd, klikt u op Ja.
5 Klik op OK.
5.18 AFDRUKKEN
Overlays gebruiken Wat is een overlay?
Dear ABC
Regards WORLD BEST
Een overlay is tekst en/of afbeeldingen die op de harde schijf van de computer zijn opgeslagen in een speciale bestandsindeling en die kunnen worden afgedrukt in een willekeurig document. Overlays worden vaak gebruikt in plaats van voorbedrukte formulieren en papier met briefhoofd. In plaats van voorbedrukt papier met briefhoofd te gebruiken, kunt u een overlay maken met precies dezelfde informatie als op uw papier met briefhoofd. Als u een brief wilt afdrukken met het briefhoofd van uw bedrijf, hoeft u aan het apparaat alleen maar op te geven dat het de briefhoofdoverlay moet afdrukken op uw document.
Een nieuwe paginaoverlay maken Om een paginaoverlay te gebruiken, moet u een nieuwe paginaoverlay met uw logo of afbeelding maken.
1 Maak of open een document dat tekst of een afbeelding
WORLD BEST
bevat die u wilt gebruiken in een nieuwe paginaoverlay. Plaats de items precies zoals u wilt dat ze worden weergegeven wanneer ze als een overlay worden afgedrukt. Indien nodig kunt u het bestand opslaan voor later gebruik.
2 Als u de afdrukinstellingen van uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u de eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
3 Open het tabblad Extra en klik op Bewerken in het vak Overlay.
AFDRUKKEN 5.19
5
4 Klik in het venster Overlays bewerken op Nieuwe overlay maken.
5 Typ een naam van maximaal acht tekens in het vak Bestandsnaam van het venster Overlay maken. Selecteer indien nodig het doelpad. (De standaardinstelling is C:\Formover.)
6 Klik op Opslaan. De naam wordt weergegeven in het vak Lijst van overlays.
7 Klik op OK of Ja als u klaar bent. Het bestand wordt niet afgedrukt. Het wordt opgeslagen op de harde schijf van uw computer. OPMERKING: Het formaat van het overlaydocument moet hetzelfde zijn als dat van de documenten die u met de overlay afdrukt. Maak geen overlay met een watermerk.
5.20 AFDRUKKEN
Een paginaoverlay gebruiken Nadat u een overlay heeft gemaakt, kan deze met uw document worden afgedrukt. Om een overlay met een document af te drukken:
1 Maak of open het document dat u wilt afdrukken. 2 Als u de afdrukinstellingen van uw softwaretoepassing wilt wijzigen, opent u de eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
3 Klik op het tabblad Extra. 4 Selecteer in de vervolgkeuzelijst Overlay de overlay die u wilt afdrukken.
5 Als het gewenste overlaybestand niet in de lijst van overlays staat, klikt u op de knop Bewerken en Overlay laden, en selecteert u het overlaybestand.
Als u het gewenste overlaybestand heeft opgeslagen op een externe bron, kunt u het bestand ook laden als u dit venster Overlay laden opent.
AFDRUKKEN 5.21
5
Selecteer het bestand en klik op Openen. Het bestand verschijnt in het vak Lijst van overlays en kan worden afgedrukt. Selecteer de overlay in het vak Overzicht overlays.
6 Indien nodig schakelt u het selectievakje Overlay bevestigen voor afdrukken in. Als dit selectievakje ingeschakeld is, verschijnt telkens wanneer u een document afdrukt een berichtvenster waarin u gevraagd wordt te bevestigen of u een overlay op uw document wilt afdrukken. Als u dan Ja antwoordt, wordt de geselecteerde overlay afgedrukt op uw document. Als u Nee antwoordt, wordt het afdrukken van een overlay geannuleerd. Als dit selectievakje niet is ingeschakeld en een overlay werd geselecteerd, wordt de overlay automatisch afgedrukt met uw document.
7 Klik op OK of Ja om het afdrukken te starten. De geselecteerde overlay wordt samen met uw afdruktaak gedownload en wordt op uw document afgedrukt. OPMERKING: De resolutie van het overlaydocument moet dezelfde zijn als die van het document waarop u de overlay wilt afdrukken.
5.22 AFDRUKKEN
Een paginaoverlay verwijderen U kunt paginaoverlays die u niet meer gebruikt verwijderen.
1 Klik in het eigenschappenvenster van de printer op het tabblad Extra.
2 Klik op de knop Bewerken in het vak Overlay. 3 Selecteer in het vak Lijst van overlays de overlay die u wilt verwijderen.
5
4 Klik op Overlay verwijderen. 5 Als er een venster verschijnt waarin u om bevestiging wordt gevraagd, klikt u op Ja.
6 Klik op OK om het venster Afdrukken te sluiten.
AFDRUKKEN 5.23
Een lokaal gedeelde printer instellen U kunt het apparaat rechtstreeks aansluiten op een geselecteerde computer, die de hostcomputer op het netwerk wordt genoemd. Het apparaat kan worden gedeeld door andere gebruikers op het netwerk via een Windows 9x/Me/2000/XP/NT 4.0-netwerkprinterverbinding. OPMERKING: U moet de printersoftware installeren op elke computer die documenten afdrukt op het apparaat, ongeacht het feit of de printer lokaal aangesloten is of opgenomen is in een netwerk.
In Windows 9x/Me De hostcomputer instellen
1 Start Windows. 2 Klik op de knop Start van Windows, kies Configuratiescherm en dubbelklik op het pictogram Netwerk.
3 Schakel het selectievakje Bestands- en printerdeling in, en klik op OK.
4 Klik op de knop Start van Windows, en kies achtereenvolgens Instellingen en Printers. Dubbelklik op het pictogram van uw printer.
5 Selecteer Eigenschappen in het menu Printer. 6 Klik op het tabblad Delen en schakel het selectievakje Gedeeld als in. Vul het veld Sharenaam in en klik op OK.
De clientcomputer instellen
1 Klik met de rechtermuisknop op de knop Start van Windows en kies Verkennen.
2 Open uw netwerkmap in de linkerkolom. 3 Klik met de rechtermuisknop op de sharenaam en kies Printerpoort toewijzen.
4 Selecteer de gewenste poort, schakel het selectievakje Opnieuw verbinding maken bij aanmelden in, en klik op OK.
5.24 AFDRUKKEN
5 Klik op de knop Start van Windows, en kies achtereenvolgens Instellingen en Printers.
6 Dubbelklik op het pictogram van uw printer. 7 Kies Eigenschappen in het menu Printer. 8 Selecteer de printerpoort op het tabblad Details, en klik op OK.
5 In Windows NT 4.0/2000/XP De hostcomputer instellen
1 Start Windows. 2 In Windows NT 4.0/2000: Klik op de knop Start van Windows en kies achtereenvolgens Instellingen en Printers. In Windows XP: Klik op de knop Start van Windows en kies Printers en faxapparaten.
3 Dubbelklik op het pictogram van uw printer. 4 Kies Delen in het menu Printer. 5 In Windows NT 4.0: Schakel het selectievakje Gedeeld in. In Windows 2000: Schakel het selectievakje Gedeeld als in. In Windows XP: Schakel het selectievakje Deze printer delen in.
6 In Windows NT 4.0: Vul het veld Sharenaam in en klik op OK. In Windows 2000/XP: Vul het veld Sharenaam in en klik op OK.
AFDRUKKEN 5.25
De clientcomputer instellen
1 Klik met de rechtermuisknop op de knop Start van Windows en kies Verkennen.
2 Open uw netwerkmap in de linkerkolom. 3 Klik op de sharenaam. 4 In Windows NT 4.0/2000: Klik op de knop Start van Windows en kies achtereenvolgens Instellingen en Printers. In Windows XP: Klik op de knop Start van Windows en kies Printers en faxapparaten.
5 Dubbelklik op het pictogram van uw printer. 6 Kies Eigenschappen in het menu Printer. 7 Klik op Poort toevoegen op het tabblad Poorten. 8 Selecteer Lokale poort en klik op Nieuwe poort. 9 Vul het veld Geef een poortnaam op in, en voer de sharenaam in.
10 Klik op OK en vervolgens op Sluiten. 11 In Windows NT 4.0: Klik op OK. In Windows 2000/XP: Klik op Toepassen en klik op OK.
5.26 AFDRUKKEN
6
SCANNEN
U kunt het apparaat gebruiken als scanner om foto’s en teksten om te zetten in digitale bestanden op uw computer. U kunt de bestanden vervolgens faxen of verzenden via e-mail, ze op uw website weergeven of ze gebruiken in projecten die u kunt afdrukken. In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Basisinformatie over scannen
• Scannen met software die voldoet aan de TWAIN-norm
Basisinformatie over scannen U kunt als volgt beginnen te scannen met uw apparaat: • Vanuit software die voldoet aan de TWAIN-norm: U kunt ook andere software gebruiken, zoals Adobe PhotoDeluxe en Adobe Photoshop. OPMERKINGEN: • Voordat u het apparaat als scanner kunt gebruiken, moet u het Type 2200-stuurprogramma installeren. • Het scannen verloopt via dezelfde LPT- of USB-poort die is toegewezen als uw printerpoort.
Scannen met software die voldoet aan de TWAIN-norm Als u documenten wilt scannen met andere software, moet deze software voldoen aan de TWAIN-norm, zoals Adobe PhotoDeluxe of Adobe Photoshop. Als u uw apparaat voor het eerst gebruikt om te scannen, moet u het selecteren als TWAINbron in de toepassing die u gebruikt. Om te scannen voert u de volgende stappen uit: • Plaats een foto of pagina in de automatische documentinvoer. • Open uw programma, bijvoorbeeld PhotoDeluxe of Photoshop. • Open het TWAIN-venster en stel de scanopties in. • Scan het origineel en sla de gescande afbeelding op. Volg de aanwijzingen van het programma voor het ophalen van een afbeelding. Raadpleeg de bedieningsaanwijzingen van de toepassing.
6.2
SCANNEN
7
ONDERHOUD
Dit hoofdstuk bevat informatie over het onderhoud van uw apparaat en de tonercassette. In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Het geheugen wissen • Schaduw aanpassen • Uw apparaat reinigen • De tonercassette onderhouden
Het geheugen wissen U kunt informatie die is opgeslagen in het geheugen van het apparaat selectief wissen.
1 Druk op Menu op het bedieningspaneel tot op de bovenste regel van het display 'Onderhoud' verschijnt.
2 Druk op
of tot op de onderste regel 'Wis geheugen' verschijnt, en druk vervolgens op Enter. Het eerste menu-item 'Alle geh. wis.' verschijnt op de onderste regel.
3 Druk op
of
tot het item verschijnt dat u wilt wissen.
