Meerjarenbegroting 2015 - 2019
De Groeiling
©De Groeiling, stichting voor katholiek en interconfessioneel primair onderwijs Gouda en omstreken
___________________________________________________________________
Bestuurskantoor De Groeiling Aalberseplein 5 Postbus 95 2800 AB Gouda
[email protected] www.degroeiling.nl Meerjarenbegroting 2015 - 2019
2
___________________________________________________________________
Inhoudsopgave
1
Samenvatting
4
2
Inleiding
5
3 3.1 3.2. 3.3.
Landelijke ontwikkelingen Onderwijs Personeel Onderwijsarbeidsmarkt
6 6 7 8
4 4.1. 4.2.
Organisatieontwikkelingen Strategisch Beleidsplan 2015-2019 Overige ontwikkelingen
11 11 13
5
Meerjarenoverzicht
17
6 6.1. 6.2.
Toelichting begroting Baten Lasten
19 19 20
7 7.1. 7.2. 7.3.
Resultaatontwikkeling Meerjarenbeleid Het totale effect op de resultaatontwikkeling Meerjarenbalans
23 23 25 26
8 8.1. 8.2. 8.3. 8.4.
Financieel beleid Vermogensbeheer Budgetbeheer Planning en control Treasury
26 27 28 30 31
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
3
___________________________________________________________________
1
Samenvatting
Sinds 2009 heeft De Groeiling te maken met een daling van het leerlingenaantal als gevolg van krimp (geboortedaling) in de regio. De prognoses geven aan dat in 2018-2019 een evenwicht ontstaat: de instroom van nieuwe leerlingen is gelijk aan de uitstroom van leerlingen naar het voortgezet onderwijs. Vanuit het Nationaal Onderwijsakkoord worden vanaf 2015 extra middelen ontvangen, van € 210 tot € 310 per leerling (indicatie PO-Raad). Daarnaast ontvangt het bestuur vanaf 2015 middelen voor het buitenonderhoud van de schoolgebouwen. Deze taak (en de risico’s en verantwoordelijkheden) zijn overgedragen van de gemeente naar de schoolbesturen. Desondanks verwacht De Groeiling een terugloop aan inkomsten van € 1.400.000 in de periode 2015 t/m 2019. De kosten van De Groeiling zullen afnemen omdat met minder personeel voor minder leerlingen onderwijs wordt verzorgd. De Groeiling verwacht in de periode 2015 t/m 2019 de volgende kostenreducties te kunnen behalen: vermindering personele kosten; aanpassing van aflopende contracten (materieel beheer); centrale inkoop van materialen en dienstverlening. Naast de vermindering van kosten zal ook geïnvesteerd moeten worden in de kwaliteit. Het ambitieniveau van De Groeiling ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs ligt hoog. Dit stelt ook eisen aan de kwaliteit van het personeel, die daartoe over de juiste randvoorwaarden moeten kunnen beschikken om die kwaliteit ook te kunnen (blijven) leveren. Dit vraagt dan ook om extra investeringen. Naast de kwaliteit van het onderwijs zijn er nog andere doelen die in het Strategisch Beleidsplan 20152019 zijn opgenomen. Om deze te realiseren volstaan in de meeste gevallen de huidige budgetten die bovenschools en op schoolniveau beschikbaar zijn. In de jaren 2015 t/m 2019 investeert De Groeiling maar wordt er ook bezuinigt. Per saldo ontstaat een negatief resultaat van € 384.450.. In de begroting van 2015 en 2016 zal nog sprake zijn van een negatief resultaat; vanaf 2017 ontstaat een budgettair neutrale situatie, uitgaande van de kennis van nu en de realisatie van alle bezuinigingen. Na verwerking van de resultaten in de meerjarenbalans kan het vermogens- en budgetbeheer inzichtelijk gemaakt worden. Daarbij dienen de kengetallen die de Commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen(CVO, ook wel commissie Don genoemd) als referentiekader. Op basis van de begrootte resultaten blijft de kapitalisatiefactor, liquiditeit, solvabiliteit boven de vastgestelde signaleringswaarden. De financiële situatie van De Groeiling blijft derhalve een gezonde situatie.
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
4
___________________________________________________________________
2
Inleiding
In deze Meerjarenbegroting geeft het College van Bestuur (CvB) inzicht in een aantal beleidsontwikkelingen op landelijk- en organisatieniveau die financiële consequenties hebben in de komende jaren. Deze consequenties zijn vervolgens van invloed op de keuzes die op organisatie- en schoolniveau gemaakt (kunnen) worden. De Meerjarenbegroting 2015-2019 staat niet op zichzelf maar vormt een onderdeel van de totale planning & control cyclus van De Groeiling. De Meerjarenbegroting is verbonden met een groot aantal beleidsdocumenten, waaronder het Strategisch Beleidsplan, het (Meerjaren) formatiebeleidsplan, het Financieel Beleidsplan, diverse aspecten van het onderwijskundig beleid, personeelsbeleid, huisvestingsbeleid en de schoolplannen van de scholen. De financiële begroting vormt het financiële kader waarbinnen de doelen van deze beleidsdocumenten gerealiseerd moeten worden. Het begrotingsproces is een continu proces van meerjarenbegrotingen opstellen, periodiek de financiële voortgang volgen middels diverse rapportages, nieuwe inzichten opnemen en dit alles vertalen in de nieuwe meerjarenbegroting. Jaarlijks wordt een jaarbegroting opgesteld in de periode november-december; deze wordt in januari ter goedkeuring (Raad van Toezicht) en advies (Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad) aangeboden en vervolgens vastgesteld door het CvB. In het Financieel Beleidsplan staat de procedure uitvoerig beschreven. De Meerjarenbegroting omvat dezelfde periode als het Strategisch Beleidsplan 2015-2019 dat betrekking heeft op de periode 1 augustus 2015 tot 1 augustus 2019. Dat betekent dat de doelen en activiteiten van dit beleidsplan van invloed zijn op de wijze waarop een deel van de financiën wordt ingezet. Dit deel is echter beperkt van omvang. Een onderwijsorganisatie heeft immers te maken met een aantal verplichtingen: de loonkosten van personeel met een vast dienstverband (dit legt voor 82% beslag op de inkomsten); huisvestingslasten (8% van de inkomsten); afschrijvingen op investeringen (3%) en overige instellingslasten (6%). Wat rest is de ‘vrije ruimte’ voor nieuw beleid (1%). Deze beperkte marge relativeert dus de invloed van het Strategisch Beleidsplan op het beleid. Het is een hele uitdaging om in deze tijd van krimp en bezuinigingen dusdanig financieel beleid te voeren dat er ruimte blijft voor nieuwe investeringen in onderwijskwaliteit. Anticiperen op deze ontwikkelingen is lastig en vraagt veel van alle mensen in onze organisatie. Op de eerste plaats is het van groot belang dat we snel op de hoogte zijn van de te verwachten ontwikkelingen in het onderwijs. De toename van digitalisering is hier een voorbeeld van. Op de tweede plaats dient tijdig geanticipeerd te worden op regionale ontwikkelingen. De daling van het aantal geboorten in verschillende gemeenten waar onze scholen staan is hier een voorbeeld van. De vertaling van ontwikkelingen naar actief financieel beleid is niet altijd gemakkelijk en vaak een kwestie van veel overleg. Daarbij speelt mee dat feitelijke effectuering vaak pas gerealiseerd kan worden in meerdere jaren. Effecten zijn dus ook niet altijd direct zichtbaar en inzichtelijk te maken. Daarnaast een meerjarenbegroting geen absolute waarheid: er is geen garantie dat de inkomsten en uitgaven zich zullen verhouden zoals wordt beschreven. Er spelen zo veel actoren en factoren een rol waardoor een jaarlijkse actualisatie van de meerjarenbegroting noodzakelijk is. Een dergelijk document geeft hooguit een bepaalde richting aan maar afhankelijk van de omstandigheden zal de koers steeds moeten worden aangepast. Dat vraagt van alle betrokkenen in de organisatie ook de nodige flexibiliteit om met dit gegeven om te kunnen gaan.
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
5
___________________________________________________________________
3
Landelijke ontwikkelingen
3.1.
Onderwijs
Volgens het Ministerie van OCW is onderwijs de software van de economie. Nederland wil een kenniseconomie zijn en tot de top van de wereld behoren. Hiervoor moeten de prestaties van de leerlingen omhoog. De inzet van de middelen die het Rijk beschikbaar stelt (OCW-begroting) stijgen echter niet mee. In het nu volgende worden enkele ontwikkelingen wat nader beschouwd. Passend Onderwijs Per 1 augustus 2014 zijn de huidige samenwerkingsverbanden WSNS (245) opgeheven en zijn de nieuwe samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs (75) ingevoerd. De invoering van Passend Onderwijs is budget neutraal; er komt geen extra geld bij. Wel is er een herverdeling van de middelen in het speciaal onderwijs; in een aantal regio’s waar veel speciaal onderwijs wordt aangeboden zal men met minder middelen toe moeten na 2016. Voor de regio Het Groene Hart, waar De Groeiling zijn scholen heeft, betekent de herverdeling dat op termijn (2016-2020) extra middelen (ongeveer 1 miljoen euro) beschikbaar komt. Daar staat tegenover dat de samenwerkingsverbanden het met de toebedeelde middelen moeten doen. Als er meer verwijzingen plaats vinden naar het speciaal (basis)onderwijs in de regio dan de vastgestelde budgetten toestaan, de schoolbesturen gezamenlijk voor de extra kosten opdraaien. Materiële instandhouding De materiële bekostiging wordt weliswaar periodiek aangepast (in 2014: 1,41% boven de vergoeding van 2013) maar is nog steeds niet kostenvolgend; iets dat wel aan het Velo-stelsel ten grondslag ligt. Bovendien is uit recent landelijk onderzoek (PO-Raad) gebleken dat scholen gemiddeld € 23.000 tekort komen op hun exploitatie. Op energiekosten en gebouwenbeheer komt een school 28,3% tekort ten opzichte van de bekostiging. Met deze situatie zal ook in de komende jaren rekening moeten worden gehouden, ondanks de extra middelen die vanuit de onderwijsakkoorden beschikbaar komen. Combinatie daling leerlingaantallen en politieke bezuinigingen De combinatie van bezuinigingen en een daling van de leerlingaantallen begint op steeds meer plaatsen in het land een probleem op te leveren. Bij veel besturen zullen bezuinigingen op het personeel zeker gevolgen hebben voor de kwaliteit van het onderwijs. Ook voor De Groeiling is dit een belangrijk aandachtspunt. In voorkomende situaties kan sprake zijn van een fusie van scholen of zelfs opheffing, als de kwaliteit van het onderwijs te zeer onder druk komt te staan. Nationaal Onderwijsakkoord en Herfstakkoord In september 2013 is door de Stichting van het Onderwijs (waarin vertegenwoordigers van werkgeversen werknemersorganisaties van alle onderwijssectoren zitting hebben) en het Kabinet een akkoord gesloten (Nationaal Onderwijsakkoord) waarmee extra middelen naar de onderwijssectoren gaan. Daarna is een akkoord gesloten tussen het Kabinet en enkele oppositiepartijen (Herfstakkoord) waarbij ook extra middelen aan het onderwijs worden toegekend, in ruil voor steun bij wetgevingstrajecten in de Eerste Kamer. Tenslotte worden vanaf 2015 middelen aan het primair onderwijs toegekend in verband met de overdracht van de verantwoordelijkheid van gemeenten naar schoolbesturen inzake het buitenonderhoud van schoolgebouwen. Ook de Prestatiebox, die per 1 augustus 2015 zou stoppen, is structureel gemaakt. Voor het primair onderwijs betekent bovenstaande het volgende: Meerjarenbegroting 2015 - 2019
6
___________________________________________________________________
Bij bovenstaande kan worden opgemerkt dat meer dan de helft (54%) van het totaalbedrag in 2015 betrekking heeft op onderhoud van gebouwen (materiële zaken). Dit percentage is in 2019 gedaald tot 43%.
