Locale Belanden. van de Vereeniging voor Locale Belangen. »»-—»—^— Commissie van Redactie : W. J. A. C. BiNS. D. DE lONGH Wz., J. E. STOKVIS, MR. CHR. P . VAN WIJNGAARDEN. Afl. 1.
JULI 1913
Ie. Jaargang.
Stukken voor de redactie te zenden aan: W. J. A. C. BINS, Karang-Asem 26, Seraarang.
INHOUD : Ter inleiding. — Het financieel beleid van openbare lichamen. — Wegen in de Federated Malay States. — Enkele opmerkingen over begrootingswijzigingen. — Na het Congres. — Uit de stukken. — De Indische Raden — Nederland. — Buitenland. — Personalia. — Officieele mededeelingen.
TEE INIEIDÏNG. In spoedigst mogelijke uitvoering van het besluit van de op 11 en 12 Mei j . 1. gehouden eerste algemeene vergadering onzer vereeniging wordt hierbij het eerste nummer van het vereenigingsorgaan „Locale Belangen" aangeboden. De Redactie is er natuurlijk van overtuigd, dat dit begin zijn gebreken zal hebben. De inhoud kan nog niet zoo rijk zijn, als sommigen misschen nu reeds hadden verwacht. Dat zal eerst beter kunnen worden, indien „Locale Belangen" ingeburgerd zal zijn in den kring, waar de belangstelling voor de decentralisatie leeft, indien men daar het tijdschrift zal waardeeren als een kostelijk middel om door schriftelijk gedachtenwisselen helderheid te verkrijgen omtrent moeilijkheden in de praktijk van het decentralisatie-werk, richting te vinden bij de oplossing van principieele vragen.
HSi^
Veel verwachten wij ook van het te boek stellen 'm ons tijdschrift van ervaringen van de locale raden, die veel meer nut van eikaars arbeid zouden kunnen trekken, indien men eikaars werk maar goed kende. „Locale Belangen" kan hiertoe een zeer bruikbare middelaar worden. Ook in algemeener opzicht kan het tijdschrift goed werk verrichten. De publieke belangstelling in de decentralisatie is nog gering ; de instelling is nog jong, haar wezen nog niet ten volle gerijpt, de resultaten van den verrichten arbeid treden nog weinig naar buiten. Bovendien is eene meer algemeene belangstelling in publieke zaken slechts te verwachten, naarmate persoonlijke belangen er door worden geraakt. Zoo zal ook het locaal zelfbestuur eerst op de volle publieke aandacht kunnen rekenen, indien door de stichting van locaal- nuttige inrichtingeil en door de werking van een tot ontwikkeling gekomen locaal belastingwezen meer en meer de directe belangen der burgerij bij het locaal zelfbestuur zullen worden betrokken. Maar reeds nu is er een groeiende kring van personen, waar men warm voor de decentralisatie gevoelt, omdat men door het zelf werken voor de decentralisatie overtuigd is van haar wezenlijk nut en daarom van haar zekere toekomst. Het kan niet anders, of wie aan den arbeid der locale raden deelneemt of dien met aandacht volgt moet tot het besef komen, dat een enkel centraal en ambtelijk bestuur niet bij machte is tot een inderdaad intensieve verzorging van de groote volksen verkeersbelangen. Aan de vraagstukken van de watervoorziening, het abattoirwezen, rioleering, volksgezondheid in het algemeen, volkshuisvesting, pasarwezen werd nimmer die nauwgezette aandacht gegeven, als sedert het bestaan van de locale raden en het is ook sedert hun bestaan, dat het Indische gemeentebeheer in heel zijn veelzijdigheid en belangwekkendheid op den voorgrond is getreden. Hierdoor werd men geplaatst voor boeiende en veelbeheerschende vraagstukken, welke velen aantrokken, wier werkkracht en wetenschap anders gedorven hadden moeten worden. Ons tijdschrift kan alweer dienen om de oplossing van deze vraagstukken te bevorderen, omdat het gelegenheid biedt tot een wisseling van de inzichten der tot oordeelen bevoegden. Ook heeft de decentralisatie een administratief-rechtelijk gebied ter ontginning gegeven, waarop nog zwaren arbeid moet worden verricht, waarbij „Locale Belangen" een voortreffelijk gereedschap zal kunnen blijken.
~ 3 -De bestaansreden van ons tijdschrift, als van onze vereeniging, staat dus vast. Het zal ook bcstaanskracht hebben, indien ons van alle zijden een medewerking wordt verleend, welke zonder veel opoffering te verschaffen is en waarop wij meenen aanspraak te hebben. Wij rekenen dan op hen, die krachtens opleiding, werkkring en gaven in staat en bevoegd zijn decentralisatie-vraagstukken in ons tijdschrift te behandelen; wij rekenen op de mededeeling van plaatselijke gegevens en ervaringen, welke ook van algemeener bruikbaarheid kunnen zijn en vooral hopen wij op de medewerking van de locale raden door middel van de toezending van de notulen der gehouden vergaderingen, van afschriften van belangrijke, voor de raden bestemde, stukken. Zóó alleen is de kennis van de decentralisatie-praktijk te veralgemeenen en deze zelf tot hooger nut op te voeren. Ten slotte ook zouden wij de regeering zeer erkentelijk zijn, indien zij ons de uitgaande geschriften, welke op de decentralisatie betrekking hebben, in afschrift zou willen ter beschikking stellen. Indien deze verwachtingen tot werkelijkheid worden, dan is de bloei van „Locale Belangen" verzekerd. Maar ook dan alleen. REDACTIE.
Het finaacieel beleid van openbare lichamen.
Men placht de ontvangsten en uitgaven van openbare lichamen te splitsen in twee categoriën, t. w. gewone en buitengewone. Onder de eerstgenoemde categorie rekende men de ontvangsten en uitgaven van huishoudelijken aard, die telken jare terugkwamen, zooals de uitgaven voor de politie, weermacht, het onderwijs en de ontvangsten uit de belastingen b. v. Onder de buitengewone ontvangsten en uitgaven rekende men die, welke, in tegenstelling met de gewone, het vermogen van het openbare lichaam niet wijzigden, al geschiedde dit niet altijd en overal gelijk en correct. Daar slechts de gewone uitgaven en ontvangsten wijziging brachten in het vermogen van het openbare lichaam, zou men een wijziging in dat vermogen uitsluiten, indien men slechts zorgde dat de gewone uitgaven en gewone ontvangsten gelijk waren, of zooals men dat uitdrukte, indien de rekening sloot, mits men slechts zekerheid had dat bovenbedoeld beginsel der buitengewone uitgaven en buitengewone ontvangsten zuiver en correct was toegepast. Indien onder deze laatste omstandigheid de gewone uitgaven slechts lager werden gehouden dan de gewone ontvangsten, zou men zekerheid hebben, dat het vermogen niet verminderde, 't zij dit vermogen positief of negatief was. Men zou dan op deze wijze geene lasten op het nageslacht leggen. De vraag of, bijaldien men zorg droeg, dat de gewone ontvangsten de gewone uitgaven niet noemenswaard overtroffen, alsdan het heden geene lasten droeg, waarvan het nageslacht het nut had, zal ik hier nog niet beantwoorden. Verschillende omstandigheden kunnen oorzaak zijn, dat het vermogen gewijzigd werd; dit was b. v. het geval als een te kort op de gewone ontvangsten gedekt werd door leening, dus door een buitengewone ontvangst, of als er werken uit gewone ontvangsten werden bestreden, of als de zuivere scheiding van gewoon en buitengewoon te wenschen had overgelaten. Vooral deze laatste aangelegenheid is van groot belang. Bij het opmaken van de jaarstukken van een commercieel geadministreerde onderneming ligt het zwaartepunt geheel in
^ 5 de vraag of eenlge post of deel van een post gebracht moet worden op de balans of wel op de exploitatie- of fabricagerekening, subsidiair verlies- en winstrekening; de uitkomsten zijn volkomen afhankelijk van de beantwoording van die vraag. En deze vraag is geheel synoniem met de vraag of bij een openbaar lichaam eenige post tot gewoon of tot buitengewoon behoort te worden gebracht. (') Er is eene groote mate van inzicht noodig om bij die beantwoording inderdaad geheel recht door zee te gaan en ons allen zijn voorbeelden uit de practijk bekend, van het drukken van de uitkomsten van ondernemingen of het flatteeren daarvan, als gevolg van het te zwaar belasten van de balans en ontlasten van de verlies- en winstrekening, of wel van het tegengestelde daarvan. O p gelijke wijze is het mogelijk de begrootingsuitkomsten beter of ongunstiger voor te stellen, al naar mate van de wijze van toepassing van de splitsing in gewoon of buitengewoon. Men heeft het in zake deze splitsing bij de administratie van staatslichamen nog niet overal even ver gebracht, integendeel, men is daar veelal nog ten achter bij particuliere ondernemingen omdat deze uitgerust zijn met eene veelal betere administratie. Wat zou een administratief expert b. v. zeggen van eene jaarrekening van eene onderneming, waaromtrent de directie zelve zou moeten verklaren, dat inderdaad meerdere belangrijke posten van de balans voor een deel op de verlies- en winstrekening thuis hoorden? En eene analoge verklaring vinden wij in de extra-bijlage van het ontwerp der begrooting van Nederlandsch-Indië voor 1913, zooals ik nog nader hoop te releveeren. Bij het onderzoek van vele posten van eene particuliere onderneming blijkt het noodzakelijk een deel van het totaal bedrag naar de balans, een deel naar de verlies- en winstrekening te brengen en geschiedt dit ook daadwerkelijk. Bij een rekening en begrooting van een openbaar lichaam zou een even grondig onderzoek moeten worden ingesteld, doch ik vrees, dat dit meermalen achterwege is gebleven en zou er niet voor in willen staan, dat het altijd geschiedde. Het ontwerp der Indische Begrooting voor 1913 geeft ook geen (') Hiermede wil ik nog niet zeggen dat een staat van buitengewone ontvangsten en uitgaven een balans in den commercieelen zin van het woord is. Nader zal ilc o. m. aantoonen, dat zulk een staat een balans van xmvere mutaiiën in vermogenshestanddcelen kan worden,
— 6
blijk, dat hieraan afdoende aandacht is besteed. Trouwens de administratie is er ook niet op ingericht en in billijkheid kan men ook niet verlangen, dat men in Nederlandsch-Indië zal doen, wat men in de groote cultuurstaten nalaat. Op de meergenoemde begrooting vind ik de buitengewone uitgaven vermeld voor •+_ 25 millioen, waaronder o.m. spoorwegen voor ongeveer 10 millioen, bestuursuitgaven voor ruim 11 millioen, de gouvernementspandhuisdienst voor 2Vj millioen. Het is mij niet precies bekend hoe de verschillende onderdeelen van het staatsvermogen in Indië geadministreerd worden, doch zeker is het, dat dit op de beoordeeling van den aard der buitengewone uitgaven van invloed is. Als ik wel heb, worden de pandhuizen als staatsbedrijf commercieel geadministreerd, zooals ook meerdere gouvernementsbedrijven, doch de pandhuisdienst ressorteert onder het Departement van Financiën, de gouvernementsbedrijven onder het voor die bedrijven apart ingesteld Departement, terwijl de bedoelde bestuursuitgaven tot weer andere Departementen behooren. Bij die verschillende Departementen schijnt men niet dezelfde opvatting te hebben ten aanzien van het systeem der staatsbegrooting en ten opzichte van de daarmede samenhangende rekeningen van uitkomsten, hetgeen moge blijken uit het volgende: Op BI. 23 van de Memorie van Toelichdng wordt ten aanzien van den Gouvernements pandhuisdienst gezegd: „Ten vorigen jare is het bedrag van de afschrijving met dat van de „buitengewone ontvangsten, wegens vermindering van kapitaal, vast„gelegd in aangekochte panden, in het financieel overzicht gerangschikt „onder de buitengewone inkomsten. Het wordt echter beter geacht „deze bedragen, welke beide kapitaalsvermindering beteekenen, in „mindering te brengen van de uitgetrokken kapitaalsvermecrdering en het „verschil in het financieel overzicht als buitengewoon te beschouwen." Uit deze opmerking, waarmede ik volkomen accoord ga, blijkt, dat met de waardevermindering der pandhuizen bij het eindcijfer van het financieel overzicht geheel is rekening gehouden. Een groot deel van de buitengewone uitgaven voor den pandhuisdienst bestaat trouwens in toename van uitstaande leeningssommen, waarop wellicht wel verliezen worden geleden, die uit de baten der exploitatie worden aangevuld, doch waarop geene geregelde afschrijving behoeft plaats te hebben. Met de eventueele waardevermindering van alle de zaken, aangeschaft b. V. voor de 11 millioen bestuursuitgaven, wordt natuurlijk geen rekening gehouden, daar deze bestaan uit posten voor havenin-
-
7
richtingen, verbetering haventoestanden, uitbreiding haven, zeehaven en kolenstation, tram, dokaanschaffing, kracht- en lichtinstallatie van het Marine Etablissement, scheepshelling voor idem, omtrent welke zaken voor een deel geen commercieele boekhouding bestaat, en zoo deze bestaat, zal bij het bepalen van den kostprijs der prestaties of producten der betreffende onderneming wellicht wel de waardevermindering in rekening zijn gebracht, doch hiermede bij de begrootingcijfers geen rekening zijn gehouden. (^) Onder de buitengewone uitgaven zien we dus feitelijk uitgaven van tweeërlei aard, t. w.: a. buitengewone uitgaven, die nu noch later het vermogen van de gemeenschap verminderen, doordien in de waardevermindering van hetgeen voor die uitgaven is aangeschaft, reeds voorzien is of wel voorziening in dit opzicht niet noodzakelijk is. b. buitengewone uitgaven, die geleidelijk het vermogen van de gemeenschap verminderen, doordien de waarde van hetgeen voor die uitgaven is aangeschaft geleidelijk afneemt. De uitgaven sub a zou ik zuiver buitengewone uitgaven, die sub b onzuiver buitengewone uitgaven willen noemen. Het Gouvernement aarzelt niet om in de toelichting op de begrooting alle buitengewone uitgaven van het totaal der uitgaven af te trekken, met de blijkbare bedoeling te doen zien, dat de overblijvende uitgaven, dus de gewone uitgaven ongeveer door de gewone inkomsten worden gedekt. Bij deze becijfering en toelichting was zeker op zijn plaats geweest te releveeren, dat de buitengewone uitgaven gedeeltelijk uit de gewone middelen behoorden te worden bestreden, welke mededeeling men nu in eene extra-bijlage van de ontwerpbegrooting heeft meenen te moeten opnemen. Naar mijne bescheiden meening zou men voor de toekomst ook zelfs daar niet kunnen volstaan met deze vage mededeeling, doch zou men in cijfers moeten opgeven welk deel feitelijk uit gewoon had moeten zijn bestreden, al zal ik de eerste zijn om te erkennen, dat men in billijkheid dit tot heden niet van het Indisch Gouvernement kan verlangen, in aanmerking nemende de algemeen gehuldigde opvattingen omtrent deze zaken. Uit deze mededeeling in de extra-bijlage meen ik echter {•) Het is voor mijn doel niet noodig te onderzoel<en in hoeverre bij „spoorwegen" of „producten" met waardevermindering wordt reliening gehouden, omdat hei mij voldoende is dit bij een der posten aan te toonen en wijl dit onderzoek nuj slechts op een zijweg zou voeren.
^ 8
-
wel te mogen afleiden, dat het Gouvernement mijne onderscheiding niet verwerpelijk zal achten. In de begrooting vinden wij nog eene andere categorie van uitgaven, die men m. i. noch tot de gewone, noch tot de zuiver buitengewone uitgaven mag rekenen. Dit zijn de uitgaven voor maatregelen in 't belang der economische ontwikkeling, waartoe behooren uitgaven voor het credietwezen, de emigratie, reboisatie, verbetering veestapel, visscherij, bevloeiings- en afwateringswerken, aanleg en verbetering van wegen en opruiming van rivierhindernissen, aanleg van een spoorlijn en een weg. Het gouvernement weet met de classificatie daarvan ook eigenlijk geen weg. Bij de meergenoemde toelichting op de begrooting trekt men ze na de buitengewone uitgaven van het saldo uitgaven af, en geeft men deze uitgaven voor maatregelen in 't belang der economische ontwikkeling ten deele het karakter van buitengewone uitgaven. Men acht het zelfs verantwoord deze uitgaven voor maatregelen in 't belang der economische ontwikkeling zoo noodig met geleend geld tot stand te brengen — hetgeen over het algemeen een kenmerk is van buitengewone uitgaven, waarover nader — doch waar de middelen ruim vloeien acht men het aangewezen, deze uitgaven toch uit de gewone inkomsten te bestrijden en rekent ze elders met uitzondering van één post, ook weer tot de gewone uitgaven. Ook in de Staten-Generaal kan men met de verschillende soorten van uitgaven zien sollen, en bleek men nog al eens van meening te verschillen. Het zal toch aanbeveling verdienen om in dezen tot een juister en duidelijker standpunt te geraken, en ik meen frischweg te mogen voorstellen ze tot de onzuiver buitengewone uitgaven te rekenen en ze op gelijke wijze te behandelen, als door mij voor deze zal worden voorgesteld hieronder. Eerst iets over de opmerking, dat de hier besproken uitgaven met geleend geld zouden mogen worden tot stand gebracht. Eene buitengewone uitgave zou, zoo zij uit de gewone middelen werd bekostigd, het vermogen vermeerderen zoo de begrooting sloot. Zijn de gewone middelen niet voldoende, dan kan men de buitengewone uitgaven bestrijden met geleend geld, doch dan heeft geen vermogensvermeerdering plaats, doch evenmin eene vermindering. Hieruit volgt, dat men met geleend geld, zonder het vermogen aan te taüen, buitengewone uitgaven mag dekken. Waar men dus vrij meent te mogen leenen, of wel uitgaven met geleend geld meent tot stand te mogen
-
9
-
brengen, is men blijkbaar van meening, dat die uitgaven 't vermogen niet verminderen, dus blijkbaar tot de buitengewone behooren. Met de opmerking, dat er voor geleend mag worden, ben ik het geheel eens, mits men aan die leening eene voorwaarde verbindt, zooals ook eene voorwaarde zou moeten worden verbonden aan eene leening ten behoeve van eene onzuiver buitengewone uitgave, indien althans geene andere maatregelen werden getroffen — waarover nader —, terwijl die voorwaarde niet gesteld behoeft te worden voor leeningen ten behoeve van zuiver buitengewone uitgaven. Ik merk terloops op, dat in dit opzicht dus de uitgaven voor maatregelen ten behoeve der economische ontwikkeling geheel gelijksoortig zijn met de onzuiver buitengewone uitgaven. Bovenstaande opmerking betreffende eene voorwaarde van leening eischt toelichting : Indien de gemeenschap uitgaven doet, die geleidelijk het vermogen van de gemeenschap verminderen, zooals b. v. de uitgaven voor een dok, dan moeten, waar die uitgaven onder de buitengewone zijn gerangschikt, maatregelen worden getroffen om die geleidelijke vermindering op te heffen. Die maatregelen bestonden tot heden in het algemeen, (^) zoo zij althans correct werden toegepast, in het sluiten van eene leening voor een gelijk bedrag als bedoelde uitgaven, en met eene contractueele geleidelijke aflossing, die gelijken tred hield met de geleidelijke vermogensvermindering ; men bracht die aflossing benevens de rente der leening op de gewone uitgaven en hield dus het vermogen geheel intact. Voor de onzuiver buitengewone uitgaven zou men dus moeten handelen op de geschetste wijze. Er is echter niet altijd in voldoende mate rekening gehouden bij het aangaan van de voorwaarden van aflossing met den termijn, waarin de waardevermindering van het vermogen was te verwachten ; ook is er niet steeds rekening gehouden met de z. g. n. residu-waarde van het aangeschafte, hetgeen trouwens practisch ook veelal niet noodig is. Evenmin was de vorm van voorziening in de vermogensvermindering correct en weinig bevorderlijk aan een begrijpen van hetgeen eigenlijk plaats greep. Ter voorziening in het laatste werd door mij dan ook reeds vroeger (midden 1911) elders voorgesteld om de aflossingen los te maken van de vermogensverminderingen, door de vermogensvermindering als gewone uitgaaf te O We zagen boven, dat het Departement van Financiën voor den pandhuisdienst eene andere methode volgde.
