3de Jaargang
Aflevering 13 1 Januari 1916
Locale Belangen Orgaan van de Vereeniging voor Locale Belangen.
Commissie van Redactie: W.). A. C. BINS, A PLATE. ]. E. STOKVIS, Mr. Chr. P. VAN WIJNGAARDEN. Redactie-Secretaris ]. GERRITSEN. Stukken voor de Redactie te zenden aan W. J. A. C BINS, Randoe Sari, Semarang.
Dit tijdschrift verschunt den Isten enlóden van elke maand Voor advertenties in dit tndschrift wende men zich tot den Redactie-Secretans J. G E R R I T S E N . Kah San. Semarang
INHOUD Mr. C. Th. van Deventer door D. de Jongh Wzn. — De gemeenteraad voor den rechter door v. W . — Decentrahana. — De Indische Raden. — Nederland. — Buitenland. — Personalia. .— Offlcieele mededeelingen.
Mr. C. Th. van Deventer. In dit tijdschrift werd reeds een woord van herdenking gewijd aan dezen staatsman, die in het bijzonder zijne gaven ten dienste heeft gesteld van Insulinde. Ik zou daaraan gaarne eenige woorden willen toevoegen. Van al onze nieuwere koloniale staatslieden is Mr. van Deventer de eenige geweest, die de tegenwoordige koloniale politiek niet alleen grootendeels heeft helpen maken, maar die de gevolgen daarvan heeft voorzien, voorvoeld en gewild. Hij bezat de gave te kunnen opmerken de kiem, welke tot groote
- 3 6 0 ontwikkeling zou komen; hij vergiste zich niet in het onderscheiden der juist boven den grond komende plantjes, het onkruid werd niet geacht, het kruid opgekweekt. Door deze gave was hij steeds een voorlooper, van nature een naar vooruitgang strevende geest, een democraat. Zij, die het geluk hebben gehad Mr. van Deventer persoonlijk goed te kennen, zullen den grondslag voor zijn werken hebben gevonden in zijn aanleg en afkomst. Groot gebracht in een gezin, niet met aardsche goederen gezegend, maar doortrokken van intellektualiteit, werd de liefde voor eenvoud, waarheid en schoonheid als iets natuurlijks iets vanzelfsprekends opgenomen; de afkeer van onoprechtheid, baatzucht en leelijkheid tot een intuitieve eigenschap. Dit maakte Mr. van Deventer tot den helderen, geestelijk in evenwicht zijnden man, hulpvaardig en hoffelijk, zooals zijne vrienden hem kenden en zich altijd herinneren zullen. Door erfelijkheid, door zijn afkomst was Mr. van Deventer iemand met artistieken aanleg. Daaraan ontleende hij zijn scheppende visie; zijn opbouwende kracht. Hij bezat niet de neiging, aan Hollanders zoo eigen, om in de eerste plaats kritiek te oefenen, uiteen te rafelen, op de onderdeelen te letten. Neen, hem trok allereerst de conceptie; voor met den bouw begonnen werd, stond hem het gebouw voor het geestesoog in volkomen samenstelling. Deze schoone visie gaf hem dan de geestdrift, de volharding waarmede elk artist zijn doel tracht te benaderen. Bij het streven naar dit doel was Mr. van Deventer echter geenszins onpraktisch, absoluut niet een droomend dweeper; dan was hij de noeste ai beider, de man met groote, veelomvattende en wetenschappelijke kennis van zaken, dan werden de onderdeelen, tot de kleinste toe, terdege bekeken en uitermate verzorgd; dan was hij de man van pakkende leuzen, de nauwgezette rekenaar. Mr. van Deventer voelde zuiver demokratisch; dit gevoel was echter niet, zooals zoo dikwijls, vermengd met afgunst en verbittering. Daarvoor was het leven hem te goed gezind geweest en was hij van aanleg te zonnig, zijn persoon te bemind geweest. In het ontbreken van deze verbittering werd wel gebrek aan kracht gezocht en in zeker opzicht niet ten onrechte; hij was niet de man om in een verbitterd, fel gevecht een snelle zege te zoeken.
-361
-
Zijn kracht lag in het met groote volharding en met overtuigende kennis van zaken steeds weer opnieuw dringen in de door hem gewenschte richting. Deze methode levert geen snelle successen op, welke den tegenstander 'vaak onverslagen laten, maar zij heeft meer duurzame resultaten; Mr. van Deventer heeft de publieke opinie weten om te zetten en te vormen: Zijn „eereschuld" is wel niet afbetaald, maar toch algemeen erkend en de gewetenslast van die schuld is de stille kracht geweest, welke tot velerlei hervorming heeft gedreven. In zake het volksonderwijs, dat hem zoo na aan het hart lag, zijn de hoofdzaken van Mr. van Deventers denkbeelden gemeen goed geworden; alleen praktische moeielijkheden belemmeren de volledige verwezenlijking. De Decentralisatie vond Mr. van Deventer steeds gereed om te verdedigen en te bevorderen. Hij bezat de voor een staatsman eigenlijk onmisbare en toch zeldzame eigenschappen van vertrouwen te hebben in het te besturen volk en te gelooven in zijn toekomst. Dientengevolge kon hij niet anders zijn dan een voorstander van de toepassing van zelfbestuur, door hem medebestuur genoemd. In de vergadering van het Indisch Genootschap van 16 November 1914 heeft Mr. van Deventer zijne denkbeelden ter zake ontwikkeld, in verband met de bestuursreorganisatie — de GraafF. In die lezing worden scherp tegenover elkaar gesteld: De administratieve decentralisatie, de overdracht van bevoegdheden aan ambtenaren zooals die gewenscht wordt door de Indische bureaucratie en de decentralisatie door overdracht van bevoegdheden aan autonome gebiedsdeelen. Moge het toen door Mr. van Deventer ontwikkeld program voor de komende jaren het kompas blijven waarop De Indische decentralisatiemannen zeilen. D. DE J O N G H Wzn.
De gemeenteraad voor den rechter. Voor hen, die het voorrecht hebben lid te zijn van een der vele „commissies voor goedkoope adviezen" — zooals op het laatste decentralisatie-congres de locale raden zijn genoemd — dreigt gevaar.
-362^ Zij meenen waarschijnlijk in de onschuld huns harten, dat het al genoeg is, als zij hun natuurlijk kostbaren tijd kosteloos ter beschikking stellen van de gemeenschap. Zij zijn wellicht van oordeel, dat naast de zoo zwaar drukkende verantwoordelijkheid jegens de gemeentenaren in het algemeen en het kiezerscorps in het bizonder, geene andere aansprakelijkheid op hen rust. Wanneer men hen spreekt van finantiëele consekwenties, aan het raadlidmaatschap verbonden, denken zij allicht aan de transportkosten, die zij zelve plegen te betalen en aan het presentiegeld, dat nog niet is ingesteld. En wanneer iemand hen zou komen vertellen, dat zij straks met hunne medeleden voor den rechter zullen worden gedaagd, om zich te hooren veroordeelen om aan een gemeenteambtenaar zijn salaris uittekeeren, zouden zij hem waarschijnlijk niet gelooven. Zij zouden zeggen, dat de gemeenteambtenaren in dienst zijn van de gemeente, en niet van haar ,,raad"; zij zouden, als zij met de beginselen van het staatsrecht eenigszins bekend waren, betoogen, dat de gemeenteraad een orgaan is van de gemeente, hetwelk slechts de gemeente en niet zichzelve bindt; zij zouden opmerken dat de opvattmg, dat de gemeenteambtenaren in dienst zijn van den Raad, alleen bestaanbaar was in de eerste jaren der decentralisatie, toen er raadsleden waren die de gemeenteambtenaren a's hunne ondergeschikten beschouwden, maar dat na tien jaren decentralisatie eene dergelijke opvatting door niemand meer wordtaanvaard. Intusschen, — en hierop wilden wij de aandacht vestigen, er zijn nog velen, die het anders begrijpen, voor wie de rechtspersoon ,,gemeente" ondanks de bepaling van artikel 3 der locale raden ordonnantie nog niet is geboren. Zij kennen slechts den gemeente—raad, aan welk college men zich verbindt, in wiens dienst men treedt en die men, als men als gemeenteambtenaar meent te zijn te kort gedaan, dagvaardt. En wanneer dan 's raads voorzitter, op de oproeping verschenen, opwerpt, dat niet de gemeenteraad had moeten zijn gedagvaard, maar 's raads voorzitter, die volgens artikel 22 lid 1 der locale raden ordonnantie 's raads ressort, de gemeente, in rechte vertegenwoordigt, dan wordt dit verweer door den rechter verworpen, met de overweging, „dat niet de Voorzitter den eischer tot keurmeester heeft benoemd, doch de Gemeenteraad, die hem ook als zoodanig, heeft ontslagen, tceshalvp eischer lot dien raad en geenszins tot diens voorzitter in contractueele verhouding heeft gestaan, en dat daaruit volgt dat eischer den gemeenteJ'oflci moet aanspreken!"
363Terwijl de verwerping van het beroep op de practijk ia Nederland ten aanzien van de analoge bepalingen van de Nederlandsche gemeen^ tewet wordt gemotiveerd met de overweging: „dat geen motiveering behoeft dat hier niet moet worden gezien naar de Nederlandsche gemeentewet, daar de persoon van den burgemeester-voorzitter van den gemeenteraad een gansch andere is dan die van Voorzitter van den Gemeenteraad „zooals die is uitgebeeld in de locale raden ordonnantie" ! Men ziet het, voor dezen rechter was de rechtspersoon, 's raads ressort: de gemeente, nog een onbekende grootheid. En zoo werd de gemeente-rand veroordeeld om het salaris van den reclameerenden gemeenteambtenaar te voldoen. De gemeente-raad, die werd veroordeeld, heeft in dit vonnis berust. En de gemeente, welke de zaak aanging, heeft waarschijnlijk betaald. W a t jammer is. W a n t de tenuitvoerlegging van dit vonnis tegen den gemeente-raad had ongetwijfeld groote verrassingen gebracht. Tegen de gemeente toch. die bij het vonnis niet werd veroordeeld, die daarbij zelfs geen partij was, had de executie niet kunnen geschieden. De gemeente-raad heeft geene bszittingen, waarop de toegewezen vordering had kunnen worden verhaaldEn wat de raadsleden betreft wij doen hen, gelooven wij, niet te kort, wanneer wij de overtuiging uitspreken, dat zij, wanneer van hen betaling zou zijn gevorderd, een dergelijk beroep per deurwaardersexploit op hun gemeenschapszin niet zonder meer zouden hebben aanvaard. Of hun verzet hun intusschen bij den rechter die het vonnis uitsprak, zou hebben gebaat, mag worden betwijfeld. W a n t als men eenmaal den gemeente-raad in plaats van de gemeente aansprakelijk stelt, is eene executie van de raadsleden inplaats van den gemeenteraad geenszins uitgesloten. En op deze wijze blijkt aan het ambt van vertegenwoordiger der burgerij een door niemand vermoed gevaar verbonden. W a n t procedeeren is voor de meesten een twijfelachtig genoegen. Er is in het vonnis berust, en betaald. Maar voor cassatie in het belang der wet zou hier alle aanleiding bestaan. V. W .