3.2.
Personeel
Ontwikkeling werkgeverslasten Schoolbesturen krijgen in beperkte mate compensatie voor een stijging van de arbeidskosten. In 2014 bedroeg de compensatie 0,17% voor de gestegen pensioenpremies en sociale lasten (verhoging van de GPL voor het schooljaar 2013-2014), terwijl de PO-Raad becijferde dat de daadwerkelijke toename van de werkgeverslasten 1% bedroeg. Er is dus sprake van een gat van ongeveer 0,8%; dat komt overeen met een structurele korting van € 120 miljoen of 2.100 fte leraren. Op basis van de vergelijking tussen de totale loonkosten en de bruto salarissen wordt de werkgeverslast van De Groeiling voor 2015 gesteld op 53,3%. Dit percentage wordt ook gebruikt voor de verdere jaren in de meerjarenbegroting. Aktieplan Leerkracht 2020 Om een verhoging van de leerprestatie te realiseren moet ook de kwaliteit van de leraren omhoog. Hiervoor is 'Actieplan Leerkracht 2020' ontwikkeld door OCW en dit behelst de volgende zaken: Lerarenbeurs Sinds de invoering in 2008 hebben ruim 47.000 leraren een beurs gekregen. Onder deze lerarenbeurs zijn vooral de masteropleiding Special Educational Needs en de bacheloropleiding Nederlands in trek. Het budget voor het schooljaar 2014-2015 bedraagt in totaal € 75 miljoen. Daarnaast is met de sociale partners afgesproken dat de beurs vanaf 2012 alleen nog maar mag worden ingezet voor de verhoging van het kwalificatieniveau.
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
7
___________________________________________________________________ Lerarenregister Volgens de afspraken uit het Regeerakkoord is het lerarenregister, dat leraren moet stimuleren hun bekwaamheid op niveau te houden en te verbeteren, vanaf eind 2011 operationeel. In het Nationaal Onderwijsakkoord (2013) is vastgelegd dat in 2015 tenminste 40% van de leraren en in 2017 alle leraren in het register zijn opgenomen. Vervolgens vindt herregistratie plaats binnen vier jaar. Het Ministerie van OCW stelt inschrijving in het register als voorwaarde voor de toekenning van de lerarenbeurs. Professionele ontwikkeling Een van de kenmerken van goed presterende onderwijslanden is het belang dat zij hechten aan continue professionele ontwikkeling. Het kabinet investeert vanaf 2012 extra in de professionalisering van leraren (Prestatiebox en het Nationaal Onderwijsakkoord). Ook is opbrengstgericht werken een belangrijk ontwikkelingspunt. In 2015 moet 60% van de scholen in het primair onderwijs opbrengstgericht werken, in 2018 is het streven 90%. Professioneel HRM beleid Het Actieplan Leraar 2020, alsmede het Bestuursakkoord Leraren 2012-2015 en het Nationaal Onderwijsakkoord koppelt verdergaande professionalisering van leraren aan een professioneel HRMbeleid. Schoolleiders en leidinggevenden spelen een rol in het creëren van een resultaatgerichte, ambitieuze leercultuur. In het primair onderwijs zijn daarom de bekwaamheidseisen voor schoolleiders geactualiseerd (beroepsstandaard). In de CAO PO is bepaald dat registratie vanaf 2013 verplicht is. Jaarlijks wordt een budget beschikbaar gesteld voor professionaliseringsactiviteiten. Begin 2015 is 73% van de schoolleiders aangemeld; voor 2017 dient dit 100% te zijn omdat dan de periode van herregistratie start.
3.3. Onderwijsarbeidsmarkt Daling leerlingenaantal In de periode 2009 t/m 2019 wordt in het primair onderwijs een daling van 10% van het aantal leerlingen verwacht. Deze daling is in vrijwel alle regio's terug te vinden. Daarbij zijn wel grote regionale verschillen zichtbaar. Tot 2020 is de grootste vraag naar nieuwe leraren in het primair onderwijs te vinden in de regio's Amsterdam, Rijnmond (exclusief Rotterdam), zuidelijk Noord-Holland en Rotterdam. De Groeiling heeft scholen in Het Groene Hart (regio Gouda-Woerden) dat eveneens een krimpregio (20%) is. Uit de teldatumgegevens in de periode 2009 t/m 2014 blijkt een gemiddelde jaarlijkse daling van 2,85%. Dit tempo daalt in de komende periode zodat over de periode 2009 t/m 2019 een totale daling wordt verwacht van 22%. In 2010-2011 is in een notitie beschreven welke strategieën De Groeiling en afzonderlijke scholen kunnen hanteren om het marktaandeel op peil te houden c.q. te vergroten. Imago- en pr-beleid maken hier onderdeel van uit en daar zijn de scholen ook mee aan de slag gegaan. In het jaarplan van de school worden activiteiten en te behalen resultaten beschreven en in het jaarverslag wordt beschreven of de resultaten ook bereikt zijn. Werkgelegenheid Ongeveer 6% van het totaal aantal banen in Nederland is te vinden in het onderwijs. Het aantal banen in het primair onderwijs daalde in 2014 licht van 179.000 in het eerste kwartaal van 2014 naar 175.000 in het vierde kwartaal. De onderwijssector kent daarbij een relatief lage arbeidsmobiliteit. In het primair onderwijs werkt ruim 67% van het personeel in deeltijd, met een gemiddelde betrekkingsomvang van 26 uur per week. Daarnaast kent deze sector vooral vrouwelijke leraren: in voltijdbanen uitgedrukt is 83% van de leraren vrouw. Wel neemt het aandeel vrouwelijke schoolleiders en het aantal vrouwen in hogere functies gestaag toe. Meerjarenbegroting 2015 - 2019
8
___________________________________________________________________ Vacatures Het aantal openstaande vacatures in het primair onderwijs daalt. Ook zijn er per regio verschillen. In de regio Het Groene Hart, waar De Groeiling zijn scholen heeft, is nauwelijks of geen sprake van openstaande vacatures. De krimp in deze regio is groot. Ziekteverzuim Het ziekteverzuim in het primair onderwijs blijft redelijk stabiel (rond de 6,5%). Op bestuursniveau zijn de verschillen groot. Het verzuimpercentage van De Groeiling is jaarlijks onder het landelijk gemiddelde en daalt ook jaarlijks. In 2014 was het 5%; het streven is om dit percentage verder te laten dalen naar 3,5% (dit komt overeen met de premiegrondslag van het Vervangingsfonds en maakt het mogelijk om het eigen risicodragerschap budgettair neutraal te laten zijn). Vervangingsfonds (VF) Het VF ontvangt middelen van OCW met als reden investeren in arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimbeleid en re-integratiebeleid. Voor de ander onderwijssectoren loopt dit via de lumpsumbekostiging. De laatste berichten duiden er op dat schoolbesturen vanaf een bepaalde omvang eigen risicodrager worden vanaf 2016/2017 (geen keuze meer om het niet te zijn). Het VF blijft ‘verzekeringsfonds’ voor de kleine schoolbesturen. De Groeiling maakt sinds 2010 gebruik van de vervangingspool van het VF. De loonkosten van de poolers worden door het VF betaald onder de voorwaarde dat betrokkenen 100% vervangingswerkzaamheden (op basis van het reglement VF) verrichten. Als het percentage na het schooljaar minder blijkt te zijn dan moet De Groeiling het verschil in loonkosten terug betalen. Het vervangingspercentage lag in de afgelopen jaren gemiddeld op 90%. Vanaf het schooljaar 2013-2014 is dit percentage echter fors gedaald (60%) als gevolg van (eenmalig toegestane) boventalligheid van onderwijsondersteunend personeel (onderwijsassistenten/ lerarenondersteuners). Wanneer het eigen risicodragerschap van toepassing is dan zal De Groeiling de volledige loonkosten voor zijn rekening moeten nemen. Dit wordt dan uit de toegekende premie betaald. Paricipatiefonds ((PF) Het PF ontvangt van OCW middelen om de wachtgelduitkering voor onderwijspersoneel te kunnen vergoeden. Als uit de instroomtoets blijkt dat de werkgever niet heeft voldaan aan alle inspanningsverplichtingen dan is de wachtgelduitkering (WW en indien van toepassing WOPO) voor rekening van de werkgever. Het PF heeft met een toenemend aantal werklozen te maken; gevolg van de landelijke daling van leerlingen in het primair onderwijs. In de afgelopen jaren is de premie jaarlijks verhoogd; dit wordt niet gecompenseerd door OCW. In 2015 is er een premieverhoging per 1 januari; ook in 2016 t/m 2019 wordt met premieverhogingen rekening gehouden. In het kader van doordecentralisatie van arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs past het ook om de wachtgelden toe te kennen aan de besturen. Op termijn (nog niet bepaald is wanneer) kan het PF dan verdwijnen (of als een soort ‘verzekeringsfonds’ over te blijven voor de kleine besturen). CAO PO 2014-2015 In de nieuwe CAO PO is sprake van een loonsverhoging van 1,2% per 1 september 2014. Niet duidelijk is of ook in de komende jaren sprake zal zijn van loonsverhogingen. Omdat deze verhoging vergoed wordt uit de Rijksmiddelen die de PO-Raad ontvangt wordt dit budgettair neutraal opgenomen in deze Meerjarenbegroting. Dat geldt niet voor de regeling ‘duurzame inzetbaarheidsuren’ voor personeelsleden. Deze uren, alsmede de overgangsregeling voor het bapo-verlof, moeten betaald worden uit de extra middelen die vanuit de onderwijsakkoorden worden toegekend. In de periode 2015 t/m 2019 wordt uitgegaan van een bedrag van € 550.000 in de jaarlijkse begroting. Meerjarenbegroting 2015 - 2019
9
___________________________________________________________________ Uitstroom en arbeidsperspectief Landelijk gezien ontstaat er vanaf 2016 weer vacatureruimte doordat een grote groep AOWpensioengerechtigden het onderwijs zal verlaten. Ook hier zijn echter grote regionale en bestuurlijke verschillen. Voor De Groeiling geldt onderstaand overzicht:
Uitgaande van een jaarlijkse boventalligheid van 8 fte door daling van het aantal leerlingen ontstaat er pas vacatureruimte in 2022! Een ongewenste situatie, kijkend naar de onevenwichtige leeftijdsopbouw van het personeel en gezien het feit dat pas afgestudeerden van de pabo nauwelijks werk vinden. Ondanks de wens van het kabinet om langer doorwerken te stimuleren is het voor De Groeiling van belang om maatregelen te treffen om het voor oudere personeelsleden aantrekkelijk te maken om eerder te stoppen met werken waardoor jonge mensen aan het werk kunnen bij onze organisatie.