10 -^ boeken, die dus de staatshuishouding jaarlijks voor een gelijk bedrag belastte, en tegelijk een zelfde bedrag onder de buitengewone ontvangsten op te nemen, hetgeen aangemerkt kan worden als een termijnterugbetaling op de oorspronkelijke eerste buitengewone uitgave. Dit bedrag was nu beschikbaar voor buitengewone uitgaven, daar met de vermogensvermindering reeds was rekening gehouden. Uit het voor buitengewone uitgaven nu beschikbaar gekomen bedrag kan ook de verplichte of vrije aflossing worden bestreden, die tot de buitengewone posten behoort, daar het vermogen, n'en déplaise de uitdrukking: „qui paie ses dettes, s'enrichit", daardoor geen verandering heeft ondergaan. De gang van zaken zou dan niet alleen formeel juist zijn, doch bovendien zou meer waarborg zijn verkregen, dat ook in 't wezen grootere juistheid zou worden betracht: immers de aflossing en vermogensvermindering zouden los van elkaar zijn, en elk zou zelfstandig bepaald kunnen worden; geen bepaald verlangen van de geldmarkt of geldschieters ten aanzien van de aflossing zou meer oorzaak kunnen zijn de vermogensvermindering niet meer juist tot uiting te brengen, hetgeen, zooals ik opmerkte, maar al te dikwijls is geschied, waardoor de lasten niet verdeeld werden naar de lusten. Het wil mij toeschijnen, dat bij een nauwgezet financieel beleid dergelijke juiste beginselen behooren te worden aanvaard. In het beheer van particuliere ondernemingen is men gewoon belangrijke uitgaven, welke met die voor maatregelen in 't belang der economische ontwikkeling op één lijn gesteld kunnen worden, te kapitaliseeren, dus op de balans te brengen, en daarvan geleidelijk af te schrijven, d. i. een deel daarvan ten laste van verlies- en winst, rekening te brengen. Voor de staatsboekhouding zou een zelfde financieele politiek medebrengen zulke uitgaven te vermelden onder de buitengewone, en daarvan telken jare een deel over te brengen naar de gewone. Bij particuliere ondernemingen beschouwt men over 't algemeen zulke uitgaven als actief, d.i. als een deel van het vermogen, dat geleidelijk in waarde vermindert, welke waardevermindering men dan als afschrijving van het vermogen afvoert. Op dergelijke uitgaven is dus geheel de door mij gegeven definitie van onzuiver buitengewone uitgaven toepasselijk, zoodat het voor deze laatste uiteengezette betreffende voorwaarden van leening ook voor de eersten geldt. Geheel dezelfde redeneering, die bij particuliere ondernemingen aanleiding is, dergelijke uitgaven op de beschreven wijze te betrachten.
- 11 geldt m. i. ook voor den Staat of een ander openbaar lichaam als een gewest, provincie of gemeente. Deze redeneeringen komen ten slotte allen daarop neer, dat men de lasten der uitgaven verdeelt naar de lusten, een waarheid zoo eenvoudig en billijk, als m. i. maar denkbaar is. Volgens dezen stelregel leeft men niet voor het nageslacht (de na ons komenden), doch ook niet ten koste van het nageslacht. Door te leven voor het nageslacht zou men niet alleen zich zelven te kort doen, doch men zou het nageslacht er allerminst een dienst mee bewijzen, door het te laten opgroeien en ontwikkelen onder ongunstiger voorwaarden, dan bij een ruimere opvatting en beter begrepen politiek zouden kunnen bestaan. Dat nageslacht moet 'geacht worden gaarne een deel der lasten te dragen, waar het zoo in alle opzichten profiteert, niet alleen van de directe lusten, die maatstaf zijn voor de lasten, doch ook door de verbeterde levensvoorwaarden, die het gevolg zijn van de vroegere lusten.
Ik zou dan ook willen voorstellen voor de begrooting en de rekening van uitkomsten de onzuiver buitengewone uitgaven en de uitgaven voor maatregelen in 't belang der economische ontwikkeling samen te voegen en gelijk te behandelen en beschouwen. Deze uitgaven, die ik eveneens onzuiver buitengewone uitgaven zou willen noemen, (*) zouden moeten worden bestreden uit de buitengewone inkomsten. Daarmede zoude dan gepaard moeten gaan het losmaken der aflossingen van de afschrijvingen, zooals door mij in het voorgaande is besproken, en tevens het verrichten der noodig geachte afschrijvingen. Ten einde niet afhankelijk te zijn van de telken jare wisselende inzichten, zou de geheele afschrijving voor elk der uitgaven bij het voteeren dier uitgaven voor alle komende jaren (") moeten worden vastgesteld, in welk plan van afschrijving alleen bij apart C) Dit belet natuurlijk niet het weer vereenigen van deze uitgaven met de zuiver buitengewone uitgaven tot de buitengewone uitgaven. (^) Als ilc mij goed herinner is in 1905 door Nederland ten behoeve van Indië 40 millioen geleend; aanvankelijk zou Nederland en later Indië de rente en aflossing betalen, ten bedrage in totaal van 1.7 millioen per jaar. De gelden zouden worden aangewend voor maatregelen in 't belang der economische ontwikkeling, die nog niet waren omschreven. Als mijn herinnering juist is, dan zien we hier de aflossing reeds bepaald, vóór bekend is, wat er voor de leening zou worden aangeschaft, dus vóór de waardevermindering bepaald kon worden.
~
12
-
besluit wijziging gebracht zou kunnen worden. Bedoelde afschrijving zou conservatiej moeten worden vastgesteld, ten einde zeker te zijn van een soliede financieele politiek en wijl ook aanvankelijk nog het genot bestaat van vroegere uitgaven, waarvoor geen evenredige lasten bestaan. Bedoelde afschrijvingen, alsmede de op elk onderdeel verschuldigde rente, welke evenzeer, afgezien van de omstandigheid of er al of niet geleend is, en afgezien van de voorwaarden van deze eventueele speciale leening, bij het doen der uitgaven zou moeten worden vastgesteld, zouden als gewone uitgaven moeten worden opgenomen ; het bedrag dier afschrijvingen zou als buitengewone ontvangst moeten paraisseeren. De afschrijvingen, die in den loop der jaren onder de ontvangstzijde der begrootingen en rekeningen gekomen zijn, vormen ten slotte met de eerste uitgaaf aan de uitgaafzijde voor eiken post evenwicht, zoodat alsdan de heele post uit de gewone middelen is bestreden. De staten der buitengewone ontvangsten en buitengewone uitgaven vormen op deze wijze zuivere mutatiën in vermogensbestanddeelen. Ook de staten der gewone ontvangsten en gewone uitgaven zijn dan zuiver, doordien zij slechts mutatiën van het vermogen bevatten. Dit is een overeenkomstige zuivering als bij particuliere ondernemingen plaats heeft bij het opmaken van de jaarlijksche balans en verlies- en winstrekening waarvan de eerste een staat van vermogensbestanddeelen, de tweede een staat van mutatiën in het vermogen is. Bovenbedoelde mutatiën van het vermogen, zuiver als zij zijn, behoeft men om een Maar en helder denkbeeld te krijgen van het financiewezen van het openbare lichaam in quaestie. De jaarsaldo's dier mutatiën, d. z. dus de voor- of nadeelige saldo's op de gewone middelen geven dan /// een cijfer aan, op welke wijze men zich financieel gedraagt ten opzichte van het nageslacht, hoe of per saldo het vermogen gewijzigd is, en deze saldo-opgave zou in de plaats moeten komen van de tot heden gegeven overzichten van cijfers, die onzuiver zijn, en waaromtrent nog eene rekbare appreciatie mogelijk is. Bij de voorgestelde regeling blijft de kasboekhouding van openbare lichamen geheel intact, doch de beginselen der commercieele of dubbele boekhouding komen tevens lot hun recht. De regeling lijkt mij eenvoudig en staat m. i. in geen enkel opzicht in den weg aan de wijze, waarop men bedrijven wenscht te administreeren, ook niet indien men
13 de bedrijfsbegrooting van de staatsbegrooting gaat afzonderen, zooals vermoedelijk in de toekomst wel meermalen zal plaats hebben. Een bijkomend voordeel is, dat men ten aanzien van aflossingen op leeningen slechts lekening behoeft te houden met de eischen der geldmarkt. De gelden, die als buitengewone ontvangsten ten bedrage van de waardeverminderingen, in de buitengewone kas vloeien, kunnen worden aangewend voor andere buitengewone uitgaven, dus voor aanschaffingen, contractueele of niet-verplichte aflossingen. Bovenstaande voorstellen gelden voor alk ofie/ibare lichamen, dus ook voor gewesten en gemeenten. Speciaal voor Indische Gemeenten meen ik het voorstel te mogen aanbevelen, omdat de financieele gemeente-administratie nog jong en weinig uitgebreid is en tevens omdat eene snelle evolutie bij mijne opvatting omtrent het systeem „lasten naar lusten" C) mogelijk is. In het prospectus van eene leening voor een openbaar lichaam heb ik wel eens eene opsomming van aan dat lichaam toebehoorende activa, gewaardeerd op geld, aangetroffen, en tevens eene opgave van de schulden, dus als het ware eene balans van activa en passiva. Ik zal de eerste zijn om toe te geven, dat een rijk openbaar lichaam onder overigens gelijke omstandigheden, meer credietwaardig is dan een arm, doch het is evenzeer waar, dat een balans niet in staat is een denkbeeld te geven van de waarde van het recht om belastingen te heffen. Zulk een balans behoeven we dan ook niet; we hebben voldoende aan de opgaaf van mutatiën in de vermogensbestanddeelen, dus aan de opgaaf der buitengewone ontvangsten en uitgaven, mits zuiver gehouden, zooals door mij voorgesteld en aan een opgaaf van het jaarsaldo der vermogens-mutatie, zijnde 't saldo der gewone middelen, indien daaromtrent mijne inzichten zijn gevolgd. En dat recht maakt bij openbare lichamen, gevormd uit de gemeenschap van eene in welstand verkeerende bevolking, die zich mag verheugen in bloeiende takken van bestaan, eene belangrijke grondslag van dat crediet uit, zoodat de rijkdom van het lichaam zelf op den achtergrond wordt gedrongen. Wijders wordt voor het crediet in belangrijke mate (^) Ik heb opzettelijk de gebruikelijke termen productieve en improductieve uitgaven, waarmede zooveel door somwijlen minder bevoegden wordt geschermd, niet gebruikt. Er zijn m. i. reeds te veel door die gemeenplaatsen op een dwaalspoor gebracht.
14
-
gelet op de „standing" van het lichaam, en niets verhoogt de standing zoozeer als een helder voor elks kritiek toegankelijk financiewezen. Crediet blijft voor onze evolutionneerende gemeenschappen in Indië eene belangrijke factor en alles behoort in het werk te worden gesteld om het crediet hoog te houden : bevordering van den bloei van takken van bestaan, verhooging van den welstand der bevolking en een helder financiewezen zijn o. m. de bereikbare middelen daarvoor. B A N D O E N G , Mei 1913. J. BRUKKER.
•»= 15 -=-
Wegen in de Federated Malay States. Op bl. 3 van mijn praeadvies voor het 3e Congres van de Vereeniging voor Locale Belangen (mededeeling No. 3) maakte ik melding van mijn oorspronkelijk plan om in een tweede aanhangsel een en ander over de wegen in de Malay States mede te deelen, alsmede van de reden, die mij ten slotte hiervan deed afzien. Hieronder mogen eenige bijzonderheden volgen, die dus in verband met het praeadvies gelezen moeten worden. T. z. t. hoop ik op deze feiten en cijfers uitvoerig terug te komen. Ie. De aanleg en het onderhoud der wegen in de Gefedereerde Maleische Staten geschiedt door het Departement der Openbar Werken (Public Works Department). De kosten worden bestreden uit de algemeene inkomsten der genoemde staten. 2e. Onderstaand lijstje, mij door welwillende tusschenkomst van den Consul Generaal te Singapore door den Directeur van Openbare Werken der F. M. S. verstrekt, geeft een overzicht van de bedragen, die in de verschillende staten voor aanleg en onderhoud der wegen in 1913 werden uitgetrokken.
Statement showing amount to be spent in 1913 on Upkeep of roads etc.
State.
Federal. Perak. Selangor. Negri Sebilan. Pahang.
Amount to be spent Amount to be spent in 1913 on upkeep in 1913 on making new roads. of roads.
Total.
$ 1.130 978.210 1.110.280 300.250
Cts. — — — —
$ Cts. 9.460 — 1.724.460 — 1.858.934 — 700.900 —
283.050
744.350
—
1.027.400 —
2.186.934
3.134.220
—
5.321.154 —
1 8.330 746.250 748.654 400.650
Cts. — — —
- l o se. Voor wegenaanleg en -onderhoud werd niet geleend. 4e. Voor de bestrijding der onderhoudskosten worden geen speciale belastingen geheven; ook wordt geen gebruik gemaakt van z. g. heerendiensten. SoERABAiA, den 28^'" Juni 1913.
S. A. Reitsma.
i
1
'A9
-
17
-
Inkfle spmsrkmfea §v?r begfeotisfswijsigingen. Bij circulaire dd». 24 Augustus 1909, N°. 4199/B, maakte de toenmalige Regeerings-Commissaris voor de decentralisatie den localen raden er opmerkzaam op, dat begrootingswijzigingen, die om te werken de goedkeuring van de in artikel 18, 2° lid, van het Decentralisatiebesluit (Staatsblad 1905, N°. 137) bedoelde autoriteit behoeven, vóór den in het slot van het tweede lid van artikel 68 der Locale Raden Ordonnantie (Staatsblad 1905, N", 181) ') vermelden datum moeten zijn goedgekeurd en derhalve tijdig ter goedkeuring dienen te worden aangeboden. De raad van de gemeente Semarang stelde 13 Juni 1911 eene begrootingswijziging vast. De notulen ter zake dier vaststelling werden niet onmiddellijk gearresteerd, zoodat eene opzending ter goedkeuring met inachtneming der betrekkelijke voorschriften niet kon plaats hebben, vóórdat in de vergadering van 28 Juli 1911 de bedoelde notulen waren goedgekeurd en gearresteerd. In de eerste dagen van Augustus 1911 werd de begrootingswijziging ter goedkeuring aangeboden; den 15®"^ September d. a. v. besloot de gewestelijke raad de goedkeuring te weigeren, uit overweging, dat ingevolge artikel 19, alinea 1, juncto artikel 18, alinea 2, van het Decentralisatiebesluit eene begrootingswijziging niet werkt, voordat zij is goedgekeurd, zoodat na ultimo Juni 1911 eene wijziging van de begrooting voor het dienstjaar 1910 niet meer kan werken en dus ook niet meer goedgekeurd kan worden. Intusschen ontving de Voorzitter van den gewestelijken raad van Semarang de mededeeling van den W d . Regeerings-Commissaris voor de decentralisatie, dat in gevallen als hier bedoeld, de Regeering 1) Het 2» lid van artikel 68 L. R. O. luidt: De dienst blijft open: tot en met ultimo Februari van het jaar, volgende op het dienstjaar, om de werken transporten en leveringen of gedeelten daarvan te volbrengen, welke volgens overeengekomen voorwaarden in hel dienstjaar zouden plaats hebben, doch volgens verklaring van 's Raads Voorzitter door buitengewone omstandigheden, in die verklaring te vermelden, niet voor het eind van het dienstjaar zijn volbracht; tot en met ultimo Juni van het jaar, volgende op het dienstjaar, om alles ten einde te brengen wat het verevenen en betaalbaarstellen van de uitgaven en het bewerkstelligen van de ontvangsten betreft.
-
18
-
gewoon is te volstaan met eene mededeeling aan den betrokken raad, dat de goedkeuring, als geen effect meer kunnende sorteeren, achterwege wordt gelaten. De raadsvoorzitter van de gemeente Semarang, die afschrift ontving van het schrijven van den Regeerings-Commissaris, vond aanleiding, den gemeenteraad in overweging te geven, in beroep eene mededeeling van de Regeering te vragen, als zij in gevallen als de onderwerpelijke aan den betrokken raad pleegt te doen toekomen. Want, zeide de raadsvoorzitter, er is verschil tusschen een besluit tot niet-goedkeuring en eene mededeeling, dat de goedkeuring, als geen effect meer kunnende sorteeren, wordt achterwege gelaten. In het eerstgenoemde geval moet men aannemen dat de wijziging in de begrooting niet kan worden aangebracht; in het tweede geval komt de begrootingswijziging wel tot stand, maar wordt de goedkeuring achterwege gelaten, waartegen ook geen ernstig bezwaar is, omdat toch het hoogste gezag te dier zake het laatste woord spreekt. Feitelijk wordt daarbij — aldus motiveerde de raadsvoorzitter zijn voorstel — met goedvinden en door een uitspraak van het gezag, dat de betreffende goedkeuring al of niet heeft te verleenen, de beslissing daaromtrent verschoven tot de einduitspraak omtrent de begrootingsrekening. De raad besliste alzoo, doch de regeering besloot anders. Onverschillig welke andere beslissing de gewestelijke raad van Semarang in zijne vergadering van 15 September 1911 ten aanzien van de onderwerpelijke begrootingswijziging ook had genomen, die begrootingswijziging — aldus overwoog de Regeering—zou, op grond van artikel 68, alinea 2, der Locale Raden Ordonnantie, niet hebben kunnen werken. De Regeering overwoog voorts, dat de beslissingen in beroep, op den voet van artikel 19, alinea 1, juncto artikel 18, alinea 5, van het Decentralisatiebesluit slechts kunnen strekken om eene begrootingswijziging goed te keuren of niet goed te keuren en dat de mededeeling, die de regeering in overeenkomstige gevallen aan den betrokken localen raad pleegt te doen toekomen, dan ook alleen bedoelt, dat college zijn verzoek om goedkeuring van de begrootingswijziging als het ware te doen terugnemen, wat onderwerpelijk, nu de begrootingswijziging door den gewestelijken raad reeds was behandeld, geen zin meer zou hebben. En uit die overwegingen werd goedgevonden en verstaan, het
-
19
-
besluit van den gemeenteraad van Semarang van 13 Juni 1911 tot wijziging der begrooting voor 1910 niet goed te keuren. Een jaar later een nieuw geval in Batavia. ') Daar stelde de raad der gemeente op 23 Juli 1912 eene wijziging der begrooting voor 1911 vast; dus na de sluiting van den dienst. De gewestelijke raad weigerde goedkeuring. De begrootingswijziging, als genomen na de sluiting van den dienst 1911, was, naar het oordeel van den gewestelijken raad, met het oog op het bepaalde in het 2® lid (laatste zinsnede) van artikel 68 L. R. O., van geen waarde en kon dus niet worden goedgekeurd. De gemeenteraad achtte artikel 68 L. R. O. geschonden of verkeerd toegepast. Ik laat hier volgen de argumenten welke naar Mr. H . schrijft, ter motiveering daarvan werden bijgebracht: „Ten onrechte wordt uit dit wetsartikel door den gewestelijken raad gelezen, dat na sluiting van eenig dienstjaar geen wijziging der begrooting over dat dienstjaar meer zou mogen plaats hebben. „Nergens is dit voorgeschreven, gelijk bij voorbeeld voor de primaire begrooting bij artikelen 65 en 66 der L. R. O. bindende bepalingen zijn gesteld, en het principe, door den gewestelijken raad van Batavia gehuldigd, zoude dan ook in de praktijk tot groote bezwaren kunnen leiden. Immers: niet de vaststelling eener gemeentebegrooting of begrootingswijziging verleent derzelve werkingskracht, doch het besluit van de autoriteit, waarbij goedkeuring wordt verleend op die begrooting of begrootingswijziging, zoodat, indien van eenig tijdscriterium hier sprake mocht wezen, het tijdstip der goedkeuring van de begrootingswijziging, niet: dat der vaststelling-alléén in aanmerking zou mogen komen. „Zoodat de gewestelijke raad het geheel in de hand zoude hebben alleen door de vaststelling of wijziging van zijn agenda, door zich te onthouden van eenig besluit ter zake, door de behandeling eener begrootingswijziging uit te stellen en dergelijke, de inwerking treding van een gemeentelijke begrootingswijziging onmogelijk te maken, hetgeen toch in strijd is met het beginsel, nedergelegd in lid twee van artikel 66 der L. R. O . „Waarschijnlijk heeft de gewestelijke raad zich laten leiden door ^) Zie Decentraliana door Mr. H., Locomotief, 25 April 1913, eerste blad.