• Alle geh. wis.: Wist alle gegevens die in het geheugen zijn opgeslagen en stelt alle instellingen opnieuw in op de standaardinstellingen. • Papier inst.: Stelt alle papierinstellingen opnieuw in op de standaardinstellingen. • Kopie inst.: Stelt alle kopieerinstellingen opnieuw in op de standaardinstellingen. • Fax instellen: Stelt alle faxinstellingen opnieuw in op de standaardinstellingen. • Faxfunctie: Annuleert alle uitgestelde faxtaken in het geheugen van het apparaat. • Geavanceerd: Stelt alle geavanceerde faxinstellingen opnieuw in op de standaardinstellingen. • Geluid/Volume: Stelt alle geluidsinstellingen opnieuw in op de standaardinstellingen. • App. instellen: Stelt alle systeeminstellingen, zoals de apparaatid, datum en tijd, taal en energiebesparende modi, opnieuw in op de standaardinstellingen. • Zendjournaal: Wist alle informatie over verzonden faxen. • Ontv.journaal: Wist alle informatie over ontvangen faxen. • Telefoonlijst: Wist de in het geheugen opgeslagen directkiesnummers, snelkiesnummers en groepsnummers.
4 Druk op Enter. Het geselecteerde gedeelte van het geheugen wordt gewist en op het display verschijnt de vraag of u wilt doorgaan met het wissen van het volgende item.
7.2
ONDERHOUD
5 Als u nog een item wilt wissen, drukt u op Enter en herhaalt u de stappen 3 en 4 Of Om terug te keren naar de stand-by-modus, drukt u op Wissen/Stop.
Schaduw aanpassen Als de scanner vuil wordt, kan dit een invloed hebben op de hoeveelheid schaduw. Als uw kopie zwarte strepen bevat of wazig is, moet u de schaduwinstelling aanpassen.
1 Plaats een wit vel papier in de automatische documentinvoer.
2 Druk op Menu op het bedieningspaneel tot op de bovenste regel van het display 'Onderhoud' verschijnt.
3 Druk op
of tot op de onderste regel 'Schaduw aanpass. ' verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
4 Druk op
of
om 'Aan' te selecteren, en druk vervolgens
op Enter. Het apparaat neemt het papier op en past de schaduwwaarde aan.
Uw apparaat reinigen Om de afdrukkwaliteit te behouden, volgt u de onderstaande reinigingsinstructies telkens wanneer u de tonercassette vervangt of in geval van problemen met de afdrukkwaliteit. OPMERKINGEN: • Als u de binnenkant van het apparaat reinigt, zorg er dan voor dat u de transportrol onder de tonercassette niet aanraakt. Vingerafdrukken kunnen problemen met de afdrukkwaliteit veroorzaken. • Als u de behuizing van de printer reinigt met reinigingsmiddelen die veel alcohol, oplosmiddel of andere bijtende substanties bevatten, kan de behuizing verkleuren of barsten. • Houd de machine uit de buurt van brandbare vloeistoffen, gassen en spuitbussen. Er kan een brand of een elektrische schok optreden. ONDERHOUD
7.3
7
De buitenkant reinigen Reinig de behuizing van het apparaat met een zachte, pluisvrije doek. U kunt de doek lichtjes bevochtigen met water, maar zorg ervoor dat u geen water op of in de printer laat druppelen.
De binnenkant reinigen Tijdens het afdrukken kunnen zich in het apparaat papierresten, toner en stofdeeltjes verzamelen. Dit kan problemen met de afdrukkwaliteit veroorzaken, zoals tonervlekken of vegen. U kunt deze problemen vermijden of beperken door de binnenkant van het apparaat te reinigen.
1 Schakel het apparaat uit en trek de stekker uit het stopcontact. Wacht tot het apparaat afgekoeld is.
2 Open de voorklep en trek de tonercassette naar buiten terwijl u hem zachtjes omlaag duwt.
3 Verwijder met een droge, pluisvrije doek eventueel stof en gemorste toner in en rond het gedeelte waar de tonercassette zich bevindt.
OPMERKING: Om schade aan de tonercassette te voorkomen, mag u deze niet langer dan enkele minuten blootstellen aan licht. Dek de cassette indien nodig af met een stuk papier. Let er ook op dat u de zwarte transportrol in het apparaat niet aanraakt.
7.4
ONDERHOUD
4 Plaats de tonercassette opnieuw in het apparaat en sluit de klep. 5 Steek de netstekker in en schakel het apparaat in.
De scanner reinigen U krijgt de beste kopieën als u de scanner schoon houdt. We raden u aan om de scanner aan het begin van elke dag te reinigen. Herhaal dit indien nodig in de loop van de dag.
1 Bevochtig een pluisvrije, zachte doek of tissue met water. 2 Open het bedieningspaneel door het aan de bovenkant vast te nemen en naar boven te trekken.
3 Wrijf de glasplaat voorzichtig schoon met een zachte, droge doek. Als het glas zeer vuil is, wrijft u het eerst schoon met een licht bevochtigde doek en vervolgens met een droge doek. Wees uiterst voorzichtig om te vermijden dat u krassen maakt op de glasplaat.
7
4 Sluit het bedieningspaneel stevig tot het vastklikt.
ONDERHOUD
7.5
De tonercassette onderhouden Opslag van tonercassettes Neem de volgende richtlijnen in acht voor een optimaal resultaat van de tonercassette: • Neem de tonercassette pas uit de verpakking als u klaar bent om de cassette te gebruiken. • Vul de tonercassette niet bij. Schade aan het apparaat die het gevolg is van een bijgevulde cassette wordt niet gedekt door de garantie. • Bewaar tonercassettes in dezelfde ruimte als het apparaat. • Om schade aan de tonercassette te voorkomen, mag u deze niet langer dan enkele minuten blootstellen aan licht.
7.6
ONDERHOUD
Toner herverdelen Als de tonercassette bijna leeg is, verschijnen er witte strepen op uw document of wordt uw document lichter afgedrukt. Op het display verschijnt de waarschuwing '[Toner bijna op]'. U kunt de afdrukkwaliteit tijdelijk herstellen door de resterende toner in de cassette opnieuw te verdelen.
1
Open de voorklep.
2 Haal de tonercassette uit het apparaat en kantel de cassette 5 of 6 keer van links naar rechts om de toner in de cassette gelijkmatig te verdelen.
OPMERKING: Als u toner op uw kleding krijgt, veegt u de toner af met een droge doek en wast u het kledingstuk in koud water. Was het niet in warm water, want dan zal de toner zich vastzetten in de stof.
3 Plaats de tonercassette weer in het apparaat en sluit de voorklep.
ONDERHOUD
7.7
7
De tonercassette vervangen Als de tonercassette uiteindelijk leeg is, worden er alleen blanco pagina's afgedrukt wanneer u een taak afdrukt of een fax ontvangt. Dit betekent dat de tonercassette moet worden vervangen. Op het display van het bedieningspaneel verschijnt de waarschuwing '[Toner op]' en het apparaat stopt met afdrukken. OPMERKING: U kunt het apparaat zo instellen dat het bericht '[Toner op]' wordt genegeerd en het apparaat doorgaat met afdrukken. Zie pagina 7.10.
1 Open de voorklep. 2 Duw de gebruikte tonercassette iets naar beneden en neem de cassette uit het apparaat.
3 Neem de nieuwe tonercassette uit de verpakking en kantel deze rustig vier of vijf keer van links naar rechts om de toner gelijkmatig over de cassette te verdelen.
Bewaar het verpakkingsmateriaal.
7.8
ONDERHOUD
4 Schuif de nieuwe tonercassette in het apparaat tot de cassette vastklikt.
5 Sluit de voorklep.
De tonermelding instellen Als u de menuoptie Tonermelding heeft ingesteld op 'Aan', verzendt het apparaat op het moment dat de tonercassette moet worden vervangen automatisch een fax naar uw servicebedrijf of leverancier om te melden dat uw apparaat een nieuwe tonercassette nodig heeft. Het faxnummer werd vooraf ingesteld door uw leverancier toen u het apparaat kocht.
1 Druk op Menu op het bedieningspaneel tot op de bovenste regel van het display 'Onderhoud' verschijnt. Het eerste menu-item 'Trom. reinigen' verschijnt op de onderste regel.
2 Druk op
of tot op de onderste regel 'Tonermelding ' verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
3 Druk op
of
7
om de instelling te wijzigen.
Selecteer 'Aan' om deze functie in te schakelen. Selecteer 'Uit' om deze functie uit te schakelen.
4 Druk op Enter om uw keuze op te slaan.
ONDERHOUD
7.9
De trommel reinigen Als er strepen of vlekken op uw afdrukken verschijnen, moet u de OPC-trommel van de cassette reinigen.
1 Voordat u de reinigingsprocedure instelt, moet u papier in het apparaat plaatsen.
2 Druk op Menu op het bedieningspaneel tot op de bovenste regel van het display 'Onderhoud' verschijnt. Het eerste menu-item 'Trom. reinigen' verschijnt op de onderste regel.
3 Druk op Enter. 4 Druk op Enter als u gevraagd wordt om uw keuze te bevestigen. Het apparaat drukt een reinigingspagina af. Tonerdeeltjes op het oppervlak van de trommel hechten zich hierbij aan het papier.
5 Als het probleem niet verholpen is, herhaalt u de stappen 1 tot en met 4.
Het bericht 'Toner op' negeren Als de tonercassette leeg is, geeft het apparaat het bericht '[Toner op]' weer en stopt het met afdrukken. U kunt het apparaat zo instellen dat het bericht wordt genegeerd en het apparaat doorgaat met afdrukken.
1 Druk op Menu tot op het display 'App. instellen' verschijnt. 2 Druk op
of tot op de onderste regel 'Toner negeren' verschijnt, en druk vervolgens op Enter.
3 Druk op
of
om 'Aan' te selecteren, en druk vervolgens
op Uit. Selecteer 'Aan' om het bericht 'Toner op' te negeren. Selecteer 'Uit' om het afdrukken te stoppen als het bericht verschijnt. Dit is de standaardinstelling.
4 Druk op Enter om uw keuze op te slaan.
7.10 ONDERHOUD
8
PROBLEMEN OPLOSSEN
Dit hoofdstuk bevat nuttige informatie over wat u moet doen als er zich een probleem voordoet. In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Vastgelopen documenten verwijderen • Papierstoringen verhelpen • Foutberichten oplossen • Problemen oplossen
Vastgelopen documenten verwijderen Als een document vastloopt terwijl het wordt ingevoerd via de automatische documentinvoer (ADF), verschijnt 'Doc.storing' op het display.
1 Verwijder de overige documenten uit de automatische documentinvoer.
2 Trek het vastgelopen document voorzichtig uit de automatische documentinvoer en ga door naar stap 5.
Als u weerstand voelt en het document niet beweegt wanneer u eraan trekt, gaat u door naar de volgende stap.