- 3 6 4 -
Decentraliana. Geicestelijke belastingen binnen het ressort van een gemeenteraad. De Gewestelijke Raad der Preanger-Regentschappen ontving onder dagteekening van 9 December 1915, No. 3038, van den GouvernementsSecretaris eene missive, waarin o. m. het volgende wordt gezegd: „Tegen de door den Gewestelijken Raad der Preanger-Regentschappen in zijn vergadering van 29 October j. 1. vastgestelde en bij de missive van 's Raads Voorzitter van 9 November daaraan volgende No. 1711/3 ter goedkeuring aan de Regeering aangeboden verordening tot het heffen van opcenten op de hoofdsom der personeele — en verpondingsbelasting is het bezwaar gerezen, dat in tegenstelling met hetgeen in andere ') gewesten is geschied — van die heffing niet zijn uitgezonderd de in 's Raads ressort gelegen gemeenten, namelijk Bandoeng en Soekaboemi. Tot dusver toch hebben de gewesten hier te lande binnen de grenzen van gemeenten in het belang dier gemeenten geen of althans geen noemenswaardige uitgaven te doen en zoolang deze toestand bestendigd blijft, dienen de gewesten zich, naar het oordeel der Regeering, te onthouden van het vorderen van bijdragen voor de uitvoering hunner taak van de ingezetenen der gemeenten. Tegenover het nut, dat de gewestelijke werken aan deze ingezetenen verschaffen, staat het profijt, dat op hun beurt de bewoners van het gewest buiten de gemeente van de gemeentelijke zorgen genieten. Door U w college uit te noodigen, in verband hiermede vorengenoemde verordening te willen herzien, heb ik de eer van een bekomen opdracht mij te kwijten". Voortgezette Raadsvergadering is geen afzonderlijke vergadering. Door den Voorzitter van een der Gewestelijke Raden is de vraag aanhangig gemaakt of een voortgezette vergadering (lid 3 van artikel 30 der Locale raden—ordonnantie) beschouwd kan worden als een afzonderlijke vergadering, zulks met het oog op het aantal verplichte vergaderingen in lid 3 van hetzelfde artikel. Blijkens ontvangen mededeeling is evenwel de Regeering van oordeel, dat een op den dag volgenden op dien van bijeenkomst voortgezette raadsvergadering niet als een afzonderlijke vergadering aangemerkt mag worden. V
Zie voor Semarang en Kediri Javasche courant van 1915 Nos. 2 en 89 en voor Pasoeroean Stbl. 1914 No. 297 art. 9 sub letter C.
- 3 6 5 Df.centralisatie-Verslag W14-W15. In bijzondere erkentelijkheid ontvingen we van den Adviseur voor de Decentralisatie een exemplaar van het „Decentralisatie-Verslag 1914-1915". De inleiding zegt o.m.: „In verband met de uitbreiding, die het overzicht van de verrichtingen der Raden heeft ondergaan, was het noodig de voorafgaande hoofdstukken zooveel mogelijk in te krimpen. Daarom zijn enkele staten van minder belang geheel of gedeeltelijk gesupprimeerd en onderging ook de tekst menige bekorting. Dit laatste werd gemakkelijk gemaakt door de verschijning van het door dit bureau bezorgde werk „Decentralisatie-wetgeving"; terwijl vroeger verschillende beschikkingen en toelichtingen daarop in extenso moesten worden opgenomen, kan thans met aanhaling van die beschikkingen en toelichtingen worden volstaan, duidende de daarachter gedrukte vette cijfers de nummers aan, waaronder zij in de verzameling zijn opgenomen". Ondanks de inkrimping, waarvan de inleiding gewag maakt, is het verslag toch 21 pagina 's grooter geworden dan verleden jaar, tengevolge van de uitbreiding, welke het hoofdstuk „Verrichtingen der Raden" heeft ondergaan. W a a r inderdaad na het verschijnen van het door het DecentralisatieBureau bezorgde werk „Decentralisatie-Wetgeving" in de eerste hoofdstukken van het verslag zonder schade kon worden bekort, kunnen we zeggen, dat het voor de zaak der decentralisatie reeds zoo belangrijke jaarverslag nog aan belangrijkheid heeft gewonnen. Een meer uitvoerig overzicht uit het verslag zal evenals het vorig jaar in de volgende nummers worden opgenomen. „Het Vaderland" van 9 November 1915 bevat het navolgende hoofdartikel, dat we meenen in extenso te moeten overnemen: Decentralisatie en ambtelijkheid. I. Bij de schriftelijke behandeling van de Indische begrooting voor het komend jaar heeft de Tweede Kamer ruime aandacht beschikbaar gehad voor de zaak der „decentralisatie" in Indië. In haar „Voorloopig Verslag" verwijst zij, bij een beklag over schriele zorgen voor hygiëne en volkshuisvesting, naar de productieve kracht, welke voor deze groote zaken van de locale raden (^gewestelijke en gemeentelijke^ kan uitgaan
- 3 6 6 ei. reeds is uitgegaan. Het beklag gaat dan over in een meer algemeene critiek over de uitvoering van de z. g „Decentralisatie-wet" van 1903. Er wordt niet genoeg gedaan om de ontwikkeling van die raden te bevorderen; de raden krijgen van de Indische Regeering te weinig medewerking; zij worden financieel te zeer in de engte gehouden. De schriftelijke Kamer-critiek richt zich ook nog in 't bijzonder tegen de wijze, waarop de plannen tot de stichting van gezondheidsdiensten te Semarang en Soerabaia worden toegelicht. Die diensten, welke immers in zoo bijzondere mate ook plaatselijk werk zullen hebben te verrichten en alleen in ruime plaatselijke medezeggenschap een goed deel van hun effect hebben te verwachten, zullen niettemin geheel buiten de plaatselijkheid om worden ingesteld. Alleen wordt nu reeds aangekondigd, dat de gemeenten later wel allen hebben meè te betalen. Deze grieven — de lijst kon veel langer zijn — mogen voor de Kamer goeddeels nieuw klinken, zij zijn niettemin oud. Ook juist. Z e staan in volheid neergeschreven in een adres, dat de in Indië voor de ,.decentralisatie" werkende ,,Vereeniging voor Locale Belangen" tot de Eerste Kamer richtte, waar men verleden jaar vrijmoedig- en onwetendheid vond voor de meening, dat de „decentralisatie" in Indië reeds lang als mislukt werd beschouwd Dit adres is ook in de afdeelingen der Tweede Kamer ter tafel geweest en heeft daar blijkbaar een invloed geoefend, welke door ons gaarne wordt waargenomen. Het is zoo goed en zoo noodig, dat de wijze, waarop de ,,Decentralisatie-wet" door de lagere wetgevers in Indië wordt uitgevoerd, ook eens de volle aandacht van hare makers bekome. Er is zooveel goeds met deze wet gemoeid en er kan met de uitvoering zooveel goeds worden verijdeld. De decentralisatie van 1903 — in tegenstelling met het treffend bereide surrogaat, waarop de heer S. De Graaff wel octrooi had willen verkrijgen—^ beteekent, g o e d u i t g e v o e r d , een verfrissching en een verdieping van het koloniaal beheer. De gelegenheid tot medezeggenschap ook van niet-ambtenaren brengt, bij de velen hiervoor vatbaren, besef van burgerschap; trekt veel voortreffelijke deskundigheid, tevoren alleen op het particuliere belang zich richtend, nu ook tot de openbare zaak. Het bewustzijn, besturenden invloed te hebben, maakt van de zooveel-maal-één lieden op eenzelfde gebied een g em e e n s c h a p ; het recht om óók een duit-in-het-zakje te mogen werpen — en is niet elke duit dierbaar aan de op hongerproef gestelde raden ? .— schept of sterkt de belangstelling in het publieke beheer. De decentrali-
- 3 6 7 satie — wij bedoelen dan plaatselijk bestuur door bestuurden, niet splitsing van ambtelijke alleenheerschappij — brengt openbaarheid, dus zuivering, waar tevoren een binnenskamersch bestuur tot onzuiverheid volle gelegenheid bood. In het stelsel der wet van 1903 past ook opneming van 't niet-Europeesche element in de raden. Voor een proef met rechtstreeksche vertegenwoordiging van de inlandsche wereld waren de beginjaren nog weinig geschikt, maar Minister Pleyte staat thans voor de invoering ook van een inlandsch kiesrecht gereed. De inlandsche raadsleden konden zich nog weinig doen gelden. De moderne bestuurstechniek staat hun nog verre en zelfs voor de vlotste sprekers van het Nederlandsch blijft het volgen en het voeren van debat nog uiterst zwaar. Maar toch, wat kostelijke vóórschool in zelfbestuur maken zij in die locale raden mee. Zij leeren er den overheerscher in zijne noodzakelijkheid, wijl in zijn beste streven kennen, krijgen er den weg gewezen naar goed bestuur voor eigen volk. Hoe de locale raden ook weerslag kunnen geven van wat er nieuws en juists zich in de inlandsche wereld ontwikkelt, bewijst de opneming van menigen leider der inlandsche volksbeweging — Sarikat Islam — in locale raden. Er bestaat een lijstje van bekende tegenwerpingen. Die raden — wordt gezegd — zijn eigenlijk een onder-onsje van het ,.handje vol" Europeanen, want de inlandsche invloed is, zonder verkiezingen, gering. Dit bezwaar is zooeven al weerlegd en overigens het best weg te nemen niet door opheffing der raden, maar juist door het sterken hunner vertegenwoordigende eigenschap. De belangstelling van het publiek is zoo gering, luidt een andere bedenking En zij is even bedenkelijk. Het product aan belangstelling bij de plaatselijke moederlandsche verkiezingen is ons zeer wel bekend, als dan de Nederlandsche provinciën en gemeenten moesten staan of vallen naar de mate van publieke belangstelling — zij vielen. ^) Alleen een doorstrooming, direct of indirect, met algemeen-politieke driften brengt immers een toonbaar kiezerspercentage voor de Nederlandsche plaatselijkheid in beweging. De Indische kiezer houdt zich dan nog vrij goed. Terwijl bijna alles dompend op de belangstelling werkt — een in financieel en elk ander ^) Uit de officieele Iciezersstatistiek van 1915 blijkt, dat bij de Gemeenteraadsverkiezingen Den Haag 111 opkwam met slechts 40.41 pCt. der kiezers, Rotterdam I met 44.77.
- 3 6 8 opzicht kort-gehouden locale raad, welke zich de behartiging van voorname kiezersbelangen ziet onttrokken; een meest tijdelijk verblijf ter plaatse; een pers, vi^elke zich gaarne aan ruwen spot overgeeft —• zijn er mooie kiezers-opkomsten aan te wijzen. De jongste periodieke raadsverkiezing te Semarang trok niet minder dan 80 pCt. naar de stembus Over de mate van publiek meeleven zal echter eerst goed te oordeelen zijn, indien de decentralisatie inderdaad zal zijn volgroeid, indien zij een voller bestaan zal kunnen voeren dan 't der centrale ambtelijkheid thans nog kan believen, als er g e l d zal zijn en geen andere vrijheidsbegrenzing dan de noodzaak van een harmonisch verband der plaatselijkheid in de hoogere eenheid oplegt — maar thans voelen de vertegenwoordigden nauwelijks, dat hun belang bij den raad is betrokken en zonder belang-hebben is belang-stellen wel te vergen, maar nu eenmaal niet te verkrijgen. Hoe kan er, zoo vragen weer andere tegenwerpers, vaste en doorgezette lijn in het plaatselijk beheer zijn bij zóó sterke wisseling in de samenstelling der raden als in Indië, waar overplaatsing, verlof, repatrieeren de vorming van een gedegen collectiviteit belemmeren? Die vraag is toch eigenlijk overbodig. Z o n d e r raden is het locaal bestuur immers in handen van residenten, assistent-residenten, controleurs, waterstaatsingenieurs, in handen dus van een ergste tijdelijkheid, want deze heeren vinden zóó herhaaldelijk opvolgers, dat zij nauwelijks méér kunnen verrichten dan een omwerken en afkeuren van voornemens en ontwerpen hunner voorgangers. In de raden is de z g. continuiteit — ook door terugkeer van verlofgangers — véél grooter en de inderdaad nog sterke wisseling zal goede tegenkracht vinden in de te nemen proef met vaste burgemeesters, die met hunne vaste hoofdambtenaren den raad tegen vreemde sprongen zullen kunnen hoeden. De instelling van dit burgemeestersambt is de vervulling van een veel verdedigden wensch van de ,,Vereeniging voor Locale belangen". Landvoogd en minister deden hieraan goed werk, dat alleen nog op sanctie van het parlement wacht. (IVordt vervolgd.)