-
20
-
de overweging, dat een begrootingswijziging is een daad van beheer en op één lijn is te stellen met het doen van af- en overschrijvingen. „Deze opinie (niet uitdrukkelijk nedergeschreven) nu wordt onjuist geacht. „Bij artikel 68 lid 2 is immers bepaald dat de dienst van eenig jaar open blijft tot o. a. ultimo Juni van het jaar, volgende op het dienstjaar, om alles ten einde te brengen wat het verevenen en betaalbaarstellen van de uitgaven en het bewerkstelligen der ontvangsten betreft. „En nu is een suppletoire begrooting niet een middel om ontvangsten te bewerkstelligen of uitgaven te verevenen, maar omgekeerd de verevening etc. is een daad van uitvoering der begrooting, terwijl „dienst" in artikel 68 geene andere beteekenis kan hebben dan die van: „uitvoering eener begrooting" en, is deze opvatting juist, dan kan artikel 68 lid 2 ook de bedoeling niet hebben om onder „dienst' te begrijpen de begrooting zelve, waarvan die dienst is de uitvoering. „Ware het omgekeerde het geval, en behoorde onder den „dienst" ook de betrekkelijke begrooting zelve verstaan te worden, dan zoude die begrooting toch ook moeten tot stand komen in het begrootingsjaar zelf, hetgeen strijdt met artikel 66 der L. R. O. en dan zou er nog een ander „iets" moeten bestaan dat den „dienst" opende, hetgeen natuurlijk niet het geval is. „De begrootingsvaststelling is echter een daad van locale wetgeving, de uiting van den wil van den begrootingswetgever, waarmede dan ook correspondeeren het formulier en de formaliteiten, voor de totstandkoming eener locale begrooting voorgeschreven. „Een suppletoire begrooting is dus eveneens een daad van locale (begrootings) wetgeving waarbij last of macht wordt gegeven tot uitvoering der betrokken begrooting. „Als regel zal die begrooting moeten worden vastgesteld en goedgekeurd voor den aanvang harer uitvoering; artikel 66 lid 2 kent echter ook een terugwerkende kracht, n.l. indien eerst in den loop van eenig begrootingsjaar de begrooting wordt goedgekeurd, als wanneer de voorloopige grondslag (begrooting van het vorig dienstjaar) vervalt en de nieuwe begrooting in werking treedt. Maar ook in dat artikellid is geen ultimatum gesteld en zoo is daarmede het principe uitgesproken dat de begrootingswetgever de bevoegdheid heeft om daden van finantieel beheer, hetzij van het dagelijksch bestuur der gemeente, het-
-
21
-
zij van den gemeenteraad, te ratificeeren door een opvolgende begrooting. ,,Een dergelijke ratificatie als in laatstgenoemd artikellid, geschiedt bij een na sluiting van den dienst tot stand gekomen begrootingswijziging en het is den wetgever blijkbaar onnoodig voorgekomen om een uitersten termijn vast te stellen voor de aanneming van dergelijke suppletoire begrooting, omdat deze termijn in de praktijk wel zal moeten samenvallen met die van aanbieding der begrootingsrekening aan den Gouverneur-Generaal (artikel 97 L. R. O.) „Hieraan wordt toegevoegd dat in vele gevallen eerst na Juni van het jaar, volgend op eenig dienstjaar, (na onderzoek der betrekkelijke verantwoordingen) kan worden nagegaan tot welke overschrijdingen der primaire begrootingsartikelen de uitvoering van verschillende raadsbesluiten zal hebben geleid en dat het voor een overzichtelijke begrootingsrekening gewenscht is, dat deze zoo nauw mogelijk terugslaat op de begrooting zelve." De Regeering verklaarde met handhaving van het bestreden besluit van den gewestelijken raad, het door den gemeenteraad daartegen ingesteld beroep ongegrond, uit overweging, dat uit artikel 70 der L.R.O. blijkt, dat handelingen, welke uitgaven buiten of boven de begrooting tengevolge hebben, niet mogen worden gelast dan na voorafgaa'nde of gelijktijdige verhooging dier begrooting, en dat, waar ingevolge artikel 68, 2° lid, L. R. O., na ultimo Juni 1912 geen betaalbaarstelling ten laste van de begrooting van 1911 meer kan plaats hebben, een na bedoelden datum tot stand gekomen wijziging dier begrooting mitsdien niet met het gelasten van bedoelde handeling kan verzegeld gaan, of daardoor gevolgd worden en derhalve geen effect kan sorteeren. Er zijn enkele opmerkingen te maken naar aanleiding van die beide gevallen. De raad stelt de begrootingswijziging vast. De wijziging behoeft „om te werken" (artikel 65 L. R. O.) de goedkeuring van de autoriteit die de begrooting goedkeurt (artikel 19, P lid. Decentralisatiebesluit), 's Raadsvoorzitter maakt, zoodra hij van de goedkeuring eener begrootingswijziging kennis krijgt, de goedgekeurde begrootingswijziging op door den raad te bepalen wijze plaatselijk bekend, waardoor zij verbindend wordt, (artikel 66, 1° lid, L. R. O.) Waardoor zij verbindend wordt.
-
22 —
In de toelichting op artikel 66 L. R. O. ') wordt het volgende gezegd : „Het zou allesbehalve practisch zijn indien b. v. eene plaatselijke begrooting voor Banda, goedgekeurd door den gewestelijken raad van Amboina, eerst verbindend werd na ontvangst ter plaatse van de Javasche Courant, waarin zij was opgenomen. Zoodra de Voorzitter het voor den raad bestemd goedkeuringsbesluit ontvangen heeft (artikel 15) kan hij de begrooting plaatselijk ter algemeene kennis brengen en kan zij tevens verbindend worden. Dit laatste is natuurlijk niet synoniem met „in werking treden." Eene begrooting kan niet in werking treden voor den aanvang van het dienstjaar, waarop zij betrekking heeft en zij geldt, ook als zij eerst na den aanvang van het dienstjaar verbindend is geworden, voor het geheele dienstjaar; dit een en ander spreekt van zelf, behoeft dus niet te worden bepaald." Dus „verbindend worden" niet synoniem met „in werking treden".') 't Zal intusschen met betrekking tot begrootingswijzigingen wel veel voorkomen dat het „verbinden" onmiddellijk gevolgd wordt door het „in werking treden". Altijd namelijk, wanneer de wijziging verbindend wordt gedurende het open zijn van den betreffenden dienst. Maar de in werking treding gaat aan „het verbinden" nooit vooaf. Of moeten we uit de woorden van artikel 18 Decentralisatiebesluit: „Vervolgens wordt de begrooting jaarlijks vastgesteld door den raad. Zij behoeft alsdan, om te werken : de goedkeuring enz" concludeeren, dat begrooting en begrootingswijziging werken onafhankelijk van de verbindbaarheid. De vraag zou niet behoeven te worden gesteld, ware het niet dat O Het 1° lid van dit artikel luidde oorspronkelijk: „'s Raadsvoorzitter maakt, zoodra hij van de goedkeuring kennis krijgt, de goedgekeurde begrooting op door den raad te bepalen wijze plaatselijk bekend, waardoor zij verbindend wordt." De „begrootings-wijziging" werd in het artikel opgenomen bij Staatsblad 1910 N°. 82. Het bij Staatsblad 1910, N». 82, vervallen verklaard 2° lid van artikel 65 L. R. O. bepaalde, dat de autoriteit, die eene begrooting goedkeurt, voor hare plaatsing in de Javasche Courant zorgt. *) Artikel 53 L. R. O. regelende de afkondiging van locale verordeningen kent geen onderscheid tusschen „verbinden" en „werken". Het tweede lid toch zegt: De verordeningen worden door hare afkondiging verbindend, wanneer geen ander tijdstip is bepaald, op Java en Madoera op den dertigsten dag en in de gewesten daarbuiten op den honderdsten dag na dien der dagteekening van de Java.sche Courant, waarin de afkondiging heeft plaats gehad. Artikel 31 R. R. onderscheidt „verbinden" en „werken." De in geldigen vorm plaats gehad hebbende afkondiging van algemeene verordeningen is de eenige voorwaarde der verbindbaarheid; zij werken terstond nadat hare afkondiging kan bekend zijn.
-23
-
de Bataviasche gemeenteraad daartoe aanleiding gaf. „Immers" zoo argumenteerde de raad: „niet de vaststelling eener gemeentebegrooting of begrootingswijziging verleent derzelve werkingskracht, doch het besluit van de autoriteit, waarbij goedkeuring wordt verleend op die begrooting of begrootingswijziging zoodat, indien van eenig tijdscriterium hier sprake mocht wezen, het tijdstip der goedkeuring van de begrootingswijziging, niet: dat der vaststelling-alléén in aanmerking zou mogen komen". Het wil mij voorkomen duidelijk te zijn dat, wanneer in het bedoelde geval van eenig tijdcriterium sprake mocht wezen, noch het tijdstip der vaststelling, noch dat der goedkeuring in aanmerking mocht komen, doch dat waarop de begrootingswijziging verbindend werd alléén. De begrootingswijziging werkt dus nadat ze door plaatselijke bekendmaking verbindend is geworden, tenzij de betreffende dienst nog niet open is, dan wel die dienst is gesloten. Dat de begrootingswijziging niet kan werken vóór den aanvang van het dienstjaar waarop zij betrekking heeft behoeft geen nader betoog. Dat zij evenmin kan werken wanneer de dienst, waarop zij betrekking heeft, is gesloten, houd ik voor even juist. De dienst blijft open tot en met ultimo Juni van het jaar, volgende op het dienstjaar, om alles ten einde te brengen wat het verevenen en betaalbaar stellen van de uitgaven en het bewerkstelligen der ontvangsten') betreft; na deze sluiting kan geen ontvangst of uitgaaf *) Er bestaat een eigenaardig verschil tusschen artikelen 79 en 86 der L. R. O. Beide artikelen zeggen wat tot een bepaald dienstjaar behoort; het eerstgenoemde voor wat betreft de uitgaven, het laatstgenoemde voor wat de ontvangsten aangaat. Artikel 79 zegt o. a. dat tot den dienst van een dienstjaar behooren, de rechten, geduiende het dienstjaar door de schuideischers van 's raads ressort verkregen, behoudens het bepaalde bij het tweede lid van artikel 68 (m. a. w. daarenboven de rechten verkregen gedurende de maanden Januari en Februari van het jaar, volgende op het dienstjaar, waar het betrof werken, transporten en leveringen of gedeelten daarvan te volbrengen, als bedoeld in dat 2" lid). Artikel 86 zegt o. a. dat tot het dienstjaar behooren de gedurende het dienijaar ontvangen bedragen, zoo wegens belastmgen als wegens inkomsten van anderen aard en toevallige baten. Derhalve, als op uitgaven uit de kas van het ressort, door den schuldeischer binnen den voorgeschreven tijd recht wordt verkregen, kan de betaling daarvan geschieden tot aan de definitieve sluiting van den dienst, dus tot ultimo Juni na het dienstjaar, terwijl inkomsten, waarop het ressort recht verbeeg gedurende en met betrekking tot het dienstjaar, met tot het dienstjaar zullen behooren, wanneer zij niet gedurende het dienstjaar worden ontvangen (voor de uitkeering uit 's Lands kas is een uitzondering gemaakt). Dit verschil is weinig bevorderlijk voor eene overzichtelijke financieele administratie en kan tot moeilijkheden aanleiding geven. Stel dat belastingen, welke geheven worden ter voorziening in een belangrijk deel der uitgaven welke tot een bepaalden dienst zullen behooren, door late opmaking van het kohier b. v., voor het grootste deel binnen komen na afloop van het dienstjaar, doch vóór de sluiting van den hiervoor bedoelden dienst, dan zal dat grootste deel dier belastingopbrengst op eene volgende begrootingsrekening moeten worden verantwoord en derhalve niet kunnen worden geboekt in de rekening over den dienst, waartoe de uitgaven behoorden.
-
24
-
meer op den dienst geschieden, 30 Juni is de uiterste dag van betaling. En daarom lijkt mij de juistheid der beslissingen van de gewestelijke raden van Semarang en Batavia ook boven twijfel verheven. De Bataviasche raad vond er wat op. Erkend wordt dat het wel regel is dat de begrooting wordt vastgesteld en goedgekeurd vóór den aanvang harer uitvoering. Maar, kent niet artikel 66, 2" lid der L. R. O. zelf eene terugwerkende kracht, n.l. wanneer de begrooting nog niet verbindt op 1 Januari van het jaar, waarvoor zij zal gelden, als wanneer de begrooting van het vorige jaar voorloopig als grondslag wordt genomen. Omdat bij dit voorschrift geen ultimatum in gesteld kan geacht worden dat daarmede het principe uitgesproken is, „dat de begrootingswetgever de bevoegdheid heeft om daden van financieel beheer hetzij van het dagelijksch bestuur der gemeente, hetzij van den gemeenteraad, te ratificeeren door eene opvolgende begrooting." Ik heb eerbied voor de scherpzinnigheid waarmede de ontwerper van 's Raads verweerschrift aldus kwam tot de conclusie, dat een begrootingswijziging vrijelijk kon worden vastgesteld en ook moest worden goedgekeurd na de sluiting van den betrejfenden dienst. Met den besten wil kan ik aan de hand van artikel 66, 2° lid, L. R. O. niet tot die uitkomst komen. De woorden van dat lid zijn stellig en duidelijk. Er wordt gesproken van „goedgekeurde begrooting," van „1 Januari"; niets wijst er op dat begrootingswijzigingen met deze woorden iets zouden te maken hebben. Wel wordt in het eerste lid van artikel 66 L. R. O. van begrootingswijziging gesproken. Vroeger niet; daar wees ik reeds op. Maar toen bij Staatsblad No. 82 van 1910 het woord werd opgenomen, verschenen gelijk in het tweede lid de woorden: „goedgekeurde begrooting". Mij komt het alzoo duidelijk voor dat artikel 66, 2° lid L. R. O. uitsluitend en alleen eene uitzonderingsbepaling geeft met het oog op de nog niet vastgestelde begrooting. Nu zal men een begrootingswijziging in vele gevallen eene suppletoire begrooting kunnen noemen, doch daarmede wordt artikel 66, 2" lid L. R. O. nog niet van toepassing. In de eerste plaats niet, omdat de duidelijke woorden zich daartegen verzetten ; in de tweede plaats niet, omdat eene suppletoire begrooting in de taal der L. R. O. heet: begrootingswijziging. Als de letter der wet aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat
-
25
-
moeten we niet trachten door naar de bedoeling te vragen, er meer uit te lezen dan er staat geschreven. Maar gesteld, we nemen voor een oogenblik de juistheid aan der te Batavia aanvaarde uitlegging, dat met het voorschrift van artikel 66, 2" lid L. R. O. het principe is uitgesproken „dat de begrootingswetgever de bevoegdheid heeft om daden van financieel beheer, hetzij van het dagelijksch bestuur der gemeente, hetzij van den gemeenteraad, te ratificeeren door eene opvolgende begrooting", dan is : 1°. daarmede nog slechts aangenomen, dat die ratificatie kan plaats hebben, wanneer de daden van financieel beheer werden verricht met inachtneming van een tijdelijk geldend product van begrootingswetgeving, daarvoor desnoods kunstmatig in het leven gehouden (artikel 66, 2" lid L. R. O dan strekt, totdat de begrooting verbindend wordt, die van het vorig jaar tot grondslag van het beheer voor het alsdan aangevangen dienstjaar). Zou dus het uitgesproken principe ook op begrootingswijziging van toepassing zijn dan rijst de vraag : wat strekt tot grondslag totdat de begrootingswijziging verbindend wordt ? 2". daarmede nog niet gezegd, dat nu ook het dagelijksch bestuur en de gemeenteraad de bevoegdheid hebben, om zonder eenigen wettelijken grondslag uitgaven te doen plaats hebben buiten de begrooting. En daarom gaat het hier toch. Zeer terecht werd de Bataviasche raad door de Regeering gewezen op artikel 70 L. R. O. waarin staat geschreven hoe te handelen, wanneer het belang van het ressort het onmogelijk maakt te wachten op de goedkeuring der begrootingswijziging. Het staat voor mij vast dat, hoe de betreffende voorschriften ook worden bekeken en uitgelegd, geen ernstig argument is bij te brengen tegen de eenvoudige uitspraak, dat na de definitieve sluiting van den dienst geen ontvangsten en uitgaven meer op dien dienst mogen plaats hebben en dus de goedkeuring van eene begrootingswijziging na dat tijdstip geen effect sorteert. En even stellig acht ik het in strijd met de bepalingen omtrent de begrootingswetgeving, dat uitgaven worden gedaan zonder dat bij geldende begrooting of bindende begrootingswijziging (behoudens de wettige uitzonderingen) daartoe een credietbrief is afgegeven. Dit neemt niet weg dat in de praktijk overtreding van dat voorschrift in enkele gevallen als het ware geboden is. In eene zeer kleine
-
26
-
administratie moge het al bereikt worden dat geen uitgaven geschieden op begrootingsposten, welke daartoe niet geheel toereikend zijn, het is gebleken dat in eene eenigszins grootere gemeente zoodanige tijdelijke overschrijding van begrootingsposten niet is te voorkomen. De administratie zou door een angstvallig vasthouden aan de geschreven regelen blijken te veel vertraging te ondervinden. Het is eene ingewortelde gewoonte in Nederland, dat in de maand voorafgaande aan het tijdstip der definitieve sluiting van den dienst, de overschreden posten der begrooting worden aangevuld tot het noodige bedrag, door afschrijving van de overschotten op andere posten. Deze overschrijvingen zijn voor een groot deel niet mogelijk vóórdat de uitgaven, behoorende tot den dienst, zoo goed als geheel zijn betaald, waardoor men met juistheid kan nagaan welk bedrag op verschillende posten tot overschrijving beschikbaar is. Nu is dit in Nederland geen ernstig bezwaar. Gedeputeerde staten, welke daar de begrootingswijzigingen hebben goed te keuren, vergaderen in den regel een- of tweemaal per week. Indien dus de gemeentebesturen er voor zorg dragen dat enkele dagen vóór de laatste vergadering in Juni het raadsbesluit tot wijziging der begrooting ter provinciale griffie is ingezonden, dan is de kans zeer gering dat moeielijkheden worden ondervonden. Hier te lande is het anders. Niet zoozeer voor de gewesten, welke op de besluiten tot begrootingswijziging goedkeuring behoeven van den Gouverneur-Generaal, dan wel voor die gemeenten, boven welke gewestelijke raden zijn gesteld om op de financiën toe te zien. Inderdaad zal in vele gevallen de gewestelijke raad het in de hand hebben—de raad der gemeente Batavia wees daar ook op—om de inwerkingtreding van de begrootingswijziging te vertragen tot na 30 Juni. De gewestelijke raden vergaderen niet al te dikwijls. Komt nu de gemeenteraad tot de vaststelling van de noodige begrootingswijzigingen juist nadat de gewestelijke raad een groote agenda heeft afgewerkt en de leden voor eenige maanden naar huis zijn, dan zal het zeer gemakkelijk kunnen voorkomen, dat de begrootingswijzigingen niet zóó tijdig worden goedgekeurd dat afkondiging nog vóór of op 30 Juni kan plaats hebben. Het schijnt mij toe dat ook zij die de raden van Semarang en Batavia er toe brachten in beroep te gaan van de beslissing van den
-
27
-
gewestelijken raad, in hoofdzaak bedoelden de hiervorenbedoelde gelegenheid als een ongezochte aanleiding aan te grijpen — er was immers niets bij te verliezen —, om der Regeering er op te wijzen dat de betreffende bepalingen niet zoodanig zijn gegeven, dat overtreding absoluut onnoodig is. Te Semarang verwachtte men zeker niet anders dan met de kous op het gemeentelijke hoofd te zullen thuis komen, toen gevraagd werd om eene mededeeling van de Regeering, welke geen ander effect had dan een besluit tot niet-goedkeuring. Ook te Batavia zullen de verwachtingen omtrent den uitslag van het beroep van den raad dier stad weinig hoog gespannen zijn geweest. Doch in beide gemeenten greep men de gelegenheid aan om er de aandacht op te vestigen dat de voorschriften de noodzakelijkheid van afwijkingen in de praktijk niet buitensluiten. Wat is het resultaat, wanneer eene begrootingswijziging niet wordt goedgekeurd? Dit, dat het besluit tot vaststelling der wijziging niet kan werken en de begrooting dus ongewijzigd blijft. Maar wanneer nu intusschen reeds de uitgaven zijn gedaan op posten, welke tengevolge dier uitgaven ; zijn overschreden en de niet tijdig goedgekeurde begrootingswijziging strekte om die posten voldoende te maken tot het doen dier uitgaven; wat geschiedt er dan? Ik heb ernstig gezocht naar eene bepaling welke in een geval, waarin een begrootingspóst blijkt te zijn overschreden, het dagelijksch bestuur persoonlijk verantwoordelijk stelt voor de bedragen, waarmede de post is overschreden ; maar ik vind haar niet. Dus, het eenvoudige resultaat zal in een dergelijk geval hierop neerkomen, dat de Rekenkamer eene reprimande toedient over het niet nakomen der voorschriften. Een standje, dat een paar jaar nadat de overtreding heeft plaats gehad, wordt gegeven, terwijl intusschen natuurlijk reeds een nieuwe Voorzitter is opgetreden en de toenmalige leden der commissie voor de financiën reeds een paar malen door andere zijn vervangen. Een standje, dat althans in eene gemeente, waar meer belangrijk werk te doen is, voor kennisgeving wordt aangenomen. Of ik dan in dat opzicht het Hollandsche voorschrift prefereer,
-
28
-
dat burgemeester en wethouders persoonlijk aansprakelijk stelt voor uitgaven waardoor de begrootingspost wordt overschreden. ") Ik denk er niet aan. Een enkel voorbeeld om aan te toonen dat, hoe degelijk het voorschrift er ook uitziet, de praktijk 't zelfde blijft als hier te lande. Burgemeester en wethouders eener Geldersche gemeente hadden op enkele posten hoogere uitgaven bevolen dan de begrooting toeliet. De ontvanger betaalde, omdat de bevelschriften aan de voorschriften voldeden, en hij er niet mee te maken heeft of er wordt uitgegeven boven de begrooting. De raad nam een besluit tot wijziging der begrooting om het bedrag van de betrokken begrootingsposten voldoende te maken. In de toezending om goedkeuring kwam vertraging en gedeputeerden hadden geen gelegenheid de goedkeuring te verleenen vóór de definitieve sluiting van den dienst; gedeputeerde staten weigerden omdat het telaat was. Slot: bij de vaststelling der gemeenterekening werd de opmerking gemaakt „dat burgemeester en wethouders niet van hun beheer zullen zijn ontlast dan nadat door hen een bedrag van (naar ik me herinner liep het over een bedrag van d r ) ƒ 1500 in de gemeentekas zal zijn gestort". Bij het onderzoek van de volgende gemeenterekening bleek dat burgemeester en wethouders geen vrijheid hadden gevonden hun particuliere beurs voor / 1500 aan te spreken. En wat deden toen gedeputeerde staten ? Zij lieten de zaak zooals die was. 't Zou toch ook waarlijk te gek zijn om burgemeester en wethouders, die wellicht doodonschuldig aan de niet-nakoming der voorschriften waren, persoonlijk der gemeente een douceurtje te laten toekennen omdat een termijn was overschreden. ^) Artikel 226. Gemeentewet. Burgemeester en Wethouders worden wegens uitgaven, door hen bevolen, waardoor het eindcijfer der begrooting of de aangewezen begrootingspost worden overschreden, of die ter kwader trouw zijn aangewezen op een post, waarmede die uitgaven niet overeenstemmen, tenzij blijke, dat zij tot het bevelen dier uitgaven niet hebben medegewerkt, persoonlijk aansprakelijk jegens de gemeente, indien de uitgaven bij het in artikel 222 bedoeld besluit van Gedeputeerde Staten niet onder de uitgaven der gemeente worden opgenomen. De Raad benoemt, wanneer daartoe volgens dit artikel termen zijn, iemand uit zijn midden, met de regtsvervolging tot schadevergoeding belast.