3 Open het bedieningspaneel door het aan de bovenkant vast te nemen en het naar boven te trekken.
4 Trek het document voorzichtig uit de automatische documentinvoer en sluit het bedieningspaneel.
5 Plaats de documenten terug in de automatische documentinvoer. OPMERKING: Plaats geen dikke, dunne of gemengde documenten om papierstoringen te vermijden.
8.2 PROBLEMEN OPLOSSEN
Papierstoringen verhelpen Als een papierstoring optreedt, verschijnt 'Papierstoring' op het display. Raadpleeg de onderstaande tabel om de papierstoring op te sporen en te verhelpen. Locatie van de papierstoring
Bericht [Papierstoring0] Open/sluit deur [Papierstoring1] Open/sluit deur
Ga naar
In de papierlade. (Lade 1 of lade 2)
pagina 8.3
In het fixeergebied of rond de tonercassette.
pagina 8.6
In de handmatige invoer [Papierstoring2] Contr. binnenin
In het papieruitvoergebied
pagina 8.4
Trek het vastgelopen papier voorzichtig en langzaam naar buiten om te vermijden dat het scheurt. Volg de aanwijzingen in de volgende delen om de papierstoring te verhelpen.
In lade 1 1 Open en sluit de voorklep. Het vastgelopen papier wordt automatisch uitgevoerd. Als het papier niet wordt uitgevoerd, gaat u door naar stap 2.
2 Trek lade 1 open. 3 Verwijder het vastgelopen papier door het voorzichtig recht naar buiten te trekken.
8 Als u enige weerstand voelt en het papier niet beweegt wanneer u eraan trekt, of als u op deze plaats geen vastgelopen papier ziet, gaat u verder naar het fixeergebied rond de tonercassette. Zie pagina 8.6. PROBLEMEN OPLOSSEN 8.3
4 Schuif de papierlade weer in het apparaat tot de lade vastklikt.
5 Open en sluit de voorklep om door te gaan met afdrukken.
In lade 2 1 Open en sluit de voorklep. Het vastgelopen papier wordt automatisch uitgevoerd. Als het papier niet wordt uitgevoerd, gaat u door naar stap 2.
1 Trek lade 2 open. 2 Verwijder het vastgelopen papier door het voorzichtig recht naar buiten te trekken.
3 Schuif de papierlade terug in het apparaat tot de lade vastklikt.
4 Open en sluit de voorklep om door te gaan met afdrukken.
In het papieruitvoergebied 1 Open en sluit de voorklep. Het vastgelopen papier wordt automatisch uitgevoerd. Als het papier niet wordt uitgevoerd, gaat u door naar stap 2.
8.4 PROBLEMEN OPLOSSEN
2 Trek het papier voorzichtig uit de uitvoerlade aan de voorkant. Ga door naar stap 6.
Als u enige weerstand voelt en het papier niet beweegt wanneer u eraan trekt, of als u het vel niet ziet in de uitvoerlade aan de voorkant, gaat u door naar stap 3.
3 Open de achterklep. 4 Verwijder het vastgelopen papier door het voorzichtig recht naar buiten te trekken.
5 Sluit de achterklep. 6 Open en sluit de voorklep om door te gaan met afdrukken.
8
PROBLEMEN OPLOSSEN 8.5
In het fixeergebied of rond de tonercassette WAARSCHUWING: Het gebied rond de fixeereenheid is heet. Wees voorzichtig wanneer u papier uit het apparaat verwijdert.
1 Open de voorklep en trek de tonercassette naar buiten terwijl u hem iets omlaag duwt.
2 Verwijder het vastgelopen papier door het voorzichtig recht naar buiten te trekken.
3 Plaats de tonercassette terug en sluit de voorklep. Het afdrukken wordt automatisch voortgezet.
In de handinvoer Als u tracht af te drukken vanuit de handinvoer en het apparaat geen papier detecteert, omdat er geen papier is geplaatst of omdat het papier niet juist is geplaatst, verschijnt ' ' op het display. Het foutbericht kan ook worden weergegeven als het papier niet behoorlijk in het apparaat wordt ingevoerd via de handinvoer. In dat geval trekt u het papier uit het apparaat.
8.6 PROBLEMEN OPLOSSEN
Tips om papierstoringen te vermijden De meeste papierstoringen zijn te vermijden als u het juiste type papier selecteert. In geval van een papierstoring volgt u de stappen beschreven op pagina 8.3. • Volg de procedures op pagina 1.12 als u papier plaatst. Zorg ervoor dat de papiergeleiders goed zijn ingesteld. • Plaats niet te veel papier in de papierlade. Zorg ervoor dat het papier onder de papiergrensmarkering op de binnenwand van de papierlade ligt. • Verwijder geen papier uit de lade terwijl het apparaat afdrukt. • Buig het papier, waaier het uit en maak er een rechte stapel van voordat u het in de lade plaatst. • Gebruik geen gekreukeld, vochtig of gekruld papier. • Plaats geen verschillende typen papier in de papierlade. • Gebruik alleen de aanbevolen afdrukmaterialen. Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9. • Plaats het papier met de te bedrukken zijde onder in de papierlade of met de te bedrukken zijde boven in de handmatige invoer. • Ga als volgt te werk als er vaak papierstoringen optreden wanneer u afdrukt op A5-papier: - Plaats het papier in de lade zoals hieronder weergegeven.
- Stel de afdrukstand in het eigenschappenvenster van de printer in op Liggend. Zie pagina 5.3.
8
PROBLEMEN OPLOSSEN 8.7
Foutberichten oplossen Op het display van het bedieningspaneel worden berichten weergegeven om de status van het apparaat of fouten aan te geven. Raadpleeg de onderstaande tabel voor de betekenis van de berichten en verhelp het probleem indien nodig. De berichten en hun betekenissen zijn vermeld in alfabetische volgorde. Display
Betekenis
Voorgestelde oplossingen
Annuleren? 1:Ja 2:Nee
Het geheugen van het apparaat is vol, waardoor het apparaat het document niet in het geheugen kan opslaan.
Om de faxtaak te annuleren, drukt u op 1 om 'Ja' te accepteren. Als u de opgeslagen pagina's wilt verzenden, drukt u op 2 om 'Nee' te accepteren. Verzend de resterende pagina's later als er opnieuw geheugen vrij is.
[Comm. fout]
Het apparaat heeft een communicatieprobleem.
Vraag de afzender om het opnieuw te proberen.
Fixeerprobleem
Het apparaat heeft een probleem met het herkennen van de nieuwe tonercassette.
Neem contact op met een onderhoudstechnicus of verwijder de cassette en plaats ze opnieuw.
[Doc.storing]
Het document is vastgelopen in de automatische documentinvoer.
Verwijder het vastgelopen document. Zie pagina 8.2.
[Deur open]
De voorklep of achterklep is niet goed vergrendeld.
Duw tegen de klep tot ze vastklikt.
Groep niet beschikbaar
U heeft geprobeerd een groepsnummer te selecteren, terwijl slechts één faxnummer kan worden gebruikt, bijvoorbeeld bij het toevoegen van faxnummers voor een rondzending.
Gebruik een direct- of snelkiesnummer, of kies handmatig een faxnummer met de cijfertoetsen.
De andere fax beschikt niet over de door u aangevraagde functie, zoals uitgesteld verzenden.
Ga na over welke functies de andere fax beschikt.
[Incompatibel]
Dit bericht verschijnt eveneens als het andere apparaat niet voldoende geheugen heeft voor de bewerking die u probeert uit te voeren.
8.8 PROBLEMEN OPLOSSEN
Display
Betekenis
Voorgestelde oplossingen
[Storing 1] of [Geen cassette]
Er is geen tonercassette geplaatst.
Plaats een tonercassette. Zie pagina 1.10.
[In gesprek]
De andere persoon neemt niet op of de lijn is bezet.
Wacht enkele minuten, en probeer het opnieuw.
[Lijnfout]
Het apparaat kan geen verbinding maken met de andere fax of de verbinding is verbroken als gevolg van een probleem met de lijn.
Probeer het opnieuw. Als het probleem zich blijft voordoen, wacht u een uurtje en probeert u het opnieuw.
U probeert een kopieer- of faxtaak uit te voeren zonder dat er een document is geplaatst.
Plaats een document en probeer het opnieuw.
Er is een probleem in de fixeereenheid.
Trek de stekker uit het stopcontact en steek hem er weer in. Neem contact op met een onderhoudstechnicus als het probleem zich blijft voordoen.
Er is een probleem opgetreden in de laserscannereenheid (LSU).
Trek de stekker uit het stopcontact en steek hem er weer in. Neem contact op met een onderhoudstechnicus als het probleem zich blijft voordoen.
Het geheugen is vol.
Verwijder documenten die u niet meer nodig heeft en probeer het opnieuw wanneer er weer geheugen beschikbaar is. U kunt het document ook in verscheidene keren verzenden.
De andere fax neemt zelfs na verschillende pogingen niet op.
Probeer het opnieuw. Ga na of de andere fax aanstaat.
Er is geen nummer toegewezen aan het direct- of snelkiesnummer dat u heeft gekozen.
Kies het nummer handmatig met de cijfertoetsen of wijs het nummer toe aan een direct- of snelkiesnummer. Om een nummer op te slaan, zie “Automatisch kiezen” op pagina 4.15.
De papierlade is leeg.
Plaats papier in de papierlade. Zie pagina 1.12.
Document laden
Temp. te laag Temp.probleem [Oververhit]
Probleem met LSU
Geheugen vol
[Geen antwoord]
Nummer niet toegewezen
[Geen papier] Papier bijvullen
U kunt ook de foutcorrectiemodus inschakelen. Zie pagina 4.36.
PROBLEMEN OPLOSSEN 8.9
8
Display
Betekenis
Voorgestelde oplossingen
Bewerking niet toegewezen
U probeert een document toe te voegen aan een uitgestelde fax of een uitgesteld bericht te annuleren terwijl er geen uitgestelde berichten in het geheugen staan.
Controleer op het display of er uitgestelde taken zijn. In de stand-by-modus worden ze aangegeven op het display, bijvoorbeeld Uitgestelde fax.
[Papierstoring0] Open/sluit deur
Er is papier vastgelopen in het invoergedeelte van de papierlade.
Verwijder het vastgelopen papier. Zie pagina 8.3. Verwijder het vastgelopen papier. Zie pagina 8.6.
[Papierstoring1] Open/sluit deur
• Er is papier vastgelopen in het fixeergebied. • Er is een papierstoring opgetreden in de handmatige invoer of het apparaat detecteert dat er geen papier wordt ingevoerd via de handmatige invoer.
[Papierstoring2] Contr. binnenin
Er is papier vastgelopen in het papieruitvoergebied.
Verwijder het vastgelopen papier. Zie pagina 8.4.