De Indische Raden» Bandoeng (Gemeente) Bouic- en iconingtoezicht. De Raad besloot een 3de rooimeester aan te stellen (Zie bericht op bladz. 236 e. v. van afl. 9 van dezen jaargang).
- 3 6 9 Brandweer. De voorgestelde reorganisatie der brandweer (Zie bericht op bladz. 234 e. v. van afl. 9 van dezen jaargang) is door den Raad niet in haar geheel aanvaard. Besloten is voorloopig slechts over te gaan tot de aanschaffing van één motorspiiit, 8 handslangenwagens en het noodige klein gereedschap en tot de aanstelling van een brandweeropzichter Decentralisatie-congref; O p de begrooting voor 1916 is een bedrag uitgetrokken voor de ontvangst van het Decentralisatie-Congres. GemfenteJijk Ziekenhuis. De Raad der Gemeente Bandoeng nam in zijne vergadering van 29 October 1915 de volgende motie van: „De Gemeenteraad van Bandoeng. „Overwegende het groote belang, hetwelk voor de Gemeente Ban„doeng gelegen is in de spoedige totstandkoming van een algemeen „gemeentelijk ziekenhuis, noodigt den Voorzitter uit zich tot de Regee„ring te wenden met verzoek zich te willen uitspreken of in deze op „steun van Regeeringswege zou mogen worden gerekend'. Geldleening. De Raad der Gemeente Bandoeng besloot in zijne vergadering van 1 November j . 1. aan te gaan een obligatieleening. groot nominaal f 500.000— N. I. Ct, tegen een koers van minstens 95/^ % . onder de navolgende voorwaarden: Artikel 1. De leening is verdeeld in 50C obligatiën, elk groot duizend gulden. Zij zijn doorloopend genummerd van 601 tof en met 1100 en gesteld aan toonder. Desgewenscht zullen bij de uitgifte van elke obligatie, onder-obligatiën verkrijgbaar zijn en wel, hetzij twee onder-obligatiën elk van vijf honderd gulden hetzij vier onder-obligatiën elk van twee honderd vijftig gulden, welke elk voor haar deel de onverdeelde obligaties vervangen. Behalve het nummer der obligatie, zullen dan de onder-obligatiën, groot f 500.— respectievelijk de letters A. en B. en die groot/" 250.— respectievelijk de letters C D. E. en F. dragen. De obligatiën en onder-obligatiën zullen onderteekend worden door den Voorzitter en den Secretaris van den Gemeenteraad, benevens door één der leden van de Commissie voor de Financiën uit den Gemeenteraad voornoemd.
— 370 — De obligatiën zullen zijn voorzien van halfjaarlijksche coupons, benevens van een talon. Artikel 2 De rente zal bedragen hoogstens 5 % (vijf ten honderd] 's jaars. Artikel 3. De aflossing geschiedt door uitloting ad pari, overeenkomstig het op de obligatiën afgedrukt aflossingsplan, volgens hetwelk te beginnen met het jaar 1920, zoo nabij mogelijk 0.83 ten honderd van het bedrag der leening, vermeerderd met het bedrag der door vroegere aflossingen voor het loopende jaar vrijgekomen rente, jaarlijks wordt afgelost. Artikel 4. De Gemeente behoudt zich het recht voor, na het jaar 1925 tot afgeheele aflossing of versterking der aflossing van de uitgegeven obligatiën over te gaan, echter onder verplichting harerzijds, haar voornemen tot uitoefening van dat recht minstens drie maanden vooraf te publiceeren in de Javasche Courant zoomede in een te Bandoeng, te Batavia en te Amsterdam verschijnend dagblad en de ter aflossing aangewezen obligatiën op 31 December daaropvolgende aflosbaar te stellen. Bij aflosbaarstelling van het restant der leening zal geen uitloting vereischt zijn. Artikel 5. De uitlotingen geschieden te Bandoeng ten overstaan van de Commissie voor de Financiën uit den Gemeenteraad vd in de eerste helft van de maand September; de aflossingen op den 31sten Deceniber daaraanvolgende. De nummers van uitgelote obligatiën zullen zoo spoedig mogelijk bekend gemaakt worden in de Javasche Courant alsook in een te Bandoeng, te Batavia en te Amsterdam verschijnend dagblad. Artikel 6. De obligatiën houden op rente te dragen op den dag, waarop zij aflosbaar zijn gesteld. Af losbaar gestelde obligatiën verjaren na verloop van 10 jaren na den dag, waarop zij aflosbaar zijn gesteld Vervallen coupons verjaren na verloop van 5 jaren na den dag waarop zij betaalbaar waren. Artikel 7. De coupons en losbare obligatiën worden betaalbaar gesteld bij den Gemeentekashouder te Bandoeng en bij een of meer door den Gemeenteraad vd. aan te wijzen bankinstellingen, zooa's nader bekend te stellen. Artikel 8. De opbrengst dezer leening zal worden aangewend voor de hieronder vermelde doeleinden en zoo nabij mogelijk tot de daarbij aangegeven bedragen:
-371 a.
voor grondaankoop, aanleg van wegen en verdere kosten, verband houdende met de invoering van een grondbedrijf . f 300.000,— b. voor suppletie van het krachtens leeningsbesluit dd. 1 Nov. 1912 N o 403, bekrachtigd bij Staatsblad 1913 No. 4, te min geleende voor: 1. uitbreiding der drinkwaterleiding uit de bestaande artesische putten f 73 550.— 2. verbetering van den Pasar Baroe (Soeniaradja), aanleg van Pasar Andir en id van Pasar Bodjim 53.000.— 3. bouw van slachthuizen 50.000— „ 176.550.-
c.
Voor kosten uitgifte der leening, renteverlies op werken, provisie en andere onvoorziene uitgaven . . „
23.450.—
Totaal . . f 500.000— Artikel 9. Voor- deze leening wordt geen speciaal onderpand verstrekt, doch is de Gemeente Bandoeng daarvoor, behoudens het bepaalde bij art. 89 den Locale raden ordonnantie (Staatsblad 1905 N o . 181) in het algemeen met alle hare bezittingen en inkomsten aansprakelijk. O p de gemeentelijke begrooting wordt jaarlijks het voor rente en aflossing benoodigde bedrag aangewezen. De Gemeente zal, voor zoover de dienst der leening dit zal vereischen en behoudens het bepaalde bij artikel 14 alinea 2 van het Decentralisatie besluit (Stbl. 1905 No. 137 juncto Staatblad 1911 No. 236) de bestaande gemeentebelastingen verhoogen of andere belastingen invoeren. Artikel 10. De inschrijving op de overname van deze leening welke op nader te bepalen datum zal worden geopend en gesloten, zal worden opengesteld bij den Voorzitter van den Gemeenteraad van Bandoeng dan wel bij een of meer door de Commissie voor de Financiën, uit den Gemeenteraad, aan te wijzen bankinstellingen. Artikel 11. De betaling der toegewezen obligatiën, waaromtrent zoo spoedig mogelijk na de inschrijving aan belanghebbenden zal worden kennis gegeven zal op een nader te bepalen datum plaats hebben ten kantore van den Gemeentekashouder te Bandoeng, den wel ten kantore der bovenbedoelde bankinstellingen, tegen overgave der obligatiën.
-372^ Artikel 12. Alle uitgaven aan de u"itgifte dezer leening verbonden, komen ten laste van de Gemeente Bandoeng. Artikel 13. De Commissie voor de Financiën uit den Gemeenteraad vnd, stelt het tijdstip, de wijze en de voorwaarden der uitgifte vast, met inachtneming van hetgeen daaromtrent door dien Raad is bepaald, en is gemachtigd de inschrijvingen op deze leening in ontvangst te nemen en daarop te beslissen. Asfaltioegen. Door den kolonel der cavallerie is mede namens verschillende paardeneigenaren, de aandacht van den Raad gevestigd op de wijze waarop gedurende den laatsten tijd de wegen van een asfaltbedekking worden voorzien. Het meest sprekende voorbeeld is volgens dien hoofdofficier de Logeweg, waar de tonrondte groot is, terwijl de dekkende laag glashard en glad is. Deze weg is zoowel voor rijtuigen - als rijpaarden nagenoeg onbegaanbaar, daar de paarden uitglijden en vallen, wat tot ongelukken en ernstig financieel verlies kan aanleiding geven. Het naar aanleiding van dat schrijven ontvangen advies van den Directeur van Gemeentewerken luidt als volgt: ,,Inderdaad zijn asfaltwegen glad, een bezwaar dat aan alle asfaltwegen, zoowel in Indië, als in Europa en Amerika is verbonden. In 't algemeen wordt dit bezwaar echter niet van dien aard geacht, dat daarom van de toepassing van asfaltwegen wordt afgezien, zulks met het oog op de zeer groote voordeelen die deze wegverharding daartegenover stelt. Ter nadere bevestiging van bovenstaande verwijs ik naar het artikel over asfaltwegen op blz. 3—5 van bijgaand „Zeitschrift für Transportwesen und Strassenbau" en naar een afschrift van het schrijven van den Directeur Gemeentewerken van Soerabaja van 26 October jl. N o 1518. In de tweede plaats moet in het oog gehouden worden dat het bezwaar van gladheid op den duur minder wordt omdat: Ie paarden en bestuurders er aan wennen. 2e. het asfalt minder glad wordt. ad. Ie. De hoofdoorzaak van het vallen is gelegen in te plotselinge wendingen, waarbij het voertuig door de traagheid recht door gaat en het wendende paard een zijwaartsche kracht ondervindt, hetgeen bij gladheid tot omwerpen aanleiding geeft, (dit wordt bevorderd door een helling benedenwaarts).
-373 Bestuurders moeten dus meer oplettend zijn, en de paarden beter in de hand hebben; ik geef direct toe dat deze eischen in botsing komen met het karakter en de bekwaamheid van Inlandsche koetsiers. Ook de paarden zelf wennen, vooral > wanneer het meerendeel der wegen geasfalteerd is. ad. 2e. reeds op den Logeweg is dit te constateeren en komt ook overeen met de ervaring te Soerabaja, waar de nieuwe wegen ,,nog al erg glad" zijn. Ten slotte de toe te laten hellingen zoowel dwars op den weg (tonrondte) als in de lengte van den weg. „Strassenbau" geeft aan dat in Duitschland na veel onderzoek is vastgesteld dat de hellingen moeten blijven tusschen 1.70 en 1.35. In Soerabaja wordt bij de nieuwe wegen toegepast 1:^0; die van de oudere wegen zijn grooter, doch werden niet door meting vastgesteld; op den Directeur van Gemeentewerken van Soerabaja maakte de Logeweg echter den indruk niet meer tonrondte te hebben dan de hoofdwegen van Soerabaja. De Logeweg heeft grootendeels een dwarshelling van 1:30, behalve een klein gedeelte bij het Pieterspark waar de helling op sommige plaatsen tot 1:20 gaat. De helling in de lengterichting bedraagt op de steilste gedeelten 1:45, behalve bij het Pieterspark waar die helling 1:35 nadert. Uit bovenstaande blijkt dat de tonrondte van den Logeweg in 't algemeen meer is dan gewenscht, in 't bijzonder bij het Pieterspark, op welk gedeelte dan ook de tonrondte zal worden verminderd, dat echter de langs-helling niet te groot is te noemen. Voor zoover nog asfaltwegen worden gemaakt, wordt thans een tonrondte van ten minste 1:40 gevolgd, terwijl ook geen wegen zullen worden geasfalteerd, die in de langsrichting meer helling hebben dan 1:40. Afgescheiden van de vraag omtrent de gladheid, merk ik op dat de in Bandoeng toegepaste asfalteeringen nog niet anders dan als proefnemingen mogen worden beschouwd. Bij geen wegverharding doen plaatselijke omstandigheden zich zoo sterk gevoelen als bij asfaltwegen; dat men in Soerabaja daarmede een gewenschte oplossing heeft gekregen zegt nog niet dat elders dezelfde resultaten kunnen worden bereikt. Zoo zijn de volgende omstandigheden in Soerabaja gunstig. Ie- De aard der beschikbare materialen (.zand, grind enz.)