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
10
___________________________________________________________________
4
Organisatieontwikkelingen
4.1.
Strategisch Beleidsplan 2015-2019
Per 1 augustus 2015 treedt het nieuwe Strategisch Beleidsplan 2015-2019 in werking. In dit document beschrijft De Groeiling wat in 2019 zichtbaar moet zijn in de organisatie en welke centrale thema’s in de komende jaren aan bod komen. Die thema’s betreffen: Kwaliteit van het onderwijs. Professionalisering en autonomie, met name eigenaarschap en digitalisering. Maatschappelijke verbinding, met name ouderbetrokkenheid en integraal kindcentrum. De thema’s worden in het document ‘Procesaanpak Strategisch Beleidsplan 2015-2019’ nader uitgewerkt in doelen/activiteiten en meetbare resultaten. Jaarlijks worden hier budgetten aan gekoppeld, zowel op bovenschools als op schoolniveau. Per thema willen we in 2019 het volgende gerealiseerd hebben: Kwaliteit van het onderwijs: In 2019 ligt het eindresultaat van minimaal 80% van de scholen tenminste op of boven het Inspectie –niveau (dit is nu 65%). In 2019 is de onderwijskwaliteit op tenminste 65% van de scholen bovengemiddeld (‘goed’ of ‘excellent’: dit is nu 48%). Directeuren kunnen dit op twee manieren aantonen: 1. -Via de groepsresultaten op methode-onafhankelijke toetsen: De resultaten op de eindtoets zijn gelijk aan of hoger dan het landelijk gemiddelde (bij scholen Met eenzelfde populatie). -De tussenresultaten voor alle cognitieve vakgebieden zijn gelijk aan of hoger dan het landelijk gemiddelde. 2. Via het volgen van de individuele ontwikkeling van leerlingen: -De toetsresultaten van individuele leerlingen laten zien dat het leerrendement in minimaal 90% van de gevallen gelijk zijn aan of hoger zijn dan de gestelde verwachtingen (op basis van eerdere resultaten). In 2019 is het aantal scholen met een waarschuwing kleiner of gelijk aan 1. In 2019 is geen enkele school ‘zwak’ of ‘zeer zwak’. In 2019 is elke leraar met een vast dienstverband na 3 jaar basisbekwaam. Leraren die zeven jaar of langer in dienst zijn, zijn aantoonbaar vakbekwaam. In 2019 is in elke school zichtbaar dat het behouden en verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs een gezamenlijke betrokkenheid is van het team en dat dit de groepsverantwoordelijkheid overstijgt. Samenwerkend leren binnen elk team, het voeren van reflectieve gesprekken, een goede communicatie met ouders en het afleggen van verantwoording zijn zichtbare aspecten hierbij. In 2019 beschikt elke school over een passend instrumentarium om de sociaal emotionele ontwikkeling te volgen en is er ook ruime aandacht in het curriculum voor de morele vorming. In 2019 beschikt elke school over een passend creatief en cultureel aanbod en is hier voldoende tijd voor ingeroosterd in het weekprogramma. De inzet van specialisten binnen het team of externen wordt hierbij benut.
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
11
___________________________________________________________________
In 2016 heeft elke school beschreven waar zij dan staat op het gebied van ICT, welke ambities zij in de komende planperiode wil realiseren en hoe en met welke middelen ze dat gaat doen. In 2019 heeft elke school deze ambities daadwerkelijk gerealiseerd. In 2019 maakt elke school gebruik van digitale leermiddelen, waaronder leermiddelen die de methodeboeken voor de cognitieve vakken vervangen hebben. In 2019 zijn de voorstellen voor deskundigheidsbevordering en kennisuitwisseling van het netwerk ICT-coördinatoren, die in praktische en financiële zin haalbaar zijn, gerealiseerd. In 2019 geven alle leraren aan over meer ICT-kennis en -vaardigheden te beschikken dan in 2015. In 2019 wordt via een enquête onder personeelsleden, directies en het ICT-netwerk aangetoond dat scholen en medewerkers kennis delen over de toepasbaarheid van ICT in de groep en de school. In 2019 beoordelen leerlingen in het kwaliteitsonderzoek alle ICT-aspecten met minimaal een 3,0.
Eigenaarschap: In 2019 blijkt uit een enquête onder schoolleiding en leraren dat leraren zichtbaarder eigenaar zijn van hun professionele ontwikkeling en daartoe de ruimte en de middelen hebben gekregen. Uiterlijk 1 januari 2017 zijn alle leraren geregistreerd in het lerarenregister. Uiterlijk 1 januari 2017 zijn alle schoolleiders geregistreerd in het schoolleidersregister. In 2018-2019 wijst het kwaliteitsonderzoek onder leerlingen uit dat zij meer dan landelijk gemiddeld ruimte ervaren om zelf hun leerproces in te richten. In 2019 is op elke school aantoonbaar sprake van een toename van de zelfverantwoordelijkheid van leerlingen, bijvoorbeeld omdat gewerkt wordt met een leerlingenraad, leerlingenportfolio, dagen/of weektaken of leerlingengesprekken. Maatschappelijke betrokkenheid : In 2016 hebben alle scholen in hun schoolplan beschreven hoe zij het ouderbeleid vorm gaan geven. Bij het opstellen van dit beleid is ook de betrokkenheid van oudergeledingen benut. Concrete acties en gewenste resultaten worden jaarlijks in het jaarplan van de school beschreven en in het jaarverslag geëvalueerd. In 2019 laat het kwaliteitsonderzoek onder ouders zien dat zij de communicatie tussen school en ouders en ouderparticipatie hoger waarderen (minimale stijging met 0,2 punten t.o.v. 2015). In 2019 laat het kwaliteitsonderzoek onder leraren zien dat zij de communicatie en samenwerking met ouders hoger waarderen (minimale stijging met 0,2 punten t.o.v. 2015). In 2019 heeft minimaal 90% van de scholen een inpandige buitenschoolse voorziening (nu: 50%). In 2019 heeft minimaal 60% van de scholen heeft een inpandige voorschoolse voorziening (nu: 30%). In 2019 is een kwaliteitskader ontwikkeld dat scholen gebruiken om de samenwerking met de kinderopvang te optimaliseren. De beschikbare budgetten hiervoor zijn: Kwaliteit van het onderwijs Inzet extra personeel Inzet externen (onderzoek en begeleiding) ParnasSys Middelen Prestatiebox Kwaliteitsmedewerker Digitalisering TOTAAL
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
2015 74.000 60.000 10.000 511.000 10.000 30.000 695.000
2016 60.000 60.000 0 500.000 0 30.000 650.000
2017 60.000 30.000 0 480.000 0 30.000 600.000
2018 60.000 30.000 0 460.000 0 30.000 580.000
2019 30.000 30.000 0 460.000 0 30.000 550.000
12
___________________________________________________________________ Eigenaarschap Eigenaarschap van personeel TOTAAL
2015 25.000 25.000
2016 P.M
2017 P.M
2018 25.000 25.000
2019 P.M
Maatschappelijke betrokkenheid Ouderbetrokkenheid Integraal kindcentrum TOTAAL
2015 P.M 0
2016 P.M 20.000 20.000
2017 P.M 10.000 10.000
2018 P.M 20.000 20.000
2019 P.M 10.000 10.000
P.M.: Elke school legt hierin eigen accenten waar uitgaven aan gerelateerd zijn (organiseren van bijeenkomsten, cursussen, e.d.)
In de bestuursrapportage, die elk kwartaal verschijnt wordt de actuele stand van zaken beschreven. De rapportage wordt intern kenbaar gemaakt via intranet en ook als bestand gezonden naar geledingen als de Raad van Toezicht en medezeggenschapsorganen. Ook wordt de rapportage op de website van De Groeiling geplaatst (informatie en publieke verantwoording). De scholen zullen in hun Schoolplan 2016-2020 ook bovenstaande thema’s opnemen, waarbij de te bereiken resultaten in 2019 leidend zijn. In het jaarplan en jaarverslag maakt elke school duidelijk op welke wijze en met inzet van welke middelen gewerkt wordt aan de realisatie van de thema’s op schoolniveau. In de begroting van de school worden middelen vrijgemaakt om de doelen en activiteiten van de thema’s te kunnen realiseren.
4.2.
Overige ontwikkelingen
Personeelsaantallen De ontwikkeling van de personeelsformatie (in fte ten laste van de lumpsum) is als volgt: Aantal personeelsleden Startsituatie Uitstroom Uitstroom Boventalligheid Verplichting Aantal fte in fte (pre)pensioen overig* ** *** begroting Begroting 2015 356 3,9 4,1 4,0 2,0 346 Begroting 2016 346 5,4 3,6 3,0 2,0 336 Begroting 2017 336 6,4 2,6 0,0 2,0 329 Begroting 2018 329 3,6 3,4 0,0 2,0 324 Begroting 2019 324 6,9 3,1 0,0 2,0 316 *Vertrek wegens verhuizing, een baan elders, stoppen met werken, e.d. **De loonkosten van boventalligen worden vergoed door het VF zodat betrokkenen qua loonkosten uit de formatie zijn. ***Personeelsleden met een verlengd tijdelijk dienstverband aan wie na 24 maanden een vast dienstverband gegeven wordt.