[Stroomstoring]
Door een stroomonderbreking is de inhoud van het geheugen verloren gegaan.
U dient de taak die u probeerde uit te voeren vóór de stroomonderbreking opnieuw te starten.
[Opnieuw kiez.?]
Het apparaat wacht gedurende de ingestelde wachttijd voordat het een nummer dat bezet was opnieuw kiest.
Druk op Enter om het nummer onmiddellijk opnieuw te kiezen, of druk op Wissen/Stop om de nieuwe kiespoging te annuleren.
De toets Wissen/Stop werd ingedrukt tijdens een kopieer- of faxtaak.
Probeer het opnieuw.
[Stop ingedrukt]
[Toner op]
De tonercassette is leeg. Het apparaat stopt met afdrukken.
Plaats een nieuwe tonercassette. Zie pagina 7.8.
De tonercassette is bijna leeg.
Verwijder de tonercassette uit het apparaat en schud hem zachtjes heen en weer. Zo kunt u tijdelijk opnieuw afdrukken.
[Toner bijna op]
8.10 PROBLEMEN OPLOSSEN
Problemen oplossen In de onderstaande tabel vindt u mogelijke problemen en aanbevolen oplossingen. Volg de voorgestelde oplossingen tot het probleem is opgelost. Neem contact op met een onderhoudstechnicus als het probleem zich blijft voordoen.
Problemen met de invoer van papier Probleem
Voorgestelde oplossingen
Het papier is vastgelopen tijdens het afdrukken.
Verwijder het vastgelopen papier. Zie pagina 8.3.
Het papier plakt aan elkaar.
• Controleer of er niet te veel papier in de papierlade is geplaatst. De papierlade kan maximaal 250 vellen papier bevatten, afhankelijk van de dikte van het papier. • Zorg ervoor dat u een geschikt papiertype gebruikt. Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9. • Neem de stapel papier uit de papierlade en buig of waaier de stapel uit. • Als het papier vochtig is, kunnen de vellen aan elkaar kleven.
Er worden meerdere vellen tegelijk ingevoerd.
• Mogelijk bevat de papierlade verschillende papiertypen. Plaats alleen papier van hetzelfde type, formaat en gewicht. • Als meerdere vellen een papierstoring hebben veroorzaakt, verwijdert u het vastgelopen papier. Zie pagina 8.3.
Er wordt geen papier ingevoerd in het apparaat.
• Verwijder eventuele verstoppingen in het apparaat. • Het papier is niet juist geplaatst. Verwijder het papier uit de lade en plaats het op de juiste wijze terug. • De papierlade bevat te veel papier. Verwijder het teveel aan papier uit de lade. • Het papier is te dik. Gebruik alleen papier dat voldoet aan de specificaties van het apparaat. Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9.
Het papier blijft vastlopen.
• De papierlade bevat te veel papier. Verwijder het teveel aan papier uit de lade. • Het gebruikte papiertype is niet geschikt voor het apparaat. Gebruik alleen papier dat voldoet aan de specificaties van het apparaat. Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9. Gebruik de handmatige invoer om af te drukken op speciale materialen. • Er is mogelijk vuil in het apparaat. Open de voorklep en verwijder het vuil.
Transparanten plakken aan elkaar in de papieruitvoer.
Gebruik alleen transparanten die specifiek ontworpen zijn voor laserprinters. Verwijder elke transparant zodra deze is uitgevoerd.
Enveloppen trekken scheef of worden niet goed ingevoerd.
Zorg dat de papiergeleiders beide zijden van de enveloppen raken.
PROBLEMEN OPLOSSEN 8.11
8
Afdrukproblemen Probleem Het apparaat drukt niet af.
Mogelijke oorzaak Het apparaat krijgt geen stroom.
Controleer de netsnoeraansluitingen. Controleer de aan-/uitschakelaar en de stroombron.
Het apparaat is niet geselecteerd als de standaardprinter.
Selecteer Printer Driver Type 2200 als uw standaardprinter in Windows.
Controleer het volgende:
Spoor het probleem op en verhelp het.
• De voorklep is niet gesloten. • Er is een papierstoring. • Er is geen papier geplaatst. • Er is geen tonercassette geplaatst.
Het apparaat voert papier in vanuit de verkeerde lade.
Voorgestelde oplossingen
• Sluit de klep. • Verwijder het vastgelopen papier. Zie pagina 8.3. • Plaats papier. Zie pagina 1.12. • Plaats een tonercassette. Zie pagina 1.10. Neem contact op met een onderhoudstechnicus in geval van een printersysteemfout.
De verbindingskabel tussen de computer en het apparaat is niet juist aangesloten.
Koppel de printerkabel los en sluit hem opnieuw aan.
De verbindingskabel tussen de computer en het apparaat is defect.
Sluit de kabel indien mogelijk aan op een andere computer die behoorlijk werkt, en druk een document af. U kunt ook proberen een andere printerkabel te gebruiken.
De poortinstelling is verkeerd.
Controleer de printerinstelling in Windows om te verifiëren of de afdruktaak naar de juiste poort wordt verstuurd (bijvoorbeeld LPT1). Als de computer meer dan één poort heeft, controleert u of het apparaat aangesloten is op de juiste poort.
Mogelijk is het apparaat verkeerd geconfigureerd.
Controleer de printereigenschappen om te verifiëren of alle afdrukinstellingen juist zijn.
Mogelijk is het printerstuurprogramma verkeerd geïnstalleerd.
Herstel de printersoftware. Zie pagina 1.24.
Het apparaat werkt niet goed.
Controleer het bericht op het display van het bedieningspaneel om te zien of het apparaat een systeemfout aangeeft.
Mogelijk is de verkeerde lade geselecteerd in de printereigenschappen.
In vele softwaretoepassingen kan de lade worden geselecteerd op het tabblad Papier in de printereigenschappen. Selecteer de juiste papierlade. Zie pagina 5.8.
8.12 PROBLEMEN OPLOSSEN
Probleem Het afdrukken verloopt uiterst traag.
De helft van de pagina is blanco.
Het apparaat drukt af, maar de tekst is verkeerd, vervormd of onvolledig.
Er worden alleen lege pagina’s afgedrukt.
Mogelijke oorzaak
Voorgestelde oplossingen
Mogelijk is de afdruktaak zeer complex.
Reduceer de complexiteit van de pagina of wijzig de instellingen voor de afdrukkwaliteit.
Als u Windows 9x/Me gebruikt, is de wachtrijinstelling mogelijk verkeerd.
Klik in het menu Start op Instellingen en vervolgens op Printers. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van de printer Printer Driver Type 2200, kies Eigenschappen, klik op het tabblad Details, en klik vervolgens op de knop Wachtrij-instellingen. Selecteer de gewenste wachtrij-instelling.
Mogelijk is de afdrukstand van de pagina verkeerd ingesteld.
Wijzig de afdrukstand in uw toepassing. Zie pagina 5.3.
Het papierformaat stemt niet overeen met het ingestelde papierformaat.
Controleer of het papierformaat dat is ingesteld in het printerstuurprogramma overeenstemt met het papier in de lade.
De printerkabel is niet goed aangesloten of defect.
Koppel de printerkabel los en sluit hem opnieuw aan. Druk een document af dat u al met succes heeft afgedrukt. Sluit indien mogelijk de kabel en het apparaat aan op een andere computer, en druk vervolgens een document af waarvan u weet dat het geen problemen oplevert. Gebruik tot slot een nieuwe printerkabel.
U heeft het verkeerde printerstuurprogramma geselecteerd.
Controleer het printerselectiemenu van de toepassing om te verifiëren of het apparaat is geselecteerd.
De softwaretoepassing werkt niet goed.
Probeer een document af te drukken vanuit een andere toepassing.
Het besturingssysteem werkt niet goed.
Sluit Windows af en start de computer opnieuw op. Zet het apparaat uit en opnieuw aan.
De tonercassette is defect of leeg.
Herverdeel de toner indien nodig. Zie pagina 7.7.
De maximale afdruksnelheid van uw apparaat is 17 PPM voor Letter-papier en 16 PPM voor A4-papier.
Vervang de tonercassette indien nodig. Mogelijk bevat het bestand blanco pagina's.
Controleer of het bestand blanco pagina's bevat.
Mogelijk zijn bepaalde onderdelen, zoals de controller of de kaart, defect.
Neem contact op met een onderhoudstechnicus.
PROBLEMEN OPLOSSEN 8.13
8
Probleem
Mogelijke oorzaak
Voorgestelde oplossingen
De illustraties worden verkeerd afgedrukt in Adobe Illustrator.
De instelling in de softwaretoepassing is verkeerd.
Selecteer Als bitmap in printer laden in het venster Geavanceerde keuzes van de grafische eigenschappen en druk het document af.
Terugkerende problemen bij het afdrukken via de USBaansluiting.
Als de USB-modus ingesteld is op 'Snel', kunnen er bij sommige pc's problemen zijn met de USB-communicatie.
Stel de USB-modus in op 'Langzaam'. Hiervoor gaat u als volgt te werk: 1. Druk op Menu op het bedieningspaneel tot op de bovenste regel van het display 'App. instellen' verschijnt. 2. Druk op ( of ) tot op de onderste regel 'USB-modus' verschijnt, en druk vervolgens op Enter. 3. Selecteer 'Langzaam' met behulp van de bladertoetsen ( of ). 4. Druk op Enter om uw keuze op te slaan. 5. Druk op Wissen/Stop om terug te keren naar de stand-by-modus.
Problemen met de afdrukkwaliteit Als het apparaat binnenin vuil is of als het papier verkeerd is geplaatst, kan de afdrukkwaliteit afnemen. Raadpleeg de onderstaande tabel om het probleem te verhelpen. Probleem
Voorgestelde oplossingen
Lichte of vage afdruk
Als de pagina een verticale witte streep of een vaag gebied bevat: • De toner is bijna op. Soms kunt u de gebruiksduur van de tonercassette tijdelijk verlengen. Zie “Toner herverdelen” op pagina 7.7. Als de afdrukkwaliteit hierdoor niet verbetert, moet u een nieuwe tonercassette plaatsen. • Mogelijk voldoet het papier niet aan de papierspecificaties (het is bijvoorbeeld te vochtig of te ruw). Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9. • Als de hele pagina te licht is, is de afdrukresolutie mogelijk te laag ingesteld of is de tonerbesparingsmodus ingeschakeld. Wijzig de afdrukresolutie en schakel de tonerbesparingsmodus uit. Zie pagina 5.9. • Als de pagina zowel vage gebieden als vegen bevat, kan dit erop wijzen dat de tonercassette moet worden gereinigd. Zie “De trommel reinigen” op pagina 7.10. • Mogelijk is het oppervlak van de glasplaat vuil. Reinig de glasplaat. Zie pagina 7.5.