-3742e. De meer regelmatige ondergrond (poreus-hoewel niet van groote draagkracht). 3e. De voorsprong, die Soerabaja heeft, doordat reeds jaren geleden met de asfalteering werd begonnen, toen het stofvraagstuk nog niet zoo nijpend was. 4e. De geringere temperatuurschommelingen. Omtrent definitieve toepassing van Indische asfalt in het centrum van Bandoeng kan ik mij daarom nog niet uitspreken, wel kan gezegd worden dot het icegencraagstuk voor de Indische hoofdplaarsen niet (inders zal zijn op te lossen dan middels toepassing van bitumeuse stoffen (asfalt-pekteer en dergelijke preparaten). Behalve Indische asfalt zijn ook andere stoffen in beproeving genomen. Zoodra omtrent een en ander een gevestigd oordeel kan worden uitgesproken, zal ik U een rapport dienaangaande met definitieve voorstellen aanbieden. Een van de beide leden van de Commissie voor de Gemeentewerken teekent hierbij aan: „Naar aanleiding van U w renvooi No. 712 dd. 6/11 —15 zij de aandacht erop gevestigd, dat in het door den Dir. van G. W . bijgebrachte: „Zeitschrift für Transportwesen und Strassenbau" wel is vermeld, dat de hellingen in asfaltwegen tot 1/35 toe géén last opleverden, doch daarbij is aangeteekend, dat bijna alle paarden waren beslagen met hoefijzers die van touw, kurk of vilt voorzien zijn. In het algemeen is het vraagstuk der meest geschikte wegverharding er één, dat voor de gemeente zoo uit hijgiënisch als finantiëel oogpunt van groot belang is Het resultaat van de door den Directeur van Gemeentewerken verrichte proefnemingen en zijn daarop gegrond definitief advies dient dus te worden afgewacht. Intusschen ware echter den Heer C. G. Daniels in overweging te geven, zijnerzijds tot het vinden der voor alle partijen bevredigende oplossing mede te werken, door het in beproeving nemen van de op asfaltwegen in Europeesche steden nuttig en noodig gebleken speciale vormen van hoefbeslag". Het schrijven van den Directeur der Gemeentewerken te Soerabaia, dd. 26 October 1915, No. 1518/1, waarvan hiervoor gewag wordt gemaakt, luidt als volgt. ,,Referte U w schrijven dd. 21 October 11. No. 432/We deel ik UEdelGestrenge beleefd het volgende mede.
-375-De oude geasfalteerde wegen in Soerabaja, zooals de hoofdweg van de Goebengbrug tot de Roode brug, hebben over het algemeen een vrij groote tonrondte. Ik vermoed dat deze + 1 60 van de breedte van den weg bedraagt en wellicht hier en daar + 1/50. De nieuwe wegen laat ik echter onder veel geringer tondrondte leggen n. m. 1. 1/80. Ook deze tonrondte is nog voor vermindering vatbaar en den laatsten tijd gaan we wel tot 1/90. De asphaltwegen in Europa geeft men gewoonlijk l/i00. De materialen en wegconstructie voor een asphaltweg zijn daar echter gewoonlijk meer soliede dan hier het geval is en komt het daar weinig voor dat kleine golvingen of oneffenheden in het wegoppervlak ontstaan. Daarmede hebben we hier veel te maken en is het daarom voor afwatering gewenscht wat meer tonrondte aan te houden. W a t de gladheid betreft, daarvan hebben we bij nieuwe wegen meer last dan bij oude. Sommige van de nieuwe wegen zijn inderdaad nog al erg glad. Ik laat daarop nu geregeld een dun laagje zand (we hebben hier mooi scherp Brantaszand) uitspreiden. In verband mee de hitte in het middaguur wordt dat zand in het asphaltoppervlak gereden en langzamerhand wordt de gladheid minder. U zoudt gebruik kunnen maken van steengruis van den steenbreker wat al bijzonder goed materiaal daarvoor is. Overigens schijnt ook de toevoeging van kalksteenpoeder aan de asphalt de gladheid te verminderen. Aangezien kalksteenpoeder niet zoo gemakkelijk te verkrijgen is werd ook wel gewone gebluschte kalk toegevoegd, wat eveneens goede resultaten gaf Daar echter ook de menging enkele bezwaren opleverde laat ik tegenwoordig het zand waarmede de asphaltlaag, onmiddellijk nadat het gegoten is, wordt afgedekt mengen met gebluschte kalk, verhouding 1 blik kalk op 10 blikken zand, wat niet alleen met het oog op gladheid maar ook ter verkrijging van een harder asphaltoppervlak aanbeveling bleek te verdienen. Dat paarden vallen komt ook te Soerabaja voor. Het ligt dan echter ook vaak aan onoplettendheid van den koetsier. Bepaalde klachten worden daaromtrent niet vernomen. Of Australische paarden er meer last van hebben dan Javaansche is me niet bekend. Persoonlijk ben ik echter van meening dat juist het omgekeerde het geval is. Het meest komt het naar ik geloof voor bij kossongpaarden, die slecht ingespannen zijn en vaak gemend worden door slechte koetsiers. Overigens is te bedenken dat elke straatverharding een of ander
- 376 bezwaar heeft. Het genoemde bezwaar ten opzichte van de asphaltverharding is, althans voor Soerabaja, niet van dien aard, dat eenig inwoner daarom andere wegen zou verlangen. Integendeel, elke belanghebbende is er ten zeerste mee ingenomen wanneer een weg. die nog een gewone verharding heeft, van een asphaltlaag wordt voorzien en komen daarvoor ook wel verzoekschrif ten binnen. Bovendien kan ik U mededeelen dat ieder, die hier in Soerabaja op het gebied van Gemeentewerken een kijkje komt nemen, de asphaltwegen bijzonder mooi en goed vindt Te Soerabaja zijn dan ook reeds ruim 80 K.M. weg geasphalteerd." Batavia (Gemeente) Commissie grondbedrijf. Het voorstel van den Raadsvoorzitter, waarvan we melding maakten op pagina 313 e v. van afl. 11 van dezen jaargang, is in de Raadsvergadering van 22 Nov j 1. met algemeene stemmen aangenomen. Burgemeester. O p bladz. 312 e.v. van afl. 11 van dezen jaargang namen we in extenso over de missive van den Isten Gouvernements Secretaris dd. 30 October 1915, No. 2694a, welke de Raad der Gemeente Batavia ontving in antwoord op het ter uitvoering van het Raadsbesluit, waarvan we melding maakten op bladz. 63 van afl. 3 van dezen jaargang, aan de Regeering gezonden schrijven. Deze missive is in de Raadsvergadering van 22 November j.l. in behandeling gekomen. Aan de notulen van het ter zake verhandelde ontleenen we het volgende. Ingekomen was een schrijven van het raadslid P. A. de Nijs Bik, luidende als volgt: „Alvorens tot beraadslagen en stemmen over het thans te behandelen onderwerp over te gaan, verzoek ik terzake eenige opmerkingen te maken, welke n.b.m. U w aandacht ten volle verdienen: Het heeft Z . E. den Gouverneur-Generaal behaagd den wd. Isten Gouvernements Secretaris op te dragen ons College te verzoeken om, thavs d.i na de ontvangst der missive van vermelden Hoofdambtenaar ddo. 30 October 1915 No. 2694a, te willen voldoen aan Zijner Excellenties verzoek, uitgedrukt in de missive van den Isten Gouvernements Secretaris ddo. 17 Mei jl. N o . 1171. Intusschen heeft die missive van den Gouvernements Secretaris, ddo. 30 October 1915 No. 2694a, waarvan wij door de zorg van onzen
-377Voorzitter een afdruk mochten ontvangen, op mij — en ik vertrouw ook op U allen — volstrekt niet den indruk gemaakt, die er van mocht worden verwacht en heeft hetgeen de Regeering goed vindt omtrent het a.s. burgemeesterschap en de aan den te benoemen burgemeester toe te kennen bevoegdheid te bepalen, mij in hooge mate teleurgesteld. Dit kan ons — althans mij — geen spoorslag zijn om ons te haasten thans aan het door Zijne Excellentie uitgedrukt verlangen met spoed te voldoen, het zou integendeel voor mij aanleiding kunnen zijn om onthouding van verdere beraadslaging, stemming en voorlichting aan de Regeering in deze belangrijke kwestie voor te staan. W a t toch is hier duidelijk de bedoeling der Regeering ? Er moet een burgemeester worden benoemd, goed, heel goed zelfs, maar hem mag in géén enkel opzicht meer bevoegdheid, meer vrijheid van handelen in 't belang der zelfstandigheid der gemeente worden toegekend dan tot heden aan den Voorzitter van den Gemeenteraad werd gegeven: wel mag hij behooren tot de niet-ambtenaren, ofschoon de Regeering hem toch liefst uit de ambtenaren zou kiezen, maar de Gouverneur-Generaal zal hem wel aanwijzen, de Gemeenteraad doet zelfs geen voordracht. Ook de eventueele vervanger wordt door den Gouverneur-Generaal aangewezen en daarbij komen genadiglijk ook raadsleden in aanmerking, al is er volstrekt niet beslist of een raadslid eervanger behoort te zijn. Het ligt niet in de bedoeling der Regeering — let wel op de redactie van dit bepaaldelijk uitgedrukt verbod — den burgemeester aan het hoofd der algemeene politie in 's Raads ressort te stellen. W a t verder in de missive wordt vermeld omtrent hetgeen de Raad kan doen met personeel van door het college aan te stellen gemeentelijke politie mogen wij gerust buiten beschouwing laten, ter loops kan even gewezen worden op het onverantwoordelijke gelegen in een nog zwaarderen belastingdruk op de gemeentenaren voor het aanstellen van een gemeentepolitie, waarvan geen dienst — althans zeer weinig nut — kan en mag worden verwacht. Kortom, de burgemeester blijft dienaar van het Gouvernement zonder eenige bestuursbevoegdheid, de Gemeente mag gedeeltelijk aan het salaris van den nieuwen titularis bijdragen, maar, om hier ons in de volkstaal uit te drukken, daar koopt de Gemeente niets voor, wat betreft gezonde decentralisatie en overdracht van bevoegdheid op den burgemeester. N u doet zich toch onwillekeurig de vraag voor: Is het wel noodig,
- 3 7 8 dat wij ons haasten mede te werken tot het in stand brenpen van een waardigheid, die aanmerkelijk minder is dan die van den huidigen voorzitter van den gemeenteraad, doch verder gedweeë uitvoerder van de voorschriften der L. R. O., welke voorschriften bovendien zoo noodig behooren te worden herzien en gewijzigd, en overigens daarmede in niets verschilt dan dat de burgemeester ai zijn tijd en werkkracht aan zijn ambt zal geven, waarvoor de gemeente dan meer betalen mag? Bij deze korte critiek mogen wij 't m. i. voorloopig laten en ik heb de eer Uwen Raad in overweging te geven der Regeering te berichten dat de Raad de gemeente in 't geheel niet wenscht te doen bijdragen aan de bezoldiging van een naar Haar inzichten te benoemen burgemeester en ons verder van adviezen en medewerken ter zake wenschen te onthouden dan wel Haar als onze besliste meening te kennen te geven dat wij alsnog op wijziging aandringen van het regeeringsinzicht omtrent de aan den burgemeester toe te kennen bevoegdheid. Aangaande de door ons gewenschte wijziging zouden dan ten spoedigste correct gemotiveerde voorstellen kunnen worden gedaan. De tot de uiterste grens toe te stane zelfstandigheid van de gemeente is de hoofdzaak, de salarieering van den burgemeester kan als bijzaak beschouwd en gereedelijk behandeld en bepaald worden. De Gemeente behoeft een burgemeester wiens bevoegdheid en macht niet als sinecure kan worden aangemerkt." Naar aanleiding van dit schrijven merkte de Voorzitter op dat naar zijn ervaring een afzonderlijke voorzitter met de tegenwoordige bevoegdheden meer dan voldoende werk zal hebben. Een lid zegt dat de Regeering dien titularis dan maar moet bezoldigen zooals nu het geval is. Spreker is het overigens met den Heer De Nijs Bik eens, dat een Burgemeester meer bevoegdheden moet hebben dan de tegenwoordige Raadsvoorzitter; in de eerste plaats vindt spreker het wenschelijk dat de politie bij de gemeente komt. Een ander lid memoreert dat het denkbeeld tot aanstelling van afzonderlijke Raadsvoorzitters een gevolg is geweest van de omstandigheid dat een combinatie van de werkzaamheden van Assistent-Resident en Raadsvoorzitter voor één persoon te veel is.