-
29
-
Dus, m. i. moet men vooral hier het Hollandsche voorschrift niet overnemen. Er is echter een andere weg, waarlangs mijns bedunkens ware te bevorderen, dat vóór de definitieve sluiting van den dienst het noodige kan worden gedaan om de verschillende begrootingsposten in overeenstemming te brengen met de werkelijk op die posten gedane uitgaven. Men schrijve voor de gewestelijke raden binnen welker ressorten gemeenten bestaan een vasten vergaderingsdag in de eerste helft van Juni voor. De gemeentebesturen weten dan precies waar zij zich aan te houden hebben; kunnen en zullen dan ook lichter er voor zorg dragen dat tijdig vóór dien vergaderingsdag de noodige besluiten tot begrootingwijziging worden ingezonden, opdat voor den 1 Juli aldatgene kan worden verricht hetgeen in verband met den ultimo Juni sluitenden dienst noodig is. Voor de gewestelijke raden kan dit geen bezwaar zijn. Wanneer zoo b. V. telkens om de 3 maanden wordt vergaderd kan men er gemakkelijk mede rekening houden dat in Juni steeds eene zitting moet worden gehouden, welke door den gewestelijken raad tevens kan worden aangenomen als de vergadering, waarin de noodige wijzigingen der gewestelijke begrooting betreffende den 30 Juni sluitenden dienst worden vastgesteld. B.
-
30
-
NA HET COHGREE. Nu voor de eerste maal de gelegenheid wordt geboden, in eigen tijdschrift eenige woorden te wijden aan het jaarlijksch Decentralisatiecongres, past het, daarbij ook de vorige bijeenkomsten in herinnering te brengen. Want niet minder belangrijk dan de derde samenkomst, die in hoofdzaak een bevestiging bracht van de resultaten, door de vorige congressen verkregen, waren de beide eerstgehouden congressen, waar de oprichting van de Vereeniging voor Locale Belangen werd voorbereid en tot stand gebracht. De Decentralisatiecongressen zijn in tweerlei opzicht belangrijk; zijn zij eenerzijds de graadmeter der publieke belangstelling in de ontwikkeling van het zelfbestuur, anderzijds zijn zij maatstaf voor de ontwikkeling der decentralisatie zelve. En het is vooral deze laatste omstandigheid, die aan de jaarlijksche bijeenkomsten eene beteekenis geeft, die ver uitreikt boven het bij Indische Congressen uiteraard wisselend en gering aantal deelnemers. Werd op het eerste congres de eerste stap gedaan om te komen tot eene blijvende organisatie van hen die belangstellen in de decentralisatie; kwam die vereeniging op het tweede congres tot stand; werd zij op het derde Pinkstercongres nader georganiseerd; de blijvende waarde van de congressen is niet minder dan in deze feiten gelegen in het beeld, dat zij hebben gegeven van den ontwikkelingsgang van de practijk der decentralisatie. Beschouwt men de congressen uit dit oogpunt, dan kan men van het eerste congres zeggen dat het stond in het teeken van den twijfel. Twijfel aan eigen kracht en bevoegdheid der Locale ressorten niet alleen, twijfel ook aan de goede bedoeling der Indische Regeering bij de uitvoering van het Decentralisatiebesluit. Die twijfel kwam voort uit de Locale Raden zelve. Deze hadden zich over het algemeen nog weinig rekenschap kunnen geven van den omvang hunner autonomie. Men had de aandacht, voor zoover aanwezig, geconcentreerd op de speciale aan de locale raden opgedragen taak. En daar die taak uiteraard niemand kon bevredigen, onstond bij hen die de practijk der decentralisatie medemaakten eene ontstemming, die door de bekende belastingcirculaire waarover op het eerste congres zoo weinig waardeerend werd gesproken werd gevoed. Twijfelden velen aan de mogelijktieid eener gezonde ontwikkeling van het zelfbestuur
- S l op den gegeven basis, bedoelde circulaire gaf terecht aanleiding tot ernstigen twijfel of het der Regeering wel ernst was met de bevordering van de zelfstandigheid der locale ressorten. Het tweede congres gaf reeds ten aanzien van de autonomie der Locale Raden blijk van ruimere inzichten. Men had in verschillende Gemeenten nieuwe wegen ingeslagen, en was daarbij tot de conclusie gekomen dat de bevoegdheden der raden niet zoo gering waren dan aanvankelijk wel werd gedacht. Men had met de noodzakelijkheid om verschillende maatregelen te treffen, ook de bevoegdheden leeren kennen om zulks te kunnen doen. De grondpolitiek, het verkeersvraagstuk, het waren onderwerpen die met de speciale taak der Locale Raden niets hadden uittestaan of daarboven ver uit bleken te gaan. De bevoegdheid der Gemeenteraden binnen het gebied der Inlandsche Gemeenten, in de practijk noodzakelijk gebleken, werd ten congresse voor de practijk aanvaard. En bij de bespreking van het onderwerp der Raadscommissies werd instede van over eene te geringe plooibaarheid der betrekkelijke bepalingen, geklaagd over de anarchie, die ten deze door den wetgever werd in het leven geroepen. Zoo gaf het Tweede Pinkstercongres blijk, dat bij de Locale Raden het besef levendig was geworden, dat de bestaande bevoegdheden ruimer waren dan aanvankelijk was gedacht, en de wetgever de ressorten te dien aanzien niet zoozeer had misdeeld dan vroeger werd gemeend. Het Derde congres heeft de overtuiging, dat de oplossing der bestaande vraagstukken van practische gemeentepolitiek op den thans bestaanden basis door de Locale Raden zelve zal en kan geschieden, nog versterkt. In de Bataviasche wegendebatten werd gaarne eene aanleiding gevonden om het vraagstuk der wegenbelasting aan de orde te stellen, terwijl daarnaast het onderwerp aan de orde werd gesteld dat vanaf het ontstaan der autonome ressorten het meest tot ontevredenheid en critiek had aanleiding gegeven, de financieele verhouding van Gouvernement en Locale ressorten. En ook hier bleek, dat de aanvankelijk in het leven geroepen toestand nog niet zoo verwerpelijk was als men in onbewuste belastingvrees dikwijls had verkondigd. Reeds bij de behandeling der wegenbelasting kwam men tot de conclusie, dat zoodanige belasting theoretisch juist en practisch gewenscht was. En deze incidenteele beslissing ten gunste der wegenbelasting was
-
32
-
hierom te merkwaardiger, omdat het hier gold eene belasting geheven ter voorziening in de kosten, benoodigd voor de uitvoering der aan de ressorten imperatief opgedragen taak. Hier werd dus belasting aannemelijk geacht ter voorziening in behoeften, waarvoor de kosten aanvankelijk integraal in de Gouvernementsbijdrage werden vergoed. Want waar de billijkheid van eigen belastingheffing ter voorziening in zoodanigen zorg werd ingezien, moest deze ook worden aanvaard voor de financieele consequenties van niet opgedragen maatregelen in het belang van het ressort. De beide pogingen, om voor de uitkeering een principieelen grondslag aantegeven en aldus tot een vasten maatstaf te komen, leidden tot dezelfde consequentie. Want wanneer men meent, dat de Regeeringsbijdrage op het voetspoor der Stichtingsordonnanties moet zijn eene integrale vergoeding van de kosten terzake van den aan de ressorten bij die Stichtingsordonnanties speciaal opgedragen taak, dan ligt de conclusie voor de hand dat voor de overige Gemeentelijke bemoeienissen de Raden op belasting (naast leeningen) zijn aangewezen. En dit is evenzeer het geval, wanneer men eene verhooging der historisch nu eenmaal bestaande Gouvernementsbijdrage motiveert met een beroep op de omstandigheid, dat een groot deel der Gemeentenaren, de Inlanders, door het Gouvernement naar eigen erkenning tot den uitersten grens hunner draagkracht zijn belast, zoodat, waar de overgroote meerderheid der ingezetenen als belastingobject voor de Locale ressorten buiten beschouwing moet blijven, een billijk aandeel in de door hen opgebrachte algemeene belastingen aan die ressorten niet mag worden onthouden. Ook bij deze opvatting is de Gouvernementsbijdrage een te waardeeren steun, belastingheffing echter de aangewezen weg. Van het door de Regeering gevolgde toeslagstelsel, waarvan de feilen ten congresse breed werden uitgemeten, moet dan worden erkend, dat het de locale ressorten tot die natuurlijke bron van inkomsten brengt en als overgangsmaatregel dus goede diensten bewijst. Worden trouwens de belastingen niet misbruikt voor zaken, die op andere wijze behooren te worden bekostigd, en houdt men bij de heffing rekening met den Gouvernementstoeslag, dan is de getroffen regeling voor de Locale Raden een te waardeeren steun. En wel is te dien aanzien niet overal het Gemeentebeleid zonder bedenking, maar te dien aanzien moet de verbetering uitgaan van de Locale Raden zelve. En een beter systeem heeft het congres ten aanzien der bijdrage niet aanvaard.
- 33 Zoo schijnt het dus zeker, dat de oplossing der financieele quaestie voor een belangrijk deel zal moeten geschieden door de Locale ressorten zelve. De reeds op het tweede congres gevormde overtuiging, dat de Locale Raden hunne ontwikkeling grootendeels in eigen hand hebben, en het inzicht, dat de autonomie bij de thans bestaande regeling der decentralisatie voldoende tot ontwikkeling komen kan, zijn op hel derde congres ook ten aanzien der financieele quaeste juist bevonden. In de bevestiging van die overtuiging en van dat inzicht ligt de beteekenis van het derde Decentralisatiecongres.
v. W.
iKaw
OT"
"'"^
UIT DE STÜKÜIN. Aan den Gemeenteraad van Batavia is door de Commissie van toeziclit op liet beheer van het Land Menteng eene nota aangeboden, betreffende de exploitatie van dat land. Wij laten hieronder dat gedeelte dier nota volgen, waarin de Commissie beschouwingen geeft omtrent het systeem van exploitatie in 't algemeen. De vraag, welke exploitatie van gemeentelijk bouw-terrein in 't algemeen wenschelijk is te achten, doet zich in den regel voor als een twistvraag of een Gemeente verplicht is in 't belang der toekomst het grondbezit te behouden dan wel of zij mag overgaan tot verkoop van de daarvoor geschikte terreinen. De voor- en nadeelen van beide stelsels van gronduitgifte zijn herhaaldelijk onderwerp geweest van discussie en hebben in een enkel geval geleid tot het verheffen van uitgifte erfpacht tot een eisch van gemeentelijke politiek. Het ligt niet op den weg onzer Commissie om de voor- en nadeelen dezer beide stelsels hier in den breede te behandelen. Van hen, die zich bezighouden met Gemeente-politiek, kan verwacht worden dat zij althans eenigermate op de hoogte zijn van de brandende strijdvragen op het gebied der gemeente-politiek. Te minder acht zij dit op haar weg liggen, waar reeds in 1908 de Heer Hudig (Mr. D. Hudig Jr.) een zoo uitstekend en helder werk heeft uitgegeven getiteld „uitgifte van gemeentegronden in erfpacht", ') en daarna geen bijzondere nieuwe gezichtspunten zich hebben geopend. Gememoreerd zij slechts dat genoemde schrijver herhaaldelijk opmerkt dat groot grondbezit een voorwaarde is voor erfpachtsuitgifte en alleen „die gemeenten een proef met invoering van het erfpachtsinstituut kunnen nemen, die zooveel bouwterrein bezitten dat de bouwers tot op zekere hoogte op het in gebruik nemen daarvan zijn aangewezen". Het behoeft geen nader betoog dat het grondbezit der gemeente dien omvang noch bereikt heeft noch in afzienbaren tijd zal kunnen bereiken. Overigens moet wel eenigszins worden gewaarschuwd tegen het zonder meer overbrengen van gegevens, verkregen door beschouwingen, welke zich aan Europeesche toestanden aanpassen, op Indische landen en Indische toestanden. Hierover later meer. Dat het uitgeven van gronden in verkoop niet anti-sociaal is, blijkt reeds Ie, uit de literatuur over het onderwerpen 2e. ook uit de omstandigheid, dat in den Amsterdamschen Raad bij de beschouwingen over uitgifte van grond in erfpacht aan weerszijden is gewezen op de wenschelijkheid dat het practische voordeel door de Gemeente bij de uitgifte te behalen moet beslissend zijn over de vraag of gronden zullen worden verkocht dan wel in erfpacht uitgegeven. Daarbij moge worden opgemerkt, dat de uitgifte in erfpacht niet de cenige vorm is, waarbij de Gemeente eigenaar blijft van het terrein (het daarmee parallel loopende opstal, gewone huur en in den laatsten tijd ook het bouwen van gemeentewege) anderzijds uitgifte van gronden in erfpacht op zeer langen termijn (eventueel eeuwigen erfpacht) in meer dan een opzicht practisch met vervreemding ') Uitgaven van het Centraal bureau voor sociale adviezen IV.