Om de daling van het aantal leerlingen in de pas te laten lopen met de vermindering van de personeelsomvang zal de gemiddelde formatie in de periode 2015 t/m 2019 af moeten nemen met minimaal 40 fte. Door de uitstroom van personeel wegens het bereiken van de AOWpensioengerechtigde leeftijd in deze periode kan deze reductie grotendeels langs natuurlijk verloop worden gerealiseerd. Daarnaast zal jaarlijks ook sprake zijn van personeelsleden die minder gaan werken, een baan elders vinden of stoppen met werken om andere redenen. Bij de uitstroom (AOW) van personeel in de komende periode 2015 t/m 2019 is 1 fte in de functie ‘onderwijsassistent’ (op een totaal van 18,2 fte onderwijsassistenten/lerarenondersteuners). Met het kleiner worden van de scholen is er steeds minder behoefte aan de inzet van deze functionarissen. Met de onderwijsvakbonden wordt in 2015 een sociaal plan vastgesteld waardoor de genoemde functies opgeheven worden per 1 augustus 2017. De verdeling van de personeelssterkte is als volgt:
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
13
___________________________________________________________________ Directies Begroting 2015 Begroting 2016 Begroting 2017 Begroting 2018 Begroting 2019
27,2 26,8 26,4 26,0 26,0
Onderwijzend personeel 261,1 253,1 245,1 237,1 229,1
Onderwijsondersteunend personeel 54,0 54,0 53,6 *35,4 35,4
Bovenschools/ Bestuurlijk 5,4 4,9 4,9 4,9 4,9
Totaal 347,7 338,8 330,0 303,4 313,4
*Opheffing van de functies onderwijsassistent en lerarenondersteuner per 1-8-2017 (18,0 fte).
Ziekteverzuim De ontwikkeling van het ziekteverzuim in de periode 2012-2013 en de ambities voor 2015-2019 zijn: Directies Realisatie 2014 Ambitie 2015 Ambitie 2016 Ambitie 2017 Ambitie 2018 Ambitie 2019
5,26
Onderwijzend personeel 5,04
Onderwijsondersteunend personeel 3,51
Bovenschools/ Bestuurlijk 2,10
Totaal 5,00 4,60 4,40 4,20 4,00 3,80
Na een aantal jaren van stijgend ziekteverzuim bij de scholen is er sinds 2012 sprake van een dalende trend. Voor de periode 2015 t/m 2019 heeft De Groeiling de ambitie om het ziekteverzuim geleidelijk te verminderen tot uiteindelijk 3,8% in 2019. Gezien de grootte van de organisatie is dit een ambitieuze doelstelling. Om deze ambitie waar te maken zal De Groeiling in deze periode onder meer € 25.000 per jaar extra inzetten voor de preventie van het ziekteverzuim. Het contract met de ArboUnie is al aangescherpt. Ook zal het consequent voeren van verzuimgesprekken, de regelmatige gesprekkencyclus voor alle medewerkers en de invoering van het eigen risicodragerschap voor ziekteverzuim korter dan één jaar, waarbij een laag ziekteverzuim tot een financieel voordeel bij de scholen leidt, bijdragen aan de realisatie van deze doelstelling. Op bovenschools niveau is hier ook een rol weggelegd voor de beleidsmedewerker HRM. Professionalisering We verwachten van al onze medewerkers dat zij zich blijvend inzetten om hun vakbekwaamheid op peil te houden en waar nodig of wenselijk te verbreden of te verdiepen. Dit wordt ook versterkt door de verplichte registratie van schoolleiders (vanaf 2013) en leraren (vanaf 2017). Een stimulans gaat uit van de Lerarenbeurs, de promotiebeurs en het vaste bedrag voor deskundigheidsbevordering dat schoolleiders conform de CAO PO mogen inzetten. De Groeiling faciliteert daarnaast door een jaarlijks aanbod van scholing te doen. Daarnaast zijn er netwerken ingericht, cursusdagen, studiedagen maar wordt ook ingezet op een brede inzetbaarheid, flexibiliteit, mobiliteit en loopbaanbeleid. Jaarlijks wordt ongeveer € 250.000 ingezet. Huisvesting In de afgelopen jaren zijn verschillende scholen in een nieuw gebouw gehuisvest. Momenteel lopen er nog renovatie- en/of nieuwbouwprojecten in Moordrecht (St. Jozefschool: oplevering juni 2015) en Waddinxveen (De Regenboog: oplevering juni 2017). Bij de nieuwbouw in Moordrecht en Waddinxveen dient rekening gehouden te worden met versnelde afschrijving van meubilair en inventaris en een bijdrage uit eigen middelen (in totaal € 400.000,-). Dit is ook verwerkt in de meerjarenbegroting.
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
14
___________________________________________________________________ Vanaf 2015 is de zorg voor het buitenonderhoud van schoolgebouwen overgedragen van de gemeente naar het schoolbestuur. Het schoolbestuur ontvangt rechtstreeks van het Rijk de middelen die tot die tijd naar het gemeentefonds worden overgemaakt. Het gaat hierbij om een bedrag van € 135 miljoen in 2015, oplopend tot € 158,8 miljoen vanaf 2018. Daarnaast is in het Nationaal Onderwijsakkoord vanaf 2015 een jaarlijks bedrag opgenomen van € 147 miljoen dat onttrokken wordt aan het gemeentefonds. Met de overdracht van middelen is het risico (staat van de gebouwen) volledig voor het schoolbestuur. In 2015 worden alle gebouwen geschouwd en de resultaten verwerkt in het meerjaren onderhoudsplan. Het eerder gesignaleerde verschil tussen rijksvergoeding en noodzakelijk te verrichten werkzaamheden zal naar verwachting groter worden. Digitalisering van het onderwijs (ICT) In de afgelopen jaren is geïnvesteerd in netwerken, hardware en software in scholen. In elk lokaal is een digibord/touchscreen, vrijwel elke moderne methode gebruikt software en de laptop en iPad worden ook in een aantal scholen gebruikt. Een volgende stap is het gebruik van tablets waarbij de zaakvakken (Taal en Rekenen/Wiskunde) niet meer middels leerboeken werkschriften worden aangeboden en verwerkt, maar op de tablet. Begin 2015 maken drie scholen van deze tablets gebruik; dit aantal zal in de komende begrotingsperiode uitgebreid worden. Scholen dienen rekening te houden met oplopende kosten voor het gebruik van elektriciteit, kosten voor licenties van software en voldoende middelen om kapotte hardware te kunnen vervangen. Op bestuurlijk niveau is een netwerk van ICT-ers ingericht onder leiding van een bovenschoolse coördinator. Ervaringen en ontwikkelingen worden uitgewisseld. Voortbestaan van scholen Uit het overzicht van de teldatum 1 oktober 2014 en de daaraan gekoppelde prognoses voor de jaren 2015 t/m 2019 - waarbij gebruik is gemaakt van huidige aantallen leerlingen, de gemiddelde instroom en gemeentelijke ontwikkelingen - komt het volgende beeld naar voren: Brinnr. 03NX 03NZ 04XH 05BG 05BL 06FY 06JG 07PI 07ST 08KA 08ZK 09WM 09WS 10PG 10YZ 11KG 11MK 11VU 12FK 14ZW 22KF 28AK
School Gerardus Majella De Krullevaar De Zevensprong St. Catharina St. Michaëlschool De Bijenkorf Dorpsschool De Bron De Akker De Regenboog De Goudakker Speel en Werkhoeve Kardinaal Alfrink Pax Christischool Willibrord/Miland St. Jozef (Oudewater) De Triangel Mariaschool De Cirkel SBO De Oostvogel* St. Jozef (Moordrecht) ‘t Carillon* Westergouwe St. Aloysius Totaal
2014 110 113 209 135 188 326 172 239 352 162 177 223 176 338 237 234 174 370 100 206 471 0 421 5.133
2015 103 105 209 128 179 330 180 228 345 165 170 216 168 340 235 230 167 365 90 201 449 0 442 5.045
2016 91 100 205 119 171 310 175 221 338 165 172 216 165 335 230 225 158 360 85 200 424 5 432 4.902
2017 85 100 205 115 165 308 175 215 331 165 170 205 165 330 230 225 154 355 85 200 397 20 430 4.830
2018 82 100 205 111 165 298 175 215 330 165 170 200 165 325 230 220 155 350 85 200 387 30 420 4.783
*Een deel van de leerlingen is in de symbiose van De Oostvogel-De Vuurvogel geplaatst tot 1-8-2017. Vanaf 1-8-2014 stromen hoogbegaafde leerlingen met een toelaatbaarheidsverklaring in bij De Oostvogel.
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
15
___________________________________________________________________ Het bestuur van De Groeiling vindt het in stand houden van scholen met minder dan vier groepen (minder dan 80 leerlingen) alleen onder voorwaarden gewenst is: als de school binnen de woonkern de enige (al dan niet katholieke/interconfessionele) school is en de kwaliteit van het onderwijs op peil is. Op basis van de teldatum 1 oktober 2014 is De Krullevaar onder de opheffingsnorm gekomen van de gemeente Schoonhoven. Om te voorkomen dat de bekostiging per 1 augustus 2015 stopt is het voornemen om de school te fuseren met de St. Catharina (Haastrecht). Hier is sprake van een administratieve fusie: gezien de onderlinge afstand (8,7 km) tussen beide locaties is immers geen sprake van een uitwisseling van leerlingen. Het onderwijsaanbod blijft dan ook bij beide locaties gehandhaafd, waarbij wel personele expertise wordt uitgewisseld. In bovenstaande prognoses zou dit kunnen betekenen dat de Gerardus Majellaschool (Reeuwijk) op termijn het bestaansrecht verliest; er zijn in hetzelfde gebouw waarin de school gehuisvest is nog twee basisscholen (openbaar en p.c.).