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc
8.14 PROBLEMEN OPLOSSEN
Probleem Tonervlekken
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc Lichte vlekken
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc
Verticale strepen
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc Grijze achtergrond
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc Tonervegen
Voorgestelde oplossingen • Mogelijk voldoet het papier niet aan de papierspecificaties (het is bijvoorbeeld te vochtig of te ruw). Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9. • Mogelijk is de transportrol of het papierpad vuil. Reinig de binnenkant van het apparaat en de trommel. Zie pagina 7.4 en pagina 7.10.
Als de pagina op willekeurige plaatsen doorgaans ronde, vage gebieden bevat: • Mogelijk is één vel papier beschadigd. Probeer het document opnieuw af te drukken. • Het vochtgehalte van het papier is niet overal hetzelfde of er zitten vochtplekken op het papier. Probeer papier van een ander merk. Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9. • De partij papier is slecht. Het productieproces kan ertoe leiden dat sommige delen toner afstoten. Probeer een ander merk of een ander type papier. • Mogelijk is de tonercassette defect. Verticale repetitieve onvolkomenheden op de volgende pagina. • Als u het probleem hiermee niet kunt oplossen, neemt u contact op met een onderhoudstechnicus. Als de pagina zwarte verticale strepen vertoont: • Er zit waarschijnlijk een kras op de trommel in de tonercassette. Verwijder de tonercassette en plaats een nieuwe. Zie “De tonercassette vervangen” op pagina 7.8.
Als de achtergrond van de pagina te donker is: • Gebruik papier met een lichter gewicht. Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9. • Als de ruimte waarin het apparaat is opgesteld zeer droog (lage luchtvochtigheid) of zeer vochtig (relatieve luchtvochtigheid van meer dan 80%) is, kan dit leiden tot een grijze achtergrond. • Verwijder de oude tonercassette en plaats een nieuwe. Zie “De tonercassette vervangen” op pagina 7.8. • Reinig de binnenkant van het apparaat. Zie pagina 7.4. • Controleer het type papier en de kwaliteit. Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9. • Verwijder de tonercassette en plaats een nieuwe. Zie “De tonercassette vervangen” op pagina 7.8.
PROBLEMEN OPLOSSEN 8.15
8
Probleem
Voorgestelde oplossingen
Verticale repetitieve onvolkomenheden
Als de bedrukte zijde van de pagina met gelijkmatige tussenpozen markeringen vertoont: • Mogelijk is de tonercassette beschadigd. Als een afwijking meermaals op een pagina voorkomt, drukt u enkele reinigingspagina's af om de cassette te reinigen. Zie “De trommel reinigen” op pagina 7.10. Als de problemen zich hierna blijven voordoen, verwijdert u de tonercassette en plaatst u een nieuwe. Zie “De tonercassette vervangen” op pagina 7.8. • Mogelijk zit er toner op bepaalde onderdelen van het apparaat. Als de onvolkomenheden zich situeren op de achterkant van de pagina, zal het probleem zichzelf waarschijnlijk oplossen na enkele pagina's. • Mogelijk is de fixeereenheid beschadigd. Neem contact op met een onderhoudstechnicus.
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc
Achtergrondspatten
A Vervormde tekens
Schuine pagina
AaBbCc AaBbC AaBbCcc AaBbCc AaBbCc
8.16 PROBLEMEN OPLOSSEN
Achtergrondspatten worden veroorzaakt door deeltjes toner die worden verspreid over de afgedrukte pagina. • Mogelijk is het papier te vochtig. Probeer af te drukken met een andere partij papier. Verwijder de verpakking van het papier pas op het moment dat u het papier nodig heeft, zodat het papier niet te veel vocht absorbeert. • Als een enveloppe achtergrondspatten vertoont, wijzigt u de afdruklay-out om te vermijden dat u afdrukt over gebieden met overlappende naden aan de achterkant. Afdrukken op papiernaden kan problemen veroorzaken. • Als de achtergrondspatten het volledige oppervlak van een afgedrukte pagina bedekken, wijzigt u de afdrukresolutie via uw softwaretoepassing of de printereigenschappen. • Als tekens niet behoorlijk gevormd zijn en een hol effect geven, is het papier mogelijk te glad. Probeer ander papier. Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9. • Als tekens niet behoorlijk gevormd zijn en een golvend effect geven, is het mogelijk dat de scannereenheid onderhoud vergt. Neem contact op met een onderhoudstechnicus.
• Zorg ervoor dat het papier goed is geplaatst. • Controleer het type papier en de kwaliteit. Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9. • Controleer of het papier of het andere materiaal juist geplaatst is en of de papiergeleiders de papierstapel raken zonder er te hard tegen te drukken.
Probleem
Voorgestelde oplossingen
Krullen of golven
• Zorg ervoor dat het papier goed is geplaatst. • Controleer het type papier en de kwaliteit. Papier kan krullen als de temperatuur of de vochtigheid te hoog is. Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9. • Draai de papierstapel om in de papierlade. Probeer ook het papier 180° in de lade te draaien. • Probeer af te drukken naar de uitvoersleuf aan de achterkant.
Kreukels of vouwen
• Zorg ervoor dat het papier goed is geplaatst. • Controleer het type papier en de kwaliteit. Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9. • Draai de papierstapel om in de papierlade. Probeer ook het papier 180° in de lade te draaien. • Probeer af te drukken naar de uitvoersleuf aan de achterkant.
De achterkant van afgedrukte vellen is vuil
Controleer op lekkende toner. Reinig de binnenkant van het apparaat. Zie pagina 7.4.
Zwarte afdrukken
A Losse toner
• Mogelijk is de tonercassette niet goed geplaatst. Verwijder de cassette en plaats hem opnieuw. • Mogelijk is de tonercassette defect en moet hij worden vervangen. Verwijder de tonercassette en plaats een nieuwe. Zie “De tonercassette vervangen” op pagina 7.8. • Mogelijk moet het apparaat worden gerepareerd. Neem contact op met een onderhoudstechnicus.
• Reinig de binnenkant van het apparaat. Zie pagina 7.4. • Controleer het type papier en de kwaliteit. Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9. • Verwijder de tonercassette en plaats een nieuwe. Zie “De tonercassette vervangen” op pagina 7.8. • Als het probleem zich blijft voordoen, moet het apparaat mogelijk worden gerepareerd. Neem contact op met een onderhoudstechnicus.
PROBLEMEN OPLOSSEN 8.17
8
Probleem
Voorgestelde oplossingen
Onvolledige tekens
Onvolledige tekens zijn witte plekken in delen van tekens die volledig zwart zouden moeten zijn: • Als u transparanten gebruikt, probeert u een ander type transparant. Wegens de aard van transparanten zijn enkele onvolledige tekens normaal. • Mogelijk drukt u af op het verkeerde oppervlak van het papier. Verwijder het papier en draai het om. • Mogelijk voldoet het papier niet aan de papierspecificaties. Zie “Papierspecificaties” op pagina A.9.
A Horizontale strepen
AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc AaBbCc Krul
8.18 PROBLEMEN OPLOSSEN
Als de pagina horizontale zwarte strepen of vegen vertoont: • Mogelijk is de tonercassette verkeerd geplaatst. Verwijder de cassette en plaats hem opnieuw. • Mogelijk is de tonercassette defect. Verwijder de tonercassette en plaats een nieuwe. Zie “De tonercassette vervangen” op pagina 7.8. • Als het probleem zich blijft voordoen, moet het apparaat mogelijk worden gerepareerd. Neem contact op met een onderhoudstechnicus. Als het afgedrukte papier krult of het papier niet wordt ingevoerd: • Draai de papierstapel om in de papierlade. Probeer ook het papier 180° in de papierlade te draaien. • Probeer af te drukken naar de uitvoersleuf aan de achterkant.
Kopieerproblemen Probleem
Voorgestelde oplossingen
Kopieën zijn te licht of te donker.
Gebruik de toets Donker om de achtergrond van de kopieën donkerder of lichter te maken.
Kopieën vertonen vegen, strepen, vlekken of plekken.
• Als het origineel afwijkingen bevat, drukt u op Donker om de achtergrond van uw kopieën lichter te maken. • Als het origineel geen afwijkingen bevat, moet u de scannereenheid reinigen. Zie pagina 7.5.
Schuine kopie.
• Controleer of het origineel juist in de automatische documentinvoer is geplaatst. • Controleer of het kopieerpapier op de juiste manier is geplaatst.
Er worden blanco kopieën afgedrukt.
Controleer of het origineel met de bedrukte zijde onder in de automatische documentinvoer is geplaatst.
De afdruk vlekt en geeft af bij aanraking.
• Vervang het papier in de lade door papier uit een nieuwe verpakking. • In vochtige ruimten mag u het papier niet langdurig in het apparaat laten.
Het kopieerpapier loopt regelmatig vast.
• Waaier de stapel papier uit, draai hem om en plaats hem weer in de papierlade. Vervang het papier in de lade door een nieuwe stapel. Controleer de papiergeleiders en stel ze indien nodig beter in. • Gebruik alleen papier met het juiste gewicht.Wij bevelen bankpostpapier met een gewicht van 75 g/m2 aan. • Nadat u vastgelopen papier heeft verwijderd, controleert u of er resten kopieerpapier in het apparaat zijn achtergebleven.
De tonercassette is sneller leeg dan verwacht.
• Mogelijk bevatten uw originelen afbeeldingen, opgevulde vlakken of dikke lijnen. Uw originelen zijn bijvoorbeeld formulieren, nieuwsbrieven, boeken of andere documenten die meer toner gebruiken. • Mogelijk wordt het apparaat vaak in- en uitgeschakeld.
8
PROBLEMEN OPLOSSEN 8.19
Scanproblemen Probleem
Voorgestelde oplossingen
De scanner werkt niet.
• Controleer of u het te scannen document met de bedrukte zijde onder in de automatische documentinvoer heeft geplaatst. • Mogelijk is er niet voldoende geheugen vrij voor het document. Probeer de functie Voorscan om te zien of dat werkt. Probeer een lagere scanresolutie. • Controleer of de USB-kabel of parallelle kabel juist is aangesloten. • Controleer of de USB-kabel of parallelle kabel defect is. Sluit een andere kabel aan waarvan u zeker weet dat hij werkt. Vervang de kabel indien nodig. • Als u een parallelle kabel gebruikt, controleert u of deze voldoet aan de IEEE 1284-norm. • Controleer of de scanner of de toepassing die u wilt gebruiken juist is geconfigureerd om zeker te zijn dat de scantaak naar de juiste poort wordt gestuurd (bijv. LPT1).
Het apparaat scant zeer traag.