- 3 7 9 Een afzonderlijke Raadsvoorzitter die bijv 5 jaren blijft, kan meer in het belang der gemeente werkzaam zijn, vooral als hij een krachtige persoonlijkheid is Spreker hoopt daarom dat de Regeering niet iemand tot Burgemeester zal benoemen, die eigenlijk al zijn pensioen verdiend heeft. Spreker is er voor om de gemeente in de bezoldiging van den Burgemeester te doen bijdragen Een derde lid merkt op dat de functiën van Raadsvoorzitter en Hoofd van plaatselijk bestuur momenteel in één persoon vereenigd zijn, zoodat samenwerking tusschen beide antoriteiten verzekerd is; als voor elke functie een afzonderlijk persoon komt, kon dat wel eens anders worden. Er wordt beweerd dat er voor een Burgemeester voldoende werk is; hoe moet dan bijv. de Burgemeester van Amsterdam met zooveel meer bevoegdheden door het werk komen? De Voorzitter wijst er op dat er daar wethouders zijn, en hier niet. Een vierde lid wil nog vooraf wijzen op de in het schrijven van den Isten gouvernements secretaris van 30 October 1915 no. 2694a medegedeelde, dat de benoemde de vooruitzichten in het corps, waaruit hij afkomstig is, zal moeten prijsgeven. Hij zal dus zijne oogen niet voortdurend op Buitenzorg gericht behoeven te houden voor het maken van promotie; dit is reeds een groote verbetering. Wij krijgen dan iemand die hier vaster zit en zich beter aan de gemeente zal kunnen geven. In elk geval zal de nieuwe toestand vooruitgang brengen, vooral indien, zooals door een lid is gezegd, wij iemand krijgen die minstens 5 jaren aanblijft De gemeente bestaat eerst tien jaren; later zullen wij kunnen overwegen om verdere verbeteringen aan te brengen. Het gaat hier om groote belangen; wij moeten dus met voorzichtigheid te werk gaan. Het lid De Nijs Bik blijft zijn standpunt innemen. Spreker releveert dat de Raadsvoorzitter belast is met de uitvoering van de raadsbesluiten en dit acht hij niet uitvoerbaar zonder politiebevoegdheid. Hij acht het daarom onmogelijk de functie van Burgemeester te scheiden van die van hoofd der politie. Het voorstel van den Heer De Nijs Bik hierna in stemming gebracht wordt met 8 stemmen voor en 7 stemmen tegen aangenomen. Het lid De Nijs Bik zal nu met concrete voorstellen komen, welke aan de Regeering zullen kunnen worden gedaan.
-380Buitenzorg (Gemeente) Watervoorziening. De Raad der Gemeente Bandoeng heeft op verzoek van den Raad der Gemeente Buitenzorg aan den directeur der gemeentewerken in eerstgenoemde gemeente, den heer H. Heetjans, toegestaan het ontwerp—drinkwaterleiding voor Buitenzorg om te werken en om bij de uitvoering van dat werk advies te verleenen. Makassar (Gemeente) Begrootinq 1916. Geldleening. Openbare Gezondheid. Gemeentehuis. Pasartvezen. Bij de behandehng der begrooting voor 1916 verklaarde zich de Raad in principe vóór het sluiten van een leening. Voorstellen der Financieele Commissie hierop betrekking hebbende, kunnen spoedig worden verwacht. Arts Platte, lid van den Raad, wist den Raad te overtuigen van de noodzakelijkheid een eigen geneeskundige aan te stellen: een dokter djawa achtte hij voorloopig voldoende. Een bedrag van f 4000.^— werd gevoteerd. De begrooting werd in anderhalf uur in haar geheel behandeld en vrijwel ongewijzigd aangenomen. Met den bouw van een Raadhuis zal ten spoedigste worden begonnen; de grond daarvoor bestemd werd reeds in eigendom aangevraagd. Tijdelijke bamboeloodsen zullen vóór het einde van het jaar worden opgericht, opdat de Gemeente tijdig de thans geoccupeerde Gvts. vischpasserloods kan verlaten, waardoor de bijdrage uit de algemeene middelen met/" 5150.—' zal worden verhoogd. Lege.^verordening. Aan den Raad is aangeboden het ontwerp eener verordening op de heffing van legesgelden in de Gemeente Makassar. • Subsidie aan de Vereeniging voor Locale Belangen. Onze Vereeniging zal voortaan jaarlijks f 50.— subsidie van gemeentewege ontvangen. Waarvoor we ten zeerste erkentelijk zijn. Gezondheid (Openbare.) Hiervoor deelden wc mede, dat voor de aanstelling van een dokter-djawa f 4000.— werd uitgetrokken. De rede van den beer Dr. Platte, die hiertoe den stoot gaf, achten we belangrijk genoeg om deze in extenso op te nemen. Deze rede luidt als volgt: ,,De zorg die op elke gemeente als plicht drukt is die welke zich in het bizonder bezig houdt met den gezondheidstoestand van de inwoners. Ik zou deze gezondheidszorg willen onderverdeelen in:
-
381-
le een zorg voor goede hygiëne en 2e een zorg voor flinke geneeskundige inspectie. W a t de hygiëne van Makasser betreft bestaat deze in een belofte: we z u l l e n k r i j g e n een goede rioleering, we z u l l e n k r i j g e n een goede waterleiding, we z u l l e n k r i j g e n een flinke afwatering. Misschien z u l l e n we ook nog eens k r i j g e n een goede inrichting om lijders aan besmettelijke ziekten te isoleeren. W a t de geneeskundige inspectie betreft is deze absoluut onvoldoende. Over het punt hygiëne en wat daaraan annex is, wil ik heden avond niet uitwijden, daar ons dit te ver zou voeren en ik geen weg zie om een spoedige oplossing van dit vraagstuk tot stand te brengen. Vooral echter voor wat de zorg voor onze zieken betreft hoop ik later nog gelegenheid te zullen hebben hierop terug te komen. Doch het 2e punt: de geneeskundige inspectie acht ik van zoo groot en urgent belang dat ik voor dit onderwerp een oogenblik U w aandacht wil vragen. Gij allen, mijne heeren, zijt evenals ik zelf voor eenigen tijd geleden opgeschrikt door de mededeeling, dat Makasser in het teeken stond van een pokkenepidemie. Dagelijks waren er gevallen en besmetverklaring van onze stad bleef niet uit. Een toevalligheid bracht het heerschen dezer ziekte ter onzer kennis, nadat zooals later mij gebleken is de ziekte al geruimen tijd in verschillende stadsgedeelten was voorgekomen. W e l waren enkele gevallen ons ter oore gekomen en hebben we zelfs een der Europeesche ingezetenen als gevolg van deze ziekte grafwaarts zien dragen, doch van het steeds voortwoekeren van de ziekte had niemand eenig idee. Voorwaar een gezonde toestand! Zooals u misschien bekend zal zijn wordt de geneeskundige inspectie aan de hand van de epidemieordonnantie hier verricht door den gewestelijk eerstaanwezend officier van gezondheid. De bepalingen van die ordonnantie mogen we veronderstellen worden stipt opgevolgd. Welnu, de loop der zaken is, volgens die bepaling aldus: de dokter djawa bezoekt op last van den gewestelijk eerstaanwezend officier van gezondheid op geregelde tijden de wijkmeesters der Chineezen en de kamponghoofden en informeert bij hen of er ook verdachte gevallen ter kennis gekomen zijn. Is het antwoord ,,neen'' dan gaat de man verder en rapporteert dat alles schitterend is. W a t de overledenen dan gemankeerd hebben wordt blauw-blauw gelaten. Nij zijn er bepalingen die aan het hoofd van het gezin de verplich-
-382ting opleggen elk geval van besmettelijke ziekte aan te geven, doch wat weet de onontwikkelde man van bepalingen die nog niet eens gemeen goed van de meer ontwikkelden zijn? En al weet hij die bepalingen, hij weet dan ook welke last er aan verbonden is als hij zijn geval aangeeft. W a t eenvoudiger dan gewoon op te geven aan den wijkmeester, dat de overledene aan koortsen geleden heeft en hem zoo spoedig mogelijk te begraven, dan is hij van alle soesah af. Onze geneeskundige inspectie komt dan op den duur wel achter de ziekte, omdat stijging van het aantal sterfgevallen opvalt of door andere toevalligheden, doch waar het er bij een epidemische ziekte op aankomt, de eerste gevallen te weten en dan direct in te grijpen, is dat op den duur er achter komen al veel te laat. Die betere zorg zal nooit van het gouvernement komen, omdat het gouvernement zoo het werkelijk een flinke inspectie over geheel Indië zou willen tot stand brengen, nooit daarvoor een voldoend aantal medici ter beschikking zou kunnen krijgen. Mijne heeren, de gemeente Soerabaia heeft in haar vergadering van 29 September van dit jaar bij monde van het raadslid Mr. Drijber de wenschelijkheid uitgesproken van een eigen gezondheidsdienst. Zijn warm pleidooi is door dien Raad met applaus ontvangen. Vergun mij een enkele clausule uit zijn betoog aan te halen. Hij zeide aan het slot: ,,De gemeente moet direct een eigen gezondheidsdienst organiseeren met een medicus aan het hoofd. Voor den medicus hygiënist komt werk genoeg: bij de rioleering en assaineeringswerken treedt hij op als adviseur. De verzorging der straathygiëne wordt door hem ter hand genomen, de zorg voor woningverbetering en woningtoezicht berusten bij hem, toezicht op bakkerijen wordt voor zoover noodig door zijn dienst overgenomen, etc." In de gemeenteraad van Batavia is bij de behandeling van de begrooting voor 1916 een stem opgegaan uit de Inlandsche leden om een betere regeling van den stedelijken geneeskundigen dienst, hoewel daar al een flink lichaam werkzaam is. Semarang heeft zijn eigen geneeskundigen dienst. Medan heeft een medicus voor de zorg van zijn ambtenaren en wil ook een geheele zorg over de plaatselijk hygiëne. In Makassar is nog niets van dien aard- W e leveren ons over aan de zorg van het gouvernement en hebben gezien hoe stiefmoederlijk die zorg is. En daarom, mijne heeren, wordt het hoog tijd dat we zelf ingrijpen. W e moeten is de eerste plaats een beter toezicht hebben op de ziekten,
- 3 8 3 die ons bedreigen. De eenige weg die op afdoende wijze hiertoe leiden kan is een verplichte doodschouw voor alle overledenen. Dat voorrecht dat de Europeanen genieten om zonder permissie niet begraven te mogen worden moeten we deelen met onze Inlandsche broeders. Dan zullen we kans hebben dat het eerste funeste geval van pokken, cholera of andere epidemische ziekte ons ter oore komt en kunnen we direct ingrijpen. Onze stad zal moeten hebben een medisch ambtenaar, die voor die verplichte doodschouw wordt aangewezen. Zijn werk zal zich verder uitstrekken tot inspectie van onze broodbakkerijen, zoodat een toestand als voor eenigen tijd door mij geconstateerd n.l. dat op dezelfde tafel lagen een lijder aan zware tuberculose in het laatste stadium en de voor de distributie gereed zijnde brooden niet meer kan voorkomen. Zijn zorg zal zijn dat de ijsfabrieken geregeld gecontroleerd worden, zoodat niet altijd als men er komt toevaUiq het destillatieapparaat defect is. Zijn zorg zal zijn toezicht op de verschillende limonademakerijtjes, hier fabrieken genoemd, waar de hygiëne ver te zoeken is. In een woord, hij zal alles wat voor den ofRcieelen geneeskundigen dienst te veel omvattend is, aanvullen naar zijn beste kunnen. En hiermee wil ik nog even aanstippen dat onze gemeentelijke geneeskundige niet tegenover doch naast onze geneeskundige gouvernementsambtenaren zal worden gesteld. Een samenwerking tusschen gouvernement en gemeente is noodig totdat misschien eens de gemeente de geheele zorg voor hygiëne en medisch toezicht op zich kan nemen. Onze gemeentearts zal dan zijn de trait d'union tusschen gemeenteraad en gouvernements geneeskundigen dienst, want mijne heeren, 't is me opgevallen hoe aardig tot nu toe in geneeskundige aangelegenheden de gemeenten op zijde worden geschoven. W e hebben de gezondheidscommissie in onzen raad. Heeft deze gezondheidscommissie ooit eenige inlichtingen gekregen over het voorkomen van ziekten in onze gemeente?