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
16
___________________________________________________________________
5
Meerjarenoverzicht
In het overzicht op de volgende pagina wordt een geconsolideerd meerjarenoverzicht gepresenteerd. Dat wil zeggen dat er een totaaloverzicht wordt gegeven van alle inkomsten en uitgaven, onafhankelijk van de plaats in de organisatie waar deze besteed (scholen/bovenschools/bestuur) worden. De Groeiling is gewend om met twee typen begrotingen te werken, te weten: - een totaalbegroting (begroting op stichtingsniveau); - een begroting op budgethoudersniveau (de school of het bestuurskantoor). Voor een goede beoordeling van de financiële situatie is het beter om van het totaalbeeld uit te gaan. Dit laat echter onverlet dat de werkwijze waarin het budget over meerdere budgethouders wordt verdeeld, gangbaar en bruikbaar is. In het overzicht wordt volstaan met het totaalbeeld. Mochten er aspecten zijn die van invloed zijn op de afzonderlijke begrotingen dan wordt dit in de toelichting meegenomen. In het totaalbeeld zijn geen indexeringen toegepast. Omdat de effecten van indexeren zowel aan de baten- als aan de lastenkant plaatsvinden is het totaaleffect nagenoeg nul. Met de voorliggende meerjarenbegroting wil De Groeiling een beeld schetsen van de financiële consequenties voor de komende jaren, zodat er tijdig geanticipeerd kan worden op zich aandiende ontwikkelingen. De voorliggende begroting is als volgt opgebouwd: - Er wordt gestart met het presenteren van een totaaloverzicht. - Vervolgens worden de cijfers toegelicht (Hoofdstuk 6). Enerzijds heeft deze toelichting betrekking op de wijze waarop de diverse begrotingsposten tot stand zijn gekomen, anderzijds wordt geanticipeerd op zich aandienende ontwikkelingen, mits deze van invloed zijn op de financiële huishouding. - Afgesloten wordt (Hoofdstuk 7) met een behandeling van het resultaat, inclusief de hieruit voortvloeiende consequenties. - Tenslotte wordt (Hoofdstuk 8) het financiële beleid van De Groeiling beoordeeld, mede in het licht van de signaleringswaarden die door de commissie Don gehanteerd worden bij het vaststellen van de financiële positie van onderwijsinstellingen in Nederland.
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
17
___________________________________________________________________ De Groeiling
Begroting 2015 5.196
Begroting 2016 5.096
Begroting 2017 4.984
Begroting 2018 4.873
Begroting 2019 4.811
BATEN Ministerie van OCW, rijksbijdragen OCW RV Lumpsum OCW RV personeels- en arbeidsmarktbeleid OCW RV materiële instandhouding (VeLo) OCW Overige bijdragen
17.529.700 2.040.300 3.739.600 1.652.300
17.500.000 1.950.000 3.600.000 1.580.000
17.400.000 1.875.000 3.500.000 1.500.000
17.300.000 1.800.000 3.400.000 1.430.000
17.200.000 1.750.000 3.400.000 1.400.000
Totaal Rijksbijdragen OCW
24.961.900
24.630.000
24.275.000
23.930.000
23.750.000
Overige overheidssubsidies Gemeenten Overige overheidsbijdragen
177.750 0
60.000 0
60.000 0
55.000 0
55.000 0
Totaal overige overheidssubsidies
177.750
60.000
60.000
55.000
55.000
Overige baten Verhuur en medegebruik lokalen Overige baten
177.285 530.325
150.000 450.000
150.000 450.000
150.000 450.000
150.000 450.000
Totaal overige baten
707.610
600.000
600.000
600.000
600.000
TOTAAL BATEN
25.847.260
25.290.000
24.935.000
24.585.000
24.405.000
LASTEN Personele lasten Lonen en salarissen Overige personele lasten
20.626.000 901.500
20.000.000 850.000
19.500.000 800.000
19.200.000 800.000
18.900.000 800.000
Totaal personele lasten
21.541.500
20.850.000
20.300.000
20.000.000
19.700.000
Afschrijvingen Afschrijvingskosten gebouwen/verbouwingen Afschrijvingskosten overige activa
22.600 780.800
20.000 785.500
20.000 795.000
20.000 780.000
20.000 795.000
Totaal afschrijvingen
803.400
805.500
815.000
800.000
815.000
Totaal huisvestingslasten
2.025.385
2.030.000
2.040.000
2.030.000
2.040.000
Overige lasten Bestuur, beheer en administratie Kosten school en onderwijs
481.175 1.395.750
470.000 1.350.000
462.000 1.350.000
455.000 1.350.000
451.000 1.350.000
Totaal overige lasten
1.876.925
1.820.000
1.812.000
1.805.000
1.801.000
26.247.210
25.505.500
24.967.000
24.635.000
24.356.000
FINANCIËLE BATEN EN LASTEN Baten uit vermogen Lasten uit vermogen
64.000 0
50.000 0
50.000 0
50.000 0
50.000 0
Totaal financiële baten en lasten
64.000
50.000
50.000
50.000
50.000
-335.950
-165.500
18.000
0
99.000
Aantal leerlingen 7/12 + 5/12 t-1/2
TOTAAL LASTEN
RESULTAAT
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
18
___________________________________________________________________
6
Toelichting begroting
6.1.
Baten
RIJKSBIJDRAGEN OCW Subsidie voor personele lasten (lumpsum) De subsidie voor de personele lasten (lumpsum) is berekend op basis van de leerlingenprognose en de huidige vergoeding van de GPL. Uiteraard heeft jaarlijkse bijstelling van de GPL effect op de hoogte van de personele lumpsum. In de begrotingsperiode is ook rekening gehouden met doorlopende verplichtingen voor de overgangsregeling bapo. Momenteel wordt 3,1% van de personele lumpsum afgeroomd ten behoeve van kosten van bapo en duurzame inzetbaarheidsuren voor personeel van 57 jaar en ouder. Daarnaast wordt rekening gehouden met een stabiel aantal leerlingen in 2018-2019: de uitstroom van leerlingen naar het voortgezet onderwijs is dan gelijk aan de instroom van nieuwe leerlingen. Budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid Van deze vergoeding wordt 50% toegerekend aan de scholen en 50% aan bovenschoolse activiteiten (bijvoorbeeld scholing management en personeel, bedrijfsgezondheidszorg, betaald ouderschapsverlof) of via herverdeling aan specifiek benoemde activiteiten op de scholen (bijvoorbeeld instandhouding locatie De Meije). Deze activiteiten zijn vastgelegd in beleidsplannen, waaronder het Bestuursformatieplan. Scholen zetten het budget in voor personeelsbeleid en/of formatiezaken. Subsidie materiële instandhouding (Velo) Van dit bedrag wordt een deel bovenschools ingezet onder meer ter dekking van kosten van administratie, beheer en bestuur. Ook wordt de vergoeding voor onderhoud afgeroomd en vervolgens herverdeeld op basis van de onderhoudsrapporten en planningen. Overige bijdragen OCW Onder deze noemer zijn aanvullende bestemmingssubsidies opgenomen waaronder de prestatiebox, de middelen uit het Nationaal Onderwijsakkoord, de overheveling middelen buitenonderhoud schoolgebouwen van het Rijk naar het schoolbestuur, subsidie voor impulsgebieden voor de scholen De Goudakker en de St. Aloysiusschool en Passend Onderwijs. OCW overige subsidies Prestatiebox Impulsgebieden Passend Onderwijs Loonkostensubsidie ondersteunend personeel Lerarenbeurs TOTAAL
2015 511.000 127.000 985.000 19.300 10.000 1.652.300
2016 500.000 120.000 950.000 10.000 0 1.580.000
2017 480.000 110.000 910.000 0 0 1.500.000
2018 460.000 100.000 870.000 0 0 1.430.000
2019 460.000 80.000 860.000 0 0 1.400.000
Aan de Prestatiebox is een aantal te realiseren doelen gekoppeld op het gebied van onderwijskwaliteit en ontwikkeling personeel die er voor zorgen dat deze middelen niet geheel kunnen worden ingezet voor de bekostiging van (eigen) personeel. OVERIGE OVERHEIDSSUBSIDIES Naast bovengenoemde vergoedingen ontvangt De Groeiling vergoedingen van diverse gemeenten. Het betreft de volgende inkomsten: Meerjarenbegroting 2015 - 2019
19
___________________________________________________________________ Overige overheidssubsidies Taalverbetering gemeente Gouda Schoolbegeleiding gemeente Peuter-kleutergroep Schakelklassen Overig TOTAAL
2015 93.800 7.850 5.000 41.000 30.100 177.750
2016 0 0 5.000 25.000 30.000 60.000
2017 0 0 5.000 25.000 30.000 60.000
2018 0 0 5.000 25.000 25.000 55.000
2019 0 0 5.000 25.000 25.000 55.000
2015 177.285 264.250 182.800 83.275 707.610
2016 150.000 240.000 180.000 30.000 600.000
2017 150.000 222.000 178.000 50.000 600.000
2018 150.000 220.000 176.000 54.000 600.000
2019 150.000 220.000 176.000 54.000 600.000
OVERIGE BATEN Hieronder vallen de volgende begrotingsposten: Overige baten Verhuur en medegebruik lokalen Derden, waaronder bijdragen i.v.m. detachering Ouderbijdragen Overige baten TOTAAL
6.2.
Lasten
PERSONELE LASTEN Lonen en salarissen Bij een daling van het aantal leerlingen zal de personele omvang ook verminderd moeten worden. Dat kan op korte termijn, wanneer er meer vacatures ontstaan dan er boventalligheid is van personeel. Bij De Groeiling is dat in de komende jaren nog niet aan de orde; een grote uitstroom (pensioen) wordt pas vanaf 2021 voorzien (op basis van de AOW-pensioengerechtigde leeftijd van de huidige personeelsleden). Doordat er nauwelijks pas afgestudeerden zullen instromen is de opbouw van een evenwichtige leeftijdsopbouw - en daarmee ook evenredige loonkosten – voorlopig niet aan de orde. De loonkosten van het zittend personeel nemen toe, ook omdat bij vacatures eerst boventallig personeel (veelal met maximale loonkosten) in de vacatures geplaatst worden. Vermindering van loonkosten bij boventalligheid kan momenteel alleen gerealiseerd worden door boventallig personeel in de vervangingspool te plaatsen. De loonkosten worden dan door het VF vergoed (mits de werkzaamheden uit vervanging bestaan). Wanneer het VF verdwijnt komen de loonkosten van het boventallig personeel volledig ten laste van De Groeiling. In de komende jaren worden vacatures voor de functie ‘directeur’ niet meer fulltime opengesteld, maar voor 0,8 fte. Het vertrek van onderwijsondersteunende functionarissen als ‘onderwijsassistent’ en ‘lerarenondersteuner’ wordt in het geheel niet meer ingevuld. Lonen en salarissen Bestuur en directies Onderwijsgevend personeel Onderwijsondersteunend personeel Loonkosten personeel overig TOTAAL
2015 2.556.400 15.046.700 2.781.500 241.400 20.626.000
2016 2.500.000 14.500.000 2.700.000 300.000 20.000.000
2017 2.400.000 14.300.000 2.600.000 200.000 19.500.000
2018 2.400.000 14.300.000 2.200.000 300.000 19.200.000
2019 2.400.000 14.100.000 2.100.000 300.000 18.900.000
Bij de salarislasten is rekening gehouden met een stijging van de salarislasten als gevolg van premieverhogingen (bijvoorbeeld het Participatiefonds). Daarnaast is een jaarlijkse vermindering opgenomen van 8 fte (leraar LA).