-- 35 -^ Is gelijk te stellen. Naar het onze Commissie voorkomt, moet, indien men zich in het algemeen een oordeel wil vormen, wat verkieslijker is, vervreemding of behoud in eigendom, het doel waarmee de aankoop (eventueel de exploitatie) begonnen is, niet worden uit het oog verloren. Beoogt de gemeente verwezenlijking van een sociaal doel of dragen aankoop en exploitatie een speculatief karakter? Zooals gezegd is omtrent den aankoop van het land Menteng is in deze niet zeer veel vaststaand. Eenerzijds werd het sociale voor beoogd: verkrijging van meer centrale bebouwing, goedkoopere woningen voor Inlanders en Europeanen, anderzijds blijkt het sK'^wfettere karakter meer uit de reeds in 1909 opgekomen wenschelijkheid om de terreinen te vervreemden. Wat aangaat het speculatieve doel mag hier gewezen worden op de omstandigheid dat het bereiken van dit doel medebiengt een beschouwing van de exploitatie als een zaak van zuivere koopmanschap waai bij de vraag op den voorgrond treedt: „welk systeem van uitgifte is voor de Gemeente het meest finantiëel voordeelig?" Bij de beantwoording van deze vraag bestaat evenwel nog gelegenheid te over om de belangen der toekomst voor zoover mogelijk en dikwijls ook voor vrij langen termijn, in het oog te houden. Van dit standpunt beschouwd, gaat men tot uitgifte in erfpacht of daarmede aequivaleerend zakelijk recht over, ten einde eene in de toekomst te verwachten waardevermeerdering ten bate der gemeente te doen vallen. Die waardevermeerdering echter bestaat grootendeels daarin, dat weiland, bouwland, zaailand, bestemd wordt tot bouwterrein en dus de gebruikswaarde van het terrein door deze enkele bestemming enorm stijgt. Daaruit volgt echter, dat deze waardevermeerdering reeds aanstonds kan worden gekapitaliseerd en gerealiseerd zoodra voldoende vraag bestaat naar dien grond als bouwterrein en ten aanzien van de verre toekomst is het zeer de vraag of, integendeel, geen u-aardevermindering zal intreden. De geschiedenis van Batavia kent dergelijke gevallen van waardevermindering van het complex Jacatra, de gronden aan de Prinsenlaan, de landerijen aan den zeekant gelegen en, wat den laatsten tijd betreft, ook van enkele wijken op de grens van boven- en benedenstad. Een der groote oorzaken van de stijging der grondwaarde in het Zuiden is wel de noodzakelijkheid voor velen om zich daar te vestigen, waar het wonen gezonder wordt geacht dan in het centrum. Het is echter lang niet onmogelijk, dat de wetenschap middelen zal weten te vinden om bestaande nadeelige toesfanden fe neutraliseeren, zoodat het mogelijk zou worden over te gaan tot een meer centrale bebouwing (Kebon Djeroek, Sentiong, wellicht ook het Westelijk gedeelte der Gemeente ten Noorden van Gang-Ketapang). En de feiten zijn daar, die bewijzen, dat het leggen van een enkele goot door het Kebon Djeroek complex en de assaineering van verschillende kampongs langs Molenvliel-Oost de neiging heeft gehad deze terreinen waardevoller te maken als bouwterrein. Eene stijging der terreinwaarde tot 400V(i is in sommige complexen geen zeldzaamheid. Indien het de wetenschap zoude gelukken, de meer aan zee gelegen gronden te assaineeren, dan zouden ook die terreinen in waarde vermeerderen; en nu liggen er ten Noorden van JVlenteng zooveel terreinen die alsdan voor bebouwing en bewoning zouden in aanmerking komen, dat alsdan eene zeer groote waardever-
36 mindering te wachten ware van de thans zoo zeer gevraagde zuidelij!<e gronden. Vandaar dat, indien men zich stelt op speculatief standpunt, men geene perioden mag in het oog vatten, die vrij ver van de tegenwoordige verwijderd zijn (60 a 75 jaar) maar zich moet bepalen tot de vraag, wat in de naaste toekomst te verwachten is. Daarbij komt dat de gemeente zelf, als Indische gemeente, niet zoo sterk staat dat zij het heden zou mogen verwaarloozen voor de belangen der toekomst en een versteviging der tegenwoordige financiën der Indische gemeente van grootere waarde moet worden geacht dan het behalen van een speculatief voordeel in de toekomst. Van speculatief standpunt bezien lost zich de vraag dus op in de zuivere rekensom: welke wijze van exploitatie voordeeliger is alleen voor het heden en voor de naaste toekomst, en dan kan in het algemeen wel worden gezegd, dat vervreemding der terreinen in den regel voordeeliger is, daar zij de strekking heeft den gemeentelijken schuldenlast niet te vergrooten, integendeel dikwijls te delgen en tot een reeks van transacties leidt, die dadelijk kunnen worden overzien die dadelijk kunnen afloopen en geen element van risico in zich bevatten. Ten aanzien van het sociale element moet nog veel sterker het verschil in het oog worden gehouden tusschen Europeesche en Indische toestanden. Dit beteekent niet, dat in Indië niet dezelfde economische wetten gelden, maar dat de werking dezer wetten door omstandigheden anders is in Indië dan in Europa. Die omstandigheden zijn o.a. te vinden in de meer wisselende bevolking, waardoor het ideaal, een eigen huis te bezitten, niet zoo dikwijls hier te vinden is als in Europa, het verschil in bouwwijze, waardoor wat betreft woningen voor Europeanen nimmer die schromelijke gevolgen van bouwexploitatie en revolutie-bouw kunnen optreden als in Europa 't geval is en als gevolg daarvan de bemoeiingen van den algemeenen of localen wetgever niet zoover behoeven te gaan, dat de Gemeente zelve geheele complexen van voor Europeanen bestemde woningen behoeft te onteigenen. Aan de andere zijde is gedeeltelijk voor Inlanders en voor Europeanen in groote volheid hier reeds het ideaal verkregen, waarnaar Europa snakt: de tuinstad met huizen die nagenoeg alle voorzien zijn van een behoorlijk erf en ontbreekt ten gevolge van de eischen, die een tropisch land gebiedend stelt, de zoo compacte bouw als in de steden van Europa, speciaal de oude steden, en in sommige wijken van het moderne Amerika het geval is. Opdrijving der waardevermeerdering in het centrum tot het onzinnige is in eene Indische stad daarom niet te verwachten. Van een en ander is het gevolg, dat de overheidsbemoeiing hier verder kan gaan zonder dat dit als een overmatige beperking van den eigendom zal worden gevoeld, dan in Europa kan geschieden. Rooilijnen vastgesteld op 15 M. van de weggrens of 7 M. uit den as van den weg bij kampongs, geven (behalve in industrie- en handelswijken en de benedenstad) geen aanleiding tot eenig bezwaar, terwijl de vaststelling van het percentage boven hetwelk een perceel niet zal mogen worden bebouwd, (natuurlijk met inachtneming der verschillende plaatselijke toestanden in speciaal aan te geven woningsrayons) hier een vrij veld oplevert voor den localen wetgever. Voeg daarbij dat de wetgevende bevoegdheid van den Indischen gemeenteraad grooter is dan die van den Raad eener Nederlandsche gemeente en de conclusie is gewettigd dat de gemeente niet verplicht
-
37
is als eigenaar invloed te oefenen op bouw- en woningtoestanden, doch daartoe meer dan in Europa iiet geval is, als locale wetgever het beoogde doel kan bereikt zien. Aanvaardt men het bovenstaande dan zijn er geen redenen aanwezig die voor een Indische gemeente, ook uit sociaal oogpunt in het algemeen de uitgifte van gronden in erfpacht als meest gewenscht doen verschijnen. Toch doet zich een enkele omstandigheid voor, die het wenschelijk kan maken dat een Indische gemeente ook anders dan als Wetgeefster tracht invloed uit te oefenen op bouw- en woningtoestanden n.l. waar het geldt le.de woningen voor Inlanders en 2e. die voor minder welgestelde Europeanen. Men heeft in Indië er wel eens op gewezen dat het grondbezit kwam in handen van vreemde Oosterlingen en de vraag opgeworpen in hoeverre het op den weg der gemeente lag, speculatie in woningen door genoemde categorie van ingezetenen te voorkomen of te bestrijden. Daarbij vergete men echter niet dat er geen speculatie is in woningen voor meer gegoeden noch opdrijving der grondhuren, omdat bedoelde terreinen zijn in handen van Arabieren en Chineezen, maar omgekeerd: omdat er mogelijkheid bestaat om in die woningen en terreinen te speculeeren, komen de Vreemde Oosterlingen van deze gelegenheid tot vermeerdering van kapitaal partij trekken. Waren het niet deze Vreemde Oosterlingen, dan zouden andere categorieën van kapitaalbezitters tot deze speculaties worden aangetrokken. Het kan dus niet op den weg der Gemeente liggen om deze categorieën van ingezetenen uit de bouwpolitiek te elimineeren, maar wel om te zorgen dat een opdrijving van de grondprijzen voor woningen van Inlanders en minder gegoede Europeanen v/orde tegengegaan of voorkomen. Dit doel kan men bereiken zoowel indien men den grond in handen houdt, als indien men dezen vervreemdt. In het eene geval treedt de gemeente zelve als bouwster en verhuurster van woningen op, of geeft terreinen in erfpacht (c. q. opstal) uit; in het andere geval komt zij op het meest geschikte oogenblik met een groot aanbod van bouwterrein op de markt. Indien de gemeente hetzij als verhuurster, hetzij als erfpachtgeefster de gronden aan zich houdt, dan zal het, om bovenbedoelde opdrijving van grondprijzen tegen te gaan of te voorkomen, noodzakelijk zijn dat de Gemeente beschikt over een groot grondbezit, althans van die soort terreinen waarvan de opdrijving der prijzen moet worden tegengegaan, dan wel systematisch er naar streeft, haar bezit van dergelijke terreinen te vergrooten. Doet zij dat niet en is haai grondbezit niet zoo groot dat zij zelve reeds door haar monopolistisch getint bezit grooten invloed kan oefenen op de grondprijzen, dan wordt zij er allicht toe gebracht om, de grondexploitatie commercieel behandelend, hare huurprijzen of canon met de stijging van de in handen der particulieren zich bevindende terreinen mede te laten gaan, gelijk in den regel geschiedt waar van gemeentewege gronden in erfpacht worden uitgegeven. Vandaar dat eene politiek die zich richt op het uitgeven van terreinen voor woningen van min-welgestelden in erfpacht alleen dan vruchten kan dragen, indien de Gemeente tevens er naar streeft haar bezit aan gronden geschikt voor
38 bewoning door opgemelde groepen van ingezetenen, geregeld en systematisch uit te breiden. Eenheid van politiek ten opzichte van de exploitatie der op de kaart met D. E. F. en Z. aangeduide terreinen op Menteng met die der Sentiong-terreinen is dus dringend noodzakelijk. Wil daarentegen de gemeente door plotseling aanbod van bouwterrein invloed trachten te oefenen op de prijzen der gronden, dan zal dit aanbod niet alleen de vraag moeten overtreffen doch ook in zeer belangrijke mate. Dan zal voor 't intreden van het gewenschte gevolg noodzakelijk zijn dat dit aanbod betreft niet alleen bouwterrein in het Zuiden, maar ook elders, omdat deze Gemeente zóó uitgestrekt is, dat in verband met de onvoldoendheid harer verkeersmiddelen, de vraag naar bouwterrein zich concentreert tot verschillende speciale centra. Dan zal het aanbod verder zóó ruim moeten zijn, dat eene speculatie a Ia hausse is uitgesloten; doch daarmede is dan tevens gezegd dat ook de Gemeente er in de naaste toekomst niet aan kan denken, een speculatie-winst te trekken uit den grond en zelfs het geval zich zal kunnen voordoen dat een matige ondernemerswinst haar ontgaat. Bovendien zal het boven gesignaleerde gevolg slechts een oogenblik optreden en is de mogelijkheid van latere nieuwe stijging der eens uitgegeven gronden niet te onderschatten. Treedt deze latere stijging in, dan zal op stuk van zaken de speculatie in bouwterrein mede ten nadeele van de Gemeentekas hebben gestrekt. Uit het boven gestelde volgt, dat het meest gewenscht lijkt, de terreinen voor min-welgestelden in de hand te houden en daarbij te streven naar uitbreiding van het gemeentelijk grondbezit aan dergelijke terreinen. Voor het bouwen van een woning is kapitaal noodig en de personen, voor wie uit sociale motieven de Gemeente geneigd zou zijn zelf de terreinen in de hand houden, beschikken in den regel ook over het minste crediet. Zij zouden dus op hypotheek moeten bouwen, doch aangezien hypotheek op erfpacht nog steeds niet zeer gewild is, dit crediet zeer duur moeten betalen, zoodat indien de Gemeente er toe overgaat hun de noodige gronden uit te geven in erfpacht of daarmede aequivaleerend recht, zij in handen zouden komen van geldschieters met het gevolg, dat de bouwspeculatie der Vreemde Oosterlingen zoude worden omgezet in eene ivoeker-specuUtie, die veel ernstiger in hare gevolgen zou kunnen zijn dan de bouwspeculatie van thans. Eerst wanneer er op gezonde basis gevestigde coöperatieve bouwvereenigingen zouden ontstaan, ware het gerechtvaardigd aan deze vereenigingen de bedoelde kleine terreinen in erfpacht of eigendom uit te geven. Doch deze vereenigingen zouden grootendeels aangewezen moeten zijn op de financiëele hulp van de gemeente, zoodat, naar het ons voorkomt, eerst dan volledig het doel kan worden bereikt, dat de Gemeente beoogt om goede en goedkoope woningen te verschaffen aan de mingegoeden, indien naast het instituut van erfpacht wordt overgegaan tot het stichten van eene gemeentelijke hypotheekbank. Indien echter overgegaan moet worden tot het stichten van een gemeentelijke hypotheekbank, dan zou de Gemeente ook indien haar het noodige kapitaal ten Öiienste stond zonder eenig bezwaar de daarvoor in aanmerking komende percee-
59 len zelf kunnen bebouwen, voor zoover althans geene coöperatieve vereenigingen met dat doel worden opgericht of op de gronden reflecteeren. Onze conclusie in algemeenen zin is dus, dat, wat betreft terreinen voor welgestelde Europeanen, de vraag of moet worden overgegaan tot de uitgifte in verkoop dan wel in erfpacht, geheel moet worden beantwoord naar de eischen van goede lioopmanschap. Wat betreft woningen voor mingegoede Europeanen en Inlanders is het gewenscht de beschikking over den grond niet prijs te geven, doch hetzij deze gronden uit te geven in erfpacht, waartoe eene op te richten gemeentelijke hypotheekbank het benoodigde crediet zoude moeten verstrekken, hetzij in de vraag naar dergelijke woningen zelf in eigen beheer, middellijk of onmiddellijk, te voorzien. Aangaande „uitgifte in erfpacht" opmerkingen.
maakt de Commissie nog de volgende
Bij de uitgifte in erfpacht zal het echter noodzakelijk zijn, dat de Gemeente een langdurigen schuldenlast op zich neemt (/810.000.—), die wel in verband staat met een te oogsten waardevermeerdering van het land Menteng, doch overigens niet in verhouding staat tot de Gemeente-financiën in den toestand, waarin zij zich thans voorloopig nog bevinden. Vandaar dat het onze Commissie wenschelijk voorkomt te trachten, bij de exploitatie van Menteng zooveel mogelijk met eigen kapitaal te werken, hetgeen gevoegelijk kan geschieden door de terreinen A en B in verkoop uit te geven en de opbrengst te gebruiken als werkkapitaal. Het spreekt van zelf, dat de meest gewenschte vorm daartoe zal zijn het houden van eene openbare inschrijving of veiling voor die perceelen. Vervolgens zal bij verordening moeten worden bepaald, dat geene rooivergunningen zullen worden afgegeven voor bouwwerken op het land Menteng, waardoor de perceelen, voorkomende op het gearresteerde bouwplan, zouden worden gesplitst. Het spreekt vanzelf dat voor de uitgifte in verkoop speciale machtiging zal zijn te geven aan onze commissie, met dien verstande dat deze machtiging als restrictie zou kunnen bevatten den minimum verkoopprijs en het maximum aantal vierkante Meters in verkoop aan te bieden terrein, gerekend per jaar. Met succes kan deze uitgifte echter niet plaats vinden en over het algemeen de exploitatie niet naar behooren geschieden, indien niet aanstonds wordt overgegaan tot den aanleg van bovenbedoelde wegen, n.l. Mampangweg en gedeelte Oranje Boulevard, waartoe het gewenscht voorkomt de Commissie voor de geldleening op te dragen, de zich nog in portefeuille bevindende obligaties der geldleening 1911 aan de markt te brengen op het door genoemde Commissie gunstig te oordeelen tijdstip. Boven reeds werd gesproken over het wenschelijke om öf in eigen beheer te bouwen óf terreinen in efpacht of opstal uit te geven. Dezelfde redenen als die, welke uitgifte in erfpacht van alle terreinen ongewenscht maken, doen het ook minder gewenscht voorkomen, steenen gebouwen in eigen beheer neer te zetten en te verhuren. Waar zooveel gewichtige belangen het sluiten van leeningen wenschelijk kunnen
40 - maken (waterleiding, abattoir, rioleering), daar mag geen grondbedrijf het crediet der gemeente gaan uitputten. Alléén daar, waar de gemeente zal te voorzien hebben in de woningbelangen van kapitaallooze ingezetenen (Europeesche en Inlandsche kampongbevolking) daar is het gerechtvaardigd niet alléén, maar ook in zekeren zin plicht van de gemeente om zelf de zaak in handen te houden, om zelf de meest mogelijke controle te houden niet alléén op de wijze van bebouwing, maar ook en vooral ook op de wijze van beuoniiig. Wordt dit door Uw College beaamd, dan kan evenwijdig met de Sentiongplannen van den Voorzitter van Uw College, met den meest mogelijken spoed een aanvang worden gemaakt met het bouwen van model-kampongwoningen op de daarvoor blijkens het bouwplan van Menteng gereserveerde terreinen. Dit is niet alléén te beschouwen als sociale ethiek, maar ook een werken in het belang der bevolking van Menteng, want voorop moet staan het beginsel, dat geen man en geen huis mag worden weggedrongen door bouwplannen, die den Europeaan ten goede komen, zonder dat daarmee hand in hand gaat verbetering der positie van de bevolking en zonder dat haar een véél betere en gezondere woning kan worden aangeboden, dan zij tot dusverre bezit. De vraag doet zich voor of den verhuizenden Inlander vrij terrein zal moeten worden geschonken, dan wel hem een matige huur moet worden in rekening gebracht. Dit laatste schijnt onze Commissie voorloopig het meest verkieselijk. Zoodra Uw College zal hebben besloten tot de dadelijke exploitatie van het land, zullen gedetailleerde voorstellen in dezen geest bij Uw College door onze Commissie worden voorgebracht. Bij die voorstellen zal ook rekening worden gehouden met den nijpenden nood aanwoningen voor Europeanen,die feitelijk een deel der kampongbevolking uitmaken. Hierboven werd de wenschelijkheid betoogd der uitgifte in erfpacht van de gronden gemerkt Z. C. D en E. Wij brengen in herinnering dat de Gemeente onverantwoordelijk zoude handelen, indien zij tot uitgifte in erfpacht besloot, zonder tevens in principe te hebben besloten tot het stichten eener Gemeentelijke Hypotheekbank. Het is daarom niet ondienstig in dit verband op twee omstandigheden te wijzen en wel 1" dat, welke opinie men ook moge zijn toegedaan omtrent gemeentelijke exploitatie, eene hypotheekbank, als zelfstandige instelling, gemakkelijker van gemeentewege te exploiteeren zal zijn dan eenig ander (technisch) bedrijf, terwijl 2° mede niet uit het oog mag worden verloren dat eene gemeentelijke hypotheekbank behalve dat zij in eene diep gevoelde behoefte aan goed en goedkoop bouwcrediet (crediet-hypotheek) zal kunnen tegemoetkomen en eene niet te onderschatten bijdrage kan leveren tot de gemeeate-finantiën, ook op andere wijze de Gemeente in staat zal stellen eene groote mate van invloed te oefenen op den woningbouw binnen deze Gemeente. Alvorens echter mag worden overgegaan tot de stichting der Gemeentelijke Hypotheekbank zullen twee dingen hoogst gewenscht zijn: 1 . een rapport omtrent de werking van hypotheekbanken, speciaal van gemeentelijke hypotheekbanken in Europa; 2". een rapport omtrent de mogelijkheid tot het vinden van een eigen markt in Indië en in Europa voor de door de Bank uit te geven pandbrieven.