• Controleer of het apparaat ontvangen gegevens afdrukt. Scan het document nadat de huidige taak voltooid is. • Het scannen van afbeeldingen duurt langer dan het scannen van tekst. • De communicatiesnelheid neemt af in de scanmodus wegens de grote hoeveelheid geheugen die vereist is om de gescande afbeelding te analyseren en te reproduceren. Stel uw computer in op de ECPprintermodus (in de BIOS-instellingen van de computer). Dit verhoogt de snelheid. Voor meer informatie over het instellen van het BIOS verwijzen we naar de bedieningsaanwijzingen van uw computer.
Het volgende bericht verschijnt op het scherm van uw computer: • "Het apparaat kan niet worden ingesteld op de gewenste H/W-modus." • "De poort wordt gebruikt door een ander programma." • "De poort is uitgeschakeld." • "De scanner is bezig met het ontvangen of afdrukken van gegevens. Probeer het opnieuw wanneer de huidige taak voltooid is." • "Ongeldige ingang." • "Het scannen is mislukt."
• Mogelijk wordt een kopieer- of afdruktaak uitgevoerd. Probeer het opnieuw wanneer de huidige taak voltooid is. • De geselecteerde poort is momenteel in gebruik. Start uw computer opnieuw op en probeer het opnieuw. • Mogelijk is de printerkabel niet goed aangesloten of is er geen stroom. Gebruik een USB 2.0-compatibele kabel of een parallelle kabel die bidirectionele communicatie conform de IEEE 1284-norm ondersteunt. • Het stuurprogramma van de scanner is niet geïnstalleerd of het besturingssysteem is niet behoorlijk geconfigureerd. • Controleer of de poort juist aangesloten is en of het apparaat ingeschakeld is. Start uw computer vervolgens opnieuw op. • Gebruik de parallelle kabel en USB-kabel niet tegelijkertijd.
8.20 PROBLEMEN OPLOSSEN
Faxproblemen Probleem
Voorgestelde oplossingen
Het apparaat doet niets, het display blijft leeg en de toetsen reageren niet.
• Trek het netsnoer uit en steek het opnieuw in. • Controleer of het stopcontact stroom geeft.
Geen kiestoon.
• Controleer of het telefoonsnoer goed is aangesloten. • Controleer of de telefooncontactdoos in orde is door er een ander telefoontoestel op aan te sluiten.
De in het geheugen opgeslagen nummers worden verkeerd gekozen.
Controleer of de nummers correct in het geheugen zijn opgeslagen. Druk een telefoonlijst af (zie pagina pagina 4.22).
Het document wordt niet ingevoerd.
• Controleer of het document niet gekreukeld is en of u het juist invoert. Controleer of het document het juiste formaat heeft en niet te dik of te dun is. • Controleer of het bedieningspaneel goed gesloten is.
Faxberichten worden niet automatisch ontvangen.
• De Fax-modus moet geselecteerd zijn. • Controleer of de lade papier bevat. • Controleer of op het display 'Geheugen vol' verschijnt.
Het apparaat verzendt geen faxen.
• Controleer of het document in de automatische documentinvoer is geplaatst. • Op het display moet 'V ' verschijnen. • Controleer of het andere faxapparaat uw fax kan ontvangen.
Een ontvangen fax is gedeeltelijk blanco of is van slechte kwaliteit.
• Mogelijk is er een probleem met het faxapparaat van de verzender. • Een slechte telefoonlijn kan verbindingsproblemen veroorzaken. • Controleer uw apparaat door een kopie te maken. • Mogelijk is de tonercassette leeg. Vervang de tonercassette. Zie pagina 7.8.
Sommige woorden van een ontvangen fax zijn uitgerekt.
Misschien haperde het documenttransport van het apparaat dat de fax verzond.
Er staan strepen op faxen die u verzendt.
Controleer of de glasplaat vuil is, en reinig ze indien nodig. Zie pagina 7.5.
Het apparaat kiest het nummer maar kan geen verbinding tot stand brengen met de andere fax.
Misschien is de andere fax uitgeschakeld, is het papier op of kan hij geen oproepen beantwoorden. Vraag de gebruiker van het andere apparaat om het probleem op te lossen.
PROBLEMEN OPLOSSEN 8.21
8
Probleem
Voorgestelde oplossingen
Documenten worden niet in het geheugen opgeslagen.
Mogelijk is er onvoldoende geheugen om het document op te slaan. Als op het display 'Geheugen vol' verschijnt, verwijdert u de documenten die u niet meer nodig heeft uit het geheugen. Probeer het vervolgens opnieuw.
Er verschijnen blanco gebieden onderaan op elke pagina of op andere pagina's, met een korte strook tekst bovenaan.
Mogelijk heeft u de papierinstellingen van het apparaat verkeerd ingesteld. Zie pagina 1.32 voor lade 1, pagina A.4 voor de optionele lade 2 en pagina 2.10 voor de handmatige invoer.
8.22 PROBLEMEN OPLOSSEN
A
BIJLAGE
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen: • Een optionele lade installeren • Specificaties • Specificaties van de scanner • Specificaties van de printer • Specificaties van de fax • Papierspecificaties
Een optionele lade installeren U kunt de papiercapaciteit van het apparaat uitbreiden door een optionele lade 2 te installeren. Deze lade kan 250 vellen papier bevatten.
1 Schakel het apparaat uit en trek alle kabels van het apparaat uit.
2 Verwijder het verpakkingsmateriaal van de lade en verwijder de tape waarmee de interfacekabel is vastgehecht aan de lade.
3 Kijk even waar de positioneringselementen van de optionele lade zich bevinden.
A.2
4 Plaats het apparaat over de lade, waarbij u de voetjes van het apparaat tegenover de positioneringselementen van de lade plaatst.
5 Steek de interfacekabel van de lade in de kabelaansluiting van lade 2 aan de achterkant van het apparaat.
6 Sluit het netsnoer en de kabels opnieuw aan, en zet het apparaat aan.
7 Plaats papier in de optionele lade 2. De aanwijzingen voor het plaatsen van papier in deze lade zijn dezelfde als voor de standaardpapierlade. Zie pagina 1.12.
A A.3
Lade 2 instellen in de printereigenschappen Als u lade 2 heeft geplaatst terwijl het apparaat aanstond, wordt de lade niet herkend door het apparaat. U moet de lade dan instellen in het eigenschappenvenster van de printer zodat u de lade kunt gebruiken om af te drukken vanuit uw computer.
1 Klik op de knop Start van Windows. 2 In Windows 95/98/Me/NT 4.0/2000: Kies achtereenvolgens Instellingen en Printers. In Windows XP: Kies Printers en faxapparaten.
3 Selecteer de printer Printer Driver Type 2200. 4 Klik met de rechtermuisknop op het printerpictogram en kies Eigenschappen.
5 Klik op het tabblad Printer, selecteer Lade 2 in de vervolgkeuzelijst Optionele lade en klik op OK.
Het papiertype en -formaat instellen voor lade 2 Nadat u de optionele lade 2 heeft geïnstalleerd en papier in de lade heeft geplaatst, moet u het papiertype en -formaat instellen met de toetsen van het bedieningspaneel. Deze instellingen hebben betrekking op de fax- en kopieermodus. Als u afdrukt vanuit een computer, moet u het papiertype en formaat selecteren in het programma dat u gebruikt.
1 Druk op Menu. Op de bovenste regel van het display verschijnt 'Papier inst.' en op de onderste regel verschijnt het eerste menuitem 'Papiersoort'.
2 Druk op Enter om toegang te krijgen tot het menu-item. 3 Blader met de bladertoetsen (➛ of ❿) naar het papiertype dat u gebruikt en druk op Enter om het op te slaan.
4 Druk op de toets ❿ om naar 'Papierformaat' te bladeren, en druk op Enter om dit menu te openen.
5 Druk op (➛ of ❿) tot op de onderste regel van het display 'Grootte lade 2 ' verschijnt.
6 Blader met de bladertoetsen (➛ of ❿) naar het papierformaat dat u gebruikt, en druk op Enter om het op te slaan. Om terug te keren naar de stand-by-modus, drukt u op Wissen/Stop.
A.4
Specificaties Algemene specificaties Item
Beschrijving
Automatische documentinvoer (ADF)
Max. 50 vellen (gewicht: 75 g/m2)
Grootte van ADFdocumenten
Breedte: 142 tot 216 mm Lengte: 148 tot 356 mm Papierlade: 250 vellen (gewicht: 75 g/m2)
Papierinvoercapaciteit
Handmatige invoer: 1 vel (gewicht: 60 tot 163 g/m2) Optionele papierlade: 250 vellen (gewicht: 75 g/m2)
Papieruitvoercapaciteit
Uitvoerlade aan de voorkant: 150 vellen (bedrukte zijde onder) Uitvoersleuf aan de achterkant: 1 vel (bedrukte zijde boven)
Papiertype
Papierlade: Normaal papier (60-90 g/m2) Handmatige invoer: Normaal papier, transparanten, etiketten, dik, dun, bankpost, voorbedrukt, gekleurd.