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
20
___________________________________________________________________ Overige personele lasten Overige personele lasten Kosten ingehuurd personeel Scholing management en personeel Schoolbegeleiding Overige personele kosten (arbo, representatie, etc.) TOTAAL
2015 273.350 264.650 87.000 290.500 915.500
2016 245.000 240.000 85.000 280.000 850.000
2017 230.000 240.000 60.000 270.000 800.000
2018 225.000 265.000 60.000 250.000 800.000
2019 225.000 250.000 60.000 265.000 800.000
AFSCHRIJVINGEN Het betreft afschrijvingen op aanwezige materiële vaste activa en op de investeringen. Afschrijvingen Gebouwen/verbouwingen Meubilair Inventaris ICT en computers Leermiddelen TOTAAL
2015 22.600 145.900 44.900 343.500 246.500 803.400
2016 20.000 145.000 55.000 335.500 250.000 805.500
2017 20.000 150.000 55.000 330.000 260.000 815.000
2018 20.000 150.000 55.000 325.000 250.000 800.000
2019 20.000 150.000 55.000 330.000 260.000 815.000
HUISVESTINGSLASTEN Doelstelling is om op basis van reële uitgangspunten de kosten van het onderhoud in overeenstemming te brengen met de beschikbare middelen. Om toch adequaat onderhoud te kunnen blijven uitvoeren wordt jaarlijks een bedrag gedoteerd aan de voorziening onderhoud. Omdat het onderhoud van de gebouwen per jaar sterk kan fluctueren wordt er een onderhoudsplan opgesteld, waarin per jaar de verwachte kosten worden beschreven. Het onderhoudsplan van De Groeiling heeft een looptijd van 10 jaar. De totale kosten worden vervolgens door 10 gedeeld, waardoor er jaarlijks eenzelfde bedrag in de begroting (= de dotatie) wordt opgenomen. In de bedragen wordt jaarlijks uitgegaan van stijgende kosten, maar dit effect wordt weggenomen door daling van het aantal leerlingen. Vanaf 2015 komen de kosten voor het buitenonderhoud van schoolgebouwen voor rekening van het bestuur. Huisvestingslasten Klein onderhoud, contracten, beveiliging, tuin Energie en water Schoonmaak Dotatie voorziening onderhoud Overige huisvestingslasten * TOTAAL
2015 222.850 416.295 616.780 615.000 154.460 2.025.385
2016 220.000 420.000 615.000 600.000 175.000 2.030.000
2017 220.000 420.000 615.000 600.000 185.000 2.040.000
2018 220.000 420.000 615.000 600.000 175.000 2.030.000
2019 220.000 420.000 615.000 600.000 185.000 2.040.000
2018 375.500 1.000 15.000 31.000 10.000 15.500 7.000 0 455.000
2019 371.500 2.000 15.000 29.000 10.000 15.500 7.000 1.000 451.000
*Onder ‘overige huisvestingslasten’ valt: huur en medegebruik lokalen; heffingen/belastingen; vuilafvoer.
OVERIGE LASTEN Administratie, beheer en bestuur Administratie en advisering Secretariaat en ondersteuning bestuur Accountantskosten Contributie besturenorganisaties Vergoedingen RvT/cursussen Verzekeringen Medezeggenschap Bestuurs- en beheerskosten TOTAAL
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
2015 392.700 2.000 15.000 37.500 10.000 15.250 6.725 2.000 481.175
2016 385.500 2.000 15.000 35.000 10.000 15.500 7.000 0 470.000
2017 380.500 1.000 15.000 33.000 10.000 15.500 7.000 0 462.000
21
___________________________________________________________________ Kosten school en onderwijs Onder deze groep van schoolafhankelijke kosten vallen zaken als: systeembeheer; licenties; telefoon; activiteiten/excursies/cultuur; onderwijsleerpakket; reproductiekosten. Een overzicht van de posten met de grootste uitgaven: Kosten school en onderwijs Leermiddelen ICT/systeembeheer/licenties en onderhoud Telefonie en dataverbinding Schooladministratie/vakliteratuur/werving/huishouding Buitenschoolse activiteiten/excursies/cultuur Overige schoolkosten TOTAAL
2015 774.600 248.950 55.750 101.940 121.690 92.820 1.395.750
2016 770.000 250.000 55.000 100.000 115.000 60.000 1.350.000
2017 770.000 250.000 55.000 100.000 115.000 60.000 1.350.000
2018 770.000 250.000 55.000 100.000 115.000 60.000 1.350.000
2019 770.000 250.000 55.000 100.000 115.000 60.000 1.350.000
FINANCIËLE BATEN EN LASTEN De financiële baten betreffen rente-opbrengsten van banksaldi. Er zijn geen aandelen/effecten. Mocht het de komende jaren weer aantrekkelijk (hogere rente-opbrengsten) worden om aandelen/obligaties te kopen dan zal dit worden meegenomen in de jaarlijkse aanpassing van de meerjarenbegroting. Financiële baten en lasten Rente-opbrengsten
2015 64.000
2016 50.000
2017 50.000
2018 50.000
2019 50.000
Conclusie De meerjarenbegroting 2015-2019 kent een vermindering van inkomsten maar ook van uitgaven, waardoor vanaf 2017 weer een evenwichtige situatie ontstaat. Hierbij is uiteraard niet te voorzien welke omstandigheden in de komende jaren nog een rol gaan spelen, zowel in positieve als in negatieve zin. Papier is geduldig en het vraagt dan ook van bestuur en leidinggevenden dat de noodzakelijke maatregelen getroffen worden om tijdig bij te sturen als dat nodig is teneinde de evenwichtige situatie vanaf 2017 ook te realiseren.
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
22
___________________________________________________________________
7
Resultaatontwikkeling
Het eindresultaat over de periode 2015-2019 kent per saldo een negatieve uitkomst van € 434.450. Een negatief eindresultaat komt ten laste van de algemene reserve. Om te kunnen bepalen of dit de continuïteit van de organisatie niet in gevaar brengt dient eerst bepaald te worden wat een aanvaardbare hoogte is. In Hoofdstuk 8 wordt aangegeven dat de minimale bufferomvang € 1.558.000 moet zijn om 90% van de geïnventariseerde risico’s af te dekken mochten zij zich in enig jaar voor doen. Het bestuur stelt de minimale buffer op € 3.116.000 vast. Mocht 90% van de risico’s zich in enig jaar voordoen dan is het bij die bufferstand niet mogelijk om in het volgend kalenderjaar dezelfde minimale hoogte opgebouwd te hebben. De huidige hoogte van de algemene reserve, i.c. € 6.000.000, is voldoende om het negatieve exploitatieresultaat ten laste te brengen van die algemene reserve. Tegelijkertijd dient enerzijds bezuinigd te worden, anderzijds moet echter ook ruimte gecreëerd worden om te investeren in kwaliteit.
7.1.
Meerjarenbeleid
Ontwikkelingen Aan de lastenkant van de begroting wordt het meerjaren beeld de komende vijf jaren gekarakteriseerd door enerzijds een investering in een verbetertraject, met als doel het realiseren van een kwaliteitsverhoging van de hele stichting en anderzijds door een beleid gericht op het realiseren van een aantal bezuinigingen. Investeren in kwaliteit Realisatie van het ambitieniveau van De Groeiling vraagt om extra impulsen. In het Strategisch Beleidsplan 2015-2019 is dit ook één van de centrale thema’s. In hoofdstuk 4 is hier nader op ingegaan. In het huidige Strategisch Beleidsplan is het thema ‘de professionele organisatie’ opgenomen. Wat onder dit begrip verstaan wordt is beschreven in een aantal kenmerken/indicatoren. Uit tussenmetingen blijkt dat een aantal kenmerken nog in onvoldoende mate zichtbaar is. Een extra investering om met name een cultuurverandering te realiseren is ook in de komende jaren noodzakelijk. In de afgelopen jaren is een aantal scholen in een nieuw gebouw gehuisvest. Bij de overige gebouwen is geïnvesteerd in zaken als het treffen van energiezuinige maatregelen (waaronder isolatie). Wat nog niet in beeld is gebracht is de kwaliteit van het binnenklimaat in elke school. Scholen hebben zelf onvoldoende middelen om hier onderzoek naar te laten verrichten en vervolgens treffende maatregelen te nemen. Een extra bovenschoolse investering is noodzakelijk. Om het marktaandeel van scholen in de verschillende gemeenten te behouden dan wel te vergroten is het belangrijk om zicht te hebben op de eigen omgeving: hoe wil de school bekend staan in de wijk/ gemeente en hoe staat ze bekend (imago); wat is het beeld van de concullegascholen in de wijk; wat zijn wensen/verwachtingen die de omgeving heeft (specifieker: ouders met kinderen die de basisschool nog niet bezoeken) en kan (deels) aan die wensen/verwachtingen worden voldaan (marktonderzoek). Omdat scholen de middelen niet hebben om dergelijke onderzoeken te laten verrichten wordt dit eenmalig vanuit bovenschoolse middelen vergoed. Gerelateerd hieraan: het gebeurt jaarlijks dat enkele scholen een groei van instroom hebben waardoor het wenselijk is om in de periode januari – juli een instroomgroep 4-jarigen te kunnen formeren. De inkomsten van de school staan dat eigenlijk niet toe, er is ook geen groeiformatie op stichtingsniveau, en ook in de schoolformatie kan niet zodanig geschoven worden dat geen extra handen beschikbaar zijn. Voor zowel de organisatie als voor de beeldvorming is een groep 1/2 van 30 leerlingen of meer per 1 Meerjarenbegroting 2015 - 2019
23
___________________________________________________________________ januari van een jaar onwenselijk. Het toestaan van een instroomgroep vergt een eenmalige investering maar betaalt zich vervolgens acht jaar uit (jaarlijkse inkomsten per leerling). Het totale verbetertraject zal plaatsvinden volgens het ritme dat in onderstaande tabel wordt weergegeven: Investeren in kwaliteit Thema’s Strategisch Beleidsplan 2015-2019 Binnenklimaat scholen Instroomgroep 4-jarigen (2) Imago- en marktonderzoek alle scholen Totaal
2015 195.000 0 45.000 0 240.000
2016 170.000 75.000 45.000 25.000 315.000
2017 130.000 75.000 45.000 25.000 275.000
2018 140.000 0 45.000 0 185.000
2019 100.000 0 45.000 0 145.000