41 Vandaar, dat wij Uw College in overweging geven iemand, zoo mogelijk eert gemeente-ambtenaar, in commissie te stellen ten einde bedoelde rapporten samen te stellen en te trachten die voorloopige stappen te doen, die eventueel zullen kunnen leiden tot een spoedige oprichting van eene gemeentelijke hypotheekbank. Daarbij zullen dan de noodige conceptverordeningen en -instructies niet mogen ontbreken en zal getracht moeten worden, deskundige personen te vinden die eventueel geneigd zouden zijn, de directie eener dusdanige bank op zich te nemen. Wat aangaat de voorwaarden, waaronder de gronden in erfpacht zouden dienen te worden uitgegeven, komt het ons voor, dat de termijn gesteld zou kunnen worden op 75 jaar zonder vergoeding voor eventueele méérwaarde der perceelen bij expiratie van de erfpacht en ongeldigheid van vervreemding of bezwaring van het erfpachtsrecht zonder medewerking der gemeente. Wij achten dit noodzakelijk om woekerspeculatie met de erfpachtsterreinen te voorkomen, terwijl deze bezwarende voorwaarden geen nadeeligen invloed zullen kunnen hebben op de hoogte van den canon, de gewildheid der perceelen en het risico van den hypotheekhouder (dus ook het percentage van de hypotheekrente) indien toch, gelijk onze Commissie voorstelt, de gemeentelijke hypotheekbank de groote verbandhoudster voor deze terreinen zal worden. * * Tusschen het gemeentebestuur van Batavia en den Hoofdinspecteur, Chef van den dienst der Staatsspoorwegen op Java, was een meeningsverschil ontstaan omtrent de vraag wie verplicht is de kosten te dragen van afsluiting van overwegen alsmede van oprichting der noodige wachthuisjes en bediening der afsluitboomen. De Voorzitter van den Gemeenteraad wendde zich tot de Regeering om inlichting, met een schrijven waaruit het volgende wordt overgenomen: De Hoofdinspecteur voornoemd stelt zich blijkens de vorenbedoelde stukken op het standpunt dat: Ie. de Gemeente Batavia is gebruikster van de nieuwe overwegen; 2e. haar vergunning tot dat gebruik moet worden verleend van de zijde der S. S.; 3e. dat hiervoor door de S. S. eene zekere recognitie zoude mogen worden geheven; 4e. dat de kosten van afsluiting der overwegen komen ten laste der Gemeente; 5e. dat dit eveneens het geval is met de kosten van oprichting der noodige wachthuisjes en bediening der afsluitboomen. Deze positie is, naar mij dunkt niet wel vol te houden tegenover een lichaam als de Gemeente Batavia. Immers, zooal niet door de ordonnantie in Staatsblad 1905 No. 204 waarbij aan den Gemeenteraad van Batavia onder meer in beheer gegeven zijn de openbare wegen (art. 5) en tot zijnen werkkring is gebracht (art. 8) de vernieuwing en aanleg van openbare wegen (art. 3) met de daarbij behoorende werken, die gemeente van rechtswege is getreden in alle bevoegdheden van de Regeering ten aanzien van al datgene wat uitdrukkelijk tot den werkkring van den gemeenteraad is gebracht, dan heeft de Ordonnantie van Staatsblad 1S07 No. 446, waarbij het Algemeene Reglement voor de spoorwegdiensten (St. 1895 No. 300) is gewijzigd.
^
42 --
allen twijfel weggenomen ten aanzien van alle werken, die den spoorweg moeten snijden. De gemeenteraad van Batavia ontleent sindsdien aan het gewijzigde artikel 15 van vorenbedoeld Algemeen Reglement het recht om te bevelen of toe te staan, dat de in zijne Gemeente zich bevindende spoorwegen worden doorsneden door wegen, oude of nieuwe, en de ondernemers der spoorwegdiensten (in casu de S.S.) kunnen die doorsnijding niet beletten. Die gemeente staat derhalve niet in de schoenen van een particulier, wien de S. S, vergunning heeft te geven tot het gebruik van eenen overweg (gesteld dat art. 47 A. R. nog dergelijke vergunning noodig zoude maken) doch treedt hier op als de publiekrechterlijke autoriteit, aan wier uitspraak de S.S. is onderworpen. Gebruikster van de overwegen is zij evenmin. Niet de gemeente gebruikt de openbare wegen, doch het publiek, zoo ingezetenen als niet-ingezetenen en de Gemeenteraad is in casu het college dat zich deze publieke belangen aantrekt en te zorgen heeft dat deze, ook tegenover de S. S. tot haar recht komen. De sub Ie en 2e genoemde posita van de S. S. zijn dus onhoudbaar, en daaruit volgt dat de gemeente evenmin eene recognitie heeft te betalen voor het gebruik en wel om 3 redenen. Ie. is de gemeente niet de gebruikster der overwegen; 2e. heeft de S. S. niet het recht de doorsnijding van haar baan te beletten dus evenmin beperkende bepalingen te stellen; 3e. verbiedt art. 15 A. R. eveneens het vorderen van eene andere schadeloosstelling dan de aldaar met name aangewezene. Waarmede ook het derde positum van de S. S. vervalt. Hoe staat het thans met de kosten van de aan te brengen barrières ? Voorop sta de algemeene regel van art. 15 A. R. dat alleen de vermeerdering der kosten van onderhoud in („en"?) dienst mogen worden gevorderd. Dit artikel is limitatief gesteld en bevat dus geen beginsel, dat extensief mag worden uitgelegd. Het is eene uitzondering op den regel dat de ondernemers van spoorwegdiensten geene door den gemeenteraad etc. bevolen doorsnijding van de spoorbaan mogen beletten. Wel vermeerdering van onderhoudskosten wordt te goed gedaan, doch niet de kosten der nieuwe werken, waartoe de spoorwegdienst tengevolge van die doorsnijding is gehouden. De vraag blijft dus, of de spoorwegbarrières moeten geacht worden een deel te vormen van de spoorbaan zelve, of van den doorsnijdenden weg. Tot beantwoording dier vraag worde een beroep gedaan op artikel 46 lid (1) van het A. R. gelijk dit luidt na de wijziging van Stbl. 1907 No. 446. Uit dit artikellid volgt dat de barrières niet worden beschouwd als behoorende tot den overweg, doch tot de spoorbaan. De S. S. heeft, nu een overweg is aangelegd, de verplichting,'haar baan af te sluiten door barrières, tenzij zij van die verplichting wordt ontheven door den Directeur der B. O. W. den gemeenteraad gehoord. Deze verplichting rust op den ondernemer van den Spoorwegdienst en er is
^ - 4 3 ~geen rechtsgrond aanwezig om de kosten van de oprichting der barrières te brengen ten laste der Gemeente evenmin b. v. als de Regeering verplicht is aan de S. S. de kosten te vergoeden van nieuwe door haar voor te schrijven, seinlichten of remtoestellen en dergelijke. Ook punt 4 kan dus niet worden toegegeven. Doch niet slechts de oprichting van genoemde barrières komt geheel ten laste der S. S., maar ook die van de bediening dier barrières. Wel heeft de S. S. recht te vorderen dat zij wordt schadeloos gesteld voor de vermeerdering der kosten van onderhoud in („en"?) dienst die uit den aanleg der werken mocht voortvloeien. Het komt mij echter voor, dat daarmede bebedoeld zijn de kosten die een uitvloeisel zijn van het werk zelf. Zoo bijvoorbeeld : indien de baan door den overweg lijdt, grooter slijtage vertoont, meer keeren dan tot dusver moet worden nagezien en gerepareerd, indien het terreinverkeer er door zou worden bemoeilijkt en dergelijke meer. Die kosten zullen bij eenen overweg minimaal zijn doch kunnen bij andere in artikel 15 genoemde werken als bijv. eene waterleiding,, belangrijker worden. De kosten van bewaking en bediening der barrières aan de overwegen vloeien dus nietdirectelijk voort uit den aanleg van het iierk. Dit bliikt ook uitart.481id(l) van het A. R. waarin wordt voorgeschreven dat de sluiting der sluitboomen of hekken langs den spoorweg geschiedt door of vanwege den spoorwegdienst, waarop volgt: „(2) Daarvan zijn uitgezonderd de sluitboomen of hekken in wegen door bij„zondere personen of instellingen aangelegd en door den Gouverneur-Generaal „nog niet als openbare wegen erkend en die in de uitwegen in art. 47 bedoeld." Zou men waarlijk meenen dat de bediening der barrières ten laste viel van de Regeering en die Haar beheer over de overwegen voerde, men kwam tot de ongerijmdheid, dat de particuliere eigenaar zich zelf aan de barrières mocht bedienen, doch het Gouvernement (locale Raad) deswege tot eene vergoeding aan den spoorwegdienst gehouden ware. Ik geloof dan ook, dat de strekking van art. 48 A. R. lid (1) deze is, dat de bediening van de barrières behoort tot de plichten van den spoorwegdienst, waar die barrières dienen tot afsluiting van openbare overwegen. En, indien de S. S. de verplichting heeft om deze barrières te bedienen en deze bediening en de bewaking ervan (art. 49 A. R.) financieele offers vergt, deze offers als vanzelf sprekend komen ten laste van de S. S. aan wie de publiekrechterlijke verplichting is opgelegd van bediening en bewaking dier barrières. De S. S. heeft deze barrières te bedienen en te bewaken en niet het Gouvernement of de in Zijn plaats getredene Gemeente. Van eenige schadeloosstelling van deze kosten kan dus geene sprake zijn. Hierbij zij het mij vergund aan te teekenen dat, mocht Uwe Excellentie van ander oordeel zijn dan hiervoren is uitgedruikt de billijkheid zoude medebrengen dat uit de algemeene middelen alsnog jaarlijks voor mijne gemeente werd afgezonderd het bedrag, dat door haar ter zake van het hebben der meergenoemde overwegen aan den dienst der Staatsspoorwegen zoude moeten worden betaald. Het is mij niet mogen gelukken den Hoofdinsprecteur voornoemd te winnen voor de hierboven door mij verkondigde opvattingen en in een onderhoud dat ik
_ 44 met dezen Hoofdambtenaar mocht hebben, beriep deze zich op het 2e lid van artikel 15 van meergenoemd Algemeen Reglement. Naar mijne bescheiden meening ten onrechte. In dat artikellid is immers alleen sprake van de verplichting van ondernemers van vifcrken, waaronder blijkens lid 3 van genoemd artikel slechts kunnen vi^orden verstaan de particuliere ondernemers dan wel die werken die niet krachtens eenig Regeerings- of Raadsbesluit worden tot stand gebracht (Lid 2 immers vormt een terugslag op lid 1 van dat artikel dat de particuliere werken bedoelt, waarna lid 3 met lid 4 de „publieke" werken behandelt). Doch bovendien kan ik in lid 2 niet anders lezen dan dat schadeloosstelling aan den spoorwegdienst moet worden verleend indien om de aansluiting of doorsnijding van den spoorweg tot stand te brengen die dienst wordt benadeeld (bijv. doordat treinen moeten vervallen) of speciale werken zijn aan te leggen als: versterking van spoorbruggen, aanleg van afwateringsgoten, hulpsporen en dergelijke. JVlen deelde mij ten bureele der Staatsspoorwegen mede, dat de Gemeenten in den regel met den dienst der S.S. contracten afsloten in den geest van de aan den Directeur der Gemeentewerken alhier aangeboden „Voorwaarden" en, naar ik uit de dagbladen heb vernomen, zou te Semarang eene dergelijke kwestie zich hebben voorgedaan. Het is daarom dat ik vermeen gerechtigd te zijn de vorenbedoelde aangelegenheid aan de hooge aandacht Uwer Excellentie te onderwerpen, als bevattende dezelve eene zaak van algemeen gemeentebelang en tevens, waar naar mij bescheidenlijk voorkomt, eene erroneuze uitlegging en toepassing van artikel 15 van het Algemeen Reglement voornoemd hier in het spel is, eene zaak van algemeen belang. Uit het Regeeringsantwoord wordt het volgende overgenomen: Waar ingevolge artikel 15 alinea 3 van het Algemeen Spoorwegreglement in Staatsblad 1895 No. 300, zooals het bij de ordonnantie in Staatsblad 1907 No. 446, is gewijzigd, de ondernemer van een spoorwegdienst niet vermag te beletten, dat bij een door den betrokken localen raad bevolen wegaanleg de spoorbaan wordt doorsneden behoeft naar het oordeel van den Gouverneur-Generaal door dien raad ter zake inderdaad geen „vergunning" van dien spoorwegdienst te worden gevraagd en kan dus ook van haar evenmin eene recognitie „als vergoeding voor het gebruik" van den overweg worden geëischt; terwijl, ook naar het oordeel van zijne Excellentie de qualificatie „gebruikster" voor de gemeente in een geval als dit minder gelukkig gekozen is. Wat de mede te berde gebrachte vraag nopens de aan den ondernemer van den spoorwegdienst toe te kennen vergoeding betreft, is de Landvoogd van meening, dat voor rekening der gemeente dienen te komen zoowel de aanlegkosten van den overweg als de kosten van het aanbrengen der benoodigde sluitboomen en de daarbij behoorende wachthuizen zooraede de meerdere kosten, welke noodig zullen zijn voor het onderhoud van den weg en van die werken, alsook die, voortvloeiende uit het indienststellen van de noodige overwegwachters. Immers zoo al niet krachtens de letter van artikel 15 van het Algemeen Spoorwegregleraent dan toch blijkens het onderling verband der daarin vervatte bepalingen en
45 hare wordingsgescliiedenis mag de aanleg van overwegen den ondernemer van den betrokken spoorwegdienst niet op eenig direct geldelijk offer komen te staan. Aangezien echter de weg, waarvan hier sprake is, door de gemeente Batavia is aangelegd op verzoek van de Regeering, zal in dit geval der gemeente het totaal der vereischte bovenomschreven uitgaven van Landswege worden vergoed; en wel de uitgaven ineens door een subsidie waarvan het bedrag op f 2500.— is geraamd, en de jaarlijks terugkeerende uitgaven door verhooging van de voor de gemeente Batavia afgezonderde geldmiddelen met een voorloopig op / 600 te stellen bedrag, zullende voor het loopende jaar zoo noodig nog eene tegemoetkoming voor eens zijn te verleenen. * « Door de Commissie voor de hygiëne uit den Gemeenteraad van Samarang is bij dien Raad een voorstel ingediend tot den bouw van een hygiënisch ingerichte kampong. Uit dat voorstel wordt hier het volgende overgenomen: „De Gemeenteraad, die zich bij zijn grondpolitiek laat leiden door het voortreffelijke streven bet grondbezit der Gemeente dienstbaar te maken aan de verbetering van den gezondheidstoestand, dient thans van de theorie over te gaan tot de praktijk en de eerste schrede te zetten op den weg, die leidt tot verhuizing der bevolking naar gezondere woonplaatsen. Onze Commissie heeft zich afgevraagd, op welke wijze de Gemeente in deze moet handelen en is tot de overtuiging gekomen, dat voorloopig de stichting van een goed ingerichte kampong de beste oplossing is van het moeielijke vraagstuk. Afwachten tot de Javaan uit eigen beweging verhuist uit de ongezonde benedenstad naar gunstiger gelegen terreinen, scheen ons niet raadzaam. De Gemeente moet het hem gemakkelijk maken, moet tot die verhuizing als het ware uitnoodigen en daarom beginnen met zelf huizen te bouwen, die op voordeelige voorwaarden kunnen worden gehuurd of in eigendom verkregen. Volgens de gewaardeerde meening onzer Javaansche medeleden geven vele Javanen aan een eigen huis de voorkeur boven een huurhuis. Bestaat het vooruitzicht, dat het huis binnen eenige jaren het eigendom van den bewoner kan worden, dan getroost hij zich daarvoor gaarne eenige opofferingen. Een termijn van 10 jaar werd niet te lang geacht; korter termijn zou de lasten allicht te zwaar maken." En verder: „De woningen zijn ontworpen volgens de voorschriften van den Burgerlijk Geneeskundigen Dienst, n.l. zoodanig, dat er zich geen ratten in kunnen nestelen. De omwandigen zijn van bamboe, stijlen en dakribben van hout, de fundeeringen van steen, de daken met pannen gedekt, de vloeren van aangestampte aarde. Het zou wellicht aanbeveling verdienen, ook met een eenvoudiger type een proef te nemen, n.i. met bamboe stijlen en ribben in plaats van houten, terwijl tevens onderzocht kan worden of cementen vloeren de prijzen der huizen belangrijk zouden verhoogen. In het bekende opstel van Dr. O. L. E. de Raadt „de woningverbetering als middel ter bestrijding en voorkoming van het pestgevaar op Java," voorkomende in het Bulletin van den Bond van Qeneesheeren in Ned. Indië, vindt men nauwkeurige voorschiften, hoe een bamboewoning rattenvrij is in te richten."
46 En ten slotte: „Onze Commissie is van oordeel, dat een proef met den bouw van Javaansche woningen, wil zij kans van slagen hebben, op niet te kleine schaal moet geschieden en stelt daarom voor, dat aanvankelijk 100 huizen zullen worden gebouwd van verschillende typen en verschillend materiaal, waaronder ook eenige gekoppelde woningen. Onze Javaansche medeleden koesteren omtrent het slagen van die proef de beste verwachtingen, zij meenen — en dat op grond van navraag bij hun landgenooten —dat er voor goede woningen tegen billijken prijs ongetwijfeld liefhebbers zullen zijn te vinden. Onze Commissie heeft daarom de eer Uwen Raad voor te stellen het volgende te besluiten: 1°. Er zal van Gemeentewege op de door de Commissie voor de Hygiëne aangewezen terreinen een hygiënisch ingerichte kampong worden gebouwd, bestaande uit 100 woningen van verschillende type, voorzien van privaten; 2°. De kampong zal worden voorzien van waterleiding en gemeenschappelijke bad- en waschplaatsen; 3". De grond wordt den bewoners tegen een zeer lagen prijs in huur afgestaan ; 4". De woningen zullen tegen lagen prijs worden verhuurd, terwijl den bewoners de mogelijkheid wordt geboden, de woning binnen een zeker aantal jaren in eigendom te verkrijgen; 5°. Aan den Directeur van Gemeentewerken wordt opgedragen in overleg met den Rioleeringsingenieur ten spoedigste een plan en begrooting in te dienen voor den bouw van een kampong als bedoeld sub 1" en 2°; 6°. De Voorzitter van den Gemeenteraad wordt verzocht te willen onderzoeken op welke wijze de voor den bouw van bedoelden kampong benoodigde gelden kunnen worden verkregen en voorstellen daaromtrent bij den Raad in te dienen"* * *. Door den Directeur van Gemeentewerken van Soerabaja is aan den Voorzitter van den Raad dier Gemeente eene uitvoerige nota aangeboden betreffende de tot stand te brengen rioleering voor die stad. De Directeur acht het noodig dat het opmaken van ontwerpen zoo voor den afvoer van faecaliën en menagewater als voor dien van regenwater, zij het ook volgens gescheiden stelsel, in één hand blijft. Naar zijn oordeel grijpen in alle opzichten ook bij het gescheiden stelsel, de verschillende afvoeren zoo ineen, dat hij het een besliste noodzakelijkheid acht, het opmaken der projecten in één hand te doen houden. Over het „gescheiden systeem" zegt de nota het volgende : „Het „gescheiden systeem" is een stelsel op zichzelf en zal men goed doen de afvoer van faecaliën, menagewater, en van hemelv/ater als één vraagstuk te blijven beschouwen en het opmaken der projecten niet over verschillende bureaux te verdeden. Trouwens op deze v/ijze zou ook niet voorkomen kunnen worden, dat vaak dubbel werk wordt verricht". De wijze besprekende, waarop het spoedigst de projecten zullen kunnen worden verkregen, wenscht de Directeur aanstelling van personen die zich uitsluitend met dat vraagstuk zullen bezighouden.