Kaarten, enveloppen (60-163 g/m2) Verbruiksartikelen
Eendelig tonercassettesysteem
Voeding
100 ~ 127 VAC, 50/60 Hz, 4,5 A 220 ~ 240 VAC, 50/60 Hz, 2,5 A
Stroomverbruik
Slaapmodus: 15W (100 ~ 127 VAC) / 15W (220 ~ 240 VAC) Stand-by-modus: 75 W (100 ~ 127 VAC) / 75 W (220 ~ 240 VAC) Gemiddeld: 320 W
Geluidsniveau
Opwarming: 52 dB Stand-by-modus: 39 dB Scannen: 52 dB Afdrukken: 52 dB
Opwarmtijd
35 seconden
Omgevingsvoorwaarden
Temperatuur: 10 oC tot 32 oC Relatieve luchtvochtigheid: 20 tot 80%
LCD
16 tekens x 2 regels
A A.5
Item
Totale afmetingen (B x D x H)
Beschrijving
Apparaat: 388 x 417 x 335 mm Optionele papierlade (lade 2): 386 x 392 x 90 mm
Gewicht
11 kg (inclusief tonercassette) Optionele papierlade (lade 2): 2,5 kg
Verpakkingsgewicht
Papier: 2,38 kg Plastic: 0,4 Kg
Specificaties van de scanner Item
Beschrijving
Compatibiliteit
TWAIN-norm
Scanmethode
Color CIS
Scanresolutie
600 x 300 dpi (optisch) / 4800 X 4800 (maximum)
Scanlengte
Maximaal: 400 mm
Scanbreedte
Maximaal: 216 mm Effectief: 208 mm
Bitdiepte
1 bit voor zwart-wit modus 8 bits voor grijstinten 24 bits voor kleurenmodus
Specificaties van het kopieerapparaat Item
Beschrijving
Scanmethode
Color CIS
Scanlengte
Maximaal: 400 mm
Scanbreedte
Maximaal 216 mm Effectief 208 mm
Kopieersnelheid (SDMC)*1
Letter: 17 pagina’s per minuut A4: 16 pagina’s per minuut
Kopieersnelheid (MDMC)*2
Letter: 8 pagina’s per minuut A4: 7 pagina’s per minuut
Kopieerresolutie
600 x 300 dpi (optisch) / 600 x 600 (afdrukken)
A.6
Item
Beschrijving
Zoomfactor
50 tot 200 %
Aantal exemplaren
99 pagina's
Bitdiepte
1 bit voor tekstmodus 8 bits voor grijstintenmodus
Halftoon
256 niveau's
*1 *2
Eén document Meerdere kopieën Meerdere documenten Meerdere kopieën
Specificaties van de printer Item
Beschrijving
Afdrukmethode
Afdruk met behulp van laserstraal
Afdruksnelheid
Letter: 17 pagina’s per minuut A4: 16 pagina’s per minuut
Papierformaat
Papierlade: Letter, A4, Legal, Folio, A5, A6 Handmatige invoer: Letter, Legal, A4, Folio, Executive, A5, A6, A6-kaart, Briefkaart 4x6, Hagaki, Envelop 7-3/4, Envelop 9, Envelop 10, Envelop DL, Envelop C5, Envelop C6, Envelop B5 * Min.: 76 x 127 mm Max.: 216 x 356 mm
Afdrukresolutie
600 x 600 dpi
Emulatie
SPL (GDI)
Computerinterface
IEEE 1284 (alleen ECP), USB 2.0
Compatibiliteit
Windows 95/98/2000/NT 4.0/Me/XP
Eerste afdruk na
Stand-by-modus: 12 seconden Energiebesparende modus: 42 seconden
Geheugen
16 MB
A A.7
Specificaties van de fax Item
Beschrijving
Compatibiliteit
ITU-T Group 3
Telefoonlijn
Openbaar telefoonnet (PSTN) of achter PABX
Gegevenscodering
MH/MR/MMR (ECM-modus)/JBIG
Modemsnelheid
33600/31200/28800/26400/24000/21600/19200/16800/ 14400/12000/9600/7200/4800/2400 bps met automatische terugschakeling naar lagere snelheid bij slechte verbinding (fall back)
Transmissiesnelheid
Ca. 3 seconden/pagina * Transmissietijd voor verzending van tekstgegevens vanuit het geheugen met ECM-compressie en alleen met gebruik van 'ITU-T No.1 Chart'.
Scansnelheid
Ca. 1,5 seconden/LTR (voor standaardfaxresolutie)
Type papier
Normaal papier (60-90 g/m2)
Papierformaat
Letter, A4, Legal, Folio, Executive, B5
Resolutie
Standaard: 203 x 98 dpi Fijn: 203 x 196 dpi Extra fijn: 300 x 300 dpi Foto: 203 x 196 dpi
Gebruikersgeheugen
5 MB
Halftoon
256 niveau's
AutoKiezer
Directkiesnummers (max. 40) Snelkiesnummers (max. 150)
A.8
Papierspecificaties Overzicht U kunt met dit apparaat afdrukken op verschillende materialen, zoals losse vellen (inclusief papier met tot 100% hergebruikte vezels), enveloppen, etiketten, transparanten en papier met een afwijkend formaat. De eigenschappen van het papier, zoals gewicht, samenstelling, vezel en vochtgehalte, zijn van grote invloed op de prestaties van het apparaat en de afdrukkwaliteit. Als u papier gebruikt dat niet voldoet aan de specificaties in deze bedieningsaanwijzingen, kan dit de volgende problemen veroorzaken: • een slechte afdrukkwaliteit; • een toename van het aantal papierstoringen; • versnelde slijtage van het apparaat. OPMERKINGEN: • Het is mogelijk dat bepaalde soorten papier geen bevredigend resultaat geven hoewel ze voldoen aan alle specificaties in deze handleiding. Dit kan het gevolg zijn van een verkeerde behandeling, een te hoge of te lage temperatuur of vochtigheid, of andere factoren waarover de fabrikant geen controle heeft. • Voordat u grote hoeveelheden papier koopt, controleert u of het papier de in deze bedieningsaanwijzingen vermelde vereisten vervult.
OPGELET: Als u papier gebruikt dat niet in overeenstemming is met deze specificaties, kan dit problemen veroorzaken die een herstelling vereisen. Deze herstellingen worden niet gedekt door de garantie of onderhoudscontracten van de fabrikant. Ondersteunde papierformaten.
Afmetingen (mm)
Gewicht
Capaciteit
Gewoon papier Letter (215,9 x 279) A4 (210 x 297) Folio (215,9 x 330,2) Legal (215,9 x 355,6) Executive (184,2 x 266,7) B5 (182 x 257) A5 (148 x 210) A6 (105 x 148)
• Bankpost van 60 tot 90 g/m2 voor papierlade 1 en 2 • Bankpost van 60 tot 163 g/m2 voor de handmatige invoer
• 250 vellen bankpost van 75 g/m2 voor papierlade 1 en 2 • 1 vel papier voor de handmatige invoer
Enveloppen Nr. 9 (98,4 x 225,4) Nr. 10 (104,8 x 241,3) DL (110 x 220) C5 (162 x 229) C6 (114 x 162) B5 (176 x 250) Nr. 7 3/4 (98,4 x 190,5)
75 tot 90 g/m2
1 vel papier voor de handmatige invoer
A A.9
Afmetingen (mm)
Gewicht
Etiketten Letter (215,9 x 279) A4 (210 x 297)
120 tot 150 g/m2
Transparanten Letter (215,9 x 279) A4 (210 x 297)
138 tot 146 g/m2
Kaarten A6-kaart (105 x 148) Briefkaart (101,6 x 152,4) Hagaki (100 x 148)
90 tot 163 g/m2
Minimaal formaat (afwijkend) Maximaal formaat (Legal)
Capaciteit
1 vel papier voor de handmatige invoer
Bankpost van 60 tot 120 g/m2
OPMERKINGEN: • Als u afdrukt op afdrukmateriaal met een lengte van minder dan 127 mm, kan het materiaal vastlopen. Om optimale prestaties te garanderen, dient u het papier op de juiste manier te bewaren en te behandelen. Zie “Omgevingsvoorwaarden voor het bewaren van papier” op pagina 12. • De capaciteit is afhankelijk van het gewicht en de dikte van het afdrukmateriaal en de omgevingsvoorwaarden.
Richtlijnen voor het gebruik van papier U krijgt de beste resultaten als u normaal papier van 75 g/m2 gebruikt. Gebruik papier van goede kwaliteit dat onbeschadigd is en geen onvolkomenheden vertoont (geen scheuren, uitsnijdingen, vlekken, kreuken, ezelsoren, losse deeltjes, stof). Als u niet zeker weet welk type papier u heeft geplaatst (bijv. bankpost of gerecycled papier), controleert u het etiket op de verpakking. De volgende problemen kunnen leiden tot een slechte afdrukkwaliteit, papierstoringen en zelfs schade aan het apparaat: Symptoom
Probleem met papier
Oplossing
Slechte afdrukkwaliteit of slecht hechtende toner, problemen met de invoer
Te vochtig, te ruw, te zacht of te veel reliëf; beschadigde partij papier
Gebruik een ander type papier, tussen 100 en 400 Sheffield, met een vochtgehalte tussen 4 en 5%.
Weggevallen tekst, papierstoringen, gekruld papier
Niet behoorlijk bewaard
Bewaar papier horizontaal in zijn vochtbestendige verpakking.
A.10
Symptoom
Probleem met papier
Oplossing
Grijze achtergrond/slijtage van het apparaat
Te zwaar
Gebruik lichter papier of gebruik de uitvoersleuf aan de achterkant.
Het papier krult wanneer het wordt ingevoerd
Het papier is te vochtig of heeft een verkeerde vezelrichting of te korte vezels.
• Gebruik de uitvoersleuf aan de achterkant. • Gebruik papier met lange vezels.
Papierstoringen, schade aan het apparaat
Het papier bevat uitsnijdingen of perforaties
Gebruik geen papier met uitsnijdingen of perforaties.
Problemen bij de invoer
Ongelijke randen
Gebruik papier van goede kwaliteit.
OPMERKINGEN: • Gebruik geen papier met briefhoofd dat bedrukt is met lagetemperatuurinkten, zoals deze die worden gebruikt bij bepaalde soorten thermografie. • Gebruik geen gebosseleerd briefhoofdpapier of briefhoofdpapier met reliëf. • Het apparaat gebruikt warmte en druk om toner op het papier te fixeren. Controleer vooraf of de inkt van gekleurd papier of voorbedrukte formulieren bestand is tegen een fixeertemperatuur van 200°C gedurende 0,1 seconde.
Papierspecificaties Categorie
Specificaties
Zuurgehalte
pH 5,5 of minder
Dikte
0,094 - 0,18 mm
Krul in riem
Vlak binnen 5 mm
Snijkant
Gesneden met scherpe messen zonder zichtbare rafels.
Fixeercompatibiliteit
Het afdrukmateriaal mag niet schroeien, smelten, losraken of gevaarlijke stoffen vrijgeven als het gedurende 0,1 seconde wordt blootgesteld aan een temperatuur van 200 °C.
Vezel
Lange vezel
Vochtgehalte
4 - 6% van het gewicht
Gladheid
100 - 400 Sheffield
A A.11
Papieruitvoercapaciteit Uitvoerlocatie
Capaciteit
Uitvoerlade aan de voorkant (bedrukte zijde onder)
150 vellen bankpost van 75 g/m2
Uitvoersleuf aan de achterkant (bedrukte zijde boven)
1 vel bankpost van 75 g/m2
Omgevingsvoorwaarden voor het bewaren van papier De omgevingsvoorwaarden waarin het papier wordt bewaard hebben rechtstreeks invloed op de invoer van het papier in het apparaat. Stel het apparaat op en bewaar het papier bij kampertemperatuur in een omgeving die niet te droog en niet te vochtig is. Papier absorbeert en verliest vocht snel. De combinatie van warmte en vocht beschadigt papier. Warmte doet het vocht in het papier verdampen, terwijl koude vocht condenseert op de vellen. Verwarmingssystemen en airconditioners onttrekken het grootste deel van het vocht aan een ruimte. Wanneer u een pak papier opent en gebruikt, verliest het papier vocht, wat strepen en vlekken/vegen veroorzaakt. Vochtig weer of waterkoelers kunnen de vochtigheid in een ruimte verhogen. Wanneer u een pak papier opent en gebruikt, absorbeert het papier het overtollige vocht, wat leidt tot een lichte afdruk en weggevallen tekst. Voorts kan papier vervormd worden naarmate het vocht verliest en absorbeert. Dit kan papierstoringen veroorzaken. Koop niet meer papier dan de hoeveelheid die u binnen ongeveer drie maanden kunt gebruiken. Papier dat langdurig werd bewaard, werd mogelijk blootgesteld aan te hoge of te lage temperatuur- en vochtigheidswaarden, wat schade kan veroorzaken. Een goede planning is belangrijk om te vermijden dat grote voorraden papier worden beschadigd. Ongeopend papier in afgesloten riemen blijft maandenlang goed voor gebruik. Geopende pakken papier worden sneller beschadigd als gevolg van de omgevingsvoorwaarden, vooral als het papier niet in een vochtbestendige verpakking is gewikkeld. De ruimte waar het papier wordt bewaard moet goed worden onderhouden om een optimaal resultaat te garanderen. De ideale voorwaarden zijn een temperatuur tussen 20° en 24°C en een relatieve luchtvochtigheid van 45% tot 55%. Neem de volgende richtlijnen in acht met betrekking tot de omgeving waarin het papier wordt bewaard. • Papier moet worden opgeslagen bij of rond kamertemperatuur. • De lucht mag niet te droog of te vochtig zijn. • De beste manier om een geopende riem papier te bewaren, is om het papier opnieuw strak in de vochtbestendige verpakking te wikkelen. In een zeer koude, warme, vochtige of droge omgeving kunt u het beste niet meer papier uit de verpakking halen dan wat u die dag nodig heeft, om te vermijden dat het papier te veel vocht absorbeert of verliest.