I
Is er b V. bij de laatste pokkenepidemie eenig overleg gepleegd met deze commissie over te nemen maatregelen ? U voelt het, we worden als een quantité negligcable op zij geschoven en dit is in hooge mate in strijd met de waardigheid van ons college. Of benoemen we dan maar commissies uit ons midden zonder dat deze door derden erkend behoeven te worden? W e staan nu zelf zoo, dat, als onze gezondheidscommissie een voorstel aan den raad zou doen in het belang van onze hygiene en de raad nam dit voorstel aan, het toch niet uitgevoerd zou worden als
— 384de gewestelijk eerstaanwezend officier van gezondheid de maatregel overbodig zou achten. Mijnheer de voorzitter, het is om U te wijzen op dezen onhoudbaren toestand, dat ik gemeend heb bij de behandeling van de begrooting niet te mogen zwijgen. De post: kosten ten behoeve van den openbaren gezondheidsdienst ad f 500 zooals dat door de jaren heen gebruikelijk is geworden, had moeten worden verhoogd. Voor dit jaar vraag ik slechts een verhooging ter salarieering van onzen gemeentearts. Volgens mijn meening zal Makassar ruimschoots voor de eerste jaren kunnen volstaan met een dokter djawa, die een werkkring zal krijgen als vroeger door mij geschetst en die door onze gezondheidscommissie nog nader is vast te stellen onder goedkeuring van den raad. Als wij het aanvangsalaris brengen op f 250 per maand en daarbij rekenen op het aanschaffen van een vervoermiddel en andere onkosten die in verband met den nieuwen tak van dienst gemaakt moeten worden zal een som van f 3500 op de begrooting gebracht ruim voldoende zijn. Ik stel U, mijnheer de voorzitter dan ook voor het volgende voorstel in stemming te brengen n 1. met den meesten spoed over te gaan tot de benoeming van een gemeentearts en tot dat doel de post op de begrooting: ten behoeve van den openbaren gezondsheidsdienst te brengen van f 500 op f 4000." Semarang. (Gemeente). Inkomstenbelasting. Het ontwerp eener verordening tot heffing eener eigen gemeentelijke inkomstenbelasting is bij den Raad ingediend (Zie bericht op bladz. 156 van afl. 6 van dezen jaargang). Uitvoering ambtenaarsverordening. Volgens de vigeerende ambtenaarsverordening behooren omtrent eene wijziging daarin de belanghebbende ambtenaren te worden gehoord op de wijze door den Raad te bepalen. De Raadsvoorzitter stelde aan den Raad voor ter uitvoering van vorenbedoeld voorschrift te bepalen, dat ontwerpen tot wijziging der Ambtenaarsverordening door tusschenkomst van de betrokken dienstchefs ter kennis zullen worden gebracht van de belanghebbende ambtenaren en dat dezen de gelegenheid wordt geschonken eveneens door tusschenkomst van hun dienstchef binnen een door den Voorzitter in elk speciaal geval te bepalen termijn hunne meening omtrent bedoelde ontwerpen kenbaar te maken-
- 385 De Raad achtte de tusschenkomst van den dienstchef echter niet noodig en meende het aan de ambtenaren te moeten overlaten hoe zij hunne wenschen ter kennis van den Raad willen brengen. Onderwijs, Door een zevental Raadsleden is aan den Raad voorgesteld zich te wenden tot den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië met het verzoek door spoedige oprichting van minstens twee HoUandsch-Inlandsche scholen en vier Iniandsche scholen der tweede klas in het nijpend gebrek aan onderwijs-gelegenheid voor de Javaansche bevolking der gemeente Semarang te willen voorzien. Gezondheid. (Openbare). Door de Commissie ter voorbereiding van de organisatie van den gezondheidsdienst is aan den Raad aangeboden het ontwerp eener „Verordening betreffende bevordering der openbare gezondheid". Aan de toelichting op dat ontwerp ontleenen we het volgende: „Zal de gemeente werkzaam kunnen zijn op het gebied der woningverbetering in het belang der openbare volksgezondheid, dan is eene verordening noodig die de bevoegdheid tot ingrijpen in slechte woningtoestanden mogelijk maakt. Bij de samenstelling van zoodanige ontwerp-verordening heeft de ordonnantie; houdende maatregelen tot bestrijding van het pestgevaar, die in de peststreken geldt, als voorbeeld gediend. Intusschen lag het voor de hand, dat naast bepalingen betreffende de huizen, ook bepalingen ten aanzien der erven werden opgenomen en dat de verbetering van huis en erf niet alleen met het oog op het pestgevaar maar ook met het oog op andere gevaren voor de volksgezondheid werd mogelijk gemaakt. Ten slotte werd aan den Voorzitter van den gemeenteraad de bevoegdheid verleend, regelen te stellen omtrent het onderhoud (inspectie enz.) van woningen, zulks ten einde in eene in de ordonnantie gebleken leemte te dien aanzien te voorzien. Het systeem van de ordonnantie is in hoofdzaak behouden: het voorstel tot gevaarlijk-verklaring geschiedt door den daartoe door den raad aan te wijzen ambtenaar (den Chef van den a.s. gezondheidsdienst) de Voorzitter neemt eene beslissing. Van deze beslissing bestaat voor belanghebbenden beroep op den gemeenteraad. Daar een beroep van den ambtenaar bij den raad van eene beslissing van den Voorzitter
-386 — moeilijk kan worden opgenomen, is de bepaling opgenomen dat ingeval de Voorzitter niet op het voorstel ingaat, de zaak door hem in den Raad wordt gebracht. Een analoge regeling bestaat reeds in verschillende verordeningen. De commissie heeft voorts gemeend ten aanzien van de vergoeding van kosten van verbetering de ordonnantie niet te mogen volgen. In de ordonnantie toch wordt slechts bepaald, dat van minvermogenden de onkosten worden vergoed. De Commissie was van oordeel, dat bij het nemen van ingrijpende maatregelen als hier zijn voorgesteld de mogelijkheid van vergoeding op ruimer schaal moest worden geopend Wanneer toch van gemeentewege op ruime schaal vergoedingen worden toegekend, gaat het karakter van dwangmaatregel verloren en krijgt de woningverbetering het karakter van hulpbetoon, waartegen de belanghebbenden geen bezwaar kunnen hebben. Intusschen vallen de te dien aanzien vast te stellen regelen niet binnen het eigenlijke kader der verordening zelve, die slechts beoogt de bevoegdheden der daarin genoemde autoriteiten vast te leggen; terwijl deze 'regeling bovendien gemakkelijk moet kunnen worden herzien, wanneer dit in de practijk noodzakelijk blijkt, zoodat het ook niet raadzaam zou zijn de te dien aanzien vast te stellen regelen in de verordening op te nemen. Het beginsel dat bij afbraak integrale vergoeding moet worden gegeven is ook in de verordening opgenomen." Setnarang (Gewest) Fhiancifüc vrhouding tnsschen Land en Gewent. Door den Voorzitter is aan den Gewestelijken Raad een nota aangeboden omtrent de berekening van de aan het Gewest Semarang bij de afschaffing der heerendiensten in dat Gewest toegekende jaarlijksche uitkeering naar den maatstaf van het aantal hoofdgeldplichtigen. Aangetoond wordt dat de aan het Gewest toegekende uitkeering ad f 0 7 6 per hoofdgeldplichtige indertijd op een minder juisten grondslag is gebaseerd en dat, mede in verband met de eischen, welke het moderne verkeer aan de wegen stelt, een uitkeering naar dat cijfer berekend voor de aanschaffing van het benoodigde verhardingsmateriaal ten eenenmale onvoldoende is. De uitkeering zal gebracht dienen te worden op f 1.09 per hoofdgeldplichtige. De schadelijke gevolgen van de minder juiste berekening van de uitkeering behooren in billijkheid niet ten laste van het Gewest te
-387worden gelaten en voorgesteld wordt mitsdien aan de Regeering te verzoeken de grondslagen der uitkeering te herzien.
Nederland. Iets over gemeentebedrij een en gemeente financiën. 'Vervolg en slot van bladz. 351 van afl. 12van dezen jaargang). De heer Mr. J L. C. van Essen vervolgt in „Gemeentebelangen" van 1 November 1915, No. 5: II „Bij de beantwoording van de vraag, of met een bedrijf winst mag worden gemaakt, schuif ik terstond het slachthuis der gemeente, indien dat opgericht is met gebruikmaking van art. 4 der hinderwet, ter zijde. Stelt men de tarieven van een bedrijf zoodanig vast dat het menschelijkerwijs winst moet opleveren, welke winst in de gemeentekas gestort zal worden, dan laat men de gebruikers betalen wat anders door al de belastingplichtigen van de gemeente zou moeten worden opgebracht; bepaalt men ze zoodanig dat verlies zeker wordt, dan legt men op de belastingbetalers den plicht om de rekening van een geschenk aan die gebruikers te voldoen. Men bevoordeelt of de eene of de andere groep. Toch kan het gemeentebelang het een zoowel als het ander, natuurlijk voor verschillende bedrijven, eischen. In het algemeen genomen zou ik het bijv. afkeuren, indien men de aansluiting aan het telephoonnet zóó goedkoop verschafte, dat de inrichting voor de gemeente verlies gaf; de voordeelen van een aansluiting zijn zoo vele, dat men de kosten daarvan ten volle kan dragen en men kan m. i. de tarieven gerustelijk zoo vaststellen dat men gewaarborgd is tegen alle waarschijnlijke risico's. Daarentegen kan de bloei van een gemeente in hooge mate betrokken zijn bij een zeer goedkoop tramtarief; immers zij kan uitgestrekte terreinen bezitten welke tot verhoogde waarde zullen komen indien zij snel bereikbaar zijn, en dan ligt het in de lijn van een bestuur met vooruitzienden blik om tijdelijk verliezen voor rekening van de gemeente te nemen — al proflteeren daarvan dan ook tijdelijk de passagiers ten koste van de belastingbetalers. Men kan er ook zooveel in zien om een dicht opeengehoopte arbeidersbevolking te bewegen zich buiten de kom van een stadsgemeente te vestigen, dat men dit hooger stelt dan jaarlijksche saldo's van het trambedrijf en de verhuizing een voldoend equivalent acht voor de verliezen op het bedrijf.