eUcM
^
/
K^iHM
De Directeur veivolgt dan: „De projecten op mijn bureau te doen opmaken is daarom zeker niet verkieselijk, wel zal het noodig zijn, dat ik voortdurend contact houd met degenen, die zich geheel aan de oplossing van het vraagstuk wijden. Waar nu, zooals boven reeds vermeld, het mij het beste vooikomt, dat het werk niet verdeeld wordt over verschillende bureaux, waardoor het verkrijgen van overeenstemming in zake de ontwerpen met den directeur der burgerlijke openbare werken, hetwelk door de regeering als eisch is gesteld, slechts vertraagd kan worden en het blijkens het beschikbaar stellen van gelden voor het doen van opnamen in verband met de verbetering van den afvoer van regenwater in de bedoeling ligt van de regeering een deel van het werk op zich te nemen en het overigens zoowel in het belang van het gouvernement als van de gemeente is, dat zoo spoedig mogelijk een oplossing wordt gevonden, daar lijkt het mij aangewezen dat directe samenwerking van den beginne af bestaat, welke verkregen zou kunnen worden door de oprichting van een bureau speciaal voor de assaineering van Soerabaja, hetwelk gevormd zal worden door een ingenieur der burgerlijke openbare werken en een ingenieur door de gemeente aan te stellen, terwijl de kosten voor het doen van opnamen, voor verder aan dat bureau verbonden peisoneel e. d. g. samen door het gouvernement en de gemeente gedragen worden. Ook ten opzichte van den persoon, die van gemeentewege als ingenieur aan dit bureau wordt toegevoegd, behoort te voren overeenstemming verkregen te worden met den directeur der burgerlijke openbare werken. Dit bureau kan staan onder den Chef der ÏVde Waterstaatsafdeeling, terwijl de gemeente omtrent de werkzaamheden voortdurend op de hoogte gehouden wordt door haren ingenieur en de gemeenteraad daardoor in de gelegenheid gesteld wordt om, wat de richting en den gang der werkzaamheden betreft, zoo noodig geregeld met den directeur der burgerlijke openbare werken overleg te plegen. Men mag verwachten, dat waar de keuze van den door de gemeente aan te stellen ingenieur mede in overleg geschiedt met den directeur der burgerlijke openbare werken, met diens zienswijze door genoemden departementschef voldoende rekening zal worden gehouden. Hoe de verdeeling der kosten zal zijn voor de uitvoering der projecten zal afhankelijk zijn van de benoodigde bedragen en kan daaromtrent nader overeenstemming verkregen worden. Mogelijk acht men bovenstaand voorstel in strijd met de zelfstandigheid van de gemeente. Men vergete echter niet, dat dergelijke groote werken gewoonlijk slechts met medewerking van het gouvernement tot stand zullen kunnen komen en dat zelfs, al ware de gemeente in staat zelf werken te bekostigen, zij voor het aangaan van een leening de goedkeuring van het gouvernement behoeft en waar het hier een z. g. n. improductief werk geldt in elk geval overeenstemming ten opzichte der projecten vereischt zal worden. De gemeente kan dunkt me, op de voorgestelde wijze op de totstandkoming der werken een zeer voldoenden invloed uitoefenen. * * Het Indisch Ontwerp vermeldt de aanstaande instelling van de gemeenten Soekaboemi en Malang. Uit de toelichting nemen we over:
48 In den aanvang van dit jaar werd een door de groote meerderheid der Europeesche ingezetenen van de afdeelingslioofdplaatsSoekaboemi onderteekend rekest ontvangen, houdende verzoek om over te gaan tot instelling van een Gemeenteraad voor die plaats. Nadat bij onderzoek was gebleken, dat aan eene in te stellen gemeente Soekaboemi genoegzame middelen ten dienste zouden staan, is besloten tot inwilliging van dat verzoek. Er wordt op gerekend, dat de maatregel met ingang van 1 April 1914 zijn beslag zal krijgen. Voor de nieuwe gemeente zal uit de algemeene geldmiddelen in 1914 zijn af te zonderen een bedrag van / 9420 inclusief eene som van ƒ 2590.— die alleen zal zijn toe te kennen voor het geval de Gemeenteraad al dadelijk mocht willen overgaan tot de indienststelling van eigen personeel voor de uitvoering der locale werken. Voor zoover het gewest Preanger-Regentschappen door den maatregel zijn taak zal zien verlicht, kan het voor dit locaal gebiedsdeel afgezonderd bedrag verminderd worden met de sommen, welke aan gemeente voor de voorziening in de betrekkelijke behoeften toegelegd zullen worden. Deze sommen beloopen een totaal van / 3930; het overig deel der voor de nieuwe gemeente af te zonderen geldmiddelen zal direct aan de algemeene geldmiddelen moeten worden onttrokken; dit deel betreft bijna uitsluitend de kosten van het bestuur der gemeente en van deindienststelling—eventueel—van eigen personeel voor de uitvoering der locale werken. Nadat de Gewestelijke Raad van Pasoeroean met groote meerderheid van stemmen bevestigend geantwoord had op de hem van Regeeringswege voorgelegde vraag, of het college met stelligheid kon verklaren dat, naar de tot dusver door hem opgedane ervaring, de bestaande organisatie er niet op berekend was om ook de belangen van de belangrijke afdeelingshoofdplaats Malang tot hun recht te doen komen, is besloten om met ingang van 1 April 1914 voor die hoofdplaats een Gemeenteraad in te stellen. Voor de nieuwe Gemeente zal uit'de algemeene geldmiddelen zijn af te zonderen een bedrag van ƒ 21250, inclusief eene som van / 2590 die alleen zal zijn toe te kennen voor het geval de Gemeenteraad al dadelijk mocht willen overgaan tot de indienststelling van eigen persoonel voor de uitvoering van de locale werken. Voor zoover het gewest Pasoeroean door den maatregel zijn taak zal zien verlicht, kan het voor dit locaal gebiedsdeel afgezonderd bedrag verminderd worden met de sommen, welke aan de gemeente voor de voorziening in de betrekkelijke behoeften toegelegd zullen worfien. Deze sommen beloopen een totaal van / 15960: de Gewestelijke Raad gaat met dit bedrag accoord. Het overig deel der voor de nieuwe gemeente af te zonderen geldmiddelen zal direct aan de algemeene geldmiddelen moeten worden onttrokken: dit deel betreft de kosten van het bestuur der gemeente en van de indienststelling — eventueel — van eigen personeel voor de uitvoering der locale werken.
icmi^ 4 ?
**^
DU INDISCHE E4DEN. BATAVIA (GEMEENTE.) Gezondheidsdienst. Bij den Raad was ingekomen eene missive van den Wd. Inspecteur van den Burgerlijk Geneeskundigen Dienst in West-Java houdende aanbieding van een door hem aan den Wd. Hoofdinspecteur, Chef van den Burgerlijk Geneeskundigen Dienst ingediend plan voor de organisatie van een blijvenden gezondheidsdienst voor de hoofdplaats Batavia. De genoemde Inspecteur concludeerde tot de wenschelijkheid van het navolgende : I. Na verkregen overeenstemming met den Gemeenteraad van Batavia worde bij Gouvernementsbesluit een Gezondheidscommissie voor de afdeeling Stad en Voorsteden van Batavia ingesteld. II. Deze organisatie hebbe ten doel: 1°. De stelselmatige bestudeering van den gezondheidstoestand binnen het ressort der Commissie. 2°. Het voorstellen aan de bevoegde Overheid van maatregelen tot verbetering van den gezondheidstoestand en het uitvoeren of het toezicht op de uitvoering van die maatregelen, voorzoover door die overheid aan de Commissie opgedragen. 3°. Het dienen van bericht en raad aan de bevoegde overheid in alle zaken de volksgezondheid betreffende. 4°. Het overwegen van alle klachten, terzake van benadeeling der volksgezondheid binnen haar ressort, die tot haar zullen komen. 5°. Het verrichten van alle werkzaamheden, behalve de bovengenoemde, die haar door het Land of de Gemeente Batavia zullen worden opgedragen. 6°. De uitvoering van speciale opdrachten, aan de Commissie door anderen dan de bevoegde overheid gegeven, voor zoover het aanvaarden van zulke opdrachten als een algemeen gezondheidsbelang te beschouwen is en de begrooting der Commissie door de uitvoering daarvan niet wordt bezwaard. III. De Commissie zij als volgt samengesteld : !•. Een door de Regeering te benoemen lid-voorzitter. 2°. Drie van Regeeringswege aan te wijzen leden. 3°. De Voorzitter van den Gemeenteraad van Batavia.
so 4°. Twee door den Gemeenteraad van Batavia, al of niet uit zijn midden, aan te wijzen leden. De aanwijzing van de sub 2° en sub 4" bedoelde leden geschiedt telkens voor den tijd van vier jaren. Tusschentijds aangewezen leden houden vier jaar zitting. IV. De Commissie benoeme uit haar midden twee personen, die samen met den Voorzitter als Dagelijksch Bestuur werkzaam zijn. De Voorzitter der Commissie zij tevens Voorzitter van het Dagelijksch Bestuur. De jaarlijksche kosten voor den te stichten gezondheidsdienst zouden volgens de meer besproken nota een bedrag eischen van ƒ 51564.— ; voor het jaar 1913 nog ƒ 26564.—, gemeenschappelijk te dragen door Land en Gemeente. Na uitvoerige discussie is door den Raad besloten : den Inspecteur van den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst mede te deelen, dat de Gemeenteraad gaarne zijne instemming betuigt met en de van hem verwachte medewerking zal verkenen voor de instelling en het beheer van een stedelijken (of gemeentelijken) Gezondheidsdienst, onder de voorwaarden : 1°. dat deze medewerking zal worden verleend voor de tweede helft van het jaar 1913, terwijl bij de behandeling der begrooting 1914 een definitieve beslissing zal worden genomen omtrent het bedrag, dat de Gemeenteraad beschikbaar zal stellen voor het voortbestaan van bedoelden gezondheidsdienst. 2". dat de werkkring van dien dienst zal omvatten het uitoefenen van toezicht en het dienen aan advies omtrent alles wat de openbare gezondheid betreft, alsmede de uitvoering van die maatregelen, waarvan de uitvoering van wege de Gemeente zal worden verzocht. 3°. dat als Secretaris van de Gezondheidscommissie zal fungeeren de Secretaris der Gemeente en de door den Inspecteur als „secretarispenningmeester" gedachte ambtenaar, onder dien secretaris werkend, de comptabele ambtenaar zal worden. BESOEKI. Openbare Gezondheid. Vastgesteld is eene verordening op den verkoop van voor de gezondheid schadelijke eetwaren, vruchten en dranken in het gewest Besoeki.
5i MADOERA. Waterleiding. Met ingang van 1 Juli 1913 is aan het gewest Madoera in beheer gegeven de van landswege voor de afdeeh'ngshoofdplaats Soemenep aangelegde waterleiding. Alle baten en lasten van de waterleiding en hetgeen daartoe behoort gaan over op het gewest, hetwelk ten opzichte van die baten en lasten treedt in de rechten en verplichtingen van het Land. Het gewest is belast met een schuld aan het Land, waarvan het bedrag, de te betalen rente en de wijze van aflossing nader zullen worden vastgesteld door den GouverneurGeneraal. Zoodra de schuld aan het Land volledig zal zijn afgelost, wordt de waterleiding met alle daartoe behoorende landswerken en landsgoederen, indien de Gewestelijke Raad dit verlangt, aan het gewest Madoera in eigendom overgedragen. De bron Gering blijft echter landseigendom. SEMARANG (Gemeente). Abattoir. Naar aanleiding van een voorstel van den Voorzitter om machtiging tot tijdelijke aanstelling van een ervaren opzichter tevens opnemer uitsluitend ten behoeve van de voorbereiding van abattoirplannen heeft de Raad besloten voorloopig niet tot den bouw van een gemeentelijk slachthuis over te gaan. Tot dat besluit gaf aanleiding het advies van het lid van den Raad Dr. Lim, die de instelling nog niet van dringende behoefte achtte en die betwijfelde of een centraal slachthuis den gezondheidstoestand der bevolking eenigszins zal verbeteren. Bevolkingsregisters. Vastgesteld is eene verordening regelende het houden van registers van de Europeesche en met deze gelijkgestelde bevolking der gemeente Semarang. Boomen langs de wegen. Tijdens de behandeling van een verzoek om vergunning tot het kappen van boomen, is de volgende motie ingediend: „De Gemeenteraad van Semarang, het gewenscht achtende, dat de boomenrijen langs Semarangs wegen zooveel mogelijk in stand worden gehouden, verzoekt den Voorzitter bij het verkenen van bouwvergunningen er op te willen letten, dat de gevels der nieuw te bouwen huizen op behoorlijken afstand blijven van bestaande boomenrijen". De motie zal in eene volgende vergadering worden behandeld.
52 Electrische Tram. De Commissie welke tot taak had den Raad advies uit te brengen omtrent de aanvraag der Samarang-JoanaStoomtram-Maatschappij aangaande wijziging der stadslijnen en aanleg van electrische tramwegen te Semarang heeft haar definitief voorstel den Raad doen komen. Zij stelt voor te besluiten : 1. Aan de Regeering te berichten dat de Gemeenteraad de door de Samarang-Joana-Stoomtram-Maatschappij ontworpen concessievoorwaarden voor een electrisch tramwegnet te Semarang om de in het advies der Spoorweg-Commissie vermelde redenen voor de Gemeente onaannemelijk acht, en daarom vertrouwt, dat de door de S. J. S. begeerde concessie op die voorwaarden niet zal worden verleend ; 2. Aan de Spoorweg-Commissie op te dragen een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van gemeentelijke exploitatie van een electrisch tramwegnet of van particuliere exploitatie op voor de Gemeente aannemelijker voorwaarden dan thans door de S. J. S. worden aangeboden. De bezwaren der Commissie, op grond waarvan zij tot haar boven gemeld voorstel komt, zijn hoofdzakelijk de volgende: a. ter zake van de uitbreiding. De Commissie had eenige lijnen genoemd welke zij binnen bepaalden tijd wilde zien totstand gebracht. De Maatschappij verklaarde zich tot den aanleg dier lijnen bereid doch, voor zoover enkele daarvan betreft, slechts onder voorwaarden o. a.: 1°. dat het voordeelig saldo der bedrijfsrekening in het laatst verloopen jaar ten minste heeft bedragen vijf ten honderd van de naastingswaarde van den tramweg bij het einde des kalenderjaars; 2°. dat de aanleg technisch uitvoerbaar moet blijken, zonder dat uit dien hoofde kosten van grondaankoop ten laste van de Maatschappij komen. De Commissie meent dat daardoor de totstandkoming dier lijnen tot in een onzekere toekomst wordt verschoven. Naar het oordeel der Commissie heeft de Maatschappij het zelf in haar hand de totstandkoming der nieuwe lijnen te vertragen. Zij kan n. 1. zonder dat op haar boekhouding iets is aan te merken, de bedrijfsrekening hoog opvoeren en op die wijze verhinderen, dat het voordeelige saldo 5 "ó van de naastingswaarde te boven gaat. De omstandigheid verder, dat de S. J. S. naast het electrische bedrijf een stoomtrambedrijf exploiteert, maakt, naar de Commissie meent.
-
53
-
controle op de juiste uitgaven van het electrische bedrijf hoogst moeielijk. Wel zullen geschillen worden uitgemaakt door scheidsmannen, maar voor deze zal het niet gemakkelijk zijn de boekhouding der S. J. S. tot in onderdeelen te contróleeren. b. ter zake van de tarieven. De Maatschappij stelt een maximumtarief voor: 1°. Voor Inlanders van 1 cent per K. M. terwijl de vrachtprijs niet lager zal behoeven te zijn dan 3 cent; 2°. Voor reizigers van anderen landaard van twee cent per K. M. terwijl de vrachtprijs niet lager zal behoeven te zijn dan 6 cent; De Commissie zou zich met deze bepalingen zeer goed kunnen vereenigen, ware het niet dat een voorbehoud wordt gemaakt, waardoor de vaststelling van het maximum-tarief vrijwel waardeloos wordt n. 1.: „Indien de vrachtprijzen per baanvak zijn vastgesteld zullen de hierboven bepaalde maxima alleen gelden voor vervoer binnen de grenzen van een baanvak." c. ter zake van de naasting. De Commissie acht die naasting vrijwel onmogelijk, en wel 1". door de onvoldoende afschrijvingen ; 2°. door den eisch van betaling van een bedrag van ƒ 460.500, wegens opheffing van het stoomtrambedrijf; 3°. door het surplus op den naastingsprijs bij vervroegde overname. De Commissie wenschte genoegen te nemen met een jaarlijksche afschrijving, onafhankelijk van den stand van het bedrijf, van : 1 °'o op de bouw- en uitbreidingsrekening, 2 "/o op de materieelrekening, doch slechts gedurende de eerste 25 jaren. Meerdere afschrijvingen zouden slechts geschieden uit de overwinst boven 5 °/o van de naastingswaarde, en wel zoodanig dat in totaal de jaarlijksche maximum afschrijving zou bedragen : 2 »/o van de bouw- en uitbreidingsrekening, 2 °'o van de materieelrekening, 2 °/o van het bedrag van ƒ 460.500. Voor zoover het bedrag van ƒ 460.500 in de eerste 25 jaar nog niet zou zijn afgeschreven uit de overwinst, zou het onafhankelijk daarvan in de laatste 25 jaar in 25 gelijke termijnen moeten worden afgeschreven, om aldus te bereiken dat aan het einde der concessie de gekapitaliseerde overwinst van het stoomtrambedrijf niet meer op den naastingsprijs zou drukken,
*— 54 De Maatschappij wil ten laste der bedrijfsrekening jaarlijks niet meer afschrijven dan 2 °/o van de materieelrekening en dan tot een maximum van 25 "/o, terwijl van de bouw- en uitbreidingsrekeningen en van het bedrag van ƒ 460.500 slechts zooveel zal worden afgeschreven als de helft der overwinst bedraagt. De Commissie geeft vele berekeningen om aan te toonen dat haar eischen zeer billijk zijn. De Commissie acht bij naasting het bedrag van ƒ 460.500.— en het surplus wegens vervroegde overname ruimschoots voldoende om eventueele verliezen te dekken. Dat de Gemeente ook nog nagenoeg het geheele tekort aan afschrijvingen voor haar rekening zou moeten nemen is, volgens de Commissie, een onmogelijke eisch. Het naastingsrecht wordt daardoor een doode letter, want de Gemeente kan geen bedrijf naasten wanneer zij daarvoor het dubbele van de werkelijke waarde moet betalen. In het volgend nummer zullen we in het kort mededeelen hetgeen door de Maatschappij is geantwoord en door den Raad is besloten. Gemeentehuis. Door den Voorzitter is aan den Raad een voorstel gedaan tot aankoop van een perceel, waarvan de bebouwingen, na eenige ver- en bijbouwing, voorloopig voldoende zullen zijn, om daarin alle takken van gemeentedienst onder te brengen en welk perceel tevens gelegenheid biedt om daarop te zijner tijd een behoorlijk stadhuis te bouwen. SOERABAIA (Gemeente). Gemeentehuis. De urgentie is uitgesproken van den bouw van een eigen gemeentehuis; bij de begrooting van 1914 zal hiermede rekening worden gehouden. Reiniging. Besloten is tot organisatie van den reinigingsdienst der Gemeente. De dienst zal worden gesplitst in onderdeelen: vuil ophalen, goten reinigen, toezicht houden op het ledigen der bakken, het opstapelen der karren en het reinigen der goten en wegen, toezicht op de belten, het materiaal enz. Onder oppertoezicht van den Directeur van Gemeentewerken zal deze reinigingsdienst worden gesteld onder een reeds in tijdelijken dienst zijnd technisch ambtenaar; de
55 stad zal worden verdeeld in twee helften; voor elke helft wordt een afzonderlijk opzichter aangewezen. Rioleering. Door den Raad is behandeld eene nota van den Directeur van Gemeentewerken (zie „Uit de stukken") betreffende de rioleering dier stad. De Voorzitter van den Gemeenteraad lichtte toe, dat het voorstel beoogt een afzonderlijk bureau in het leven te roepen onder leiding van een Gouvernements Ingenieur, die een studie ter zake zal maken en dan een project voor geheel Soerabaia ontwerpt. De leiding van het geheel zou aan de Regeering moeten overgelaten worden, waarbij echter eenige medezeggenschap der gemeente noodig is, die van den gang der werkzaamheden op de hoogte blijven moet, hetzij door een eigen ingenieur daartoe aan te stellen, dan wel als alles door één ingenieur kan geschieden, wat mogelijk verkieslijker is, door in de kosten bij te dragen. Het sprak, volgens den Voorzitter, vanzelf, dat als de Regeering op deze voorloopige voorstellen ingaat, dit van de middelen der gemeente eene belangrijke bijdrage vorderen zal. Doch het is noodig deze zaak, die zoolang slepende is gebleven, bij de Regeering voor te brengen. Is er eenmaal een goedgekeurd project, dan kan dit desgewenscht door de gemeente bij gedeelten worden uitgevoerd. De Raad vereenigde zich met het voorstel. Aan het slot van deze rubriek dient een enkel woord gezegd over de weinige medewerking welke onze redactie ondervond bij de samenstelling van dit eerste nummer. Slechts een tweetal stukken werden ons toegezonden, niettegenstaande meerdere belangrijke aangelegenheden aan de orde waren. In de dagbladen lazen we over een belangrijk verslag der Cheribonsche Commissie voor de drinkwaterleiding, over de voorgenomen registratie van huisbedienden te Padang, over de behandeling eener concessieaanvraag voor lichtgas te Magelang, over de vaststelling eener verordening tot beteugeling van branden in suikerriettuinen in het gewest Kediri, over de behandeling van eenige ontwerp-verordeningen in het gewest Cheribon, over eene concessieaanvraag voor electrische verlichting in de gemeente Kediri, over eene subsidie-aanvraag voor wegenonderhoud aldaar, over eene bespreking
van de wenschelijkheid tot het doen samenstellen van een stenografisch verslag der raadsvergaderingen te Bandoeng, over Makassar met zijn begrootingsquaestie en over nog vele andere vermeldenswaardige zaken. Doch we ontvingen omtrent dat alles niets. Dit valt zeer te betreuren. De Locale Raden zullen van elkander veel kunnen leeren, indien zij slechts door een betrouwbare gids op de hoogte worden gehouden van elkanders arbeid ; ons tijdschrift biedt uitnemende gelegenheid. Het schijnt noodig nog eens te zeggen dat zonder de gevraagde medewerking een tijdschrift voor Locale Belangen moeilijk zal kunnen bestaan. Red.