A.12
Enveloppen Het ontwerp van enveloppen is zeer belangrijk. De vouwlijnen kunnen aanzienlijk verschillen, niet alleen van fabrikant tot fabrikant maar ook van envelop tot envelop binnen een doos enveloppen van dezelfde fabrikant. Of enveloppen behoorlijk worden bedrukt, is afhankelijk van de kwaliteit van de enveloppen. Houd rekening met de volgende richtlijnen wanneer u enveloppen kiest: • Gewicht: Het enveloppapier mag niet meer wegen dan 90 g/m2, anders kunnen papierstoringen optreden. • Ontwerp: Voordat u afdrukt, moeten de enveloppen plat liggen met een krul van minder dan 6 mm en mogen ze geen lucht bevatten. • Toestand: Gebruik geen enveloppen die gekruld, gekreukeld of beschadigd zijn. • Temperatuur: Gebruik enveloppen die bestand zijn tegen de warmte en druk van het apparaat. • Formaat: Gebruik alleen enveloppen waarvan het formaat binnen de voorgeschreven bereiken ligt. OPMERKINGEN: • Gebruik alleen de handmatige invoer om enveloppen te bedrukken. • Mogelijk zal het papier vastlopen als u papier met een lengte van minder dan 140 mm gebruikt. Dit kan worden veroorzaakt door papier dat werd beschadigd als gevolg van de omgevingsvoorwaarden waarin het werd bewaard. Om een optimaal resultaat te garanderen, dient u het papier op de juiste wijze te bewaren en te behandelen. Zie “Omgevingsvoorwaarden voor het bewaren van papier” op pagina 12.
Enveloppen met dubbelzijdige naden. Enveloppen met dubbelzijdige naden hebben verticale in plaats van diagonale naden aan beide uiteinden van de envelop. Deze enveloppen kunnen sneller kreuken. Kies alleen enveloppen waarvan de naad reikt tot de hoek van de envelop zoals hieronder afgebeeld.
Juist
Verkeerd
Enveloppen met plakstroken of zelfklevende kleppen De kleefmiddelen van enveloppen met een plakstrook of met meer dan één sluitingsklep moeten bestand zijn tegen de warmte en druk in het apparaat. De extra kleppen en plakstroken kunnen vouwen, kreukels of zelfs papierstoringen veroorzaken, en kunnen bovendien de fixeereenheid beschadigen.
A.13
A
Envelopmarges Wat volgt zijn typische adresmarges voor een 'commercial #10'- of DL-envelop. Type adres
Minimaal
Maximaal
Adres van afzender
15 mm
51 mm
Adres van geadresseerde
51 mm
90 mm
OPMERKINGEN: • Voor de beste afdrukkwaliteit moeten de marges minstens 15 mm van de rand van de envelop blijven. • Druk niet af over de plaats waar de naden van de envelop samenkomen.
Enveloppen bewaren Bewaar enveloppen op de juiste manier met het oog op een optimale afdrukkwaliteit. Enveloppen moeten liggend worden bewaard. Als lucht opgesloten zit in een envelop en een luchtbel ontstaat, kan de envelop kreuken tijdens het afdrukken.
Etiketten OPGELET: • Gebruik alleen etiketten die aanbevolen zijn voor laserprinters om te vermijden dat het apparaat wordt beschadigd. • Gebruik voor het afdrukken van etiketten altijd de handmatige invoer en de uitvoerlade aan de achterkant om ernstige papierstoringen te vermijden. • Druk nooit meer dan één keer af op hetzelfde vel etiketten, en druk nooit af op een gedeeltelijk vel etiketten.
Houd rekening met de kwaliteit van elke component wanneer u etiketten kiest: • Kleefstoffen: De kleefstof moet bestand zijn tegen 180°C, de fixeertemperatuur van het apparaat. • Schikking: Gebruik alleen vellen waarvan nog geen etiketten zijn verwijderd. Etiketten kunnen loskomen van de vellen zodat een ruimte ontstaat tussen de etiketten, wat ernstige papierstoringen kan veroorzaken. • Krul: Voordat u afdrukt, moeten de etiketten plat liggen met een krul van maximaal 13 mm in iedere richting. • Toestand: Gebruik geen etiketten met kreuken, luchtbellen of andere onvolkomenheden die erop wijzen dat de etiketten kunnen loskomen.
A.14
Transparanten Als u transparanten gebruikt, moeten deze bestand zijn tegen de fixeertemperatuur van het apparaat (180°C). OPGELET: Gebruik alleen transparanten die aanbevolen zijn voor gebruik in laserprinters om schade aan het apparaat te voorkomen.
A A.15
INDEX
A aan pagina aanpassen, afdrukken 5.14 aansluiten netstroom 1.18 parallel 1.17 aansluiting telefoonsnoer 1.15 afdrukken aanpassen aan een geselecteerd papierformaat 5.14 meerdere pagina's op één vel 5.11 overlays gebruiken 5.19 posters 5.15 rapporten 4.32 telefoonlijst 4.22 vanuit Windows 5.2 verkleind of vergroot document 5.13 watermerken 5.16 afdrukresolutie 5.9 afdrukstand, afdrukken 5.3 afdrukvolgorde, instellen 5.3 annuleren afdrukken 5.5 fax 4.8 uitgestelde faxen 4.29 apparaat-id, instellen 1.28 automatisch kiezen directkiesnummers 4.15 groep 4.18 snelheid 4.16 automatisch opnieuw kiezen 4.9 automatische documentinvoer (ADF), plaatsen 3.3
B bedieningspaneel 1.7
D datum en tijd, instellen 1.31 directkiesnummers
kiezen 4.16 opslaan 4.15 document papierstoring, verhelpen 8.2 plaatsen 1.12 voorbereiden 3.2 documenten toevoegen 4.28
E een fax ontvangen in Antw/Fax-modus 4.12 in Fax-modus 4.11 in het geheugen 4.14 in Tel-modus 4.12 in veilige-ontvangstmodus 4.30 een fax verzenden automatisch 4.7 handmatig 4.8 energiebesparende modus, gebruik 1.34 Extern bedieningspaneel 4.37
F faxen rondzenden 4.23 faxsysteem, instellen basisinstellingen 4.2 geavanceerde instellingen 4.34 foutberichten 8.8
G geheugen, wissen 7.2 geluid, instellen 1.33 grafische eigenschappen, instellen 5.9 groepsnummer bewerken 4.19 instellen 4.18 kiezen 4.20
H Help, gebruik 5.6
I installatie ongedaan maken Extern bedieningspaneel 1.26 installeren Windows-software 1.21 instelling van Favoriet, gebruik 5.6
K kopiëren 3.3 aantal exemplaren 3.5 standaardinstelling, wijzigen 3.7 time-out, instellen 3.8
L ladeselectie, instellen 5.8
M melding Toner bijna op 7.9
N netwerkprinter, instellen 5.24
O opnieuw kiezen automatisch 4.8 handmatig 4.9 optionele lade, plaatsen A.2 opvragen (polling) 4.27 overlay, gebruik 5.19
papierinvoercapaciteit 2.2 papierniveau-indicatie 2.7 papierrichtlijnen 2.3 papierstoring, verhelpen 8.3 document 8.2 papier 8.3 papiertype 2.2 papiertype, instellen afdrukken 5.8 handmatige invoer 2.10 papierlade 1.32 parallel, aansluiten 1.17 plaatsen optionele lade A.2 tonercassette 1.10 polling 4.27 poster, afdrukken 5.15 printer delen, instellen 5.24 printereigenschappen vensters 5.2 printerstuurprogramma, installeren Windows 1.21 prioritaire fax 4.26 problemen, oplossen afdrukken 8.12 afdrukkwaliteit 8.14 faxen 8.21 foutberichten 8.8 kopiëren 8.19 papierinvoer 8.11 scannen 8.20
R P papier plaatsen in handmatige invoer 2.8 in papierlade 1.12 papier, plaatsen 4.11 papiereigenschappen, instellen 5.7 papierformaat, instellen afdrukken 5.7 handmatige invoer 2.10 papierlade 1.32
rapporten, afdrukken 4.32 reinigen binnenkant 7.4 buitenkant 7.4 scanner 7.5 trommel 7.10 resolutie afdrukken 5.9 fax 4.6
S
Z
scannen Windows 6.2 snelkiesnummers kiezen 4.17 opslaan 4.16 Software 1.21 specificaties algemeen A.5 fax A.8 kopieerapparaat A.6 papier A.9 printer A.7 scanner A.6 systeemvereisten Windows 1.21
zoeken in telefoonlijst 4.21
T tekens, invoeren 1.29 telefoonlijn, aansluiten 1.15 tonercassette herverdelen 7.7 plaatsen 1.10 vervangen 7.8 trommel, reinigen 7.10 TWAIN, scannen 6.2 Type 2200-stuurprogramma, installeren 1.19
U uitgestelde fax 4.24 uitvoerlade vooraan, gebruik 2.5 uitvoerlocatie, selecteren 2.4 uitvoersleuf achteraan, gebruik 2.5 USB aansluiten 1.17 modus, wijzigen 8.14
V veilige-ontvangstmodus 4.30 veiligheidsinformatie i.ii vergroot/verkleind afdrukken 5.13 verkleind/vergroot kopiëren 3.6 volume, aanpassen beltoon 1.33 luidspreker 1.33
W watermerken, gebruik 5.16 weergavetaal,wijzigen 1.27
H916-8650B