-388^ m a. w. voor de oplegging aan de belastingbetalers van een meerderen last ter verkrijging van beter hygiënische toestanden. M. i. moet niet zoozeer gehoor worden verleend aan de uitingen van ergernis, dat óf de groep van belastingbetalenden óf de clientèle van het bedrijf profiteert, maar aan de stem welke ons vraagt: is het noodzakelijk dat de tarieven boven of beneden den kostprijs worden gesteld. Ik kan mij een gemeente denken, welke zoodanig gelegen en gebouwd is, dat men om zoo te zeggen de tramtarieven zoo hoog kan stellen als men wil (natuurlijk niet zoo, dat de wagens onbezet blijvenl, en omgekeerd ook dat het een boven alles uitstekend algemeen belang is om zeer matig te zijn bij de prijsbepaling en desnoods eenig verlies te lijden. Een algemeene uitspraak: winst of geen winst, acht ik het gevolg van een ietwat oppervlakkige beschouwing van de aangelegenheid, en van een zeker egoïsme al is men zich daarvan niet bewust. De meest gefortuneerden zullen gaarne hooge tarieven zien, omdat die hen minder deeren dan een verzwaring van de inkomstenbelasting; de minderen minstvermogenden streven naar het omgekeerde, omdat de fiscus hen nauwelijks kent, maar de tarieven op hun geldelijke middelen ter dege van invloed zijn. Evenwel, daarom gaat het niet. De vraag is, wat naar objectief inzicht het algemeen belang vordert, en dan kan het werkelijk tot het algemeen welzijn strekken dat de prijzen van gas en van tramkaartjes een winst opleveren, zoodra de hoofdelijke omslag onvoldoende is om in de financieele behoeften der gemeente te voorzien en de rijkste of rijkere ingezetenen zich een verhooging van dien omslag niet willen laten welgevallen. Het heengaan van den Croesus der gemeente kan grooter nadeelen opleveren dan verhooging van gasprijzen. En omgekeerd kan men een juisten kijk op den toestand hebben, indien men den millionair dan maar zijn verhuisbiljet laat opvragen omdat andere belangen een verzwaring van den belastingdruk voor langer of korter tijd eischen. Trouwens, herhaaldelijk worden maatregelen met voor de gemeentekas nadeelige gevolgen genomen, omdat men aan deze hoogere beteekenis toekent dan aan geldelijk verlies; men denke aan het tegen sterk verlaagden prijs misschien wel beneden den kostprijs beschikbaar stellen voor de minder vermogende ingezetenen van gas, aan de tarieven van werkliedentrams, enz. Ik kan mij dan ook zeer goed verklaren, dat men door den eenen gemeenteraad in onze dagen den gasprijs ziet verhoogen, en zulk een verhooging door een anderen raad met overgroote meerderheid ziet verwerpen. Met beginselen heeft zoo
- 3 8 9 iets m. i. niets uit te staan; het is een kwestie van opportuniteit, hoc smadelijk men zich daarover wel eens heeft uitgelaten als de vorst die op een warmende lente valt en als een belemmering van alle enthousiasme. Is men het met mij eens dat nuchtere beschouwingen veelal den doorslag geven, dan verbaast men zich er niet over, dat de voorstanders van tariefsverlaging die zoo gaarne spreken van vermomde verbruiksbelastingen, niet tot de prijsreductie doen besluiten wanneer hun machtspositie in den gemeenteraad daartoe de gelegenheid geeft; immers zij laten dan niet ma, waartoe men als oppositiepartij wel eens niet komt, te onderzoeken of tegenover de voordeelen van de prijsterugzetting niet wellicht grooter nadeelen staan, „Stets ist die Sprache kecker als die That'' zegt Octavio in Schiller's Die Piccolomini. Van mijn standpunt kan ik dan ook niet de bewering onderschrijven, dat een gemeentebedrijf nimmer onder den kostprijs moet leveren, noch de beteekenis voelen van de stelling dat de gemeente tevreden kan zijn wanneer zij met haar bedrijven samen en dooreengenomen „mal uit mal thuis" exploiteert. Content is slechts hij, die zijn doel bereikt heeft, en wie als doelwit had het aanboren van een nieuwe geldbron, komt bij een netto opbrengst der gezamenlijke bedrijven ad nihil bedrogen uit. Het zou mij niet verwonderen, wanneer wij eerlang verhooging van de door de bedrijven vastgestelde prijzen gingen zien, voor zoover de bedrijfsleiders niet kunnen aantoonen dat die verhooging tot drukking van het debiet en dus van het winstcijfer zou voeren. Den factor, dat de directeur van een bedrijf gaarne zijn rekeningen sluit met een klimmend winstbedrag, laat ik ter zijde, omdat deze niets te maken heeft met de huidige toestanden; maar menig gemeentebestuur kan weldra met zorg bemerken dat de belastingen trager vloeien en dat de exploitatiekosten van de voornaamste bedrijven, met name van de verlichtingsinrichtingen onevenredig stijgen, en dan zal er, in weerwil van de waarschuwende woorden van de Gemeentestem, een sterke drang ontstaan om door hooger tarieven het evenwicht te herstellen. Voorts is er een omstandigheid van niet minder groot gewicht, namelijk het feit dat men hier en daar gaat onderzoeken of er in zulk een bedrijf misschien nog „overwaarde" te vinden is, en ook dat men gretiger naar geraamde winsten van die bedrijven gaat grijpen om de gemeentebegrooting toch maar sluitend te maken. Hoe meer men op de bedrijven gaat leunen, des te grooter lijkt mij de kans op prijsopzetting. Het doen kloppen van geraamde ontvangst- en uitgaafcijfers door opneming
--390van geraamde winstcijfers, ra. a. w. het bewerkstelligen van uitgaven op grond van gehoopte inkomsten van uiterst wisselvaliigen aard, heb ik altijd uit den booze geacht, en dat nog sterker in de tegenwoordige ook op economisch gebied zoo bewogen tijden. Een voornaam deel van de gemeentebegrooting, namelijk de inkomsten-zijde is steeds iets onzekers; heel wat van hetgeen men zich vleide dat in de gemeentekas zou vloeien, kan uitblijven, doch daarom is dan ook een hoofdregel bij het ramen: de inkomsten wat aan den lagen kant, de uitgaven wat aan den hoogen. De hoofdzaak is niet een sluitende begrooting, maar een zoo voorzichtig mogelijke begrooting. In dien gedachtengang is het veel beter om de ook in vredestijd zoo hoogst ongewisse winsten der bedrijven niet of minimaal te ramen, en niet te zweren bij het rekensommetje: in de laatste drie jaren was het gemiddeld zooveel, dus daarop kan men in het volgend jaar wel staat maken. W e r p t het bedrijf een flink winstbedrag af, zooveel te beter wordt de rekening van het jaar waarin het verantwoord wordt Het gevoel, dat deze inkomsten alleen kunnen meevallen, geeft gerustheid bij het financieel beheer. Uit te geven, wat men nog verdienen moet, noem ik geen overmaat van soliditeit. Het is waar, dat de gemeente welke gewoon is om op de gemeentebegrooting bedrijfswinsten te ramen — vooral nu — niet gemakkelijk van stelsel kan veranderen, maar het is geleidelijk mogelijk en men vestigt daardoor de gemeentefinanciën op hechter grondslag, terwijl tevens de verleiding wordt weggenomen om al maar hooger te ramen met al de naweeën van dien, wanneer het tegenloopt. Gaf niet indertijd de hoofdstad des rijks een schitterend voorbeeld van het regulariseeren van zonderlinge toestanden, toen daar enkele jaren geleden besloten werd om aan het vooruitloopen op een viertal maanden opbrengst der gemeentelijke inkomstenbelasting een einde te maken door telken jare één maand van die opbrengst minder te ramen? In het aldoor, en vooral in slechte tijden sterker aanspreken van de bedrijven, op hoop van zegen, zie ik een gevaar, maar ik zie er tevens in een bevestiging van mijn meening dat er, zoodra men met gemeentebedrijven te doen heeft, een groote afstand is tusschen theorie en praktijk. Dat men hard mag vallen hen, die van de eerste naar de tweede overstappen, zou ik niet willen beweren; zonder rijpe overweging heeft zoo iets meestal niet plaats en het algemeen belang, breed opgevat, eischt wel eens wat anders dan wat in de studeerkamer een waarheid lijkt.
-391
-
Ik kom nu nog even terug op het begin van mijn betoog, dat elk bedrijf gekend moet kunnen worden in zijn financieele uitkomsten. Daartoe is het naar mijn overtuiging noodig, dat de boekhouding bij een gemeentebedrijf een commercieele zij; dus eene welke een volkomen helderen blik op de financieele positie van het bedrijf toelaat. Iets anders is, of het bedrijf ook commercieel beheerd moet worden. W a t verstaat men eigenlijk daaronder? De particulier, die eigen zaken drijft, zal niet lang met een omschrijving van die uitdrukking aarzelen: het is het middel om op geoorloofde wijze en met inachtneming van koopmans-etiquette de grootst mogelijke winst te behalen. Maar bij een gemeentebedrijf V het gemeentebestuur zal uit de sollicitanten naar de betrekking van directeur van het bedrijf hem trachten te zoeken die de meeste waarborgen biedt voor een commercieel beheer, het zal hem loven indien hij door daden toont de man te zijn dien men zocht, en toch zal datzelfde gemeentebestuur en niet minder de ingezetenen telkens wenschen hebben die lijnrecht tegen een waarlijk zoodanig beheer ingaan. Hierboven stipte ik reeds aan hoeveel omstandigheden dat beheer kunnen bemoeilijken, maar daarbij komen nog tal van andere om de enkele reden dat het bedrijf door de gemeente gedreven wordt en men er hoogere eischen aan pleegt te stellen dan aan het particuliere. De oorzaak is, dat gemeentebedrijf en gemeentedienst in elkaar loopen — twee onderscheiden dingen, want een bedrijf kan de gemeente exploiteeren, terwijl zij door de inrichting van een dienst voldoet aan haar publiekrechtelijken plicht. Zij kan natuurlijk door een overeenkomst te sluiten met een particuliere onderneming en daarbij tegen betaling een goede straatverlichting en straatreiniging te verzekeren, dien plicht nakomen, maar dat verandert weinig aan het feit dat door haar voldaan wordt aan den eisch der wet: zorg voor bruikbaarheid en veiligheid der publieke wegen, straten, enz tot gemeenen dienst van allen bestemd. Evenzeer kan de gemeente op dien voet de wet naleven door het onderhoud van de in art 230 genoemde werken en gebouwen aan te besteden; maar zoekt zij geen firma die dat alles tegen een overeengekomen vergoeding doet en neemt zij zelve de zorg voor een en ander op zich, dan heeft men een gemeentelijken dienst. Gaat die dienst er zich toe leenen om tegen loon erven van particulieren te verlichten, rijwegen op particulier terrein aan te leggen of te reinigen, dan komt die dienst op privaatrechtelijk gebied en is het bedrijf geboren. Dat de dienst der gemeentewerken vrijwel
- 3 9 2 nergens den vorm van een bedri)f heeft aangenomen, iets wat evenwel m. i. een aanmerkelijke verbetering zou zijn, doet aan de waarde van dit betoog niet af. W a t moet men alzoo verstaan onder een commercieel beheer bij een gemeentebedrijf? voor mij blijft het een non liquet, omdat het mij practisch een onbegonnen werk schijnt om bij de daarvoor in aanmerking komende bedrijven een scheidingslijn te trekken tusschen hetgeen publiekrechtelijke taak en hetgeen privaatrechtelijke werkzaamheid is. Ik zal geenszins ontkennen, dat bijaldien men die scheiding kon bewerkstelligen en deze dus ook in de boekhouding kon volhouden, het inzicht zou verhelderen wat aangaat de vraag of de gemeente terecht aan het particuliere bedrijf concurrentie is gaan aandoen, en dat ook de klaarheid in de verhoudingen tusschen de gemeentebedrijven onderling er door zou winnen, maar dat men in de poging daartoe zou slagen, geloof ik niet. W a t overheidstaak is, wat gemeentedient behoort te zijn, is zelfs voor een betrekkelijk korten tijd niet vast te stellen, en daardoor zou telkens weer het moeizame werk van het dagelijks uiteenhouden van de tweeërlei gestie, gesteld deze ware mogelijk, teniet worden gedaan.