Bezuinigen Een tweede ontwikkeling waar De Groeiling de komende jaren mee te maken krijgt zijn de bezuinigingen. Bij de toelichting op de baten constateerden we dat de baten de komende jaren met circa € 1.400.000 gaan dalen. Een dergelijke daling vraagt om een aanpassing van het uitgavenpatroon. Deze aanpassing wordt vooralsnog op een drietal plaatsen gevonden: • Vermindering van het leerlingenaantal leidt tot vermindering van diverse kosten. Denk hierbij aan de personele inzet en de aanschaf van onderwijslesmateriaal. Deze kosten worden conform de terugloop van het aantal leerlingen aangepast. • Uitstroom van personeel, bijvoorbeeld door het bereiken van de AOW-pensioengerechtigde leeftijd, biedt de mogelijkheid de personele kosten te beïnvloeden. Waar mogelijk worden de vrijvallende plaatsen niet opgevuld. • Als gevolg van het betrekken van nieuwe gebouwen zullen deze lasten de komende jaren dalen (vanwege de bouwkundige staat van een aantal gebouwen zijn deze lasten momenteel hoog). Aanvullende maatregelen. Toch blijkt dat de bovengenoemde maatregelen niet voldoende zijn om tot de gewenste vermindering van uitgaven te komen. Het gevolg is dat er aanvullende maatregelen genomen moeten worden. • Om de teruglopende inkomsten op te vangen is in de komende jaren een reductie van de onderwijsondersteunende formatie, met name onderwijsassistenten en lerarenondersteuners nodig. Veel scholen hebben tijdens de groeiperiode (stijging van het aantal leerlingen) de ruimte gehad om extra onderwijsondersteunend personeel te kunnen benoemen. Daarnaast worden onderwijsassistenten veelal ingezet bij extra ondersteuning. Als deze financieringsbron stopt dan dient de school betrokkenen wel in de formatie te houden omdat ze een vast dienstverband hebben. Bij terugloop van leerlingen is hun inzet minder/niet meer nodig en vormen de loonkosten een ‘last’ voor de scholen. Ontslag is niet aan de orde omdat sprake is van de regeling werkgelegenheidsbeleid. Het natuurlijk verloop van deze functionarissen (AOW-pensioengerechtigde leeftijd) is slechts 1 fte. Om de omvang te verminderen is gedwongen ontslag noodzakelijk. Dit zou vanaf 1 augustus 2017 geëffectueerd moeten worden. Tegelijkertijd zal behoefte blijven bestaan aan extra begeleiding van leerlingen en wellicht extra handen in de klas als maatregel vanuit het nieuwe seniorenbeleid (duurzame inzetbaarheidsuren vanaf 57 jaar). Deze inzet kan bovenschools geclusterd worden (‘pool’) waarvoor een nieuwe functie gecreëerd wordt. Deze functionarissen worden niet meer in de schoolformatie opgenomen maar bovenschools (vergelijkbaar met de medewerkers van De GroeiAcademie). De bekostiging vindt plaats vanuit de middelen voor extra ondersteuning (die de school ontvangt van het samenwerkingsverband maar dan afgedragen worden aan de ‘pool’) en vanuit de middelen van de desbetreffende senioren (als het gaat om extra handen in de klas). Bij de opheffing van de functies ‘onderwijsassistent’ en ‘lerarenondersteuner’ moet in 2017 rekening gehouden worden met de transitievergoeding op basis van de Wet Werk en zekerheid die vanaf 2015 van kracht is. Het betreft hier eenmalige kosten.
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
24
___________________________________________________________________ • De Groeiling streeft naar een vermindering van de kosten voor de directiestructuur. Bij vacatures voor de functie ‘directeur’ wordt een directeur benoemd voor 0,8 fte, tenzij de school 400 leerlingen of meer telt. Dit vastgestelde beleid wordt trapsgewijs gerealiseerd. Daarnaast wordt het vertrek van een bestuursbureaumedewerker niet volledig gecompenseerd. Door het afsluiten van nieuwe contracten in 2015 en meer werk te maken van centrale inkoop wordt vermindering van de materiële uitgaven beoogd. Vanaf 2015 moeten de voordelen zichtbaar worden. Deels wordt de daling van de personeelsformatie verklaard doordat er minder leerlingen zijn. Doordat aan minder leerlingen onderwijs wordt gegeven, neemt de behoefte aan personeel af. Daarnaast heeft De Groeiling te maken met ‘echte bezuinigingen’, zoals het wegvallen van subsidies en het financiële effect van de stelselwijziging Passend Onderwijs. Deze bezuinigingen worden nergens gecompenseerd en raken het primaire proces. Alhoewel deze cijfers het beeld oproepen dat dit gaat leiden tot grotere klassen, hoeft dit nog niet zo te zijn. Eventueel is het mogelijk om de directe bezetting in het primaire proces te verhogen. Ook kan er gekeken worden naar de verhouding direct versus indirect. Kortom, ook dit thema zal om een nadere verkenning vragen. De bezuinigingsmaatregelen schematisch weergegeven: Bezuinigingsmaatregelen Afname onderwijsondersteunend personeel Vermindering omvang directiefunctie/bureau Centrale inkoop/aanpassing aflopende contracten Totaal
2015
2016
0 25.000 100.000 125.000
0 60.000 100.000 160.000
2017 100.000 25.000 50.000 175.000
2018 500.000 25.000 50.000 875.000
2019 0 25.000 50.000 75.000
7.2 Het totale effect op de resultaatontwikkeling naar aanleiding van bovenstaande: In de exploitatieresultaten zitten bovengenoemde investeringen en bezuinigingen verwerkt. In de meerjarenbalans en het kasstroom wordt dan ook van genoemde exploitatieresultaten uitgegaan. In de periode 2015 t/m 2019 is het saldo van de resultaten -€ 384.450. Dit komt ten laste van de algemene reserve.
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
25
___________________________________________________________________ 7.3
Meerjarenbalans
In onderstaande balans is de resultaatontwikkeling van pagina 25 meegenomen. Meerjarenbalans
ACTIVA Materiële vaste activa Gebouwen en verbouwingen Meubilair Inventaris en apparatuur ICT Leermiddelen
Vlottende activa Vorderingen OCW Overige vorderingen en overlopende activa Liquide middelen
ACTIVA TOTAAL
PASSIVA Eigen vermogen Algemene reserve Bestemmingsreserves
Voorzieningen Voorziening onderhoud Voorziening personeel
Kortlopende schulden Crediteuren OCW Gemeenten Belastingen en premies sociale verzekeringen Overige schulden en overlopende passiva
PASSIVA TOTAAL
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
31-12-2015
31-12-2016
31-12-2017
31-12-2018
31-12-2019
130.400 1.273.600 201.300 612.050 849.100 3.066.450
110.000 1.175.000 210.000 600.000 850.000 2.945.000
100.000 1.180.000 210.000 600.000 860.000 2.950.000
90.000 1.180.000 210.000 600.000 850.000 2.930.000
90.000 1.180.000 210.000 600.000 860.000 2.940.000
1.200.000 325.000 5.039.300 6.564.300
1.200.000 325.000 4.624.550 6.149.550
1.200.000 325.000 4.915.050 6.440.050
1.200.000 325.000 4.510.650 6.035.650
1.200.000 325.000 4.749.650 6.274.650
9.630.750
9.094.550
9.390.050
8.965.650
9.214.650
5.664.050 100.000 5.764.050
5.498.550 100.000 5.598.550
5.516.550 100.000 5.616.550
5.516.550 100.000 5.616.550
5.615.550 100.000 5.715.550
956.700 350.000 1.306.700
586.000 350.000 936.000
863.500 350.000 1.213.500
439.100 350.000 789.100
589.100 350.000 939.100
400.000 20.000 50.000
400.000 20.000 50.000
400.000 20.000 50.000
400.000 20.000 50.000
400.000 20.000 50.000
1.090.000
1.090.000
1.090.000
1.090.000
1.090.000
1.000.000 2.560.000
1.000.000 2.560.000
1.000.000 2.560.000
1.000.000 2.560.000
1.000.000 2.560.000
9.630.750
9.094.550
9.390.050
8.965.650
9.214.650
26
___________________________________________________________________
8
Financieel beleid
8.1.
Vermogensbeheer
De commissie ‘Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen’ (commissie Don) introduceert in haar advies het begrip kapitalisatiefactor. Met behulp van dit kengetal definieert de commissie nieuwe grenzen van verantwoord financieel beleid van onderwijsinstellingen. De kapitalisatiefactor geeft de mate aan waarin het instellingskapitaal wordt benut om de primaire taken van de organisatie te vervullen. Met ander woorden: wordt het geld inderdaad besteed aan het verzorgen van goed onderwijs en zijn de aangelegde spaartegoeden bedoeld ter ondersteuning van dit doel, of is er sprake van excessief spaargedrag? Om hier een oordeel over te kunnen vellen, moet eerst worden vastgesteld waar het vermogen voor moet worden aangewend. De commissie Don formuleert hiervoor een drietal functies te weten: a) de financieringsfunctie: dit zijn de middelen die moeten worden aangehouden om de materiële vaste activa (exclusief de gebouwen) te zijner tijd te kunnen vervangen. b) de transactiefunctie: dit zijn de middelen die moeten worden aangehouden om de kortlopende schulden te voldoen. c) de bufferfunctie: dit zijn de middelen die worden aangehouden om de volgende risico’s op te vangen: fluctuaties in leerlingenaantallen; financiële gevolgen van arbeidsconflicten; instabiliteit in de bekostiging; onvolledige indexering van de bekostiging. Kapitalisatiefactor Voor het berekenen van de benodigde buffer vormt de kapitalisatiefactor het uitgangspunt. Definitie: De kapitalisatiefactor = het balanstotaal (excl. de post gebouwen en verbouwingen) gedeeld door de totale baten van de resultatenrekening (incl. de financiële baten). Signaleringsgrens commissie Don: 35% Kapitalisatiefactor Realisatie 2014 Begroting 2015 Begroting 2016 Begroting 2017 Begroting 2018 Begroting 2019
Uitkomst 39,3 36,8 35,6 37,3 36,1 37,4
Voor het bepalen van de financieringsfunctie wordt volgens de richtlijnen 55% van de verkrijgingswaarde van de vaste activa genomen. Vervolgens wordt dit bedrag gedeeld door de totale baten. Voor De Groeiling bedraagt deze financieringsfunctie: 13,10% Voor het bepalen van de transactiefunctie worden de kortlopende schulden gedeeld door de totale baten. Voor De Groeiling bedraagt deze transactiefunctie: 10,03 % De bufferfunctie wordt vervolgens verkregen door de financieringsfunctie, de transactiefunctie en het bprivaat vermogen (0,43%) af te trekken van de kapitalisatiefactor. Voor De Groeiling is de bufferfunctie in 2015: 39,27% - 10,03% - 13,10% - 0,43% = 15,71%.