-
57
-
MEDEELAND. (De volgende mededeelingen uit Nederlandsche gemeenteraden zijn ontleend aan het tijdschrift „Gemeentebelangen", Nos. 16 tot en met 19 van den loopenden jaargang.)
AMERSFOORT. Grondbedrijf. De Raad heeft vastgesteld een verordening op het grondbedrijf. Ingebracht zijn alle voor bouwgrond bestemde eigendommen, en die gronden, welke daarmede een onverbrekelijk geheel vormen. De administratie zal ter Secretarie worden gevoerd, terwijl den ontvanger het geldelijk beheer zal worden opgedragen. Rente en aflossing, voor zoover deze niet uit de gewone inkomsten kunnen worden bestreden, zullen worden bijgeschreven. Om de vijf jaar is een verplichte taxatie voorgeschreven. DEVENTER. Waterleiding. Deze had een schuld van ƒ 330,000 aan de gemeente, waarvan zij 3'/, °U rente betaalt. De waterleiding was echter niet in staat ook de aflossing aan de gemeente te vergoeden en afschrijving heeft ook niet plaats gehad; daardoor is, indien zuiver commercieel wordt boekgehouden, een tekort van ƒ 90,000 ontstaan. B. en W. achten dit met de commissie van bijstand onjuist. Zij stelden dus voor tot aflossing van het geheele bedrag over te gaan in zooveel tijd als nog verloopen zal, totdat de door de gemeente gesloten leening is afgelost. Daarvoor moet echter het waterleidingtarief met 20"!o worden verhoogd, terwijl de gemeente haar water zal betalen met ƒ 5200 per jaar, waarvan, als het tarief gewijzigd wordt, ƒ 3000 evenredig te wijzigen. De raad heeft zich met het voorstel vereenigd na verwerping van een voorstel om het tarief niet te verhoogen, gedaan omdat het hier een hygiënischen maatregel betreft en anders verhooging der huren van de volkswoningen te vreezen was.
-
58
-
DORDRECHT. Ambtenarenverordeniiig. Met alle stemmen tegen die van de drie voorstellers is verworpen een voorstel om een commissie in te stellen om een ambtenarenverordening te ontwerpen, omdat men een dergelijke verordening niet noodig acht en meent, dat de vertrouwelijke verhouding en de onderlinge samenwerking der ambtenaren daaronder zal lijden. '8 GRAVENHAGE. Atitovuilniswagens. Voor de vuilverbranding moet het transport van het vuil gedecentraliseerd worden. Een groote besparing kan daarbij worden verkregen door automobiele vuilniswagens aan te schaffen, die bij proeven in verschillende secties gebleken zijn de voorkeur te verdienen boven paardenwagens, omdat zij vlugger werken en overlading bij vervoer van verafgelegen plaatsen naar het centrale punt onnoodig maken. Op voorstel van B. en W. is besloten voor de aanschaffing van dergelijke werktuigen ƒ 60.000 beschikbaar te stellen, te verdeelen over drie jaar. LEEUWARDEN. Garantie voor een vermeerderden treinenloop. Van verschillende zijden werd de inlegging van een tweetal treinen op het traject Meppel — Leeuwarden in den a. s. zomerdienst verlangd. De spoorwegmaatschappij was hiertoe bereid, mits haar van de kosten ad ƒ 9170 een bedrag van ƒ 2500 werd gegarandeerd. B. en W. achtten de zaak voor de gemeente van zooveel belang, dat zij voorstelden voor ƒ 1000 in de garantie deel te nemen, een geheel nieuwe zaak voorzeker voor een gemeente. Verschillende leden van den raad achtten haar echter in hoofdzaak voor de buitengemeenten van belang; doel ervan was n. 1. ook aansluiting op treinen naar het Zuiden te verkrijgen, dus van Leeuwarden weg te komen. Zoo werd het voorstel met 6 tegen 19 stemmen verworpen. SCHIEDAM. Schoonheidscommissie. B. en W. stellen voor een commissie in te stellen, die B. en W. adviseert bij de beoordeeling van bouwontwerpen en ontwerpen van terreinindeeling, aan haar goedkeuring onderworpen, en ontwerpen voor door de gemeente zelf te stichten gebouwen of bouwwerken of aanleg van terreinen en die ook op schriftelijk verzoek advies aan particulieren geeft, alles uitsluitend betreffende het uitwendig aanzien, mede in
~ è9 verband met de omgeving. De commissie bestaat uit vijf leden, twee leden te benoemen door B. en W. en het hoofdbestuur der maatschappij ter bevordering der bouwkunst elk en den directeur der openbare werken als vijfde; van de andere vier, van wie één als voorzitter optreedt, treedt elke twee jaar een af. De commissie regelt zelf haar werkwijze en krijgt geen geldelijke belooning, wel vergoeding van reiskosten en andere noodzakelijke uitgaven. VEENDAM. Ijsfabriek. Besloten is een ijsfabriek op te richten, waarvan de aanlegkosten op ƒ 23.000 worden geraamd. De jaarlijksche opbrengst van het ijs wordt op ƒ 3930 geschat. WATERGRAAFSMEER. Afsnijding van gas en water als straf. Een eigenaardige kwestie deed zich in den raad van Watergraafsmeer voor. Het bleek n.l., dat B. en W. aan een aantal eigenaren van huizen, die in strijd met de bouwverordening voor meer dan één gezin worden gebouwd, hadden geschreven, als die toestand zou voortduren, met kracht hiertegen te zullen optreden en nu had een der raadsleden vernomen, dat dit optreden zou bestaan in het afsnijden van gas- en watertoevoer en van electrische installaties en dat niettegenstaande de meerderheid van den raad in een geheime zitting had te kennen gegeven dat krasse middel niet te wenschen. Het bedoelde lid achtte dit misbruik van macht, optreden als eigen rechter, in strijd met de overeenkomst omtrent levering van gas, water en electriciteit, terwijl toch niet de eigenaren, doch de bewoners worden getroffen. B. en W. achtten de opvatting, dat de maatregel anti-sociaal zou zijn, absoluut onjuist uit een juridisch en sociaal oogpunt; het leveringscontract kan immers met inachtneming van den gestelden termijn steeds beëindigd worden; de overtreders der bouwverordening hebben te kwader trouw en antisociaal gehandeld, terwijl de opgemaakte processen-verbaal niet de gewenschte resultaten hebben opgeleverd. Het is ook niet optreden als eigen rechter, doch uitvoeren der verordening. B. en W. zullen echter met groote voorzichtigheid optreden en hebben nog geen defi. nitief besluit genomen. Een motie om het optreden van B. en W. te laken vond geen steun.
-
60 - -
BUITENLAND. (De volgende berichten uit het Buitenland zijn door „Gemeentebelangen" ont_ leend aan de daarbij vermelde bronnen. Er zijn eenige buitenlandsche tijdschriften besteld, waaraan in den vervolge nieuws voor deze rubriek zal worden ontleend). TOEZICHT OP BIOSCOPEN. In Zehlendorf is voorgesteld van bioscopen, die aan het gemeentebestuur het recht geven het programma vast te stellen, '/j minder belasting te heflfen. O p deze v(^ijze hoopt men slechte voorstellingen te voorkomen op een wijze als dat door het politietoezicht niet is te bereiken. (Stadte-Zeitung 22.) GEMEENTELIJKE VOORZIENING DER INGEZETENEN MET LEVENSMIDDELEN. In een opstel doet prof. Edzer Milhaud, hoogleeraar aan de universiteit van Geneve, mededeelingen over de werking van het ingrijpen der gemeenten in de levensmiddelenvoorziening. Volgens deze verminderden in Zwitserland de prijzen van aardappelen door gemeentelijken verkoop in Schaffhausen met 12—20°|o, in Luzern met 14—18°|o, in Bern met 17—24''||,; de prijzen van gele rapen in Luzern met 11 — ló"!,, van appels met 10'!,,; van zeevisch in St. Gallen met SO"!,. In Duitschland werden gelijke ervaringen opgedaan. Bijzonder interessant zijn de gegevens over de gemeentelijke bakkerijen van Budapest en van Verona. Die van Budapest (met 730,000 inwoners) zet reeds 78,000 K. G. per dag om, die van Verona (met 73.000 inwoners) 3500 K. G. De kwaliteit van het brood wordt als voortreffelijk genoemd; het wordt geheel machinaal vervaardigd en garandeert dus de grootste zuiverheid. Vóór de opening was in Budapest de broodprijs 30 heller (15 et); de gemeentelijke bakkerij verkocht het direct voor 19 ; wittebrood werd voor 43 heller verkocht, door de gemeente voor 33. In Verona was de prijs 49 a 51 centimes, terwijl de gemeente verkocht voor 40 centimes. De bakkers moesten dus wel naar beneden ; in Verona verminderden zij den prijs met 5 centimes, in Budapest na zes maanden met 6 heller, na een jaar met 9 voor het bruine en 8 voor het wittebrood. Intusschen bleek de gemeente nog lager te kunnen gaan, zoodat een daling met ÓCI^ bij vergelijking met vroeger kon worden bereikt. (Kommunale Praxis 11.)
- 61 RECLAMEMAKEN DOOR GEMEENTEBESTUREN. Het gemeentebestuur van Keulen, dat in 1912 een bedrag van 10,000 Mk. heeft uitgegeven voor reclame, heeft thans van de vereeniging tot bevordering van het verkeer een programma ter beoordeeling ontvangen voor reclame ten gunste der gemeente, waarin wordt voorgesteld in 1913 een som van 80,000 Mk. te besteden aan het plaatsen van artikelen in binnen- en buitenlandsche dagbladen en tijdschriften, aan prentbriefkaarten, plakaten en dergelijken. (Der Stadt-verordnete 4). DE STEDELIJKE KINO-DIRECTEÜR! In „Der Stadtverordnete" is meermalen uiteengezet, dat en waarom het blad tegenstander is van kino's onder stedelijk beheer en meermalen heeft het zich over den eventueelen stedelijken „kino-directeur" schertsend uitgelaten. Het blad schijnt daarmede meer zienersgave dan vernuft te hebben tentoongespreid. Althans ontwerpt in afl. 9 van de Rundschau für Gemeindebeambte, zekere O. T. Stein te Dresden, in allen ernst de organisatie van een gemeentelijke kino. Er zullen noodig zijn : een directeur met volledige bestuursbevoegdheid, onder het oppertoezicht van het stadsbestuur en het toezicht van een commissie, gelijk b. V. de directeur der stedelijke lichtfabriek; minstens twee explicateurs, een boekhouder (waarvoor ook een dame kan worden genomen) voor de geldelijke aangelegenheden; een vertooner, een hulp, een kassier en een beambte voor het aanwijzen der plaatsen. Een dergelijke onderneming, zoo meent de schr. naief, kan veel voordeeliger door de gemeente dan door een particulier geëxploiteerd worden. Wij bewijfelen niet, zegt het blad nu, of de twee of drie gemeentelijke kino's, die we reeds hebben, zullen school maken, maar eveneens staat het bij ons vast, dat een gezonde reactie tegen de moderne strooming — alles stedelijk — spoedig zal optreden. Wij kennen nog een groote menigte van winstgevende „bedrijven", waarvan hetzelfde kan worden gezegd: b. v. door electriciteit gedreven mallemolens (deze zullen zeer veel geld inbrengen, vooral wanneer de stad zelve den stroom levert); schiettenten (goede schutters zijn in den oorlog zeer welkom en onder de stedelijke beambten zijn vele oud-gedienden, die als voortreffelijke schietmeesters kunnen optreden).
62 Ook deze stedelijke „bedrijven" zouden onder de leiding van den stedelijken kino-directeur kunnen worden gesteld. (Der Stadt-verordnete 6)-
HYPOTHEEKBANK TE WIESBADEN. Deze gemeente richt weldra een hypotheekbank op, die eerste en tweede hypotheken zal verkenen, eerste tegen 4'/,°/o met V4 of '/i°/o afsluitingsprovisie, tweede tegen S^/o, eerste hypotheken op niet meer dan 60 °/o der gerechtelijke taxatie, tweede hypotheken op ten hoogste 30 0/0 en 35000 M. met 1 °/o aflossing. Wordt de eerste hypotheek geamortiseerd, dan vervalt de aflossing van de tweede. De hypotheken zijn onopzegbaar van de zijde der gemeente. Uit de aflossing en de provisies wordt een waarborgfonds gevormd. Beleend worden in den regel woonhuizen en slechts bij uitzondering perceelen voor industrie. Van de rente der tweede hypotheek wordt 'U°io met de winst op de eerste hypotheken tot een reservefonds voor de dekking van verliezen gevormd. Reikt de '«V/o niet toe voor de dekking van verliezen, dan moet die door de gezamenlijke hypotheekhouders gedekt, en wel solidair, maar niet onbeperkt, n. 1. van ieder tot ten hoogste een tiende deel zijner hypotheek. (Kommunale Praxis 9).
VRIJ TRAMMEN VOOR RAADSLEDEN. Het hoogste administratieve gerechtshof in Pruisen heeft een raadsbesluit, waarbij aan de raadsleden vrij trammen werd toegestaan, onwettig verklaard. Wel hebben zij volgens de wet recht op vergoeding van werkelijk gemaakte kosten voor vervulling van opdrachten in functie, maar een algemeene vrijkaart op de tram kan als zoodanig niet worden beschouwd. (Kommunale Praxis 14.) SPREEKUREN VOOR DE PERS. In Emden heeft de magistraat bepaalde dagen aangewezen voor conferenties met vertegenwoordigers der pers. (Stadte-Zeitung 30.) GEMEENTELIJKE VAKENSMESTERIJ. Tot oprichting daarvan is besloten te Elberfeld. (Zeitsch. f. Fl. und Milchhyg. 13.)
/
63
PERSONALIA. Benoemd: tot Voorzitter van den Gemeenteraad van Magelang de heer J. M. Jordaan. Afgetreden: als Voorzitter van den Gemeenteraad van Medan, de heer S. van der Plas, ** Benoemd tot lid van den Gewestelijken Raad van: Pekalongan, de heer Mr. H. C. van Schouwenburg; Pasoeroean, de heer C. Hofman ; Banjoemas, de heer W. van der Haar; Cherlbon, de heer L. F. R. P. C. A. Brandts Buys; Besoeki, de heer Tjoa Liang Djien. Gekozen tot lid van den Gemeenteraad van: Soerabaia, de heeren E. C. Ph. Gallas en H. E. Krol, ter voorziening in de vacatures ontstaan door het aftreden van de heeren A. J. Lieth en Dr. F. H. Johan; Tegal, de heeren F. H. Pyttersen en B. van der Werff. Benoemd : tot lid van den Gemeenteraad van: Tegal, de heer Tersan alias Rogo Atmodjo. ** Benoemd tot Secretaris van den Gewestelijken Raad van: Batavia, de heer J. van Gigch ; Madoera, de heer R. W. Havisiede, ter vervanging van den heer J. L. Kal; Cheribon, J. H. B. Kuneman, ter vervanging van den heer F. A. E. Laceulle. Bevorderd: tot Ie klerk de 2e klerk ter Gemeentesecretarie van Soerabaja de heer D. Kneefel. Benoemd : tot 2e klerk aan die Secretarie Mej. A. Reynaert. Ontslag verleend : als 2e opzichter der Gemeentelijke Waterleiding te Soerabaja aan den heer W. Karels. * We erkennen dankbaar de toezegging voor geregelde toezending van mutatieopgaven van uit de gewesten Banjoemas, Kediri en Madoera en van uit de gemeenten Batavia, Medan, Soerabaia en Tegal.
^ 64 -
Oficieele mededeelin^en. Het Bestuur der Vereeniging voor Locale Belangen is als volgt samengesteld : J. E. Stokvis, Voorzitter, Mr. Chr. P. van Wijngaarden, Secretaris, D. de longh Wz, Penningmeester, allen te Semarang, Mr. T. R. Hoorweg te Batavia, F. J. A Keuchenius te Bandoeng en S. A. Reitsma te Soerabaia. (De heer Mr. T. R. Hoorweg heeft bericht dat hij zijne benoeming tot lid van het Bestuur aanneemt). * * *
Na het congres traden als lid der Vereeniging toe, de heeren: van den Berg en van Oorschot te Bandoeng, Mr. B. H. Drijber te Soerabaia, de gemeente Cheribon. Wegens overlijden werd afgeschreven de heer Loth. Besloten is het Vereenigingsorgaan voor niet-leden beschikbaar te stellen voor ƒ 10.— per jaargang. * Het Vereenigingsorgaan zal voorloopig gezonden worden aan de Besturen van alle Locale Raden in N. I. * * *
Het Vereenigingsorgaan zal voorloopig eenmaal per drie maanden verschijnen; aan maandelijksche uitgave kan eerst gedacht worden wanneer op voldoende medewerking kan worden gerekend. Er is eene regeling ontworpen tot arbeidsverdeeling tusschen de verschillende bestuursleden. Van hetgeen in bijeenkomsten van voorzitter, secretaris en penningmeester wordt behandeld, worden de andere bestuursleden geregeld op de hoogte gehouden. * * *
Aan de Directie der Staatsspoorwegen is gevraagd om reductie op de reiskosten van leden der Vereeniging voor bijwoning der Congressen. Het Bestuur ontving tot antwoord, dat het zich heeft te wenden tot den Gouverneur-Generaal. De Directie gaf voorts in overweging het request door hare tusschenkomst in te dienen, opdat het advies der Directie daaraan onmiddellijk zou kunnen worden toegevoegd.