Buitenland. Grondslagen van locaal zelfbestuur. Onder dit opschrift vermeldt het „Koloniaal Tijdschrift" van September 1915 het volgende: „Ten goede of ten kwade, zoo merkt de Indiaman in een artikel over „The foundations of local self-government" op, heeft het electoraal beginsel wortel geschoten in Britsch-Indië; het lijdt geen twijfel meer of een steeds toenemende invloed op de regeering zal aan verkozen vertegenwoordigers ten deel vallen. Het komt er nu maar op aan, zoo meent het blad, er voor te zorgen, dat de stem dier verkozenen zoo volkomen mogelijk de wenschen en inzichten van het volk wedergeeft. Destijds, toen er nog van geen verkiezingen sprake was, waren het de bestuursambtenaren, die er voor zorgden, dat de wenschen van de bevolking, van de groote niet tot spreken bevoegde massa wel te verstaan, tot hun recht kwamen. Na het vertrek van lord Curzon .— de Indiaman is eenigermate conservatief getint — is dat anders geworden. Vroeger was de regeering bureaucratisch en zij vertrouwde
- 3 9 3 op de inzichten van haar ambtenaren; die ambtenaren waren voortdurend in aanraking met de bevolking, met de massa, met de landbouwers en door hen kwamen de wenschen van de massa tot de regeering. Thans is dit, door de ontwikkeling van de verschillende raden, waarin voornamelijk de boven de massa zich verheffende „klassen" vertegenwoordigd zijn, anders geworden 't Is nu naar de stem dier „klassen" — waarmede de bestuursambtenaren vroeger veel minder verkeerden dan met de landbouwende „massa" — dat thans door de regeering geluisterd wordt. De Indische bureaucratie is, zooals het aangehaalde blad het uitdrukt, van democratisch, oligarchisch geworden. Er bestaat kans, dat de belangen der massa in het gedrang komen Dat moet worden belet. O p het oogenblik staat de zaak zoo, dat de nieuwe raden voor zoover zij worden verkozen, bestaan uit vertegenwoordigers van grondeigenaren, universiteiten enz deels uit personen door kiescolleges gekozen, welke kiescolleges zelve in het overgroote deel van Indië gekozen worden door een kleine minderheid, niet enkel van de bevolking als een geheel genomen, maar ook van de lieden, die belastingen en landrente betalen. De stem van dezen wordt dus zoo goed als niet gehoord. Wil het electorale stelsel tot iets goeds en inderdaad tot democratische vooruitgang in de goede en breede beteekenis van het woord leiden, dan moet er ook zekerheid van bestaan, dat de verkozen raden minstens even goed voor de belangen der massa opkomen als de bestuursambtenaren dit onder het oude régime deden De massa moet dus zelf vertegenwoordigd wezen, en die vertegenwoordiging vinden in de landelijke districtsraden ("rural boards). Daar bestaat, gezien de bestaande sociale en economische verhoudingen in Indië, mogelijkheid toe. De meerderheid van de landelijke bevolking toch bestaat uit landbouwers; ieder man heeft een klein doch wel bepaald aandeel in den grond en staat daarvoor in de door de regeering gehouden registers genoteerd. Men heeft dus een lijst van mogelijke kiezers gereed liggen. Hier moest men, naar de Indiaman ooideelt, de grondslagen voor het gebouw der toekomst leggen, terwijl het bestuur er zich aan diende te wijden deze kiezers in den dop (potential electors) te organiseeren, zoodat hun medewerking voor de praktijk van het locale zelfbestuur zou kunnen worden verkregen Er zijn nog klassen, die lager dan de landbouwende staan, maar die klassen kunnen best wachten. Het komt er voorloopig maar op aan de landbouwers te organiseeren.
- 3 9 4 Onmogelijk moet het niet heeten van de landbouwers redeliike kiezers te maken; wel hebben eeuwen van autocratisch bestuur den aanleg voor het politieke leven bij de bevolking deerlijk verstompt, maar dood is die niet; de onderv^inding van de laatste jaren heeft bewezen, dat er ook bij de landbouwers belangstelling bestaat voor economische problemen, die hen direct aangaan en binnen de sfeer van hun begrip vallen. Voor quaesties van grondbezit, van coöperatie hebben zij getoond wel degelijk wat te gevoelen; wanneer zij zich daarmede bemoeiden ging het weliswaar nog erg onhandig, maar de kiem van politiek leven bleek toch aanwezig. W a t men nu in de eerste plaats te doen heeft is voor de politieke opvoeding te zorgen („politieke" wordt in de eigenlijke, breedere opvatting genomen, niet in de engere, populaire). Die opvoeding moet laag bij den grond beginnen en de landbouwers moeten door de ondervinding ten opzichte van kleine zaken worden opgeleid, alvorens zij op vruchtbare wijze kunnen worden geraadpleegd ten opzichte van belangrijke zaken, zoowel op locaal als op algemeen wetgevend gebied. Zulk een opvoeding kan het best plaats hebben binnen den kring van het dorpsleven; en daarom wordt in het artikel betoogd, dat het bestuur er zich op zal gaan toeleggen het zelfbestuur binnen het dorp tot ontwikkeling te brengen, en dit met een bepaald opvoedkundig doel. Zoolang die politieke opvoeding nog niet afgeloopen is, zouden de belangen der betrokkenen door de ambtelijke elementen in de raden moeten behartigd worden. Het opvoeden zelf zal allesbehalve gemakkelijk zijn. Zeer te recht meent het blad, dat men hier niet met kunstig overlegde methoden te werk moet gaan; „the guiding principle to be followed must be that of diversity and experiment". Het best zou wezen ir ieder district een ambtenaar aan te stellen, wiens werk het zou zijn in zooveel dorpen als maar mogelijk was zelfbestuur in te stellen en die slechts door eenige algemeeiie regelen gebonden zou mogen zijn. De te volgen beginselen zouden volgens het blad — het artikel is ongetwijfeld door een medewerker van uitnemende deskundigheid geschreven — ongeveer hierop moeten neerkomen: Ten eerste zou het dorp de éénheid moeten zijn; later, wanneer de politieke opvoeding eenigermate gevorderd is, zou men eenige dorpen samen kunnen nemen. Ook zou men niet met alle dorpen moeten
- 3 9 5 beginnen; men moest uitzoeken, sommige dorpen kunnen wegens plaatselijke redenen minder geschikt zijn om mede te beginnen. Verder zou aan ieder als zoodanig ingeschreven landbouwer een stem moeten gegeven worden bij het kiezen van de dorpsoverheid. Of anderen dan landbouwers ook een stem zou mogen worden toegekend kan bij plaatselijk overleg worden beslist. Ten derde moet aan de aldus gekozen overheid van den aanvang af genoegzame macht worden toegekend om haar werkkring interessant te maken; deel uit te maken van de overheid moet iets begeerlijks wezen. Dit is, volgens het blad, niet zoo moeilijk te verkrijgen als het wel lijkt; want het dorpsleven is voor den dorpeling bijzonder belangwekkend: ,,Questions affecting roads and pathways, grazing grounds and cattle tresspass, thrashingfloors and drinking wells, pigs ands dogs, hides and bones, to take only a few examples, excite sufficient interest to lead to frequent breaches ot the peace, as any rural magistrate knows, and the regulation of such questions in a village of moderate size wil call for as much ability as the authority is likely at the outset to command". Er is echter niet de minste reden om alle dorpen over eenzelfde kam te scheren, wat de bevoegdheden in het begin-stadium betreft; elk dorp moet naar gelang van zijn bijzondere eigenaardigheden worden behandeld en de ondervinding zal leeren hoe de algemeene regel zal behooren te worden gesteld. Een vierde beginsel is, dat de gekozen overheid van den aanvang af de bevoegdheid bezitten moet om belasting te heffen, met dien verstande echter, dat in het eerste begin die bevoegdheid enkel bestaan moet tegenover hen die .stemrecht bezitten- 't Is zeer waarschijnlijk dat na de tweede verkiezing dadelijk in de meeste dorpen tot het verlagen van de belastingen zou worden overgegaan maar het dorp moet leeren beseffen, dat wat uitgegeven wordt ook moet worden betaald en dat, wanneer de dorpsoverheid buitensporigheden begaat, de dorpelingen dat in hun zak voelen. Daarnaast moet vast staan, dat in den aanvang het toestaan van subsidies en dergelijken buitengesloten is. Later kan een zorgvuldig overwogen systeem van staatssubsidies om in locale behoeften te voorzien in werking worden gebracht. Maar 't zou zeer onopvoedkundig zijn daar dadelijk mede te beginnen. Evenmin moeten de verschillende,,takken van dienst" zich in den aanvang met de dorpsoverheid bemoeien; ,,the persuasive voices of the educationist, the sanitarian, veterinary officer, and the like, all suggesting great
- 3 9 6 benefits for small initial expenditure, must not be heard until the new authorities have found their feet''. De impuls om een vooruitstrevende politiek te volgen behoort in den aanvang uitsluitend te komen van 4e zijde van den ambtenaar, belast met de ontwikkeling van het dorpssysteem. Wanneer langs de lijnen, welke het hier aangeeft, zoo meent het blad, wordt gewerkt, dan zal Indië als een goed gelegde grondslag voor zijn locaal zelfbestuur, een kiezerscorps in eersten aanleg krijgen, gewoon om met het stembiljet onderwerpen, waar zij verstand van hebben te behandelen; de gekozen vertegenwoordigers van dit kiezerscorps zullen dan een bevoegd kiescollege vormen voor een uitgebreider .areaal en zoo kan door gelijkmatigen opbouw worden verkregen, ddt zelfs de wetgevers van een provincie in laatste instantie hun gezag ontleenen aan de massa der landbouwers, die 't door hun arbeid het land voeden en kleeden, en die gelijk lord CURZON eens zeide, het onderwerp vormen waar het gouvernement in de eerste plaats zijn zorg aan moet wijden.
Personalia. Afgetreden: als lid van den Raad der Gemeente Meester-Cornelis, de heer A. W . A Michielsen; als lid van den Raad der Gemeente Kediri, de heer F. de Munnik; als lid van den Raad der Gemeente Palembang, de heer C. E. van der Stok; als lid van den Raad der Gemeente Makassar, de heeren J. A. M. van Buuren en H. }. E. van der Kop. Verkozen: tot lid van den Raad der Gemeente Meester-Cornelis, de heer E. A. Abbink; tot lid van den Raad der Gemeente Kediri, de heer }. H. E. Kaulbach; tot lid van den Raad der Gemeente Palembang, de heer P. A. Tellings; tot lid van den Raad der Gemeente Makassar, de heeren E Bouvy en A. W . G. Stigter. * * * Ontslagen: op verzoek eervol als directeur van gemeentewerken te Cheribon, de heer R. Th. Elshof.
- 3 9 7 -
Officieele mededeelingen. Het Bestuur der Vereeniging voor Locale Belangen is samengesteld als volgt:}. E. Stokvis, Voorzitter; Mr. Chr. P. van Wijngaarden, Secretaris; W . }. A. C. Bins, Penningmeester, allen te Semarang; Mr. P. R. Hoorweg te Batavia; Mr. B. H. Drijber te Soerabaja en Mr. C. L. Dankmeijer te Bandoeng. * * t-
De Commissie van Redactie heeft het navolgende tarief voor advertenties in het tijdschrift vastgesteld. Prijzen der advertenties per keer. Aantal plaatsingen per jaar
6 12 24
Geheele pagina
Halve pagina
Kwart pagina
Achter- en binnenzijden omslag geheele pagina
f 10— „ 9.50 ., 9 . -
f 6— ,. 5.50 .. 5 . -
f 3.50 ., 3 — ., 2.50
f 15— ,. 13.50 ,. 1 2 . -
* * * Copy voor elk nummer van dit tijdschrift, dat op den Isten der maand verschijnt, wordt ingewacht uiterlijk op den 24sten der voorafgaande maand; copy voor het nummer van den loden uiterlijk op den Jden der maand.
Als lid der Vereeniging heeft bedankt; de heer J. Ballot te 's Gravenhage. Als lid der Vereeniging zijn toegetreden; de heeren: J. H. van Ketwich te Medan: Dr. Meihuizen te Semarang.