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
27
___________________________________________________________________ De Inspectie van het Onderwijs/de commissie Don stelt dat grote besturen (dit zijn besturen met een totaal aan baten boven de € 8.000.000), een bufferfunctie van 5% aan moeten houden, voor het opvangen van de vier genoemde risico’s. De bovennorm bedraagt 15%. Het bestuur van De Groeiling heeft in 2014 Controlgroep de opdracht gegeven om een financieel risicoprofiel (risico-analyse) bij te stellen teneinde bovenstaande in beeld te brengen. Op basis van het jaarverslag 2013 en de in beeld gebrachte risico’s (+ mate van frequentie en het financiële gevolg) is de bufferfunctie vastgesteld op minimaal € 1.558.000. Daarbij wordt uitgegaan van de situatie dat in enig jaar 90% van de geïnventariseerde risico’s zich voordoet met als gevolg een totaalschade van genoemde buffer. Wanneer de hoogte van het eigen vermogen teruggebracht zou worden tot de buffer, en 90% (of meer) van de risico’s zich in enig jaar zouden voordoen, dan zou het eigen vermogen (en de buffer) volledig weg zijn. Opbouw van een nieuwe buffer lukt niet binnen een kalenderjaar. Derhalve heeft het bestuur van De Groeiling de gewenste buffer vastgesteld op € 3.116.000 (10%). Voor de goede orde: dit houdt niet in dat de huidige hoogte van de algemene reserve ‘afgebouwd’ moet worden, maar dat een scherpe ondergrens bepaald is waardoor eventuele negatieve exploitatieresultaten die uit de meerjarenbegroting blijken beoordeeld kunnen worden ten opzichte van de hoogte van de buffer.
8.2.
Budgetbeheer
Om de vermogenspositie van de stichting en in het bijzonder de liquiditeit te kunnen beoordelen is er voor de komende jaren een fictief kasstroomoverzicht opgesteld. Dit overzicht ziet er als volgt uit: Kasstroomoverzicht (Liquiditeitsplanning) 2015
2016
2017
2018
2019
5.608.000
5.039.300
4.624.550
4.915.050
4.510.650
-399.950
-215.500
-32.000
-50.000
49.000
803.400
805.500
815.000
800.000
815.000
3.000
0
0
0
0
0
0
0
0
0
-233.300
-370.700
277.500
-424.400
150.000
187.150
219.300
1.060.500
325.600
1.014.000
Investeringen materiële vaste activa
-805.850
-684.050
-820.000
-780.000
-825.000
Totaal
-618.700
-464.750
240.500
-454.400
189.000
64.000
50.000
50.000
50.000
50.000
-568.700
-414.750
290.500
-404.400
239.000
5.039.300
4.624.550
4.915.050
4.510.650
4.749.650
Beginsaldo liquide middelen Kasstroom uit operationele activiteiten Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening Afschrijvingen Mutaties werkkapitaal Vorderingen Kortlopende schulden Mutaties voorzieningen Totaal Kasstroom uit investeringsactiviteiten
Kasstroom uit financieringsactiviteiten Mutatie liquide middelen Eindsaldo liquide middelen
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
28
___________________________________________________________________ Om tot een oordeel over de financiële gezondheid te komen zijn er op basis van de meerjaren begroting kengetallen opgesteld voor liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit. Liquiditeit Definitie: De verhouding tussen de vlottende activa (som van liquide middelen en vorderingen) en de kortlopende schulden. Signaleringsgrens commissie Don: 0,5 – 1,5 Liquiditeit
Uitkomst
Realisatie 2014 Begroting 2015 Begroting 2016 Begroting 2017 Begroting 2018 Begroting 2019
2,8 2,6 2,4 2,5 2,4 2,4
De liquiditeit geeft aan in hoeverre een instelling op korte termijn aan haar verplichtingen kan voldoen. De PO-Raad heeft aangegeven dat een liquiditeit van boven de 1,5 als ruim kan worden beschreven. Ondanks extra investeringen in meubilair en inventaris (nieuwbouw), de teruglopende inkomsten van het Rijk en de investeringen in de onderwijskwaliteit van de komende jaren blijft de liquiditeit van De Groeiling in de gehele begrotingsperiode ruim voldoende. Solvabiliteit Definitie: Eigen vermogen en voorzieningen gedeeld door het totale vermogen (balanstotaal). Signaleringsgrens commissie Don: > 20% Solvabiliteit
Uitkomst
Realisatie 2014 Begroting 2015 Begroting 2016 Begroting 2017 Begroting 2018 Begroting 2019
75 73 72 73 71 72
De solvabiliteitsratio van De Groeiling ligt gedurende de gehele begrotingsperiode ruim boven de ondergrens van 40. Dat is te verklaren uit het feit dat er bij De Groeiling, nagenoeg alle schoolbesturen in het primair onderwijs, alleen sprake is van kort vreemd vermogen (schulden aan leveranciers, belastingdienst en pensioenfonds) en niet van lang vreemd vermogen (bijv. leningen bij een financiële instelling). Het bedrag aan vreemd vermogen is dan ook relatief laag en de solvabiliteit dus relatief hoog. Rentabiliteit Definitie: Exploitatieresultaat gedeeld door de totale baten. Signaleringsgrens commissie Don: 0 Rentabiliteit Realisatie 2014 Begroting 2015 Begroting 2016 Begroting 2017 Begroting 2018 Begroting 2019
Uitkomst -1,85 -1,30 -0,65 0,07 0,00 0,41
De negatieve rentabiliteit in 2015 en 2016 is het gevolg van het afnemen van de beschikbare bestedingsruimte (afname baten en stijgende lasten) en de inzet van (extra) middelen uit het eigen vermogen ten behoeve van de kwaliteitsverbetering. Meerjarenbegroting 2015 - 2019
29
___________________________________________________________________ Conclusie: De Groeiling blijft bij een aantal kengetallen boven de signaleringsgrens zoals opgesteld door de commissie Don.
8.3.
Planning en control
Een stichting voor primair onderwijs als De Groeiling moet zich jaarlijks verantwoorden middels een jaarverslag en een jaarrekening. Deze jaarrekening dient te worden opgesteld per kalenderjaar, ook de begroting moet daarom worden opgesteld per kalenderjaar. Een school werkt echter in schooljaren. Personeels-/formatieplannen worden per schooljaar gemaakt en ook de meeste aspecten van de bekostiging worden per schooljaar vastgesteld. De Groeiling werkt met een begrotings- en rapportageproces op totaal stichting niveau per kwartaal (bestuursrapportage) kalenderjaar ten behoeve van de externe verantwoording in de jaarrekening, volgens de principes die de landelijke Raad voor de Jaarverslaglegging stelt aan een jaarrekening. Naast de hierboven genoemde kwartaalrapportages is voor controle doeleinden ook nog een rapportage ontwikkeld waarbij dagelijks/maandelijks de financiële voortgang gemonitord wordt. Scholen kunnen dagelijks inloggen bij het administratiekantoor en zien wat tot die dag aan inkomsten ontvangen is en wat uitgegeven is. Van elke uitgave is in de grootboekrekeningen de factuur in te zien. Op bestuursniveau kan dagelijks op elk niveau gekeken worden naar de stand van zaken. Financiële bandbreedte van budgethouder Bijsturing per schooljaar De begroting is taakstellend voor de school. Als de uitgaven groter blijken te worden dan moet de school maatregelen nemen om toch het begrotingsresultaat te bereiken. Het grootste deel van de kosten binnen de stichting (en ook binnen de school) bestaat uit personele lasten (± 83%), gevolgd door huisvestingslasten (8%). De begroting wordt opgesteld per kalenderjaar maar de schoolprocessen zijn ingericht per schooljaar. De groepen zijn ingericht en de leraren zijn ingezet voor de groepen. Gedurende een schooljaar de uitgaven willen verminderen door de klassenindeling te veranderen is dan nauwelijks een optie. De grootste bijsturing kan plaatsvinden voor de start van het nieuwe schooljaar (per 1 augustus). Voor die datum is boventallig personeel aangewezen en uit de formatie gehaald waardoor de loonkosten dalen per 1 augustus. Daar waar tussentijdse oplossingen zich voordoen, kan worden bijgestuurd. Samenvattend De begroting is onderdeel van een complex geheel van: parallelle rapportage processen; per kalenderjaar/per kwartaal voor het bestuur, per schooljaar/ per maand voor de scholen en het administratiekantoor en interne maand monitoring; begrotingen van 23 budgethouders (22 scholen en 1 bestuurskantoor); financiële bandbreedtes voor de budgethouders; bijsturing per schooljaar in plaats van kalenderjaar. Een begroting geeft geen zekerheid, het planning & control proces is er wel op ingericht om een zo goed mogelijke begroting op te stellen en bij afwijkingen snel te kunnen detecteren en actie te ondernemen.
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
30
___________________________________________________________________ 8.4.
Treasury
Naast de hiervoor genoemde baten en lasten heeft De Groeiling ook financiële, rentebaten. Hiervoor beschikt De Groeiling over een treasurystatuut. Onder treasury verstaan we: het sturen en het beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico's. In dit treasurystatuut wordt het treasurybeleid uiteengezet en wordt een beschrijving gegeven van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het kader van de treasuryfunctie. Het statuut heeft tot doel sturing te geven aan de treasuryfunctie en risico's te beperken. Het uitgangspunt van de stichting is dat zij een zodanig financieel beleid en beheer voert, dat haar voortbestaan in financieel opzicht is gewaarborgd. Het treasurybeleid van De Groeiling vindt plaats binnen de kaders van de ‘Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek’ van OCW. Bij het aantrekken respectievelijk uitzetten van alle benodigde respectievelijk overtollige middelen wordt gehandeld overeenkomstig de in deze regeling gestelde verplichtingen. De Groeiling belegt geen gelden. De stichting heeft geen aandelen, geen derivaten of wat voor complexe financiële producten dan ook, maar alleen een rekening courant en spaarrekeningen. Het rendement op spaarrekeningen in het huidige financiële klimaat is beperkt, het risico ook.
Meerjarenbegroting 2015 - 2019
31